URL
stringlengths 99
99
| content
stringlengths 7
2.85M
| Source
stringclasses 1
value |
---|---|---|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/45ababd0-8f80-492e-ac56-199e407ea6fd
|
Stappenplan – Herbeoordeling selectie aangiften proces Query’s a/d Poort
Aanleiding
De staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit en Belastingdienst - heeft naar aanleiding
van de bevindingen in het PricewaterhouseCoopers (PwC) rapport “Query’s aan de Poort”
toegezegd de selectie voor handmatige beoordeling van een bepaalde groep aangiften
inkomensheffing (IH) te willen herbeoordelen. Dit betreft aangiften van
belastingplichtigen die in FSV geregistreerd stonden omdat hun aangiften in het proces
“Query’s aan de Poort” een code 10431 hadden gekregen en die vanuit een specifieke
zorgkosten-query of giftenaftrek-query zijn geselecteerd. Door het toekennen van de
code 1043 kwamen deze aangiften in aanmerking voor handmatige beoordeling door een
medewerker op een van de kantoren (kantoortoets). In lijn met jurisprudentie van de
Hoge Raad zal een correctie op de aangifte ongedaan worden gemaakt indien uit die
herbeoordeling volgt dat er sprake is geweest van een selectie in strijd met een
grondrecht2.
Voor belastingplichtigen die daarvoor in aanmerking komen zal het herstel niet
plaatsvinden via een herziening van de aanslag inkomstenbelasting en premies
volksverzekeringen, maar door het toekennen van een compensatie voor de nadelige
gevolgen van de correctie van de aangifte, te weten 100 % van de bruto correctie op het
verzamelinkomen. Door voor deze methode te kiezen is het herstel beter uitvoerbaar
(geen directe doorwerking naar inkomensafhankelijke regelingen).
Context van de toezegging
Code 1043 kan door diverse medewerkers op diverse momenten in het proces worden
toegekend. De constateringen van PwC richten zich op de toekenning van code 1043 in
het zogenoemde proces “Query’s aan de Poort”. Ten behoeve van dat proces waren
diverse aandachtspunten geformuleerd op basis waarvan een aangifte een code 1043
zou kunnen krijgen. Helaas had een klein deel van deze aandachtspunten niet gebruikt
mogen worden omdat hier ten minste de suggestie van uitgaat dat onderscheid werd
gemaakt tussen belastingplichtigen op een wijze die niet gerechtvaardigd kan worden
(zie bijlage 3). De toezegging van de staatssecretaris heeft tot doel om in situaties
waarin het enkele gebruik van deze aandachtspunten tot een negatief effect heeft geleid,
dit effect terug te draaien. Naar de toekomst toe worden de te hanteren
aandachtspunten in het proces “Query’s aan de Poort” expliciet gemonitord door
juridische experts.
Wijze van uitvoering herbeoordeling
In dit stappenplan komt aan de orde op welke wijze, en aan de hand van welke criteria,
wordt beoordeeld of bij de aangiften in de aangewezen groep sprake is geweest van een
selectie in strijd met een grondrecht die aanleiding geeft tot een compensatie.
Het proces “Query’s aan de Poort” was erop gericht om tijdig inconsistenties, (bewuste)
fouten, fraudesignalen en systeemfraude te detecteren en zo, onder meer, het onterecht
verlenen van aftrekposten en invorderingsrisico’s bij na- en terugvorderingen te
voorkomen. Dit gebeurde onder meer door het toekennen van een code 1043. Het
Code 1043: een Aanslagbelastingensysteem Klantinformatie code 1043, 1044, 9044 of 9045 dan wel een 10-cijferige IT Service
Management tijdsregistratiecode beginnend met 11 in het redenveld van een Uitworp Gewenst.
2
Kamerstukken II, 2022/23, 31 066, nr. 1098, p. 11 en 12 vraag 25 en bijbehorend antwoord, zie ook bijlage 1 bij dit stappenplan. Zie
ook Hoge Raad 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748, rechtsoverwegingen 5.3 en 5.4, zie ook bijlage 2 bij dit stappenplan.
1
1
gevolg van een toegekende code 1043 was dat een aangifte in de regel uitgeworpen
werd door de Selectiemodule in ABS voor handmatige beoordeling door een medewerker
in de kantoortoets. In aangetroffen handleidingen voor analisten aan de Poort waren
hierbij jaarlijks allerlei aandachtspunten opgenomen waar rekening mee gehouden kon
worden bij het toekennen van een code 1043 aan een aangifte.
PwC heeft in dit kader specifiek gewezen op acht aandachtspunten die in één of in enkele
handleidingen waren opgenomen en die er op kunnen duiden dat persoonlijke
kenmerken van belastingplichtigen bij de selectie van de aangifte ten onrechte een rol
hebben gespeeld (zie bijlage 3). In hoeverre en hoe vaak deze en andere in de
handleidingen opgenomen aandachtspunten daadwerkelijk zijn toegepast bij het
toekennen van code 1043 aan een aangifte kan echter niet meer met zekerheid worden
vastgesteld. Als het gaat om de aandachtspunten waar PwC op heeft gewezen, is verder
relevant dat enkele daarvan begrippen bevatten die zich moeilijk laten duiden. Wat is
bijvoorbeeld “jong” (qua leeftijd) en wat zijn “wijken met een opvallend patroon van
uitgaven”. Ook is informatie over de nationaliteit van belastingplichtigen conform
eerdere toezeggingen aan de Kamer niet langer beschikbaar. Alles bij elkaar maakt dit
het lastig, zo niet onmogelijk, om achteraf eenduidig vast te kunnen stellen in hoeverre
de door PwC aangeduide aandachtspunten een rol hebben gespeeld bij de toekenning
van code 1043 aan een aangifte en, daarmee, bij de selectie van een aangifte van een
specifieke belastingplichtige.
Om toch zo goed mogelijk uitvoering te kunnen geven aan de toezegging van de
staatssecretaris zal daarom worden bezien of aannemelijk kan worden gemaakt dat de
selectie van de aangifte van een belastingplichtige op voor het (fiscale) toezicht
relevante en objectief gerechtvaardigde gronden heeft plaatsgevonden. Het gaat daarbij
om de vraag of selectie van aangiften heeft plaatsgevonden op basis van criteria die
relevant, geschikt en objectief gerechtvaardigd zijn als het gaat om het heffen en innen
van verschuldigde inkomstenbelasting.
Omdat aangiften met een code 1043 met voorrang handmatig beoordeeld werden door
een medewerker in de kantoortoets boven aangiften zonder deze code, is van belang
om, waar mogelijk, de reden voor toekenning van deze code te achterhalen. Is het
aannemelijk dat de code op voor het (fiscale) toezicht relevante en objectief
gerechtvaardigde gronden is toegekend, dan is niet waarschijnlijk dat de selectie van de
aangifte voor controle op discriminatoire wijze zal hebben plaatsgevonden.
Als een voor het (fiscale) toezicht relevante en objectief gerechtvaardigde reden voor de
toekenning van de code 1043 aannemelijk is, komt de betreffende belastingplichtige niet
in aanmerking voor de compensatie.
In het stappenplan sluiten stap 1 en stap 3 aan bij de reden voor toekenning van de
code 1043. Daarbij wordt in stap 3 (handmatige analyse van de restposten) tevens
nagegaan of toekenning van code 1043 wel of niet heeft plaatsgevonden in het proces
“Query’s aan de Poort”. Uitsluitend toekenning van code 1043 in het proces “Query’s aan
de Poort” wordt in het kader van de toezegging van de staatssecretaris herbeoordeeld.
Immers, de aandachtspunten die PwC heeft opgemerkt zijn opgenomen in de
handleidingen die ten behoeve van dát proces zijn opgesteld.
2
Daarnaast wordt in stap 2 bezien of er aangiften zijn die ook om andere redenen dan de
toekenning van code 1043 zijn uitgeworpen voor handmatige beoordeling door een
medewerker in de kantoortoets. Is daarvan sprake, dan wordt bepaald of een
handmatige beoordeling van een aangifte ook zou hebben plaatsgevonden op basis van
deze andere reden(en) als code 1043 niet was toegekend. Is hiervan sprake, dan heeft
de toekenning van code 1043 geen invloed gehad op de selectie omdat de betreffende
aangifte ook zonder toekenning van code 1043 zou zijn geselecteerd voor handmatige
beoordeling. Het is dan niet aannemelijk dat de selectie voor handmatige beoordeling, in
zijn geheel bezien zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid
mag worden verwacht dat de op basis hiervan aangebrachte correcties moeten worden
vernietigd.3 Of de toekenning van code 1043 heeft plaatsgevonden op basis van een
objectief gerechtvaardigde reden wordt in die situaties niet nader onderzocht.
Kan de aanwezigheid van een objectief gerechtvaardigde reden voor de toekenning van
code 1043 niet aannemelijk worden gemaakt en kan niet of onvoldoende aannemelijk
worden gemaakt dat de aangifte ook zonder de toekenning van die code handmatig zou
zijn beoordeeld, dan komt dit – gelet op de specifieke omstandigheden van deze
herbeoordeling in combinatie met de bevindingen van PwC – voor rekening van de
Belastingdienst. De betrokken belastingplichtige komt alsdan in aanmerking voor een
compensatie (in deze concrete situatie dus ook zonder dat expliciet is vastgesteld dat
sprake is van een schending van een grondrecht).
Bepalen van de onderzoekspopulatie
Tot de onderzoekspopulatie – waarbij een actieve herbeoordeling plaatsvindt – behoren,
conform de toezegging van de staatssecretaris, de aangiften uit de aangiftejaren
inkomensheffing 2012 tot en met 2019 waaraan in het proces “Query’s aan de Poort” via
selectie van die aangifte vanuit de giftenaftrek-query of de specifieke zorgkosten-query
een code 1043 is toegekend en waarbij een correctie van het aangegeven
verzamelinkomen heeft plaatsgevonden in het nadeel van de burger (zie bijlage 1 voor
de toezegging).
Aanpak herbeoordeling selectie van aangiften behorende tot de populatie
Bij het onderzoek of een aangifte van een belastingplichtige die deel uitmaakt van de
onderzoekspopulatie op basis van voor het (fiscale) toezicht relevante en objectief
gerechtvaardigde gronden is geselecteerd voor handmatige beoordeling, wordt het
volgende stappenplan gehanteerd. De volgorde van de stappen berust hierbij op
praktische overwegingen. De stappen 1 en 2 kunnen geautomatiseerd worden
ondersteund en worden daarom vanuit uitvoeringsoogpunt als eerste toegepast. Het
aantal aangiften waarvoor in stap 3 een handmatige beoordeling nodig is, wordt hiermee
zo veel mogelijk beperkt.
1.
Heeft toekenning van code 1043 plaatsgevonden omdat de belastingplichtige
betrokken was bij een intermediair die onderzocht werd?
In het proces “Query’s aan de Poort” werden onder meer aangiften geselecteerd
die verbonden waren aan een zogenoemde “casus”. Een “casus” kon bijvoorbeeld
behelzen een intermediair die aangiften voor belastingplichtigen (zijn klanten)
indient met daarin hoge aftrekposten die, desgevraagd door een medewerker in
Zie ook Gerechtshof Den Haag 01-03-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:308, overweging 5.5.3 waarin het Gerechtshof Den Haag kijkt naar
de directe uitworpreden.
3
3
het kader van een kantoortoets, niet onderbouwd konden worden door de
intermediair en zijn klant. Als zo’n intermediair in onderzoek was genomen, werd
aan aangiften van (een deel van) zijn klanten een code 1043 toegekend zodat
deze aangiften werden uitgeworpen voor handmatige beoordeling. De toekenning
van code 1043 vond in dit soort zaken in beginsel plaats bij “Query’s aan de
Poort”. Een ander voorbeeld van een “casus” is de verkoop van valse kwitanties
van giften door een medewerker van een Algemeen Nut Beogende Instelling
(ANBI). Voor de situatie van een casus is het van belang vast te stellen of aan het
in onderzoek nemen van een intermediair (ook wel: “de aanleiding”) objectief
gerechtvaardigde gronden ten grondslag lagen. Is dit het geval, dan zal de
toekenning van een code 1043, en de daaruit voortvloeiende handmatige
beoordeling van de aangiften van betrokken belastingplichtigen, in beginsel niet
als een grondrechtschending kunnen worden aangemerkt. Dit volgt ook uit de
jurisprudentie. De rechter heeft beslist dat bij een dergelijke casus de toekenning
van code 1043 aan een aangifte van een belastingplichtige/klant van de
intermediair, niet beschouwd kan worden als een schending van een grondrecht
van die belastingplichtige4.
De selectie van aangiften die gerelateerd kunnen worden aan een objectief
onderbouwde “casus” wordt dus in beginsel beschouwd als een gerechtvaardigde
selectie voor controle. Soms had een intermediair veel klanten en was het niet
mogelijk om de aangiften van alle klanten te selecteren om deze handmatig te
beoordelen. Het is in die situatie belangrijk om na te gaan wat de reden (ook wel:
“de norm”) was om de aangiften van sommige klanten van de intermediair wel te
selecteren voor handmatige beoordeling en de aangiften van andere klanten niet.
In beginsel wordt de norm gebaseerd op een bedrag: is de aftrekpost hoger dan
bedrag x, dan werd de aangifte van de klant uitgeworpen. Om zeker te weten dat
bij de uitworp van aangiften van een deel van een klantenbestand geen
persoonlijke kenmerken een rol hebben gespeeld, is het belangrijk na te gaan wat
de zogenoemde “norm” per casus behelsde.
Als de aanleiding voor de casus en de norm die gehanteerd is objectief
gerechtvaardigd zijn, is aannemelijk dat de toekenning van code 1043 aan de
aangifte van de belastingplichtige op neutrale of niet-discriminatoire gronden
heeft plaatsgevonden.
Uit te voeren stappen:
a. Ga na welke aangiften gerelateerd kunnen worden aan een casus;
b. Ga bij iedere casus na wat “de aanleiding” voor die casus was;
c. Ga na wat “de norm” was voor het selecteren van aangiften van klanten van
de intermediair.
Is er sprake van een objectief gerechtvaardigde toekenning van code 1043, dan
bestaat er voor de betrokken belastingplichtige geen recht op een compensatie.
Is gebleken dat de aanleiding voor de casus of de gehanteerde norm niet
objectief gerechtvaardigd zijn, dan bestaat recht op een compensatie. Als er te
Zie ook Gerechtshof Amsterdam, 27-01-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:362, ro 5.6.2 en ro 5.6.3, Gerechtshof Den Haag, 22-03-2022,
ECLI:NL:GHDHA:2022:514, ro 5.8.3, Gerechtshof Amsterdam 13-01-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:105, ro 5.7., Gerechtshof Amsterdam
10-05-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1643, overwegingen 5.2 en 5.3, Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 09-08-2022,
ECLI:NL:GHARL:2022:7037, ro 3.10.
4
4
weinig informatie voorhanden is om een oordeel te kunnen vellen, dan worden de
aangiften nader geanalyseerd via de volgende onderzoekstappen.
2.
Waren er andere selectieregels dan de selectieregel met code 1043 die er (ook)
voor gezorgd hebben dat de aangifte handmatig beoordeeld is?
Nadat aangiften die verbonden zijn aan een casus waar mogelijk volgens stap 1
uit de onderzoekspopulatie zijn gehaald, kan de selectie van de resterende groep
aangiften worden beoordeeld. De beoordeling in deze stap vindt plaats door te
bekijken hoe een aangifte door het reguliere selectieproces (de Selectiemodule in
ABS) is gekwalificeerd. Naast code 1043 kunnen in de Selectiemodule in ABS ook
andere criteria geleid hebben tot een selectie voor handmatige beoordeling van
de aangifte door een medewerker in de kantoortoets. Zou zonder de toekenning
van code 1043 aan een aangifte ook op basis van een ander criterium deze
handmatige beoordeling hebben plaatsgevonden? Dan is het aannemelijk dat de
selectie van een aangifte niet indruist tegen wat voor de overheid betamelijk is5.
Daarmee wordt nog geen uitspraak gedaan over de vraag of code 1043 op fiscale
gronden is toegekend: beoordeeld wordt of aannemelijk is dat de uiteindelijke
selectie van de aangifte ten minste op een fiscale grond heeft plaatsgevonden en
of aannemelijk is dat de aangifte ook zonder de toekenning van de code 1043
handmatig zou zijn beoordeeld. Dit betreft in elk geval bepaalde situaties waarin
aangiften afwijken van (contra)informatie van de Belastingdienst.
Uit te voeren stappen:
a. Ga na of er, buiten code 1043, ook nog andere uitworpredenen
waren n.a.v. het reguliere selectieproces (de Selectiemodule in ABS)
op grond waarvan de aangifte van belastingplichtige is geselecteerd
voor een kantoortoets.
b. Ga na of de aangifte van belastingplichtige als gevolg van deze
andere uitworpreden(en) daadwerkelijk is beoordeeld door een
medewerker in een kantoortoets, waardoor beoordeling van de
aangifte dus heeft plaatsgevonden onafhankelijk van het feit of code
1043 is toegekend of niet.
3.
Beoordeel de selectie van aangiften die resteren na stap 2 handmatig. Check in
deze gevallen met behulp van de aanwezige informatie in hoeverre per
individueel geval achterhaald kan worden wat de reden is of kan zijn geweest om
een code 1043 toe te kennen aan een aangifte. Relevant is om te beoordelen of
de code in het proces “Query’s aan de Poort” is toegekend: de handleidingen waar
PwC aandacht voor heeft gevraagd werden ten behoeve van dat proces
opgesteld.
Als uit de beoordeling blijkt dat een code 1043 aan een aangifte is toegekend
buiten het proces “Query’s aan de Poort” (zie bij A), dan komt de
belastingplichtige niet in aanmerking voor een compensatie. De handleidingen
Zie ook Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 09-08-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7037, overweging 3.10, Gerechtshof Den Haag, 01-032022, ECLI:NL:GHDHA:2022:308, overweging 5.5.3.
5
5
waar PwC aandacht voor heeft gevraagd zagen namelijk expliciet op het proces
“Query’s aan de Poort”.
Indien een code 1043 in het proces “Query’s aan de Poort” is toegekend, moet
vervolgens worden beoordeeld of hiervoor een voor het (fiscale) toezicht
relevante en objectief gerechtvaardigde grond aanwezig was (zie bij B). Een
belastingplichtige met een aangifte waaraan in het proces “Query’s aan de Poort”
een code 1043 is toegekend en waarbij niet aannemelijk wordt gemaakt dat
toekenning van code 1043 op voor het (fiscale) toezicht relevante en objectief
gerechtvaardigde gronden heeft plaatsgevonden, komt voor een compensatie in
aanmerking.
A.
Waar is code 1043 toegekend?
De toekenning van een code 1043 kon ook plaatsvinden door een medewerker
van een kantoor. Hiermee werd tot uitdrukking gebracht dat er reden was voor
nader toezicht op de aangifte of aangiften van een belastingplichtige. De code
1043 is alsdan niet in het proces “Query’s aan de Poort” toegekend. Het kon
hierbij bijvoorbeeld gaan om de volgende situaties:
- Een aangifte heeft op basis van een beoordeling door een medewerker in een
van de kantoren in een voorafgaand aangiftejaar een Uitworp Gewenst met in het
Redenveld een code 1043 ontvangen en daarbij een aantekening in FSV. Of dit is
gebeurd naar aanleiding van bijvoorbeeld informatie van de BelastingTelefoon of
een tip en klik. Ook de behandeling van een verzoek- of bezwaarschrift of een
beroepsproces kan de aanleiding zijn. Tevens kan informatie zijn ontvangen van
een andere directie, bijvoorbeeld invordering, wat de aanleiding is geweest voor
toekenning van deze code aan een aangifte en daarbij een aantekening in FSV.
- Vervalste stukken die zijn gebruikt ter onderbouwing van bijvoorbeeld
aftrekposten in een voorafgaand aangiftejaar.
- Een aangifte waarover nadere informatie is verkregen vanuit een strafrechtelijk
onderzoek.
- Een aangifte waarover nadere informatie is verkregen vanuit een
boekenonderzoek of een derdenonderzoek6.
- Een of meer gewijzigde aangiften met steeds nieuwe en/of hogere bedragen aan
aftrekposten.
- Een aangifte van de fiscale partner of informatie over de fiscale partner is
aanleiding geweest voor een Uitworp Gewenst bij de aangifte van de
belastingplichtige met in het Redenveld een code 1043 en daarbij een
aantekening in FSV. Bijvoorbeeld vanwege aftrekposten die te verdelen zijn
tussen fiscale partners.
6
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-11-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10089, overweging 4.4
6
- Uit de behandeling van een verzoek om een voorlopige teruggaaf (een VT
verzoek) kan blijken dat er onjuiste aftrekposten zijn aangegeven. Dit kan een
reden zijn om voor de aangifte van hetzelfde aangiftejaar een Uitworp Gewenst
aan te maken met in het Redenveld een code 1043 en een aantekening in FSV.
B.
Voor het (fiscale) toezicht relevante en objectief gerechtvaardigde gronden
om in het proces “Query’s aan de Poort” een code 1043 toe te kennen
Bij de herbeoordeling van de resterende aangiften kunnen onder meer de
navolgende punten reden zijn om te oordelen dat sprake is van een objectieve en
gerechtvaardigde reden om code 1043 toe te kennen:
- Een aangifte behoort (toch) tot een casus. Er is een overzicht gemaakt van
aangiften die behoren tot een casus. Hierbij zijn keuzes gemaakt. Het kan zijn dat
een aangifte daarom niet in het overzicht stond, maar daar wel in thuis hoort.
- Een aangifte heeft in een voorafgaand aangiftejaar gerechtvaardigd een Uitworp
Gewenst voor meer aangiftejaren met in het Redenveld een code 1043
ontvangen. En de daaropvolgende aangifte komt niet in aanmerking voor
deblokkering. Met andere woorden: een aangifte komt niet in aanmerking voor
het wijzigen van het eindjaar van de Uitworp Gewenst (met in het Redenveld een
code 1043) naar het voorafgaande aangiftejaar.
- Een aangifte waarin een of meerdere gegevens zijn aangegeven die afwijken
van de contra-informatie.
- Een aangifte waarin een of meer gegevens zijn aangegeven die duidelijk
afwijken van een grens of criterium zoals dit uit de wet volgt (zoals leeftijdsgrens
of drempel- of maximumbedrag).
- Een aangifte waarin een of meer gegevens zijn aangegeven die fiscaal gezien
niet aannemelijk zijn. Dit speelt bij onderdelen van de aangifte waar geen contrainformatie voor handen is.
- Een aangifte van de fiscale partner of informatie over de fiscale partner is
binnen het proces “Query’s aan de Poort” aanleiding geweest voor een Uitworp
Gewenst bij de aangifte van de belastingplichtige met in het Redenveld een code
1043 en daarbij een aantekening in FSV. Bijvoorbeeld vanwege aftrekposten die
te verdelen zijn tussen fiscale partners.
7
Bijlage 1: toezegging staatssecretaris7
Vraag 25
Klopt het dat alleen een correctie gemaakt kan worden op de aangiftes van 2012 tot en
met 2019 als code 1043 van toepassing is in combinatie met specifieke zorgkosten en/of
giften, en dan alleen in combinatie met schending van grondrechten (zoals
discriminatie)? Waarom komt er geen bredere groep in aanmerking voor een correctie op
de aangifte?
Antwoord 25
Ik ben voornemens een specifieke groep aangiftes voor de periode 2012 tot en met 2019
opnieuw te beoordelen en een eventuele correctie op de aangifte ongedaan te maken
indien er sprake is van een selectie in strijd met een grondrecht. Dit betreffen aangiftes
die code 1043 is toegekend in verband met giftenaftrek en/of specifieke zorgkosten.
Voor de selectie van deze aangiftes stelt PwC expliciet vast dat er «beslisregels zijn
aangetroffen waarbij frauderisico’s worden gebaseerd op persoonskenmerken zoals
nationaliteit en leeftijd». Daarmee bestaat voor deze groep een reële kans dat
grondrechten zijn geschonden.
Ik ben niet voornemens om voor een bredere groep de aangifte opnieuw te bekijken,
omdat ik hier op grond van het onderzoek van PwC geen concrete aanleiding toe zie. Dit
onderzoek geeft geen of onvoldoende indicaties dat er ook binnen deze bredere groep op
niet-fiscale kenmerken is geselecteerd. Als een belastingplichtige meent dat in zijn geval
(toch) sprake is geweest van een discriminatoire selectie, kan hij dit – binnen de
geldende termijnen – aan de orde stellen in bezwaar tegen een correctie of via een
verzoek tot ambtshalve vermindering.
7
Kamerstukken II, 2021/2022, 31066, nr 1098, pp 11 en 12.
8
Bijlage 2: uittreksel uit HR 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748:
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 10 december 2021 over project 1043, FSV en het
gebruik daarvan ten aanzien van belastingplichtigen aangegeven:
“5.3
De rechtmatigheid van het besluit van de inspecteur om een aangifte te controleren
wordt in beginsel niet aangetast door de manier waarop informatie over de
belastingplichtige is verwerkt.
Dat kan anders zijn indien de controle van de aangifte voortvloeit uit een risicoselectie,
een verwerking van persoonsgegevens in een databank of een gebruik van een databank
waarin persoonsgegevens zijn opgeslagen, op basis van een criterium dat jegens de
belastingplichtige leidt tot een schending van een grondrecht zoals een schending van
het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging. Indien de
rechter tot de bevinding komt dat zo’n uitzonderlijke situatie aan de orde is, is het niet
uitgesloten dat hij daaraan de slotsom verbindt dat de controle van de aangifte van de
belastingplichtige heeft plaatsgevonden op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen
van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik van
hetgeen bij die controle aan het licht is gekomen onder alle omstandigheden
ontoelaatbaar moet worden geacht. In dat uitzonderlijke geval komt aan de inspecteur
niet de bevoegdheid toe om de aangifte van de belastingplichtige te corrigeren naar
aanleiding van die bij de controle aan het licht gekomen punten. Indien een
belastingplichtige gemotiveerd stelt dat de hier bedoelde uitzonderlijke situatie zich in
zijn geval heeft voorgedaan, dient de inspecteur aan de belastingplichtige en de rechter
de gegevens te verstrekken die voor de beoordeling hiervan van belang kunnen zijn.
5.4
Tot de hiervoor in 5.3 geschetste uitzonderlijke situaties kan niet zonder meer worden
gerekend het geval waarin de Belastingdienst het recht van een belastingplichtige op
bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer heeft geschonden door gegevens van die
belastingplichtige te verwerken op een wijze die door de inhoud, het gebruik of de
verspreiding van de desbetreffende bestanden – eventueel op onderdelen – in strijd is
met de Wet bescherming persoonsgegevens of de AVG. Indien zou worden
geconstateerd dat de door deze regelingen beoogde bescherming van de persoonlijke
levenssfeer door de verwerking van persoonsgegevens is geschaad, kan dat dus niet
leiden tot een verlaging van een – op zichzelf bezien juist berekende – aanslag. Evenmin
kan de belastingrechter in zo’n geval aan een belastingplichtige een schadevergoeding
toekennen. Dat kan namelijk alleen als de aanslag onrechtmatig is…”
9
Bijlage 3: 8 aandachtspunten die PwC heeft opgemerkt in het rapport “Query’s
aan de Poort”
Query a/d Poort
Specifieke
zorgkosten
Papieren Aangiften
Giften
Handleidingen aan de Poort
Nationaliteit met opvallend patroon uitgaven.
Wijken met opvallend patroon van uitgaven.
Hoge zorgaftrekposten als gevolg van
intoetsfouten voor jongeren als fraude
aanmerken (want deskundige pc-gebruikers) en
voor ouderen regulier toezicht (want geen
deskundige pc gebruikers).
Jonge (allochtoon) met (hoge) SZK.
Moskeeën en/of Moskeeën als periodieke gift.
In de laatste 2 kolommen van de query zijn de
nationaliteitcodes opgenomen. Zeker bij aftrek
giften een belangrijk gegeven.
Mits niet autochtoon bij lijst van “altijd
georganiseerde fraude indien giften > 1499”.
Kerkelijke instellingen alleen met hoofdletters in
gevuld door allochtonen.
10
Kalenderjaar
2014 - 2018
2014 - 2018
2015 - 2018
2015
2014 - 2018
2016
2016
2016
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/05bd6fcc-619b-4d1c-8a1a-6da437e1383f
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2023–2024
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2023Z18888
Vragen van het lid Westerveld (GroenLinks-PvdA) aan de Minister voor
Langdurige Zorg en Sport over beleid voor mensen met een beperking
(ingezonden 3 november 2023).
Vraag 1
Bent u het ermee eens dat het belangrijk is om te luisteren naar de mening
van mensen met een verstandelijke beperking? Zo ja, wordt er door de
Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op toegezien dat dit overal
gebeurt?
Vraag 2
Hoe betrekt u zelf de mening van mensen met een verstandelijke beperking
bij uw beleid?
Vraag 3
Herkent u de signalen dat er steeds minder ruimte is voor activiteiten en
uitjes vanwege personeelstekorten en het wegvallen van fondsen en
stichtingen? Bent u het ermee eens dat het juist voor mensen met een
verstandelijke beperking belangrijk is om mee te doen in de samenleving en
dat activiteiten buiten de instelling of woongroep daar belangrijk voor zijn?
Vraag 4
Klopt het dat feesten zoals het Witte Bedjes Sinterklaasfeest en het concert
van «Maak de Droom Waar» in de afgelopen jaren zijn weggevallen? Zijn er
meer van dit soort initiatieven die zijn gestopt? Weet u de oorzaken daarvan?
Vraag 5
Wat kunt u doen om te zorgen dat er weer meer activiteiten plaatsvinden
voor mensen met een verstandelijke beperking?
Vraag 6
Welke subsidies zijn er de afgelopen 10 jaar beschikbaar geweest voor het
organiseren van uitjes voor mensen met een (verstandelijke) beperking? Wat
waren de resultaten van die subsidies?
kv-tk-2023Z18888
’s-Gravenhage 2023
Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, Vragen
1
Vraag 7
Welke subsidies zijn vanuit het Rijk beschikbaar voor het organiseren van
uitjes voor mensen met een (verstandelijke) beperking? Als subsidies zijn
verdwenen, wat is daar dan de reden voor?
Vraag 8
Wilt u de antwoorden op deze vragen in zo duidelijk mogelijke taal formuleren zodat het voor iedereen begrijpelijk is?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, Vragen
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/01f5dfd4-47ad-44f5-aa8c-43e4f480910b
|
memo
Reclassering Nederland
Aan
Landelijk Kantoor
Van
Bestuursondersteuning
Datum
Vivaldiplantsoen 100
Onderwerp
3533 JE Utrecht
Tweede Kamer, Vaste Kamercommissie Justitie & Veiligheid
Reclassering Nederland
28 november 2017
Hoorzitting RSJ-rapport 'Van detineren naar re-integreren'
Postbus 8215
Inleiding
3503 RE Utrecht
Delicten kunnen grote impact hebben op slachtoffers, nabestaanden en op de
samenleving als geheel. Vergelding en genoegdoening zijn dan ook een
belangrijk onderdeel van straf. Voorkomen van herhaling is daarnaast minstens
zo belangrijk. Om nieuwe slachtoffers te voorkomen en de samenleving veiliger
te maken. Een afgewogen combinatie van vergelden én resocialiseren maakt de
samenleving veiliger.
(T) 088-8041000
(I) www.reclassering.nl
De reclassering
De reclassering richt zich op het veranderen van gedrag en het beheersen van
risico’s. Dat kan in verschillende fases van het strafproces zijn en diverse taken
behelzen: advisering aan de rechter, de officier van justitie of DJI, het middels
reclasseringstoezicht controleren en begeleiden van daders en het uitvoeren van
werkstraffen. Een deel van de personen die in aanraking komt met de
reclassering zit in detentie. Een goede voorbereiding en gefaseerde terugkeer
zijn van belang voor een veilige terugkeer in de samenleving.
Ketensamenwerking
In toenemende mate wordt problematiek benaderd vanuit ketenperspectief en
gezien als een ketenverantwoordelijkheid. Ook de samenwerking tussen de
Dienst Justitiële Inrichtingen en de reclassering wordt intensiever. Middels pilots
is de afgelopen tijd bekeken op welke wijze beide organisaties elkaar kunnen
versterken en er optimaal gebruik kan worden gemaakt van wederzijdse
knowhow en netwerk. Zo screenen in PI Sittard en Alphen aan den Rijn de
casemanager van de PI en de reclassering bijvoorbeeld samen alle personen die
in detentie komen. Doel daarvan is tijdig en adequaat adviseren over de reintegratie en bij kortgestraften tijdig schakelen met de buitenwereld, waaronder
gemeenten, zodat de terugkeer in de samenleving soepeler verloopt. Een
werkwijze die breder in het land wordt geïntroduceerd en die ook de Raad voor
de Strafrechtstoepassing & Jeugdbescherming in haar rapport aanbeveelt.
Terugkeer uit detentie (onder voorwaarden)
Een gefaseerde, gecontroleerde terugkeer uit detentie is van groot belang om
risico’s te beheersen en recidive te voorkomen. Zeker wanneer het gaat om
langgestraften is de periode waarbij er nog sprake is van een justitiële titel
essentieel om onder strikte voorwaarden aan terugkeer en gedragsverandering
te kunnen werken. Juist die justitiële titel, het gedwongen kader, biedt de
mogelijkheid om met drang en dwang meters te maken.
Tijdens detentie
Tijdens detentie kan al worden ingezet op resocialisatie. Bijvoorbeeld door reeds
te starten met een behandeling of een gedragstraining. Of juist door schade te
beperken. Bijvoorbeeld door bij kortgestraften contact te leggen met de
zorgverlener zodat de zorg na detentie opgepakt kan worden. Continuïteit is ook
in een ander opzicht relevant; resocialisatie is gebaat bij regionale plaatsing van
gedetineerden. Dit helpt onder meer te investeren in de arbeidstoekomst van de
gedetineerde en daarmee in het beperken van recidive. Daarnaast is het regelen
van praktische zaken tijdens detentie van belang; aanvragen van DigiD,
identiteitsbewijs, huisvesting, et cetera.
Voorwaarden
Aan de terugkeer van langer gestraften uit detentie worden in het kader van het
penitentiaire programma en de voorwaardelijke invrijheidstelling voorwaarden
verbonden. Bijvoorbeeld locatieverboden en -geboden, al dan niet gecontroleerd
middels een enkelband, gedragstrainingen, urinecontroles, behandeling. Om
succesvol invulling te geven aan het toezicht op de naleving hiervan, werkt de
reclassering met tal van organisaties samen. Steeds vaker ook met nietjustitiële partners in het lokaal sociaal domein. Korte lijnen met partners, ook in
de wijk, met politie, gemeente en welzijnsorganisaties kenmerken in
toenemende mate de aanpak. Dit betekent ook dat reclasseringswerkers zich
bewust moeten zijn van de informatie die zij in het kader van privacywetgeving
wel en niet mogen delen met (niet-justitiële) partners. Daarnaast is de
afgelopen jaren geïnvesteerd in slachtofferbewust werken en wordt het belang
van slachtoffers meegewogen bij zowel de advisering als de uitvoering van het
toezicht. Waar mogelijk wordt gewerkt aan herstel.
Kortgestraften
Een groot deel van de gedetineerden verblijft slechts korte tijd in detentie.
Doorgaans komen zij zonder dat er is ingezet op gedragsverandering weer terug
in de samenleving. Ondanks dat er bij een deel van deze gestraften
problematiek ten grondslag ligt aan hun delictgedrag. Een voorwaardelijke straf
met reclasseringstoezicht en/of een werkstraf zouden een effectiever alternatief
kunnen zijn. Uit onderzoek blijkt dat daders met een werkstraf tot 47% minder
1
vaak recidiveren dan kortgestrafte gedetineerden .
Nazorg (zonder justitieel kader)
Voor alle gestraften geldt dat er ooit een einde komt aan het justitieel kader. In
die gevallen is de gemeente aan zet om nazorg in een vrijwillig kader te
verlenen. Naast de nazorg krijgen gemeenten door decentralisaties steeds meer
verantwoordelijkheden en bevoegdheden op het gebied van veiligheid.
Samenwerking tussen de reclassering en gemeenten ligt dan ook voor de hand
en krijgt op steeds meer plaatsen vorm. Echter, dit is nog niet overal
vanzelfsprekend.
1
Recidive na werkstraffen en na gevangenisstraffen, Tijdschrift voor Criminologie 2009.
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/373b4bd2-7092-447d-89fc-b6588f8cc06d
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2017–2018
34 104
Langdurige zorg
Nr. 236
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN
SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 juli 2018
In deze brief ga ik in op mijn toezegging1 om u voor de zomer een brief te
sturen over mijn acties om de behandeling door de specialist ouderengeneeskunde beter toegankelijk te maken voor kleinschalige woonvoorzieningen2. Het is mijn inzet om noodzakelijke geriatrische kennis die
voorheen vooral binnen de instellingen aanwezig was ook beschikbaar te
maken voor het groeiende aanbod aan kleinschalige woonvoorzieningen
in de ouderenzorg. Ik ga daarnaast ook in op ontwikkelingen rond het
pakketadvies over de positionering van behandeling in de Wlz.
Specialist ouderengeneeskunde in kleinschalige woonvoorzieningen
In het algemeen overleg van 28 maart 2018 (Kamerstuk 34 104, nr. 219) is
aan de orde gekomen dat door kleinschalige zorgaanbieders en huisartsen
barrières worden ervaren om de kennis van de specialist ouderengeneeskunde te kunnen inschakelen. De barrières betreffen de volgende zaken.
1. Er is onvoldoende bewustzijn over meerwaarde specialist ouderengeneeskunde.
2. De vindbaarheid van specialisten ouderengeneeskunde moet beter.
3. De prestatiebeschrijving en tarifering in bekostiging sluit niet aan bij
praktijk.
4. Inzet van de specialist ouderengeneeskunde kan bijna alleen via
onderaannemerschap.
Met Verenso, LHV, ZN, NZa en diverse kleinschalige zorgaanbieders zijn
deze barrières besproken en zijn vervolgstappen afgesproken.
1
2
kst-34104-236
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2018
Uit het Algemeen Overleg van 28 maart 2018 (Kamerstuk 34 104, nr. 219)
Het betreft hier kleinschalige woonvoorzieningen die worden gefinancierd vanuit volledig
pakket thuis, verblijf zonder behandeling en persoonsgebonden budget.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 34 104, nr. 236
1
Wat zijn de ervaren barrières?
Ik ontvang signalen dat bij het ontwikkelen van kleinschalige zorginitiatieven het inrichten van de medische zorg soms te laat en/of onvoldoende
wordt opgepakt. Deze signalen komen onder meer via huisartsen en de
IGJ. Hierdoor hebben bewoners van deze initiatieven onvoldoende
toegang tot medische zorg.
Het gevolg is dat er dan moeizame gesprekken tussen zorgaanbieders,
huisartsenpraktijken en zorginkopers ontstaan. Er is bewustwording nodig
bij kleinschalige zorgaanbieders en zorginkopers over de toegevoegde
waarde van de specialist ouderengeneeskunde. Het is belangrijk dat ook
in kleinschalige woonvoorzieningen geriatrische expertise beschikbaar is
in aanvulling op de huisarts. De specialist ouderengeneeskunde heeft
deze expertise. De specialist ouderengeneeskunde kan huisartsen
ontlasten, kan onnodige ziekenhuisopnames voorkomen en kan cliënt,
mantelzorger en zorgverleners beter laten anticiperen op acute situaties
(met advance care planning). De inzet van de specialisten ouderengeneeskunde draagt dan bij aan passende en doelmatige zorg.
Daarbij verdient ook de vindbaarheid van specialisten ouderengeneeskunde voor aanbieders, huisartsen en zorgkantoren meer aandacht.
Kleinschalige woonvoorzieningen ervaren vooral barrières in inkoop van
behandeling door de specialist ouderengeneeskunde als zij zorg leveren in
de vorm van het volledig pakket thuis en het persoonsgebonden budget
(pgb). Binnen de bekostiging in de Wlz is een specifieke prestatie voor de
specialist ouderengeneeskunde3. Partijen ervaren dat de huidige
prestatiebeschrijving4 en tarifering van de behandeling door de specialist
ouderengeneeskunde en de omvang van de bekostiging niet aansluit op
de huidige uitvoeringspraktijk. Een andere ervaren barrière is dat de
behandeling door de specialist ouderengeneeskunde bij kleinschalige
woonvoorzieningen veelal in onderaannemerschap moet worden
gerealiseerd vanuit grotere zorgaanbieders met een behandeldienst.
Hoe gaan we deze barrières wegnemen?
1. Bewustwording en vindbaarheid
Ik heb samen met LHV, ZN, NZa en enkele (landelijk) werkende aanbieders
van kleinschalige ouderenzorg bezien hoe bestuurders van kleinschalige
woonvoorzieningen in de ouderenzorg handvatten kunnen krijgen voor
het goed organiseren van de medische functie. Het inrichten van de
medische zorg binnen kleinschalige woonvoorzieningen moet onder meer
gericht zijn op een goede afstemming tussen bestuurder, de huisarts en
de specialist ouderengeneeskunde. Bewustwording bij zorgaanbieders en
zorginkopers is een eerste stap bij het realiseren van een goede samenwerking tussen de kleinschalige zorgaanbieders, huisartsenpraktijken en
de specialist ouderengeneeskunde. Verenso en de LHV hebben in het
najaar van 2016 een handreiking5 gemaakt over de samenwerking tussen
de huisarts en de specialist ouderengeneeskunde. Samen met Verenso,
LHV, ZN en enkele (landelijke) aanbieders van kleinschalige ouderenzorg
wordt nu bezien welke (aanvullende) informatievoorziening er nodig is om
de samenwerking tussen huisarts en specialist ouderengeneeskunde in
kleinschalige woonvoorzieningen ook daadwerkelijk praktisch vorm te
3
Het betreft de prestatie behandeling specialist ouderengeneeskunde (H335) binnen de
Nza-beleidsregel prestatiebeschrijvingen en tarieven modulaire zorg.
NZa-beleidsregel prestatiebeschrijvingen en tarieven modulair zorg
5
Handreiking samenwerking huisarts en de specialist ouderengeneeskunde:
samenhangende geneeskundige zorg voor patiënten met een complexe zorgbehoefte.
4
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 34 104, nr. 236
2
helpen geven. Een belangrijke vraag daarbij is ook het verbeteren van de
vindbaarheid van specialisten ouderengeneeskunde voor aanbieders,
huisartsen en zorgkantoren. Verenso werkt op dit moment aan het
inrichten van een regiokaart op haar website. Op deze regiokaart is iedere
specialist ouderengeneeskunde – die hiervoor toestemming geeft –
vindbaar op werklocatie en met aandachtsgebied, naam van de organisatie en wijze van bereikbaarheid.
2. Barrières bij de zorginkoop wegnemen
Met Verenso, LHV, ZN, NZa en enkele (landelijk) werkende aanbieders van
kleinschalige ouderenzorg is gekeken naar het wegnemen van barrières
bij de inkoop van specifiek behandelaanbod van de specialist ouderengeneeskunde voor kleinschalige zorgaanbieders.
De specifieke behandeling die de specialist ouderengeneeskunde in
aanvulling op de huisarts biedt valt onder de geneeskundige zorg van
specifiek medische aard6. Elke Wlz-cliënt heeft recht op deze specifieke
zorg van de specialist ouderengeneeskunde in aanvulling op de zorg van
de huisarts als dat medisch gezien noodzakelijk is. Ik heb zorgkantoren
erop gewezen dat zij hierbij een zorgplicht hebben. En dat geldt niet alleen
bij naturazorg, maar ook bij pgb. De functie behandeling kan immers niet
met het pgb worden ingekocht.
De NZa stelt de prestatiebeschrijving en tarifering voor de behandeling
door de specialist ouderengeneeskunde voor het jaar 2019 vast7. Bij de
bepaling van het tarief 2019 houdt de NZa rekening met een hogere
functiewaardering voor de specialist ouderengeneeskunde en ander
productiviteitsniveau. Door deze aanpassing sluit de bekostiging aan bij
de huidige uitvoeringspraktijk.
Ik ben in gesprek gegaan met zorgkantoren om de ervaren belemmering
met onderaannemerschap weg te nemen bij de inkoop van deze zorg voor
2019. Bij het inrichten van een samenhangende medische zorg binnen
kleinschalige woonvoorzieningen is een barrière dat de behandeling door
de specialist ouderengeneeskunde veelal in onderaannemerschap moet
worden gerealiseerd met de behandeldienst van een grotere zorginstelling. Samenwerkingsverbanden van zelfstandige specialisten
ouderengeneeskunde willen graag rechtstreeks in aanmerking komen
voor contractering bij de zorginkoop voor 2019. Zorgkantoren hebben
aangegeven dat zij samenwerkingsverbanden in aanmerking willen
nemen bij de zorginkoop 2019 indien zij voldoen aan de inkoopvoorwaarden. Daarmee kan noodzakelijke geriatrische kennis ook beter
beschikbaar komen voor het groeiende aanbod aan kleinschalige
woonvoorzieningen in de ouderenzorg.
De hierboven beschreven acties dragen bij aan de toegankelijkheid van
behandeling door de specialist ouderengeneeskunde voor bewoners van
kleinschalige woonvoorzieningen. Hiermee heb ik uitvoering gegeven aan
mijn toezegging in het Algemeen Overleg van 28 maart jl. (Kamerstuk
34 104, nr. 219)
6
7
Artikel 3.1.1. lid 1 onder c van de Wlz
Het betreft hier de prestatie H335 binnen de NZa beleidsregel prestatiebeschrijvingen en
tarieven modulaire zorg 2019
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 34 104, nr. 236
3
Vervolgstappen pakketadvies positionering Wlz-behandeling
Op 18 oktober 20178 en 22 maart 20189 bent u geïnformeerd over het
pakketadvies van het Zorginstituut over Wlz-behandeling. Dit advies gaat
over het opheffen van de verschillen in verzekerde behandeling bij
institutionele zorg. Het Zorginstituut adviseert dat alle cliënten bij
institutionele zorg een integraal pakket ontvangen vanuit de Wlz, inclusief
(generalistisch) geneeskundige zorg, paramedische zorg, farmaceutische
zorg, hulpmiddelen en tandheelkunde. Voor een zorgvuldige besluitvorming binnen het kabinet over het pakketadvies is aangegeven dat het
eerst noodzakelijk is nader inzicht te verkrijgen in de financiële, juridischeen de uitvoeringsconsequenties van het pakketadvies.
Inmiddels is het onderzoek naar de uitvoeringspraktijk van
Wlz-behandeling afgerond. Dat onderzoek bied ik u hierbij alvast aan10.
Het onderzoek brengt de praktijkvariatie in beeld van de organisatie van
de artsenfunctie, paramedische zorg, farmaceutische zorg, hulpmiddelen
en tandheelkundige zorg in zorginstellingen. Het onderzoek brengt ook
uitvoeringsconsequenties in beeld van het pakketadvies en bevat een
keuzehulp. De keuzehulp kan zorginstellingen, zorgkantoren en behandelaars helpen de dialoog aan te gaan over de inrichting van de behandelfunctie. Ik betrek het onderzoek bij de besluitvorming over dit onderwerp
en ga daarom op dit moment niet inhoudelijk in op dit advies. Het
onderzoek naar de uitvoeringspraktijk vormt ook inbreng voor de analyses
naar de juridische- en financiële consequenties van het pakketadvies. Deze
analyses worden eind 2018 afgerond. Daarna kan ik mij richten op
besluitvorming over dit onderwerp.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge
8
Kamerstuk 34 104, nr. 198
Kamerstuk 34 104, nr. 208
10
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl
9
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 34 104, nr. 236
4
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/c7a18539-794a-48cb-bff4-d61e2c6b846f
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2011–2012
21 501-32
Landbouw- en Visserijraad
Nr. 551
MOTIE VAN DE LEDEN HOUWERS EN GERBRANDS
Voorgesteld 14 december 2011
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat de paling een vis is die dient te migreren tussen zee,
overgangswateren, grote rivieren, sloten en meren en dat obstakels zoals
kustwerken of gemalen deze migratie bemoeilijken of verhinderen;
overwegende, dat palingvissers de kennis en middelen bezitten om de
migratie van paling te bevorderen;
overwegende, dat de kosten voor het aanpassen van obstakels aanzienlijk
hoger kunnen liggen ten opzichte van de inzet van palingvissers ten
behoeve van de palingmigratie;
verzoekt de regering om binnen drie maanden te komen tot een plan van
aanpak in samenwerking met de sector om palingvissers in te zetten voor
de bevordering van palingmigratie; in dit plan dient geëxpliciteerd te
worden bij welke waterverbindingen de kosten voor het inzetten van
vissers lager zijn dan de kosten voor de aanpassing van obstakels,
en gaat over tot de orde van de dag.
Houwers
Gerbrands
kst-21501-32-551
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2011
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 21 501-32, nr. 551
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/6e02fff7-1795-4847-acdd-a071230e4907
|
2011D44185
Inbreng verslag van een schriftelijk overleg
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te
leggen over de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 24 juni 2011 inzake het toezichtkader PO/VO 2011, (Kamerstuk
31 293 en 31 289, nr. 104).
De voorzitter van de commissie,
Van Bochove
Adjunct-griffier van de commissie,
Bošnjaković- van Bemmel
nds-tk-2011D44185
1
Inhoudsopgave
I.
Vragen en opmerkingen uit de fracties
1.
Inleiding
2.
Werkwijze
2.1
Uitgangspunten
Bestuursgerichte aanpak
Risicogericht en op maat
Preventief toezicht
2.2
Het werkproces op hoofdlijnen
2.3
De drie fasen afzonderlijk
2.3.3
Het uitvoeren van interventies
2.4
Rapportagevormen
2.4.2
Samenvattend rapport voor ouders
3.
Waarderingskader
3.4
Kernkaders primair en voortgezet onderwijs
4.
Andere vormen van inspectieonderzoek
4.3
Vierjaarlijks bezoek
II.
Reactie van de minister
I. Vragen en opmerkingen uit de fracties
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het toezichtkader PO/VO 2011. Goed onderwijstoezicht is, zo menen deze leden, in het
belang van het bewaken en verhogen van de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs. De leden zien aanleiding tot het stellen van enkele
vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met genoegen kennisgenomen van
het herziene toezichtkader. Zij kunnen zich vinden in de strekking hiervan.
Het toezichtkader wordt evidence based vastgesteld en in overleg met
betrokken onderwijspartijen. Deze leden zijn van mening dat het van groot
belang is dat er in een zo vroeg mogelijk stadium actie wordt ondernomen
indien een school onder de norm gaat presteren. Het is van belang om
tijdig de ruimte aan school en bestuur te bieden zich te verbeteren. Hoe
langer hiermee wordt gewacht, hoe groter de schade is voor leerlingen en
school. Immers, elke dag slecht onderwijs is er één teveel, zo merken deze
leden op. Wel hebben de leden nog een aantal vragen aan de minister.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het
aangepaste toezichtkader voor primair en voortgezet onderwijs van de
Inspectie. Deze leden hebben veel waardering voor het werk dat de
Inspectie met steeds minder personeel moet uitvoeren. Het toezichtkader
speelt een belangrijke rol in het handhaven van de kwaliteit van het
onderwijs. Deze leden zijn benieuwd hoe de motie Pechtold1 om het
aantal zeer zwakke scholen terug te dringen haar weg naar het toezichtkader zal vinden. Zij vragen ook hoe de aangenomen motie Van der
Ham/Smits2 over de bestuurlijke aanwijzing voor zeer zwakke scholen
verwerkt zal worden in het toezichtkader. De leden maken graag van de
gelegenheid gebruik een aantal vragen over het toezichtkader te stellen.
1
Kamerstuk 31 700 VIII, nr. 119.
Kamerstuk 32 500 VIII, nr. 26.
3
Bron: http://www.onderwijsinspectie.nl/
actueel/publicaties
2
De leden van de SGP-fractie vernemen graag een reactie op het artikel
over de werkwijze van de Inspectie, dat dr. M.C.M. Ehren3 op verzoek van
de Inspectie geschreven heeft («Risicogestuurd toezicht na wijziging van
de WOT; een kritische reflectie»). Deze leden wijzen met name op de
kritiek dat preventieve werking in het huidige systeem ontbreekt,
aangezien in de risicodetectie geen indicatoren zijn opgenomen die
2
anticiperen op een daling in leerresultaten. Daarnaast wijzen zij op de
conclusie dat eigenlijk alleen zwakke en zeer zwakke scholen met een
evenwichtig toezichtarrangement te maken krijgen, waarin naar meer dan
alleen leerresultaten gekeken wordt.
2. Werkwijze
De leden van de SGP-fractie vragen of de minister zich bewust is dat voor
de vraag of werkelijk gebrekkige scholen effectief worden opgespoord,
cruciaal is dat de risicodetectie adequaat is. Indien de risicodetectie
eenzijdig is, bestaat het gevaar dat veel tekortschietende scholen ten
onrechte niet in beeld komen. Deze leden vragen hoe dit gevaar wordt
vermeden nu de huidige risicodetectie vrijwel geheel rust op leerresultaten.
De leden constateren dat de afgelopen maanden geheel terecht in
toenemende mate wordt benadrukt dat evenwichtig toezicht niet alleen
kan berusten op meting van leerresultaten (single measure), maar dat
alternatieve factoren meegewogen moeten worden (mutiple measures).
Hoe wordt aan dit uitgangspunt recht gedaan nu uit het toezichtkader
volgt dat eigenlijk alleen zwakke en zeer zwakke scholen met mutiple
measures te maken krijgen (zie ook Ehren), zo vragen de leden.
2.1 Uitgangspunten
Bestuursgerichte aanpak
De leden van de VVD-fractie zien in het verbeteren van de kwaliteit van het
onderwijs een grote rol weggelegd voor schoolleiders. In het toezichtkader is er met name sprake van bestuursgericht toezicht. Kan de minister
aangeven hoe de Inspectie zal letten op de rol van de schoolleiders, zo
vragen deze leden.
De leden vragen tevens naar mogelijke signalen en klachten. Deze leden
zoeken een mogelijkheid voor leraren die op hun school inconsistenties
zien, niet-naleving constateren of anderszins menen dat de schoolleiding
tekort schiet, om de gesignaleerde gebreken te melden met de bedoeling
om het onderwijs te verbeteren? Ligt het niet voor de hand om deze
klachten anoniem bij de Inspectie aan te bieden, zo vragen de leden.
Naar de mening van de leden van de CDA-fractie zouden er in Nederland
geen (zeer) zwakke scholen moeten zijn. Kan de minister aangeven of zij
van mening is dat met de herziening van het toezichtkader er voldoende
mogelijkheden zijn om snel en effectief in te grijpen om te voorkomen dat
scholen zwak of zeer zwak worden, zo vragen de leden.
Risicogericht en op maat
De leden van de VVD-fractie vragen of de minister kan toelichten waarom
nog altijd alleen gekozen wordt voor georganiseerde en geplande
bezoeken van de Inspectie. Zou niet juist bij risicotoezicht een vorm van
spontaan onderzoek gewenst zijn, zo vragen de leden.
Preventief toezicht
De leden van de VVD-fractie ondersteunen de herziening als het gaat om
de aanpak van zeer zwakke scholen. De Inspectie moet alert zijn en
ingrijpen waar nodig, zonder dat scholen worden ontslagen van de
verplichting om zwak onderwijs te verbeteren. Wel vragen de leden zich
af, waarom de Inspectie zich met name richt op het voorkomen van
zwakke scholen. Wordt de expertise van de Inspectie tevens ingezet voor
3
zodanige verbetering dat ook goede scholen een verbeterslag kunnen
maken, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie merken op dat de Inspectie in het toezichtkader beschrijft hoe zij omgaat met (zeer) zwakke scholen. Wat doet de
Inspectie met scholen die na twee jaar «zeer zwak» te zijn geweest, het
predicaat «zwak» krijgen en vervolgens niet binnen een jaar in
aanmerking komen voor het basisarrangement? Is het juist dat een school
die twee jaar «zeer zwak» is geweest en na een jaar met het predicaat
«zwak» of een basisarrangement, opnieuw terugvalt tot de status «zeer
zwakke» school, opnieuw twee jaar de tijd krijgt om van die status af te
komen, zo vragen deze leden.
2.2 Het werkproces op hoofdlijnen
De leden van de CDA-fractie merken op dat bij de beoordeling of een
school zwak presteert, uitsluitend wordt gekeken naar de leeropbrengsten
van de desbetreffende school. Kan de minister aangeven op welke wijze
wordt gekeken naar de ontwikkeling van de hele mens, tot wereldburger.
Voor de leden is dit namelijk eveneens een belangrijk streven van het
onderwijs. Onderwijs gaat immers niet alleen om de basisvaardigheden
voor taal en rekenen, maar ook om vorming van het kind.
De leden van de SGP-fractie constateren dat het toezichtkader tot
verwarrende situaties leidt, doordat oordelen van de Inspectie en
wettelijke eisen uiteen lopen. Een zeer zwakke school kan bijvoorbeeld
deugdelijk onderwijs bieden. Naar de mening van deze leden is het kwalijk
dat zelfs de Inspectie aan de verwarring meewerkt, aangezien zij in het
toezichtkader op pagina 14 ten onrechte vermeldt dat de status zeer zwak
na verloop van tijd kan leiden tot het inhouden van bekostiging of het
opheffen van de school. Deze sancties zijn wettelijk gezien alleen
verbonden aan aanhoudend tekort schieten van leerresultaten. Acht de
minister het wenselijk de verwarrende situatie van het uiteenlopen van
kwaliteitsoordelen en wettelijke eisen te continueren? Kan de minister in
ieder geval garanderen dat de communicatie van overheid en Inspectie
richting scholen, ouders en media op dit punt correct en helder is?
De leden vragen hoe grondwettelijk gezien de situatie gerechtvaardigd
kan worden dat kwaliteitsaspecten tot ingrijpende rechtsgevolgen voor
scholen kunnen leiden. Zij constateren dat de mogelijkheid bestaat dat bij
twee scholen waarvan de leerresultaten tekort schieten de ene school op
grond van de beoordeling van kwaliteitsaspecten in stand gehouden
wordt, terwijl de andere school opgeheven wordt.
2.3 De drie fasen afzonderlijk
2.3.2 Onderzoek gericht op tekortkomingen
De leden van de D66-fractie vragen of de Inspectie zelf bepaalt wie zij wil
spreken (bijvoorbeeld tijdens een kwaliteitsonderzoek) en welke
documenten zij wil inzien of mag de school zelf een selectie maken.
2.3.3 Het uitvoeren van interventies
De leden van de SGP-fractie vragen of het wenselijk is dat scholen enkel
om het feit dat zij langdurig zwak zijn als zeer zwak gezien worden. In dat
geval komen scholen in een categorie terecht waarin zij op grond van de
criteria niet thuis horen. Zij vragen hoe het mogelijk is dat zulke scholen in
de escalatieladder van zeer zwakke scholen terecht kunnen komen
wanneer er geen sprake is van tekortschietende leerresultaten.
4
2.4 Rapportagevormen
2.4.2 Samenvattend rapport voor ouders
De leden van de D66-fractie merken op dat het toezichtkader beschrijft hoe
ouders op de hoogte worden gesteld van rapportages. Kunt u ook
aangeven wanneer en hoe leraren hiervan op de hoogte worden gesteld?
Moeten scholen ook het concept samenvattend rapport, dat zij binnen
zeven weken na het bezoek door de Inspectie ontvangen, aan de ouders
sturen? Zo ja, wat zijn daarvoor de voorwaarden? Kunt u aangeven
waarop de termijn van zeven werkweken voor het versturen van de
conceptrapportage is gebaseerd? Het valt de leden op dat het, volgens het
toezichtkader, meer dan vijftien weken kan duren voordat ouders op de
hoogte worden gebracht van geconstateerde tekortkomingen op de
school van hun kinderen (zeven werkweken voor conceptrapportage, vier
weken voor reactie door bestuur en vier weken voordat het samenvattend
rapport naar de ouders moet zijn verstuurd).
3. Waarderingskader
3.4 Kernkaders primair en voortgezet onderwijs
De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat iedere school de wet- en
regelgeving moet naleven. Kan de minister uitleggen waarom de
indicatoren voor de naleving van wet- en regelgeving in het waarderingskader voor het primair onderwijs specifieker omschreven worden dan
voor het voortgezet onderwijs?
De leden van D66-fractie vragen of de minister kan aangeven op welke
wijze de Inspectie de kwaliteitsaspecten 5 en 6 (de kernkaders voor
primair en voortgezet onderwijs) toetst.
Bieden de onder kwaliteitsaspect 8 genoemde indicatoren voldoende
houvast om de besteding van rugzakjes en verleende zorg in het kader
passend onderwijs te kunnen toetsen? Zijn er aanpassingen aan het
toezichtkader te verwachten naar aanleiding van passend onderwijs, zo
vragen deze leden.
4. Andere vormen van inspectieonderzoek
4.3 Vierjaarlijks bezoek
De leden van de D66-fractie constateren dat het toezichtkader de
mogelijkheid van onaangekondigde bezoeken slechts zijdelings noemt.
Kunt u aangeven wanneer de Inspectie besluit een onaangekondigd
bezoek af te leggen, zo vragen de leden aan de minister.
II. Reactie van de minister
5
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/99e3e815-b9f6-49c1-b523-9ac4f2c2643e
|
2014D33371
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te
brengen in de vorm van een lijst van vragen.
De voorzitter van de commissie,
Berndsen-Jansen
Wnd.-griffier van de commissie,
Hendrickx
nds-tk-2014D33371
1
Nr
Vraag
1
Wat wordt bedoeld met «maximale kosteneffectiviteit en optimale
dienstverlening» als het gaat om een sober en dienstbaar voorzitterschap van de Europese Unie van Nederland?
Wat levert het wegbezuinigen van alle voorlichters en communicatiemedewerkers bij alle ministeries op?
Ten behoeve van welke taken wordt de ontwerpbegroting van 2013
vanaf 2014 structureel met 194.000 euro verhoogd tot en met het
jaar 2019 (van 895.000 euro naar 1.078.000 euro)?
Waar is de 39.000 euro, zoals opgenomen in de tabel onder D, voor
bestemd? Waarom is dit slechts eenmalig voor het jaar 2013
weergegeven?
Per wanneer zal de zichtbaarheid van het Koninklijk Huisarchief en
hetgeen daarin wordt bewaard worden vergroot? Op welke
manieren zal dat gebeuren?
2
3
4
5
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/967f6410-e603-439a-9487-f522a78e031c
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2017–2018
22 112
Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven
van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 2411
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 oktober 2017
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij vijf fiches, die
werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).
Fiche: Gezamenlijke mededeling Bouwen aan sterke cyberbeveiliging voor
de EU (Kamerstuk 22 112, nr. 2407)
Fiche: Verordening agentschap ENISA en Europees kader voor Cyberbeveiligingscertificering (Kamerstuk 22 112, nr. 2408)
Fiche: Richtlijn fraude niet-chartaal geldverkeer (Kamerstuk 22 112,
nr. 2409)
Fiche: Verordening betreffende het Europees Burgerinitiatief (Kamerstuk
22 112, nr. 2410)
Fiche: Mededeling vernieuwde strategie voor het industriebeleid van de
EU
De Minister van Buitenlandse Zaken,
A.G. Koenders
kst-22112-2411
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2017
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 22 112, nr. 2411
1
Fiche: Mededeling vernieuwde strategie voor het industriebeleid
van de EU
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Mededeling Investeren in een slimme, innovatieve en duurzame
industrie – een hernieuwde EU-industriebeleid strategie
b) Datum ontvangst Commissiedocument
18 september 2017
c) Nr. Commissiedocument
COM (2017)/ 0479
d) EUR-Lex
http://eur-lex.Europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=COM:2017:479:FIN
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
Niet opgesteld
f) Behandelingstraject Raad
Raad voor Concurrentievermogen
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Economische Zaken
2. Essentie voorstel
In haar mededeling geeft de Europese Commissie een overzicht van
sleutelinitiatieven die ondernomen worden en die bijdragen aan het
scheppen van banen en groei via innovatie en investeringen. Bijvoorbeeld
door het versterken van de interne markt, de verdere digitalisering en
verduurzaming via investeringen, innovatie en internationale acties in
partnerschap met lidstaten, regio’s, steden en de private sector.
De mededeling bouwt voort op de eerdere Europa 2020 industriemededelingen uit 2010 en de Mid-Term update in 2012 en 20141. In deze nieuwe
mededeling worden een serie nieuwe initiatieven aangekondigd, die in
2017 en 2018 nog door de huidige Commissie uitgebracht zullen worden
op de diverse deelterreinen. Deze zullen door het kabinet beoordeeld
worden en aansluitend aan de Kamer voorgelegd worden.
Context
Het belang van de industrie wordt beschreven als kracht achter de
Europese productiviteit, innovatie, economische welvaart en werkgelegenheid. Versnelde, digitale en verduurzamingstransities werken
economische ontwrichtend voor traditionele markten en vervagen
daarnaast steeds meer het onderscheid tussen productie en dienstverlening.
Het midden- en klein bedrijf is kwetsbaar voor deze ontwikkelingen, veel
mensen missen de voor de toekomst benodigde vaardigheden en het gat
in productiviteit tussen technologische leiders en achterblijvers neemt
verder toe. Dit houdt potentiele groei tegen en hindert economische,
sociale en territoriale convergentie. Europa’s concurrenten investeren
sterk in het verder opwaarderen van hun industrieën. Ondertussen heeft
de investeringsratio in de EU haar historische gemiddelde nog niet
bereikt, terwijl belangrijke economische spelers zoals China toenemend
precies in die segmenten beginnen te concurreren waar Europa haar
hoogste toegevoegde waarde creëert.
1
Kamerstuk 22 112, nr. 1800
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 22 112, nr. 2411
2
Interne Markt
Een diepere en eerlijkere Interne Markt ligt aan de basis van Europa’s
industriële succes. Daartoe zijn eerder de Europese agenda voor de
deeleconomie, het normalisatiepakket, het dienstenpakket, de vaardighedenagenda, het nalevingspakket en de pijler van sociale rechten geïnitieerd2.
Digitale eeuw
Big data, kunstmatige intelligentie en robotica, Internet of Things en
high-performance computing zorgen voor een digitale transformatie waar
Europa middenin zit. De Europese industrie is wereldleider in veel
producerende industrieën en loopt vaak voorop bij digitalisering en
automatisering. Echter slechts een vijfde van de EU-bedrijven is hoog
gedigitaliseerd.
Europese initiatieven die de verdere digitalisering ondersteunen zijn de
digitalisering van de industrie strategie met plannen voor een Europees
coördinerend samenwerkingsplatform en ICT normalisatieprioriteiten, een
actieplan e-overheid en een plan voor hoge snelheidsconnectiviteit,
waaronder 5G en Internet of Things3, onder andere hiermee wordt pijler
drie van de Digital Single Market vorm gegeven. In de recente evaluatie
van de Digitale Single Market concludeert de Commissie dat Europa hierin
verder dient te gaan4. Daartoe wordt gewerkt aan de thema’s data
economie, kunstmatige intelligentie en high-performing computing5,
alsook het cyber veiligheidspakket, 5G actieplan en het free flow of data
initiatief.
Leiderschap in vermindering van koolstofuitstoot en in circulaire
economie
De Europese Unie streeft duurzame ontwikkeling na op een doorsnijdende
wijze en is de stuwende kracht achter het Parijs Klimaatverdrag van 2015
en een duurzame Europese toekomst met de Sustainable Development
Agenda voor 20306.
Europa staat vooraan bij de wereldwijde transitie naar een verminderde
koolstofuitstoot en naar een circulaire economie. Opdat alle sectoren
hierin voorop gaan lopen en Europa een wereldwijde leider in groene
productie en schone energie technologieën wordt, is eerder het schone
energiepakket uitgebracht als onderdeel van de energie unie met onder
andere herziening van het emissie handelssysteem (ETS), het New
Entrants Reserve (NER) 300 programma en het schone energiepakket, de
circulaire economie en ecodesign7.
Verder kondigt de Commissie initiatieven aan als «Innovatie Fonds en
Moderniseringsfonds voorstellen», «Tweede mobiliteitspakket», «CO2
standaarden voor voertuigen voor zwaar gebruik», «bio-economie
strategie», «Nieuwe circulaire economie pakket, waaronder een strategie
voor plastics» en een «actieplan voor duurzame financiering».
2
Kamerstuk 22 112, nrs. 2172, 2173, 2313, 2314, 2315, 2316, 2357, 2358, 2359, 2174 en 2355.
Kamerstuk 22 112, nrs. 2129, 2131, en 2132,
4
Kamerstuk 22 112, nr. 2346
5
Kamerstuk 22 112, nrs. 2235 en 2346
6
Kamerstuk 22 112, nrs. 1953 en 2270.
7
Kamerstuk 22 112, HE, HI, nr. 1952 en Kamerstuk 34 663, nr. 2 t.e.m. 8.
3
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 22 112, nr. 2411
3
Investeren in de industrie van de toekomst
Investeringen, zoals kapitaalsinvesteringen waarbij veelbelovende
innovaties worden toegepast en het dynamische midden- en kleinbedrijf
verder kan opschalen, zijn een voorwaarde om de industriële transformatie te kunnen doorlopen. Daartoe is er het Europees fonds voor
strategische investeringen (EFSI), wordt gewerkt aan het kapitaalmarkt
unie actieplan, het Europees defensiefonds en laten de staatssteunregels
ruimte opdat bedrijven meer worden gestimuleerd om in onderzoek en
innovatie te investeren8.
Aanvullend zal de Commissie onder andere nog komen met een
«Europese Scale-Up actie voor risicokapitaal» en een «strategisch forum
voor belangrijke projecten van algemeen Europees belang (IPCEI)».
Ondersteunen van industriële innovatie aan de basis
Europa heeft excellente onderzoeksresultaten in vele technologische
gebieden die direct of indirect bijdragen aan de ontwikkeling van een
slimme, innovatieve en duurzame industrie. Nog meer onderzoek dient
zich te gaan vertalen in nieuwe markten die groei en banen creëren, met
name voor het midden- en klein bedrijf en voor de traditionele industrieën. Daartoe worden onder andere de volgende acties al ondernomen:
het eerder genoemde starters- en opschalingsinitiatief, bij Horizon 2020
wordt een European Innovation Council Pilot opgezet gericht voor de
verdeling van € 2,6 miljard om markt creërende innovatie effectiever te
ondersteunen en er wordt € 2,2 miljard gereserveerd voor sleuteltechnologieën gericht op het versnellen van schone energie innovatie9. Via de
versimpeling van de Europese belastingstelsels zullen bedrijven meer
gestimuleerd worden om te innoveren en uit te breiden10.
Additionele initiatieven waar de Commissie mee zal gaan komen zijn een
drietal initiatieven aangaande BTW, een voorstel om de nationale
mededingingsautoriteiten te versterken en een voorstel voor een
Europees Scale-Up actie voor risicokapitaal.
De internationale dimensie
Open en op regels gebaseerde handel is een wezenlijk onderdeel van de
inspanningen van de Commissie bij globalisering. Er wordt daarbij
gestreefd naar een wereldwijd gelijk speelveld via bi- en multilaterale
handelsovereenkomsten, het herijken van het handelsdefensief instrumentarium, een instrument voor internationale overheidsopdrachten en
er wordt een raamwerk om buitenlandse investeringen te toetsen
voorgesteld.
In partnerschap met lidstaten, regio’s, steden en de private sector
Terwijl de EU haar raamwerk voor banen, groei en innovatie versterkt, is
het grootste aantal instrumenten om het industriële concurrentievermogen te stimuleren en ondersteunen juist op nationaal en regionaal
niveau beschikbaar. De ambitie om de Europese industrie op EU-niveau te
versterken dient daarom samen te gaan met nationale hervormingsinspanningen, die rekening houden met specifieke nationale en regionale
verschillen. Daartoe kunnen het Europees Semester, het nieuwe Structural
8
Kamerstuk 21 501-20, nr. 1232 en Kamerstuk 22 112, nrs. 2362 en 2374
Kamerstuk 22 112, nr. 2267 en Kamerstuk 21 501-30, nr. 391
10
Kamerstuk 21 501-07, nr. 1462
9
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 22 112, nr. 2411
4
Reform Support Programme, de Horizon 2020 Policy Support Facility en
het Smart Specialisation Platform een rol gaan spelen12.
Vanaf 2018 zal de, in februari 2017 voor het eerst gehouden «industrie
dag» jaarlijks herhaald gaan worden. De voor de toekomst belangrijke
sleuteltechnologieën zullen daar onder meer besproken gaan worden. De
Commissie is ook van plan om Investment Envoys aan te wijzen. Deze
zullen fungeren als contactpunt naar nationale en regionale autoriteiten,
project promotoren, investeerders en aanspreekpunt naar de civiele
maatschappij over gerelateerde investeringsaangelegenheden.
Concluderend
De mededeling beschrijft de belangrijkste richting en prioriteiten voor een
samenhangende industriële beleidsstrategie. Er kan veel meer bereikt
worden, daartoe zijn gedeelde belangen, inspanningen samenwerking en
eigenaarschap nodig binnen de EU-instituten, bij nationale en regionale
actoren en vooral een actieve rol van de industrie zelf. Daartoe zal een
High Level Industrial Roundtable worden opgezet met vertegenwoordigers van nationale, regionale en lokale autoriteiten, industrie, sociale
partners en de civiele gemeenschap. Deze Roundtable zal terugkoppelen
over de initiatieven en acties van de Commissie en aanbevelingen doen
over industriebeleid op verschillende niveaus.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Nederland zet in op een ambitieus Europees industriebeleid dat
aanvullend is en samenhangt met beleidslijnen van de individuele
lidstaten. Nederland wijst daarbij steeds op de verwevenheid van
industrie en diensten, het belang van open markten en de noodzaak om
innovatie en concurrentievermogen van de Europese industrie nog meer
te stimuleren.
Nederland acht als belangrijke elementen van het Europese industriebeleid: focus op innovatie en het realiseren en verbeteren van randvoorwaarden die de EU mede bepaalt, zoals het versterken van de interne
markt, het verbeteren van regelgeving, het verbeteren van toegang tot
financiering voor bedrijven, het stimuleren van onderzoek en innovatie en
het creëren van open markten.
De komende jaren liggen de grootste uitdagingen voor de industrie en
gerelateerde dienstverlening op twee vlakken. Ten eerste op de
versterking van het verdienvermogen van de Europese industrie en
daarbij in het bijzonder de beschikbaarheid en toegankelijkheid van
sleuteltechnologieën13. Ten tweede de noodzakelijke transities op de
terreinen van verduurzaming en digitalisering. Tegelijkertijd liggen hier
ook grote kansen voor het bedrijfsleven en kan een succesvolle aanpak
bijdragen aan het versterken van het Europese vestigingsklimaat voor de
industrie. Vooral bij deze grote uitdagingen kunnen lidstaten het individueel niet oplossen en dienen krachten Europees gebundeld te worden.
Nederland gelooft daarbij in een «modern industriebeleid». Kenmerkend
daarvoor is dat binnen de gouden driehoek van bedrijven, kennisinstel12
13
Kamerstuk 21 501-07, nr. 1462
Voor een sterke concurrentiepositie op de wereldeconomie zijn sleuteltechnologieën van
belang. Het zijn technologieën die aan de basis staan van de vernieuwingskracht van
economieën. Economieën die op dit terrein te afhankelijk zijn van niet-marktgeoriënteerde
economieën en/of dominante marktspelers, zijn kwetsbaar.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 22 112, nr. 2411
5
lingen en overheden ruimte gecreëerd wordt om visies te ontwikkelen
over waar men samen naartoe wil en wat daarvoor nodig is, zoals binnen
de topsectorenaanpak al plaats vindt. Juist door de combinatie van
complementaire kennis en kunde uit verschillende sectoren, wetenschapsgebieden en landen kunnen baanbrekende en maatschappelijke relevante
innovaties ontstaan. Nederland ziet daarbij graag meer samenwerkingsverbanden waarbij initiatieven ook dichter op de markt worden
ontwikkeld.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Nederland verwelkomt deze industriemededeling van harte. Dit is een
belangrijk signaal naar de Europese en Nederlandse industriële basis.
Industrie in Europa vertegenwoordigt circa 32 miljoen banen, het geeft
werk aan hooggeschoolde medewerkers en produceert hoge kwaliteitsgoederen en diensten. Onze industrieën en aanverwante dienstverlening
worden geconfronteerd met grote uitdagingen zoals de digitale en
duurzaamheidstransformaties. Daartoe zijn specifieke industriebeleidsacties nodig die bijdragen aan het langdurig versterken van het concurrentievermogen van de industrieën.
In 2014 is de laatste industriebeleidsstrategie uitgebracht. Door de grote
transities waarmee de industrie toenemend mee te maken krijgt is de roep
om een hernieuwd industriebeleid verder toegenomen. Derhalve acht
Nederland een nieuwe mededeling relevant.
De thema’s die Nederland belangrijk vindt, zoals verwevenheid van
industrie en diensten, het belang van open markten en de noodzaak om
innovatie, verduurzaming en concurrentievermogen van de Europese
industrie nog meer te stimuleren, worden in de mededeling duidelijk
onderkend. De aankondigingen voor nieuw beleid stralen ambitie uit,
terwijl de inzet op partnerschappen goed aansluit bij de Nederlandse
vraag om een «modern industriebeleid».
De strategie streeft ernaar het concurrentievermogen van de Europese
industrieën te versterken en verbeteren via diverse maatregelen. De
dialoog met de stakeholders wordt voortgezet en geïnstitutionaliseerd
met het doel om praktische oplossingen te ontwikkelen. Meer investeringen, vooral in sleuteltechnologieën en innovatie zijn bedoeld om groei
en banen met een toekomst te genereren. Een verdere verdieping van de
Interne Markt en het versterken van de vaardigheden van de medewerkers
versterken onze industrieën.
Met name het belang van de versterking van het verdienvermogen van de
Europese industrie en de noodzakelijke transities op het terrein van
verduurzaming en de digitalisering worden nadrukkelijk benoemd.
Daarvoor heeft Nederland juist nadrukkelijk aandacht gevraagd tijdens de
Raad voor Concurrentievermogen op 29 mei 2017 (Kamerstuk 21 501-30,
nr. 406) en heeft Nederland op 30 juni jl. bij de ministeriële bijeenkomst
van Friends of Industry in Berlijn de slotverklaring ondersteund14.
Op 14 september 2017 hebben Nederland en Duitsland een gezamenlijke
open verklaring gezonden aan de Europees Commissarissen Katainen,
Ansip, Bienkowska en Gabriel15. Hierin wordt opgeroepen tot een lange
14
«Berlin Declaration. Joint declaration on industrial policy on the occasion of the Vth Ministerial
Conference of Friends of Industry», June 30, 2017. https://www.bmwi.de/Redaktion/DE/
Downloads/E/gemeinsame-erklaerung-friends-of-industry-en.pdf?__blob=publicationFile&v=10
15
«German and the Netherlands Non-Paper on Strengthening the Competitiveness and
Sustainability of the European Industry»
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 22 112, nr. 2411
6
termijn beleid, met name voor de verdere Digitalisering en in het
bijzonder voor de Energie Intensieve Industrieën. Voor deze laatste groep
geldt dat zij zeer lange investeringscycli hebben, van 20–30 jaar. Willen zij
bij kunnen dragen aan de 2030 en 2050 klimaatdoelstellingen dan zal nu
met de planning daartoe begonnen te worden, ook Europees.
De mededeling legt, onder andere met de aankondiging van de industriedag in februari 2018 en de High Level Industrial Roundtable, een goede
basis voor een brede discussie met alle relevante stakeholders.
Op weg daarnaartoe brengt Nederland al relevante partijen bij elkaar,
zoals middels de op 29 september 2017 door Noord Rijn-Westfalia,
Vlaanderen en Nederland gepresenteerde trilaterale strategie voor de
chemische industrie16.
Detailbeoordeling van de mededeling
De mededeling van de Commissie stelt geen nieuw beleid of regelgeving
voor, maar geeft vooral een overzicht van lopende trajecten waarover in
eerdere stadia al informatie naar de Kamer is verzonden. Binnen het
tekstkatern «essentie voorstel» staan directe verwijzingen opgenomen
naar de relevante Kamerstukken. Ook wordt een aantal nieuwe initiatieven
aangekondigd. Nederland zal deze nauwlettend volgen, zal de Commissie
vragen naar welke maatregelen zij voor ogen heeft en zal de nieuwe
voorstellen op hun merites beoordelen wanneer zij concreet gemaakt
worden.
Algemene bevindingen
–
–
–
16
In het begin van de mededeling wordt gerefereerd aan de politieke
richtlijnen van de Voorzitter van de Europese Commissie en wordt
gerefereerd aan de Commissie doelstelling dat per 2020 industriële
productie 20% van het Europese bbp uit zou dienen te maken.
Nederland steunt deze inzet niet omdat de dienstensector hier niet in
mee wordt genomen en door «servitisation», het proces waarbij
dienstverlening een steeds grotere rol krijgt in het verdienmodel van
maakbedrijven, het onderscheid tussen maakindustrie en dienstverlening steeds verder aan het vervagen is. Een minimumpercentage zou
contraproductief kunnen werken door de deur open te zetten voor
protectionistische maatregelen.
De Europese Commissie wijst op een toenemend productiviteitsverschil tussen technologische leiders en volgers. Belangrijk is dat de
productiviteitsgroei bij technologische volgers verbetert. Nederland
vindt dat dit vraagt om een versterking van de innovatiekracht bij de
technologische volgers, onder andere via goede prikkels voor
innovatie in de randvoorwaardelijke sfeer en het bevorderen van
verspreiding en benutting van hoogwaardige technologische kennis,
onder andere in publiek-private samenwerkingsverbanden.
In de mededeling worden een aantal nieuwe overlegstructuren en
groepen voorgesteld, zoals een strategische forum voor IPCEI,
Investment Envoys en de High Level industriële ronde tafel. Belangrijk
is bij elk van deze initiatieven de toegevoegde waarde en effectiviteit
goed in het oog gehouden wordt en de industrie goed aangesloten
blijft.
Trilateral strategy for the chemical industry, Strving to become the world’s engine for the
transition towards a sustainable and competitive chemical industry cluster in 2030. Crossborder cooperation between the Netherlands, Flanders and North Rhine Westphalia.
http://www.ewi-vlaanderen.be/sites/default/files/bestanden/
trilateral_strategy_chemical_industry.pdf
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 22 112, nr. 2411
7
–
Midden en lange termijn: Nederland mist de link met het volgende
kaderprogramma, de opvolger van het huidige Horizon 2020 programma. Daarbij zou het goed zijn ruimte te creëren voor missiegerichte doelstellingen gericht op de maatschappelijke uitdagingen,
die ook relevant zijn voor de industrie en verwante dienstverlenende
sectoren. Belangrijk daarbij is het behoud van een sterke industriële
pijler en een sterke positionering van de sleuteltechnologieën; we
moeten blijven investeren in technologieën die gaan doorwerken in
allerlei toepassingsgebieden in Europa. Dit is belangrijk voor Europa’s
industriële concurrentievermogen en zal uiteindelijk bijdragen aan
diverse maatschappelijke uitdagingen.
Digitalisering
–
–
–
De term digitalisering dient vanuit Nederlandse optiek breed geformuleerd te worden en omvat bijvoorbeeld ook kwantum en hightech,
zoals de ontwikkeling van nieuwe typen sensoren en actuatoren.
Digitalisering van de Europese Industrie: Het kabinet ondersteunt een
coördinatie rondom digitalisering van de industrie alsmede het belang
van investeringen. Nadere investeringsacties zullen echter op hun
afzonderlijke merites beoordeeld worden.
Cyberveiligheid: De Commissie vindt informatie-uitwisseling en
samenwerking belangrijk op dit terrein. Het Nederlandse initiatief
Digital Trust Centre (DTC) richt zich op het bedrijfsleven anders dan de
vitale sectoren, daar waar de Commissie zich met name op de vitale
sectoren richt. Nederland ziet graag dat het Europa het Nederlandse
DTC-initiatief kan ondersteunen.
Verduurzaming
–
–
–
–
–
17
Circulaire economie: De voorgestelde acties rond circulaire economie
zullen separaat op hun merites beoordeeld worden via een BNC-fiche.
Nederland ziet graag een duidelijke ambitieuze EU- strategie in lijn met
de Nederlandse ambities op het gebied van circulaire economie.
Nederland is tevreden met de aangekondigde strategie voor de
bio-economie en de wens om de samenhang van de verschillende
strategieën in het oog te houden (bijvoorbeeld de relatie met Gemeenschappelijke Landbouwbeleid of voor het nieuwe kaderprogramma).
Meer coherentie is gewenst. Bij het European Innovation Partnership
on Raw Materials zal Nederland meer nadruk gaan leggen op het
samen laten gaan van leveringszekerheid en circulaire economie.
Inzetten op Europees bronbeleid blijft het meest doelmatig om
CO2-doelen te behalen. Nederland juicht een nadere aanscherping van
het bronbeleid door de Commissie toe.
Duurzame financiering: De bevindingen in de interim rapportage van
de High Level Expert Groep zijn door Nederland positief ontvangen17.
Tweede mobiliteitspakket: Nederland is een van de aanjagers achter
connected en automated mobility en juicht nadere convergentie op het
gebied van cross-border corridors toe. Dit biedt kansen voor het
bedrijfsleven, vermindert CO2-uitstoot en maakt logistiek efficiënter.
Nederland blijft daarbij ook inzetten op een gelijk speelveld middels
open aanbestedingen. Standaardisatie van laadinfrastructuur
(hardware) wordt mogelijk gemaakt via de Alternative Fuels Infrastructure Directive, echter de standaardisatie van software in relatie tot
roaming en smart grids verdienen meer aandacht van de Commissie.
Nederland ziet een aandachtpunt met betrekking tot investeringen in
batterijtechnologie. De sector is kapitaalkrachtig, waardoor de vraag is
of subsidie het juiste stimuleringsinstrument is. Een voorgestelde
Kamerstuk 22 112, nr. 2362
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 22 112, nr. 2411
8
rondetafel zal uitwijzen waar de behoefte ligt. Daarbij dienen dan ook
alternatieven benoemd dienen te worden. Denk daarbij bijvoorbeeld
aan energiedrager op basis van algen.
Investeren
–
–
Kapitaalmarkt Unie. Nederland staat positief tegenover de initiatieven
onder de agenda voor de kapitaalmarktunie. Nederland onderschrijft
de doelstellingen alsook de genoemde prioriteiten. Wel heeft Nederland vragen bij de noodzaak tot een EU-raamwerk voor FinTechvergunningen en -paspoorten.
Europees steunkader voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie. Het
Europese RDI-steunkader kent ruime mogelijkheden om staatssteun te
geven voor onderzoek en ontwikkeling. Het kent echter ook de
mogelijkheid om matchingssteun te geven aan ondernemingen die
oneerlijke concurrentie ondervinden van ondernemingen buiten de EU,
die van hun overheden overheidsfinanciering ontvangen. Nederland
vindt dat matching van staatssteun in zijn algemeenheid tot uitzonderlijke situaties beperkt moet blijven. Alleen indien sprake is van:
a. Stevige ongelijkheid in een bepaalde sector;
b. Deze ongelijkheid een sterk concurrentieverstorend effect heeft;
c. De concurrentieverstoring niet kan worden opgeheven met andere
maatregelen;
d. Het bedrijf of de sector op langere termijn winstgevend is en er
uitzicht is op het afbouwen van de staatssteun.
Innovatie
–
Innovatie principe. Regelgeving kan de «uptake» van nieuwe oplossingen in de weg staan. Een Innovatie Principe dat zowel geldt voor
beleid als regelgeving kan een krachtige manier zijn om innovatie te
stimuleren. Het is daarom van groot belang dat dit consequenter wordt
toegepast.
Internationaal
–
Nederland blijft afwijzend ten aanzien van een instrument voor
internationale overheidsopdrachten (IIO). Nederland is voorstander
van een open EU-markt voor aanbestedingen. IIO beperkt de toegang
tot de Europese markt en geeft daarmee een verkeerd signaal.18.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Oorspronkelijk riep een beperkt aantal lidstaten op om een nieuwe
industriebeleidsstrategie, deze leek vooral om defensieve redenen. In mei
2017 hebben alle lidstaten via raadsconclusies bij de Raad voor Concurrentievermogen gezamenlijk de Commissie opgeroepen om, in nauwe
samenwerking met de lidstaten en belanghebbenden, een alomvattende
midden tot lange termijn strategie voor het industriebeleid te ontwikkelen19.
Als eerste reactie toonden een breed aantal lidstaten zich tevreden met
het uitkomen van de industriemededeling. Wel zijn zij teleurgesteld over
zowel het proces waarmee deze zonder consultatie tot stand is gekomen
en over de inhoud, die teveel alleen een opsomming is van bestaand
18
19
Kamerstuk 22 112, nr. 2074
Conclusies over een toekomstige strategie voor het industriebeleid van de EU http://
www.consilium.europa.eu/nl/press/press-releases/2017/05/29-compet-conclusions-futureindustrial-policy-strategy/
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 22 112, nr. 2411
9
beleid en zonder de in de raadsconclusies van mei 2017 gevraagde
strategie voor de midden en lange termijn. Veel vragen worden gesteld
over het governance deel en met name de beoogde industrie ronde tafel.
4. Grondhouding ten aanzien van bevoegdheid, subsidiariteit,
proportionaliteit, financiële gevolgen en gevolgen op het gebied
van regeldruk en administratieve lasten
a) Bevoegdheid
De grondhouding van NL ten aanzien van de bevoegdheid is positief. De
mededeling richt zich op het concurrentievermogen van de Europese
industrie, zoals in art 173 VWEU verwoord. De mededeling raakt aan de
bevoegdheid van de Unie m.b.t. het industriebeleid en de interne markt.
Ten aanzien van industriebeleid is sprake van een aanvullende
bevoegdheid van de Unie (artikel 6, onder b, VWEU), dat wil zeggen dat
de Unie bevoegd is om m.b.t. de Europese dimensie van het industriebeleid het optreden van de lidstaten te ondersteunen, te coördineren of
aan te vullen. Ten aanzien van de interne markt geldt een gedeelde
bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten (artikel 4, lid 2 onder a, VWEU).
b) Subsidiariteit
De Nederlandse grondhouding ten opzichte van de subsidiariteit positief.
Voor Nederland staat daarbij wel voorop dat industriebeleid primair de
verantwoordelijkheid is van de lidstaten. Nederland kan de acties die de
Commissie voorstelt ondersteunen voor zover deze ten doel hebben de
interne markt te versterken, onder meer door informatie-, energie-,
transport-, ruimtevaart- en communicatienetwerken in de EU te integreren
en te verbeteren. Dit geldt ook voor het verbeteren van het functioneren
van de interne markt voor diensten. Nederland zal eventuele voorstellen
die uit deze mededeling voortvloeien opnieuw op subsidiariteit beoordelen.
c) Proportionaliteit
De Nederlandse grondhouding over de proportionaliteit van het voorstel
is positief. Over het algemeen laat de Commissie voldoende ruimte voor
nationale besluiten en staan de acties in evenredige verhouding tot de
geformuleerde doelstellingen. Nederland zal eventuele voorstellen die uit
deze mededeling voortvloeien opnieuw op proportionaliteit beoordelen.
d) Financiële gevolgen
Aan deze mededeling zijn geen directe financiële gevolgen verbonden.
Activiteiten die worden voorgesteld zullen binnen de bestaande financiële
EU-kaders worden uitgevoerd en gefinancierd uit programma’s als
Competitiveness of Enterprises and Small and Medium-sized Enterprises
(COSME), Horizon2020 en het cohesiebeleid. Nederland is van mening dat
de middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad
afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2014–2020 en dat deze
moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.
In deze mededeling wordt veelvuldig het gebruik van (innovatieve)
financiële instrumenten genoemd. Nederland erkent de voordelen
hiervan, omdat zij in bepaalde gevallen een efficiëntere vorm van
interventie via publieke middelen zijn dan een directe gift of subsidie. Zo
is Nederland voorstander van de inzet van financiële instrumenten die zijn
opgenomen in COSME en Horizon2020 voor het ondersteunen van de
financiering van bedrijven. Echter, het kabinet stelt ook dat er risico’s
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 22 112, nr. 2411
10
kleven aan de inzet van innovatieve financiële instrumenten. Zo is er kans
op marktverstoring, kunnen er negatieve budgettaire gevolgen voor de
EU-begroting zijn en zijn er mogelijk risico’s ten aanzien van financieel
beheer. Financiële instrumenten dienen daarom te voldoen aan de eisen
die hieraan zijn gesteld in het financieel reglement. Eventuele gevolgen
voor de Nederlandse begroting worden ingepast op de begroting van
het/de beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de
budgetdiscipline.
e) Gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten
Daar waar de Commissie overweegt met nieuwe voorstellen te komen, is
voor Nederland een duidelijke impact assessment van de mogelijke
maatregelen essentieel. Hierin moet duidelijk worden aangegeven wat
voor maatregelen de Commissie beoogt en welke gevolgen deze hebben
voor overheid, bedrijfsleven en burgers. Verder steunt Nederland het
streven van de Commissie om de regeldruk voor het bedrijfsleven te
verminderen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 22 112, nr. 2411
11
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/6e23b1ef-d7f8-421e-8777-28dfc6af2643
|
Monitoring na Koa – de stand van zaken op 1 november 2021
De markt voor legale online kansspelen in Nederland is vanaf 1 oktober 2021 geopend. De
legalisering en regulering van online gokken is een gevolg van de Wet Kansspelen op afstand (Koa).
De doelstelling van de wet is een voldoende aantrekkelijk legaal online kansspelaanbod te creëren,
zodat de Nederlandse consument die via internet wil gokken, terecht kan bij legale aanbieders. De
speler speelt daar in een beschermde omgeving. De Kansspelautoriteit (Ksa) houdt toezicht.
Dit document geeft informatie over de eerste ontwikkelingen na de opening van de online markt.
Het document geeft achtereenvolgens informatie over de vergunningverlening; de stand van zaken
met het Centraal Register Uitsluiting Kansspelen (Cruks); hoe het gaat met het Loket Kansspel; en de
eerste verschuivingen in de markt na de opening. Door nieuwe informatie wordt de schatting van de
omvang van de illegale markt ten tijde van de opening van de online markt naar boven bijgesteld ten
opzichte van eerdere ramingen.
De peildatum voor alle cijfers in dit document is 1 november 2021. Dit betekent dat de cijfers alleen
gaan over de eerste maand van de legalisering van online kansspelen. Met andere woorden: het zijn
eerste observaties die met de grote voorzichtigheid geïnterpreteerd moeten worden.
Vergunningverlening
De Ksa heeft op 29 september 2021 aan tien bedrijven een vergunning verleend waarmee zij met
ingang van 1 oktober 2021 via internet kansspelen aan mogen bieden. Op 1 november waren op één
na alle aanbieders, en op twee na alle websites operationeel. Hieronder een overzicht van de
vergunninghouders en de webdomeinen waarop online kansspelen worden aangeboden.
Tabel 1 Overzicht KOA vergunninghouders op 1 november
Vergunninghouders
Holland Casino
Casinospellen tegen
het huis
Ja
Segmenten
Casinospellen Sporttegen andere wedden
spelers
Ja
Ja
Webdomeinen
Toto
Play North
Hillside
Ja
Ja
Ja
Nee
Nee
Ja
Ja
Nee
Ja
Nee
Nee
Ja
FPO
NSUS
Tombola
Bingoal
Betent
LiveScore
Ja
Nee
Ja
Ja
Ja
Nee
Nee
Ja
Ja
Ja
Nee
Nee
Nee
Nee
Nee
Ja
Ja
Ja
Nee
Nee
Nee
Ja
Nee
Nee
Paardenwedden
Nee
hollandcasino.nl
toto.nl
sport.toto.nl
casino.toto.nl
bataviacasino.nl
bet365.nl
fairplaybingo.nl
fairplaycasino.nl
ggpoker.nl
tombola.nl
bingoal.nl
betcity.nl
livescorebet.co
m/nl
Tot 1 november 2021 zijn er 33 aanvragen voor een Koa-vergunning ingediend. Een aantal
aanvragen is nog in behandeling. Gelet op de zogenoemde motie-Postema, waardoor een categorie
1
aanbieders nog geen aanvraag in mocht dienen, is de verwachting dat de komende tijd meer
aanvragen zullen worden gedaan.
Cruks
Na een storing is het Centraal Register Uitsluiting Kansspelen (Cruks) op 4 oktober geopend voor
inschrijving door spelers. Spelers kunnen zichzelf vrijwillig inschrijven in Cruks en zo direct voor
minimaal zes maanden worden uitgesloten van deelname aan risicovolle kansspelen van aanbieders
met een Nederlandse vergunning. Het gaat hier zowel om online kansspelen als landgebonden
kansspelen (speelhallen en casino’s). Tot en met 1 november zijn circa 3.500 mensen geregistreerd
in Cruks.
Er zijn ook cijfers beschikbaar over het aantal raadplegingen van Cruks. Hierbij controleert een
aanbieder of een speler geregistreerd staat. Dat moet de aanbieder doen voordat hij een speler
toelaat. In totaal is Cruks 14.725.821 keer geraadpleegd; 2.975.839 keer was het een eerste
raadpleging. In de overige gevallen, 11.749.982 keer, betrof het een vervolgraadpleging. Uitsplitsing
tussen online en landgebonden is op dit moment niet mogelijk.
De eerste raadplegingen betreffen de eerste keer dat een speler bij een specifieke aanbieder een
spelersaccount aanmaakt. Als één persoon bij twee aanbieders speelt, zijn dit twee eerste
raadplegingen. Het aantal eerste raadplegingen betekent dus niet dat er bijna drie miljoen spelers in
Nederland zijn. Een aantal aanbieders werkt bovendien niet met vaste spelersaccounts, waardoor er
elke keer een eerste raadpleging van Cruks plaatsvindt. Dit is vooral bij kleinere landgebonden
aanbieders het geval. Een vervolgraadpleging is wanneer een speler al een (in Cruks gecontroleerd)
account heeft bij een kansspelaanbieder en hiermee opnieuw gaat spelen.
Loket Kansspel
Het Loket Kansspel (loketkansspel.nl) is sinds 1 oktober 2021 geopend. Dit is het centrale steunpunt
voor en bij gokproblemen. Het biedt zelfhulp en begeleiding én verwijst door naar professionele
hulp. Het Loket Kansspel is er voor mensen die problemen hebben met gokken en voor mensen in
hun omgeving. Het Loket Kansspel is 24/7 telefonisch bereikbaar en via de website, chat en
WhatsApp elke dag tussen 8 uur en 24 uur.
In de maand oktober 2021 is 288 keer contact opgenomen met het Loket Kansspel. Voor een deel
ging het hier om aanbieders met een verzoek om informatie en dus niet om hulpvragen. Veertien
keer is de wachtrij door de beller verlaten of is de sessie op een andere manier gemist. De
gemiddelde reactietermijnen vallen voor een groot deel binnen de afspraken.
2
Telefoon
Prestatieafspraken:
- Bereikbaarheid 24/7
-
Reactietermijn
Bereikbaarheid
# gesprekken
# gemiste
sessies/verlaten
wachtrij
Gem. reactietijd
% binnen SLA
Chat
Whatsapp
e-mail
08.00-00.00
08.00-00.00
24 /7
Min 80% wordt
binnen 60
seconden te
woord gestaan
Min 80%
binnen 5
minuten te
woord gestaan
Min 80% binnen
5 minuten te
woord gestaan
Min. 80%
binnen 24 uur
beantwoord
100%
151
9%
100%
97
20
100%
31
10
100%
9
-
28s
93%
1m
80%
2m24s
29 uur
45%
58%
Het Loket Kansspel intervenieerde in oktober drie keer. In één geval vond er een vervolggesprek
plaats met iemand die zich niet liet verwijzen naar professionele hulp, maar wel open stond voor
een gesprek op een later tijdstip. In twee gevallen vond er doorverwijzing plaats naar professionele
zorg.
Verschuivingen in het bezoek aan websites
In de aanloop naar de legalisering en regulering van online kansspelen maakte de Ksa op 21
september het nieuwe handhavings- en boetebeleid per 1 oktober bekend, nadat de minister op 20
september een uitgangspuntenbrief naar de Tweede Kamer stuurde. Een aantal grote internationale
aanbieders dat geen vergunning heeft om per 1 oktober te exploiteren, besloot hierop met ingang
van die datum niet meer aan te bieden in Nederland. Dit is goed zichtbaar in gegevens over
webverkeer. Figuur 1 toont de tijd die Nederlanders op kansspelwebsites/kansspelapps
doorbrengen. Van de websites van aanbieders die per 1 oktober niet meer aanbieden, is het aantal
webbezoeken en de gemiddelde bezoekduur sterk gedaald (niet apart afgebeeld), waardoor de
totale tijd die men op deze websites verblijft sterk daalt (zie de zwarte lijn in Figuur 1). De verklaring
dat er nog wel enig verkeer is, is waarschijnlijk dat spelers nog wel bij hun spelersaccount kunnen
om bijvoorbeeld geld terug te boeken naar de eigen bankrekening.
Figuur 1 geeft ook inzicht in waar spelers, die voorheen bij de nu geblokkeerde websites speelden,
naartoe gaan. Het aantal bezoeken en de bezoekduur stijgen snel bij de websites van aanbieders die
een vergunning kregen (de groene lijn). Bezoekers van websites die niet meer aanbieden per 1
oktober, lijken niet uit te wijken naar andere aanbieders zonder vergunning (de rode lijn).
3
Figuur 1
Tijd doorgebrachte op kansspelwebsites
De onderstaande figuur laat zien dat na 1 oktober 2021 in totaal meer tijd wordt doorgebracht op
gokwebsites dan vóór de opening van de legale markt. Dat betekent niet per se dat er ook meer
spelers zijn, of dat er meer geld wordt uitgegeven dan voorheen. Hierbij worden namelijk ook
bezoeken meegeteld waarbij geld vanuit de spelersaccounts wordt teruggestort. Ook zitten hier
bezoeken bij van spelers die zich oriënteren op het nieuwe aanbod. Verder is het mogelijk dat
spelers sinds 1 oktober andere spellen spelen dan vóór 1 oktober. Casinospelers blijven gemiddeld
langer op een website dan spelers die sportweddenschappen afsluiten. De bezoekpieken doen zich
dan ook voor in de weekeinden, vooral vlak na de lancering van casino- of bingosites. Het is te
vroeg om hier conclusies aan te verbinden. Wel kan gezegd worden dat 83,6% van de tijd die door
Nederlanders in oktober op kansspelwebsites werd doorgebracht, op sites van legale aanbieders
was.
4
Figuur 2
Een logische vraag is of er iets te zeggen valt over een verandering in het aantal spelers, of over de
hoeveelheid geld die wordt uitgegeven. De Ksa zal nooit over exacte cijfers over het aantal
bezoekers kunnen beschikken, ook niet over het aantal spelers bij legale websites. Cruks en het
systeem van de controledatabanken zijn uit privacyoverwegingen zo gebouwd dat spelers niet
gevolgd kunnen worden ‘over aanbieders heen’. Doordat spelers bij meer aanbieders een
spelersaccount kunnen hebben, valt hooguit een ruime bandbreedte te noemen over het aantal
online spelers bij legale aanbieders. Alternatieven, zoals het kijken naar unieke bezoekers op
websites, heeft een vergelijkbaar probleem: er is geen harde informatie over de overlap.
Aanvullende informatie, zoals informatie uit enquêtes, zal nodig zijn om de bandbreedtes kleiner te
maken.
Informatie over geld dat wordt ingezet door spelers, komt beschikbaar via de rapportages van Koavergunninghouders en de geaggregeerde data uit de controledatabanken van de aanbieders. Geld
dat op illegale sites wordt ingezet, moet worden geschat. Bronnen hiervoor zijn de macro-gegevens
van commerciële dataleveranciers, zoals H2 Gambling Capital en Regulus Partners.
Omvang online kansspelmarkt
Zoals eerder aangegeven in dit document, staakten een aantal internationale kansspelaanbieders
per 1 oktober hun aanbod in Nederland. Voor een aantal beursgenoteerde bedrijven zoals Kindred,
Entain, Betsson, Leo Vegas en 888 had dit dermate grote gevolgen dat zij hun aandeelhouders
informeerden over de verwachte impact op het bedrijfsresultaat. Die blijkt voor sommige aanbieders
fors. Op basis van de winstwaarschuwingen valt op te maken dat Kindred voor circa 52% en Entain
5
voor 7,1% van hun EBITDA1 afhankelijk waren van Nederland. Voor Bettson geldt een
afhankelijkheidspercentage van 27% van de EBIT2. Dit is nieuwe informatie, voor het eerst afkomstig
van de aanbieders zelf. De winstwaarschuwingen waren aanleiding om eerdere schattingen door H2
Gambling Capital en Regulus Partners van de omvang van de online kansspelmarkt flink naar boven
bij te stellen.
De winstwaarschuwingen die de genoemde concerns uitbrachten, geven voor het eerst inzicht in het
belang van de Nederlandse markt voor deze bedrijven. Door verschillen in winstmarges per land is
het bruto spelresultaat (inzet minus uitgekeerde gelden) van een bedrijf nog steeds een schatting.
Daarnaast - om tot een schatting van de omvang van de totale Nederlandse markt te komen moeten er ook aannames worden gedaan over het gezamenlijke marktaandeel van de bedrijven
waarover nieuwe informatie bekend werd. Ook de nieuwe cijfers zijn daardoor met onzekerheid
omgeven, afhankelijk van de aannames over winstmarges en marktaandelen.
Duidelijk is wel dat de omvang van de online markt in Nederland aanzienlijk groter is dan eerder
gedacht. Waar H2 Gambling Capital in augustus nog uitging van 579 miljoen euro, werd de schatting
eind oktober bijgesteld naar 814 miljoen euro. Ook de schattingen over voorgaande jaren en de
prognoses tot 2026, zijn naar boven bijgesteld, zoals weergegeven in Figuur 5. Regulus Partners
stelde haar schatting van de omvang van de huidige markt van 590 miljoen euro bij naar 859 miljoen
euro. Regulus Partners wijzigde de toekomstvoorspellingen niet noemenswaardig. Een derde bron is
Motivaction dat in opdracht van Holland Casino bevolkingsenquêtes hield. Op basis van de opgave
van spelers over uitgaven aan kansspelen, schat Motivaction de omvang van de online markt op
circa 811,3 miljoen euro bedraagt.
Bij bovenstaande moet worden aangetekend dat alle schattingen met onbekende
onzekerheidsmarges zijn omgeven. De Ksa houdt er rekening mee dat de nieuwe schattingen aan de
conservatieve kant zijn.
1
2
De winst voor de aftrek van interest, belastingen, afschrijving en afboekingen.
De winst voor de aftrek van interest, belastingen.
6
Figuur 3
Tabel 2 Schattingen (in miljoenen euro’s) ten aanzien van de omvang van de markt
Schatting (datum)
H2 (18 aug '21)
(GGR=BSR)
H2 (28 okt '21)
(GGR=BSR)
RP (okt ’21) (GGY=
BSR-bonussen)
2020
2021
2022
2023
2024
2025
2026
491
579
899
1030
1141
1226
1313
802
814
1050
1276
1410
1505
1599
752
859
781
811
873
916
-
Overige onderwerpen
De minister deed de toezegging aan de Tweede Kamer om over de stand van zaken met reclame en
de rol van de vertegenwoordiger op het gebied van verslavingspreventie een half jaar na
inwerkingtreding van de wet te rapporteren. Over deze onderwerpen kan zo kort na 1 oktober nog
niet worden gerapporteerd, omdat de Ksa nog niet over alle gegevens beschikt. De eerstkomende
mogelijkheid voor de Ksa om over deze onderwerpen te rapporteren, is in maart 2022. Dat wordt
gedaan door middel van een addendum bij het Jaarverslag, dat medio maart 2022 verschijnt.
7
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/a6b0bacb-f3de-425d-a2aa-884c5528d386
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2023–2024
35 420
Noodpakket banen en economie
Nr. 531
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN
KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 december 2023
Met deze brief informeer ik uw Kamer mede namens de Minister van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister voor Armoedebeleid,
Participatie en Pensioenen en de Staatssecretaris van Financiën –
Fiscaliteit en Belastingdienst over het rapport van de aanjager problematische schulden voor ondernemers. De heer Bruno Tideman is in
september 2022 als aanjager aanpak problematische schulden voor
ondernemers aangesteld voor een periode van een jaar. Zijn opdracht was
het versterken van de regievoering over de aanpak van problematische
schulden van ondernemers en het aanjagen van oplossingen voor
problematische schuldensituaties van door de coronacrisis getroffen
ondernemers. Het kabinet weet dat ondernemers een moeilijke periode
achter de rug hebben en begrijpt dat de weg naar herstel in deze tijd extra
uitdagend is. We zijn daarom blij om het rapport van de heer Tideman te
ontvangen. Namens het Kabinet wil ik de heer Tideman hartelijk danken
voor het rapport en de inzichten die hieruit voortkomen. In deze brief vindt
uw Kamer een reactie op dit rapport en de daarin opgenomen aanbevelingen. Deze brief richt zich hoofdzakelijk op de aanbevelingen die
ondanks de demissionaire status van het kabinet direct kunnen worden
uitgevoerd. Daarnaast informeer ik uw Kamer via deze brief ook over de
tussentijdse aanbevelingen van de aanjager uit het voorjaar 2023 die,
gezien hun noodzaak, al door het kabinet in gang zijn gezet. Met deze brief
acht ik daarmee de motie van het lid Graus1 en de motie van het lid De
Jong c.s.2 afgedaan. In de bijlage van deze brief zijn alle aanbevelingen
van de aanjager met een reactie van het kabinet opgenomen.
Aanleiding en stand van zaken
Tijdens de coronacrisis hebben veel ondernemers een zware tijd doorgemaakt omdat hun onderneming direct of indirect geraakt werd door
1
2
kst-35420-531
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2023
Kamerstuk 35 420, nr. 502.
Kamerstuk 35 420, nr. 391.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531
1
maatregelen die zijn genomen ter bescherming van de volksgezondheid.
Het kabinet is ondernemers dan ook erkentelijk voor bijdrage die zij
hebben geleverd in deze ongebruikelijke tijd. Om getroffen ondernemers
hierin te ondersteunen heeft het kabinet een steunpakket geïntroduceerd.
Dit betrof regelingen als de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL),
Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) en belastinguitstel. Het effect hiervan is zichtbaar geweest met een historisch laag
aantal faillissementen tijdens deze periode3. De steunmaatregelen zijn
beëindigd met het eindigden van de coronacrisis. Sinds 1 april 2022
moeten ondernemers weer voldoen aan hun belastingverplichtingen.
Daarnaast moeten ondernemers die van het betalingsuitstel gebruik
hebben gemaakt deze coronabelastingschuld vanaf 1 oktober 2022 in
termijnen aflossen, evenals eventueel te veel ontvangen TVL en
NOW-subsidies. Het kabinet ziet dan ook dat sinds eind 2022 het aantal
faillissementen weer oploopt. We begrijpen de zorgen die hiermee
gepaard gaan omdat faillissementen niet alleen zakelijke gevolgen
hebben, maar ook persoonlijke uitdagingen met zich meebrengen. Hoewel
het aantal faillissementen momenteel stijgt is het aantal nog altijd relatief
laag in verhouding tot het totale aantal ondernemingen en de historische
faillissementscijfers van voor de coronaperiode. Achter de statistieken
schuilen menselijke verhalen van veerkracht, opoffering en vastberadenheid. We willen de persoonlijke inspanning die ondernemers brengen
erkennen, en begrijpen dat schulden niet alleen financiële lasten zijn,
maar ook emotioneel belastend zijn.Het kabinet is zich bewust van de
uitdagingen waarmee ondernemers momenteel worden geconfronteerd.
We volgen de ontwikkelingen zorgvuldig om, indien nodig, gepaste
maatregelen te kunnen nemen. Het kabinet streeft naar het bieden van
een evenwichtige benadering tussen het voorkomen van faillissementen
en het ondersteunen van ondernemers en het faciliteren van een gezonde
en veerkrachtige economie.
Voortgang van de (terug)betaling
Sinds 1 oktober 2022 hebben ongeveer 266.000 ondernemers een
betalingsregeling gekregen voor het aflossen van hun totale (corona)belastingschuld tot 1 april 2022, dus ook voor eventuele belastingschulden
van vóór de coronacrisis. Zij mogen die schuld in beginsel in 60 maandelijkse termijnen aflossen. Daarnaast moeten zij voldoen aan hun nieuw
opkomende verplichtingen. Niet alle ondernemers blijken echter in staat
om de ontstane schulden af te lossen. In de Kamerbrief van 16 oktober jl.
is toegelicht dat inmiddels 34.000 ondernemers niet meer deelnemen aan
de betalingsregeling (bijvoorbeeld doordat deze ingetrokken is) en er
ongeveer 60.000 ondernemers zijn met een betalingsachterstand4. Op
peildatum 25 september 2023 hebben nog ongeveer 193.000 ondernemers
een betalingsregeling voor coronabelastingschulden. Uw Kamer ontvangt
in april 2024 de volgende periodieke rapportage over de stand van zaken
van de betalingsregeling coronabelastingschuld, en in de tussentijd als
daar aanleiding toe is.
Veel ondernemers zijn persoonlijk aansprakelijk voor hun schulden; zij zijn
extra kwetsbaar. Ondernemers en ondernemingen die op dit moment
geconfronteerd worden met een betalingsachterstand en die hun
schulden niet kunnen betalen, kunnen wanneer aan bepaalde
voorwaarden wordt voldaan in aanmerking komen voor sanering van hun
schulden. De Belastingdienst neemt nog tot 1 april 2024 genoegen met
hetzelfde uitkeringspercentage dat aan concurrente crediteuren wordt
aangeboden. Hierdoor wordt de kans vergroot dat andere schuldeisers
3
4
Centraal Bureau voor de Statistiek: Historisch laag aantal faillissementen in 2021 (januari 2022).
Kamerstukken II 31 066/35 420, nr. 1300.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531
2
willen meewerken aan een akkoord. Per 15 november is deze regeling
aangepast, juist om bedrijfsbeëindiging via turboliquidatie verder te
faciliteren.5
Ondernemers die een te hoog bedrag aan TVL-subsidie hebben
ontvangen, dienen dit terug te betalen. In de laatste integrale voortgangsrapportage steunpakket met focus op NOW, TVL en fiscale steun6 staat
vermeld dat 5% van de terugbetalingsregelingen voor de TVL is
afgesloten voor een periode van meer dan 24 maanden. Bij de voorbereiding voor de begrotingsbehandeling is geconstateerd dat dit onjuist is
opgenomen in de voortgangsrapportage.
Van de ondernemers met een betalingsregeling voor de TVL heeft 52%
een betalingsregeling voor de duur van twee jaar getroffen. Daarnaast is
11% van de betalingsregelingen getroffen voor een duur variërend tussen
1 tot en met 24 maanden en 37% wordt met maatwerk vastgesteld. Hierbij
wordt rekening gehouden met de omstandigheden van de ondernemer.
Deze maatwerk-betalingsregelingen variëren in looptijd tussen de 25 tot
en met 60 maanden.
Tussentijdse aanbevelingen (voorjaar 2023)
Voordat de aanjager zijn definitieve rapport heeft opgesteld, heeft de
aanjager in mei 2023 het kabinet voorzien van een tussentijds rapport met
daarin een aantal voorlopige bevindingen. Dit zodat het kabinet met
enkele bevindingen al direct aan de slag kon gaan.
Activeringscampagne
In zijn voorlopige bevindingen heeft de aanjager geadviseerd om
ondernemers te activeren door snel te starten met (nog) gerichte(re)
communicatie bijvoorbeeld via een (social)mediacampagne. Deze
aanbeveling is vanuit de Belastingdienst direct opgepakt, zoals ook in de
gezamenlijke voortgangsrapportage coronasteunmaatregelen7 is gemeld.
Dit heeft geleid tot een communicatiecampagne voor hulp aan ondernemers op verschillende sociale media. In samenwerking met de Kamer
van Koophandel (KVK), VNO-NCW en Geldfit Zakelijk is een boodschap
geformuleerd en is beeldmateriaal gemaakt.
De campagne was gericht op ondernemers met betalingsproblemen, hun
directe omgeving en hun fiscaal dienstverleners, om aan te geven dat
ondernemers met financiële problemen hulp kunnen krijgen. Voor hulp
werd op dat moment vooral verwezen naar Geldfit Zakelijk. De campagne
is verspreid onder verschillende stakeholders, met de vraag om de tekst
en de beelden te gebruiken in hun nieuwsbrieven. Ook KVK, VNO-NCW,
MKB Nederland, Instituut Midden- en Kleinbedrijf, SZW, NVVK8 en VNG9
hebben berichten geplaatst in nieuwsbrieven en/of sociale media. De
effectiviteit hiervan was terug te zien in de daling van het aantal ondernemers die nog geen enkele actie hadden ondernomen. Waar dit voor de
zomer nog circa 50 à 60 duizend ondernemers betrof, is dit over de zomer
gedaald tot ongeveer 35.000.
5
Stb. 2023, 243.
Kamerstuk 35 420, nr. 528.
7
Kamerstuk 35 420, nr. 528.
8
Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet, branchevereniging voor schuldhulp en financiële
dienstverlening.
9
Vereniging Nederlandse Gemeenten.
6
Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531
3
Verlenging van het saneringsbeleid
De aanjager heeft bij de voorlopige bevindingen ook aandacht gevraagd
voor een eventuele verlenging van de tijdelijke versoepeling van het
saneringsbeleid van de Belastingdienst. De versoepeling houdt in dat dat
de Belastingdienst bij saneringen genoegen neemt met hetzelfde
uitkeringspercentage dat aan concurrente schuldeisers toekomt. Deze
versoepeling is inmiddels verlengd van 1 oktober 2023 tot 1 april 2024.10
Vanuit monitoringscijfers is gebleken dat de toename van het aantal
saneringsverzoeken bij de Belastingdienst later is gestart dan eerder
verwacht. Met deze verlenging van de versoepeling neemt de
slagingskans van saneringsakkoorden toe, omdat het voor concurrente
schuldeisers aantrekkelijker wordt om eraan deel te nemen: zij ontvangen
immers een hoger bedrag dan voorheen. Hierdoor is de kans groter dat in
de kern levensvatbare ondernemingen blijven bestaan.
Kwijtscheldingsbeleid van het UWV
In de tussenrapportage heeft de schuldenaanjager al enkele voorlopige
aanbevelingen gedaan die ondertussen onderdeel zijn geworden, of al
onderdeel waren, van staand beleid of reguliere dienstverlening van het
UWV. De aanjager heeft bijvoorbeeld het UWV bevraagd op haar
kwijtscheldingsbeleid. Mede naar aanleiding van vragen en opmerkingen
van herstructureringsdeskundigen en insolventieadvocaten, alsmede naar
aanleiding van de aanbeveling van de schuldenaanjager in de tussentijdse
rapportage, heeft het UWV haar kwijtscheldingsbeleid aangepast. Het gaat
hierbij om een procesmatige aanpassing om sneller tot een oordeel te
komen.
Samenvatting van de aanbevelingen die direct kunnen worden
opgepakt
Informatie schuldhulpverlening via accountants
De aanjager raadt aan om hulpverlening vanuit het rijk die beschikbaar is
voor het saneren of reorganiseren van een bedrijf bij ondernemers
duidelijker aan de man te brengen door te bevorderen dat accountants die
voor ondernemers met financiële problemen werken hen hierop te wijzen.
Via het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat wordt deze
mogelijkheid onderzocht om ondernemers op deze hulpverlening te
wijzen via de branche vereniging voor accountants.
Persoonlijke contact bij invordering van schulden door de Belastingdienst
Daarnaast raadt de aanjager aan om bij de (dwang)invordering van de
schulden te streven naar zoveel mogelijk persoonlijke contactmomenten
met de ondernemer met schulden. Bij deze contactmomenten dient de
ondernemer gewezen te worden op de hulpverlening die beschikbaar is
en moet aan de ondernemer toestemming gevraagd worden voor het
delen van diens contactgegevens met organisaties die de ondernemer
warm kunnen doorverwijzen. Vanzelfsprekend streeft de Belastingdienst
naar zoveel mogelijk persoonlijk contact met ondernemers, zeker wanneer
desbetreffende zaken zoveel impact hebben. Gezien de grote aantallen
ondernemers bij wie sprake is van het niet (tijdig) betalen van een
belastingschuld, kan dit niet in alle gevallen. Verder kunnen bij het delen
van contactgegevens formeelrechtelijke aspecten spelen die nader in kaart
zouden moeten worden gebracht. Uiteraard doet de Belastingdienst er
alles aan om ondernemers met betalingsproblemen zorgvuldig te
10
Kamerstuk 31 066 en 35 420, nr. 1277.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531
4
ondersteunen. Met name door het bieden van handelingsperspectief, door
ze bijvoorbeeld te wijzen op de mogelijke versoepelingen in de betalingsregeling voor coronabelastingschuld of door te wijzen op de mogelijkheden die een saneringsverzoek biedt. Bij schriftelijke aankondigingen van
dwangmaatregelen en in contact met de Belastingtelefoon worden
ondernemers verder op weg geholpen door te verwijzen naar de KVK en
gemeente (voor problematische schulden) en in het kader van de
begeleiding van de corona-regeling ook naar Geldfit Zakelijk.
Persoonlijke contact bij invordering van schulden door het UWV
Het UWV handelt in lijn met de aanbeveling. Dit doet zij onder andere
door bij de terugvordering van te veel uitgekeerde NOW-subsidie in te
zetten op zo veel mogelijk persoonlijk contact met werkgevers die (een
deel van) de NOW voorschotten moeten terugbetalen. Er wordt op diverse
manieren contact gezocht met de werkgevers. Dit gebeurt indien nodig
meermaals, zowel per brief, via het digitale kanaal van het UWV en
telefonisch. Ook voordat het UWV een vordering overdraagt aan de
deurwaarder, neemt het UWV telefonisch of per brief contact op. Daarbij
heeft het UWV een schulddienstverleningsteam dat in contact treedt met
werkgevers met schulden om met hen indien nodig specifieke afspraken
te maken rondom het terugbetalen van hun NOW schulden. Dit team
verwijst werkgevers ook door naar andere (schuldhulp)organisaties en
desgewenst naar de gemeentelijke schuldhulpverlening.
Persoonlijke contact bij invordering van schulden door RVO
Ook de RVO begrijpt dat in een tijd van hoge inflatie, hoge energieprijzen
en lagere koopkracht het terugbetalen van TVL lastig kan zijn. Daarom
heeft RVO ruime betalingsregelingen en is extra maatwerk mogelijk.
Hiervoor is persoonlijk contact met de ondernemer essentieel.
RVO biedt ondernemers zo veel mogelijk maatwerk, flexibiliteit en
persoonlijk contact aan, indien zij (een deel) van het verkregen voorschot
aan TVL terug moeten betalen. Zo kan een ondernemer kiezen voor een
terugbetaaltermijn van 6, 12, 18 of 24 maanden. Ook is een tijdelijke uitstel
van betaling mogelijk en worden bedragen kleiner dan vijfhonderd euro
kwijt gescholden. Indien dat nog steeds niet past bij de situatie van de
ondernemer zijn er maatwerkoplossingen mogelijk tot een termijn van
vijf jaar. Tussentijds kan een ondernemer ook zijn betalingsregeling
aanpassen. Met elke ondernemer die moet terugbetalen wordt persoonlijk
contact opgenomen. Dit gebeurt per brief, email en telefonisch. Indien na
minimaal 6 pogingen van persoonlijk contact zoeken geen reactie van een
ondernemer komt, gaat RVO over tot de overdracht van de vordering aan
het CJIB. Meestal zijn er dan al enkele maanden verstreken. Zodra de
overdracht naar het CJIB heeft plaats gevonden verstuurt RVO nog een
ansichtkaart naar de ondernemer met een laatste aanbod om een
betalingsregeling af te sluiten met RVO. In circa 10% van de gevallen sluit
de ondernemer dan alsnog een betalingsregeling.
Vorderingsoverzicht Rijk en Betalingsregeling Rijk
Ook onderstreept de aanjager het belang om voortgang te maken met het
project Vorderingenoverzicht Rijk en een gezamenlijke Betalingsregeling
Rijk. Het doel van het Vorderingenoverzicht Rijk is om mensen de
mogelijkheid te bieden een overzicht van hun actuele betalingsverplichtingen aan overheidsorganisaties in te zien. Zo weten mensen welke
vorderingen open staan en kunnen zij op basis daarvan de noodzakelijke
of gewenste acties ondernemen. De Betalingsregeling Rijk is erop gericht
om te komen tot één betalingsregeling voor vorderingen bij de Rijks-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531
5
overheid. De Betalingsregeling Rijk biedt een concreet en laagdrempelig
handelingsperspectief in de fase voorafgaand aan de deurwaarder vanuit
de gedachte: één overheidsdebiteur, één schuldenlast en één afloscapaciteit. Over beide initiatieven heeft de Minister voor Armoedebeleid,
Participatie en Pensioenen uw Kamer op 6 oktober jl. geïnformeerd dat de
ambitie is dat alle partijen betrokken bij de clustering Rijksincasso11 eind
2025 bij het Vorderingenoverzicht Rijk zijn aangesloten. Het streven is dat
al deze partijen in 2027 de mogelijkheid bieden om een gezamenlijke
betalingsregeling aan te gaan.12 Tot die tijd zijn er betalingsregelingen per
organisatie mogelijk.
Verder noemt de aanjager de pilot die de NVVK samen met het Waarborgfonds saneringskredieten is gestart een goed initiatief. Deze pilot
onderzoekt de mogelijkheid van verbreding van het Waarborgfonds
saneringskredieten voor ondernemers. Met een saneringskrediet lost een
(gemeentelijke) kredietbank de schulden van de ondernemer bij verschillende schuldeisers in één keer af waardoor de ondernemer nog maar één
schuldeiser heeft. Doel van deze pilot is om de behoefte te peilen en de
feitelijke risico’s in kaart te brengen op (gemiddeld) hogere kredieten.
Deze pilot loopt tot en met 31 december 2024.
Ook is een aanbeveling van de aanjager om het griffierecht van de Wet
Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA) te verlagen. Zoals is aangekondigd in een brief van de Minister voor Rechtsbescherming aan de
Tweede Kamer van 27 juni jl., zal ervoor worden gezorgd dat zowel
verzoeken tot homologatie van een akkoord op grond van de WHOA als
verzoeken tot afwijzing van een dergelijk akkoord onder hetzelfde lagere
griffierecht komen te vallen.13
Tot slot
Het kabinet begrijpt de diepgaande zorgen van veel ondernemers over de
hoge energieprijzen, inflatie in het algemeen, en een uitdagende
arbeidsmarkt. De impact op ondernemers kan overweldigend zijn, zeker
wanneer zij daarnaast kampen met coronaschulden. Daarom worden de
ontwikkelingen op dit gebied op de voet gevolgd, we zijn ons bewust zijn
van de menselijke kant van deze uitdagingen. De inzet van het kabinet is
erop gericht alle ondernemers met schulden te bereiken en waar mogelijk
faillissementen van levensvatbare bedrijven te voorkomen. Tegelijk is het
onvermijdelijk dat er bedrijven zijn die, om welke reden dan ook, in een
toestand komen waarbij schuldeisers niet meer betaald kunnen worden
en het ondernemingsmodel niet (meer) levensvatbaar is. Een faillissement
is soms onvermijdbaar en tegengaan daarvan is dan ook geen doel op
zichzelf. Het kabinet onderkent dat hoewel faillissement bij onze economie
horen het voor ondernemers en hun gezinnen enorme impact kan
hebben. Het stopzetten van een bedrijf, hoe noodzakelijk ook, heeft
namelijk diepgaande persoonlijke gevolgen. We realiseren ons dat
schulden niet alleen financiële obstakels zijn, maar ook emotionele lasten
11
Het betreft: de Belastingdienst, het CAK, het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), de
Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), Rijksdienst voor Ondernemende Nederland (RVO), de
Sociale Verzekeringsbank (SVB), Dienst Toeslagen en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV).
12
Kamerstuk 24 515, nr. 724.
13
Brief van de Minister voor Rechtsbescherming aan de Tweede Kamer van 27 juni 2023,
Kamerstukken II 2022/23, 29 279, nr. 800, p. 4.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531
6
met zich meedragen. Het kabinet spant zich in om de impact van
faillissementen zo veel mogelijk te beperken door goede begeleiding en
hulpverlening aan ondernemers.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
M.A.M. Adriaansens
Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531
7
BIJLAGE:
AANBEVELINGEN IN DE EINDRAPPORTAGE VOORZIEN VAN
REACTIE
De aanjager schulden doet in zijn eindrapportage verschillende aanbevelingen voor een verbeterde schuldhulpverlening aan ondernemers. Deze
bijlage informeert de kamer over deze aanbevelingen en de reactie van
het kabinet hierop.
1.
Verplicht de Belastingdienst om krachtens de Wgs (structurele)
betalingsachterstanden van zelfstandige ondernemers te melden
aan de gemeenten.
Reactie:
Voor iedereen met geldzorgen, ook voor zelfstandig ondernemers, is het
cruciaal dat financiële problemen vroegtijdig gesignaleerd worden en
hulp beschikbaar is. Om mensen met beginnende schuldenproblematiek
sneller in beeld te hebben is per 1 januari 2021 de Wet gemeentelijke
schuldhulpverlening (Wgs) gewijzigd, waardoor vroeg signalering
duidelijker verankerd is in de wet. Naast signalen van de zorgverzekeraars,
energiebedrijven, woningverhuurders en drinkwaterbedrijven biedt de
wet mogelijkheden om via pilots te verkennen of aanvullende signalen de
vroeg signalering verbeteren.
De Belastingdienst en Dienst Toeslagen onderzoeken de mogelijkheden
om deel te nemen aan een experiment waarbij signalen over betalingsachterstanden bij de Belastingdienst en Dienst Toeslagen worden gedeeld
met deelnemende gemeenten. Onderzocht wordt of deze signalen
voorspellers zijn van problematische schulden en er op die manier een
nieuwe groep mensen met schulden in beeld komt bij gemeenten.
Daarnaast wordt bij uitvoering van de pilot gekeken naar de uitvoeringstechnische (on)mogelijkheden bij de Belastingdienst, Dienst Toeslagen en
de deelnemende gemeenten. Voorwaarde is dat deelnemende gemeenten
over voldoende capaciteit beschikken om die signalen daadwerkelijk te
kunnen behandelen en contact te zoeken met de burger. De Belastingdienst en Dienst Toeslagen komen voor het einde van het jaar met een
voorstel voor SZW voor een concept-ministeriële regeling om te zorgen
voor de juridische basis en inkadering van het experiment. Om tot een
uitvoerbare regeling te komen wordt gezamenlijk uitgewerkt hoe op een
veilige, proportionele en effectieve wijze gegevensdeling plaats kan
vinden en hoe goede informatie en dienstverlening geboden kan worden
aan de mensen die het betreft.
2.
Bevorder dat accountants ondernemers met financiële problemen
voor wie zij werken (schriftelijk) wijzen op de mogelijkheden van
het saneren of reorganiseren van bedrijfsactiviteiten en de
hulpverlening die daarvoor beschikbaar is.
Reactie:
Via het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat wordt de
mogelijkheid onderzocht om een informatie campagne te starten in
samenwerking met de brancheverenigingen voor accountants om
ondernemers te wijzen op de beschikbare hulpverlening.
3.
Streef bij de (dwang)invordering van de schulden naar zoveel
mogelijk persoonlijke contactmomenten met de ondernemer met
schulden. Bij deze contactmomenten dient de ondernemer
gewezen te worden op de hulpverlening die beschikbaar is en aan
Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531
8
de ondernemer toestemming gevraagd worden voor het delen van
diens contactgegevens met organisaties die de ondernemer warm
kunnen doorverwijzen.
Reactie:
De belastingdienst begrijpt het belang van persoonlijk contact met
ondernemers, maar gezien de aantallen is het voor de Belastingdienst
onmogelijk om persoonlijke contactmomenten te hebben in alle gevallen
waarin sprake is van het niet (tijdig) betalen van een belastingschuld. Bij
het delen van contactgegevens kunnen juridische belemmeringen spelen
die nader in kaart zouden moeten worden gebracht.
Bij schriftelijke aankondigingen van dwangmaatregelen en in contact met
de Belastingtelefoon wordt handelingsperspectief geboden in de vorm
van de verwijzing naar KVK en gemeente (voor problematische schulden)
en in het kader van de begeleiding bij de coronaschulden ook naar Geldfit
Zakelijk.
Het UWV zet bij de terugvordering van te veel uitgekeerde NOW-subsidie
in op zo veel mogelijk persoonlijk contact met werkgevers die (een deel
van) de NOW voorschotten moeten terugbetalen. Er wordt op diverse
manieren contact gezocht met de werkgevers. Dit gebeurt indien nodig
meermaals, zowel per brief, via het digitale kanaal van UWV en telefonisch. Voordat het UWV een vordering overdraagt aan een gerechtsdeurwaarder, neemt het UWV telefonisch of per brief contact op. Daarbij heeft
het UWV een schulddienstverleningsteam dat in contact treedt met
werkgevers met schulden om met hen indien nodig specifieke afspraken
te maken rondom het terugbetalen van hun NOW schulden. Dit team
verwijst werkgevers ook door naar andere (schuldhulp)organisaties en
desgewenst naar de gemeentelijke schuldhulpverlening.
4.
Organiseer (regionale) vangnetten voor ondernemers met
(financiële) problemen in de vorm van een netwerk van de
belangrijkste private en (semi)publieke organisaties die een rol
spelen bij de voorlichting, advisering en schuldhulpverlening aan
ondernemers (waaronder de gemeente).
Reactie:
In deze aanbeveling verwijst de aanjager naar het advies Dienstbare
Dienstverlening uit zomer 2022 van het Nederlands Comité voor Ondernemerschap. De aanbeveling van de aanjager sluit daarmee aan op een al
lopend traject binnen het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
voor een verbeterde dienstverlening aan het mkb. De aanbeveling van de
aanjager wordt in dit traject zoveel mogelijk meegenomen. Besluitvorming op het gebied van dienstverlening is aan het nieuwe kabinet.
5.
Zorg voor een ondernemersgericht toegangspunt tot dit
ecosysteem waar de ondernemer met (financiële) problemen zich
online kan aanmelden voor een kosteloos gesprek, advies en
warme doorverwijzing binnen het achterliggende netwerk of de
gemeentelijke schuldhulpverlening.
Reactie:
Een centraal, onafhankelijk, online toegangspunt is een waardevolle
aanvulling op de bestaande toegangspunten tot het ecosysteem rond de
ondernemer. Een goed voorbeeld hiervan is Ondernemer Centraal van de
gemeente Utrecht en het ondernemersloket in Lelystad. Ondernemers
kiezen hun eigen toegangspunt, online of persoonlijk. In een goed
Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531
9
functionerend ecosysteem komen zij altijd in één stap via warme
doorverwijzing op de juiste plek terecht. Dit vraagt om goede samenwerkingsafspraken, een infrastructuur voor warme doorverwijzing en kennis
van elkaars dienstverlening, met helder onderscheid tussen triage (eerste
lijn) en hulpverlening (tweede lijn).
Het is goed om hierbij uit te gaan van een ecosysteem waarin ondernemers terecht kunnen voor zowel schuldhulp als generieke ondersteuning en versterking van ondernemerschap. Deze aanbeveling raakt
eveneens aan de verbeterde publieke dienstverlening voor het mkb met
minder versnippering waar door het Ministerie van economische zaken en
klimaat momenteel aan wordt gewerkt. Daarnaast biedt het Ondernemersklankbord een vergelijkbare dienst. Eventuele versterking of uitbreiding is
aan een volgend kabinet.
6.
Zorg dat zelfstandige ondernemers met schulden in het hele land
ondersteuning kunnen krijgen bij het bijwerken of reconstrueren
van hun boekhouding en (7) Zorg voor een voucherregeling om
deze ondernemers in staat te stellen hun boekhouding alsnog bij
te laten werken.
Reactie:
Het onderhouden van een boekhouding wordt gezien als de eigen
verantwoordelijkheid van de ondernemer, het kabinet ziet daarom geen
noodzaak om hierin structureel te voorzien. Een dergelijke (financiële)
ondersteuning van de bedrijfsvoering van ondernemers werkt marktverstorend ten opzichte van ondernemers die hun zaken in deze wel op orde
hebben.
In veel gemeenten is in samenwerking met plaatselijke hogescholen en
het Ondernemersklankbord een Zaak-aanpak beschikbaar voor ondernemers die een Bbz14 aanvraag doen. Wanneer een onvoldoende
bijgehouden boekhouding een knelpunt vormt bij de Bbz-aanvraag, wordt
deze door inzet van studenten via de Zaak bijgewerkt.
8.
Maak in een zo vroeg mogelijk stadium een financiële prognose
om de levensvatbaarheid en/of financierbaarheid van de onderneming te beoordelen volgens een eenduidige methodiek.
Reactie:
Er wordt met experts gekeken of de huidige werkwijze bij de levensvatbaarheidstoets eenvoudiger kan. Ook voor het saneringskrediet voor
ondernemers is een toets op levensvatbaarheid en afloscapaciteit van
belang. De discussie over het betalen van de kosten staat vaak in de weg
aan de totstandkoming van een succesvolle regeling. Een op te stellen
handreiking gegevensuitvraag Bbz kan van dienst zijn bij het bevorderen
van meer uniformiteit in het Bbz bij het uitvoeren van de levensvatbaarheidtoets. Deze handreiking wordt dit najaar nog verwacht.
9.
Roep een voucherregeling in het leven voor de kosten van het
opstellen van deze prognose.
Reactie:
De beoordeling hiervan is aan een nieuw kabinet.
14
Besluit bijstandverlening zelfstandigen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531
10
10.
Haal de Bbz kredietverlening weg bij de gemeenten en breng deze
onder bij een landelijke opererende, professionele kredietverstrekker die saneringskredieten kan verstrekken aan ondernemers in zwaar weer.
Reactie:
Het advies om de Bbz kredietverlening weg te halen bij gemeenten en in
plaats daarvan onder te brengen bij een landelijke opererende, professionele kredietverstrekker vergt wetswijziging en is daarom ter beoordeling
aan het nieuwe kabinet. Hierbij dienen wel een paar zaken te worden
opgemerkt. Enerzijds dat dit voorstel gefocust is op sanering van
schulden, terwijl sanering via een Bbz-lening bedrijfskapitaal alleen onder
bepaalde voorwaarden kan en maar een klein onderdeel vormt van de
bedoeling van de bijstand in de vorm van bedrijfskrediet. Er kan ook
behoefte aan bedrijfskrediet zijn voor dringend noodzakelijke investeringen waarvoor onvoldoende middelen beschikbaar zijn. Anderzijds
wordt opgemerkt dat zolang de kredieten van overheidswege met publiek
geld worden gefinancierd er ook aandacht voor zal moeten zijn dat
verstrekking binnen de staatssteunkaders gebeurt met aandacht voor
marktconformiteit. Een gestandaardiseerd levensvatbaarheidsonderzoek
kan ertoe leiden dat de zelfstandig ondernemer niet in aanmerking komt
voor een bedrijfskrediet net zomin als bij voorliggende professionele
kredietverstrekkers.
In het Bbz is een levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep immers het
bedrijf of zelfstandig beroep waaruit de zelfstandige naar verwachting na
bijstandsverlening een inkomen zal verwerven dat, samen met het overige
inkomen, toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig
beroep en voor de voorziening in het bestaan. In het Bbz-levensvatbaarheidsonderzoek telt overig inkomen en partnerinkomen mee bij de
beoordeling of sprake is van een levensvatbaar bedrijf of zelfstandig
beroep. Daardoor is de norm lager/socialer dan bij voorliggende professionele geldverstrekkers waar overig inkomen of partnerinkomen niet
meetelt en waar alleen wordt gekeken of het bedrijf of zelfstandig beroep
rendeert. Bij een gestandaardiseerd levensvatbaarheidsonderzoek dat
voor iedereen gelijk is, dat wordt gehanteerd door alle geldverstrekkers,
ligt het in de rede dat de levensvatbaarheidtoets dan een hogere drempel
krijgt om een bedrijf aan te merken als levensvatbaar bedrijf. Overig
inkomen en partnerinkomen zullen daarbij evenals in de Participatiewet in
principe altijd meetellen zolang als het Bbz een bijstandsuitkering is.
11.
Breid de pilot van het waarborgfonds saneringskredieten uit tot
voorliggende financieringsvoorzieningen.
Begin van dit jaar is een pilot gestart naar de mogelijkheid van verbreding
van het Waarborgfonds saneringskredieten voor ondernemers. Met een
saneringskrediet lost een (gemeentelijke) kredietbank de schulden van de
ondernemer bij verschillende schuldeisers in één keer af waardoor de
ondernemer nog maar één schuldeiser heeft. Met het wijzigen van de
aflosperiode in de Msnp15 en de duur van het Wnsp-traject per 1 juli 2023
naar anderhalf jaar is ook de aflosperiode voor dir saneringskrediet
anderhalf jaar waar dit voorheen drie jaar was. Doel van deze pilot is om
de behoefte te peilen en de feitelijke risico’s in kaart te brengen op
(gemiddeld) hogere kredieten. Deze pilot loopt tot en met 31 december
2024.
15
Minnelijke schuldsanering natuurlijke personen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531
11
12.
Maak het voor particulieren (fiscaal) aantrekkelijk om risicodragend kapitaal te verstrekken bij bedrijfssaneringen of cofinanciering te doen.
Reactie:
Dit betreft nieuw beleid en beoordeling hiervan is daarom aan een nieuw
kabinet.
13.
Maak de TOA-regeling toegankelijker.
Reactie:
Deze mogelijkheid is in de tussentijdse rapportage van de aanjager
onderzocht. Het Time-out-arrangement (TOA) in zijn huidige vorm loopt af
in het voorjaar van 2024 Gezien deze geringe resterende tijd past een
eventuele aanpassing op de TOA niet meer binnen deze termijn. Daarom
wordt een aanpassing op de TOA aan een nieuw kabinet overgelaten. Wel
wordt er onderzocht of de TOA toegankelijk kan blijven voor ondernemers
over het hele jaar 2024 binnen de gestelde financiële kaders.
De TOA is een mogelijkheid tijdens een WHOA traject. De toegankelijkheid
en gebruik van de TOA is daarmee afhankelijk van de toegankelijkheid van
de WHOA. Informatie over de WHOA wordt gecommuniceerd via de
website van de KVK en via het ondernemersplein van de KVK. Uit de data
van de website blijkt dat de informatie goed gevonden wordt. De WHOA
pagina’s van kvk.nl worden door ruim 18.500 unieke bezoekers gevonden,
in relatie tot het aantal WHOA-uitspraken is dit een goede score en kan
geconcludeerd worden dat de regeling voldoende onder de aandacht is.
Hiermee is invulling gegeven aan de toezegging uit het debat van
22 november 2022 om te toetsen of de website van de WHOA voldoende
is of dat er meer communicatie nodig is om de regeling onder de
aandacht te brengen.16
14.
Verlaag het griffierecht van de WHOA.
Reactie:
Deze aanbeveling neemt het kabinet over. Zoals is aangekondigd in een
brief van de Minister voor Rechtsbescherming aan de Tweede Kamer van
27 juni jl., zal ervoor worden gezorgd dat zowel verzoeken tot homologatie
van een akkoord op grond van de Wet homologatie onderhands akkoord
(WHOA) als verzoeken tot afwijzing van een dergelijk akkoord onder
hetzelfde lagere griffierecht komen te vallen.17
15.
Financier WHOA Quick Scans.
Reactie:
De aanjager doelt hier op het mogelijk maken om het TOA-krediet te
gebruiken voor het financieren van een WHOA Quickscan. Deze aanbeveling is daarmee opgenomen in aanbeveling 13, daarom verwijs ik voor
het antwoord naar reactie op aanbeveling 13. Daarnaast benoemt de
aanjager hier het gebruiken van een subsidie of een voucher. De beoordeling hiervan laat ik aan een nieuw kabinet.
16
17
Toegezegd op 22 november 2022 tijdens Begroting Economische Zaken en Klimaat (XIII).
Brief van de Minister voor Rechtsbescherming aan de Tweede Kamer van 27 juni 2023,
Kamerstukken II 2022/23, 29 279, nr. 800, p. 4.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531
12
16.
Verzamel structureel data over de effectiviteit van (financiële)
ondersteuning van ondernemers met problematische schulden.
Reactie:
Dit is tevens een onderdeel dat wordt meegenomen in het traject voor
verbeterde mkb dienstverlening dat loopt binnen het Ministerie van
Economische Zaken en Klimaat. Dit is daarom aan een nieuw kabinet.
17.
Professionaliseer en reguleer de schuldhulpverlening van
ondernemers.
Reactie:
Binnen de reguliere schuldhulpverlening wordt op dit moment door het
Ministerie van SZW samen met VNG, Divosa en NVVK gewerkt aan een
verbeterplan basisdienstverlening. Doel van dit plan is om de kwaliteit van
de schuldhulpverlening te verbeteren. In de basisdienstverlening worden
verschillende elementen beschreven. Het doel van de basisdienstverlening is om het aantal schuldregelingen jaarlijks te verdubbelen. Indien
het aantal schuldregelingen op geleidelijke schaal wordt verdubbeld, is de
verwachting dat de kabinetsdoelstelling om het aantal huishouden met
problematische schulden te halveren per 2030 dichterbij komt. Met het
aanbieden van de elementen van basisdienstverlening worden de
verschillen tussen gemeenten ten opzichte van bereik en aanbod
verkleind. Verbetering van de kwaliteit van de schuldhulphulpverlening
aan ondernemers maakt onderdeel uit van dit traject.Uw Kamer is op
16 november jl. geïnformeerd over de basisdienstverlening voor
schuldhulpverlening.18
18.
Breid de pilot toevoeging Wsnp uit met een toevoeging voor de
uitvoering van een schuldenregeling in het kader van de Msnp.
Reactie:
De Wet op het consumentenkrediet biedt de mogelijkheid aan bepaalde
beroepsgroepen, zoals accountants, advocaten en (Wsnp19)-bewindvoerders om schuldbemiddeling uit te oefenen. Daarnaast hebben
gemeenten de mogelijkheid om een instelling te mandateren om
schuldbemiddeling uit te voeren. In het geval van ondernemers zou dit
bijvoorbeeld een schuldhulpverlenende instelling kunnen zijn, gespecialiseerd op ondernemers met schulden.
De Tweede Kamer heeft begin 2023 een motie aangenomen waarbij deze
aanbeveling aansluit van Kamerlid Ceder (Christen Unie) die de regering
verzoekt om samen met betrokken partijen te verkennen of de bestaande
pilot toevoeging verzoek Wsnp uitgebreid kan worden met de
mogelijkheid om een stagnerend minnelijk traject vlot te trekken met
behulp van het stelsel van toevoegingen.20 In deze pilot is door de
schuldhulpverlening en Wsnp-bewindvoerders ingezet om een
Wsnp-verzoek op te stellen en in te dienen om zo de doorstroom naar de
Wsnp te verbeteren. De verkenning met betrekking tot deze motie loopt
nog.
19.
18
Kamerstuk II, 2023/24, 24 515, nr. 730.
Wet schuldsanering natuurlijke personen.
20
Kamerstukken II, 2022/23, 24 515, nr. 678.
19
Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531
13
Experimenteer met de Msnp voor ondernemers om best practices
te ontwikkelen.
Reactie:
Gemeenten/schuldhulpverleners maken gebruik van de Msnp en
ondersteunen ondernemers bij een oplossing voor hun problematische
schulden met behoud van de onderneming. Het ophalen van goede
voorbeelden en het leren van elkaars ervaringen maakt onderdeel uit van
de aanpak van het programma Verbinden Schuldendomein van de VNG.
Ook de NVVK pilot saneringskredieten voor ondernemers in samenwerking met het Waarborgfonds saneringskredieten is een belangrijk
voorbeeld.
20.
Maak mogelijk dat ondernemers die een Msnp traject doorlopen
een afkoelingsperiode kunnen vragen.
Reactie:
Als een ondernemer (natuurlijk persoon) naast zijn privé schulden
persoonlijk aansprakelijk is voor zakelijke schulden dan staat de weg naar
de schuldhulpverlening open en daarmee ook de weg naar een minnelijke
schuldregeling (Msnp). Inzet van het breed moratorium, oftewel een
afkoelingsperiode om orde op zaken te stellen, behoort dan ook tot de
mogelijkheden. Het breed moratorium is onlangs geëvalueerd. De
komende periode zal hier verder naar worden gekeken, in samenhang met
het dwangakkoord in artikel 287a Faillissementswet.
Voor de Belastingdienst geldt dat zodra hij in het kader van een aanstaand
Msnp traject (een afschrift van) een zogenoemde stabilisatie-overeenkomst van een schuldhulpverlener ontvangt, de Belastingdienst in
beginsel geen dwanginvorderingsmaatregelen neemt voor een periode
van maximaal 8 maanden. Als er al invorderingsmaatregelen zijn
genomen schort de Belastingdienst deze op, zo nodig in overleg met de
schuldhulpverlener. Daarnaast vindt in beginsel geen verrekening meer
plaats. Dit is vergelijkbaar met een afkoelingsperiode.
Via de landelijke convenanten die door de NVVK met alle grote overheidspartijen zijn afgesloten (waaronder de Belastingdienst), is het nu al
mogelijk voor hulpverleners om voor de hulpvrager om maximaal
8 maanden schuldenrust in de stabilisatiefase te verzoeken. Ook de
ontwikkeling van een Landelijke pauzeknop moet bijdragen aan het
creëren van schuldenrust. Via de pauzeknop vraagt een inwoner met
schulden aan schuldeisers om de schulden te «pauzeren» zodat deze niet
verder oplopen door incassomaatregelen. Voor de inwoner ontstaat rust
waardoor de begeleiding sneller kan starten. Dit zorgt voor motivatie bij
mensen met schulden om zich aan te melden bij schuldhulpverlening.
21.
Stel het dwangakkoord ex artikel 287a Fw open voor rechtspersonen bij wie sprake is van persoonlijke aansprakelijkheid van de
betrokken ondernemer.
Reactie:
Het dwangakkoord in artikel 287a Faillissementswet is een akkoordregeling voor natuurlijke personen waarbij de rechter één of meer schuldeisers die op onredelijke gronden weigeren mee te werken aan een
buitengerechtelijke schuldregeling, alsnog aan deze regeling kan binden.
Als een ondernemer (natuurlijk persoon) naast zijn privé schulden
persoonlijk aansprakelijk is voor zakelijke schulden dan staat de weg naar
de gemeentelijke schuldhulpverlening open.Weigerachtige schuldeisers
Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531
14
die niet willen meewerken aan een minnelijke schuldregeling kunnen
vanuit de schuldhulpverlening via een dwangakkoord door de rechter
gedwongen worden mee te werken aan een schuldregeling. Deze
aanbeveling roept op om het dwangakkoord voor natuurlijke personen
breder mogelijk te maken, ook zonder gemeentelijk voortraject. De
achterliggende gedachte is dat voor sommige natuurlijke personen,
bijvoorbeeld zzp-ers en kleine ondernemers, dit een betere en snellere
oplossing kan zijn om van hun schulden af te komen dan een Msnp of
Wsnp, terwijl schuldeisers meer en soms sneller zekerheid krijgen over
hoeveel zij op hun vordering mogen verwachten. Ter sanering van deze
schulden kan het een mogelijkheid bieden om tot een overeenkomst
((dwang)akkoord) tussen schuldeisers en de schuldenaar te komen, zo
nodig met tussenkomst van de rechter en tegen de wil van een
minderheid van de schuldeisers. Deze mogelijkheid zal verder worden
onderzocht.
22.
Beoordeel het dwangakkoord van ondernemers ex artikel 287a
Fw door dit te vergelijken met wat de schuldeisers in een
faillissement zouden ontvangen.
Reactie:
De rechter beoordeelt bij toepassing van het dwangakkoord op grond van
artikel 287a Faillissementswet onder meer of de uitwerking van het
schuldregelingsvoorstel (Msnp) een gunstiger resultaat heeft voor de
schuldeisers dan in de situatie dat de wettelijke schuldsaneringsregeling
(Wsnp) van toepassing zou zijn. Een vergelijk wordt in de praktijk dus al
gemaakt. Echter is dat sinds 1 juli 2023 niet langer gebaseerd op 3 jaar
maar op 18 maanden omdat voor de standaardduur van zowel een Msnp
als een Wsnp-traject sindsdien 18 maanden geldt. De aanjager geeft aan
dat een termijn van 18 maanden voor ondernemers te kort kan zijn om
een passend schuldregelingsvoorstel op te baseren. Hij stelt voor om niet
naar de verwachte Wsnp uitkomst te kijken, maar het voorgestelde
akkoord te vergelijken met hetgeen de schuldeisers in een faillissement
van de ondernemer zouden ontvangen. In de WHOA geldt het «no creditor
worse off»-principe, kort gezegd dat geen enkele schuldeiser slechter af
mag zijn dan in een faillissement. Dit criterium zou ook kunnen worden
toegepast bij een dwangakkoord voor natuurlijke personen. Deze
mogelijkheid zal verder worden verkend bij het onderzoek naar de
verbetering van het dwangakkoord.
23.
Beslis zo snel mogelijk op kwijtscheldingsverzoeken, (24) Hanteer
de menselijke maat en (25) Lever bij kwijtschelding maatwerk
voor zover dat binnen de kaders van beleid en regelgeving
mogelijk is, wees niet rigide.
Reactie:
Iedere mogelijkheid tot persoonlijk contact met de ondernemer en
effectieve doorverwijzing naar beschikbare hulp moet hiertoe worden
aangegrepen. Ook dit is een aanbeveling waaraan al zoveel mogelijk
uitvoering wordt gegeven en het kabinet onderschrijft deze aanbeveling.
Hier bestaat ook een raakvlak met de verbetering van de overheidsdienstverlening zoals onder andere opgenomen in de actieagenda
mkb-dienstverlening.
In het betreffende hoofdstuk worden opmerkingen gemaakt over de
(werkwijze van de) Belastingdienst. Omdat het gaat om niet nader
geduide signalen is het op dit moment niet mogelijk om hierop adequaat
te reageren. Uiteraard staat de Belastingdienst open voor signalen en gaat
Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531
15
de Belastingdienst met de heer Tideman in gesprek over de achtergrond
van de signalen.
De beoordeling van verzoeken om kwijtschelding (en sanering) is bij de
Belastingdienst altijd maatwerk. Ook roept de tijdelijke instructie
saneringen op tot een «welwillende blik».
Ten onrechte ontvangen NOW-subsidie dient te worden terugbetaald. Het
gaat immers om subsidie die ten onrechte is verstrekt omdat de uiteindelijke omzetdaling lager was dan eerder door de werkgever was ingeschat
of omdat de loonsom is gedaald. Naast dat het UWV een ruim terugbetalingsbeleid hanteert, kan een werkgever het UWV wel verzoeken om de
openstaande NOW-schulden (deels) kwijt te schelden, zodat de onderneming met een gezonde financiële basis kan worden voortgezet of om de
onderneming op een nette manier te beëindigen. Hoewel het UWV in
principe terughoudend omgaat met dergelijke verzoeken, heeft het UWV
een kwijtscheldingsbeleid opgesteld dat specifiek ziet op kwijtschelding
van NOW-schulden. Het UWV toetst elk verzoek inhoudelijk aan de
gestelde voorwaarden. Deze voorwaarden heeft het UWV op haar website
gepubliceerd. Mede naar aanleiding van vragen en opmerkingen van
herstructureringsdeskundige en insolventieadvocaten, alsmede naar
aanleiding van de aanbeveling van de schuldenaanjager in de tussentijdse
rapportage, heeft het UWV het reeds bestaande beleid voor (geheel of
gedeeltelijk) kwijtschelden van NOW-schulden recentelijk beperkt
aangepast. Ten opzichte van het eerdere beleid ligt de nadruk nu meer op
een inhoudelijke toetst (in combinatie met het voldoen aan noodzakelijke
voorwaarden) in plaats van een formele toets (op grond van de WHOA).
Met deze proceswijziging maakt het UWV geen onderscheid meer in
verzoeken die al dan niet onderdeel uitmaken van een WHOA-traject. In de
praktijk betekent dit dat het UWV waarschijnlijk binnengekomen
verzoeken tot kwijtschelding sneller inhoudelijk zal toetsen. Deze
inhoudelijke toets is niet gewijzigd.
26.
Wees creatief bij oplossingen die zelfstandig ondernemers in
staat stellen hun eigen woning te behouden.
Reactie:
Het Bbz voorziet al in mogelijkheden om de eigen woning te behouden en
mogelijkheden om er een hypotheek op te vestigen bij wijze van zekerheid
voor de terugbetaling van het bedrijfskrediet. Daarnaast kunnen
gemeenten en gemeentelijke kredietbanken saneringskredieten
verstrekken als er sprake is van overwaarde op de eigen woning van de
ondernemer. De overwaarde dient dan als zekerheid van het saneringskrediet.
(Aanbeveling 27 betreft aantal punten, zie hieronder de reactie per punt)
27.
Geef gevolg aan mijn aanbevelingen aan de Belastingdienst, het
UWV en RVO.
•
Schaal de bezetting op en verbeter de dienstverlening. Zorg
voor speciale behandelteams die dit soort kwijtscheldingsverzoeken behandelen. Het is belangrijk dat de kwantiteit en de
kwaliteit wordt geborgd.
Reactie:
De Belastingdienst onderschrijft deze aanbeveling. Tegelijkertijd is het,
gezien de grote aantallen ondernemers (en burgers) en de beperkte
Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531
16
capaciteit waarmee de Belastingdienst te maken heeft, niet mogelijk om
iedereen persoonlijk te benaderen. Ook is het niet mogelijk om te werken
met speciale behandelteams. De krapte op de arbeidsmarkt is hierbij van
invloed, waarbij de inzet gericht blijft op het vinden van voldoende
gekwalificeerd personeel. In het licht van de beperkt beschikbare
capaciteit wordt onderzocht of het meest urgente werk nog efficiënter kan
worden georganiseerd, waarbij het belang van de ondernemers niet uit
het oog wordt verloren. Op dit moment worden verzoeken van ondernemers (bijvoorbeeld om uitstel van betaling of sanering) al met prioriteit
boven andere werkzaamheden in behandeling genomen.
•
•
Wees daadwerkelijk welwillend en bied ruimte voor maatwerk,
dat recht doet aan de bijzondere omstandigheden van de
ondernemer.
Neem niet direct een afwijzende beslissing, maar biedt eerst
gelegenheid voor overleg. Geef ondernemers gelegenheid om
eventuele omissies recht te zetten en eventueel te komen tot
een aanpassing van het aanbod.
Reactie:
De Belastingdienst onderkent de wens om maatwerk te leveren en zal
daar waar nodig en mogelijk ook naar streven, zonder het belang van
rechtsgelijkheid uit het oog te verliezen. Gezien de aantallen ondernemers
(en burgers) waarmee de Belastingdienst te maken heeft, is het niet
mogelijk in alle gevallen persoonlijk contact te hebben met mensen met
schulden.
•
Zorg voor via de e-mail bereikbare aanspreekpunten met
deskundigheid en doorzettingsmacht voor intermediairs en
schuldhulpverlening. Zorg dat documentatie (zoals Excelbestanden) digitaal kan worden aangeleverd. Dit bevordert de
snelheid en dit soort stukken laten zich niet altijd goed
printen.
Reactie:
De technische en organisatorische mogelijkheden worden verkend om
met intermediairs en schuldhulpverleners beter en directer verbonden te
zijn, zoals dat al voor bewindvoerders geldt.
•
Neem de kwijtscheldingswinst mee in de saneringsakkoorden.
Reactie:
Op 1 januari 2022 zijn de verliesverrekeningsregels van artikel 20,
tweede lid van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 aangepast.
Deze aanpassing kan ertoe leiden dat na de totstandkoming van een
saneringsakkoord (zoals een WHOA-akkoord) aan een onderneming een
belastingaanslag wordt opgelegd waarin de kwijtscheldingswinst wordt
belast. Deze aanslag maakt geen onderdeel uit van het saneringsakkoord
en moet alsnog voldaan worden. Er zijn bij de Belastingdienst gevallen
bekend waarin deze problematiek speelt. De aanbeveling benadrukt het
belang om te onderzoeken of, en zo ja hoe, voor deze situaties een
oplossing kan worden gevonden. Zoals toegezegd bij de Nota naar
aanleiding van het nader verslag bij de Fiscale verzamelwet 2024, wordt
nader bezien of en zo ja, op welke wijze, al dan niet geclausuleerd, nadere
maatregelen moeten worden getroffen. De budgettaire aspecten en de
uitvoeringsaspecten worden in de afweging betrokken. Het kabinet streeft
ernaar de Tweede Kamer hierover in het eerste kwartaal van 2024 nader te
informeren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531
17
•
Wees voorspelbaar en niet te strikt bij de afbakening van
dwangcrediteuren in een WHOA-akkoord. Hiermee wordt
onnodige onrust bij deze groep van crediteuren voorkomen.
Reactie:
De Belastingdienst onderschrijft in het algemeen de behoefte aan
voorspelbaar beleid dat ruimte laat voor maatwerk in dit verband.
•
Vraag als het UWV en RVO het advies van de Belastingdienst
(en volg dat advies) over WHOA-akkoorden die worden
voorgesteld. De Belastingdienst is meer ervaren in behandeling kwijtscheldingsverzoeken.
Reactie:
Op dit moment vindt er geen afstemming plaats tussen de Belastingdienst
en het UWV over de afhandeling van lopende kwijtscheldingsverzoeken.
Noch over ieders inhoudelijke beoordeling van de ingediende financiële
stukken van het bedrijf dat een kwijtscheldingsverzoek heeft ingediend.
Noch over het uitwisselen van informatie over het al dan niet instemmen
met een kwijtscheldingsverzoek. Hoewel het zeker leerzaam en nuttig kan
zijn om kennis en ervaringen uit te wisselen. Ten aanzien van het laatste
punt is het belangrijk om op te merken dat het UWV en Belastingdienst als
schuldeisers verschillende posities innemen. De Belastingdienst is in
bepaalde situaties een preferente schuldeiser, het UWV is dat voor NOW
schulden niet. Dit kan ertoe leiden dat het innemen van verschillende
standpunten aangewezen kan zijn. Daarnaast is een nauwere samenwerking op niveau van concrete casuïstiek gecompliceerd als gevolg van
privacywetgeving. Een volgend kabinet zou eventueel kunnen kijken naar
verdere mogelijkheden voor samenwerking in combinatie met de
privacywetgeving.
Er bestaat wel een mogelijkheid om te komen tot afstemming van de
uitkomsten van betalingsregelingen van de Belastingdienst, RVO en het
UWV in specifieke cases mits de betrokken werkgevers hiervoor
toestemming geven. Voor dat doel hebben de Belastingdienst, RVO en het
UWV een casuïstiektafel ingericht. Eventuele oplossingen moeten wel
passen binnen de bestaande kaders van wet- en regelgeving en beleid van
de betrokken overheidspartijen.
28.
Maak voortgang met project Vorderingenoverzicht Rijk, en
29. Maak voortgang met een gezamenlijke Betalingsregeling Rijk.
Reactie:
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft uw
Kamer op 6 oktober jl. geïnformeerd dat de ambitie is dat alle partijen
betrokken bij de clustering Rijksincasso21 eind 2025 bij het Vorderingenoverzicht Rijk zijn aangesloten. Het streven is dat al deze partijen in 2027
de mogelijkheid bieden om een gezamenlijke betalingsregeling aan te
gaan. Tot die tijd zijn er betalingsregelingen per organisatie mogelijk.
30.
Maak voortgang met het project DDAS (Datadelen op Armoede
en Schulden).
21
Het betreft: de Belastingdienst, het CAK, het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), de
Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), Rijksdienst voor Ondernemende Nederland (RVO), de
Sociale Verzekeringsbank (SVB), Dienst Toeslagen en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531
18
Reactie:
Het Ministerie van SZW is in gesprek met de VNG, als penvoerder van het
project DDAS, over de subsidiëring van de vervolgfases van het project
Datadelen op Armoede en Schulden (DDAS). Het doel van het project is
om een eenduidige en landelijke uitvraag van cijfers met betrekking tot de
gemeentelijke schuldhulpverlening mogelijk te maken. Fases 3 en 4
behelzen onder andere een gestandaardiseerde set aan definities en een
gestandaardiseerde uitvraag van schuldendata bij gemeenten. De inzet is
om fases 3 en 4 begin 2024 van start te laten gaan.
31.
Voer geen rigide of complexe wetgeving in die het herstructureren of doorstarten van bedrijven bemoeilijkt.
Reactie:
Er kunnen goede redenen zijn, zoals de bescherming van werknemers, om
met een bepaald wetsvoorstel te komen, zoals de Wet overgang van
ondernemingen in faillissement. Doel van dit voorstel is om werknemers
beter te beschermen, terwijl voor ondernemers meer duidelijkheid
ontstaat over welke werknemers mee overgaan na een doorstart in
faillissement. Bij het ontwerpen van een wetsvoorstel wordt vanzelfsprekend ook gekeken naar de gevolgen voor ondernemingen, bijvoorbeeld in het kader van een doorstart in faillissement.
De aanbeveling sluit in algemene zin aan bij het traject voor verbeterde
mkb dienstverlening waar het advies van het comité voor ondernemerschap was om bij de ontwikkeling van nieuwe regelingen en regelgeving
te beredeneren vanuit de behoefte van de ondernemer. De verdere
uitwerking van nieuwe beleid op dit thema komt toe aan een nieuw
kabinet.
32.
Ontwikkel regelgeving of beleid om de instroom van kwetsbare
zelfstandigen te beperken en hun zelfredzaamheid en veerkracht
te vergroten.
Reactie:
Het kabinet kan zich vinden in de aanbeveling om de instroom van
kwetsbare zelfstandigen te beperken en hun zelfredzaamheid en
veerkracht te vergroten. Eerder constateerde het kabinet dat de verschillen
tussen werknemers en (kwetsbare) zelfstandigen groot zijn. Het kabinet
zet in op het gelijker maken van het speelveld tussen werknemers en
zelfstandigen, en op minder verschillen in (fiscale)behandeling tussen
werknemers met een vaste (duurzame) arbeidsrelatie en werknemers met
een flexibel contract. Naar verwachting vermindert dit de instroom van
kwetsbare zelfstandigen en maakt het de stap naar loondienst gemakkelijker. Dit heeft het kabinet gemeld in haar brief rondom arbeidsmarktbeleid.22 Voorstellen uit dit brede pakket rondom het bieden van meer
zekerheid aan flexwerkers en het verduidelijken van de scheidslijn tussen
werknemers en zelfstandigen en het vergemakkelijken van het opeisen
van rechten door kwetsbare zelfstandigen zijn reeds in internetconsultatie
geweest (wetsvoorstel meer zekerheid voor flexwerkers) of recent gegaan
(wetsvoorstel verduidelijken beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden). De daadwerkelijke toepassingen hiervan zijn echter aan het
nieuwe kabinet.
33.
22
Kamerstuk II 29 544 nr. 1176.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531
19
Stimuleer dat startende zelfstandigen een basiscursus ondernemerschap doorlopen.
Reactie:
De KVK biedt ondernemers uitgebreide informatie over het hebben en
onderhouden van een bedrijf. Daarnaast voorziet de markt in ruime mate
in informatie, hulpmiddelen en opleidingen om (aspirant)ondernemers te
helpen een deugdelijke bedrijfsvoering op te zetten. Het is niet aan de
overheid om hierin te interveniëren.
34.
Verplicht iedere startende zelfstandige om een voorlopige
aanslag voor de Inkomstenbelasting aan te vragen.
Reactie:
Het doel van de aanbeveling is om ervoor te zorgen dat startende
ondernemers «bij blijven» met de financiële verplichtingen die uit hun
bedrijfsvoering voortvloeien. Het invoeren van een voorlopige aanslag
voor de inkomstenbelasting voor startende ondernemers leidt tot een
aanvullende administratieve last. Het vraagt daarnaast een goed inzicht in
de te verwachten inkomsten in het eerste levensjaar van de onderneming.
Aanpassing van de voorlopige aanslag vergt een inspanning van de
ondernemer zelf: hij moet opnieuw aangifte doen met inachtneming van
de gewijzigde omstandigheden/verwachtingen. De financiële positie van
de ondernemer wordt daarmee niet per definitie overzichtelijker. Mede
gezien het aantal kleine ondernemers met schulden, is het de vraag of
deze ondernemers met een verplichting geholpen zijn. Ook is het een
inbreuk op de autonomie van ondernemers. Op vrijwillige basis is het
aanvragen van een voorlopige aanslag uiteraard al mogelijk.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531
20
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/3a44b329-9011-46a0-ace2-8fb6b35ee213
|
Commissie LNV
Aan de minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit
Plaats en datum:
Betreft:
Ons kenmerk:
Uw brief van:
Den Haag, 31 maart 2009
Wet dieren
28286-266/2009D14716
17 maart 2009
In de procedurevergadering van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van
24 maart 2009 is gesproken over de Wet dieren.
De commissie heeft besloten u te verzoeken een brief te sturen over de reikwijdte en de inhoud van de Wet
dieren. Dit naar aanleiding van het feit dat u regelmatig verwijst naar de aanstaande Wet dieren bij het ter
sprake komen van beleidsthema’s op het terrein van dierenwelzijn. De leden van de commissie zien deze
brief graag vóór het AO Voortgangsrapportage Dierenwelzijn en Nationale Agenda Diergezondheid op
22 april a.s. tegemoet.
Bij dezen breng ik u het verzoek van de commissie over.
Hoogachtend,
De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Mw. drs. C.J.M. Dortmans
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
T. 070-3182211
E. [email protected]
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/e443163f-df60-4fae-8016-c848b70890ed
|
Den Haag, 16 september 2013
Voortouwcommissie:
vaste commissie voor Financiën
Activiteit:
Datum:
Tijd:
Inbreng feitelijke vragen
maandag 23 september 2013
14.00 uur
Onderwerp:
Macro Economische Verkenning (MEV) 2014 van het Centraal Planbureau
Agendapunt:
Macro Economische Verkenning (MEV) 2014 van het Centraal
Planbureau
Zaak:
Overig - Functie n.v.t., Indiener/ondertekenaar n.v.t. – 15 september 2013
Macro Economische Verkenning (MEV) 2014 - 2013Z17442
Griffier:
R.F. Berck
Noot:
1.
2.
3.
4.
Activiteitnummer:
De feitelijke vragen worden volgens afspraak met de fracties uitsluitend
ingebracht via de vragenapplicatie (VIA).
De aanduiding voor het Kamerstuknummer is: MEV
De leden wordt verzocht per vraag aan te geven op welke bladzijde van
het Kamerstuk de vraag betrekking heeft.
Fracties die geen vragen inleveren, wordt verzocht dit ook per e-mail
kenbaar te maken ([email protected]).
2013A03799
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/a3d9b18f-3b2c-4e51-a54b-2f2f9d262ef6
|
Den Haag, 17 januari 2017
Herziene agenda i.v.m. nieuwe agendapunten 5, 14 en 32.
Voortouwcommissie:
vaste commissie voor Financiën
Volgcommissie(s):
BuZa
DEF
EU
EZ
I&M
OCW
SZW
V&J
Activiteit:
Datum:
Tijd:
Openbaar/besloten:
Procedurevergadering
woensdag 18 januari 2017
15.30 - 16.30 uur
openbaar
Onderwerp:
Procedurevergadering Financiën
i.v.m. agendapunt
i.v.m. agendapunt
i.v.m. agendapunt
i.v.m. agendapunt
i.v.m. agendapunt
i.v.m. agendapunt
i.v.m. agendapunt
i.v.m. agendapunt
31
31
28, 29, 30, 31, 32
31
31
31
24, 31
31, 33
Besluitenlijst vorige vergadering(en)
1.
Agendapunt:
Besluitenlijst van de procedurevergadering van 21 december 2016
Brievenlijst
2.
Agendapunt:
Brievenlijst (zie de zaken en de voorstellen op de brievenlijst)
(Voortgang) wet- en regelgeving
3.
Agendapunt:
Herstelwet financiële markten 2017
Zaak:
Wetgeving - minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem - 15 december 2016
Wijziging van de Wet op het financieel toezicht, de Faillissementswet en enige
andere wetten in verband met het herstel van gebreken en omissies bij de
implementatie van Europese regelgeving op het terrein van de financiële
markten (Herstelwet financiële markten 2017) - 34634
Inbrengdatum voor het verslag vaststellen op donderdag 9 februari 2017 te
14.00 uur.
• Dit wetsvoorstel voorziet in het herstel van gebreken en omissies die zijn
opgetreden bij de implementatie van Europese regelgeving op het terrein
van de financiële markten. Ten behoeve van een juiste implementatie is
het van belang om zo spoedig als mogelijk te voorzien in herstel van
Voorstel:
Noot:
•
4.
Agendapunt:
Wet implementatie verordening essentiële-informatiedocumenten
Zaak:
Wetgeving - minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem - 21 december 2016
Wijziging van de Wet op het financieel toezicht in verband met de
implementatie van de verordening (EU) nr. 1286/2014 van het Europees
Parlement en de Raad van 26 november 2014 over essentiëleinformatiedocumenten voor verpakte retailbeleggingsproducten en
verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (PRIIP's) (PbEU 2014, L 352)
(Wet implementatie verordening essentiële-informatiedocumenten) - 34639
Inbrengdatum voor het verslag vaststellen op donderdag 23 februari 2017 te
14.00 uur.
• Dit wetsvoorstel strekt tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht
ter implementatie van de verordening (EU) nr. 1286/2014 (PbEU 2014, L
352). Deze verordening stelt regels aan verpakte beleggingsproducten en
verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten die worden aangeboden of
verkocht aan retailbeleggers (PRIIP’s). De verordening is van toepassing
met ingang van 1 januari 2018.
• Het voorstel van wet geeft de Afdeling advisering van de Raad van State
geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen (blanco
advies).
Voorstel:
Noot:
5.
geconstateerde gebreken en omissies. Vanwege het technisch
herstelkarakter van het wetsvoorstel, beperkt het zich tot hetgeen
noodzakelijk is voor een goede en correcte implementatie. Dit betekent
dat het alsnog toepassen van lidstaatopties geen onderdeel uitmaakt van
dit wetsvoorstel.
Het voorstel van wet geeft de Afdeling advisering van de Raad van State
geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen (blanco
advies).
Agendapunt:
Behandelschema - nog in te dienen - novelle pensioen in eigen beheer
Voorstel:
Ter bespreking.
• Op verzoek van de staatssecretaris van Financiën is de stemming in de
Eerste Kamer over het wetsvoorstel Wet uitfasering pensioen in eigen
beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen (34555; onderdeel van het
het pakket Belastingplan 2017) uitgesteld. Dit vanwege signalen in de
praktijk over het gebruik van de mogelijkheden om de (toekomstige)
indexatie van de opgebouwde pensioenaanspraken op het moment van
afkoop of omzetting ten laste van de fiscale winst te brengen. De
staatssecretaris heeft de Tweede Kamer hierover op 20 december 2016
schriftelijk geïnformeerd (34555, nr. 9). De staatssecretaris heeft daarbij
aangekondigd een novelle voor te bereiden. Deze novelle ligt nu voor een
spoedadvies bij de Raad van State.
• Van de zijde van het Ministerie van Financiën is verzocht om een snelle
behandeling van de novelle. Het is in verband met de gevolgen voor de
praktijk en budgettaire gevolgen wenselijk als de novelle voor het begin
van het verkiezingsreces door de Eerste Kamer is afgehandeld.
• Indien de commissie de wens om een snelle behandeling honoreert dan
zou tot het volgende behandelschema kunnen worden besloten:
- Maandag 23 januari - novelle wordt ingediend bij de Tweede Kamer
- Eventueel: vroeg in de vergaderweek van maandag 23 januari besloten technische briefing
- Maandag 30 januari om 14.00 uur - inbreng verslag
- Vrijdag 3 februari - nota n.a.v. het verslag
- Dinsdag 7 februari om 13.30 uur - extra procedurevergadering i.v.m.
- aanmelden wetsvoorstel voor plenaire behandeling op dezelfde dag
- Dinsdag 7 februari - plenaire behandeling
- Donderdag 9 februari aan begin middagvergadering - stemmingen
• Over bovengenoemde brief van de staatssecretaris over het verzoek aan
Noot:
2
de Eerste Kamer om uitstel van de stemmingen over het wetsvoorstel
(34555, nr. 9) wordt op dit moment een schriftelijk overleg gevoerd. De
antwoorden op de op 22 december jl. door de commissie gestelde vragen
worden tegelijk met indiening van de novelle (op maandag 23 januari) aan
de Tweede Kamer toegestuurd.
Stukken/brieven (als eerste) ondertekend door de minister van
Financiën
6.
Agendapunt:
Rapport Evaluatie van het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening
(Kifid)
Zaak:
Brief regering - minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem - 20 december
2016
Rapport Evaluatie van het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) 29507-142
Voor kennisgeving aannemen.
• In de evaluatie is gekeken naar de volgende aspecten: onafhankelijkheid,
tegengaan versnippering (éénloketgedachte), borging belang consument
en doelmatigheid in relatie tot de kosten. De evaluatie betreft de periode
januari 2013 tot juni 2016.
• Naar aanleiding van de opmerkingen van de onderzoekers over het borgen
van Kifids onafhankelijkheid ten opzichte van overheid en politiek is de
minister voornemens zijn instemmingsbevoegdheid zoals geregeld in het
Bgfo en de statuten van Kifid te beperken tot de benoeming van het
bestuur, benoeming van de voorzitters van de
geschillenbeslechtingsorganen, het reglement, de statuten, de begroting
en de jaarrekening. De instemming met de benoeming van de leden van
de Geschillencommissie en Commissie van Beroep kan naar het oordeel
van de minister geschrapt worden. Daarmee wordt naar zijn oordeel meer
recht gedaan aan de onafhankelijke rol van de geschillenbeslechters.
Vanwege het samengaan van de functie van Ombudsman met die van
voorzitter van de Geschillencommissie, komt bovendien de instemming
met benoeming van de Ombudsman (en de voorafgaande raadpleging van
de Tweede Kamer) te vervallen.
Voorstel:
Noot:
7.
Agendapunt:
Kabinetsreactie WRR-rapport Samenleving en financiële sector in
evenwicht
Zaak:
Brief regering - minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem - 20 december
2016
Kabinetsreactie WRR-rapport Samenleving en financiële sector in evenwicht 32013-141
Ter bespreking.
• In de kabinetsreactie schrijft de minister onder meer het volgende over
structurele betrokkenheid van de politiek:
"De WRR stelt daarom voor om periodiek, bijvoorbeeld jaarlijks, in de
Tweede Kamer een debat te organiseren over «de staat van het financiële
systeem». Ik sta daar uiteraard voor open, maar laat het over aan uw
Kamer. Momenteel bestaat reeds een jaarlijkse bijeenkomst waarbij de
president van DNB en de directeur van het Centraal Plan Bureau (CPB) de
Tweede Kamer informeren over de financiële stabiliteit in Nederland.
Mogelijk kan, in lijn met het bredere perspectief dat de WRR benoemt,
tijdens deze hoorzittingen meer aandacht worden besteed aan
aangrijpingspunten binnen de economie en samenleving om de
weerbaarheid voor financiële schokken te vergroten. Dit hangt ook voor
een groot deel af van de wensen van uw Kamer."
• Rapport op website WRR:
http://www.wrr.nl/publicaties/publicatie/article/samenleving-en-financiele-
Voorstel:
Noot:
3
sector-in-evenwicht-1/.
8.
9.
Agendapunt:
Follow up Toetredingsbrief
Zaak:
Voorstel:
Brief regering - minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem - 21 december
2016
Follow up Toetredingsbrief - 32013-142
Schriftelijk overleg voeren; bespreken inbrengdatum.
Agendapunt:
Kostenkaders AFM en DNB 2017-2020
Zaak:
Brief regering - minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem - 20 december
2016
Kostenkaders AFM en DNB 2017-2020 - 33957-28
Reeds betrokken bij het VSO over kostenkaders DNB en de AFM 2017-2020
d.d. 21 december 2016.
Voorstel:
10.
11.
Agendapunt:
Reactie op aandachtspunten plannen van aanpak
beleidsdoorlichtingen 2017 (Kamerstuk 31 935, nr. 31)
Zaak:
Voorstel:
Brief regering - minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem - 22 december
2016
Reactie op aandachtspunten plannen van aanpak beleidsdoorlichtingen 2017
(Kamerstuk 31 935, nr. 31) - 31935-37
Voor kennisgeving aannemen.
Agendapunt:
Outlook 2017
Zaak:
Brief regering - minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem - 22 december
2016
Outlook 2017 - 34550-IX-14
Voor kennisgeving aannemen.
De Outlook 2017 is het jaarbericht van het Agentschap van de Generale
Thesaurie van het Ministerie van Financiën. De Outlook is de jaarlijkse
Engelstalige publicatie van het Agentschap. In de Outlook kunnen (potentiële)
investeerders en andere geïnteresseerde partijen informatie vinden over de
Nederlandse schulduitgifte. Naast een terugblik op de financiering van de
staatsschuld in 2016 bevat de Outlook 2017 een beschrijving van de geschatte
omvang en de totstandkoming van de financieringsbehoefte van de
Nederlandse Staat voor 2017, alsmede een overzicht van de manier waarop
het Agentschap van plan is deze in te vullen. Verder wordt onder andere de
selectie van banken die zijn aangesteld voor de afname, promotie en
distributie van Nederlandse staatsleningen bekendgemaakt.
Voorstel:
Noot:
12.
Agendapunt:
Plaatsing aandelen a.s.r.
Zaak:
Brief regering - minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem - 12 januari
2017
Aankondiging vervolgplaatsing aandelen a.s.r. - 33532-65
Voor kennisgeving aannemen.
Voorstel:
Zaak:
Voorstel:
Noot:
Brief regering - minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem - 13 januari
2017
Plaatsing aandelen a.s.r. - 33532-66
Voor kennisgeving aannemen.
In de verkoop zijn 20,4 miljoen aandelen van a.s.r. verkocht tegen een prijs
4
van 22,15 euro per aandeel. Dit resulteert in een totale opbrengst van deze
transactie van circa 452 miljoen euro. Als gevolg van deze transactie zal het
resterende belang van de staat in a.s.r. afnemen van 63,7 % tot 50,1 %. De
verkoopopbrengsten worden inzichtelijk gemaakt in de Voorjaarsnota. De
transactie zal naar verwachting worden afgewikkeld op 17 januari 2017.
13.
Agendapunt:
Evaluatie algemene zorgplicht Wet op het financieel toezicht
Zaak:
Brief regering - minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem - 30 december
2016
Evaluatie algemene zorgplicht Wet op het financieel toezicht - 32545-59
Voor kennisgeving aannemen.
• De evaluatie geeft de minister geen aanleiding tot het treffen van
maatregelen. De bestuursrechtelijke verankering van de algemene
zorgplicht is ingevoerd als een aanvulling op het systeem van
consumentenbescherming (normerende werking) en als vangnetbepaling
op grond waarvan de AFM kan handhaven indien specifieke regels in de
Wft ontbreken (sanctionerende werking). De regeling functioneert in die
opzichten goed.
Het is naar het oordeel van de minister te vroeg om verdergaande
conclusies te trekken ten aanzien van de doeltreffendheid en de effecten
van de algemene zorgplicht zoals neergelegd in de Wft.
De minister ziet - gegeven het ontbreken van formele handhaving en
bestuursrechtelijke rechtspraak – aanleiding voor een nieuwe evaluatie
van de algemene zorgplicht. De Staten-Generaal zal uiterlijk 1 januari
2022 een verslag met de bevindingen van deze evaluatie ontvangen.
• De afgelopen tijd heeft een consultatie heeft plaatsgevonden over de
effectiviteit en gewenste mate van bescherming van zzp-ers en mkb-ers
bij financiële dienstverlening, waarbij onder andere de vraag aan bod is
gekomen of de reikwijdte van de algemene zorgplicht moet worden
uitgebreid naar klein zakelijk. De minister zal de Tweede Kamer begin
2017 informeren over de uitkomsten van deze consultatie.
Voorstel:
Noot:
14.
Agendapunt:
Reactie op verzoek commissie over de petitie inzake
naam/bankrekeningnummer-controle bij banken
Zaak:
Brief regering - minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem - 16 januari
2017
Reactie op verzoek commissie over de petitie van AVROTROS Opgelicht inzake
de invoering van naam/bankrekeningnummer-controle bij banken - 29507143
Voor kennisgeving aannemen.
In de brief staat o.a. dat de Betaalvereniging in kaart brengt wat de aard en
aantallen zijn van overboekingen die naar een ander IBAN gaan dan de betaler
bedoeld had. De Betaalvereniging verwacht de resultaten in januari 2017 met
de Consumentenbond te kunnen bespreken. Frauduleuze overboekingen zijn
onderdeel van dit onderzoek. De Consumentenbond en de Betaalvereniging
zullen bezien hoe klanten beter kunnen worden bijgestaan bij het voorkomen
van overboekingen naar een onbedoelde persoon of naar een onbedoeld
rekeningnummer c.q. het terughalen daarvan. De minister zal de Kamer
daarover daarna informeren.
Voorstel:
Noot:
Stukken/brieven (als eerste) ondertekend door de staatssecretaris
van Financiën
15.
Agendapunt:
Reactie op verzoek commissie over het rapport ‘Vergeten toeslagen’
Zaak:
Brief regering - staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes - 15 december
5
Noot:
2016
Reactie op verzoek commissie over het rapport ‘Vergeten toeslagen’ - 31066324
Betrekken bij het - nog te plannen - dertigledendebat over niet aangevraagde
toeslagen van de Belastingdienst.
Aangehouden in de procedurevergadering van 21 december 2016.
Agendapunt:
Afschrift brief aan Tulp Hypotheken BV inzake Optimaal Hypotheek
Zaak:
Voorstel:
Brief regering - staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes - 20 december
2016
Afschrift brief aan Tulp Hypotheken BV inzake Optimaal Hypotheek 2016Z24410
Voor kennisgeving aannemen; adressant informeren.
Agendapunt:
Wijziging van het Besluit fiscale eenheid 2003
Zaak:
Brief regering - staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes - 29 december
2016
Wijziging van het Besluit fiscale eenheid 2003 - 34323-18
Voor kennisgeving aannemen.
• Dit betreft een nahangprocedure met betrekking tot wijzigingen van het
Besluit fiscale eenheid in het Eindejaarsbesluit 2016.
• Het betreft aanpassingen van het fiscale-eenheidsregime in de
vennootschapsbelasting ingevolge de Wet aanpassing fiscale eenheid.
• Deze wijzigingen treden niet eerder in werking dan acht weken na 29
december 2016 (23 februari 2017) en werken terug tot en met 1 januari
2017.
Voorstel:
16.
17.
Voorstel:
Noot:
18.
Agendapunt:
Update stand van zaken uitwisseling van informatie over rulings
Zaak:
Brief regering - staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes - 11 januari 2017
Update stand van zaken uitwisseling van informatie over rulings - 31066-326
Betrekken bij het plenaire debat over belastingontwijking dat is gepland op
donderdag 19 januari 2017.
Voorstel:
19.
Agendapunt:
Evaluatie functioneren Waarderingskamer over de periode 2011-2016
Zaak:
Brief regering - staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes - 11 januari 2017
Evaluatie functioneren Waarderingskamer over de periode 2011-2016 25268-142
Voor kennisgeving aannemen.
Voorstel:
Stukken/brieven (als eerste) ondertekend door een andere
bewindspersoon
20.
Agendapunt:
Verdragen in voorbereiding (onderdeel Financiën)
Zaak:
Brief regering - minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders - 5 januari
2017
Verdragen in voorbereiding met als peildatum 31 december 2016 - 23530-113
Ter informatie.
• Het overzicht van ontwerp-verdragen (verdragen in voorbereiding),
peildatum 31 december 2016, vermeldt onder "Buitenlandse Zaken" een
aantal TIEA's, belastingverdragen en douaneverdragen t.b.v. Aruba,
Voorstel:
Noot:
6
•
Curaçao en Sint Maarten en onder "Financiën" een douaneverdrag en een
aantal belastingverdragen.
Vergeleken met de lijst van 3 oktober 2016 (23 530, nr. 112) zijn er op
het terrein van Financiën drie nieuwe verdragen aan de lijst toegevoegd:
• Verdrag met Vietnam over douanesamenwerking
• Verdrag met de EU tot wijziging van het Eurovignetverdrag
• Verdrag met de VS tot vermijden van dubbele belasting op inkomen
Rijksuitgaven
21.
Agendapunt:
Evaluatie Regeling Grote Projecten (RGP)
Zaak:
Brief regering - minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem - 1 december
2016
Evaluatie Regeling Grote Projecten (RGP) - 26399-17
Aanhouden tot de volgende procedurevergadering.
In de vorige procedurevergadering is besloten de brief aan te houden en de
staf en het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven (BOR) te vragen om een
voorstel voor de herziening van de Regeling Grote Projecten voor te bereiden.
Dit voorstel is naar verwachting voor de volgende procedurevergadering
gereed.
Voorstel:
Noot:
22.
Agendapunt:
Ter informatie - Recent ontvangen (plannen van aanpak van)
beleidsdoorlichtingen en interdepartementale beleidsonderzoeken
(IBO's) met het voortouw bij een andere Kamercommissie dan
Financiën
Zaak:
Brief regering - minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers
- 23 december 2016
Beleidsdoorlichting artikel 4.5 van de VWS-begroting over de zorg, jeugdzorg
en publieke gezondheidszorg in Caribisch Nederland - 32772-24
Ter informatie.
Voortouwcommissie VWS
Behandelgeschiedenis:
• Geagendeerd in de procedurevergadering 25 januari 2017
• Voorstel: Inbrengdatum voor het stellen van feitelijke vragen
vaststellen op 11 februari te 14.00 uur en het Bureau Onderzoek en
Rijksuitgaven (BOR) verzoeken om tijdig voorafgaand aan de
inbrengdatum een notitie op te stellen.
Voorstel:
Noot:
Zaak:
Voorstel:
Noot:
23.
Agendapunt:
Brief regering - minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
- 20 december 2016
Beleidsdoorlichting artikel 5 begroting SZW (werkloosheid) - 30982-29
Ter informatie.
Voortouwcommissie SZW
Behandelgeschiedenis:
• Geagendeerd in de procedurevergadering 17 januari 2017
• Voorstel: Het BOR vragen voor de volgende procedurevergadering een
notitie te verzorgen over de doorlichting
Ter informatie - Recent van de Europese Rekenkamer ontvangen
brieven/verslagen/rapporten en reacties daarop van het kabinet, met
het voortouw bij een andere Kamercommissie dan Financiën
-
7
24.
Agendapunt:
Ter informatie - Recent van de Algemene Rekenkamer ontvangen
brieven/rapporten en reacties daarop van het kabinet, met het
voortouw bij een andere Kamercommissie dan Financiën
Zaak:
Brief regering - minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.
Bussemaker - 23 december 2016
Beantwoording vragen commissie over het rapport van de Algemene
Rekenkamer Vastgoed universiteiten; Deel 1: Financieel toezicht op de sector
- 33495-103
Ter informatie.
Voortouwcommissie OCW
Behandelgeschiedenis:
• Geagendeerd in de procedurevergadering 19 januari 2017
• Voorstel: ter bespreking
Voorstel:
Noot:
Zaak:
Volgcommissie(s):
Rapport/brief Algemene Rekenkamer - president van de Algemene
Rekenkamer, A.P. Visser - 20 december 2016
Parlementair onderzoek Breed welvaartsbegrip - 34298-16
Ter informatie.
Voortouwcommissie EZ
Behandelgeschiedenis:
• Geagendeerd in de procedurevergadering 24 januari 2017
• Betrekken bij het plenaire debat met de regering over het rapport van de
tijdelijke commissie Breed welvaartsbegrip.
SZW, FIN
Agendapunt:
Brief over het focusonderwerp en de aanpak van beleidsdoorlichtingen
Zaak:
Brief regering - minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem - 23 december
2016
Focusonderwerp en aanpak beleidsdoorlichtingen - 31865-90
Ter bespreking.
• Het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven (BOR) heeft een stafnotitie
voorbereid met betrekking tot deze brief (zie hieronder).
• Dit agendapunt wordt besproken in een besloten gedeelte van de
procedurevergadering.
Voorstel:
Noot:
25.
Voorstel:
Noot:
Zaak:
Voorstel:
Noot:
26.
Stafnotitie - Functie n.v.t., Indiener/ondertekenaar n.v.t. - 13 januari 2017
BOR-notitie - Brief van de minister van Financiën met betrekking tot het
focusonderwerp en beleidsdoorlichtingen - 2017Z00340
Desgewenst betrekken bij de verdere behandeling van de brief van de minister
van Financiën met betrekking tot het focusonderwerp en beleidsdoorlichtingen
(31865, nr. 90).
Dit agendapunt wordt besproken in een besloten gedeelte van de
procedureevrgadering.
Agendapunt:
Verzoek om donderdag 2 maart 2017 een delegatie van hoge
ambtenaren uit landen in de Arabische regio te ontvangen
Voorstel:
Ingaan op het verzoek om donderdag 2 maart 2017 een delegatie te
ontvangen
Van de zijde van het ministerie van Financiën komt het volgende verzoek. De
Rijksacademie voor Financiën, Economie en
Bedrijfsvoering verzorgt een leergang begrotingsbeheersing voor landen in de
Arabische regio. Deze leergang maakt deel uit van het 'Shiraka'programma van het ministerie van Buitenlandse Zaken. In het kader van
deze leergang komt in maart een delegatie van hoge ambtenaren uit
verschillende Arabische landen naar Den Haag. De Rijksacademie vraagt of de
commissie mogelijkheid ziet om de delegatie op donderdag 2 maart 2017 te
Noot:
8
ontvangen.
27.
Agendapunt:
Voorstel voor een aanvullende activiteit bij de verantwoording 2017
Zaak:
Stafnotitie - Functie n.v.t., Indiener/ondertekenaar n.v.t. - 13 januari 2017
Stafnotitie - Voorstel voor een aanvullende activiteit bij de verantwoording
2017 - 2017Z00305
Ter bespreking.
Dit agendapunt wordt besproken in een besloten gedeelte van de
procedurevergadering.
Voorstel:
Noot:
Europa
28.
Agendapunt:
Verslag Eurogroep en Ecofinraad van 5 en 6 december 2016
Zaak:
Brief regering - minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem - 19 december
2016
Verslag Eurogroep en Ecofinraad van 5 en 6 december 2016 - 21501-07-1409
Reeds geagendeerd voor het algemeen overleg Eurogroep/Ecofinraad dat is
gepland op woensdag 25 januari 2017.
EU
Voorstel:
Volgcommissie(s):
29.
Agendapunt:
Lijst nieuwe EU-voorstellen week 51 en 52 2016 en week 1 2017
(FIN)
Zaak:
Lijst met EU-voorstellen - Functie n.v.t., Indiener/ondertekenaar n.v.t. - 12
januari 2017
Lijst nieuwe EU-voorstellen week 51 en 52 2016 en week 1 2017 (FIN) 2017Z00280
COM(2016) 811, wetgevend voorstel voor tijdelijke maatregel om Btw-fraude
in de lidstaten tegen te gaan. Geen onderdeel van het prioritaire dossier over
BTW-voorstellen die in de loop van 2017 zullen verschijnen.
Voorstel:
Behandelvoorstel: BNC-fiche afwachten.
Voorstel:
COM(2016) 813, Niet-wetgevende mededeling over de toekomstige
ontwikkeling van de douane-unie en de samenwerking tussen EU-lidstaten
onderling en met de Europese Commissie.
Behandelvoorstel: de staatssecretaris verzoeken om een appreciatie door
middel van een brief.
Voorstel:
COM(2016) 825, wetsvoorstel inzake de controle van liquide middelen die de
EU binnenkomen en verlaten; brengt de reeds bestaande wetgeving in lijn met
internationale normen en goede praktijken voor de strijd tegen
terrorismefinanciering. Het voorstel vervangt de bestaande richtlijn.
Behandelvoorstel: BNC-fiche afwachten.
Voorstel:
Openbare raadpleging over het definitieve Btw-stelsel voor business-tobusiness (B2B) transacties binnen de EU op goederen. In de loop van 2017
zullen wetgevende voorstellen verschijnen voor een gemeenschappelijk Btwsysteem op EU-niveau. Deze zijn door de Tweede Kamer als prioritair dossier
aangemerkt. De Europese Commissie gebruikt de input uit de openbare
raadpleging bij het opstellen van de wetsvoorstellen.
Behandelvoorstel: De Kamer ontvangt krachtens de standaardinformatieafspraken de definitieve kabinetsreactie op alle consultaties van de
9
Noot:
Voorstel:
Noot:
Voorstel:
Noot:
30.
Openbare raadpleging over de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen
van de Btw-richtlijnen. In de loop van 2017 zullen wetgevende voorstellen
verschijnen voor een gemeenschappelijk Btw-systeem op EU-niveau. Deze zijn
door de Tweede Kamer als prioritair dossier aangemerkt. De Europese
Commissie gebruikt de input uit de openbare raadpleging bij het opstellen van
de wetsvoorstellen.
Behandelvoorstel: De Kamer ontvangt krachtens de standaardinformatieafspraken de definitieve kabinetsreactie op alle consultaties van de
Europese Commissie waarop het kabinet reageert.
De bijbehorende routekaart met hierbij een concept-impact assessment over
dit onderwerp wordt u ter informatie toegezonden.
Openbare raadpleging over de hervorming van de Btw-tarieven. In de loop van
2017 zullen wetgevende voorstellen verschijnen voor een gemeenschappelijk
Btw-systeem op EU-niveau. Deze zijn door de Tweede Kamer als prioritair
dossier aangemerkt. De Europese Commissie gebruikt de input uit de
openbare raadpleging bij het opstellen van de wetsvoorstellen.
Behandelvoorstel: de Kamer ontvangt krachtens de standaardinformatieafspraken de definitieve kabinetsreactie op alle consultaties van de
Europese Commissie waarop het kabinet reageert.
De bijbehorende routekaart met hierbij een concept-impact assessment over
dit onderwerp wordt u ter informatie toegezonden.
Volgcommissie(s):
EU
Agendapunt:
Overzicht prioritaire EU-voorstellen en activiteiten voor commissie
Financiën
Zaak:
Stafnotitie - griffier, R.F. Berck - 13 januari 2017
Overzicht prioritaire EU-voorstellen en activiteiten voor commissie Financiën 2017Z00303
Ter informatie.
Deze notitie biedt een overzicht van prioritaire EU-voorstellen en activiteiten
voor 2017 en de nog lopende prioriteiten uit voorgaande jaren. Er wordt
beknopt aangegeven wat de stand van zaken is op EU-niveau (fase in het
besluitvormingstraject) en welke behandeling heeft plaatsgevonden in de
Kamer.
EU
Voorstel:
Noot:
Volgcommissie(s):
31.
Europese Commissie waarop het kabinet reageert.
De bijbehorende routekaart met hierbij een concept-impact assessment over
dit onderwerp wordt u ter informatie toegezonden.
Agendapunt:
Kennisgeving Interparlementaire EU-bijeenkomsten voor de eerste
helft van 2017
Zaak:
Brief commissie - voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken, M.
Azmani (VVD) - 8 december 2016
Kennisgeving Interparlementaire EU bijeenkomsten voor de eerste helft van
2017 - 2016Z23501
Ter informatie.
Dit overzicht wordt u doorgezonden door de commissie Europese Zaken ten
behoeve van een actieve delegatieinbreng vanuit de Kamer.
BuZa, DEF, EZ, FIN, I&M, OCW, V&J, SZW
Voorstel:
Noot:
Volgcommissie(s):
10
32.
Agendapunt:
Fiches
Zaak:
Brief regering - minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders - 13 januari
2017
Fiche: Verordening tot invoering van een Europees kader voor herstel en
afwikkeling van centrale tegenpartijen - 2017Z00348
Agenderen voor het algemeen overleg Eurogroep/Ecofinraad dat is gepland op
woensdag 25 januari 2017.
EU
Voorstel:
Volgcommissie(s):
Zaak:
Voorstel:
Noot:
Volgcommissie(s):
Zaak:
Voorstel:
Noot:
Volgcommissie(s):
Brief regering - minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders - 13 januari
2017
Fiche: Wijziging btw-richtlijn op het gebied van btw-tarieven op boeken,
kranten en tijdschriften - 2017Z00347
Agenderen voor het algemeen overleg Eurogroep/Ecofinraad dat is gepland op
woensdag 25 januari 2017.
Voorstel uit het zgn. 'Btw-pakket': Modernisering van de btw voor
grensoverschrijdende b2c-e-commerce waarmee een vereenvoudiging van het
Europese Btw-stelsel wordt beoogd. Het bevat Btw-maatregelen voor de
digitale interne markt. Het voorstel is geen prioritair dossier van de Tweede
Kamer, maar vertoont wel samenhang met andere Btw-voorstellen (voor een
gemeenschappelijk EU Btw-systeem met gemeenschappelijke tarieven) die in
het derde kwartaal van 2017 zullen verschijnen. Deze zijn wel prioritair
verklaard.
EU
Brief regering - minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders - 13 januari
2017
Fiche: Richtlijn en verordening Modernisering van de btw voor
grensoverschrijdende e-commerce - 2017Z00346
Agenderen voor het algemeen overleg Eurogroep/Ecofinraad dat is gepland op
woensdag 25 januari 2017.
Voorstel uit het zgn. 'Btw-pakket': Modernisering van de btw voor
grensoverschrijdende b2c-e-commerce waarmee een vereenvoudiging van het
Europese Btw-stelsel wordt beoogd. Het bevat Btw-maatregelen voor de
digitale interne markt. Het voorstel is geen prioritair dossier van de Tweede
Kamer, maar vertoont wel samenhang met andere Btw-voorstellen (voor een
gemeenschappelijk EU Btw-systeem met gemeenschappelijke tarieven) die in
het derde kwartaal van 2017 zullen verschijnen. Deze zijn wel prioritair
verklaard.
EU
Overig
33.
Agendapunt:
Voorstel rondetafelgesprek faillissementswetgeving
Zaak:
Stafnotitie - griffier, R.F. Berck - 13 januari 2017
Stafnotitie + voorstel Nijboer (PvdA) c.s. rondetafelgesprek
faillissementswetgeving - 2017Z00325
De commissie V&J verzoeken om de verdere behandeling over te nemen.
• In de rondvraag van de procedurevergadering van 21 december 2016 is
gesproken over de onlangs ontvangen antwoorden op schriftelijke vragen
van de heer Nijboer en de heer Recourt (beide PvdA) over de positie van
de aandeelhouder bij faillissementen (zie hieronder). De heer Nijboer
stelde voor om over faillissementswetgeving een rondetafelgesprek te
organiseren. Bij de bespreking van dit onderwerp kwam tevens de vraag
aan de orde bij welke Kamercommissie het beste het voortouw kan
worden belegd: de commissie Financiën of de commissie Veiligheid en
Justitie. Besloten werd een verder uitgewerkt voorstel van de leden
Voorstel:
Noot:
11
•
34.
Volgcommissie(s):
V&J
Agendapunt:
Verzoek kabinetsbrief over vpb-tarief
Zaak:
Brief van lid/fractie/commissie - Tweede Kamerlid, H.J. Grashoff (GroenLinks)
- 5 januari 2017
Verzoek kabinetsbrief over vpb-tarief - 2017Z00100
Ter bespreking.
Voorstel:
35.
Agendapunt:
Aanbod besloten technische briefing over Rekenkamerrapport
"Inkomstenbeperkende regelingen in de belastingheffing"
Voorstel:
Ingaan op het aanbod van de Rekenkamer. Een technische briefing
organiseren op woensdag 1 februari 2017 van 14.00 - 15.00 uur.
Noot: De Algemene Rekenkamer is voornemens om op woensdag 1 februari
2017 te publiceren het onderzoeksrapport 'Inkomstenbeperkende regelingen
in de belastingheffing – inventarisatie van belastingfaciliteiten en
belastinginstrumenten'. Dit onderzoek richt zich op fiscale regelingen die de
belastingopbrengsten beperken, waaronder de arbeidskorting, de
inkomensafhankelijke combinatiekorting, hypotheekrenteaftrek, de mkbwinstvrijstelling, diverse heffingskortingen, verlaagde tarieven omzetbelasting
en normbedragen voor vrijstelling. In het onderzoek wordt in kaart gebracht
welke belastingfaciliteiten en -instrumenten er zijn, de doelstellingen,
verantwoordelijkheden en de vraag of een regeling is geëvalueerd op
effectiviteit. Ook komt de vraag aan de orde of de Kamer periodiek
geïnformeerd wordt over deze regelingen.
Noot:
36.
Nijboer en De Vries (VVD) voor de timing en opzet van het
rondetafelgesprek te agenderen voor deze procedurevergadering.
Vragen van de leden Nijboer en Recourt (beiden PvdA) d.d. 23 november
2016 aan de Ministers van Financiën en van Veiligheid en Justitie over de
positie van de aandeelhouder bij faillissementen; antwoord van Minister
Van der Steur (Veiligheid en Justitie) mede namens de Minister van
Financiën d.d. 20 december 2016 (Aanhangsel Handelingen II, 2016/17,
nr. 815).
Agendapunt:
Start voorlopercommissie KVKO; vaststellen format jaarplanning;
verdere aanpak in twee stappen
Zaak:
Stafnotitie - griffier, R.F. Berck - 13 januari 2017
Format jaarplanning Financiën 2017; verdere aanpak in twee stappen 2017Z00004
Format jaarplanning vaststellen.
• De commissie Financiën heeft in haar procedurevergadering van 21
december 2016 besloten te fungeren als één van de drie
voorlopercommissies bij de uitvoering van de voorstellen van de KVKO
(Klankbordgroep Versterking Kennis- en Onderzoeksfunctie Tweede
Kamer). Onderdeel hiervan vormt het opstellen van een jaarplanning van
de commissie. Inmiddels is een ‘integrale commissiestaf’ geformeerd,
waartoe een vaste BOR-medewerker (de kenniscoördinator), een vaste
DIV-medewerker (de kennisspecialist) en liaisons vanuit de EU-staf (de
EU-adviseur Financiën) en Bureau Wetgeving aan de commissie zijn
toegewezen. De griffier zal onder dit agendapunt de integrale staf aan de
commissie voorstellen.
• De aanpak in de commissie bestaat uit twee stappen:
• In deze procedurevergadering wordt besloten over de opzet van het
format van het jaarplan.
• In de volgende procedurevergadering die is gepland op woensdag 1
februari 2017 wordt besloten over de concrete invulling van het
jaarplan door het maken van keuzes, het stellen van prioriteiten, het
Voorstel:
Noot:
12
Voorstel:
Noot:
37.
toebedelen van capaciteit (leden en staf) en eventueel door te
besluiten over van buiten te betrekken van specifieke kennis en/of
onderzoek.
• Dit agendapunt wordt besproken in een besloten gedeelte van de
procedurevergadering.
Tijdens de volgende procedurevergadering die is gepland op woensdag 1
februari 2017 op basis van een nog op te stellen overzicht en op basis van
voorstellen van de leden besluiten over de verdere invulling van de
jaarplanning.
In de procedurevergadering van 21 december 2016 is besloten de
bewindspersonen van Financiën te verzoeken de Kamer een planningsbrief te
sturen, die de leden kan helpen bij het formuleren van hun voorstellen. De
gevraagde brief wordt naar verwachting uiterlijk op vrijdag 20 januari 2017
aan de Tweede Kamer toegestuurd.
Agendapunt:
Overzicht (dertigleden)debatten
Zaak:
Overig - Functie n.v.t., Indiener/ondertekenaar n.v.t. - 13 januari 2017
Overzicht (dertigleden)debatten - 2016Z24226
Ter informatie.
Voorstel:
Geagendeerd op langetermijnagenda
• Burgerinitiatief "Peuro” - 31 januari, 1 en 2 februari (week 5)
Aangemeld, maar nog niet geagendeerd
• 31 362 (Voorstel van wet van het lid Van Tongeren; Wijz. Wet belastingen
op milieugrondslag i.v.m. het beperken van de emissies van
broeikasgassen door kolengestookte elektriciteitscentrales (beperking
emissies kolencentrales) (re- en dupliek)
• 34 424 (Goedkeuring van het op 19 april 2015 te Washington tot stand
gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek
Malawi tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het
ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen
(Trb. 2015, 75 en Trb. 2016, 16))
Te agenderen debatten
• 18. Debat over de ongelijkheid in Nederland (Klaver) (minister SZW,
staatssecretaris Financiën)
• 24. Debat over de vermogensrendementsheffing en de renteverlaging door
de ECB (Bashir) (minister Financiën, staatssecretaris Financiën,
staatssecretaris SZW)
• 64. Debat over financiering van terrorisme via fraudecarrousels (Omtzigt)
(minister V&J, staatssecretaris Financiën)
Te agenderen dertigledendebatten
• 4. Dertigledendebat over de deal van Starbucks met de Nederlandse fiscus
(Merkies) (minister Financiën)
• 13. Dertigledendebat over het rapport van de Nationale ombudsman over
het verdwijnen van de blauwe envelop (Omtzigt) (staatssecretaris
Financiën)
• 18. Dertigledendebat over niet aangevraagde toeslagen van de
Belastingdienst (Bashir) (staatssecretaris Financiën)
• 20. Dertigledendebat over het bericht dat de Belastingdienst informatie
achterhield voor het gerechtshof en de Hoge Raad (Omtzigt)
(staatssecretaris Financiën)
Rondvraag
38.
Agendapunt:
Rondvraag
13
Griffier:
R.F. Berck
Activiteitnummer:
2016A04197
14
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/509cbb5b-5c8c-4a98-aca7-29a14f98e416
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2016–2017
34 666
Wijziging van de Wet ruimtelijke ordening en de
Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening
(afschaffing actualiseringsplicht
bestemmingsplannen en beheersverordeningen)
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING1
Het advies van de Afdeling advisering van de
Raad van State wordt niet openbaar gemaakt,
omdat het zonder meer instemmend luidt /
uitsluitend opmerkingen van redactionele aard
bevat (artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de
Raad van State).
Algemeen deel
1. Inleiding
Het voorliggende wetsvoorstel strekt tot afschaffing van de actualiseringsplicht voor bestemmingsplannen en beheersverordeningen die elektronisch raadpleegbaar zijn. Voorgesteld wordt deze verplichting uit de Wet
ruimtelijke ordening (Wro) te laten vervallen, vooruitlopend op de
Omgevingswet. Het wetsvoorstel vormt een onderdeel in de overgang
naar het nieuwe stelsel van het omgevingsrecht, zoals dat naar
verwachting in 2019, met onder meer de Omgevingswet (Stb. 2016,
nr. 156), in werking treedt. Een van de instrumenten binnen het nieuwe
stelsel van omgevingsrecht is het omgevingsplan. Gemeenten dienen in
het nieuwe stelsel hun bestemmingsplannen, beheersverordeningen en
andere regelingen over de fysieke leefomgeving uit andere verordeningen
te bundelen en om te vormen tot één samenhangend en consistent
omgevingsplan. Dat is een aanzienlijke opgave, waarvoor gemeenten tien
jaar de tijd krijgen vanaf het moment waarop de Omgevingswet in
werking treedt. In de aanloop naar de inwerkingtreding wordt met het
wetsvoorstel de actualiseringsplicht uit de Wro voor een belangrijk deel
van de bestemmingsplannen en beheersverordeningen afgeschaft.
Hierdoor komt ruimte beschikbaar, zodat gemeenten in aanloop naar de
Omgevingswet al kunnen starten met de voorbereiding van het tot stand
te brengen omgevingsplan.
2. Naar één omgevingsplan
Gemeenten hebben nu vaak tientallen bestemmingsplannen en beheersverordeningen. Het komt regelmatig voor dat deze inhoudelijke
verschillen vertonen, bijvoorbeeld in gehanteerde begrippen of formuleringen, terwijl de intentie is om hetzelfde te regelen. Vaak heeft dat te
maken met het moment van totstandkoming van het plan. Met de
1
kst-34666-3
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2017
De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals
voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State is ter inzage gelegd bij het
Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 666, nr. 3
1
Invoeringswet Omgevingswet wordt er in voorzien dat alle bestemmingsplannen, beheersverordeningen en vergelijkbare instrumenten, zoals
inpassingsplannen, die in een gemeente van kracht zijn, vanaf de
inwerkingtreding van de Omgevingswet worden aangemerkt als één
omgevingsplan. Met dit ene omgevingsplan wordt echter nog niet
voldaan aan de eisen die het nieuwe stelsel aan het omgevingsplan stelt.
Het nieuwe stelsel gaat uit van één samenhangend omgevingsplan, met
één set begripsomschrijvingen en gelijke regels voor gelijke omstandigheden. Het omgevingsplan omvat daarnaast ook meer dan een bestemmingsplan. Ook de inhoud van lokale verordeningen op het gebied van de
fysieke leefomgeving zal onderdeel worden van het omgevingsplan.
Bovendien heeft het kabinet ervoor gekozen om als onderdeel van de
stelselherziening enkele onderwerpen niet langer via algemene maatregelen van bestuur te regelen, maar via het omgevingsplan te laten regelen
of over te laten aan de decentrale overheden. Dit betreft bijvoorbeeld de
gevolgen van emissies van geluid, geur en trillingen door bedrijfsmatige
milieubelastende activiteiten en de regels over horeca-, recreatie- en
detailhandelsactiviteiten. Dat biedt meer duidelijkheid voor burgers en
bedrijven en meer gelegenheid voor regelgeving op maat door
gemeenten. Tot slot moet het omgevingsplan voldoen aan de nieuwe
inhoudelijke eisen en terminologie en aan de nieuwe digitale standaarden
zodat de regels op eenvoudige wijze voor burgers en bedrijven
raadpleegbaar zijn.
De overgang van bestemmingsplannen (inclusief beheersverordeningen)
en lokale verordeningen naar samenhangende omgevingsplannen met
alle regels over de fysieke leefomgeving is een aanzienlijke opgave. Het is
van belang dat gemeenten hiermee voortvarend aan de slag kunnen gaan.
Veel gemeenten doen dat ook al en zijn bijvoorbeeld op grond van de
Crisis- en herstelwet aan het experimenteren met de mogelijkheden van
het nieuwe stelsel. Toch zal het ombouwen nog de nodige tijd en
inspanning gaan kosten, zeker in gemeenten die nog veel verschillende
bestemmingsplannen en beheersverordeningen hebben, of voor locaties
waar niet alleen een neutrale omzetting naar het nieuwe stelsel, maar ook
een inhoudelijke wijziging nodig is die nog doordacht en afgewogen moet
worden. Het is van belang dat gemeenten al voor de inwerkingtreding van
de Omgevingswet met deze taak aan de slag kunnen gaan. Met het
schrappen van de actualiseringsplicht voor bestemmingsplannen en
beheersverordeningen wordt hiervoor capaciteit vrijgemaakt.
3. Afsprakenkader met de VNG
Eerder is door de Minister van Infrastructuur en Milieu met de VNG
afgesproken dat er na een eerste evaluatie van de praktische ervaringen
met de Omgevingswet, over een termijn voor de totstandkoming van één
samenhangend omgevingsplan wordt besloten. Dat is ook zo in de
memorie van toelichting bij de Omgevingswet aangegeven2. Om de
overgang naar het nieuwe stelsel zo soepel mogelijk te kunnen laten
verlopen en beheersbaar te houden, is het bij nader inzien toch wenselijk
gebleken om al bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet een termijn
te stellen voor gemeenten om tot één samenhangend omgevingsplan te
komen. In overleg met de VNG wordt voorgesteld deze overgangstermijn
te stellen op tien jaar. In het voorstel voor de Invoeringswet
Omgevingswet zal worden bepaald dat deze termijn bij koninklijk besluit
kan worden vastgesteld. Met de VNG is geconcludeerd dat het goed zou
zijn als, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet, de
actualiseringsplicht voor bestemmingsplannen en beheersverordeningen
in de Wro wordt afgeschaft. Voorliggend wetsvoorstel voorziet hierin voor
2
Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 93.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 666, nr. 3
2
elektronisch raadpleegbare bestemmingsplannen en beheersverordeningen.
4. Reikwijdte van het wetsvoorstel
Het wetsvoorstel regelt niet dat de actualiseringsplicht wordt afgeschaft
voor alle bestemmingsplannen en beheersverordeningen. De regeling
wordt met het oog op de kenbaarheid van de geldende bestemmingsregeling voor burgers en bedrijven beperkt tot die plannen en verordeningen die elektronisch raadpleegbaar zijn. Het gaat hier om de plannen
die beschikbaar zijn gesteld op www.ruimtelijkeplannen.nl. Dat zijn in
ieder geval de plannen die op grond van de Wro digitaal zijn vastgesteld
volgens de op grond het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voorgeschreven standaarden (IMRO2008 en IMRO2012). Daarnaast zijn het
plannen die zijn vastgesteld volgens een oudere standaard (IMRO2006)
die indertijd niet werd voorgeschreven, maar die wel werd gebruikt en die
plannen op een vergelijkbare wijze raadpleegbaar maakt. Ten slotte gaat
het om oudere plannen die nog niet zijn opgesteld volgens digitale
standaarden, maar waarvan wel een ingescande versie beschikbaar is
gesteld op www.ruimtelijkeplannen.nl (Planconour & PDF, ofwel
PRPCP2008). Hiervoor is gekozen omdat de op grond van het Bro
voorgeschreven standaarden pas in 2009 beschikbaar zijn gekomen, zodat
het beperken van het wetsvoorstel tot die plannen praktisch weinig effect
zou hebben. De raadpleegbaarheid van ingescande plannen op
www.ruimtelijkeplannen.nl is weliswaar niet optimaal, maar op basis van
de ingescande plankaart kan men wel het adres opzoeken en zo de
geldende bestemming en de daarbij behorende regels raadplegen. De
mogelijkheid om oudere plannen op deze wijze beschikbaar te stellen
wordt gemeenten geboden sinds 2010. Daarmee wordt bevorderd dat ook
oudere plannen digitaal raadpleegbaar zijn, in het kader van het streven
naar een betere dienstverlening voor burgers en bedrijfsleven binnen de
ruimtelijke ordening3. Om dezelfde reden wordt de afschaffing van de
actualiseringsplicht in het wetsvoorstel beperkt tot plannen die op
www.ruimtelijkeplannen.nl raadpleegbaar zijn. Voor plannen die dat niet
zijn blijft de actualiseringsplicht in de Wro van kracht tot de
Omgevingswet in werking treedt. Met de inwerkingtreding van die wet
vervalt immers actualiseringsplicht van de Wro en de plicht komt niet
terug in de Omgevingswet. Het wetsvoorstel regelt dat gemeenten
vooruitlopend op de Omgevingswet al eerder niet meer aan de actualiseringsplicht hoeven te voldoen als zij hun bestaande ruimtelijke plannen
alsnog in een goed raadpleegbare ingescande versie aanbieden op
www.ruimtelijkeplannen.nl. In het kader van het streven naar een betere
dienstverlening ligt het overigens in de rede dat van plannen die niet
(goed) raadpleegbaar zijn op www.ruimtelijkeplannen.nl om niet een
afschrift ter beschikking wordt gesteld aan een belanghebbende die
daarom verzoekt.
Voor de duidelijkheid wordt nog opgemerkt dat dit wetsvoorstel geen
verandering brengt in de regeling in die is opgenomen in artikel 8.1.1,
tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Daarin is bepaald dat als
de inhoud van plannen en verordeningen die voor 1 januari 2010 in
papieren vorm ter inzage zijn gelegd en daarna in papieren vorm zijn
vastgesteld, aanleiding geeft tot een andere uitleg dan de elektronisch
beschikbaar gestelde versie van die plannen en verordeningen, de inhoud
van de papieren versie beslissend is. Bij het alsnog elektronisch
raadpleegbaar maken van op papier vastgestelde plannen, blijft de
papieren versie dus leidend in geval van verschillen.
3
Zie de Praktijkrichtlijn Plancontour en PDF PRPCP2008 op http://ro-standaarden.geonovum.nl/
2008/facultatief/PRPCP2008-v1.2.1.pdf.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 666, nr. 3
3
5. Gevolgen voor lopende procedures
Het wetsvoorstel doet niets af aan de bevoegdheid van een gemeente om
een bestemmingsplan of beheersverordening vast te stellen. Dat betekent
dat het wetsvoorstel geen gevolgen heeft voor lopende procedures tot
vaststelling van bestemmingsplannen of beheersverordeningen. Als een
procedure tot vaststelling van een bestemmingsplan is geëntameerd
omdat de gemeente wijziging van de geldende regeling wenselijk acht,
ligt het in de rede dat de procedure wordt voortgezet. In voorkomend
geval kan echter ook besloten worden de procedure te beëindigen4. Als
dat gebeurt kan een belanghebbende die een andere bestemmingsregeling wenst voor zijn perceel uiteraard wel een aanvraag tot wijziging
van het bestemmingsplan indienen.
6. Gevolgen voor instructieregels en aanwijzingen
Het wetsvoorstel heeft in beginsel geen gevolgen voor instructieregels in
de provinciale verordeningen en algemene maatregelen van bestuur en
voor zelfstandige aanwijzingsbesluiten met instructies voor de inhoud van
bestemmingsplannen. Gemeenten dienen onverminderd aan deze
instructies te voldoen en hun bestemmingsplannen voor de daarbij
aangegeven tijdstippen aan te passen overeenkomstig de gegeven
instructies. Een belangrijk deel van de instructies zal echter aangeven dat
gemeenten bepaalde aanpassingen pas bij een eerstvolgende herziening
van een bestemmingsplan moeten doorvoeren. Het schrappen van de
generieke actualiseringsplicht maakt het mogelijk dat deze aanpassingen
pas op een later tijdstip door gemeenten worden doorgevoerd. Overigens
kan een belanghebbende wel een aanvraag indienen om een bestemmingsplan in overeenstemming met een instructieregel te brengen.
7. Overleg en consultatie
Het wetsvoorstel is voorbereid in nauw overleg met de VNG. Zij onderschrijft, evenals het IPO, de strekking van het wetsvoorstel.
Het wetsvoorstel heeft alleen betrekking op de ambtshalve actualisering
van bestemmingsplannen. Het brengt geen verandering in de
mogelijkheid voor belanghebbenden die wijziging van een (deel van een)
bestemmingsplan wensen, om daartoe een aanvraag in te dienen.
Daarom heeft het wetsvoorstel geen noemenswaardige gevolgen voor
burgers, bedrijven of instellingen. Het gaat ook niet gepaard met extra
uitvoeringslasten. Om die reden is afgezien van het houden van een
internetconsultatie.
8. Administratieve en bestuurlijke lasten
Het wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de administratieve lastendruk.
Bestuurlijke en uitvoeringslasten die voortvloeien uit de actualiseringsplicht van de Wro zullen door het schrappen daarvan, worden verminderd.
Daarbij is van belang dat veel gemeenten al ingescande bestemmingsplannen op www.ruimelijkeplannen.nl hebben gezet en dat het alsnog
inscannen van papier plannen aanzienlijk minder capaciteit vergt dan (het
voorbereiden van) het actualiseren van een bestemmingsplan. De
bedoeling is evenwel dat de vrijkomende middelen worden ingezet voor
de voorbereiding van één gemeentelijk omgevingsplan.
4
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State
(bijvoorbeeld uitspraak van 26 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:643), kan aan de terinzagelegging van een ontwerpplan niet de gerechtvaardigde verwachting worden ontleend dat de
raad het plan zal vaststellen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 666, nr. 3
4
Artikelsgewijs
Artikel I
Ingevolge dit artikel worden twee artikelen aan de Wro toegevoegd,
waarin wordt bepaald dat de bepalingen van die wet die betrekking
hebben op de actualiseringsplicht niet van toepassing zijn op bestemmingsplannen en beheersverordeningen die elektronisch raadpleegbaar
zijn. Zoals is toegelicht in het algemeen deel gaat het om plannen die
beschikbaar zijn gesteld op www.ruimtelijkeplannen.nl.
Artikel II
In het derde en vierde lid van artikel 9.1.4 van de Invoeringswet Wro wordt
bepaald dat binnen de in die bepalingen gestelde termijn een bestemmingsplan of beheersverordening op grond van de Wro moet worden
vastgesteld. In het vierde lid is tevens bepaald dat artikel 3.1, vierde lid,
van de Wro van toepassing is als niet binnen de gestelde termijn aan de
verplichting wordt voldaan. Omdat ook uit deze bepalingen een actualiseringsplicht voortvloeit, voorziet artikel II in het vervallen van die
bepalingen. Uit het in artikel I voorgestelde artikel 3.1a van de Wro volgt
vervolgens dat geen actualiseringsplicht geldt voor plannen die elektronisch raadpleegbaar zijn op www.ruimtelijkeplannen.nl.
Hetzelfde geldt voor het derde lid van artikel 9.2.5 van de Invoeringswet
Wro, dat betrekking heeft op met een bestemmingsplan als bedoeld in
artikel 3.1 van de Wro gelijkgestelde stadsvernieuwingsplannen.
Artikel III
Bij het bepalen van het tijdstip van inwerkingtreding zal rekening worden
gehouden met de Wet raadgevend referendum. Voor een optimaal effect
van de voorgestelde wet is het van belang dat deze zo spoedig mogelijk in
werking treedt; door spoedige inwerkingtreding kan worden voorkomen
dat kosten worden gemaakt voor het voorbereiden en van uitvoeren van
bestemmingsplanprocedures en het voorbereiden en vaststellen van
beheersverordeningen zonder dat daar uit het oogpunt van een goede
ruimtelijke ordening noodzaak toe bestaat. Om deze reden is het
voornemen om af te wijken van de systematiek van de vaste verandermomenten. Dit betreft zowel de invoeringstermijn als het vaste verandermoment.
Wat betreft de invoeringstermijn geldt daarbij dat afgeweken kan worden
van de termijn van drie maanden uit de Code Interbestuurlijke Verhoudingen omdat het wetsvoorstel in nauw overleg met de VNG is voorbereid
en geen implementatie vergt, terwijl latere inwerkingtreding grote
nadelen heeft voor gemeenten in verband met de hoge kosten die zijn
verbonden aan het actualiseren van bestemmingsplannen en
beheersverordeningen.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus
Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 666, nr. 3
5
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/f9972ef6-321d-4aa0-bac9-b53411047adf
|
Q-koorts Kompas
Samen richting kiezen
en koers bepalen
Inleiding
Q-support heeft van het ministerie van VWS de opdracht gekregen om patiënten met
Q-koorts te adviseren en te begeleiden en om onderzoek te initiëren. Zij doet dat voor
de duur van vijf jaar en eindigt haar opdracht per 1 oktober 2018. Het laatste jaar is een
afbouwjaar, dat wil zeggen dat de lopende onderzoeken worden afgerond en gepresenteerd,
maatschappelijke partijen worden gezocht voor overname van de lopende begeleidingstrajecten,
de bedrijfsvoering afgesloten en de stichting opgeheven.
Inmiddels is Q-support dus bijna aan het eind van haar actieve bestaan (1 oktober 2017). Op dit
moment hebben ruim 800 Q-koortspatiënten een beroep op Q-support gedaan. Dat heeft tot
veel feiten en inzichten geleid ten aanzien van de langetermijngevolgen van Q-koorts en de
effecten ervan op de verschillende leefgebieden. Met deze kennis en ervaring heeft Q-support
niet alleen heel goed beeld gekregen van de vraagstukken waar patiënten mee worstelen, maar
ook van wat patiënten nodig hebben. Niet alleen nu, maar ook na Q-support.
Q-support wil actief inzetten op het tijdstip van afronding door te investeren in haar
‘nalatenschap’. Dat houdt in dat er nu al wordt voorgesorteerd op zorg op maat voor de patiënt
na 2017 en overige maatregelen voor na 2018. Immers: het bestaan van Q-support is eindig
maar een grote groep Q-koortspatiënten is dan niet beter en een aantal zelfs niet eens ontdekt.
Het werk houdt dus niet op.
Wat exact nodig is voor de Q-koortspatiënt laat zich niet in één maatregel vatten. Er is een
Lange Termijn Agenda nodig die voorziet in een samenhangende, integrale aanpak en een
totaalpakket aan maatregelen. Dit zogenoemde Q-koorts Kompas legt daarvoor een basis en
wil richting geven. In de hoop dat de samenwerking met geëigende organisaties en instanties
tot uitvoering leidt en dat er een centrale regie komt, zodat instanties niet langs elkaar heen
kunnen werken en deze groep patiënten na Q-support niet tevergeefs aanklopt. Belangrijk
daarbij is dat de nieuwe richtlijn door alle relevante partijen wordt omarmd.
Verder borgt deze aanpak de resultaten, de relevante producten en de kennis van Q-support,
zodat die beschikbaar blijven voor Q-koortspatiënten en maatschappelijke partijen. Dat is
bovendien van belang met het oog op een nieuwe uitbraak van een zoönose. Het is voor
deskundigen niet de vraag of, maar wanneer zich een volgende uitbraak aandient. Dan dienen
alle betrokken partijen direct en adequaat te reageren. Vandaar dat dit plan op onderdelen ook
suggesties doet ten aanzien van een dergelijke nieuwe uitbraak. Een dergelijke uitbraak is een
humaan-veterinair vraagstuk. Wij beperken ons in dit Q-koorts Kompas hoofdzakelijk tot het
humane aspect. Q-support wil een draaiboek opleveren dat als leidraad kan dienen en adequaat
en tijdig handelen mogelijk maakt bij een eventuele nieuwe uitbraak.
2
Passend bij de werkwijze van Q-support, wordt dit document breed gedragen en is het tot stand
gekomen in nauwe samenspraak met de Raad van Toezicht, de professionals in de organisatie,
de patiënten en de vrijwilligers die actief zijn in de Denktank en de Commissies Onderzoek en
Patiënten.
De opsomming van knelpunten en voorgestelde maatregelen in het Q-koorts Kompas
is niet uitputtend. Q-support heeft immers nog bijna twee jaar te gaan en dat kan tot
aanvullingen leiden op basis van verdere inzichten. Ook voor de dialoog, die wij aangaan met
maatschappelijke partners over dit Kompas, geldt dat dit tot nieuwe en andere inzichten kan
leiden.
Q-support zal zich tot het eind van haar bestaan in 2018 tot het uiterste inzetten om de
voorstellen in dit Q-koorts Kompas mogelijk te maken. Dat kunnen wij beslist niet alleen.
Wij zoeken daarom in de komende periode het overleg en de samenwerking met organisaties
en instanties om gezamenlijk richting te kiezen en de koers te bepalen. Om zo samen verder
inhoud en gestalte te geven aan het Q-koorts Kompas. In de verwachting dat het mogelijk blijkt
om bij de afronding van Q-support concrete afspraken vast te leggen in convenanten.
Wellicht ten overvloede: het langer voortbestaan van Q-support, menigmaal geopperd, is geen
optie. Het is goed dat een tijdelijke stichting de eerste nood kan lenigen, we moeten nu echter
in staat zijn om de problemen van de Q-koortspatiënten binnen reguliere voorzieningen in
Nederland aan te pakken. Het gezamenlijk verwezenlijken van (een belangrijk deel van) dit
Q-koorts Kompas is daartoe wel noodzakelijk.
’s-Hertogenbosch, februari 2017
Q-support,
Annemieke de Groot, directeur-bestuurder
3
Inhoud
Samenvatting
5
1.
Algemeen
6
1.1.
Lessen trekken uit de Q-koortsepidemie
6
1.2.
Erkenning en herkenning
6
1.3.
Preventie
7
2. Directe zorg voor de patiënt
7
2.1.
Zorg voor Q-koortspatiënten
7
2.2.
Diagnostiek
7
2.3.
Opsporen nog niet ontdekte patiënten met chronische Q-koorts
8
2.4. Fysiotherapie in basispakket
8
2.5.
CGT
8
2.6.
Nieuwe richtlijn
8
3.
Kennis en deskundigheid borgen en doorontwikkelen
9
3.1.
Nationale database chronische Q-koorts
9
3.2.
Database Q-koortsonderzoek
9
3.3.
Nascholing
9
3.4.
Behandelmethoden Q-koorts
10
3.5.
Inzet ervaringsdeskundigheiden patiëntenparticipatie
10
3.6.
Meer onderzoek naar Q-koorts
10
4. Opleiding, werk en inkomen
11
4.1.
11
Meer deskundigheid bij specialisten op het gebied van werk & inkomen
4.2. Toegang tot re-integratie
11
4.3.
11
Onderwijs
4.4. Samenhangende aanpak zorg en werk
12
5.
Borging en bewaking
12
5.1.
Integrale aanpak
12
4
Samenvatting Q-koorts Kompas
Met dit Q-koorts Kompas wil Q-support in samenwerking met andere relevante
maatschappelijke partners een aantal zaken realiseren die zij van wezenlijk belang acht voor de
toekomst van zowel de Q-koortspatiënten als voor mogelijk nieuwe uitbraken van zoönosen.
We onderscheiden in het Q-koorts Kompas drie speerpunten:
• Leren van de uitbraak.
• Organiseren van zorg voor Q-koortspatiënten.
• Regie en verantwoordelijkheid van derden voor relevante diensten en producten van Q-support.
1. Leren van de uitbraak
De periode tussen de uitbraak (2007) en de oprichting van Q-support (2013) heeft veel te lang
geduurd. Met als gevolg dat veel onomkeerbaar leed is geschied. Om te voorkomen dat patiënten
bij een volgende uitbraak van zoönose opnieuw jarenlang verstoken blijven van de juiste
integrale benadering en van erkenning en herkenning van hun klachten, zou een Steun- en
adviespunt Zoönose kunnen worden ingericht.
2. Organiseren van zorg voor Q-koortspatiënten
Dit Steun- en adviespunt Zoönose zou tevens een rol kunnen vervullen in de regie en
organisatie van de zorg en begeleiding van Q-koortspatiënten. Q-support eindigt in oktober
2018. Het laatste jaar is een afbouwjaar. Daaruit volgt dat de actieve patiëntenzorg in oktober
2017 ophoudt. Maar inmiddels is gebleken dat Q-koorts een grillig en langdurig verloop kent
en ingrijpt op alle facetten van het leven. Patiënten zijn eind 2017 niet beter en er worden
zelfs nog maandelijks mensen met levensgevaarlijke chronische Q-koorts gediagnosticeerd.
Dat maakt toegang tot medische zorg waar de juiste expertise wordt geboden, noodzakelijk.
Verder dient er sprake te zijn van integrale teams die op afroep begeleiding kunnen bieden
bij vraagstukken op de levensgebieden waarop deze langdurige ziekte zo indringend ingrijpt,
zoals werk en inkomen. Teams en toegang tot de juiste zorg kunnen worden georganiseerd en
aangestuurd vanuit dit Steun- en adviespunt.
3. Diensten en producten Q-support
In weerwil van de gedachte dat in Nederland reguliere voorzieningen alles kunnen bieden
wat nodig is, heeft Q-support een aantal producten en diensten moeten ontwikkelen omdat
patiënten tevergeefs een beroep deden op bestaande instanties. Dat is vooral een gevolg van
de onbekendheid met de ziekte en de langdurigheid van de klachten. De Q-koortsepidemie
was, behalve voor de patiënten, voor velen verleden tijd. Op basis van de patiëntenvraag
heeft Q-support aanbod ontwikkeld op deze lacunes, waaronder een nascholingsprogramma
op zoönose voor huis-, bedrijfs- en verzekeringsartsen en medisch specialisten, een
beweegprogramma op maat voor Q-koortspatiënten en instrumentarium op het gebied van
werk en inkomen. Q-support zou dit aanbod graag onder verantwoordelijkheid en regie brengen
van andere organisaties, zodat het beschikbaar blijft voor patiënten.
Dat geldt ook voor de resultaten van het onderzoeksprogramma Q-koorts dat Q-support heeft
geïnitieerd en de unieke werkwijze met patiëntenparticipatie die daarbij is gehanteerd. Ook
deze expertise dient geborgd te worden bij een andere organisatie.
5
Q-koorts Kompas:
Wat zou de Q-koortspatiënt ook na 2018 helpen?
1. Algemeen
1.1 Lessen trekken uit de Q-koortsepidemie
Het tijdsbestek tussen de uitbraak van de Q-koortsepidemie (2007) en de oprichting van
Q-support (2013) is veel te lang geweest. De impact van Q-koorts op het leven van veel
patiënten was en is groot. Vaak was er al sprake van een onomkeerbaar proces van beslissingen,
bijvoorbeeld inzake werk en inkomen, voordat deze patiënten een beroep konden doen op
advies en ondersteuning. Ze zaten al in de bijstand, raakten sociaal geïsoleerd en voerden een
jarenlange, eenzame strijd om erkenning en herkenning van hun klachten. Laten we lessen
trekken uit de Q-koortsepidemie. Allereerst door ervoor te zorgen dat mensen niet onnodig
ziek worden. Maar mocht er zich een uitbraak van een zoönose voordoen, dan moet er sprake
zijn van adequate (besluitvormings)processen die leiden tot een goede informatievoorziening
en, daaraan gekoppeld, tot snel de juiste hulp (zoals ook geopperd onder 2. Directe zorg voor de
patiënt). Bij de inrichting van het vervolgtraject dient bovendien rekening te worden gehouden
met het gegeven dat ziek zijn op meer aspecten van het leven ingrijpt dan uitsluitend op de
fysieke gezondheid. Een integrale aanpak, met aandacht voor die verschillende leefgebieden, is
van meet af aan nodig. De armoedeval van een deel van onze patiënten getuigt daarvan. Het
draaiboek van de tijdelijke projectorganisatie Q-support geeft daarbij concrete handvatten.
1.2 Erkenning en herkenning
Q-koorts grijpt diep in op het leven van patiënten. Het gaat niet alleen ten koste van hun
gezondheid en inkomen. Ook de impact op andere gezinsleden en de directe omgeving is groot.
Het leidt in veel gevallen zelfs tot eenzaamheid en sociaal isolement. Q-support is gedurende
haar bestaan geconfronteerd met veel boosheid en frustratie bij patiënten. Anders dan bij
een andere ziekte, is het gevoel van veel patiënten dat Q-koorts hen is aangedaan en niet is
overkomen omdat zij van mening zijn dat de overheid eerder in had kunnen grijpen.
Patiënten moeten bovendien veel energie steken in een ongelijke strijd (overheid, UWV,
onwillige (huis)artsen) omdat klachten niet worden erkend en herkend. Dat is veelal een gevolg
van de onbekendheid met de ziekte en de gevolgen ervan. Dat neemt niet weg dat er vanuit
het voorzorgprincipe kan worden gehandeld. Dat er geluisterd wordt naar de patiënten, zodat
onbekendheid met klachten niet leidt tot ontkenning van die klachten.
Wanneer tijdige, goede informatievoorziening en scholing ertoe leiden dat overheid, artsen en
instanties die erkenning en herkenning bieden, hoeft de patiënt geen energie meer te steken in
die ongelijke strijd, maar kan zich richten op zijn gezondheid. Erkenning en herkenning zijn
dan ook sleutelwoorden voor de Q-koortspatiënt. Voor QVS patiënten geldt dat zij nog steeds op
veel onbegrip stuiten bij instanties waar zij op zijn aangewezen ten gevolge van hun ziekte. Het
hoeft hier geen betoog dat herkenning van chronische patiënten van levensbelang is. Zonder de
6
juiste behandeling lopen zij een groot risico te overlijden. De 74 doden die er te betreuren zijn
als gevolg van Q-koorts vormen het wrange bewijs van deze stelling.
1.3 Preventie
Q-koorts heeft ons geconfronteerd met de onverbrekelijke samenhang tussen gezondheid en
omgeving. Ontwikkelingen in de landbouwsector en de ruimtelijke ordening zijn van invloed
op de gezondheid van mensen. De kunst is mogelijke knelpunten voor de volksgezondheid
tijdig te traceren en te zorgen dat er iets mee gedaan wordt. Vanaf 2019 krijgt gezondheid
definitief een plek in de Omgevingswet. Gemeentebesturen kunnen daarmee de bescherming
van gezondheid een integrale plek geven in hun omgevingsbeslissingen. De Gezondheidsraad
schrijft in zijn advies van juni 2016 dat het van belang is de betrokkenheid van regionale
diensten zoals de GGD te waarborgen om lokaal een goede afweging te kunnen maken, zodat er
evenwichtig en rechtvaardig wordt omgegaan met risico’s en kansen.
2. Directe zorg voor de patiënt
Q-koorts leert dat de keten van awareness -> signalering -> crisisbehandeling -> patiëntenzorg
niet vanzelfsprekend sluitend is en evenmin vanzelfsprekend op gang komt na een uitbraak.
Patiënten hebben lang gewacht, tevergeefs gezocht en kunnen tot op de dag van vandaag nog
niet altijd rekenen op erkenning en herkenning. Daarin schuilt voor patiënten een grote last
en veel pijn. In alle onderdelen van de keten is verbetering wenselijk. Signalen dienen eerder
opgemerkt en opgepakt te worden, waardoor ook crisisbehandeling eerder op gang komt. Wat
er daarna gebeurt is nu nog onduidelijk. Waar kunnen patiënten bij een nieuwe uitbraak voor
hun behandeling en opvang terecht? Is dat een aanvullende taak voor de GGD? Dient er een
steunpunt Zoönose te komen of ligt het voor de hand een projectorganisatie naar model van
Q-support in te richten? Het draaiboek Q-support kan in dat laatste geval heel nuttig zijn.
Q-koorts heeft laten zien dat ondersteuning van patiënten verder dient te gaan dan hun fysieke
gezondheid. Ziekte, zeker wanneer die langdurig is, grijpt in op vrijwel alle terreinen van het
leven en zeer nadrukkelijk op werk en inkomen.
2.1 Zorg voor Q-koortspatiënten
Er dient ook na 2018 zorg beschikbaar te blijven voor de Q-koortspatiënten. Zij zijn dan immers
niet beter en sommigen zelfs niet opgespoord. In het organiseren van de zorg, dicht bij de
patiënt met aandacht voor alle leefgebieden waarop Q-koorts ingrijpt, zijn integrale teams nodig
die op afroep problemen van mensen kunnen bespreken en hen ook daadwerkelijk kunnen
begeleiden. Verder dienen er één of meer fysieke locaties in het land te zijn die medische zorg
aan QVS- en chronische patiënten kunnen bieden en waar patiënten een beroep kunnen doen
op de juiste expertise.
2.2 Diagnostiek
Op basis van onze patiënteninformatie constateren wij dat er niet altijd sprake is van eenduidige diagnostiek in het vaststellen van een Q-koortsbesmetting. De praktijk laat zien dat de
gebruikte testen verschillen, dat die ook tot verschillende resultaten leiden en dat testuitslagen
niet altijd hetzelfde worden geïnterpreteerd. Landelijke afspraken hierover zouden voor die
7
eenduidigheid kunnen zorgen. Daarbij willen we ervoor pleiten dat daarin aandacht is voor
nieuwe ontwikkelingen in de Q-koortsdiagnostiek.
2.3 Opsporen nog niet ontdekte patiënten met
chronische Q-koorts
Inmiddels is er in twee provincies een oproep gedaan door Provinciale Staten om een bevolkingsonderzoek te starten om de nog niet ontdekte chronische patiënten op te sporen. Ook in
de landelijke politiek klinkt dat geluid. Q-support onderschrijft dit initiatief. Dat wordt mede
ingegeven door het aantal sterfgevallen en de grote risico’s die chronische Q-koortspatiënten
lopen wanneer zij niet de juiste behandeling krijgen. De vraag dient zich aan of een onderzoek
binnen een cirkel van 5 km de beste aanpak is. Chronische patiënten wonen niet per definitie
in de directe omgeving van een boerderij. Het verdient wellicht meer voorkeur om bijvoorbeeld
chronische patiënten op te sporen via specialisten als reumatologen, internisten, hart– en
vaatspecialisten e.d. Een nadere verkenning met specialisten naar de beste manier om dit
onderzoek in te richten is hierbij nodig.
2.4 Fysiotherapie in het basispakket
Momenteel vergoedt Q-support met eigen middelen fysiotherapeuten in het hele land om
patiënten onder deskundige begeleiding te laten bewegen. We hebben geconstateerd dat dit
beweegprogramma effect sorteert. Wetenschappelijke onderbouwing vindt plaats in samenwerking met het Radboudumc. Omdat Q-koorts niet op de lijst voor chronische ziekten staat is
vergoeding van dit beweegprogramma vanuit de basisverzekering echter niet mogelijk.
Wij zouden dat graag anders zien en zoeken het overleg met geëigende partijen over een
code Q-koorts.
2.5 CGT
De kennis over en de toegang tot Cognitieve Gedragstherapie (CGT) mag niet verloren gaan voor
patiënten. Een landelijk netwerk van CGT therapeuten kan deze kennis borgen en behandeling
blijven bieden aan Q-koortspatiënten.
2.6 Nieuwe richtlijn
VWS heeft het mogelijk gemaakt dat RIVM, eerder dan voorzien, een nieuwe richtlijn Q-koorts
opstelt, gebaseerd op de nieuw verworven inzichten rond deze ziekte. Uitgangspunt daarbij zou
moeten zijn dat het een brede richtlijn wordt die aandacht heeft voor alle leefgebieden waarop
Q-koorts ingrijpt en die in een integrale aanpak van de problemen voorziet. Een dergelijke
richtlijn dient breed te worden ondersteund en onderschreven.
8
3. Kennis en deskundigheid borgen en
doorontwikkelen
Er is inmiddels veel kennis en deskundigheid opgebouwd rond Q-koorts. Het is van belang een
structuur in te richten waarmee deze kennis en deskundigheid doorontwikkeld wordt en toegankelijk blijft voor uiteenlopende partijen als onderzoekers, patiënten en artsen. We moeten
vaststellen dat er nu sprake is van versnippering. Een kennis- en expertisenetwerk Q-koorts
kan voorzien in toegang tot de kennis die nu aanwezig is bij onderzoeksinstituten en behandelcentra. Centrale regie door bijvoorbeeld RIVM kan ervoor zorgen dat er verbinding tussen deze
verschillende centra tot stand komt. Om de kennis en deskundigheid te borgen zijn de volgende
zaken naar onze mening nodig.
3.1 Nationale database chronische Q-koorts
Met middelen van Q-support is de database voor chronische Q-koorts inmiddels weer actueel.
Het moet mogelijk zijn deze voor minimaal 5 jaar bij te houden en het onderzoek te
continueren. Dat is nodig om de langetermijngevolgen van chronische Q-koorts te signaleren
en te onderzoeken. Het is daarom van groot belang om de cijfers actueel te houden en er lering
uit te blijven trekken, zowel in het kader van onderzoek als behandeling. De gegevens blijven
na deze periode van 5 jaar nog eens 15 jaar bewaard en zijn ook dan beschikbaar voor verder
onderzoek.
Q-support heeft inmiddels een aanvraag bij VWS gedaan om de benodigde middelen
beschikbaar te stellen om deze database nog 5 jaar door het UMC Utrecht voort te laten zetten.
Deze is gehonoreerd.
3.2 Database Q-koortsonderzoek
Deze database voorziet in een overzicht van alle onderzoeken naar Q-koorts in Nederland:
chronische Q-koorts, QVS, besmetting doorgemaakt en verder alle relevante onderzoeken,
ook op veterinair gebied. Dit komt tegemoet aan de wens van patiënten om - naast de
Nationale Database Chronische Q-koorts- ook een overzicht te hebben van onderzoekdatabases.
Deze database zou centraal beschikbaar moeten blijven.
3.3 Nascholing
Q-support heeft met eigen middelen een intensief nascholingsprogramma rond zoönose,
waaronder Q-koorts, ontwikkeld voor huisartsen en specialisten. Om te borgen dat deze kennis
behouden blijft en verder wordt doorontwikkeld, zou het nascholingsprogramma ondergebracht
kunnen worden bij de medische beroepsverenigingen. Dat leidt wel tot de vraag wie daar de
regie over heeft.
Als gevolg van de gedachte dat infectieziekten nauwelijks nog voorkomen in Nederland is
de aandacht voor dit onderwerp in het opleidingscurriculum vrij beperkt en krijgt het in het
reguliere nascholingsprogramma nauwelijks aandacht. Wij stellen vast dat het bereiken van
huisartsen voor het organiseren van nascholingen uitermate moeizaam is. Centrale regie op dat
programma ontbreekt; de nascholingsagenda wordt regionaal bepaald. Dat is, met het oog op
een mogelijke volgende uitbraak van een zoönose, een zorgelijke constatering en biedt duidelijk
9
mogelijkheden tot verbetering. Een verplichtend karakter op bepaalde thema’s in de nascholing
zou uitkomst kunnen bieden.
Een opleiding tot Kaderarts infectieziekten, waaronder Q-koorts, voorziet in een lacune. Deze
kaderartsen zorgen er immers voor dat de kennis verspreid wordt onder huisartsen in het hele
land. De kans dat een patiënt een (huis)arts met kennis van zaken tegenover zich treft, neemt
daarmee aanzienlijk toe.
In zijn algemeenheid constateren wij dat kennisvermeerdering bij (para)medische beroepsgroepen geen centrale regie kent en er geen plan is om dat tot stand te brengen wanneer een
(acute) situatie daar aanleiding toe geeft.
3.4 Behandelmethoden Q-koorts
In diverse (para)medische centra is veel kennis ontwikkeld en ervaring opgedaan met de
behandeling van Q-koorts (QVS, chronische Q-koorts). Deze expertise dient op fysieke locatie
beschikbaar en bereikbaar te blijven voor patiënten. Want deze kennis in onontbeerlijk voor
een juiste diagnose en behandeling van zowel chronische Q-koortspatiënten als patiënten met
QVS. Ook hier dient sprake te zijn van centrale regie.
3.5 Inzet ervaringsdeskundigheid en patiëntenparticipatie
Q-support heeft in haar werkwijze patiënten als ervaringsdeskundigen op uiteenlopende
terreinen een actieve rol gegeven. Dat geldt bijvoorbeeld voor het intakeproces, de rol van
begeleider in de training Omgaan met ... en met kleinschalige en grootschalige patiëntenbijeenkomsten over het aanbod. Dit heeft plaatsgevonden vanuit de overtuiging dat de kwaliteit
van het hulpaanbod daarmee toeneemt.
Daarnaast heeft Q-support een methodiek voor patiëntenparticipatie ontwikkeld die met name
zijn beslag heeft gekregen in de beoordeling van onderzoekaanvragen op relevantie. Dat laatste
is door ZonMw aangemerkt als een best practice in patiëntenparticipatie.
Q-support is van mening dat deze manier van werken in het algemeen tot voorbeeld strekt.
Deze methodieken in ervaringsdeskundigheid en patiëntenparticipatie dienen derhalve gedocumenteerd beschikbaar te komen en behouden te blijven. Inmiddels heeft ZonMw besloten tot
een onderzoek naar de werkwijze rond patiëntenparticipatie met als doel de succesindicatoren
te identificeren.
3.6 Meer onderzoek naar Q-koorts
Q-support heeft het budget voor onderzoek uitgegeven aan 14 onderzoeken naar Q-koorts en
de behandeling ervan. Hierna houdt de middelenstroom voor verder onderzoek naar Q-koorts
op. Het is van het grootste belang dat verder onderzoek mogelijk wordt gemaakt. Het is een
wrange constatering maar de populatie aan besmette Nederlanders leent zich uitstekend voor
onderzoek naar deze raadselachtige ziekte. Dat wordt geïllustreerd door de internationale
samenwerking die inmiddels plaatsvindt tussen Nederlandse onderzoekers en teams in de
VS en Australië. Uiteraard is dit ook van evident belang voor de patiënten en hun behandeling.
Er zijn immers nog veel vragen over de langetermijngevolgen van Q-koorts en de behandeling
ervan onbeantwoord gebleven.
10
4. Opleiding, werk en inkomen
Uit een data-analyse onder de aangemelde patiënten (toen: 600) blijkt dat de impact van
Q-koorts op de werksituatie groot is (Bron: Leven met Q-koorts; het dagelijkse gevecht,
Q-support juni 2016). Van alle aangemelde patiënten die werken of gewerkt hebben,
is 37% minder gaan werken en 37% zelfs helemaal gestopt.
4.1 Meer deskundigheid bij specialisten op het gebied van
werk & inkomen
Hetzelfde onderzoek laat zien dat 26% van de (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte patiënten
het oneens was met het arbeidsongeschiktheidsbesluit en hiertegen in verweer is gegaan
(bezwaar en/of beroep). Veel Q-koortspatiënten voelen zich geconfronteerd met een gebrek
aan erkenning op het leefgebied werk en inkomen als gevolg van een lacune in de kennis over
Q-koorts en de langetermijngevolgen ervan bij bedrijfsartsen, verzekeringsartsen, arbeidsdeskundigen, gemeenten en het UWV. Wat zich hier met name wreekt is de systematiek van de
loondervingsverzekering voor werknemers. Deze leidt er toe dat vooral patiënten met een laag
inkomen worden geconfronteerd met een laag arbeidsongeschiktheidspercentage, hetgeen vaak
leidt tot een armoedeval.
Wij pleiten voor ruimere en structurele kennis op het gebied van zoönose/infectieziekten
(waaronder Q-koorts) per UWV regio. Ook met het oog op een volgende uitbraak. Verder zou
aan Q-koortspatiënten de mogelijkheid moeten worden geboden een herkeuring aan te vragen
wanneer de nieuwe Q-koorts richtlijn is vastgesteld en onderschreven.
4.2 Toegang tot re-integratie
De gevolgen van Q-koorts worden nog onvoldoende onderkend. Patiënten blijven langdurig
ernstig ziek en blijven werken naar vermogen. Dat neemt niet weg dat een aanzienlijk deel
uitvalt. Als gevolg van een laag inkomen is een deel daarvan aangewezen op de bijstand,
anderen komen wegens vermeend verdienvermogen niet in aanmerking voor het Doelgroepenregister in het kader van de Participatiewet, weer anderen zijn hun inkomen volledig kwijt en
aangewezen op het inkomen van hun partner. Vaak is de weg naar re-integratie afgesneden
omdat gemeenten die re-integratie niet vergoed krijgen en werkgevers geen aanspraak kunnen
maken op de no-riskpolis.
4.3 Onderwijs
Voor jongere Q-koortspatiënten geldt dat het onderwijssysteem niet erg gevoelig is voor de
problemen van deze leerlingen/studenten met deze onbekende ziekte. Zij lopen studievertraging op, er is sprake van voortijdige uitval met een studieschuld, zij ontvangen geen studiebeurs omdat zij in deeltijd moeten studeren maar kunnen studie niet combineren met werk,
et cetera. Meer oog voor de problemen en meer begeleiding en ondersteuning is voor deze groep
chronische patiënten als gevolg van een zoönose echt nodig. Zodat ook zij zicht hebben op een
afgeronde studie en de mogelijkheid krijgen een volwaardig bestaan op te bouwen met werk
dat past.
11
4.4 Samenhangende aanpak zorg en werk
In enkele academische behandelcentra wordt er bij aandoeningen als kanker en de ziekte van
Parkinson al door de medisch specialist een relatie gelegd met de vraagstukken op het gebied
van werk en inkomen. Patiënten worden dan in contact gebracht met een klinisch arbeidspsycholoog. Waar nodig legt die de relatie met de werkgever en het UWV. Deze brede aanpak
strekt ook tot voorbeeld in geval van Q-koorts en andere zoönosen. Het voorkomt dat, zoals nu
voor veel Q-koortspatiënten geldt, er sprake is van een onomkeerbaar proces en een armoedeval
nog voordat er professionele ondersteuning is.
5. Borging en bewaking
5.1 Integrale aanpak
De complexiteit van de vraagstukken waarvoor de Q-koortspatiënt zich gesteld ziet, leidt tot
een grote diversiteit aan stakeholders die een rol spelen bij de aanpak van deze vraagstukken.
De Q-koortspatiënt is derhalve gebaat bij een integrale aanpak van de problemen. Immers, het
aantal instanties en instellingen dat betrokken is, vanaf de uitbraak tot het moment waarop de
langetermijngevolgen van de besmetting duidelijk werden, is groot. Door samenwerking onder
centrale regie en het borgen en doorontwikkelen van de inmiddels opgebouwde deskundigheid
wordt voorkomen dat patiënten na 2018 tevergeefs een beroep doen op de instanties waarop
zij zijn aangewezen. De ervaringen van onze patiënten leren ons dat er dan wel alles mag zijn
op het gebied van voorzieningen, maar dat de bereikbaarheid en de onderlinge samenwerking
veel te wensen overlaat, zeker bij zo’n onbekende ziekte. In dit Q-koorts Kompas formuleert
Q-support daarvoor een aantal oplossingsrichtingen die zij in het kader van haar nalatenschap
in samenwerking met stakeholders nader uit wil werken en vorm wil geven in een concreet
actieplan met financiële paragraaf. In de hoop en het vertrouwen dat deze partners het belang
ervan onderschrijven en daar een bijdrage aan willen leveren.
12
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/5f396dd2-12be-4986-a2ab-5f63504d7c85
|
Wageningen Economic Research
De missie van Wageningen University & Research is ‘To explore the potential of
Postbus 29703
nature to improve the quality of life’. Binnen Wageningen University & Research
2502 LS Den Haag
bundelen Wageningen University en gespecialiseerde onderzoeksinstituten van
E [email protected]
Stichting Wageningen Research hun krachten om bij te dragen aan de oplossing
T +31 (0)70 335 83 30
van belangrijke vragen in het domein van gezonde voeding en leefomgeving.
www.wur.nl/economic-research
Met ongeveer 30 vestigingen, 5.000 medewerkers en 10.000 studenten behoort
Wageningen University & Research wereldwijd tot de aansprekende kennis
Nota 2018-097
Risicobeheerinstrumenten in het GLB
Bouwstenen voor de Nederlandse positie
instellingen binnen haar domein. De integrale benadering van de vraagstukken
en de samenwerking tussen verschillende disciplines vormen het hart van de
unieke Wageningen aanpak.
Marcel van Asseldonk, Huib Silvis, Roel Jongeneel en Ron Bergevoet
Risicobeheerinstrumenten in het GLB
Bouwstenen voor de Nederlandse positie
Marcel van Asseldonk, Huib Silvis, Roel Jongeneel en Ron Bergevoet
Dit onderzoek is uitgevoerd door Wageningen Economic Research in opdracht van en gefinancierd door het
ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, in het kader van het Beleidsondersteunend
onderzoeksthema ‘Gemeenschappelijk landbouwbeleid’ (projectnummer BO-43-014.02-001)
Wageningen Economic Research
Wageningen, september 2018
NOTA
2018-097
Asseldonk, M.A.P.M. van, H.J. Silvis, R.A. Jongeneel en R.H.M. Bergevoet, 2018.
Risicobeheerinstrumenten in het GLB; Bouwstenen voor de Nederlandse positie. Wageningen,
Wageningen Economic Research, Nota 2018-097. 24 blz.; 0 fig.; 0 tab.; 10 ref.
Dit rapport analyseert op hoofdlijnen de belangrijkste bestaande en nieuwe risicobeheerinstrumenten
in het GLB op eventuele toepassing in Nederland. Voor het risicobeheer zijn allerlei opties beschikbaar
die vallen onder instrumenten in de eerste pijler of tweede pijler van het GLB dan wel als overige
instrumenten zijn benoemd. De verordeningen van het GLB zijn slechts voor een paar instrumenten
een knelpunt voor wat betreft vergroten draagvlak dan wel ontwikkelen van instrumenten. Overige
knelpunten vloeien voort uit een te gering draagvlak in de lidstaat. Met name om gevolgschade via
onderlinge fondsen te regelen, uitgevoerd door bijvoorbeeld Producentenorganisaties, is bereidheid
van de sector en overheid noodzakelijk. Ervaringen in het verleden hebben aangetoond dat dergelijke
onderlinge fondsen alleen toekomst hebben indien ze algemeen verbindend worden verklaard, dan wel
wettelijk worden geregeld.
Trefwoorden: GLB, interventie, verzekeringen, onderlinge fondsen, inkomensstabilisatie, voorzorgsparen, prijscontracten
Dit rapport is gratis te downloaden op https://doi.org/10.18174/460537 of op www.wur.nl/economicresearch (onder Wageningen Economic Research publicaties).
© 2018 Wageningen Economic Research
Postbus 29703, 2502 LS Den Haag, T 070 335 83 30, E [email protected],
www.wur.nl/economic-research. Wageningen Economic Research is onderdeel van Wageningen
University & Research.
Wageningen Economic Research hanteert voor haar rapporten een Creative Commons
Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.
© Wageningen Economic Research, onderdeel van Stichting Wageningen Research, 2018
De gebruiker mag het werk kopiëren, verspreiden en doorgeven en afgeleide werken maken. Materiaal
van derden waarvan in het werk gebruik is gemaakt en waarop intellectuele eigendomsrechten
berusten, mogen niet zonder voorafgaande toestemming van derden gebruikt worden. De gebruiker
dient bij het werk de door de maker of de licentiegever aangegeven naam te vermelden, maar niet
zodanig dat de indruk gewekt wordt dat zij daarmee instemmen met het werk van de gebruiker of het
gebruik van het werk. De gebruiker mag het werk niet voor commerciële doeleinden gebruiken.
Wageningen Economic Research aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade
voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.
Wageningen Economic Research is ISO 9001:2008 gecertificeerd.
Wageningen Economic Research Nota 2018-097 | Projectcode 2282200399
Foto omslag: Shutterstock
Inhoud
1
2
3
4
5
6
Inleiding
5
1.1
Aanleiding
5
1.2
Doel van deze studie
5
1.3
Vraagstelling
5
1.4
Instrumenten
6
1.5
Afbakening
6
1.6
Methode
6
Ontwikkeling van het EU-risicobeheerinstrumentarium
7
2.1
Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB)
7
2.2
Verzekeringen en onderlinge fondsen
7
2.3
Andere steunmaatregelen
8
2.4
Toekomst
8
Instrumenten in de eerste pijler van het GLB
9
3.1
Vangnet via interventiemaatregelen
9
3.2
Risicobeheer door Producentenorganisaties (PO’s)
10
Instrumenten in de tweede pijler van het GLB
13
4.1
Verzekeringen
13
4.2
Onderlinge fondsen
14
4.3
Inkomensstablisatie (IST)
16
Andere instrumenten
17
5.1
Voorzorgsparen
17
5.2
Prijscontracten/termijncontracten
18
Discussie en conclusies
19
Literatuur en websites
22
1
Inleiding
1.1
Aanleiding
Het huidige Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) bevat vangnetconstructies tegen lage
marktprijzen. Ook zijn subsidies op verzekeringen en onderlinge fondsen mogelijk en is er steun voor
producentenorganisaties die met contracten of product-pools kunnen werken. De verdere ontwikkeling
van dit instrumentarium ten behoeve van risicobeheer staat volop in de belangstelling. Zo heeft de
Agricultural Markets Task Force (hierna: AMTF) aanbevelingen gedaan om risicobeheer een
belangrijker rol te geven in het GLB (AMTF, 2016). De Europese Commissie heeft hiervoor steun
uitgesproken in een recente mededeling over de toekomst van het GLB na 2020 (Europese Commissie,
2017). De gedachte van meer risicobeheer in het GLB wordt door Nederland omarmd (zie kader).
Risicobeheer
Het is positief dat de Commissie wil inzetten op de verdere ontwikkeling van instrumenten voor
risicobeheer. Agrarisch ondernemers lopen individueel relatief grote risico’s qua prijzen en inkomen
vanwege onder andere geringe prijselasticiteit van hun producten, de gemaakte keuzes in de afgelopen
decennia om de prijsondersteuning in de EU af te schaffen, het ontstaan van schade door ziekten en
plagen, extreme weersomstandigheden en politiek gedreven marktinterventies van handelspartners. Het
bestaande risicobeheerinstrumentarium van het GLB sluit niet voldoende aan op deze ontwikkelingen.
Nederland steunt de ideeën in de mededeling om meer nadruk te leggen op voorlichting over beter
risicomanagement en het oprichten van een EU-breed platform voor de ontwikkeling en verspreiding van
kennis over risicomanagement. Ook is er steun voor ideeënvorming voor de ontwikkeling van nieuwe
financiële instrumenten die de instroom van particulier kapitaal moeten stimuleren en ideeën om te
komen tot herverzekering van onderlinge fondsen of stimulansen voor voorzorgsparen.
Fragment in de Fiche: Mededeling de toekomst van voeding en landbouw, in Kamerstuk 22 112:
Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie. Gepubliceerd op
24 januari 2018.
1.2
Doel van deze studie
Het ministerie van LNV wil zijn positie bepalen voor de herziening van het GLB, met inbegrip van de
inzet voor potentiële nieuwe risicobeheerinstrumenten. Gestreefd wordt naar een samenhangend
geheel van maatregelen dat aanvullend is op de marktwerking. Dit project levert bouwstenen voor de
positiebepaling.
1.3
Vraagstelling
Welke bestaande en nieuwe risicobeheerinstrumenten passen bij de Nederlandse situatie en hoe zou
het GLB aangepast moeten worden? Achterliggende vragen zijn:
• Wat is de relatie met de directe betalingen binnen de eerste pijler van het GLB? Kunnen alle
sectoren in aanmerking komen voor verzekeringen/fondsen, ook als ze niet in aanmerking komen
voor directe betalingen?
• Welke mogelijkheden bieden de gemeenschappelijke marktordening (GMO) en het
plattelandsontwikkelingsplan?
• Dienen verzekeringen en onderlinge fondsen privaat of publiek te zijn en is de deelname aan deze
verzekeringen/fondsen verplicht of vrijwillig?
Wageningen Economic Research Nota 2018-097
|5
1.4
Instrumenten
Dit onderzoek verkent op hoofdlijnen de belangrijkste bestaande en nieuwe instrumenten in het kader
van risicobeheer, waarbij aandacht is voor zowel de voordelen als de nadelen van toepassing in
Nederland. Hierbij wordt rekening gehouden met het bredere Europese perspectief. De volgende
instrumenten worden verkend:
• Instrumenten in de eerste pijler van het GLB:
Vangnetten via interventiemaatregelen
Risicobeheer door producentenorganisaties (PO’s).
• Instrumenten in de tweede pijler van het GLB:
Verzekeringen, waaronder brede weersverzekering
Onderlinge fondsen
Inkomensstabilisatie instrument (IST).
• Andere instrumenten:
Voorzorgsparen
Prijscontracten/termijnmarktcontracten.
1.5
Afbakening
De besproken instrumenten zijn gericht op het beheersen van ingrijpende prijs- en inkomensrisico’s
voor producenten in de primaire agrarische sector. Voor het beheer van deze risico’s wordt een
bedrijfsoverstijgende aanpak door middel van ondersteunend overheidsbeleid overwogen. In het
rapport wordt hier en daar ook gerefereerd aan crises, maar de beleidsinstrumenten blijven
grotendeels buiten beschouwing.
1.6
Methode
De genoemde instrumenten worden beoordeeld aan de hand van de volgende aspecten:
• relevantie voor risicobeheer (werking)
• coherentie met andere instrumenten (waaronder directe betalingen).
• effectiviteit:
doeltreffendheid van risicobeheer
bereik.
• efficiëntie:
doelmatigheid: kosten en baten voor sector en overheid;
kansen en belemmeringen van implementatie.
• geschiktheid van het instrument voor de Nederlandse context in EU-perspectief (GLB):
verantwoordelijkheidsverdeling bedrijven, sectoren en overheden.
De analyse wordt gebaseerd op een review van de literatuur en op expertopinie. Een belangrijke
nieuwe bron is de inventarisatie en evaluatie in 2017 van de toepassing van de huidige
risicomanagementinstrumenten (onderzoek in opdracht van DG Agri uitgevoerd door
WUR/Ecorys/INRA; te verschijnen).
Bij het onderzoek wordt de uitkomst van een eerdere workshop van LNV met LTO op 5 februari 2018
meegenomen. Daar kwam naar voren dat de brede weersverzekering op termijn mogelijk
transnationaal wordt (Nederland kan te klein zijn om bepaalde risico’s te spreiden), dat er voor
Nederland behoefte is aan een plantgezondheidsfonds in analogie van het diergezondheidsfonds en dat
er vooralsnog geen behoefte is aan de ontwikkeling van een Inkomensstabilisatie instrument.
6 | Wageningen Economic Research Nota 2018-097
2
Ontwikkeling van het EUrisicobeheerinstrumentarium
2.1
Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB)
Het tegengaan van de systemische instabiliteit van landbouwmarkten is een klassieke sleutelfactor in
het landbouwbeleid. Daarom is een van de doelstellingen van het GLB het stabiliseren van de
markten, zoals vastgelegd in het Verdrag van Rome. Traditioneel zijn twee benaderingen toegepast
tegen de volatiliteit van de landbouwprijzen:
• De eerste is gebaseerd op de stabilisatie van de prijzen, met name door interne marktmaatregelen
(vraagverruiming, aanbodbeheer en -beperking) en handelsmaatregelen (invoerbeperkingen en
exportsteun). In het recente GLB zijn interventiemaatregelen voornamelijk beperkt tot
crisismaatregelen. Zij worden alleen operationeel als er onvoorziene, zeldzame en ernstige
marktverstoringen zijn (vangnet).
• De tweede benadering is gericht op het verzachten van de effecten van volatiliteit voor boeren en
consumenten. Deze benadering geeft voorrang aan het gebruik van directe betalingen, vorming van
producentenorganisaties en instrumenten voor risicobeheer (met name verzekeringen en onderlinge
fondsen).
2.2
Verzekeringen en onderlinge fondsen
Met de maatregelen van Health Check van 2008 is in het GLB de mogelijkheid geopend om
verzekeringen en onderlinge fondsen te subsidiëren. Dit was mogelijk in de ‘operationele
programma’s’ voor de sector groenten en fruit en de sector wijn. Daarnaast mochten lidstaten
verzekeringen subsidiëren met behulp van hun directe betalingsenveloppen (tot maximaal 10% van de
waarde van de enveloppe).
In de GLB-hervorming van 2013 (2014-2020) is een meer omvattende aanpak inzake risicobeheer
ingevoerd in het plattelandsontwikkelingsbeleid (tweede pijler van het GLB). De gedecentraliseerde
aanpak geeft de lidstaten de flexibiliteit om passende instrumenten, budgetten en begunstigden te
kiezen, die aansluiten bij de behoeften van de landbouwsectoren en rurale gebieden. De financiering
bestaat uit middelen van de EU en de lidstaat/regio en bijdragen van de private sector. Het gaat om
de volgende instrumenten (Verordening 1305/2013):
• premiesubsidies voor oogst-, dieren- en plantenverzekering tegen economische verliezen voor
landbouwers als gevolg van ongunstige weersomstandigheden, dier- of plantenziekten,
plaagorganismen, of milieu-incidenten (artikel 37)
• steun voor onderlinge fondsen om vergoedingen aan landbouwers te betalen voor economische
verliezen veroorzaakt door ongunstige weersomstandigheden of door het uitbreken van een dier- of
plantenziekte of plaag of een milieu-incident (artikel 38)
• steun voor onderlinge fondsen die boeren compenseren voor een ernstige daling van hun inkomen,
de inkomstenstabilisatietool (IST, artikel 39).
Het bereik van deze GLB-instrumenten in de lidstaten is vooralsnog beperkt. Er wordt minder dan
0,5% van het GLB-budget voor gebruikt (AMTF, 2016).
Wageningen Economic Research Nota 2018-097
|7
2.3
Andere steunmaatregelen
Naast maatregelen zoals beschreven in het GLB worden de volgende risicobeheerinstrumenten in de
EU toegepast (AMTF, 2016):
• Bij calamiteiten verstrekken veel lidstaten ad-hocbetalingen die met staatssteun worden
gefinancierd (ex post). Omdat deze maatregelen het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig
kunnen beïnvloeden en de mededinging kunnen verstoren, behoeven ze goedkeuring van de
Europese Commissie (toetsing of voldaan wordt aan de staatssteunregels).
• Sommige lidstaten bieden mogelijkheden binnen regelingen op het gebied van de
inkomstenbelasting, zoals het middelen van winsten/verliezen over meerdere jaren (in de betrokken
lidstaten minimaal drie jaar).
2.4
Toekomst
De Europese Commissie (2017) streeft voor de landbouwsector naar een passend kader voor
risicobeheer, waarin steun op EU-niveau wordt gecombineerd met de instrumenten van de lidstaten
(inclusief instrumenten van de private sector). Volgens de Europese Commissie zou de mogelijkheid
om een sectorspecifiek inkomensstabiliseringsinstrument op te zetten, met lagere verliesdrempels
voor compensatie, zowel voor landbouwers als voor de overheid aantrekkelijk zijn. Tegelijk wordt
bepleit om na te gaan welke nieuwe instrumenten of soorten steun moeten worden ingevoerd. Een
voorbeeld van zo’n nieuw instrument is voorzorgsparen. Samenwerking tussen landbouwers en met
andere schakels van de voedselketen wordt aanbevolen als middel om risico’s te delen.
Per 1 januari 2018 zijn de landbouwonderdelen van de Omnibusverordening (Verordening (EU)
nr. 2017/2393) ingevoerd (aanvullingen op de verordeningen 1305/2013 tot en met 1308/2013 en
652/2014):
• Het instrument crisiskartel is nu ook toegankelijk voor agrariërs en groepen van agrariërs, naast de
erkende producenten- en brancheorganisaties. Bovendien kan de Europese Commissie crisiskartels
toestaan, zonder dat eerder andere crisismaatregelen zoals openbare interventie of particuliere
opslag zijn genomen (het crisiskartel is daarmee geen last resort meer). Er is overigens nog geen
ervaring met de werking van een crisiskartel.
• De schadedrempel van gesubsidieerde oogst, dier- en plantverzekeringen en onderlinge fondsen
(inclusief IST) is verlaagd van 30% naar 20%. De maximale subsidieomvang is verhoogd van 65%
tot 70%. Door de aanpassing verhuist de subsidie op de premie van de green box (toegestane
steun) van de Wereldhandelsorganisatie (World Trade Organization, WTO) naar de amber box (steun
die beneden het afgesproken plafond voor interne steun moet blijven).
8 | Wageningen Economic Research Nota 2018-097
3
Instrumenten in de eerste pijler van
het GLB
3.1
Vangnet via interventiemaatregelen
Instrument
Vangnet via interventiemaatregelen
Relevantie voor risicobeheer
Interventiemaatregelen zijn onderdeel van de eerste pijler van het GLB (artikel 219 tot
(werking)
222 van Gemeenschappelijke marktordening, verordening 1308/2013). Met
interventieaankopen kan de EU voorkomen dat de prijs van bepaalde landbouwproducten
onder een vooraf gekozen niveau zakt. Deze interventieprijzen zijn zo vastgesteld dat de
maatregelen alleen in extreme gevallen worden geactiveerd. Er gelden EUinterventieprijzen voor tarwe, durumtarwe, gerst, mais, rijst, rundvlees, kalfsvlees, boter
en magere-melkpoeder.
Interventie is nagenoeg het enig overgebleven instrument dat iets kan doen aan
prijsstabilisatie, een van de hoofddoelstellingen van het EU-landbouwbeleid. Het gaat om
een zekere stabilisering van de prijzen over de jaren heen, en met name om het afvlakken
van extreem lage prijzen (ten opzichte van wat normaal is in de markt).
Voor crisispreventie en -beheersing bij wijn en bij groente en fruit gelden specifieke
maatregelen door middel van producentenorganisaties (zie hierna).
Een variant van interventieaankopen is de vergoeding voor particuliere opslag. Particuliere
opslag heeft van origine vooral te maken met het spreiden van het aanbod binnen het
jaar: de oogst is vaak op een moment, terwijl het verbruik meer gelijkmatig door het jaar
heen plaatsvindt. Dit instrument wordt onder meer benut voor suiker, olijfolie, rundvlees,
varkensvlees, schapenvlees, geitenvlees en kaas. Bij verse producten is de duur van de
opslag veelal beperkt tot 90 dagen.
N.B. Het gaat hier om publieke interventie. De Europese Commissie heeft ook de
bevoegdheid andere crisismaatregelen te nemen. Hierbij valt te denken aan de
interventieregeling fruit en aan steunpakketten zoals die voor de zuivel en varkenssectoren
in recente jaren zijn vastgesteld. Ook kunnen middelen aan lidstaten worden gegeven
waarmee ze de nood kunnen ledigen en kan crisissteun worden gegeven voor
herstructurering.
Coherentie met andere
Voor grondgebonden sectoren zijn directe betalingen met milieuvoorwaarden, waaronder
instrumenten
vergroening, in de plaats gekomen van prijssteun en productiequota (melkproductiequota
zijn in 2015 en suikerquota 2017 afgeschaft). De interventieprijzen van
landbouwproducten zijn in de jaren negentig in enkele stappen verlaagd. De klassieke
interventie is zo omgevormd tot een complementair instrument.
Effectiviteit
Marktmaatregelen zijn een laatste redmiddel, wanneer de marktomstandigheden zo
ongunstig zijn dat de prijzen instorten. De normale prijsvariabiliteit die samenhangt met
de marktwerking onder normale omstandigheden wordt niet verstoord. Het lage
prijsniveau biedt geen garantie voor een redelijke beloning van de ingezette
productiefactoren en lokt dan ook geen productie uit. Het instrument legt een effectieve
ondergrens aan de marktprijs van het product. Alle aanbieders van het product hebben
hier voordeel van. Door de liberalisering (waaronder afschaffing van exportsubsidies) is het
instrument wel minder effectief en lastiger hanteerbaar geworden.
Wageningen Economic Research Nota 2018-097
|9
Instrument
Vangnet via interventiemaatregelen
Efficiëntie
In het verleden functioneerde de interventie als prijs ondersteunend instrument. In 1992
vertegenwoordigde marktbeheer meer dan 90% van de totale GLB-uitgaven, vooral
exportsubsidies en interventiekosten. Dit percentage is teruggebracht tot 5% in 2013:
marktinterventie is een vangnetinstrument geworden in tijden van crisis. Door interventie
op een laag prijsniveau vast te stellen, ontvangen de aanbieders van landbouwproducten
prijssignalen, blijft het concurrentievermogen (binnenlands en internationaal) behouden en
wordt voorkomen dat grote voorraden ontstaan of dat er kunstmatige afzetmogelijkheden
voor landbouwproducten moeten worden gevonden. Het is aannemelijk dat de gevormde
voorraden onder meer normale omstandigheden weer soepel afgezet kunnen worden.
Een tegenvoorbeeld hiervan is de recente problematiek van de grote voorraad mageremelkpoeder, die gevormd is terwijl de melkprijs af boerderij op een redelijk niveau lag
dankzij de hoge boterprijs. Dit specifieke probleem is te wijten aan weeffouten in het
bestel: het triggermechanisme bleek niet ingesteld op de bijzonder scheve relatie tussen
de prijzen van boter en magere-melkpoeder. Hierdoor was het interventieprijsniveau van
magere-melkpoeder te hoog vastgesteld. Dit probleem is oplosbaar.
Geschiktheid voor NL
De markt voor landbouwproducten heeft steeds meer het karakter van een wereldmarkt
gekregen. Marktinterventies worden steeds lastiger. Het ligt dan ook niet voor de hand om
terug te gaan naar de periode van intensieve overheidsbemoeienis met de werking van de
landbouwmarkten via hoge prijsgaranties (met productieoverschotten, budgettaire
overschrijdingen en handelspolitieke problemen). Om de marktwerking niet te verstoren,
verdient het de voorkeur dat de overheid de handel aan professionele marktpartijen
overlaat.
Voor de bestrijding van crisissituaties kan het instrument echter nuttig zijn, mits de
garantieniveaus zo laag zijn vastgesteld dat ze geen productie uitlokken.
Het instrument zou vernieuwd kunnen worden door interventie meer via particulier beheer
te laten verlopen; dit gaat verder dan de traditionele particuliere opslag gericht op het
gladstrijken van het prijsvormingsproces. Misschien moet er iets worden gedaan aan
bewaarbaarheid en toegestane afprijsmogelijkheden, eventueel in combinatie met het
vermijden van voedselverspilling. Een andere innovatie zou kunnen zijn om de informatieeconomieaspecten van het voorraadbeheer (stocking/destocking) onder de loep te nemen
om speculatie tegen te gaan.
3.2
Risicobeheer door Producentenorganisaties (PO’s)
Instrument
Risicobeheer door Producentenorganisaties (PO’s)
Relevantie voor risicobeheer
Sector groenten en fruit
(werking)
Een van de doelstellingen van de EU-regeling voor groenten en fruit (GMO groenten en
fruit) is het beperken van schommelingen in inkomens van telers door crises op de
afzetmarkt. De regeling ondersteunt operationele programma’s die worden uitgevoerd door
erkende producentenorganisaties (PO’s). De PO’s verzorgen onder meer de gezamenlijke
afzet van geproduceerde groenten en/of fruit van hun leden. Voor erkenning moet een PO
voldoen aan strenge criteria en voorwaarden. De PO beheert een actiefonds om het
operationele programma te financieren. Dit fonds bestaat uit bijdragen van de leden (of de
producentenorganisatie zelf) en EU-steun. Na afloop van een uitvoeringsjaar kan de PO
voor maximaal 50% van de uitgaven subsidie aanvragen. In enkele gevallen komt de PO in
aanmerking voor een subsidiepercentage van 60%. Er kan steun worden verleend voor
crisispreventie- /beheersmaatregelen, waaronder: productonttrekking, groen oogsten/niet
oogsten, oogstverzekering. Ook kunnen de administratieve kosten van het opzetten van
onderlinge fondsen worden gedekt en kan, op grond van de omnibusverordening
(Verordening (EU) nr. 2017/2393), een financiële bijdrage worden gegeven voor het
aanvullen van onderlinge fondsen na de compensatie van aangesloten producenten wier
inkomen ten gevolge van ongunstige marktomstandigheden ernstig is gedaald. Het stelsel
geldt niet voor olijfolie, tafelolijven en aardappelen.
Andere sectoren
In verordening 1308/2013 (Gemeenschappelijke marktordening) worden de verschillende
aspecten rond producentenorganisaties (PO’s) beschreven (artikelen 152-163). PO’s
10 | Wageningen Economic Research Nota 2018-097
Instrument
Risicobeheer door Producentenorganisaties (PO’s)
kunnen zich laten erkennen voor diverse doelen, waaronder risicobeheer - onderlinge
fondsen in het kader van de GMO groenten en fruit of POP en termijnmarkten. Er is een
groot verschil tussen de PO’s in de sector groenten en fruit en de andere PO’s. Buiten de
sector groenten en fruit kunnen PO’s alleen in het kader van POP eventueel in aanmerking
komen voor subsidie voor risicobeheer.
Met de landbouwonderdelen van de Omnibusverordening is een aantal voorrechten van
producentenorganisaties, waaronder productieplanning, optimalisatie van productiekosten,
op de markt brengen van producten en onderhandelen namens leden over contracten voor
de levering van landbouwproducten, naar alle sectoren uitgebreid voor een sterkere positie
van landbouwers in de toeleveringsketen. Deze bestaan al voor bepaalde sectoren, zoals
olijfolie, rundvlees en akkerbouwgewassen. In dit verband zijn aan het artikel over
producentenorganisaties enkele waarborgen toegevoegd om te voorkomen dat
mededinging wordt uitgesloten.
Coherentie met andere
De mogelijkheden van PO’s zijn een aanvulling op het bestaande instrumentarium. Directe
instrumenten
betalingen zijn met name van belang als middel van inkomenssteun, maar zijn minder
effectief met betrekking tot risicobeheersing. Zoals hierboven toegelicht is er een groot
verschil tussen de PO’s in de sector groenten en fruit en die in andere sectoren. In alle
sectoren kunnen PO’s gebruikmaken van de mogelijkheden voor risicobeheer onder het
POP (zie hoofdstuk 4). Door het verbod op dubbele financiering zijn de mogelijkheden wel
iets beperkter voor de PO’s in de G&F sector. In het kader van de GMO G&F hebben die
PO’s echter gelijkaardige instrumenten tot hun beschikking.
Effectiviteit
Groenten en fruit
Met de hervorming van 2007 is in de EU zowel het aantal als het percentage
producentenorganisaties dat een operationeel programma heeft uitgevoerd, gestegen.
Door middel van de nationale strategie wordt de implementatie van de GMO-regelgeving
zoveel mogelijk afgestemd op de nationale behoefte.
De crisispreventie- en crisisbeheersingsinstrumenten zijn echter maar zeer beperkt
toegepast. Volgens het verslag van de Europese Commissie (2014) had de (zeer beperkte)
inzet van deze instrumenten hoofdzakelijk betrekking op oogstverzekering (gemiddelde
jaarlijkse uitgaven van 13,9 miljoen euro in 67 operationele programma’s),
afzetbevordering en communicatie (11,9 miljoen euro in 60 operationele programma’s) en
het uit de markt nemen van producten (8,3 miljoen euro in 73 operationele programma’s).
Van groen oogsten, niet-oogsten, opleidingen en het opzetten van onderlinge fondsen
werd vrijwel geen gebruik gemaakt. Naast de complexiteit van de procedures kan het zeer
beperkte gebruik van de betreffende instrumenten volgens de Europese Commissie worden
geweten aan de kleine omvang van veel producentenorganisaties: vanwege de beperkte
hoeveelheden van de betreffende producten, de beperkte hoeveelheid steun voor het van
de markt nemen van producten en/of de beperkte financiële middelen waarover zij
beschikken, beschouwen kleine producentenorganisaties de huidige crisispreventie- en
crisisbeheersingsinstrumenten als ondoeltreffend of eenvoudigweg onaantrekkelijk.
Andere sectoren
In beginsel kunnen PO’s een effectief instrument zijn voor problemen waarvan de aanpak
een collectieve actie vergt. Empirische informatie over de effectiviteit van PO’s buiten de
sector groenten en fruit is niet beschikbaar.
Efficiëntie
Groeten en fruit
De administratieve lasten van de GMO groenten en fruit zijn niet gering, wat verband
houdt met de verantwoordingsplicht van de publieke middelen. De diverse doelen van de
programma’s met de verplichte bijdrage aan verduurzaming van het productieproces
maken het ook een complex instrument.
De totale financiële steun van de EU blijft onder het plafond van 4,1% van de waarde van
de afgezette productie van de betrokken producentenorganisaties en deze
vertegenwoordigt 1,1–1,3% van de totale waarde van de G&F-productie in de EU. Bij
crisismaatregelen kan het eerstgenoemde percentage worden verhoogd tot 4,6%.
Andere sectoren
Empirische informatie over de efficiëntie van PO’s buiten de sector groenten en fruit is niet
beschikbaar.
Wageningen Economic Research Nota 2018-097
| 11
Instrument
Geschiktheid voor NL
Risicobeheer door Producentenorganisaties (PO’s)
Groenten en fruit
In Nederland hebben aangesloten telers bij een PO in de sector groenten en fruit gebruik
gemaakt van een gesubsidieerde verzekering in het kader van de GMO G&F. De totale
subsidie-omvang via PO’s in de periode 2009-2011 bedroeg 7 miljoen euro (Stokkers
et al., 2009). In de periode 2009-2014 bedroeg de subsidie voor crisispreventie en -beheer
in Nederland gemiddeld circa 5% van het totale budget. Als gevolg van de incidentele
beheersmaatregelen tijdens de EHEC-crisis in 2011 liep dit op tot 9%. Er is ruimschoots
gebruik gemaakt van de oogstverzekering; 70% van de totale productiewaarde was
verzekerd. Ondanks de beperkte openstelling qua producten en periode werd in 2011 ruim
2% van het (geraamde) productievolume uit de markt genomen of groen/niet geoogst,
waardoor de gevolgen van de afzetproblemen zijn beperkt.
Volgens de nationale strategie zouden de uitgaven voor oogstverzekeringen alleen nog
subsidiabel zijn in het jaar 2017. Deze blokkade geldt voor 2018, maar is intussen
opgeheven: met ingang van 2019 zullen oogstverzekeringen weer subsidiabel zijn.
Financiering van crisismaatregelen door middel van leningen is niet (langer) toegestaan in
de nationale strategie. Steun voor de administratieve kosten van het opzetten van
onderlinge fondsen is niet van toepassing verklaard. Deze maatregel was onder de oude
Nationale Strategie wel mogelijk maar werd niet tot nauwelijks gebruikt.
Andere sectoren
Momenteel wordt in Nederland geen gebruik van gemaakt van verzekering en
stabilisatiefondsen via PO’s. Naar aanleiding van de Omnibus-verordening zijn de
steunmogelijkheden voor de onderlinge fondsen en IST onder het POP aanzienlijk
uitgebreid.
In het kader van het POP kunnen PO’s onderlinge fondsen beheren in de zin van artikel 38
en artikel 39. Maar buiten de G&F sector zijn er weinig erkende PO’s. Algemene
verbindendverklaringen (AVV’s) kunnen nodig zijn om ‘free rider’ gedrag tegen te gaan.
Om een AVV aan te kunnen vragen moet een PO echter niet alleen erkend zijn maar ook
voldoen aan een stevige representativiteitstoets (zie art 164 Vo 1308/2013). De vraag is
of dusdanig representatieve PO’s snel opgericht kunnen worden. Een AVV ligt eerder
binnen bereik van een brancheorganisatie (BO) maar die kunnen nu geen onderling fonds
beheren.
12 | Wageningen Economic Research Nota 2018-097
4
Instrumenten in de tweede pijler van
het GLB
4.1
Verzekeringen
Instrument
Verzekeringen
Relevantie voor risicobeheer
Onder het huidige GLB (2014-2020) is steun mogelijk voor verzekeringscontracten
(werking)
(artikel 37) ter dekking van verliezen door ongunstige weersomstandigheden, dier- of
plantenziekten, een plaag, of een milieuongeval. De steun wordt slechts verleend indien
meer dan 20% van de gemiddelde jaarproductie van de laatste drie jaar of van de
gemiddelde productie van drie van de laatste vijf jaar verloren is gegaan, de hoogste en de
laagste productie in laatstgenoemd geval niet meegerekend. Subsidieomvang bedraagt
maximaal 70%. Marktfalen geldt als centraal argument voor het rechtvaardigen van deze
directe overheidsbetrokkenheid.
Coherentie met andere
Ondernemers kunnen een groot deel van hun bedrijfsrisico’s met gerichte maatregelen
instrumenten
inperken (b.v. diversificatie van teelten, het telen van meerdere gewassen op meerdere
locaties). Dekking van de schade met een gesubsidieerde verzekering (of met een
onderling fonds) is een aanvulling op het bestaande instrumentarium. Directe betalingen
zijn met name van belang als middel van inkomenssteun, maar zijn minder effectief met
betrekking tot risicobeheersing.
Effectiviteit
Verzekeringen zijn bij uitstek het instrument ter afdekking van fysieke schade. Naarmate
de premiesubsidie toeneemt, stijgt de verzekeringsgraad. Negatieve neveneffecten worden
echter vaker geobserveerd bij substantiële overheidsinterventies. Potentiële negatieve
neveneffect is met name risicovoller gedrag van telers ten koste van het algemene belang
(in geval van ontwerpfouten).
Efficiëntie
De transactiekosten van verzekeringen zijn doorgaans aanzienlijk, wat verband houdt met
onder meer taxatiekosten, administratiekosten en herverzekeringskosten.
Geschiktheid voor NL
Private hagelverzekeringen (voor misoogsten en opstanden) en dierziekteverzekeringen
hebben een lange traditie in Nederland. Het afdekken van fytosanitaire risico’s in
Nederland is alleen mogelijk voor aardappelen (Bruinrot, Ringrot en PSTVd). PotatoPol
verzekert sinds 1997 op onderlinge grondslag, zonder winstoogmerk en zonder subsidie.
Daarnaast heeft Nederland een goed werkende gesubsidieerde brede weersverzekering. De
brede weersverzekering is op vrijwillige basis, terwijl in een beperkt aantal andere
lidstaten (zoals Polen) deelname verplicht is om in aanmerking te kunnen komen voor
directe betalingen. Zonder premiesubsidie is de brede weersverzekering in Nederland niet
levensvatbaar. Hierbij moet worden bedacht dat Nederland over de premie een algemene
assurantiebelasting heft van 21%.
Het doel van de brede weersverzekering om het aantal verzoeken tot schadevergoeding
aan de overheid te verminderen is gehaald, uitgezonderd de meest recente teeltschade in
juni 2016. Nederland kent een goede samenwerking met de aanbieders van een brede
weersverzekering. Door de regeling te laten meeliften met de Gecombineerde opgave zijn
de uitvoeringskosten laag. De lasten voor de overheid in geval er geen Regeling zou zijn
geweest in de periode 2010-2014, worden geschat op 46 miljoen euro. Dit is gebaseerd op
de vorstschade in de fruitteelt in 2012 waarbij in het verleden in soortgelijke gevallen
tegemoetkoming werd verleend. Ter vergelijking: de jaarlijkse premiesubsidie bedroeg
4,8 miljoen euro in 2012. De geschatte uit te betalen ad-hoc schadevergoeding is ook
aanzienlijk meer dan de verstrekte premiesubsidie van 23 miljoen euro in de periode
2010-2014 (Berkhout et al., 2016). Sinds invoering van de brede weersverzekering is een
duidelijke afname te zien van oogstverzekeringen onder GMO (onder GMO wordt
doorgaans een brede weersverzekering afgesloten maar via artikel 37 is het
subsidiepercentage hoger). In Nederland is er geen aanleiding om te veronderstellen dat
er sprake is van het risico van moraliteit (Berkhout et al., 2016). Wel is er sprake van een
verdringing (‘crowding out’) van bestaande private hagelverzekeringspolissen (een deel
wat eerst privaat tot stand kwam wordt nu gesubsidieerd). Er is geen verdringing van de
verzekeringsmaatschappijen omdat ze beide varianten aanbieden aan hun klanten.
Wageningen Economic Research Nota 2018-097
| 13
Instrument
Verzekeringen
De schadedrempel bedraagt 30%. Het aantal deelnemers is nog relatief beperkt, het
subsidieplafond is recentelijk verhoogd van 10 miljoen euro per jaar naar 20 miljoen euro
per jaar. Door de Omnibusverordening kan/moet de drempel mogelijk naar 20% en kan de
subsidiebijdrage naar 70%. Het ministerie van LNV wil de Regeling Brede
weersverzekering vanaf 2019 herzien, passend binnen de nieuwe, gewijzigde
bovengenoemde EU-kaders (Omnibusverordening). Door juristen wordt voorzien, dat in de
regeling de schadedrempel naar gewasniveau moet worden gelegd om de regeling EUconform uit te voeren en niet meer op perceelniveau (waarbij een perceel is gedefinieerd
als een aaneengesloten stuk grond waarop één enkel gewas wordt geteeld). Als de
schadedrempel omlaag gaat, zal er vaker en meer uitbetaald moeten worden.
Het effect op het draagvlak is moeilijk in te schatten: betere dekking maar hogere
gesubsidieerde premie; zolang telers de keuze hebben om per gewas of per perceel te
verzekeren, zal het positief zijn qua deelname. Telers geven de voorkeur aan een ruimere
dekking met een schadedrempel over perceelniveau. Deze mag echter niet ondersteund
worden in het GLB. Voor de meeste andere lidstaten is een dekking per gewas of bedrijf
minder een knelpunt omdat daar droogte het grootste risico is (met als gevolg schade in
een groot gebied zodat de drempel van 20%-30% niet zo afhankelijk is van
gebiedsgrootte). In Nederland zijn de belangrijkste risico’s extreme neerslag en hagel (die
vaak lokaal schade veroorzaken). Daarnaast worden in Nederland met name gewassen
geteeld met hoge opbrengsten en bijbehorende kosten (een schade van 30% verlies in
productie (kg) veroorzaakt een veel hogere inkomensderving).
4.2
Onderlinge fondsen
Instrument
Onderlinge fondsen
Relevantie voor risicobeheer
Onder het huidige GLB (2014-2020) is steun mogelijk voor geaccrediteerde onderlinge
(werking)
fondsen (1308/2013, artikel 38) voor ongunstige weersomstandigheden, dier- en
plantenziekten, plagen en milieuongevallen. Onderlinge fondsen zijn gebaseerd op de
vorming van financiële reserves, opgebouwd via bijdragen van deelnemers, die aan leden
kunnen worden uitgekeerd in geval van ernstige verliezen, volgens vooraf vastgestelde
regels. Het basisidee is om het risico te spreiden binnen een pool van leden met beperkte
risico-overdracht (in tegenstelling tot verzekeringen). Door langetermijnverplichtingen vast
te stellen, kunnen deze fondsen ook zorgen voor effectieve risicopooling in de tijd. Een
typisch voorbeeld is het Franse fonds FMSE (Fonds national agricole de Mutualisation du
risque Sanitaire et Environnemental). Dit betreft vergoeding gevolgschade dier- en
plantenziekten, plagen en milieuongevallen met nationale steun en EU-steun (via
artikel 38). Deelname aan FMSE is op basis van een opt-outregeling.
Volgens de Omnibusverordening kan steun worden verleend indien meer dan 20% van de
gemiddelde jaarproductie van de laatste drie jaar of van de gemiddelde productie van drie
van de laatste vijf jaar verloren is gegaan (de hoogste en de laagste productie in
laatstgenoemd geval niet meegerekend). De subsidie bedraagt maximaal 70%.
Recentelijk heeft de EU (DG Santé) de subsidiabele kosten geharmoniseerd (artikel 18
verordening 652/2014) waardoor EU-subsidie mogelijk is voor de kosten die een lidstaat
maakt voor compensatie van vernietigde gewassen bij een uitbraak van een
bestrijdingsplichtige plantenziekte.
Coherentie met andere
Dekking van de schade met gesubsidieerde onderlinge fondsen is een aanvulling op het
instrumenten
bestaande instrumentarium omdat ze specifiek gericht zijn op het compenseren van
fysieke schade (artikel 38), zoals ook mogelijk middels gesubsidieerde verzekeringen
(artikel 37), of inkomens stabiliseren (artikel 39). Directe betalingen zijn met name van
belang als middel van inkomenssteun, maar zijn minder effectief met betrekking tot
risicobeheersing.
Effectiviteit
Onderlinge fondsen (en verzekeringen) zijn bij uitstek het instrument ter afdekking van
gevolgschade (naast directe schade). Relatief een beperkt aantal bedrijven wordt
geconfronteerd met schade zodat het systeem van pooling goed werkt (veel bedrijven
betalen een relatief klein bedrag zodat enkele bedrijven met grote schade schadeloos
14 | Wageningen Economic Research Nota 2018-097
Instrument
Onderlinge fondsen
kunnen worden gesteld). Bij een verplicht fonds betalen alle bedrijven een heffing.
Vergoeding van directe en gevolg schade bespoedigt melding van verdachte gevallen (en
adequate bestrijding van besmettelijke dierziekten en plantenziekten).
Efficiëntie
Onderlinge fondsen berekenen doorgaans lage beheerskosten voor hun deelnemers (net
als onderlinge verzekeringsmaatschappijen). Bij verplichtstelling kunnen schaalvoordelen
benut worden.
Geschiktheid voor NL
Geaccrediteerde private onderlinge fondsen (bijvoorbeeld opgericht door PO’s) zouden in
principe gevolgschade kunnen afdekken met subsidie op grond van artikel 38 (zoals in
Frankrijk). Een onderling fonds kan ook gebruikt worden voor het afdekken van
milieuongevallen (contaminaties) in de dierlijke en plantaardige sectoren. Grootste
knelpunt is de bereidheid van sector en overheid om onderlinge fondsen op te richten en
niet zozeer de gestelde eisen in de EU-verordening (alleen Frankrijk heeft praktijkervaring:
een knelpunt is met name de hoge drempelwaarde).
Diergezondheidsfonds
Het Diergezondheidsfonds (DGF) is geen onderdeel is van de risicobeheerinstrumenten in
het GLB, maar relevant voor de coherentie van de instrumenten. Op verschillende
manieren probeert de overheid ziekten en plagen te voorkomen en te bestrijden. De
activiteiten zijn gericht op: bestrijding van de dierziektes die opgenomen zijn in de
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd); preventieve maatregelen die de kans op
een uitbraak van besmettelijke dierziektes verkleinen; overname en onderzoek van dieren
die worden verdacht van een besmettelijke dierziekte; eventuele schadeloosstelling na
ruiming van dieren op besmette bedrijven; monitoring en screening. De directe kosten in
de veehouderij van de bestrijding van uitbraken van bestrijdingsplichtige dierziekten
worden gedragen door het DGF. Deelname aan DGF is verplicht waarbij houders van
dieren een gezondheidsheffing krijgen opgelegd. DGF ontvangt ook middelen van het
ministerie van LNV en de EU. De heffing draagt bij aan de kosten van de overheid voor de
bestrijding van de in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd) aangewezen
dierziektes. De maatregelen van het DGF zijn effectief en worden gedragen door de sector.
Iedere vijf jaar wordt een nieuw convenant opgesteld. Een beleidsevaluatie van het DGF is
voorzien voor 2018. De tarieven voor de diergezondheidsheffing zijn gebaseerd op een
raming voor de verwachte kosten voor de komende 3 jaar. Hierbij is rekening gehouden
met de kosten van de afgelopen 2,5 jaar. De huidige manier van inning van de bijdrage
door veehouders verloopt via RVO.nl (in het verleden uitgevoerd door de
productschappen).
Plantaardige sector
Een systeem voor de financiering van directe kosten vergelijkbaar met het
Diergezondheidsfonds is (nog) niet overgenomen in de akker- en tuinbouw. Om in
aanmerking te komen voor 50% EU-vergoeding dient een lidstaat de overige 50% te
regelen (Verordening 652/2014). Voor de plantaardige sector is een financieringsstelsel als
het DGF niet voorhanden. Een Plantgezondheidsfonds naar voorbeeld van het DGF kan
worden ontwikkeld voor de directe schade van fytosanitaire risico’s, maar dan dient onder
meer de Plantenziektewet herzien te worden (met daarin mogelijkheid van instellen
heffingen). Ook de uitvoerbaarheid speelt een rol. Bij het DGF gaat het om een beperkt
aantal dieren en ziekten, bij een Plantgezondheidsfonds om circa
300 quarantaineorganismen en duizenden planten(soorten).
Een andere optie is de vrijwillige route te bewandelen via het oprichten van een brede
fytosanitaire verzekering met GLB-steun (artikel 37). Het verleden heeft laten zien dat het
draagvlak gering is (afgezien van eerder genoemde onderlinge verzekeraar PotatoPol).
Hetzelfde geldt voor het opstellen een dierziekteverzekering voor gevolgschade met GLB
steun: de huidige calamiteitendekking (bijvoorbeeld als rubriek van een
dierziektenverzekering) is beperkt met betrekking tot dekking en deelname, en bovendien
niet beschikbaar voor alle sectoren.
Garantiefondsen
Voor het afdekken van financieringsrisico’s kennen we in Nederland het instrument
garantiefonds. Met een op fondsen gebaseerde garantstelling van kredieten in het
algemeen of van innovaties, staat de overheid borg voor een deel van de
bedrijfsfinanciering van landbouwondernemingen.
Wageningen Economic Research Nota 2018-097
| 15
Instrument
Onderlinge fondsen
De Borgstelling MKB-landbouwkredieten in Nederland is bedoeld voor
landbouwondernemingen die bij het afsluiten van een lening de bank niet genoeg
zekerheid kunnen bieden (‘onderpand’, zoals grond, gebouwen of machines). Ervaring is
dat dit instrument effectief is omdat banken eerder een lening geven als de overheid voor
een deel borg staat. Uitvoeringskosten door RVO.nl zijn beperkt (circa 0,1% van het
uitstaande kapitaal). Aanvragers betalen eenmalig een (gedifferentieerde) provisie. De
Staat stort jaarlijks een bedrag onder artikel 2.5 van de Regeling Nationale EZ-subsidies
(Garantstelling Landbouw).
De Garantstelling Marktintroductie Innovaties (GMI) zou aanvankelijk onder POP3
uitgevoerd worden (Van der Meulen et al., 2014). In overleg met de banken is er
uiteindelijk voor gekozen om de GMI niet als aparte regeling te voeren, maar als
plusmodule voor landbouwinnovaties onder de vernieuwde Borgstelling MKBlandbouwkredieten. Knelpunt van de huidige regelgeving rond waarborgfondsen is de
complexiteit. De Borgstelling MKB-landbouwkredieten valt onder geoorloofde staatssteun.
4.3
Inkomensstablisatie (IST)
Instrument
Inkomensstabilisatie (IST)
Relevantie voor risicobeheer
Onder het huidige GLB (2014-2020) is een instrument voor inkomensstabilisatie mogelijk
(werking)
voor geaccrediteerde onderlinge fondsen (1308/2013, artikel 39). Het
inkomensstabiliseringsinstrument vormt de eerste maatregel van het GLB op het gebied
van inkomensverzekering, naar het model van het Amerikaanse landbouwbeleid. De steun
kan worden verleend indien het inkomen van een individuele landbouwer is gedaald met
meer dan 20% ten opzichte van het gemiddelde jaarinkomen van die landbouwer in de
laatste drie jaar (of het gemiddelde inkomen van drie jaren van de laatste vijf jaren, het
hoogste en het laagste inkomen niet meegerekend). De subsidie bedraagt maximaal 70%.
Coherentie met andere
instrumenten
Een inkomensstabiliseringsinstrument overlapt deels de eerdergenoemde afzonderlijke
risicobeheerinstrumenten onder artikel 37 en artikel 38. Fysieke schade door ongunstige
weersomstandigheden, dier- en plantenziekten, plagen en milieuongevallen zullen
doorgaans ook resulteren in inkomensdaling (als prijsstijgingen beperkt zijn).
Directe betalingen zijn met name van belang als middel van inkomenssteun, maar zijn
minder effectief met betrekking tot inkomensstabilisatie, terwijl een voorzorgspaarrekening
het hoge eigen risico van een inkomensstabiliseringsinstrument kan opvangen.
Effectiviteit
Een inkomensstabiliseringsinstrument is in beginsel effectiever (en efficiënter) dan een
afdekking van fysieke schade omdat het noodzakelijke bescherming biedt alleen wanneer
de inkomsten laag zijn. Ook een margeverzekering zoals het ‘Dairy Margin Protection
Program’ in Amerika biedt margebescherming en garandeert een basisinkomen (Van
Asseldonk en Meuwissen, 2017).
Efficiëntie
Een inkomensstabiliseringsinstrument op basis van fiscale jaarverslagen voldoet niet in de
praktijk omdat uitkeringen te laat zullen komen. Alleen een index-gebaseerd stelsel lijkt
mogelijk in de praktijk (hoeveelheden en prijzen op basis van geaggregeerde data en niet
bedrijfsspecifiek). Een indexverzekering introduceert echter een basisrisico: mogelijke
inkomensdaling maar geen vergoeding.
Geschiktheid voor NL
In Europa zijn er nog geen ervaringen met het inkomens-stabiliseringsinstrument.
Vooralsnog is het niet de verwachting dat de Nederlandse sectoren en onderlinge fondsen
voorlopers zullen zijn met invoering van een inkomensstabiliseringsinstrument. Gestelde
eisen in de EU-verordening lijken niet direct een knelpunt te vormen, maar er is geen
praktijkervaring met interpretatie van de verordening. Belanghebbenden zijn
terughoudend vanwege deze onbekendheid, onduidelijkheid en wellicht ook de potentiële
hoge transactiekosten.
In de Omnibus verordening zijn risicobeheersmaatregelen aantrekkelijker geworden,
dankzij een verlaging van bepaalde drempels en een verhoging van de steun. Verder is het
gebruik van financiële instrumenten vereenvoudigd doordat de Omnibus verordening
specifiek aangeeft dat indexproducten toegestaan zijn voor het berekenen van
inkomensdervingen.
16 | Wageningen Economic Research Nota 2018-097
5
Andere instrumenten
5.1
Voorzorgsparen
Instrument
Voorzorgsparen
Relevantie voor risicobeheer
Het Europees Parlement (EP) is van mening dat in het kader van het GLB een systeem van
(werking)
voorzorgsparen kan worden ontwikkeld en ondersteund om tijdelijke liquiditeitsproblemen
te voorkomen (COM, 2017). Kern van het instrument is belastingvrij sparen om een buffer
op te bouwen voor onvoorziene omstandigheden. Een concrete invulling en ex-ante
beleidsevaluatie ontbreken echter nog.
Mogelijk kunnen lidstaten voorzorgsparen invoeren door een deel van de directe betalingen
te her-alloceren. Bijvoorbeeld via een aanvulling van een eigen deposito met GLBmiddelen (‘matching’) in combinatie met fiscale voordelen.
Direct betalingen zijn grondgebonden, terwijl voorzorgsparen ingevoerd zou kunnen
worden voor alle agrarische sectoren. Het ligt voor de hand dat eisen worden gesteld aan
de voorwaarden van geldopname van de (geblokkeerde) spaarrekening. Zo is in het
Canadese ‘AgriInvest’-systeem geregeld dat onttrekking alleen mag plaatsvinden bij een
inkomstendaling vanaf een drempelwaarde.
Coherentie met andere
Directe betalingen zijn met name van belang als middel van inkomenssteun, maar zijn
instrumenten
minder effectief met betrekking tot risicobeheersing. Een voorzorgspaarrekening kan een
aanvulling zijn op andere bestaande financiële risicobeheerstrategieën, zoals verzekeringen
en prijscontracten. Met een reservering kan bijvoorbeeld het hoge eigen risico van de
brede weersverzekering worden opgevangen en worden bijgedragen aan eventueel
toekomstige GLB ondersteunde onderlinge fondsen voor gevolgschade of
inkomensondersteuning.
Effectiviteit
Afhankelijk van de invulling kan het instrument een kasstroom-ondersteuning zijn
waarmee tijdelijke liquiditeitsproblemen worden voorkomen. De aanvullende eisen aan de
voorwaarde van geldopname borgen dat de reservering ook daadwerkelijk wordt ingezet
voor risicomanagement. De bufferwerking van voorzorgsparen is echter beperkt. Voor een
substantiële schade (bijvoorbeeld misoogst) schiet het instrument tekort. Bij een
collectieve voorziening betaalt iedereen mee aan de schade, zodat de dotatie veel kleiner
kan blijven dan bij een individuele voorziening. Deelname en omvang van inleg zullen
toenemen als een deel van de directe betalingen verplicht wordt ingehouden voor
belastingvrij sparen.
Efficiëntie
Voorzorgsparen is een betrekkelijk eenvoudig instrument. De spaarrekeningen zullen
echter geblokkeerd zijn en bij een bank of verzekeraar dienen te worden ondergebracht.
De beschikbaarheid is minder dan vrij opneembaar spaargeld (zonder fiscale faciliteit). Qua
uitvoering zullen de kosten voor de overheid beperkt zijn.
Geschiktheid voor NL
De geschiktheid van het instrument hangt af van het fiscale stelsel. Het past niet binnen het
Nederlandse fiscale stelsel om rekening te houden met mogelijke toekomstige calamiteiten.
Uit de fiscale jaarwinstbepaling vloeit voort dat kosten en opbrengsten moeten worden
toegerekend aan de jaren dat ze opkomen en waarop ze betrekking hebben. Dit betekent dat
de kosten die samenhangen met een calamiteit ten laste van het jaar komen dat de
calamiteit zich voordoet. Voor sommige reële risico’s kan desalniettemin een voorziening
worden getroffen, bijvoorbeeld bij groot onderhoud, oninbare vorderingen en pensioen. Het is
onder de huidige wetgeving niet toegestaan om een fiscale reserve of voorziening te vormen
voor de gevolgen van natuurrampen, klimaat en marktschommelingen op de eigen balans.
Voorzorgsparen moet worden gezien als een vorm van belastinguitstel. De economische ratio
hiervan is beperkt. Tegenover de aftrekbare dotatie aan de reserve staat namelijk een claim
van de fiscus. In jaar 1 wordt een bedrag gereserveerd zodat de fiscale winst vermindert en
minder belasting wordt afgedragen. Als de reserve bij een calamiteit jaar 2 wordt
aangesproken, gebeurt het omgekeerde en dient alsnog belasting te worden betaald over de
onttrekking op een tijdstip dat dan zeer ongelegen is.
Wageningen Economic Research Nota 2018-097
| 17
Instrument
Voorzorgsparen
Het Nederlandse belastingstelsel kent twee algemene faciliteiten die het mogelijk maken een
inkomen van een bepaald jaar te verrekenen met het inkomen uit het verleden en met
toekomstige inkomens: verliesverrekening en middelingsregeling. Met verliesverrekening kan
het belastbaar inkomen, achteraf, verrekend worden met inkomen uit andere jaren. Is
verliesverrekening met de voorgaande 3 jaar niet meer mogelijk, dan mag het verlies
verrekend worden met toekomstig inkomen uit de daaropvolgende 9 jaren.
Verliesverrekening gaat voor middeling. Pas als de aanslag definitief is kan middeling worden
aangevraagd. Bij middeling worden de inkomens uit werk en woning van drie aaneengesloten
jaren opgeteld en door drie gedeeld. Over dit gemiddelde inkomen per jaar wordt de
belasting opnieuw berekend. Als de nieuwe belastingbedragen lager zijn dan de oude
belastingbedragen, kan onder bepaalde voorwaarden belastingteruggaaf worden gekregen.
5.2
Prijscontracten/termijncontracten
Instrument
Prijscontracten/termijnmarktcontracten
Relevantie voor risicobeheer
De AMTF (2016) wil de positie van de boer versterken en pleit voor meer aandacht voor
(werking)
inkomensstabilisatie en productieafspraken, een kredietfonds voor termijncontracten, meer
prijstransparantie en wetgeving tegen oneerlijke handelspraktijken.
Contractuele prijsarrangementen spreiden het risico in de hele voedselketen. Deze
contractuele prijsafspraken zijn termijncontracten (dat wil zeggen gestandaardiseerde
contracten) of afgeleide termijncontracten (dat wil zeggen op maat gemaakte ‘over-thecounter’-contracten, ontworpen tussen een verkoper en een koper gewoonlijk steunend op
termijncontracten). Wanneer er geen liquide termijnmarkten zijn, of wanneer
marktdeelnemers op zoek zijn naar meerjarige prijsafspraken, kunnen prijscontracten met
ketenpartners een optie zijn. Als zodanig kunnen landbouwers prijsrisico’s (van geleverde
producten aan afnemers, maar ook voor grondstoffen met leveranciers) overdragen of
delen met anderen in de keten. In Nederland is doorgaans de maximale afgedekte
tijdhorizon één jaar. Deze eenjarige horizon is gebruikelijk omdat producenten van
seizoensgebonden producten zich richten op de totale productie- en opslagperiode en
industriële afnemers hun inkoopstrategie daarop afstemmen. Kenmerk van een verticale
integratie (voorwaartse en/of achterwaartse integratie) is dat prijsrisico’s afgedekt zijn met
contracten (zie bijvoorbeeld de vergaande integratie in de Nederlandse kalversector).
In de Omnibus-verordening is vastgelegd dat producenten, en groepen van producenten,
met hun eerste afnemer waardeverdelingsclausules kunnen opstellen. Hierin wordt
vastgelegd hoe marktprijsstijgingen en dalingen doorwerken in de prijs die de producent
ontvangt. Brancheorganisaties kunnen hiervoor standaarden opstellen. Tot nu toe was dit
alleen voor de suikersector in de Europese verordening geregeld.
Coherentie met andere
instrumenten
Prijscontracten en het GLB-inkomensstabilisatieinstrument (via onderlinge fondsen)
dempen de effecten van (extreme) prijsdalingen.
In het verleden boden coöperaties een afzetgarantie. Nu hebben ze zich ontwikkeld tot
eenheden met marktmacht, die afspraken kunnen maken met andere schakels in de keten.
De onafhankelijke boer die zijn product na de oogst op de markt afzet zonder voorafgaand
contract raakt uit beeld voor meerdere sectoren.
Effectiviteit
Vaste prijsafspraken en bodemprijscontracten zijn effectief in het voorkomen van lage
prijzen. Dit geldt in mindere mate voor gepoolde prijscontracten.
Efficiëntie
Prijscontracten kunnen efficiënt tegengestelde risico’s uitwisselen tussen ketenpartners (in
tegenstelling tot een inkomensstabilisatie-instrument via onderlinge fonds of (opbrengst/marge)verzekeringen
Geschiktheid voor NL
Meer dan de helft van de akkerbouwers in Nederland sluit een contract af voor bijvoorbeeld
aardappelen en werkt daarbij met bijvoorbeeld gemiddelde prijzen of vaste prijzen.
Deelname is relatief ook hoog in de pluimveesector (met name vleeskuikens). In de
glastuinbouw is dit circa 10%, terwijl in de melkveehouderij en varkenshouderij dit
vooralsnog niet goed mogelijk is. Slechts een selecte groep van ondernemers maakt gebruik
van termijncontracten. Prijscontracten zijn bij uitstek een privaat domein waarbij met name
ketenpartners een rol hebben PO’s of andere belanghebbenden kunnen voorbeeldcontracten
opstellen of optreden bij bemiddeling zoals in de Franse melkveehouderij.
18 | Wageningen Economic Research Nota 2018-097
6
Discussie en conclusies
In de voorgaande hoofdstukken zijn de belangrijkste bestaande en nieuwe instrumenten in het kader
van risicobeheer op hoofdlijnen geanalyseerd. Welke instrumenten passen nu bij de Nederlandse
situatie en hoe zou het GLB aangepast moeten worden?
Voor het risicobeheer zijn allerlei opties beschikbaar die vallen onder instrumenten in de eerste pijler
of tweede pijler van het GLB dan wel als overige instrumenten zijn benoemd. De verordeningen van
het GLB zijn slechts voor een paar instrumenten een knelpunt voor wat betreft vergroten draagvlak
(subsidie verzekeringen via artikel 37) dan wel ontwikkelen instrumenten (voorzorgsparen). Overige
knelpunten vloeien voort uit een te gering draagvlak in de lidstaat. Met name om gevolgschade via
onderlinge fondsen (artikel 38) te regelen, uitgevoerd door bijvoorbeeld Producentenorganisaties, is
bereidheid van de sector en overheid noodzakelijk. Ervaringen in het verleden hebben aangetoond dat
dergelijke onderlinge fondsen alleen toekomst hebben indien ze algemeen verbindend worden
verklaard, dan wel wettelijk worden geregeld.
Instrument
Voordelen
Nadelen
NL perspectief
Vangnet via interventie-
Effectief instrument voor
Lastiger uitvoerbaar dan in
Aanpassing interventieregeling
maatregelen
prijsstabilisatie bij
verleden door open
magere-melkpoeder nodig
crisissituaties: bodem in de
wereldmarkt
Vernieuwing door ruimere
markt
Risico van moeilijk
particuliere opslag en oplossen
verkoopbare voorraden als
van informatieproblemen
interventieprijs-niveau te hoog (‘signalling’)
wordt gekozen
Risicobeheer door
Creëren van marktmacht in
Algemeen verbindend
Biedt kansen en zou kunnen
Producenten-organisaties
asymmetrische marktrelaties
verklaring (mogelijk
profiteren van een seed
onvoldoende draagvlak)
money-regeling
(PO’s)
Beheer van onderlinge fondsen
Zeer beperkt toegepast
GLB geen knelpunt
Samenhang en noodzakelijkheid voor onderlinge?
Verzekeringen
Schadevergoeding in geval van Hoge drempelwaarde
Toepassing groeit
fysieke schade
Beperkt ex-post
Drempelwaarde per gewas en
Knelpunt draagvlak door GLB-
niet per perceel
drempelwaarde (gewas /
perceel)
oogstschaderegeling
Grensoverschrijdend?
Onderlinge fondsen
Schadevergoeding in geval van Bij grootschalige crisis te
fysieke schade (of inkomen in
weinig middelen om uit te
geval van artikel 39)
kunnen keren
Lage beheerskosten
Uitvoering vereist expertise en
Biedt kansen
Alleen toegepast voor DGF
(geen GLB link)
draagvlak sector om fonds op
GLB geen knelpunt voor artikel
te richten en te laten draaien
38. Garantiefondsen wel
complex in relatie tot omvang
doelgroep
Wageningen Economic Research Nota 2018-097
| 19
Instrument
Voordelen
Nadelen
NL perspectief
Inkomens-stabilisatie
Anticyclisch
Bij grootschalige crisis te
Beperkt draagvlak
weinig middelen om uit te
instrument (IST)
kunnen keren
GLB geen knelpunt
Uitvoering vereist expertise en
draagvlak sector om fonds op
te richten en te laten draaien
Voorzorgsparen
Extra liquiditeit op het moment Ondernemers moeten toegang Ontbreken concrete invulling
van schade
tot inkomen beperken
Aanvullende eisen borgt inzet
Deels ter vervanging van
te houden met de wensen van
reserveringen voor
directe betalingen waarbij
overheid en sector
risicomanagement
meer randvoorwaarden
GLB belemmert invoering maar
biedt ook kansen om rekening
worden gesteld
Prijscontracten/
Sluit aan bij marktwerking
Afhankelijk van medewerking
Gebruik verschilt per sector
ketenpartijen (verwerkers en
Termijnmarkt-contracten
Voorkomt lage prijzen
retail)
Lage transactiekosten
Te dunne markt
GLB geen knelpunt
termijncontracten (risico op
marktmanipulatie)
Naast inzicht in de mogelijkheden en knelpunten van risicobeheerinstrumenten (zie tabel) is gevraagd
naar de relatie met directe betalingen, eventuele verplichtstelling en publieke ondersteuning.
Directe betalingen en GLB-ondersteunde risicomanagementinstrumenten hebben ieder een
verschillend doel (en doelgroep). Directe betalingen hebben een inkomensondersteuningsfunctie, maar
dekken risico’s slechts beperkt af: een vaste betaling per jaar is onvoldoende om de gevolgen van een
extreem jaar te compenseren. Daarentegen dekken risicomanagementinstrumenten (specifieke)
risico’s af, maar ondersteunen ze inkomens nauwelijks. Directe betalingen zijn grondgebonden terwijl
de GLB-risicomanagementinstrumenten opengesteld kunnen worden voor alle agrarische sectoren. Het
is een politieke keuze of bepaalde instrumenten voor alle sectoren beschikbaar zijn, of dat ze alleen
door een select aantal sectoren benut mogen worden.
Vrijwillige deelname werkt in Nederland voor de gesubsidieerde en privaat uitgevoerde brede
weersverzekering (artikel 37). De deelname is nog relatief beperkt, maar deze neemt toe. Het
draagvlak onder telers voor het afsluiten van een brede weersverzekering zal toenemen indien
Nederland invulling geeft aan de opties zoals opgenomen in de Omnibusverordening (verlaging van de
schadedrempel van 30% naar 20% en verhoging van het toegestane subsidiepercentage van 65%
naar 70%). Ook een vrijstelling van de assurantiebelasting voor de brede weersverzekering zal het
draagvlak vergroten. Het onthouden van noodsteun ten tijden van misoogsten (in aanvulling op
rampsituaties zoals vastgelegd in de Wet Tegemoetkoming Schade bij rampen, zal de bewustwording
over nut en noodzaak van een verzekering onder telers versterken. Onderlinge fondsen beheerd door
de overheid of geaccrediteerde private onderlinge fondsen (bijvoorbeeld opgericht door PO’s) zouden
in principe gevolgschade kunnen afdekken met subsidie op grond van artikel 38. Het grootste knelpunt
wordt niet zo zeer gevormd door de eisen in de EU verordening, maar door de beperkte bereidheid
van sector en overheid om onderlinge fondsen op te richten. Een verplichtstelling (voor het afsluiten
van de brede weersverzekering en/of deelname aan een onderling fonds) heeft als voordeel dat
iedereen zijn risico’s afdekt. Andere voordelen zijn onder meer een verlaging van de transactiekosten
per deelnemer en het voorkomen van antiselectie. Er is echter onvoldoende draagvlak voor
verplichtstelling in de sectoren. Bovendien worden problemen voorzien met betrekking tot onder meer
het draagvlak van premiedifferentiatie (zoals al ervaren bij het DGF). Voorzorgsparen kan uitgevoerd
worden door private banken met een aanvulling van een eigen deposito met GLB-middelen
(‘matching’), maar omdat de belastingclaim blijft bestaan is de functie van het instrument
twijfelachtig. Prijscontracten zijn bij uitstek een privaat domein waarbij met name ketenpartners een
rol hebben.
20 | Wageningen Economic Research Nota 2018-097
In beginsel zijn PO’s geschikte/potentiële instrumenten voor het oplossen van collective action
problemen. Die issues gaan verder dan risico (bargaining, product quality, investments in marketing
arrangements, overeenkomsten over levering en afname bij teeltcontracten met eventuele specifieke
voorwaarden over productkwaliteit), maar het betreft al snel zaken die ook iets met het risiso voor de
boer doen. Na het wegvallen van de Productschappen is er een verlies aan instrumenten die daarvoor
kunnen worden gebruikt. Ze zijn potentieel interessant, juist ook in een context waarin zelforganisatie
door de overheid wordt toegejuicht.
De centrale vraag in de rechtvaardiging van steun en andere vormen van interventie is: in hoeverre is
er sprake van marktfalen? In het verlengde daarvan speelt de vraag hoe overheidsbeleid voor dit
marktfalen compensatie kan bieden. Daarbij moet er dan op worden toegezien dat het middel niet
erger is dan de kwaal. Er zijn verscheidene oorzaken waarom marktpartijen niet tot een geschikt
risicoafdekkingsysteem komen, zowel aan de vraagzijde als aanbodzijde. Er is informatie-asymmetrie
tussen de partijen die een risico ‘poolen’ (verzekerde versus verzekeraar, deelnemer fonds versus
fondsbeheerder). Het strategische gedrag dat door asymmetrische informatie wordt gevoed, verstoort
de marktwerking. Onevenwichtigheid in informatie kan leiden tot ongewenste situaties (moraliteit en
antiselectie). Ook het catastrofale karakter van sommige agrarische risico’s belemmert private partijen
om ze af te dekken. Daarnaast is het risicobewustzijn vaak laag. Ondernemers onderschatten vaak
catastrofale risico’s en zijn daardoor niet bereid de benodigde risicopremie of heffing te betalen. Als
gevolg van een geringe vraag naar verzekeringsproducten is er een te smalle basis om geschikte
private producten en fondsen te ontwikkelen en te exploiteren. Voor veel ondernemers is subsidie een
belangrijke drijfveer voor deelname. Bij verplichtstelling kunnen schaalvoordelen benut worden (lagere
transactiekosten) en problemen van antiselectie worden voorkomen. Door de mogelijkheid van
algemeen verbindend verklaring, dan wel door wettelijke regeling, kan deelname verplicht worden
(indien gewenst). Ondernemers en hun organisaties zijn doorgaans geen voorstander van
verplichtstelling. Ook is deze aanpassing moeilijk wettelijk te regelen zonder grote inspanningen. De
beslissing om tot verplichtstelling over te gaan is uiteindelijk een zaak van politieke afweging en geen
uitkomst van wetenschappelijke analyse.
Wageningen Economic Research Nota 2018-097
| 21
Literatuur en websites
AMTF, 2016. Improving Market Outcomes - Enhancing the position of farmers in the supply chain.
Report of the Agricultural Markets Task Force. Brussels, November 2016
Berkhout, P., M. Van Asseldonk, R.W. van der Meer, H.A.B. van der Meulen en H.J. Silvis, 2016.
Evaluatie Regeling brede weersverzekering. Wageningen, Wageningen Economic Research,
Rapport 2016-070.
COM, 2017. Communication from the commission to the European Parliament, the council, the
European economic and social committee and the committee of the regions. The future of food
and farming. COM, 2017, 713 final, Brussels.
Europese Commissie, 2014. Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over
de tenuitvoerlegging van de bepalingen betreffende producentenorganisaties, actiefondsen en
operationele programma’s in de sector groenten en fruit sinds de hervorming van 2007 (‘Verslag
over de regeling voor groenten en fruit’) SDW (2014) 54 final.
Europese Commissie, 2017. De toekomst van voeding en landbouw – Mededeling over het
gemeenschappelijk landbouwbeleid na 2020 Brussel, 29 november 2017. Europese Commissie –
Informatieblad.
Fiche: Mededeling de toekomst van voeding en landbouw, in Kamerstuk 22 112: Nieuwe
Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie. Gepubliceerd op
24 januari 2018.
Ministerie van EZ. Nationale Strategie voor toepassing van de Gemeenschappelijke Marktordening
voor groenten en fruit in Nederland (Periode 2017 – 2020)
Van Asseldonk, Marcel, en Ruud van der Meer, 2016. Coping with price risks on Dutch farms.
Wageningen, LEI Wageningen UR (University & Research centre), LEI Report 2016-054.
Van Asseldonk, Marcel, en Miranda Meuwissen, 2017. Gross margin insurance on Dutch dairy and
fattening pig farms. Wageningen, Wageningen Economic Research, Report 2017-026.
Stokkers, R., G.D. Jukema, R.W. van der Meer, P.X. Smit en G.S. Venema, 2012. Evaluatie nationale
strategie voor duurzame programma’s in de groente- en fruitsector 2009-2011.
LEl-publicatie 12-112, LEI Wageningen UR, Den Haag.
22 | Wageningen Economic Research Nota 2018-097
Wageningen Economic Research Nota 2018-097
| 23
Wageningen Economic Research
De missie van Wageningen University & Research is ‘To explore the potential of
Postbus 29703
nature to improve the quality of life’. Binnen Wageningen University & Research
2502 LS Den Haag
bundelen Wageningen University en gespecialiseerde onderzoeksinstituten van
T 070 335 83 30
Stichting Wageningen Research hun krachten om bij te dragen aan de
E [email protected]
oplossing van belangrijke vragen in het domein van gezonde voeding en
www.wur.nl/economic-research
leefomgeving. Met ongeveer 30 vestigingen, 5.000 medewerkers en 10.000
studenten behoort Wageningen University & Research wereldwijd tot de
aansprekende kennisinstellingen binnen haar domein. De integrale benadering
Wageningen Economic Research
van de vraagstukken en de samenwerking tussen verschillende disciplines
NOTA
vormen het hart van de unieke Wageningen aanpak.
2018-097
Wageningen Economic Research
De missie van Wageningen University & Research is ‘To explore the potential of
Postbus 29703
nature to improve the quality of life’. Binnen Wageningen University & Research
2502 LS Den Haag
bundelen Wageningen University en gespecialiseerde onderzoeksinstituten van
E [email protected]
Stichting Wageningen Research hun krachten om bij te dragen aan de oplossing
T +31 (0)70 335 83 30
van belangrijke vragen in het domein van gezonde voeding en leefomgeving.
www.wur.nl/economic-research
Met ongeveer 30 vestigingen, 5.000 medewerkers en 10.000 studenten behoort
Wageningen University & Research wereldwijd tot de aansprekende kennis
Nota 2018-097
Risicobeheerinstrumenten in het GLB
Bouwstenen voor de Nederlandse positie
instellingen binnen haar domein. De integrale benadering van de vraagstukken
en de samenwerking tussen verschillende disciplines vormen het hart van de
unieke Wageningen aanpak.
Marcel van Asseldonk, Huib Silvis, Roel Jongeneel en Ron Bergevoet
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/221d2860-a667-48d3-b062-6511f9a94141
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2012–2013
31 239
Stimulering duurzame energieproductie
Nr. 149
MOTIE VAN HET LID OUWEHAND
Voorgesteld 6 maart 2013
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat mestvergistingsinstallaties grote negatieve effecten op
de leefomgeving kunnen hebben en voor grote overlast en gezondheidsklachten zorgen bij omwonenden;
constaterende dat het vergisten van mest een zeer laag energetisch
rendement heeft en geen hernieuwbare energie oplevert, maar desondanks al ruim 345 miljoen euro subsidie heeft opgeslokt van de Stimuleringsregeling Duurzame Energie;
verzoekt de regering, in de volgende openstellingen van de SDE-plus geen
subsidie meer toe te kennen aan mestvergisting,
en gaat over tot de orde van de dag.
Ouwehand
kst-31239-149
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2013
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 31 239, nr. 149
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/71e31430-7f45-4937-b490-e3af5b9eb5f1
|
Inhoudsopgave
De politie‐reprimande voor minderjarige
first offenders van lichte feiten
Evaluatie van de landelijke Pilot Reprimande
De politie‐reprimande voor minderjarige
first offenders van lichte feiten
Evaluatie van de landelijke Pilot Reprimande
Jolande uit Beijerse
Tamar Fischer
Chiara van Guldener
Liselotte Postma
Frank Weerman
m.m.v. Floor Gorter
Erasmus School of Law ( in opdracht van het WODC)
Rotterdam
2022
Dit onderzoek is verricht in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek‐ en
Documentatiecentrum (WODC), Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Onderzoekers Erasmus School of Law, department of Law, Society and Crime:
Prof. mr. J. (Jolande) uit Beijerse (projectleider)
Dr. T. F. C. (Tamar) Fischer
Drs. C.C.F. (Chiara) van Guldener
Mr. dr. L. (Liselotte) Postma
Prof. dr. F.M. (Frank) Weerman
m.m.v. Mw F.N. (Floor) Gorter
Begeleidingscommissie
Em. prof. dr. I. (Ido) Weijers – Universiteit Utrecht (voorzitter)
Dr. M. (Martina) Althoff ‐ Rijksuniversiteit Groningen
Mr. S.G.M. (Suzanne) Hakhverdian – Ministerie van Justitie en Veiligheid
Drs. L.F. (Lars) Heuts – WODC (projectbegeleider)
Mr. C.M. (Cindy) Koole – Vereniging van Nederlandse Jeugdrechtadvocaten*
* sinds 1 januari 2022 jeugdrechter
Illustraties omslag: Josje van Koppen
VOORWOORD
Voor u ligt een rapport over een schijnbaar ‘klein’ onderwerp dat in werkelijkheid belangrijke
gevolgen heeft, voor minderjarige verdachten en voor de politiepraktijk. De Pilot Reprimande
heeft immers tot doel een einde te maken aan onnodige overbrenging naar het politiebureau
van minderjarige verdachten van de lichtste categorie feiten. En vervolgens om deze te
vervangen door een betekenisvolle interventie door de politie, de politie‐reprimande met
betrokkenheid van de ouders.
Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek en
Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Bij deze
bedanken wij de opdrachtgever voor het in ons gestelde vertrouwen en de prettige en
constructieve samenwerking met de projectbegeleider tijdens de uitvoering van het
onderzoek, Lars Heuts. Naast hem willen wij ook de andere leden van de
begeleidingscommissie ‐ Martina Althoff, Suzanne Hakhverdian en Cindy Koole ‐ en de
voorzitter Ido Weijers bedanken voor hun zeer nuttige commentaar en enthousiasmerende
begeleiding gedurende het gehele onderzoeksproces.
De pilot was een initiatief van de politie, het openbaar ministerie (OM) en Halt. De problemen
die de aanleiding vormden voor de nieuwe werkwijze, werden door alle partijen
onderschreven en de betrokkenheid bij dit onderzoek was groot. Elk van de organisaties heeft
ons in diverse fasen van dit onderzoek van informatie voorzien en in contact gebracht met de
juiste gesprekspartners die steeds in alle openheid met ons hebben gesproken. Bij het OM
noemen we Rianne de Back, landelijk jeugdofficier van justitie en coördinerend jeugdofficier
van justitie bij het parket Amsterdam, die ons niet alleen van belangrijke informatie voorzag,
maar ons als voorzitter van het landelijk platform jeugd OM, ondersteund door Ava Fuchs,
tevens meermalen in de gelegenheid stelde om dit platform bij te wonen. Bij het OM noemen
we ook Carlo Dronkers, coördinerend jeugdofficier van justitie bij het parket Oost‐Nederland,
en Linda Dubbelman, portefeuillehouder jeugd bij het Parket‐Generaal, die altijd bereid waren
informatie te geven en mee te denken. Eenzelfde betrokkenheid was er bij Janet ten Hoope,
directeur‐bestuurder van Halt. Van Jaap van der Spek, strategisch adviseur bij Halt, kregen we
binnen korte tijd alle Halt‐cijfers die we nodig hadden.
Bij de politie moest het meeste onderzoek worden verricht en geregeld en dankzij de hulp van
Nina Bierman, onze contactpersoon bij de portefeuille Zorg & Veiligheid (Z&V) van de
Nationale Politie, is dat gelukt. Ze was altijd aanspreekbaar voor vragen en heeft ons van veel
waardevolle informatie voorzien. Dat gold ook voor haar collega Jolanda Boere, voorzitter van
het landelijk jeugdoverleg Politie die ons meermalen in de gelegenheid stelde om dit overleg
bij te wonen, en eenheidsadviseur Z&V van de politie‐eenheid Midden‐Nederland. Enno
Wuijts, informatiekundige bij het Bureau Managementinformatie van de Nationale Politie,
hielp ons gedurende de loop van het onderzoek op diverse momenten de benodigde
registratiegegevens uit de politiesystemen te halen.
Eenheidsadviseurs Z&V Mohammed Aamri van de politie‐eenheid Rotterdam en Rob Ouborg
van de politie‐eenheid Zeeland‐West‐Brabant fungeerden als contactpersonen voor het
nadere onderzoek in hun politie‐eenheid. Het regelen van interviews met agenten in de
incidentenafhandeling, die zelf reprimandes hadden gegeven, bleek gezien de
personeelskrapte1 geen eenvoudige taak, maar voor Midden‐Nederland werd dat toch nog
redelijk snel geregeld dankzij de inzet van Sandra Jongerius. In Rotterdam kregen we veel hulp
van Jan‐Tjeerd de Jong die regelde dat we zowel met de politie in ‘blauw’ op straat als in ‘grijs’
op het bureau konden meekijken, en die ons invoerde in alle rollen en functies van de
complexe politieorganisatie. Tot slot noemen we Nicole Olbertz en Jeannette de Vries, de
initiatiefnemers van de Pilot Reprimande in het district Twente. Hun gastvrije ontvangst en
inspirerende en informatieve betoog in het politiebureau in Hengelo, dat vrijwel de hele
middag in beslag nam, vormde een perfecte start van het onderzoek.
Wij zijn alle genoemde personen, maar ook alle niet met name genoemde personen die we
hebben geïnterviewd, bevraagd en bij wie we informatie hebben opgevraagd, zeer erkentelijk
voor hun bijdrage aan dit onderzoek. Wij hebben de openheid, zorgvuldigheid en aandacht in
deze contacten als een groot voorrecht ervaren en hopen daar recht aan te doen met dit
onderzoeksrapport. We hebben getracht alle lijntjes bij elkaar te brengen en op basis van de
empirische bevindingen gecombineerd met juridisch en criminologisch onderzoek een op de
praktijk gericht pad uit te zetten voor de toekomst. En omdat zeker in de drukke politiepraktijk
een beeld meer zegt dan duizend woorden, hebben we Josje van Koppen gevraagd de
bedoeling van de politie‐reprimande te verbeelden en op de omslag gezet. Wij hopen en
vertrouwen erop dat dit rapport zo nog beter zijn weg zal vinden in de praktijk.
Namens het onderzoeksteam,
Jolande uit Beijerse
Rotterdam, 8 april 2022
1
Politie gaat lastig jaar met personeelskrapte tegemoet, NOS Nieuws 13 januari 2022.
INHOUDSOPGAVE
VOORWOORD........................................................................................................................... 5
LIJST MET AFKORTINGEN........................................................................................................... i
AFKORTINGEN LANDENONDERZOEK ........................................................................................ ii
SAMENVATTING ...................................................................................................................... iii
1
2
Inleiding ............................................................................................................................ 1
1.1
De landelijke Pilot Reprimande .................................................................................. 1
1.2
Doel van het onderzoek en onderzoeksvragen .......................................................... 2
1.3
De methode van het onderzoek in hoofdlijnen.......................................................... 3
1.3.1
De planevaluatie ................................................................................................. 3
1.3.2
De procesevaluatie ............................................................................................. 4
1.3.3
De outputevaluatie ............................................................................................. 6
1.3.4
Aanvullend juridisch en criminologisch literatuuronderzoek .............................. 8
De beoogde doelen, doelgroep en opzet van de nieuwe werkwijze .............................. 10
2.1
Inleiding ................................................................................................................... 10
2.2
De met de pilot beoogde doelen.............................................................................. 10
2.2.1
De doelen zoals deze naar voren komen uit de basisdocumenten ................... 10
2.2.2 Het voorkomen van een nodeloos gejuridificeerd proces met insluiting op het
politiebureau .................................................................................................................. 11
2.2.3
Het bieden van een helder kader voor een landelijk eenduidige werkwijze ..... 13
2.2.4
Een proportionele en pedagogische afhandeling buiten het strafrecht............ 14
2.2.5
Een passende, effectieve reactie ter voorkoming van recidive ......................... 14
2.3
De beoogde doelgroep van de pilot ......................................................................... 15
2.3.1
Aangehouden minderjarige verdachten van 12 tot 18 jaar .............................. 15
2.3.2
Het criterium ‘first offender’ ............................................................................. 15
2.3.3
Het criterium ‘feit met een licht en eenvoudig karakter’ .................................. 16
2.3.4
Contra‐indicaties: zorgen over het gedrag, groepsdruk of de thuissituatie ...... 17
2.4
De beoogde werkwijze en rolverdeling .................................................................... 18
2.4.1
Overname van de burgeraanhouding en het checken van het bewijs .............. 19
2.4.2
Contact met de hulpofficier van justitie die informatie checkt bij ZSM ............ 19
2.4.3
Telefonische voorgeleiding voor de hulpofficier van justitie ............................ 20
2.4.4
Plaats en moment reprimandegesprek met betrokkenheid van ouders ........... 20
2.4.5
Inhoud van het reprimandegesprek.................................................................. 21
2.4.6
Bereidheid tot schadevergoeding ..................................................................... 21
2.5
Vooraf benoemde randvoorwaarden en verwachte neveneffecten ........................ 22
2.5.1
Vooraf benoemde randvoorwaarden ............................................................... 22
2.5.2
Verwachte neveneffecten................................................................................. 23
2.6
3
Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers ........................................... 26
3.1
Inleiding ................................................................................................................... 26
3.2
Het tot stand komen van de registraties en het databestand .................................. 26
3.2.1
De registratie door de agenten ......................................................................... 26
3.2.2
Het landelijk databestand ................................................................................. 27
3.3
Doelbereik, aantal en aard van de reprimandezaken............................................... 27
3.3.1
Aantal reprimandes en ontwikkelingen over de tijd ......................................... 28
3.3.2
Aantal reprimandes naar type strafbaar feit ..................................................... 30
3.3.3
Aantal reprimandes naar geslacht, leeftijd en delict verleden .......................... 31
3.3.4
Verschillen tussen de politie‐eenheden in de toepassing van de reprimande .. 32
3.4
Vergelijking aantal en aard van de doelgroepzaken met en zonder reprimande ..... 37
3.4.1
Aandeel doelgroepzaken zonder reprimande naar politie‐eenheid.................. 38
3.4.2
Ontwikkeling in aandeel doelgroepzaken zonder reprimande tijdens de pilot . 39
3.4.3
Doelgroepzaken zonder reprimande naar type afhandeling en afdoening ....... 39
3.4.4
Strafbaar feit, leeftijd en geslacht bij doelgroepzaken zonder en met reprimande
40
3.5
Vergelijking van de afhandeling in doelgroepzaken zonder en met reprimande ..... 42
3.5.1
Aanhouding en duur tussen aanhouding en heenzending ................................ 42
3.5.2
Oudergesprek ................................................................................................... 44
3.5.3
VT‐melding........................................................................................................ 45
3.5.4
Schadevergoeding en civiele vordering winkeliers ........................................... 46
3.6
4
Samenvatting van de bevindingen ........................................................................... 24
Samenvatting van de bevindingen ........................................................................... 47
De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden .................................. 49
4.1
Inleiding ................................................................................................................... 49
4.2
De introductie van de werkwijze en de context van de politiesetting ..................... 49
4.2.1
De landelijke introductie van de werkwijze in de politie‐eenheden ................. 49
4.2.2
De introductie binnen de drie politie‐eenheden bij de basisteams .................. 50
4.2.3
De nieuwe werkwijze in de context van de incidentafhandeling op straat ....... 51
4.3
Een inventarisatie van de mutaties en kanttekeningen bij de registratie ................ 53
4.3.1
Kanttekeningen bij de registratie van de reprimande in BVH ........................... 53
4.3.2
De betrokken jongeren en groepssamenstelling .............................................. 55
4.3.3
Mutaties waarin geen aanhouding is verricht................................................... 56
4.4
De uitvoering van de werkwijze en rolverdeling ...................................................... 58
4.4.1
Minderjarigen die zonder reprimande zijn ingesloten op het politiebureau .... 58
4.4.2
Een reprimande na insluiting en voorgeleiding op het politiebureau ............... 59
4.4.3
Het overleg met de hulpofficier van justitie over de reprimande ..................... 60
4.4.4
Telefonische voorgeleiding aan de hulpofficier van justitie .............................. 60
4.4.5
De check bij ZSM ............................................................................................... 61
4.5
4.5.1
De leeftijdsgroep van 12 tot 18 jaar .................................................................. 61
4.5.2
Het criterium ‘first offender’ ............................................................................. 62
4.5.3
Het criterium ‘feit met een licht en eenvoudig karakter’ .................................. 62
4.5.4
Contra‐indicatie: recalcitrant gedrag ................................................................ 63
4.5.5
Contra‐indicatie: groepsdruk ............................................................................ 64
4.5.6
Contra‐indicatie: zorgen rondom de minderjarige............................................ 65
4.5.7
Contra‐indicatie: angst voor de (fysieke) reactie van de ouders ....................... 67
4.6
De uitvoering van het reprimandegesprek en andere interventies.......................... 68
4.6.1
Verslagen van de reprimandegesprekken in de mutaties ................................. 68
4.6.2
Meldingen bij Veilig Thuis ................................................................................. 71
4.6.3
Winkelmaatregelen .......................................................................................... 72
4.7
5
De toepassing van de criteria en contra‐indicaties .................................................. 61
Samenvatting van de bevindingen ........................................................................... 74
De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen ................................. 77
5.1
Inleiding ................................................................................................................... 77
5.2
Een landelijk eenduidige werkwijze ......................................................................... 78
5.2.1
Geen eenduidige presentatie naar de basisteams ............................................ 78
5.2.2
Onvoldoende bekendheid met de werkwijze ................................................... 81
5.2.3
Ruis door de reprimande meerderjarige first offenders met RAPP‐app ............ 82
5.2.4
Insluiting op het politiebureau nog niet in alle gevallen voorkomen ................ 83
5.2.5
Aanbevelingen voor een betere bekendmaking van de werkwijze ................... 84
5.3
Het bieden van een helder kader ............................................................................. 85
5.3.1
Twee parallel lopende werkwijzen reprimande bij winkeldiefstal .................... 85
5.3.2
De handhaving van het bestaande kader voor niet aangehouden verdachten. 86
5.3.3
Een feit met een licht en eenvoudig karakter bezien in de context .................. 86
5.3.4
Onhelderheid over het doel van de telefonische voorgeleiding ....................... 87
5.3.5
Onhelderheid over de meerwaarde van de check bij ZSM................................ 88
5.3.6
Problemen rond de registratie van de reprimande in BVH ............................... 89
5.4
Een proportionele en pedagogische afhandeling buiten het strafrecht ................... 90
5.4.1
De meerwaarde volgens de partijen ................................................................. 90
5.4.2
Het reprimandegesprek in aanwezigheid van de ouders .................................. 91
5.4.3
Het belang van versterking van het jeugdspecialisme bij de politie.................. 93
5.4.4
Waken voor een te veelvuldige toepassing van de VT‐melding ........................ 94
5.4.5
De samenloop met winkelmaatregelen ............................................................ 95
5.5
5.5.1
Ontwikkeling van het totaal aantal Halt‐verwijzingen ...................................... 97
5.5.2
Ontwikkeling van de instroom bij Halt voor een aantal strafbare feiten .......... 98
5.5.3
Ontwikkeling van de instroom in verschillende politie‐eenheden .................. 101
5.5.4
Verschuiving van Halt naar de reprimande? ................................................... 102
5.6
6
Effecten op de instroom bij Halt .............................................................................. 96
Samenvatting van de bevindingen ......................................................................... 103
De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief ......................... 105
6.1
Inleiding ................................................................................................................. 105
6.2
De reprimande in een breder juridisch perspectief ............................................... 105
6.2.1
De oorsprong van de politie‐reprimande in Nederland .................................. 105
6.2.2
Buitengerechtelijke afdoening van jeugdstrafzaken en het IVRK.................... 106
6.2.3
De arresten Salduz en Panovits: ruimte voor uitzonderingen ......................... 107
6.2.4
Richtlijn 2016/800/EU: reikwijdte en proportionaliteitsclausule .................... 108
6.2.5
De Duitse wet: niet als naar verwachting wordt afgezien van strafvervolging 109
6.2.6
De Belgische Omzendbrief: een andere regeling voor ‘mineure’ feiten ......... 110
6.2.7
De Nederlandse regeling van de consultatiebijstand in perspectief ............... 112
6.2.8
De Nederlandse regeling van de burgeraanhouding in perspectief ................ 113
6.3
De reprimande en vergelijkbare reacties in andere landen ................................... 114
6.3.1
Buitengerechtelijke afdoening in andere landen ............................................ 115
6.3.2
Partijen die beslissen tot de reprimande en deze uitvoeren........................... 117
6.3.3
De leeftijdscategorie en het criterium ‘first offender’..................................... 122
6.3.4
De feiten waarvoor de reprimande mag worden toegepast ........................... 123
6.3.5
Verderstrekkende gedragsbeïnvloedende voorwaarden ................................ 125
6.3.6
Het registreren van de reprimande en de mogelijke gevolgen daarvan ......... 126
6.3.7
De Nederlandse nieuwe werkwijze reprimande in internationale context ..... 127
6.4
Verwachte effectiviteit op basis van eerder empirisch onderzoek ........................ 130
6.4.1
Overzichtsstudies naar recidive bij reprimande en vergelijkbare reacties ...... 130
6.4.2
Twee recente studies ...................................................................................... 132
6.4.3
Effecten op zelfgerapporteerde delinquentie ................................................. 132
6.4.4
Effecten op andere uitkomstmaten ................................................................ 133
6.4.5
Andere relevante bevindingen........................................................................ 134
6.4.6
6.5
7
Wat is nu de verwachte effectiviteit van de reprimande? .............................. 135
Samenvatting van de bevindingen ......................................................................... 136
Conclusies en aanbevelingen ........................................................................................ 139
7.1
Samenvattende conclusie ...................................................................................... 139
7.2
Aanbevelingen ....................................................................................................... 145
7.2.1
Algemene aanbevelingen................................................................................ 146
7.2.2
Aanbevelingen met betrekking tot het reprimandeproces ............................. 147
7.2.3
Aanbevelingen met betrekking tot de criteria en contra‐indicaties ................ 148
7.2.4
Aanbevelingen met betrekking tot het reprimandegesprek ........................... 149
Literatuurlijst ........................................................................................................................ 151
Literatuur landenonderzoek ................................................................................................. 154
Bijlagen ................................................................................................................................. 158
Bijlage I. Onderzoeksvragen van de opdrachtgever.......................................................... 158
Bijlage II. Topiclijst interviews sleutelinformanten ........................................................... 160
Bijlage III. Topiclijst interviews agenten die reprimande hebben gegeven ....................... 162
Bijlage IV. Uitgebreide omschrijving variabelen in registratiegegevens ........................... 164
Bijlage V. Gedetailleerde indeling typen strafbare feiten in registratiegegevens ............. 165
Bijlage VI. Overzichten van de mutaties in drie politie‐eenheden .................................... 167
Bijlage VII. Indeling drie nader onderzochte politie‐eenheden......................................... 170
Bijlage VIII. Werkdocument Reprimande jeugd Utrecht Centrum .................................... 171
Bijlage IX. Overzicht toepassing waarschuwingen in andere landen ................................ 172
LIJST MET AFKORTINGEN
JPT
LPJOM
MJenV
OM
OvJ
PV
RvdK
SODA
T(OM)
VNJA
VOG
VT
WODC
ZSM
Jeugdpreventieteam
Landelijk platform jeugdOM
Ministerie van Justitie en Veiligheid
Openbaar Ministerie
officier van justitie
proces‐verbaal
Raad voor de Kinderbescherming
Service Organisatie Directe Aansprakelijkstelling
Transactie Openbaar Ministerie
Vereniging van Nederlandse Jeugdrechtadvocaten
Verklaring Omtrent het Gedrag
Veilig Thuis
Wetenschappelijk Onderzoek‐ en Documentatiecentrum
Zorgvuldig, Snel en op Maat
Diensten, functies, rollen en portefeuilles bij de politie
GGP
Gebieds Gebonden Politie
hOvJ
hulpofficier van justitie (rol)
JCvD
Justitieel Coördinator van Dienst (rol)
OE
Operationeel Expert (functie)
OPCO
Operationeel coördinator (rol)
OSB
Operationeel Specialist B (functie)
OSE
Operationeel Specialist E (functie)
OVDP
Officier van dienst Politie (rol)
VVC
Veel Voorkomende Criminaliteit
Z&V
Zorg & Veiligheid (portefeuille)
Registratiesystemen
BVH
Basisvoorziening Handhaving
BVI‐IB
Basisvoorziening Informatie‐Integrale Bevraging
BOSZ
Beter Opsporen door Sturing op Zaken
RAPP
Registratie Applicatie Politie Processen
In dit rapport gebruikte afkortingen voor Politie‐Eenheden
MN
Midden‐Nederland
RD
Rotterdam
ZWB
Zeeland‐West‐Brabant
Wetgeving en rechtspraak
EHRM
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
EVRM
Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
IVRK
Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind
Sr
Wetboek van Strafrecht
Sv
Wetboek van Strafvordering
i
AFKORTINGEN LANDENONDERZOEK
Australië
JDU
JJT
Juvenile Diversion Units
Juvenile Justice Teams
België
WVH
Wet betreffende de voorlopige hechtenis
Canada
YCJA
Youth Criminal Justice Act
Duitsland
JGG
JWG
Jugendgerichtsgesetz
Gesetz für Jugendwohlfahrt
Engeland en Wales
YOT
Youth Offending Team
Ierland
GJDP
Garda Juvenile Diversion Programme
Schotland
JLO
PRS
SCRA
WSA
Juvenile Liaison Officer
Pre‐referral screening process
Scottish Children’s Reporters Administration
Whole System Approach
Zwitserland
JCC
Federal Juvenile Criminal Code
ii
Samenvatting
SAMENVATTING
Aanleiding
Op 1 oktober 2020 werd de landelijke Pilot Reprimande gestart, op initiatief van de politie,
het Openbaar Ministerie (OM) en Halt, en met betrokkenheid van het ministerie van Justitie
en Veiligheid (MJenV). Tijdens de pilot werd een nieuwe werkwijze gehanteerd voor op
heterdaad aangehouden minderjarige first offenders van een licht feit. Die nieuwe werkwijze
houdt in dat deze aangehouden minderjarigen niet langer worden overgebracht naar het
politiebureau om daar te worden voorgeleid aan de hulpofficier van justitie (hOvJ), maar dat
dit ter plaatse telefonisch gebeurt. Als de hOvj vindt dat de minderjarige in aanmerking komt
voor een reprimande, wordt deze in vrijheid gesteld en zal kort daarna een
reprimandegesprek plaatsvinden, waarbij ook de ouders worden betrokken. De Pilot zou
aanvankelijk een jaar duren, tot 1 oktober 2021, maar is tussentijds verlengd tot het moment
van besluitvorming op basis van de resultaten uit dit onderzoek. Het rapport waarvan dit de
samenvatting is, bevat de evaluatie van deze nieuwe werkwijze op basis waarvan zal worden
besloten over de voortzetting daarvan.
Methode van onderzoek
Het onderzoek bestaat uit drie deelevaluaties: een plan‐, proces‐ en outputevaluatie. De
planevaluatie staat in het teken van de vraag hoe de Pilot Reprimande in het licht van de
nagestreefde doelen is opgezet en wat de verwachte bijdrage was aan die doelen. Hiervoor
zijn de basisdocumenten van de pilot bestudeerd en interviews gehouden met een vijftiental
sleutelinformanten van de bij de opzet van de Pilot betrokken partijen, te weten de politie,
het OM en Halt, en andere betrokken professionals van het MJenV, de Raad voor de
Kinderbescherming en van de al eerder gestarte Pilot Reprimande in het district Twente van
de Politie‐Eenheid Oost Nederland.
De procesevaluatie staat in het teken van de vraag hoe de uitvoering van de Pilot Reprimande
verloopt en wat de ervaringen zijn van de betrokken partijen. Hiervoor zijn op verschillende
manieren gegevens verzameld. Om te beginnen is onderzoek gedaan naar de landelijke
registraties van de reprimande door de politie. Vervolgens is in drie politie‐eenheden nader
onderzoek gedaan door een uitvoerige inhoudsanalyse van een steekproef van 66 mutaties
uit de drie Politie‐Eenheden met betrekking tot 117 minderjarige verdachten. In deze politie‐
eenheden zijn ook interviews gehouden met zestien agenten over hun ervaringen met het
toepassen van de werkwijze waarbij uitvoerig is ingegaan op de gemaakte keuzes en de
daaraan ten grondslag liggende veronderstellingen.
De outputevaluatie staat in het teken van de vraag of de doelen van de Pilot worden bereikt
en wat de (ervaren) neveneffecten zijn. Hiervoor is voortgebouwd op de bevindingen en
informatie die naar voren komen uit de plan‐ en procesevaluatie, zijn extra analyses
uitgevoerd op de registratie‐data over het verloop van de afhandeling en is aanvullende
informatie verzameld door interviews te houden met bij het proces betrokken actoren, te
iii
Samenvatting
weten de politiefunctionarissen van de drie ZSM‐locaties van de onderzochte politie‐
eenheden, enkele hOvJ's in de Politie‐Eenheid Rotterdam en de directie van de Service
Organisatie Directe Aansprakelijkstelling (SODA) die namens de winkelier de civiele vordering
ofwel ‘winkelboete’ afhandelt. Verder is via de contactpersoon van het OM voor deze pilot
informatie verzameld over de Pilot reprimande meerderjarigen en de RAPP (Registratie
Applicatie Politie Processen)‐app,2 is een Stakeholderssessie gehouden met een selectie van
de belangrijkste sleutelinformanten van de politie, het OM en Halt, is een kwalitatieve
enquête uitgezet onder de jeugdrechtadvocaten en zijn registratiegegevens verzameld en
geanalyseerd met betrekking tot de ontwikkeling van de Halt‐verwijzingen.
Naast de hiervoor beschreven deelevaluaties van de pilot, is aanvullend juridisch en
criminologisch literatuuronderzoek verricht. Er is een juridische analyse verricht van de
problematiek die ten grondslag ligt aan de Pilot, de gevolgen van burgeraanhouding en de
verplichte consultatiebijstand door een advocaat bij minderjarige verdachten van lichte feiten
die zich lenen voor buitengerechtelijke afdoening. Verder is er criminologisch
literatuuronderzoek verricht naar de inzet van de reprimande en vergelijkbare reacties en
interventies in het buitenland alsmede naar de effecten van de reprimande en vergelijkbare
interventies, met name op de recidive.
De beoogde doelen, doelgroep en opzet van de pilot
Er kunnen vier beoogde doelstellingen worden onderscheiden waarvan de eerste twee meer
procesmatig van aard zijn en de laatste twee meer inhoudelijk. Het eerste doel dat met de
pilot moet worden bereikt is het voorkomen van een nodeloos gejuridificeerd proces met
insluiting op het politiebureau. Dat doel komt voort uit de situatie die de aanleiding vormde
tot het ontstaan van de pilot, te weten de in de praktijk gegroeide situatie waarin
minderjarigen onnodig lang op het politiebureau verbleven. Het tweede doel, het bieden van
een helder kader voor een landelijk eenduidige werkwijze, kwam daaruit voort omdat er op
verschillende plekken in het land initiatieven werden ontwikkeld om iets tegen het onnodige
verblijf in de politiecel te doen. Een derde doel is het voorzien in een proportionele en
pedagogische afhandeling buiten het strafrecht. Een vierde doel is het bieden van een
passende en effectieve reactie ter voorkoming van recidive.
De beoogde doelgroep van de pilot bestaat uit verdachten van 12 tot 18 jaar die op heterdaad
zijn aangehouden en die first offender zijn – dus nog niet eerder in aanmerking zijn gekomen
voor een reprimande, Halt‐afdoening, OM‐afdoening of een afdoening door de rechter. Ze
moeten worden verdacht van een feit met een licht en eenvoudig karakter, met name
eenvoudige winkeldiefstal van geringe waarde, vernieling waarbij er sprake is van geringe
schade en gebruik maken van een ID‐bewijs op naam van een ander of een simpel
gefalsificeerd ID‐bewijs in de horeca. De toevoeging ‘met name’ moet de ruimte geven om
ook andere feiten van een licht en eenvoudig karakter daaronder te brengen. Er zijn geen
bedragen genoemd omdat de context bepalend moet zijn. Contra‐indicaties zijn gelegen in
het gedrag van de minderjarige doordat hij zich recalcitrant opstelt, er groepsdruk van
buitenaf is, er zorgen zijn over de minderjarige of zijn of haar opvoedsituatie en angst bij de
2
Dit is een nieuw registratiesysteem voor de politie waarmee het werkproces volledig digitaal via een app op de
telefoon kan worden afgehandeld.
iv
Samenvatting
minderjarige voor de (fysieke) reactie van zijn of haar ouders. In geval van zorgen over de
thuissituatie moet altijd een melding bij Veilig Thuis (VT)3 worden gedaan. In geval van angst
voor de reactie van de ouders, zou het eerste contact met de ouders op het bureau plaats
moeten vinden.
De beoogde werkwijze en rolverdeling is dat de agent die ter plaatse de aanhouding op
heterdaad afhandelt of overneemt, het bewijs en de informatie checkt, telefonisch contact
opneemt met de dienstdoende hOvJ en de uitkomsten van de check met de hOvJ bespreekt.
De hOvJ checkt tijdens openingstijden van ZSM bij de politiefunctionaris aldaar of er nog
relevante persoonlijke informatie is en spreekt daarna met de minderjarige in het kader van
de telefonische voorgeleiding waarbij niet inhoudelijk wordt verhoord, maar alleen
procesvragen worden gesteld om de aanhouding te toetsen. Na het besluit tot reprimande
neemt de agent ter plaatse contact op met de ouders, informeert hen en voert waar mogelijk
direct het reprimandegesprek in hun telefonische aanwezigheid. Er worden afspraken
gemaakt over het vervoer van de minderjarige en als het gesprek niet direct kan plaatsvinden,
wordt afgesproken waar en wanneer het gesprek dan wel plaatsvindt, idealiter binnen 48 uur.
Tijdens het reprimandegesprek moet de agent met de minderjarige bespreken dat het gesprek
geen verhoor is en geen strafrechtelijk doel heeft, maar een pedagogisch doel om van de
situatie te leren en om in de toekomst geen strafbare feiten meer te plegen. Er is een Leidraad
reprimandegesprek met een aantal onderwerpen om met de minderjarige en ouders te
bespreken om te eindigen met de reprimande zelf waarbij aan de minderjarige wordt
uitgelegd waarom zijn gedrag wordt afgekeurd, wat de gevolgen zijn voor de winkelier of
gedupeerde, dat er een registratie komt in het politiesysteem en wat er gebeurt als deze
opnieuw wordt betrapt op een delict (inclusief het ‘strafblad’). Met de gedupeerde moeten er
afspraken worden gemaakt over teruggave van de gestolen goederen en vergoeding van de
(directe) schade.
Tot slot zijn de vooraf benoemde randvoorwaarden en verwachte neveneffecten
geïnventariseerd. De randvoorwaarden waren dat de pilot gedegen en onafhankelijk wordt
geëvalueerd en dat partijen mede op basis van de uitkomsten daarvan nader zullen besluiten
over het vervolg en dat er goed en eenduidig wordt geregistreerd in de Basis Voorziening
Handhaving (BVH), een incidentregistratiesysteem van de Nationale Politie. Genoemde
neveneffecten die worden verwacht zijn tijdsbesparing bij de politie, het toewerken naar een
geautomatiseerde verwerking van de reprimandes, het kunnen signaleren van zorgen tijdens
een reprimandegesprek bij de minderjarige thuis, en een mogelijk lagere instroom bij Halt en
bij de advocatuur.
Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers
Met betrekking tot de omvang en het doelbereik zijn in de onderzochte periode in totaal 3.964
reprimandes geregistreerd. Dit houdt in dat ongeveer 15% van alle zaken tegen minderjarige
verdachten met een reprimande is afgehandeld. Van de 5024 zaken die binnen de criteria van
de pilot vielen (de doelgroepzaken) blijkt 56% te zijn afgedaan met een reprimande. Van de
overige 44% is niet bekend waarom er geen gebruik gemaakt is van de reprimande. Dit kan
3
Veilig Thuis is het advies‐ en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling.
v
Samenvatting
zijn omdat het niet om ‘geringe schade’ ging, omdat andere contra‐indicaties aanwezig waren,
of omdat er niet gedacht is aan de pilot omdat deze nog niet voldoende was gecommuniceerd
in de politie‐eenheid. Een lichte stijging in het aandeel doelgroepzaken dat met een
reprimande is afgedaan gedurende het verloop van de pilotperiode ondersteunt dit laatste als
deelverklaring. Van de doelgroepzaken die niet met een reprimande worden afgehandeld,
wordt het grootste deel (55%) doorverwezen naar Halt. Een kleiner maar relevant deel van de
zaken (14%) wordt geseponeerd.
Wat betreft de aard van de zaken en de kenmerken van de jeugdigen laten de cijfers zien dat
de zaken die zijn afgehandeld met een reprimande, voor het overgrote deel betrekking
hebben op winkeldiefstal, op grote afstand gevolgd door andere categorieën van strafbare
feiten. Daaronder ook categorieën zoals geweld en zeden, of (vuur)wapenbezit die op het
eerste gezicht niet reprimande‐waardig zijn. De registraties geven echter te weinig inzicht in
de details van de zaken om te concluderen of wellicht toch sprake is van een feit met een licht
en eenvoudig karakter. Een klein maar relevant deel, namelijk 15 procent, van de
minderjarigen die een reprimande hebben gekregen, bleek geen first offender te zijn. De
grootste aantallen reprimandes zijn gegeven aan 14‐jarigen. Verder blijkt dat hoe lager de
leeftijd des te groter de kans op een reprimande in plaats van een andere wijze van
afhandeling. Bij 16‐ en 17‐jarigen wordt een meerderheid van de doelgroepzaken anders
afgehandeld dan met een reprimande. De kans op een reprimande is in de selectie
doelgroepzaken voor jongens en meisjes gelijk. In absolute aantallen zijn er wel bijna twee
keer zo veel reprimandes gegeven aan jongens als aan meisjes.
Wat betreft de kenmerken van de afhandeling blijkt dat er in een meerderheid van de zaken
volgens de registraties daadwerkelijk een reprimandegesprek is geweest en daarbij waren dan
ook meestal de ouders betrokken. Er is tegelijk ook nog een aanzienlijk deel van de zaken
waarbij in de registraties geen melding van zo’n gesprek wordt gemaakt. Overigens vinden
oudergesprekken ook plaats bij een derde van de zaken waarin geen reprimande werd
gegeven. Van de oudergesprekken bij niet‐reprimande zaken is echter niet duidelijk welke
inhoud ze hebben. Een belangrijk doel van de pilot was om ervoor te zorgen dat minderjarigen
niet meer worden opgehouden op het politiebureau. Uit de landelijke cijfers blijkt dat 11%
van de minderjarigen in reprimandezaken toch nog op het politiebureau is opgehouden. Van
die groep verbleef 18% er zelfs langer dan 5 uur (dit is 2% van alle reprimandezaken). Van de
groep minderjarigen uit een doelgroepzaak met een andere afhandeling dan een reprimande,
verbleef 28% langer dan 5 uur op het politiebureau.
Er blijken duidelijke verschillen tussen de politie‐eenheden in de aantallen reprimandes en de
ontwikkeling daarin. Binnen de selectie van doelgroepzaken, zijn er in de politie‐eenheid met
het grootste aandeel reprimandes bijna twee keer zoveel reprimandes gegeven als in de regio
met het kleinste aandeel reprimandes. Behalve in de oplegging verschillen de regio’s ook in
de wijze van afhandeling. Die verschillen betreffen vooral de plaats waar het reprimande
gesprek gehouden wordt en de mate waarin er in reprimandezaken sprake is van een civiele
vordering ofwel een ‘winkelboete’ van de winkelier. In een aantal politie‐eenheden was een
dergelijke vordering geregistreerd bij een groot aantal reprimandezaken (tot bijna 40%) terwijl
dit aandeel bij andere politie‐eenheden veel lager is of zelfs bijna niet voorkomt in de
registraties.
vi
Samenvatting
De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden
Na de introductie van de werkwijze van het landelijke niveau naar het niveau van de politie‐
eenheden bleek dat niet alle politie‐eenheden op de pilot zaten te wachten en dat er erg
weinig tijd was om de pilot goed uit te zetten. Enkele politie‐eenheden waaronder de
onderzochte Politie‐Eenheid Rotterdam zijn twee maanden na de start van de landelijke pilot,
dus in december 2020, begonnen aan de pilot om de nodige tijd te kunnen nemen terwijl
andere politie‐eenheden zoals de onderzochte Politie‐Eenheid Zeeland‐West‐Brabant, alles
op alles hebben gezet om de werkwijze tijdig in te voeren. Uit de wijze waarop de pilot
vervolgens via de Eenheidsstaf en de districten is gecommuniceerd naar de basisteams blijkt
hoe verschillend de interne processen binnen de politie‐eenheden zijn georganiseerd. De
nieuwe werkwijze is in elk van de drie nader onderzochte politie‐eenheden via andere lijnen
uitgezet. Om de reprimandes en de wijze waarop ze worden geregistreerd, goed te kunnen
plaatsen, is de context van de politiesetting waarin ze tot stand komen, geobserveerd. Daaruit
bleek dat het geven van een waarschuwing de politie al niet vreemd was en voor de meest
uiteenlopende feiten wordt gebruikt, ook bij meerderjarige verdachten. Voorts bleek dat de
diensten van politieagenten zeer afwisselend en niet te plannen zijn en dat het registreren
van de reprimandes tussen de hectiek van het politiewerk door moet gebeuren, waardoor er
niet altijd voldoende tijd voor is. Er moet dus rekening mee worden gehouden dat uit de
registraties niet altijd een volledig beeld van de praktijk naar voren komt.
Uit de inventarisatie van de 66 mutaties kwam naar voren dat de feiten veelal in groepjes zijn
gepleegd, vaak duo’s van meisjes of jongens van dezelfde leeftijd. Uit de registraties bleek
tevens dat belangrijke gegevens die nodig zijn om te bezien of de werkwijze is gevolgd, niet
zijn genoteerd en volgens de werkwijze ook niet hoefden te worden genoteerd. Daaronder
valt het meest cruciale gegeven of er sprake was van een aanhouding (op heterdaad), wat de
voorwaarde is voor de nieuwe werkwijze. In minimaal 12 van de steekproef van 66
incidentmutaties (met in totaal 26 minderjarige verdachten) is er gezien de beschrijving
waarschijnlijk geen aanhouding verricht. Dat betrof vooral vernielingen met geringe schade
waarin geen sprake was van een burgeraanhouding en agenten het kennelijk niet
proportioneel achtten om de minderjarige verdachte aan te houden. In vrijwel al die mutaties
waarin geen aanhouding is verricht, zijn de ouders betrokken bij de reprimande. In enkele
incidenten was er een uitdrukkelijk verzoek van de gedupeerden (waaronder een school) voor
het voeren van een reprimandegesprek door de politie met de minderjarigen.
Bij 54 mutaties met in totaal 91 verdachten was er sprake van een (burger)aanhouding en
moest de nieuwe werkwijze dus ook daadwerkelijk worden gevolgd. In het merendeel van de
reprimandes is er overleg is geweest met de hOvj, maar slechts in enkele gevallen ging dat
overleg gepaard met een telefonische voorgeleiding. En als dat gebeurde, werd die
verschillend ingevuld. ZSM is in de minderheid van de zaken geconsulteerd en niet altijd op
de beoogde wijze. Alle 54 incidentmutaties, op twee na, hadden betrekking op winkeldiefstal
en de overige twee op vernieling. Op één na alle verdachten hadden de leeftijd van 12 tot en
met 17 jaar met uitsluiting van een 19‐jarige die samen met een 16‐jarige was. Zij kreeg een
reprimande voor meerderjarige first offenders. Drie van de 91 minderjarige verdachten waren
geen first offender meer, maar pleegden het feit samen met een minderjarige first offender.
In een van de drie incidenten werd alsnog besloten tot een reprimande en de andere twee
minderjarigen gingen het reguliere proces in. Aan drie verdachten die wel first offender waren,
vii
Samenvatting
werd pas een reprimande gegeven nadat ze op het politiebureau waren ingesloten. In twee
gevallen gebeurde dat omdat de agenten niet bekend waren met de nieuwe werkwijze. Aan
twee andere minderjarige verdachten werd geen reprimande gegeven vanwege recalcitrant
gedrag. Geen van de andere drie contra‐indicaties, groepsdruk, zorgen over de
opvoedingssituatie en angst voor de (fysieke) reactie van de ouders, hebben ertoe geleid dat
de reprimande werd geweigerd, maar in die gevallen werd wel een VT‐melding opgemaakt.
Met betrekking tot de uitvoering van het reprimandegesprek blijkt dat in het grootste deel van
de 54 incidentmutaties (namelijk 46) waarin is besloten tot een reprimande, melding wordt
gemaakt van contact met de ouders. In ruim de helft van die incidenten zijn de minderjarigen
naar de woning van de ouders of de zorginstelling waar deze verblijven, overgebracht. In de
overige incidenten zijn de ouders naar het politiebureau gekomen of is er ter plaatse of op
een niet vermelde locatie een reprimandegesprek in aanwezigheid van de ouders gevoerd.
Slechts in zes incidenten is het contact met de ouders alleen telefonisch verlopen. In het
overgrote deel van mutaties waarin verslag is gedaan van contact met de ouders, heeft de
politie de minderjarige dus thuisgebracht of een persoonlijk gesprek met de ouders op een
andere locatie gevoerd. Dat huisbezoek bleek in enkele gevallen een belangrijke meerwaarde
te hebben, vanwege de gesprekken tijdens de rit daar naartoe en omdat de situatie aldaar
soms een directe verklaring gaf voor de diefstal van tassen met boodschappen, simpelweg
omdat er thuis niets te eten in huis was. Wat tot slot opvalt is dat voor bijna de helft van de in
totaal 117 minderjarigen (van de steekproef van 66 mutaties), een VT‐melding staat
genoteerd terwijl bij een groot deel van deze minderjarigen geen sprake lijkt te zijn van
zorgen. Tevens valt op dat er in meer dan de helft van de winkeldiefstalincidenten een
winkelverbod is uitgevaardigd deels in combinatie met een civiele vordering ofwel
winkelboete.
De werkwijze in relatie tot de te realiseren doelen
De doelstelling van een landelijk eenduidige werkwijze is nog niet ten volle bereikt. Zo bleek
dat de presentatie van de werkwijze van de politie‐eenheden richting de basisteams in de
praktijk tot verschillende interpretaties leidde. De bekendheid met de pilot in de praktijk
varieert, ook binnen de politie‐eenheden. De onbekendheid met de werkwijze wordt geweten
aan de aanhoudende stroom van protocollen en werkwijzen waar de politieagenten op straat
mee worden geconfronteerd. Daarbij heeft de gelijktijdige invoering van de reprimande voor
meerderjarige first offenders die gepaard ging met veel voorlichtingsmateriaal en de
introductie van de RAPP‐app, voor ruis gezorgd. Dat de werkwijze nog niet alom bekend is,
blijkt ook daaruit dat er nog steeds minderjarigen die in aanmerking zouden kunnen komen
voor de reprimande, op het politiebureau worden ingesloten. Daarmee wordt ook de
doelstelling om onnodige insluiting te voorkomen, niet ten volle bereikt. Van diverse zijden
wordt de aanbeveling gedaan om de werkwijze beter bekend te maken op een wijze die
aansluit bij de politiepraktijk, vanuit de bedoeling van de nieuwe werkwijze en door het
bespreken van casuïstiek.
Ook de doelstelling van het bieden van een helder kader wordt nog niet ten volle gerealiseerd.
In de praktijk worden er verschillende interpretaties aan de nieuwe werkwijze gegeven. Bij
winkeldiefstal zijn er nu twee parallel lopende werkwijzen reprimande, voor meerderjarigen
viii
Samenvatting
en minderjarigen, met ieder een ander kader. Tevens is voor minderjarige verdachten ook de
bestaande werkwijze voor niet aangehouden verdachten gehandhaafd, waarvoor andere
criteria gelden. Dat de reprimande bij aangehouden verdachten ook voor andere feiten dan
winkeldiefstal kan worden toegepast, blijkt niet bij iedereen bekend. Dat het feit in de context
moet worden bezien, wordt wel onderschreven, maar om daar uitvoering aan te geven, is wel
wat meer richting nodig, wat zou kunnen door het bespreken van casuïstiek. Tot slot zorgt de
telefonische voorgeleiding waarin de hOvJ de rechtmatigheid van de aanhouding toetst voor
onduidelijkheid. Dit geldt ook voor het checken van informatie door de hOvJ bij ZSM. In beide
gevallen is in de praktijk niet helder wat het doel daarvan is. Tevens zijn de afspraken over wat
moet worden geregistreerd en op welke wijze, nog niet voor iedereen even helder.
Met betrekking tot de doelstelling van een proportionele en pedagogische afhandeling buiten
het strafrecht zien de bij de pilot betrokken partijen als belangrijke meerwaarde van de pilot
het creëren van ruimte buiten het strafproces waarbij zonder onnodige insluiting op het
politiebureau, aandacht kan zijn voor opgroeigedrag. De pilot zorgt er tevens voor dat de
reprimande als politie‐interventie een duidelijke basis krijgt. Het reprimandegesprek in
aanwezigheid van de ouders wordt gezien als het belangrijkste pedagogische moment, dat het
beste persoonlijk en in de thuissituatie kan worden gevoerd. Om daar goed invulling aan te
geven, zou dit wel gepaard moeten gaan met een herwaardering van het jeugdspecialisme bij
de politie. In het kader van de proportionaliteit komt uit het onderzoek naar voren dat er te
gemakkelijk bij VT‐melding wordt gedaan vanuit het idee dat er nog een toetsing plaatsvindt.
De wijze waarop wordt getoetst, is echter heel wisselend zodat er ook onterechte meldingen
worden gedaan. Tot slot speelt ook de samenloop met het winkelverbod en de winkelboete
een rol in de proportionaliteit van de afhandeling. Hoewel het om civielrechtelijke
maatregelen gaat, worden deze door de minderjarige verdachten en hun ouders wel als
onderdeel van de afdoening ervaren.
Tot slot kan met betrekking tot de effecten op de instroom bij Halt op basis van de analyse van
Halt‐cijfers geconcludeerd worden dat er, voor het delict diefstal en in enige mate voor het
delict vernieling, waarschijnlijk een lichte verschuiving is geweest van de Halt‐afdoening naar
de reprimande. Bij diefstal gaat het waarschijnlijk om enkele tientallen zaken gemiddeld per
maand. Dat is slechts een beperkt deel (zo’n 20%) van het totaal aantal Halt‐verwijzingen voor
dit type strafbaar feit.
De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief
Uit de analyse van de reprimande in een breder juridisch perspectief kwam naar voren dat de
politie‐reprimande in Nederland een lange geschiedenis kent en dat artikel 40 sub b van het
Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) eist dat jeugdstrafzaken zoveel
mogelijk buitengerechtelijk worden afgedaan met inachtneming van een aantal wettelijke
garanties waarbij in de toelichting wordt benadrukt dat vrijheidsbeneming daarvan geen deel
mag uitmaken. Tevens kwam hieruit naar voren dat zowel het Salduz‐arrest4 als de EU‐
richtlijnen ruimte laten om uitzonderingen te maken op de verplichte rechtsbijstand bij lichte
4
EHRM 27 november 2008, NJ 2009/214 (Salduz v. Turkey). Dit arrest was door de uitleg van de Hoge Raad de
directe aanleiding was het uitvaardigen van de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor (2010) die ervoor zorgde
dat een deel van de minderjarige verdachten geen afstand meer kon doen van consultatiebijstand.
ix
Samenvatting
feiten en dat de Nederlandse wetgever daar, anders dan de Duitse en Belgische wetgever,
geen gebruik van heeft gemaakt. Een belangrijke bevinding is dat het in de praktijk gegroeide
gejuridificeerde proces dat leidt tot een per saldo disproportionele afhandeling voor
reprimande‐waardige zaken, niet uitsluitend het gevolg is van de verplichte rechtsbijstand,
maar ook van een te lichtvaardige toepassing van de burgeraanhouding bij lichte
winkeldiefstallen die niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Uit het literatuuronderzoek naar de toepassing van de reprimande en vergelijkbare
interventies in andere landen kwam naar voren dat de toepassing van de reprimande zeer
verschillend is georganiseerd. Als minderjarigen door de politie buiten het strafrecht worden
gehouden, wordt dit beschouwd als ‘true diversion’. In veel van de onderzochte landen
worden ouders betrokken wanneer de politie een waarschuwing aan een minderjarige geeft
en in enkele landen wordt van de politie verwacht dat zij ook nagaan of er zorgen zijn rondom
een minderjarige verdachte, om vervolgens tot een passende interventie te komen en
eventuele hulpverlening in te schakelen. In de meeste bestudeerde landen is er niet voor
gekozen om waarschuwingen of diversion in het algemeen formeel te beperken tot first
offenders of tot een selectief aantal type delicten. Diversion is wel vaak bedoeld voor first
offenders van lichte strafbare feiten, maar het blijft contextafhankelijk in hoeverre een
waarschuwing wordt gezien als passen. Dit hangt in veel landen van meer factoren af dan
alleen van de vraag of de minderjarige een first offender is van en de ernst van het strafbare
feit. Zo wordt in meerdere landen de additionele voorwaarde gehanteerd dat de minderjarige
verantwoordelijkheid moet nemen voor het gepleegde feit.
Tot slot is een criminologische literatuurstudie verricht naar de verwachte effectiviteit op basis
van eerder empirisch onderzoek van de reprimande en vergelijkbare interventies. Op basis
daarvan kan worden geconcludeerd dat er veel aanwijzingen zijn dat de toepassing van de
reprimande en vergelijkbare diversion reacties in het buitenland leidt tot minder
geregistreerde recidive dan traditionele afdoeningen via het (jeugd)strafrecht. Dit wordt
ondersteund door robuust onderzoek waarbij gebruik is gemaakt van experimentele of quasi‐
experimentele methoden. De meest recente literatuur schat in dat de kans dat jongeren na
een jaar weer in aanraking komen met de politie zo’n 16 procent lager is dan wanneer ze op
een traditionele manier de strafrechtsketen doorlopen. Interessant is dat het voor het effect
niet uit lijkt te maken of er nog iets extra’s wordt gedaan, zoals doorverwijzing naar een
programma of het voeren van herstelgesprekken. Opvallend is ook dat het voor het effect niet
blijkt uit te maken of een jongere al eerder delicten heeft gepleegd of first offender is.
Desondanks kunnen we wel concluderen dat er geen enkele aanwijzing is dat de reprimande
ongunstig uit zal vallen in het licht van de recidive, en dat de kans aanzienlijk is dat het een
gunstig effect zal hebben op de formele recidive. Tot slot zijn er nog twee andere mogelijke
gevolgen die in eerder onderzoek worden gerapporteerd. Ten eerste blijken reprimande‐
achtige reacties aanzienlijk goedkoper te kunnen zijn voor de overheid traditionele vervolging.
Een berekening komt uit op de helft tot een derde (bij winkeldiefstal) van de gebruikelijke
kosten. Ten tweede blijkt dat jongeren met bepaalde kenmerken, zoals jongens, werkende
jongeren en jongeren uit een arm huishouden, onbedoeld in het nadeel kunnen zijn bij de
beslissing om al dan niet te besluiten tot reprimande of diversion. Zij worden relatief vaak op
traditionele wijze vervolgd.
x
Samenvatting
Aanbevelingen
1) Geef de reprimande een vaste basis in het jeugdstrafrecht
Op basis van de bevindingen in deze evaluatie ligt het voor de hand om de reprimande als
afdoeningsmogelijkheid voor minderjarige verdachten van lichte feiten te behouden en net
als de Halt‐afdoening een vaste basis in het jeugdstrafrecht te geven.
2) Het reprimandegesprek in aanwezigheid van de ouders is de kern van de interventie
De reprimande bij minderjarige verdachten onderscheidt zich van de reprimande bij
meerderjarige verdachten door het reprimandegesprek in aanwezigheid van de ouders die de
zorg over de minderjarige hebben. Dit element zou in de communicatie veel meer kunnen
worden benadrukt om de werkwijze bij minderjarigen duidelijk af te bakenen ten opzichte van
die bij meerderjarigen.
3) Maak de reprimande beter bekend op een manier die aansluit bij de politiepraktijk
Om het doel van een landelijk eenduidige werkwijze te bereiken, is brede bekendheid een
noodzakelijke randvoorwaarde. Dit werkt het beste als de bedoeling van de nieuwe werkwijze
voorop wordt gesteld en van daaruit in de dagelijkse politiepraktijk ervaringen worden
uitgewisseld naar aanleiding van concrete zaken. Daarnaast verdient het aanbeveling om op
landelijk niveau een infographic te maken waarin de bedoeling en de werkwijze op een
aansprekende manier worden overgebracht.
4) Overweeg een herbezinning op de regeling van de burgeraanhouding
Een belangrijke bevinding in deze evaluatie is dat het nodeloos gejuridificeerde proces waarin
veel minderjarige verdachten van een licht feit terechtkomen, direct verband houdt met het
veelvuldige gebruik van de burgeraanhouding door de beveiligers van grote winkelbedrijven.
De toepassing daarvan bij minderjarige verdachten van lichte feiten verhoudt zich echter
slecht met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, zeker in het geval van een first
offender die zich direct schuldbewust en meewerkend opstelt. Het verdient dan ook
aanbeveling om de regeling van de burgeraanhouding, opnieuw te bezien en daarbij een
voorbeeld te nemen aan de Belgische regeling waarbij veel voorzichtiger met dit dwangmiddel
wordt omgegaan.
5) Inventariseer de met winkels gemaakte afspraken en creëer eenduidig beleid
Uit de evaluatie komt naar voren dat minderjarigen die worden betrapt op winkeldiefstal in
veel gevallen worden geconfronteerd met winkelverboden en winkelboetes die het effect van
de reprimande als eenmalige waarschuwing grotendeels overschaduwen of tenietdoen.
Omdat het om civielrechtelijke maatregelen gaat en de politie en het OM daar weinig invloed
op kunnen uitoefenen, zijn deze maatregelen buiten de werkwijze gehouden. Uit de evaluatie
blijkt echter dat de politie deze maatregelen door de samenloop met de reprimande, in het
gesprek niet kan negeren en er plaatselijk verschillende afspraken bestaan met winkels om te
assisteren bij de vaststelling van de identiteit en het opvolgen van overtredingen van
winkelverboden. Gezien de grote invloed die deze maatregelen hebben op het
reprimandeproces, verdient het aanbeveling om de door de politie gemaakte afspraken met
winkels te inventariseren en op basis daarvan een eenduidig beleid te ontwikkelen
voorminderjarige verdachten. Hierbij dient ook de huidige toepassing van de
burgeraanhouding te worden betrokken.
xi
Samenvatting
6) Hanteer één werkwijze voor de reprimande, onafhankelijk van de aanhouding
Tijdens deze evaluatie bleek dat de verschillende werkwijzen voor aangehouden en niet
aangehouden minderjarigen tot veel verwarring en onduidelijkheid leiden. De verschillen
tussen beide werkwijzen zijn niet algemeen bekend en het onderscheid laat zich ook niet
rechtvaardigen door de feiten en de betrokken minderjarigen. Het verdient dan ook
aanbeveling om dit onderscheid te schrappen en één werkwijze te hanteren voor de
reprimande. Met het hanteren van één werkwijze zou ook de registratie beter kunnen worden
gestroomlijnd.
7) Schrap de telefonische voorgeleiding voor de hOvJ met behoud van het overleg
Hoewel het overleg met de hOvJ over het algemeen als waardevol wordt beschouwd, blijkt
telefonische voorgeleiding in de vorm van het stellen van procesvragen aan de minderjarige
verdachte niet te worden begrepen en nauwelijks te worden toegepast. Het verdient dan ook
aanbeveling deze in de werkwijze te schrappen, om daarmee bij te dragen aan het doel van
een helder kader en om het proces te versnellen en te vereenvoudigen. Daarmee wordt de
werkwijze ook afgestemd op de werkwijze reprimande voor meerderjarige first offenders van
winkeldiefstal.
8) Maak de ‘check’ door de hOvJ bij ZSM facultatief
De hOvJ blijkt in de praktijk niet standaard bij ZSM te checken of er nog meer informatie is
omdat dit tot vertraging leidt en de politie zelf reeds veel informatie uit het politiesysteem
kan halen en in gesprek kan gaan om aanvullende informatie te achterhalen. Als navraag bij
ZSM nodig is of als er behoefte is aan overleg in geval van contra‐indicaties, blijkt dat in de
praktijk te gebeuren, ook zonder dat daartoe de verplichting bestaat. Om het proces te
vereenvoudigen en een helder kader te bieden, verdient het dan ook aanbeveling de check bij
ZSM facultatief te maken.
9) Overweeg het nemen van verantwoordelijkheid voor het feit als voorwaarde te stellen
Uit de evaluatie bleek dat de enige contra‐indicatie die in de praktijk heeft geleid tot afwijzing
van de reprimande, betrekking had op recalcitrant gedrag. Vanuit de politie is er in dit verband
op gewezen dat de reprimande alleen zinvol is en effect zou hebben als de minderjarige
verdachte ervoor openstaat om verantwoordelijkheid te nemen voor het gepleegde strafbare
feit. Deze voorwaarde sluit aan bij de door het VN‐Kinderrechtencomité in General Comment
nr.24 on children’s rights in the child justice system benadrukte waarborg voor een
buitengerechtelijke afdoening dat de minderjarige verdachte in volledige vrijheid en vrijwillig
heeft erkend daarvoor verantwoordelijk te zijn. Het verdient dan ook overweging om het
nemen van verantwoordelijkheid voor het feit als voorwaarde op te nemen.
10) Overweeg het criterium ‘first offender’ minder strikt en in de context te hanteren
Uit de evaluatie blijkt dat het criterium ‘first offender’ in de praktijk niet altijd strikt wordt
gehanteerd. Het zijn van first offender is ook geen criterium in de reeds bestaande regeling
van de reprimande voor niet aangehouden verdachten. Het verdient dan ook overweging om
gehoor te geven aan het pleidooi van de Vereniging van Nederlandse Jeugdrechtadvocaten
(VNJA) om deze eis minder hard te maken. Dat sluit ook aan bij de situatie in andere landen
waarin reprimande‐achtige afdoeningen ook mogelijk zijn voor jongeren die eerder met de
xii
Samenvatting
politie in aanraking zijn geweest omdat de context bepalender moet zijn. Uit criminologisch
onderzoek is er ook geen aanwijzing dat dit noodzakelijk is voor het effect op recidive.
11) Inventariseer situaties die zich gezien de context lenen voor een reprimande
Ondanks het ruime criterium ‘feit met een licht en eenvoudig karakter’ waarbij drie feiten met
name werden genoemd, blijkt dat de nieuwe werkwijze vrijwel uitsluitend is toegepast voor
winkeldiefstal. Dat hangt samen met de burgeraanhouding bij winkeldiefstallen, maar ook
met het feit dat in de praktijk het idee leeft dat de nieuwe werkwijze alleen bij winkeldiefstal
kan worden toegepast. Uit de literatuurstudie naar de andere landen komt naar voren dat
waarschuwingen en vergelijkbare reacties bij minderjarigen niet zijn beperkt tot een selectief
aantal strafbare feiten, maar dat net als in Nederland voor de meeste landen de context
bepalend is. Omdat die context niet alleen van het feit afhangt, verdient het aanbeveling om
bij de nadere vormgeving van de reprimande op basis van casuïstiek af te bakenen in welke
situaties de reprimande geschikt is en in welke gevallen een Halt‐afdoening meer aangewezen
is.
12) Schrap de aan de gezinsomstandigheden gerelateerde contra‐indicaties
Uit de evaluatie blijkt dat zorgen over de opvoedsituatie en angst voor de (fysieke) reactie van
ouders, die in de werkwijze als contra‐indicatie werden benoemd, niet in de weg hebben
gestaan aan het geven van een reprimande. Dat sloot ook aan bij de algemeen gedeelde
opvatting van de bij het proces betrokken actoren dat gezinsomstandigheden niet aan de
afdoening met een reprimande in de weg mogen staan. Het verdient dan ook aanbeveling om
de aan de gezinsomstandigheden gerelateerde contra‐indicaties te schrappen.
13) Voer het reprimandegesprek in beginsel in persoonlijke aanwezigheid van de ouders en
waar mogelijk in de thuissituatie
Uit de evaluatie komt naar voren dat het reprimandegesprek in persoonlijke aanwezigheid
van de ouders als het belangrijkste element van de reprimande wordt gezien en dat de
meerwaarde wordt gevonden in het feit dat dit mogelijk de eerste stap is in het contact met
de jeugd, ook met het oog op vroeg‐signalering. Een goed gesprek bij de ouders thuis biedt
een uitgelezen kans om zorgsignalen op te vangen. Hoewel de reprimande‐werkwijze
uitdrukkelijk voorziet in de mogelijkheid om dit gesprek ter plaatse in telefonische
aanwezigheid van de ouders te voeren, is er in de praktijk moeite gedaan om persoonlijk
contact te hebben met de ouders. Aansluitend bij deze in de praktijk gevoelde behoefte, maar
ook omdat dit gesprek de kern van de interventie uitmaakt, verdient het aanbeveling om in
de werkwijze op te nemen dat het gesprek in beginsel wordt gevoerd in persoonlijke
aanwezigheid van de ouders of anderen die de zorg over de minderjarige hebben. En dat dit
waar mogelijk plaatsvindt bij de minderjarige thuis of in de zorginstelling waar deze verblijft.
14) Maak een eventuele VT‐melding afhankelijk van overleg met de jeugdwijkagent
Uit de evaluatie komt naar voren dat er te gemakkelijk een melding bij Veilig Thuis wordt
gedaan vanuit de gedachte dat die melding nog getoetst wordt. De wijze waarop wordt
getoetst is echter heel wisselend terwijl de consequenties van een onterechte melding groot
kunnen zijn. Om te waarborgen dat de melding bij VT alleen wordt gedaan als dat echt
noodzakelijk is, verdient het aanbeveling deze afhankelijk te maken van overleg met de
jeugdwijkagent die indien nodig op huisbezoek kan gaan. Daarbij kan ook direct in
ogenschouw worden genomen of in het geval waarin zich een acute situatie voordoet, een
xiii
Samenvatting
melding wel voldoende is om die hulp tot stand te brengen. Doorverwijzingen naar
gemeentelijke interventies dienen los te staan van een VT‐melding en kunnen beter
rechtstreeks geschieden op basis van het reprimandegesprek waarin de ouders en
minderjarige aangeven daar behoefte aan te hebben. Dat zou in de praktijk ook meer effect
hebben dan een vrijblijvend aanbod via de VT‐melding na afloop van de reprimande.
15) Versterk het jeugdspecialisme bij de politie
Uit de evaluatie blijkt dat het voor een goede implementatie en uitvoering van de nieuwe
werkwijze van belang is dat de rol van hOvJ in dit reprimande‐proces wordt vervuld door
politieambtenaren met kennis van en affiniteit met jeugd. Die kennis en affiniteit moet er ook
zijn bij de agenten die de reprimandegesprekken voeren en als die er niet is, moeten er genoeg
jeugdwijkagenten zijn die kunnen worden geconsulteerd bij twijfels over de opvoedsituatie.
Het inrichten van gespecialiseerde jeugdunits bij de politie is overigens ook een eis die gezien
de toelichting voortvloeit uit artikel 40, lid 3, Internationaal Verdrag inzake de Rechten van
het Kind (IVRK). Daarnaast stelt de in Nederland geïmplementeerde EU‐Richtlijn 2016/800 als
eis dat personeel van Daarnaast stelt de in Nederland geïmplementeerde EU‐Richtlijn
2016/800 als eis dat personeel van rechtshandhavende instanties die met minderjarige
verdachten werken, een specifieke, op de omgang met kinderen afgestemde opleiding
moeten hebben gevolgd.
xiv
Inleiding
1 Inleiding
1.1 De landelijke Pilot Reprimande
Eind september 2020 formuleerden de Portefeuillehouder Zorg & Veiligheid (Z&V) namens de
Nationale Politie, de landelijke jeugdofficier van justitie namens het Openbaar Ministerie
(OM) en de directeur van Halt Nederland een gezamenlijk standpunt inzake minderjarige first
offenders van lichte feiten. In een document getiteld Standpunt politie, OM en Halt inzake
‘reprimande minderjarigen’ (hierna: Standpuntbrief) constateren de drie partijen dat er een
groeiende behoefte is om bij deze doelgroep tot een proportionele afhandeling te komen. De
behoefte daaraan kwam voort uit de op basis van wet‐ en regelgeving ontstane werkwijze
waardoor een gedeelte van de minderjarige first offenders die worden verdacht van een licht
feit, in een nodeloos gejuridificeerd proces terecht komt, met name in het geval van
aanhouding op heterdaad door de politie of een burger (bijvoorbeeld in een winkel). Na
aanhouding worden minderjarige verdachten overgebracht naar het politiebureau om te
worden voorgeleid aan de hulpofficier van justitie (hOvJ) en om, na een advocaat te hebben
geconsulteerd, in aanwezigheid van die advocaat te worden verhoord. Omdat de
voorgeleiding en vervolgens de komst van de advocaat op het politiebureau in een voorlopig
arrestantenverblijf of ophoudkamer moeten worden afgewacht, leidt dit proces ertoe dat de
minderjarige enkele uren van zijn of haar vrijheid is beroofd terwijl deze in aanmerking had
kunnen komen voor een reprimande.
Deze situatie had twee jaar eerder ‐ in juli 2018 – al geleid tot een pilot in district Twente van
de Politie‐Eenheid Oost‐Nederland, getiteld ‘Betrapt! Kind niet in de cel, maar wat dan wel?’.
Het initiatief daartoe kwam vanuit dit district zelf, waar men in de politiepraktijk geregeld
werd geconfronteerd met minderjarigen die urenlang in een ophoudkamer of cel zaten te
huilen, nadat ze waren betrapt op diefstal van bijvoorbeeld een blikje cola.5 Met verwijzing
naar het proportionaliteitsbeginsel en het beginsel dat insluiting bij minderjarigen alleen als
uiterste middel mag worden toegepast, werd daar een nieuwe werkwijze ontwikkeld voor
minderjarige first offenders die op heterdaad werden aangehouden door een burger voor een
‘licht vergrijp’. Als de hOvJ daar telefonisch mee instemde, werd de aanhouding in dat geval
niet overgenomen, maar in plaats daarvan direct telefonisch overlegd met de ouders of
verzorgers over het overdragen van de minderjarige. Zowel de ouders als de minderjarige
werden vervolgens mondeling en schriftelijk geïnformeerd dat ze binnen enkele dagen zouden
worden uitgenodigd voor een gesprek op het bureau. Dat gesprek, dat de mogelijkheid open
liet tot een andere afdoening, mondde in de meeste gevallen uit in een geregistreerde
reprimande.6
In de hiervoor genoemde Standpuntbrief doen de politie, OM en Halt, met betrokkenheid van
het ministerie van Justitie en Veiligheid (MJenV), een voorstel voor een landelijke Pilot
Reprimande met een nieuwe landelijke werkwijze voor op heterdaad aangehouden
minderjarige first offenders van een licht feit. Om te ontkomen aan het op basis van de
bestaande wet‐ en regelgeving ontstane nodeloos gejuridificeerde proces met insluiting op
5
6
Lindeman, Kind hoeft niet meer de cel in. Twentse proef met reprimandegesprekken, Tubantia 13 juli 2018.
Factsheet ‘Betrapt! Een kind niet in de cel maar wat dan wel? Een verkorte aanpak jeugdige first offenders.’
1
Inleiding
het politiebureau, worden deze verdachten niet langer naar het politiebureau overgebracht
om daar te worden voorgeleid aan de hOvJ. Anders dan in de Twentse pilot, waar de hOvJ er
telefonisch mee in kon stemmen om de aanhouding niet over te nemen, wordt de aanhouding
in de landelijke werkwijze wel overgenomen, maar wordt de aangehouden minderjarige
vervolgens ter plaatse telefonisch voorgeleid aan de hOvJ. Dit was zo geregeld om te voldoen
aan artikel 53, tweede en derde lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) waarin wordt bepaald
dat de opsporingsambtenaar de aangehoudene ten spoedigste overbrengt naar de plaats voor
verhoor ter voorgeleiding aan de hOvJ of officier van justitie (OvJ). Tijdens die telefonische
voorgeleiding stelt deze procesvragen om te achterhalen of de minderjarige begrijpt waarom
hij of zij is aangehouden en of de aanhouding rechtmatig heeft plaatsgevonden. Er volgt geen
inhoudelijk verhoor over de betrokkenheid bij het strafbare feit waarvan de minderjarige als
verdachte is aangemerkt zodat er met het oog daarop ook geen advocaat hoeft te worden
geconsulteerd. Eveneens anders dan in de Twentse pilot checkt de hOvJ bij de
politiefunctionaris van het afdoeningsoverleg met de ketenpartners ofwel het ZSM‐overleg7
of er nog relevante informatie is over de persoonlijke omstandigheden van de minderjarige.
Als de hOvJ vervolgens besluit tot een reprimande, wordt de aangehouden minderjarige
verdachte in vrijheid gesteld en zal kort daarna in overleg met de ouders en met
betrokkenheid van de ouders een reprimandegesprek plaatsvinden.
De afspraken tussen de partijen zijn uitgewerkt in een Notitie Landelijke pilot reprimande
(hierna: Notitie) en de pilot is voor de uitvoering op operationeel niveau uitgewerkt in een
Handreiking reprimande (hierna: Handreiking) met een Leidraad reprimandegesprek (hierna:
Leidraad). Volgens de Standpuntbrief kan de nieuwe werkwijze door de politie en het OM op
lokaal niveau worden toegepast vanaf 1 oktober 2020. Tevens wordt daarin aangekondigd dat
de werkwijze zal worden geëvalueerd en op basis van de evaluatieresultaten zal worden
besloten over de voortzetting daarvan.
1.2 Doel van het onderzoek en onderzoeksvragen
Tegen de hierboven geschetste achtergrond heeft het MJenV het Wetenschappelijk
Onderzoek‐ en Documentatiecentrum (WODC) gevraagd om deze landelijke Pilot Reprimande
te evalueren. Het doel van deze evaluatie is het bieden van inzicht in de uitvoering van de
pilot, het verzamelen van de ervaringen van betrokkenen inclusief knelpunten en
verbetermogelijkheden, en het vaststellen van het doelbereik en de (ervaren) neveneffecten
van de pilot.
Het onderzoek is verricht in de periode van november 2020 tot en met maart 2022 en begeleid
door een wetenschappelijke Begeleidingscommissie, ingesteld door het WODC. Om het doel
van het onderzoek te bereiken, was vooraf de volgende algemene vraagstelling geformuleerd:
Wat kan gezegd worden over de uitvoering van de pilot, de ervaringen van
betrokkenen daarmee en het doelbereik en de (ervaren) neveneffecten van de pilot?
Deze vraagstelling was door de opdrachtgever uitgewerkt in een dertiental onderzoeksvragen
waarvan de meeste weer zijn onderverdeeld in deelvragen (bijlage I). Omdat een deel van de
vragen betrekking had op de situatie voorafgaand aan de pilot, een deel daarvan op het
verloop van de pilot en een ander deel op de situatie na afloop van de pilot, zijn deze
7
De afkorting ZSM staat voor Zorgvuldig, Snel en op Maat.
2
Inleiding
onderzoeksvragen en de daaronder vallende deelvragen verwerkt in drie deelevaluaties: een
planevaluatie, een procesevaluatie en een outputevaluatie. Elk van deze deelevaluaties heeft
een overkoepelende hoofdvraag:
I. Planevaluatie
Hoe is de Pilot Reprimande in het licht van de nagestreefde doelen opgezet en wat is
de verwachte bijdrage aan die doelen?
II. Procesevaluatie
Hoe verloopt de uitvoering van de Pilot Reprimande en wat zijn de ervaringen van de
betrokken partijen?
III. Outputevaluatie
Worden doelen van de Pilot Reprimande bereikt en wat zijn de (ervaren)
neveneffecten?
De drie deelevaluaties zijn in de genoemde volgorde uitgevoerd. Zo vormden de bevindingen
uit de planevaluatie de basis voor de procesevaluatie waarvan de bevindingen op hun beurt
weer zijn geconfronteerd met die uit de planevaluatie voor de outputvaluatie. Gezamenlijk
kon daarmee de hiervoor genoemde algemene onderzoeksvraag worden beantwoord. Met
andere woorden; met de drie deelevaluaties tezamen konden gefundeerde conclusies worden
getrokken omtrent de opzet, uitvoering, ervaringen, doelbereik en neveneffecten van de Pilot
Reprimande. Ook de hoofdvragen die pasten bij de drie deelevaluaties konden goed worden
beantwoord.
Omdat, zoals hierna nog wordt beschreven, het zeer lastig bleek om de uitvoering van de
reprimande in de praktijk te observeren en het veldwerk nog verder werd bemoeilijkt door de
situatie rondom de coronapandemie, was het niet mogelijk om op alle oorspronkelijk
geformuleerde – ruim veertig ‐ deelvragen een volledig antwoord te krijgen. In bijlage I wordt
nader toegelicht om welke vragen dat gaat. Daar staat tegenover dat er ook onderzoeksvragen
zijn beantwoord die niet waren opgenomen, maar wel relevant bleken voor de evaluatie van
het reprimande‐proces, waaronder de vraag hoe de reprimande zich verhoudt tot door de
winkels toegepaste civielrechtelijke maatregelen en of de wetsgeschiedenis ruimte biedt voor
een andere visie op de burgeraanhouding van minderjarige verdachten van lichte feiten die in
aanmerking komen voor een buitengerechtelijke afdoening. Daarbij is de reprimande tevens
in een breder juridisch en criminologisch perspectief geplaatst waarbij ook een
landenvergelijking is opgenomen. Ook deze vragen zijn betrokken om daarmee te komen tot
de meest relevante waarnemingen en inzichten voor beleid en praktijk.
1.3 De methode van het onderzoek in hoofdlijnen
1.3.1 De planevaluatie
De planevaluatie staat in het teken van de vraag hoe de pilot in het licht van de nagestreefde
doelen is opgezet en wat de verwachte bijdrage is aan die doelen. Deze evaluatie richt zich op
(clusters van) onderzoeksvragen met betrekking tot de beoogde doelstellingen van de Pilot
Reprimande, de opzet daarvan en de bijdrage van de opzet aan de realisatie van de doelen.
3
Inleiding
Daarvoor is informatie verzameld door middel van een documentanalyse van de
basisdocumenten die aan de pilot ten grondslag liggen. Om de daaraan ten grondslag liggende
ideeën en overwegingen te achterhalen en beter te kunnen duiden, zijn vervolgens interviews
afgenomen met sleutelinformanten die betrokken waren bij het opstellen van de pilot en deze
basisdocumenten.
Documentanalyse
Om de beoogde doelstellingen, doelgroep, werkwijze en rolverdeling, randvoorwaarden en
neveneffecten te onderzoeken, is een documentenanalyse uitgevoerd van de schriftelijke
stukken waarin de Pilot Reprimande is aangekondigd en uitgewerkt. Het gaat daarbij om de al
eerdergenoemde Standpuntbrief waarmee de drie betrokken partijen (politie, OM en Halt) de
pilot aankondigden, en de eveneens eerdergenoemde Notitie en Handreiking.
Interviews sleutelinformanten
In aanvulling op de documentanalyse zijn in de periode van januari tot en met maart 2021
gesprekken gevoerd met in totaal vijftien sleutelinformanten van de betrokken partijen. Bij de
politie is gesproken met de landelijk portefeuillehouder Z&V, de voormalig strategisch
beleidsadviseur en de twee betrokken beleidsadviseurs van deze portefeuille. Bij het OM is
gesproken met de huidige en voormalige landelijk jeugdofficier van justitie en de
portefeuillehouder Jeugd bij het Parket‐Generaal. Bij Halt is gesproken met de directeur‐
bestuurder en de betrokken beleidsadviseur en bij MJenV met senior‐beleidsadviseurs van de
twee betrokken directies. Daarnaast is gesproken met de landelijk beleidsadviseur van de
Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK) en met de betrokkenen bij de pilot in Oost‐
Nederland: de initiatiefnemers van de politie in het district Twente en de coördinerend
jeugdofficier van justitie. De interviews zijn vanwege de coronamaatregelen op één na via
Teams afgenomen, en met toestemming van de respondenten opgenomen. Om alle mogelijke
overwegingen en knelpunten goed in kaart te brengen, is gebruik gemaakt van een
semigestructureerde topiclijst over de doelstellingen, de opzet, en de verdeling van de
verantwoordelijkheden (zie bijlage II). Respondenten werd zoveel mogelijk ruimte gelaten in
het verstrekken van aanvullende informatie en overwegingen vanuit hun organisatie. De
interviews zijn zo zorgvuldig mogelijk letterlijk uitgewerkt, gecodeerd en geanalyseerd.
De resultaten van de planevaluatie zijn neergelegd in hoofdstuk 2.
1.3.2 De procesevaluatie
De procesevaluatie staat in het teken van de vraag hoe de uitvoering van de pilot verloopt en
wat de ervaringen zijn van de betrokken partijen. Deze evaluatie richt zich op (clusters van)
onderzoeksvragen met betrekking tot de uitvoering en werkwijze van de betrokken
organisaties, het doelbereik, de omvang en aard van de pilotdoelgroep, het verblijf van
minderjarigen in een politielocatie en de zaken waarin geen reprimande is gegeven. Het
monitoren van een proces dat landelijk is uitgerold, nog volop in ontwikkeling is en op diverse
niveaus en vanuit diverse organisaties wordt gevolgd en ondersteund, vergde een combinatie
van onderzoeksmethoden. Er is allereerst op landelijk niveau informatie verzameld over het
doelbereik, de omvang en aard van de pilotdoelgroep, maar ook naar de zaken waarin geen
reprimande is gegeven. Daarbij is gebruik gemaakt van landelijke registratiegegevens om de
toepassingen en ontwikkeling van de toepassing van reprimandes op diverse momenten te
inventariseren. Op basis van de eerste analyses van de landelijke cijfers zijn drie politie‐
4
Inleiding
eenheden aangewezen voor nader onderzoek naar de uitvoering en werkwijze van de
betrokken organisaties waar is begonnen met verkennende observaties en interviews en
vervolgens een steekproef van mutaties is bestudeerd, gevolgd door interviews met bij
reprimandes betrokken agenten. Tevens zijn op verschillende momenten landelijke
overleggen van het OM en de politie bijgewoond.
Analyse van de landelijke registratiegegevens
De landelijke registratiegegevens zijn verkregen via het Bureau Management Informatie (BMI)
van de Directie Strategie en Innovatie van de Nationale Politie. Er is vanuit de
registratiesystemen Basisvoorziening Handhaving (BVH) en BOSZ8 van de politie een bestand
opgeleverd met daarin alle tussen 1 oktober 2020 en 30 november 2021 in BVH geregistreerde
persoon‐incidentregistraties voor verdachten tot 18 jaar (inclusief 12‐minners). Een verdachte
kan voor meerdere incidenten geregistreerd staan in deze periode en bij een incident kunnen
verschillende verdachten betrokken zijn. Voor deze persoon‐incidentregistraties is informatie
aangeleverd over het al dan niet toepassen van de reprimande volgens de landelijke werkwijze
en over overige afhandelingen en de daaropvolgende afdoeningen. Daarnaast bevat het
bestand informatie over het proces van de afhandeling door de politie, kenmerken van het
strafbare feit en van de betreffende minderjarige.
Verkennende observaties en interviews in drie politie‐eenheden
Daar zijn om te beginnen interviews gehouden met de eenheidsadviseurs Z&V van de drie
geselecteerd politie‐eenheden. Dat waren:
1) de Eenheid Midden‐Nederland als voorbeeld van een eenheid waar de pilot blijkens de
eerste cijfers goed leek te zijn geïmplementeerd,
2) de Eenheid Rotterdam als voorbeeld van een stedelijke eenheid, en
3) de Eenheid Zeeland‐West‐Brabant als voorbeeld van een kleinere eenheid waar de eerste
signalen erop duidden dat de implementatie moeizaam zou verlopen.
Vervolgens zijn er verkennende observaties verricht bij een basisteam in de Eenheid
Rotterdam in juli 2021 van de incidentafhandeling van meldingen op straat. Deze gaven een
goed beeld van de praktijk waarin de reprimande moet worden toegepast en geregistreerd,
maar leidden ook tot de conclusie dat deze diensten niet het geschikte middel zijn om de
reprimandepraktijk in beeld te brengen. Daar kwam bij dat een van de te onderzoeken politie‐
eenheden het ook niet verantwoord vond om onderzoekers mee te nemen tijdens deze
diensten.
Het bijwonen van landelijke jeugdoverleggen van het OM en de politie
Om de bevindingen te kunnen toetsen aan het landelijke beeld, hebben onderzoekers
gedurende de procesevaluatie van de pilot op twee momenten – in maart en september 2021
– het landelijk platform jeugd van het OM (LPJOM) bijgewoond waar alle coördinerend
jeugdofficieren van justitie van de regioparketten en hun beleidsmedewerkers aan
deelnemen. Tevens is op twee momenten ‐ maart en oktober 2021 ‐ het landelijk jeugdoverleg
Politie bijgewoond waar alle eenheidsadviseurs Z&V van de politie‐eenheden aan deelnemen.
In deze overleggen werd onder andere besproken hoe de Pilot Reprimande in de praktijk
verliep en welke knelpunten zich daarbij voordeden.
8
De afkorting BOSZ staat voor: Beter Opsporen door Sturing op Zaken. Hierin zijn onder andere zowel de
afhandeling door de politie als de afdoening door het OM geregistreerd.
5
Inleiding
Steekproef van mutaties in drie politie‐eenheden
Omdat observaties van de incidentafhandeling om verschillende redenen niet de beste
methode bleek te zijn om een beeld te krijgen van de uitvoering van het reprimande‐proces,
is een steekproef van incidentmutaties getrokken uit een door de Nationale Politie ter
beschikking gesteld bestand met mutaties van reprimandes over de periode van 1 oktober
2020 tot en met 30 juni 2021, de eerste negen maanden van de pilot. Per politie‐eenheid is
een aselecte steekproef van ruim twintig mutaties getrokken, in totaal 66 met 117
verdachten, die uitvoerig zijn geanalyseerd.
Interviews met betrokken agenten
Vervolgens zijn in dezelfde politie‐eenheden interviews gehouden met diverse bij het proces
betrokken actoren om de mutaties in hun context te kunnen plaatsen. De selectie hiervan is
hoofdzakelijk willekeurig gebeurd, op enkele gevallen na die om inhoudelijke redenen
opvielen. Hierbij is ook rekening gehouden met een spreiding over stedelijke en meer
landelijke gebieden. Aan de hand van een topiclijst (zie bijlage III) zijn semigestructureerde
interviews gehouden met in totaal zestien hoofdzakelijk politieagenten, een operationeel
specialist jeugd en een senior wijkagent jeugd over de uitvoering van het reprimande‐proces
in de praktijk.
De resultaten van de procesevaluatie zijn neergelegd in de hoofdstukken 3 en 4.
1.3.3 De outputevaluatie
De outputevaluatie staat in het teken van de vraag of met de pilot de beoogde doelen worden
bereikt en wat de ervaren neveneffecten zijn. Deze evaluatie richtte zich op (clusters van)
onderzoeksvragen met betrekking tot de ervaringen van de betrokken organisaties en
aanbevelingen, ervaringen van de betrokken minderjarigen en hun ouders of voogd, de
realisatie van de doelstellingen en de (ervaren) neveneffecten van de pilot waaronder het
effect op de instroom bij Halt en tot slot de door diverse partijen ervaren meerwaarde van de
pilot.
Voor deze deelevaluatie kon worden voortgebouwd op bevindingen uit en informatie die
reeds was verzameld voor de plan‐ en procesevaluatie: de interviews met sleutelinformanten,
met de eenheidsadviseurs Z&V, met agenten in drie politie‐eenheden en de landelijke
registratiegegevens van reprimande‐ en overige zaken met minderjarigen. Hierbij zijn extra
analyses uitgevoerd op de registratie‐data over het verloop van de afhandeling. Tevens is
opnieuw deelgenomen aan het LPJOM en het landelijk jeugdoverleg Politie en zijn ditmaal ook
vragen voorgelegd aan de deelnemers daarvan. Daarnaast is aanvullende informatie
verzameld door interviews met bij het proces betrokken actoren, een enquête onder
jeugdrechtadvocaten en het organiseren van een stakeholderssessie. Tot slot is een analyse
verricht van de cijfers over de instroom bij Halt.
Het voorleggen van vragen aan de landelijke jeugdoverleggen van het OM en de politie
Na het bijwonen van eerdere overleggen hebben onderzoekers in december 2021 nogmaals
het LPJOM bijgewoond waar ditmaal vragen zijn voorgelegd aan de deelnemende
regioparketten. Datzelfde is in januari 2022 gedaan door het bijwonen van het landelijk
jeugdoverleg Politie waar vragen zijn voorgelegd aan de deelnemende politie‐eenheden.
6
Inleiding
Interviews met bij het proces betrokken actoren
In aanvulling op de reeds verzamelde informatie zijn er interviews gehouden met diverse bij
het proces betrokken actoren waaronder de politiefunctionarissen van de drie ZSM‐locaties
van de onderzochte politie‐eenheden. In Midden‐Nederland is een interview gehouden met
een politiefunctionaris op de ZSM‐locatie zelf, gevestigd in een Utrechts politiebureau. In
Rotterdam hebben zeven van de twaalf politiefunctionarissen van de ZSM‐locatie, gevestigd
in het Veiligheidshuis Rotterdam‐Rijnmond (VHRR), met elkaar onze vragen telefonisch en per
e‐mail beantwoord. Met een politiefunctionaris van de ZSM‐locatie in Zeeland‐West‐Brabant,
gevestigd in de rechtbank Breda, is een telefonisch interview gehouden. Tevens zijn ad hoc
interviews gehouden met twee hOvJ’s met een bijzondere interesse voor jeugd in de Politie‐
Eenheid Rotterdam, met de directie van Service Organisatie Directe Aansprakelijkstelling
(SODA), de grootste organisatie die namens de winkelier de civiele vordering ofwel
‘winkelboete’ afhandelt en is, om informatie te krijgen over de Pilot Reprimande
meerderjarigen en de RAPP‐app, telefonisch en aanvullend via e‐mail informatie opgevraagd
bij de landelijke contactpersoon van deze pilot van het OM.
Stakeholderssessie
Om de bevindingen terug te koppelen naar de plannenmakers is een jaar na de eerste
interviews met de sleutelinformanten, in januari 2022, een Stakeholderssessie gehouden met
een selectie van de belangrijkste sleutelinformanten van de politie, het OM en Halt. Daarbij
zijn de eerste resultaten van het onderzoek voorgelegd met de vraag te reflecteren op de
betekenis van deze bevindingen in het licht van de beoogde doelstellingen en mogelijke
neveneffecten van de Pilot Reprimande.
Kwalitatieve enquête onder jeugdrechtadvocaten
Met het oog op het verwachte neveneffect van de reprimande op de contacten met de
advocatuur van deze doelgroep, is een kwalitatieve enquête uitgezet onder de
jeugdrechtadvocaten. Die is via de Vereniging van Nederlandse Jeugdrechtadvocaten (VNJA)
gemaild naar alle aangesloten leden van deze vereniging. Voor het geval de advocaten niet
bekend zouden zijn met de pilot, was in de uitnodigingsmail toegelicht wat deze inhield en dat
de VNJA hierover is geïnformeerd en is vertegenwoordigd in de begeleidingscommissie van
deze evaluatie. De eerste oproep werd gedaan in november 2021 en in december 2021 werd
een reminder gestuurd. De enquête bestond uit zes open vragen. In totaal hebben er negen
advocaten uit acht plaatsen deelgenomen, verspreid over zes politie‐eenheden: Noord‐
Nederland (Assen), Amsterdam (Amsterdam), Noord‐Holland (Haarlem), Midden‐Nederland
(Almere, Utrecht), Rotterdam (Dordrecht, Rotterdam), Oost‐Brabant (’s‐Hertogenbosch).
Analyse van de cijfers over de instroom bij Halt
Met het oog op het verwachte neveneffect van de reprimande op de instroom bij Halt, zijn tot
slot aanvullende registratiegegevens verzameld en geanalyseerd met betrekking tot de
ontwikkeling van de Halt‐verwijzingen in Nederland vlak voor en tijdens de Pilot Reprimande.
Voor het achterhalen van de cijfers over het aantal Halt‐verwijzingen is contact gezocht met
het landelijk Halt‐bureau waar de registraties van Halt‐verwijzingen vanuit de verschillende
politie‐eenheden bijeen zijn gebracht en systematisch worden bijgehouden. De data die voor
dit onderzoek zijn gebruikt bevatten informatie over alle Halt‐registraties in de periode vanaf
januari 2019 tot 1 oktober 2021. Daarmee konden de ontwikkelingen van het aantal Halt‐
verwijzingen in kaart worden gebracht vóór de invoering van de Pilot Reprimande (toen alleen
7
Inleiding
in de Eenheid Twente de reprimande werd toegepast), en tijdens het eerste jaar van de pilot
(tussen 1 oktober 2020 en 1 oktober 2021). Voor elke maand in de onderzochte periode zijn
per politie‐eenheid de gegevens verkregen van het aantal Halt‐verwijzingen voor alle
verschillende onderscheiden strafbare feiten bij Halt. Er zijn geen indicaties bekend dat er in
deze periode problemen waren bij de registratie van Halt‐verwijzingen in een of meer politie‐
eenheden. Wel is in 2021 een kleine verandering opgetreden in de gedetailleerdheid van de
strafbare feiten die zijn onderscheiden, de categorie ‘overige strafbare feiten’ is toen nader
uitgesplitst in een aantal weinig frequent voorkomende categorieën van strafbare feiten. Deze
verandering heeft echter geen gevolgen voor de analyse omdat dit strafbare feiten waren
waarvoor niet of nauwelijks een reprimande wordt gegeven.
De resultaten van de outputevaluatie zijn neergelegd in hoofdstuk 5.
1.3.4 Aanvullend juridisch en criminologisch literatuuronderzoek
Naast de hiervoor beschreven deelevaluaties van de pilot, zijn aanvullend op de reprimande
en het reprimandeproces gerichte juridische en criminologische literatuurstudies verricht. De
juridische literatuurstudie richt zich op het gejuridificeerde proces dat de aanleiding vormde
voor de pilot en de wettelijke regelingen die daaraan ten grondslag liggen. De criminologische
literatuurstudie bouwt voort op de vraag in de planevaluatie of er in de wetenschappelijke
literatuur ondersteuning bestaat voor de gekozen opzet en of daarin (elementen van)
werkzame interventies voor de pilotdoelgroep zijn te identificeren, die op dit moment geen
deel uitmaken van de Pilot Reprimande, maar daar mogelijk wel in opgenomen kunnen
worden.
Juridische literatuuronderzoek
Het juridische literatuuronderzoek heeft betrekking op het gejuridificeerde proces dat de
aanleiding vormde voor de pilot, de regeling van de burgeraanhouding en verplichte
consultatiebijstand door een advocaat bij minderjarige verdachten van lichte feiten die zich
lenen voor een buitengerechtelijke afdoening. Hiertoe is op basis van de geschiedenis die ten
grondslag ligt aan dit proces, bezien of er ruimte bestaat voor een andere inrichting van dit
proces dan over het algemeen wordt aangenomen. Daarbij is tevens een vergelijking gemaakt
met regelingen in Duitsland en in België.
Criminologisch literatuuronderzoek
Het criminologische literatuuronderzoek bestaat uit twee delen. Het eerste deel betreft een
literatuurstudie naar het gebruik van en de voorwaarden voor de reprimande en vergelijkbare
reacties in verschillende landen, waaronder de buurlanden België, Duitsland en Engeland.
Aanvullend hieraan is ook via e‐mail contact gezocht met enkele internationale experts en
auteurs van boeken en hoofdstukken daarin. Dit resulteerde in nog een aantal belangrijke
aanvullingen bij de beschrijving van de situatie in een aantal landen.
Het tweede deel betreft een analyse van de criminologische literatuur over de mogelijke
effecten van de reprimande. Hiervoor is systematisch gezocht naar overzichten van empirisch
onderzoek over dit onderwerp in de criminologie en naar recent onderzoek dat nog niet in die
overzichten kon worden opgenomen. Daarbij werden drie relevante overzichtsstudies
8
Inleiding
gevonden die betrekking hadden op diversion9 bij minderjarigen die de wet hebben
overtreden, waaronder ook reacties die vergelijkbaar zijn met de reprimande. Daarnaast zijn
twee additionele recente studies gevonden waarin empirisch onderzoek is gedaan naar de
effecten van met de reprimande vergelijkbare reacties.
De resultaten van dit literatuuronderzoek zijn neergelegd in hoofdstuk 6.
9
Maatregelen die ervoor zorgen dat jeugdigen voorafgaand of tijdens het proces uit het strafrechtssysteem
worden geleid.
9
De beoogde doelen, doelgroep en opzet van de nieuwe werkwijze
2 De beoogde doelen, doelgroep en opzet van de nieuwe werkwijze
2.1 Inleiding
Dit hoofdstuk maakt deel uit van de planevaluatie en richt zich op de vraag hoe de pilot in het
licht van de nagestreefde doelen is opgezet. Daarin komt de vraag aan de orde wat de
doelstellingen zijn van de pilot, wat de precieze doelgroep is en welke criteria daarbij worden
gehanteerd, welke rollen en verantwoordelijkheden voorafgaand aan de pilot zijn toebedeeld
aan de betrokken organisaties, welke randvoorwaarden voorafgaand aan de pilot zijn
benoemd en wat de verwachte neveneffecten waren. Deze vragen worden beantwoord aan
de hand van de bestudering van de basisdocumenten die ten grondslag liggen aan de pilot en
interviews met sleutelinformanten die betrokken zijn geweest bij de opzet van de nieuwe
werkwijze en deze documenten. In dit hoofdstuk zullen in paragraaf 2.2 eerst de beoogde
doelstellingen worden geïnventariseerd en vervolgens in paragraaf 2.3 de beoogde doelgroep
van de pilot. Daarna worden de beoogde werkwijze en rolverdeling in kaart gebracht
(paragraaf 2.4) en de vooraf benoemde randvoorwaarden en neveneffecten (paragraaf 2.5).
Het hoofdstuk sluit af met een samenvatting van de bevindingen waarin een antwoord wordt
gegeven op de hiervoor gestelde vragen (paragraaf 2.6).
2.2 De met de pilot beoogde doelen
In deze paragraaf wordt onderzocht wat de doelstellingen zijn van de pilot. Omdat de door de
partijen beoogde doelstellingen niet expliciet zijn benoemd in de basisdocumenten van de
pilot, maar daar alleen impliciet uit zijn af te leiden, zijn deze nader besproken in de interviews
met de betrokken sleutelinformanten.
2.2.1 De doelen zoals deze naar voren komen uit de basisdocumenten
Uit de interviews met de sleutelinformanten van de betrokken partijen, waarin de vraag werd
voorgelegd wat de status is van de drie basisdocumenten en hoe ze zich tot elkaar verhouden,
kwam naar voren dat de Standpuntbrief het visiedocument (‘waarom’), de Notitie het
beleidsdocument (‘wat’) en de Handreiking het uitvoeringsdocument (‘hoe’). Zoals hiervoor
al werd opgemerkt, zijn de doelstellingen daar niet expliciet in vermeld, maar zijn ze daar wel
impliciet uit af te leiden. Zo wordt in de toelichting op de aanleiding in de Standpuntbrief de
behoefte aan een proportionele afhandeling genoemd die pedagogisch van aard is en onnodig
lang verblijf in de cel voorkomt:
Politie, OM en Halt constateren dat er een groeiende behoefte is om tot een proportionele afhandeling
te komen bij minderjarige first offenders (12 tot 18 jaar) van lichte feiten. Dit primair gelet op het
belang van de jongere (pedagogisch effect van een interventie staat centraal, niet onnodig lang in de
cel).
Vervolgens wordt benoemd dat er maatschappelijk en politiek gezien behoefte is om
gedifferentieerd en effectief te handelen en dat het OM, politie en Halt het nodig vinden om
een gezamenlijk standpunt formuleren in de aanpak van first offenders, die verdacht worden
van lichte feiten om tot een helder landelijk kader te komen voor een effectieve en efficiënte
aanpak die tevens tegemoet komt aan de wens tot een proportionele afhandeling:
Middels een dergelijk standpunt kunnen een helder landelijk kader en handvatten geboden worden
voor een effectieve en efficiënte aanpak en wordt tegemoetgekomen aan de gedeelde wens om tot
een proportionele afhandeling te komen.
10
De beoogde doelen, doelgroep en opzet van de nieuwe werkwijze
De partijen zijn het eens dat een deel van deze minderjarige first offenders als gevolg van de
werkwijze die is ingericht op basis van wet‐ en regelgeving momenteel in een nodeloos
gejuridificeerd proces terecht komen, met name bij aanhouding op heterdaad of bij overname
van een burgeraanhouding. Hiermee wordt verdere vrijheidsbeneming op het politiebureau
in afwachting van een raadsman voorkomen terwijl kort daarna een reprimandegesprek
plaatsvindt. Dit zou recht doen aan een passende, effectieve reactie ter voorkoming van
recidive:
Deze procedure heeft tot voordeel dat verdere vrijheidsbeneming op het politiebureau in afwachting
van een raadsman niet noodzakelijk is en kort daarna een reprimandegesprek kan plaatsvinden. Dit
doet recht aan een passende, effectieve reactie voor de jongere ter voorkoming van recidive.
Daarnaast vermelden zowel de Notitie als de Handreiking in de inleiding expliciet het doel van
het buiten het strafrecht houden van deze minderjarigen:
De pilot reprimande betreft een landelijke pilot waarbij jeugdigen van 12 tot 18 jaar (…), buiten het
strafrecht worden gehouden.(…) De reprimande heeft een pedagogisch doel.(…) Daarmee worden het
feit en de minderjarige verdachte buiten het justitiële circuit gehouden.
De doelen die uit deze basisdocumenten kunnen worden afgeleid, kunnen worden
teruggebracht tot grofweg een viertal doelen:
1) Het voorkomen van een nodeloos gejuridificeerd proces met insluiting op het
politiebureau;
2) Het bieden van een helder kader voor een landelijk eenduidige werkwijze;
3) Een proportionele en pedagogische afhandeling buiten het strafrecht;
4) Een passende, effectieve reactie ter voorkoming van recidive.
In deze doelen zijn zowel inhoudelijke doelen te onderscheiden als doelen die te maken
hebben met de inrichting van het proces. Dat komt doordat blijkens de documenten, maar
ook blijkens de interviews met de sleutelinformanten, de behoefte aan het bieden van een
proportionele en pedagogische afhandeling niet los kan worden gezien van de wijze waarop
het proces is ingericht, wat de aanzet gaf voor het ontstaan van de pilot. Omdat er naar
aanleiding van dat proces verschillende initiatieven in het land ontstonden, leidde dat tot de
wens om een helder kader te bieden voor een landelijk eenduidige werkwijze. Dit zal
hieronder dan ook als eerste doel worden besproken.
2.2.2 Het voorkomen van een nodeloos gejuridificeerd proces met insluiting op het
politiebureau
Het eerstgenoemde doel van de pilot is het voorkomen van een nodeloos gejuridificeerd
proces, met verblijf op het politiebureau. Diverse sleutelinformanten van de politie en het OM
schetsen uit eigen ervaring hoe dit gejuridificeerde proces in de loop der jaren is gegroeid.
Diverse sleutelinformanten benoemen de invoering van de verplichte consultatiebijstand
door de in 2010 uitgevaardigde Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor.10 Als gevolg daarvan
werden aangehouden minderjarigen verdachten van 12 tot 15 jaar van een feit waarvoor
voorlopige hechtenis is toegelaten (waaronder winkeldiefstal en vernieling) verplicht een
advocaat te consulteren voordat ze konden worden verhoord. Een van de sleutelinformanten
van het OM gaf aan destijds in de praktijk te hebben gezien hoe daardoor de
10
Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor (Stcrt. 2010, 4003).
11
De beoogde doelen, doelgroep en opzet van de nieuwe werkwijze
afhandelingsperiode op het politiebureau voor deze categorie jonge verdachten toenam van
een afhandeling binnen drie uur naar meer dan zes uur, met name in de avonduren. Ze is
namens het OM bezig geweest met het zoeken naar oplossingen, maar meent dat daar geen
goed antwoord op is gevonden. Sinds 2017 is de verplichte consultatiebijstand in de wet
geregeld en uitgebreid naar alle jeugdige verdachten tot 18 jaar.
Behalve de verplichte consultatiebijstand benoemen enkele sleutelinformanten de invoering
van het ZSM‐overleg met de ketenpartners in 2012 als belangrijke factor. Hoewel dit
ketenoverleg was bedoeld om de afhandeling te bespoedigen, zou deze in de praktijk bij dit
soort lichte feiten tot onnodige vertraging kunnen leiden omdat de ketenpartners worden
betrokken, alle systemen moeten worden gecheckt en de minderjarige aangehouden
verdachte in die tijd op het politiebureau zit ingesloten totdat het ZSM‐overleg een beslissing
heeft genomen. Een van de sleutelinformanten weet nog hoe ze als een van de eerste ZSM‐
officieren van justitie de monitor met alle aangehouden verdachten van die dag bekeek en
toen zag dat minderjarigen voor kleine winkeldiefstallen, bijvoorbeeld van een flesje nagellak
van een paar euro, zeven tot acht uur in een ophoudkamer zaten te wachten.
De sleutelinformanten die namens de politie betrokken waren bij de Pilot Twente, wezen
behalve op het ZSM‐overleg op de reorganisaties van de parketten en de politie waardoor de
Politie‐Eenheid Oost‐Nederland nog maar één centraal cellencomplex had met een centrale
afhandeling voor een gebied dat twee provincies bestreek. Dat betekende dat een
politieagent die een aangehouden minderjarige winkeldief overnam, de minderjarige over een
lange afstand moest overbrengen naar dit arrestantencomplex waar vervolgens het
onderzoek werd verricht. Dat kon leiden tot een urenlange insluiting om onderzoek te doen
naar het bewijs voor diefstal van snoep of een blikje fris. Daarbij gebeurde het dat een ZSM‐
officier van justitie bepaalde camerabeelden opvroeg die ook door de politieagenten ter
plaatse hadden kunnen worden bekeken. De beide sleutelinformanten die de opdracht
hadden om samen de kwaliteit van de processen‐verbaal van de centrale afhandeling te
verbeteren, werden naar eigen zeggen in het cellencomplex geconfronteerd met kinderen die
daar vaak zaten te huilen, alleen in een hokje, zonder de ouders te hebben gesproken en
werden behandeld als elke andere arrestant; fouilleren, riem af, veters uit de schoenen, foto
maken en vingerafdrukken nemen. In de Twentse pilot stond het doel van het voorkomen van
opsluiting in de politiecel dan ook voorop wat ook bleek uit de naam: “Betrapt! Een kind niet
in de cel, maar wat dan wel?”.
De Twentse pilot ging bij toeval van start op het moment dat er een discussie ontstond over
een column in de Volkskrant waarin de columnist verhaalde hoe zijn 13‐jarige zoon die als first
offender werd verdacht van diefstal van koekjes en twee drankjes uit een supermarkt, zeven
uur in een Amsterdamse politiecel had moeten doorbrengen. Dat dit gebeurde om zijn zoon
te voorzien van rechtsbijstand, bleek deze vader niet als waarborg te zien, maar als een teken
dat de koekjesdiefstal als een zware zaak werd opgepakt:
“Iemand kondigt een advocaat aan. We weten niets van een advocaat. Maar hij is er:
(…), een goede, ervaren strafpleiter gespecialiseerd in georganiseerde criminaliteit,
vrouwenhandel, mensensmokkel, drugshandel, moord, doodslag, vermogensdelicten
en jeugd. Hij heeft piket en geeft mijn zoon een ‘spoedcursus strafrecht’ – dat is
wettelijk verplicht. Dit is bloedserieus, dringt tot me door. (…) legt kalm uit dat het
12
De beoogde doelen, doelgroep en opzet van de nieuwe werkwijze
opsluiten van kinderen normaal is geworden. Het is de werkelijkheid waarin hij werkt.
En mijn zoon is verdachte.”
Ook het verhoor door twee rechercheurs met standaardvragen over verslaving, seks en
psychische aandoeningen vond hij niet passend en contraproductief. Door de onmenselijke
wijze waarop zijn zoon tegemoet was getreden, kostte het hem moeite om als vader de
aangewezen boosheid te tonen over de diefstal. Hij stoorde zich aan de onverschilligheid en
het feit dat niemand zich verantwoordelijk leek te voelen:
“Iedereen onverschillig. Behalve de manager van de supermarkt waar mijn zoon de
koekjes stal. Die belde de politie in de hoop op een donderpreek. Niet op een
strafproces.” 11
Volgens de sleutelinformant van de politie was er zeker geen sprake van onverschilligheid. Uit
de reacties op de column bleek dat korps‐breed het sentiment leefde dat de ontstane
werkwijze absurd is en er sprake zou zijn van doorgeschoten rechtsbescherming die verkeerd
is uitgepakt.
2.2.3 Het bieden van een helder kader voor een landelijk eenduidige werkwijze
Het tweede doel van de pilot is het bieden van een helder kader voor een landelijk eenduidige
werkwijze. De behoefte daaraan kwam voort uit het feit dat rechtsongelijkheid dreigde nu
overal in het land in diverse politie‐eenheden initiatieven werden ontwikkeld om aan het
hiervoor genoemde nodeloos gejuridificeerde proces met insluiting op het politiebureau te
ontkomen. Een sleutelinformant van de politie benoemde dat er meer van dat soort ‘vonkjes
en vuurtjes’ waren, maar dat de pilot in Twente voor algehele bewustwording zou hebben
gezorgd, voor de zuurstof bij dat smeulende vuurtje. De Twentse pilot werd na een periode
van drie maanden in oktober 2018 voor onbepaalde tijd verlengd.12 Halverwege 2019
kondigde een tweede district in de Eenheid Oost‐Nederland, het district IJsselland, aan de
werkwijze in te voeren. In de mediaberichten daarover werd erop gewezen dat ook andere
eenheden in het land interesse hadden getoond. Zo zou er al telefonisch contact zijn gezocht
door de Eenheden Limburg en Amsterdam.13
Volgens de betrokken partijen gaven deze berichten in de media in de zomer van 2019 de
doorslag om te besluiten tot het ontwikkelen van een landelijke eenduidige werkwijze. De
toenmalige landelijke jeugdofficier van justitie zegt er door deze ontwikkelingen voor te
hebben gekozen om met de politie en Halt om tafel te gaan zitten. Halt was betrokken omdat
deze partij als eerste aandacht had gevraagd voor het belang van een objectieve evaluatie van
de Pilot Twente en vanwege de raakvlakken met de eigen doelgroep. Van de zijde van Halt
wordt erop gewezen dat rechtsgelijkheid, rechtszekerheid en uniformiteit van belang zijn,
maar ook maatwerk. De reprimande mocht niet breder worden toegepast dan bedoeld en
niet alleen kinderen in Oost‐Nederland moesten het geluk hebben om niet in de cel te komen,
maar het zou landelijk op dezelfde manier moeten worden ingericht, ook omdat sommige
politie‐eenheden daar minder actief in zouden zijn dan andere.
11
Heijmans, ‘Waarom het opsluiten van kinderen door de politie normaal is geworden’, De Volkskrant 25 juni
2018.
12
“Betrapt! Kind niet in de cel maar wat dan wel?”, Evaluatie 24 oktober 2018.
13
Ook politie IJsselland is om: "Als je een huilend kind opsluit, voel je dat het niet klopt", RTV OOST 26 mei 2019.
13
De beoogde doelen, doelgroep en opzet van de nieuwe werkwijze
2.2.4 Een proportionele en pedagogische afhandeling buiten het strafrecht
Het derde te onderscheiden doel, dat meer inhoudelijk van aard is, is dat met de nieuwe
werkwijze een proportionele en pedagogische afhandeling wordt geboden buiten het
strafrecht om. Ook dit doel wordt door veel sleutelinformanten benoemd. Er is een wens om
proportioneel en buiten het strafrecht om te kunnen reageren op feiten van een eenvoudig
en licht karakter. Het belang om proportioneel te reageren, werd zowel van de zijde van de
politie als van de zijde van het OM benoemd als doorslaggevende reden om aan de pilot mee
te werken. Beide partijen noemen het spanningsveld tussen enerzijds het onthouden van
rechtsbijstand bij een licht feit en anderzijds het insluiten in afwachting van die rechtsbijstand
bij een licht feit waarmee het proportionaliteitbeginsel in het geding is.
Van de zijde van de politie werd opgemerkt dat tot diep in de operationele politieorganisatie
zou worden ervaren dat de gegroeide afhandeling niet meer in verhouding staat tot de ernst
van het feit, bij feiten die samengaan met het gedrag van een opgroeiende puber. Daarbij
wordt een directe relatie gelegd met de pedagogische afhandeling, want een proportionele
afhandeling zou bij dit pubergedrag inhouden dat er pedagogisch wordt opgetreden en een
grens aan wordt aangegeven, ook gericht op de ouders, om duidelijk te maken dat het er een
volgende keer anders aan toe zal gaan.
De reprimande wordt ook meer als een pedagogische reactie dan als een sanctie gezien. Het
gaat erom dat de zorgen dat de minderjarige een strafbaar feit heeft gepleegd, met de ouders
worden gedeeld. Politieagenten zouden in de praktijk moeten kunnen inschatten wanneer er
sprake is van een proportionele reactie. Van de zijde van het OM wordt gewezen op de
meerwaarde van de pilot door de aandacht die zal ontstaan voor opgroeigedrag en het besef
dat dit soms leidt tot strafbare feiten, maar niet altijd betekent dat een minderjarige
ontspoort. Op dit opgroeigedrag moet zo snel mogelijk worden gereageerd buiten het
strafrecht om, mede in verband met het principiële uitgangspunt ‘licht waar het kan’. Er moet
serieus aandacht aan worden besteed met een pedagogische insteek, maar de reprimande
moet ook niet groter worden gemaakt dan bedoeld: “Een standje geven en dat is het.”
2.2.5 Een passende, effectieve reactie ter voorkoming van recidive
Het vierde doel, een passende, effectieve reactie ter voorkoming van recidive, heeft niet
zozeer betrekking op de werkwijze, maar op het reprimandegesprek zelf. Van de zijde van
MJenV wordt opgemerkt dat de reactie op een strafbaar feit altijd gericht moet zijn op re‐
integratie van een minderjarige in de samenleving en het voorkomen van strafbare feiten.
Wat lastig is, is dat het in dit geval ‐ althans dat is de veronderstelling ‐ een doelgroep betreft
met een zeer licht risicoprofiel. Dat zou een effect op recidive moeilijk meetbaar maken omdat
veel van de betreffende minderjarigen toch al niet zo snel zouden recidiveren. Ook door
andere sleutelinformanten wordt erop gewezen dat hoewel de effectiviteit lastig meetbaar
zal zijn, de reprimande past in het beleid van ‘betekenisvol afdoen’ door het klein te houden
zodat minderjarigen daar ‐ met betrokkenheid van de ouders ‐ wat van leren. Het idee achter
de reprimande is dat een eenmalige waarschuwing passend en voldoende effectief is in het
voorkomen van recidive, zeker waar een aantal van deze minderjarigen waarschijnlijk toch al
niet zou recidiveren. De reprimande wordt wel geregistreerd, wat het voordeel heeft dat
minderjarigen kunnen worden gevolgd om te bezien of het delict een eenmalige vergissing is
geweest of het begin van een patroon. En dat ook kan worden bezien of dat wellicht al had
kunnen worden voorspeld dat de reprimande niet effectief zou zijn.
14
De beoogde doelen, doelgroep en opzet van de nieuwe werkwijze
Van de zijde van de politie wordt opgemerkt dat de nieuwe werkwijze in de eerste plaats
bedoeld is om onnodige insluiting op het politiebureau te voorkomen, maar in de tweede
plaats om er zoveel mogelijk voor te zorgen dat met de waarschuwing recidive wordt
voorkomen. Het uitgangspunt daarbij is dat het goedwillende minderjarigen zijn die door zo’n
gesprek met een politieman of ‐vrouw inzien dat het niet klopt wat ze doen. De meest ideale
reprimande wordt tijdens een diploma‐uitreiking of bij een huwelijksfeest in de sketch als
herinnering aangehaald, want dan heeft die indruk gemaakt, is het een mooi verhaal van
twintig jaar geleden. Het voorkomen van recidive is altijd het doel van het jeugdstrafrecht.
Om het gewenste pedagogische effect te bereiken, zou de reactie ook in balans moeten zijn
met het feit. Als een minderjarige onnodig wordt gecriminaliseerd of er sprake is van een
overreactie, zou dat volgens sommige sleutelinformanten recidive juist in de hand kunnen
werken. Verder wordt opgemerkt dat er juridisch gezien niet kan worden gesproken over het
voorkomen van ‘recidive’ aangezien de reprimande wordt toegepast op verdachten en er dus
strikt genomen geen sprake is van een bewezen strafbaar feit.
2.3 De beoogde doelgroep van de pilot
Na deze inventarisatie van de beoogde doelen wordt in deze paragraaf ‐ opnieuw aan de hand
van de aan de pilot ten grondslag liggende basisdocumenten en de interviews met de
betrokken sleutelinformanten ‐ de beoogde doelgroep van de pilot nader onderzocht.
Achtereenvolgens wordt daarbij aandacht besteed aan het feit dat het moet gaan om een
aangehouden minderjarige verdachte, een first offender, een feit met een licht en eenvoudig
karakter en de contra‐indicaties.
2.3.1 Aangehouden minderjarige verdachten van 12 tot 18 jaar
De nieuwe werkwijze geldt alleen in situaties waarin een minderjarige verdachte op heterdaad
is aangehouden. Dat het moet gaan om een aangehouden verdachte, heeft volgens de
sleutelinformanten te maken met de achtergrond van de pilot, het feit dat de aanhouding
door de bestaande regelingen kan leiden tot een onnodige insluiting op het politiebureau. De
pilot heeft betrekking op minderjarige verdachten van 12 tot 18 jaar, de primaire doelgroep
van het jeugdstrafrecht. Daar is volgens de sleutelinformanten geen discussie over geweest.
Kinderen jonger dan 12 jaar kunnen niet strafrechtelijk worden vervolgd. Bij jongvolwassenen
doet het probleem dat er geen afstand kan worden gedaan van consultatiebijstand, zich niet
voor en zou minder snel sprake zijn van opgroeigedrag.
2.3.2 Het criterium ‘first offender’
Behalve dat het moet gaan om een op heterdaad aangehouden minderjarige verdachte, moet
het ook gaan om een first offender. In de Notitie wordt toegelicht wat daaronder wordt
verstaan, namelijk dat de minderjarige nog niet eerder in aanmerking is gekomen voor een
reprimande, Halt‐afdoening, OM‐afdoening of een afdoening door de rechter. De voorwaarde
wordt in combinatie genoemd met het betuigen van spijt. Volgens de Handreiking moet de
politie ter plaatse via het systeem Basisvoorziening Informatie‐Integrale Bevraging (BVI‐IB),
een software‐applicatie waarmee met één bevraging informatie uit verschillende (inter‐)
nationale en regionale bronregisters kan worden gegenereerd, checken of de minderjarige
een first offender is en daarnaast nagaan of deze medewerkend is en spijt heeft betuigd. Als
niet is voldaan aan het criterium first offender, moet de verdachte volgens de werkwijze
worden overgebracht naar het politiebureau:
15
De beoogde doelen, doelgroep en opzet van de nieuwe werkwijze
Als de verdachte geen first offender is (…) of als het delict niet in aanmerking komt voor een
reprimande, wordt de aangehouden verdachte overgenomen door de politie en overgebracht naar
het politiebureau, waar de verdachte wordt voorgeleid bij de hOvJ.
Of de verdachte meewerkend is en spijt heeft betuigd zijn omstandigheden die een rol kunnen
spelen bij de hierna nog te bespreken contra‐indicaties.
Volgens de sleutelinformanten is de eis van first offender gesteld omdat het moet gaan om
opgroeigedrag en het verkennen van grenzen wat grenst aan baldadigheid. Bij een eerste keer
kan daar nog sprake zijn, maar bij een tweede keer zijn er mogelijk meer zorgen, neemt het
risico op recidive toe en is dat een signaal dat er mogelijk sprake kan zijn van achterliggende
problematiek. Als een waarschuwing kennelijk niet heeft gewerkt, is een Halt‐verwijzing op
zijn plaats. In dat geval zou het ook belangrijk zijn om met de minderjarige te spreken over de
achtergrond van het plegen van het feit. Bij een reprimande kan dat niet omdat er geen
inhoudelijk verhoor wordt afgenomen. Voorts zou het volgens de sleutelinformanten
maatschappelijk gezien niet wenselijk en niet effectief zijn om een minderjarige opnieuw een
reprimande te geven tenzij er bijzondere redenen voor zijn. Er zijn ook twijfels of de
waarschuwing voor een minderjarige die in herhaling valt nog wel een pedagogisch effect kan
hebben. Als het om een heel ander delict gaat of het vermoeden bestaat dat er pedagogisch
nog wel iets te winnen valt, dan ligt dat anders, maar dat zou dan wel moeten worden
besproken en niet aan de discretie van de lokale politie moeten worden overgelaten.
2.3.3 Het criterium ‘feit met een licht en eenvoudig karakter’
Behalve het criterium van first offender moet het gaan om een strafbaar feit met een ‘licht en
eenvoudig karakter’, dezelfde term als in de bestaande regeling van de reprimande.14 In zowel
de Notitie alsmede in de Handreiking wordt vermeld dat het een strafbaar feit met een
eenvoudig en licht karakter moet betreffen, met name:
Eenvoudige winkeldiefstal van geringe waarde.
Vernieling waarbij er sprake is van geringe schade.
Gebruik maken van een ID‐bewijs op naam van een ander/ simpel gefalsificeerd ID in
de horeca.
Volgens de sleutelinformanten van alle betrokken partijen zou aanvankelijk zijn nagedacht
over de vraag welk type strafbare feiten zou moeten worden uitgesloten omdat ze zich in
beginsel niet voor de reprimande zouden lenen vanwege twijfels over de pedagogische
werking bij die strafbare feiten. Vervolgens is er een lijst met feiten opgesteld waarvoor de
reprimande zich wel zou lenen, maar die lijst is uiteindelijk beperkt tot de drie genoemde
voorbeelden om klein te beginnen. De drie genoemde feiten worden voorafgegaan door de
woorden ‘met name’ om de politie bepaalde professionele ruimte te laten. Door die
toevoeging moeten de drie daarna genoemde feiten dan als voorbeelden worden gezien en
niet als een limitatieve opsomming. Volgens een sleutelinformant van de politie zou voor deze
drie voorbeelden zijn gekozen omdat er bij die drie feiten vaak sprake zou zijn van een
burgeraanhouding. Bij winkeldiefstal kan deze door het beveiligingspersoneel van de winkel
14
Richtlijn en kader voor strafvordering jeugd en adolescenten, inclusief strafmaten halt (Stcrt.2020, 62180)
par.4.1.
16
De beoogde doelen, doelgroep en opzet van de nieuwe werkwijze
of de winkelier zelf zijn verricht, bij vernieling door de conciërge van een school en bij het
gebruik van een vals ID‐bewijs in de horeca de portier of het horecapersoneel. Bij die feiten is
er vaak de grootste spanning met de proportionaliteit omdat de politie niet zelf de afweging
heeft gemaakt, maar deze aanhouding wel zou moeten overnemen.
Om de politie ruimte te laten om rekening te houden met de context van het delict en de
minderjarige verdachte, is er bij de feiten geen bovengrens gesteld aan het schadebedrag. Zo
kan de diefstal van een blikje fris van een paar euro in een bepaalde context ertoe leiden dat
er geen reprimande wordt gegeven en een diefstal van een duur product in een andere
context wel. De Notitie vermeldt dat de contextinformatie van belang is bij de
oordeelsvorming en noemt als voorbeelden van een context waarin een reprimande niet
gepast is, het gebruik maken van een geprepareerde tas, een minderjarige die verward is of
mobiel banditisme. In de Handreiking wordt de context met betrekking tot het delict en de
minderjarige verdachte als aanvullend genoemd op de check door de politieagenten ter
plaatse. Het is aan de hOvJ om een besluit te nemen of een reprimande van toepassing kan
zijn. De politieagent ter plaatse moet bij twijfel altijd contact opnemen met de hOvJ. Als
duidelijk is dat het delict niet in aanmerking komt voor een reprimande, moet de minderjarige
verdachte, net als bij het criterium ‘first offender’, worden overgebracht naar het
politiebureau waar de verdachte wordt voorgeleid bij de hOvJ.
2.3.4 Contra‐indicaties: zorgen over het gedrag, groepsdruk of de thuissituatie
Behalve de hiervoor behandelde criteria om in aanmerking te komen voor een reprimande,
worden er contra‐indicaties benoemd die ertoe kunnen leiden dat deze niet moet worden
toegepast. De al eerder in de Notitie genoemde voorwaarde van een meewerkende verdachte
komt in de Handreiking terug onder een van de vier contra‐indicaties voor het toepassen van
de reprimande, namelijk het gedrag van de minderjarige. Er worden nog drie situaties
genoemd, te weten groepsdruk, zorgen over de opvoedsituatie of verwardheid (wat in de
Notitie werd genoemd als voorbeeld van een context) en angst voor de ouders:
Het gedrag van de minderjarige. Bijvoorbeeld: de verdachte heeft een grote mond/is
recalcitrant of heeft verzet gepleegd bij zijn aanhouding.
De minderjarige heeft in opdracht of onder druk van of met andere(n) het delict
gepleegd.
Er zijn zorgen rondom de minderjarige, bijv. in de opvoedsituatie, (ernstige)
verwardheid etc.
Wanneer de minderjarige aangeeft heel erg bang te zijn voor een (fysieke) reactie van
de ouders.
In het geval van een contra‐indicatie moet de hOvJ met ZSM overleggen welke afhandeling
passend is. In zowel de Notitie als de Handreiking staat dat in geval van zorgen over de
thuissituatie altijd (minimaal) een melding bij Veilig Thuis (VT) wordt gedaan. VT is het advies‐
en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling. Behalve het strafbare feit, wat op
zichzelf onvoldoende reden is om die melding te doen, moeten er zorgen zijn over de
minderjarige en een context die aanleiding geeft tot deze melding. Omdat er vanuit wordt
gegaan dat de agent op straat niet voldoende kennis en expertise heeft om te beoordelen of
een situatie verband houdt met huiselijk geweld of kindermishandeling of sprake is van
opvoedproblematiek, is er een landelijke afspraak met VT dat de politie altijd een melding kan
17
De beoogde doelen, doelgroep en opzet van de nieuwe werkwijze
doen over minderjarigen als er sprake is van duidelijk omschreven zorgen en
contextinformatie. Die kan zijn dat ouders heel afwijkend reageren door het gedrag van hun
kind te bagatelliseren of goed te praten of te gaan slaan of schelden naar het kind. Een reden
kan ook zijn dat de politie vaker met de minderjarige in contact is geweest, de minderjarige
overlast veroorzaakt of een grote mond naar de wijkagent opzet of dat er al eerdere VT‐
meldingen zijn gedaan. Al die achtergrondinformatie zou dan in de VT‐melding moeten
worden vermeld naar aanleiding van het strafbare feit.15
In de situatie waarin de minderjarige aangeeft heel erg bang te zijn voor de reactie van de
ouders, zou het eerste contact met de ouders op het bureau plaats moeten vinden. Na het
borgen van de veiligheid en zorg zou dan alsnog een regulier reprimandegesprek kunnen
worden gevoerd, bij voorkeur door een jeugdagent. Volgens de sleutelinformanten van de
betrokken partijen zou het in geval van zorgen over de thuissituatie belangrijk zijn om de zaken
eruit te filteren waar er sprake is van signaalgedrag van een groter probleem. Dat betekent
niet dat een reprimande daar niet mogelijk is, maar dat er goed moet worden overlegd. Het
zou dan kunnen zijn dat er wel een reprimande wordt gegeven, maar dat er ook een
zorgmelding wordt gedaan. Of dat er toch voor een strafproces wordt gekozen om meer
onderzoek te doen naar de persoonlijke omstandigheden.
Volgens de sleutelinformanten is de reprimande niet uitgesloten bij een contra‐indicatie, maar
moet het aanwezig zijn daarvan als een indicatie worden gezien dat de reprimande mogelijk
niet geschikt is. In de situatie waarbij in opdracht of onder druk van of met andere(n) een
delict is gepleegd zou volgens de sleutelinformanten moeten worden bezien in hoeverre er
eventuele groepsculturen een rol spelen of dat er georganiseerde verbanden aanwezig zijn.
De reprimande zou minder geschikt kunnen zijn, omdat er dan veel meer problematiek achter
zit. Maar ook in geval van groepsdruk zou een reprimande zinvol kunnen zijn omdat dit tijdens
het reprimandegesprek met de ouders naar voren zou kunnen komen en besproken zou
kunnen worden als de minderjarige daar gevoelig voor is. Mogelijk kunnen de ouders hun kind
daar vervolgens bij helpen. De sleutelinformanten van de betrokken partijen melden dat
wanneer er sprake is van recalcitrant gedrag, het nodig zal zijn de minderjarige over te
brengen naar het politiebureau. Daar kan dan in gesprek worden gegaan om te bezien of er
een andere reactie nodig is. Omdat er in dit gedrag gradaties zijn, zou het afhankelijk zijn van
de omstandigheden van het geval hoe daarmee om moet worden gegaan. Het zou een groot
verschil maken of een minderjarige ontkent dat hij het feit heeft gepleegd of spuugt naar een
ambtenaar. Het gedrag bij aanhouding kan ook voortkomen uit een bepaalde (sub)cultuur
onder jongeren.
2.4 De beoogde werkwijze en rolverdeling
Nu duidelijk is op welke doelgroep de pilot het oog heeft, wordt in deze paragraaf ‐ opnieuw
aan de hand van de aan de pilot ten grondslag liggende basisdocumenten en de toelichting
daarop van de bij de opstelling daarvan betrokken sleutelinformanten – de beoogde
werkwijze en rolverdeling onderzocht. Het gaat dan om de besluitvorming over de
reprimande, het reprimandegesprek, de zorgmelding en de vooraf benoemde
randvoorwaarden voor de uitvoering van de nieuwe werkwijze.
15
Boere & Jansen, Delictplegende jongere: melden en afhandelen, november 2020, intern document van de
Nationale Politie.
18
De beoogde doelen, doelgroep en opzet van de nieuwe werkwijze
2.4.1 Overname van de burgeraanhouding en het checken van het bewijs
Volgens de nieuwe werkwijze worden de minderjarige op heterdaad aangehouden
verdachten die voor een reprimande in aanmerking komen, niet meer overgebracht naar het
politiebureau. Om te waarborgen dat het proces rondom de reprimande zorgvuldig verloopt,
wordt voorgesteld dat de politie na de aanhouding op heterdaad of de overname van de
aanhouding ter plaatse het eerste onderzoek naar de feiten en omstandigheden doet. Dat
sluit ook aan bij de in de Notitie genoemde voorwaarde dat de zaak bewijsbaar moet zijn.
Volgens de Handreiking checkt de politie ter plaatse wat er aan informatie en bewijs is. In
geval van burgeraanhouding is dat de informatie van de winkelier of beveiliger of burger.
Daarnaast worden de personalia van de verdachte en het bewijs zoals camerabeelden,
getuigenverklaring(en) en aangetroffen goederen gecheckt. Het gaat dus om informatie van
de burger, in geval van winkeldiefstal meestal de winkelier of beveiliger, over wat er gebeurd
is, hoe dat geconstateerd is en wat er is aangetroffen. Als blijkt uit de informatie van de
winkelier dat de aanhouding juridisch niet juist is geweest of er geen bewijsbare zaak is, volgt
er geen verdere reactie naar de minderjarige. Ouders worden dan wel door politie
geïnformeerd over het incident.
2.4.2 Contact met de hulpofficier van justitie die informatie checkt bij ZSM
Volgens de Handreiking neemt de politieagent ter plaatse telefonisch contact op met de
dienstdoende hOvJ en bespreekt de uitkomsten van de check. Als de minderjarige direct en
ongevraagd aangeeft onschuldig te zijn, moet dat worden medegedeeld aan de hOvJ. In de
situatie waarin een reprimande wordt overwogen, moet de hOvJ tijdens openingstijden van
ZSM (van 8:00 tot 22:00 uur) met de politiefunctionaris bij ZSM bellen en de personalia en
informatie doorgeven zodat deze bij de ZSM‐partners kan checken of er nog relevante
informatie is die de voorgenomen reprimande niet wenselijk maakt. Als dergelijke informatie
beschikbaar is, wordt dat direct doorgegeven aan de hOvJ. Buiten de openingstijden van ZSM
neemt de hOvJ een besluit op basis van de beschikbare informatie. Het blijft dus wel de hOvJ
die beslist en niet ZSM. Er zijn ook situaties waarin de minderjarige volgens de Handreiking
moet worden overgebracht naar het politiebureau om daar persoonlijk te worden voorgeleid
voor de hOvJ met het oog op een inhoudelijk verhoor door de politie. Dat zijn de eerder
vermelde situaties waarin er geen sprake is van een first offender of het strafbare feit niet in
aanmerking komt voor de reprimande, maar ook als er twijfel is over de identiteit. De vier
genoemde situaties waarin er sprake is van een contra‐indicatie, hoeven blijkens de
Handreiking niet dwingend te leiden tot overbrenging naar het politiebureau. Deze moeten
door de hOvJ met ZSM worden besproken om te overleggen welke afhandeling passend.
Volgens de bij de opzet betrokken partijen is ZSM betrokken als toetssteen, omdat die
veertien uur per dag bereikbaar is, als waarborg om geen zorgsignalen te missen. Vanuit het
OM wordt erop gewezen dat deze tussenstap is ingebouwd omdat de Raad voor de
Kinderbescherming (RvdK) en Halt bij dit afdoeningsoverleg aan tafel zitten en daar dus nog
kunnen checken of er contextinformatie is of zorgen zijn. Het voordeel van de consultatie zou
volgens een van de sleutelinformanten ook zijn dat de zaak daarmee ook meteen is
geregistreerd bij ZSM. Omdat alle partijen in dit overleg zitten zou het ook een logische plek
zijn. Het is geen harde toets, want ZSM hoeft alleen te worden geconsulteerd tijdens de
openingstijden, zo blijkt ook uit de Handreiking. Volgens de sleutelinformanten hoeft er ook
niet op die informatie te worden gewacht als het heel druk is of er geen contact kan worden
gelegd met ZSM waardoor het te lang gaat duren.
19
De beoogde doelen, doelgroep en opzet van de nieuwe werkwijze
2.4.3 Telefonische voorgeleiding voor de hulpofficier van justitie
Volgens de nieuwe werkwijze worden de aangehouden verdachten niet meer overgebracht
naar het politiebureau, maar ter plaatse telefonisch voorgeleid aan de hOvJ. Dit gebeurt nadat
deze eerst is gebeld door de politieagent ter plaatse en de check bij ZSM heeft gedaan, en
vervolgens de politieagent ter plaatse heeft gebeld over zijn beslissing. Tijdens de telefonische
voorgeleiding van de minderjarige worden er geen vragen gesteld over het strafbare feit, maar
alleen procesvragen en procesmededelingen. Er vindt dus geen inhoudelijk verhoor plaats. De
hOvJ toetst daarbij de rechtmatigheid van de aanhouding. Zo moet hij vragen of de verdachte
weet waarvoor hij is aangehouden, hoe de aanhouding is verlopen, of er bijzonderheden zijn
en hoe de verdachte staat tegenover een reprimandegesprek waarbij de ouders worden
betrokken om verdere strafrechtelijke afhandeling te voorkomen. Daarbij moet de hOvJ
aangeven dat het feit wel wordt geregistreerd in de politiesystemen, zodat bekend is dat de
verdachte geen first offender meer is. Tot slot moet de hOvJ hem wijzen op de mogelijkheid
om het reguliere strafproces te volgen, inclusief het verblijf op het politiebureau, waarbij de
verdachte van overheidswege rechtsbijstand kan krijgen van een advocaat. Dat zou in ieder
geval van belang zijn bij de verdachten die zelf hebben aangegeven onschuldig te zijn. Als de
hOvJ vervolgens definitief tot een reprimande besluit, deelt hij de verdachte mee dat hij is
heengezonden.
2.4.4 Plaats en moment reprimandegesprek met betrokkenheid van ouders
Een belangrijk aspect in de nieuwe werkwijze is het betrekken van de ouders. In de Notitie
staat dat de reprimande bij voorkeur in aanwezigheid van de ouders of voogd wordt gegeven
en dat deze in ieder geval in kennis worden gesteld en betrokken. De politieagent ter plaatse
neemt contact op met de ouders, vertelt wat er is gebeurd en besloten en voert waar mogelijk
direct het reprimandegesprek waar de ouders dan telefonisch bij aanwezig zijn:
Waar mogelijk wordt direct het reprimandegesprek gevoerd (met de ouder(s) is dus nog een
telefonische verbinding).
Met de ouders wordt vervolgens afgesproken of hun zoon of dochter zelfstandig naar huis of
school kan, of de ouders hun kind komen ophalen of dat de politieagent de minderjarige
thuisbrengt. Als het reprimandegesprek niet direct kan plaatsvinden, wordt met de
minderjarige en ouders afgesproken waar en wanneer het gesprek dan wel plaatsvindt,
idealiter binnen 48 uur. De hOvJ bepaalt wie het reprimandegesprek gaat voeren, de
politieagenten die het incident hebben afgehandeld of de jeugdagent, en er wordt een datum,
tijdstip en locatie afgesproken, op het politiebureau, bij de minderjarige en zijn ouders thuis
of elders waarbij rekening moet worden gehouden met de schooltijden. De reprimande kan
ook op het bureau worden gegeven door de Operationeel coördinator (OPCO) of de senior
Jeugd. Omdat die rollen per basisteam verschillend zijn ingevuld, is het aan het basisteam
overgelaten om te bezien wat het beste en meest effectieve is.
Diverse sleutelinformanten wijzen erop dat voor een reprimandegesprek met betrokkenheid
van de ouders is gekozen omdat ouders een belangrijke rol hebben in de opvoeding. Het
betrekken van de ouders is bedoeld als pedagogische reactie, om met elkaar de zorgen te
delen over het strafbare feit. Het is belangrijk dat ouders weten dat hun kind, dat onder hun
zorg valt, met de politie in aanraking is gekomen en dat zij daar de verantwoordelijkheid voor
nemen. Het is een belangrijke pijler in de pilot dat de ouders in positie worden gezet, om ze
20
De beoogde doelen, doelgroep en opzet van de nieuwe werkwijze
zelf hun kind te laten aanspreken. Het zou het meest effectief zijn als een politieagent in
uniform de minderjarige aan de ouders overdraagt met een indringende waarschuwing voor
het vervolg, en de ouders dan met de minderjarige in gesprek gaan. Vanwege het effect zou
het gesprek volgens de sleutelinformanten snel moeten volgen op de overtreding. Dat zou
nog wel de volgende dag kunnen plaatsvinden, maar als er langer mee zou worden gewacht,
zou het veel minder effect hebben. Vanuit de politie wordt opgemerkt dat hier een beroep
wordt gedaan op de professionaliteit van de politieagent ter plaatse die de ouders moet bellen
om ze te informeren en de inschatting te maken of het beter is om dat gesprek bij de ouders
thuis te voeren om zo tevens een beeld te krijgen van de opvoedingssituatie. Als dat niet
meteen lukt, kan er ook een afspraak worden gemaakt voor de volgende dag zodat dat
gesprek alsnog bij de ouders thuis kan worden gevoerd.
2.4.5 Inhoud van het reprimandegesprek
Hiervoor werd al opgemerkt dat de werkwijze niet gepaard gaat met vragen over het strafbare
feit, maar daarvoor in de plaats moet er wel een inhoudsvol reprimandegesprek worden
gevoerd. In de Notitie wordt melding gemaakt van de Leidraad reprimandegesprek die is
opgenomen achter de Handreiking om “voldoende het pedagogisch effect dat beoogd wordt
te stimuleren en te borgen”. Volgens de leidraad moet worden besproken dat het gesprek
geen verhoor is en geen strafrechtelijk doel heeft, maar een pedagogisch doel. Het gaat om
de vraag wat de minderjarige van de situatie kan leren zodat deze geen strafbare feiten meer
pleegt die (grotere) gevolgen kunnen hebben. Verder moet met de minderjarige worden
besproken wat hij heeft gedaan, hoe hij daartoe is gekomen en waarom en wat hij of zij daar
nu van vindt. De politie moet ook de ‘leefgebieden uitvragen’, zoals dat in de praktijk wordt
genoemd, dus vragen of de minderjarige naar school gaat, wat deze in zijn vrije tijd doet en
hoe de thuissituatie is. Ook aan de ouders moet worden gevraagd wat ze ervan vinden, wat
het met ze doet en hoe ze gaan reageren richting hun kind.
Vervolgens staat er een aanwijzing voor de politieagent die ziet op de inhoud van de
reprimande zelf:
Leg de jongere uit waarom zijn gedrag afgekeurd wordt.
Leg uit wat de gevolgen zijn voor de winkelier of gedupeerde.
Vertel wat er gaat gebeuren als hij/zij opnieuw betrapt wordt op een delict (incl. ‘strafblad’).
Vertel dat de minderjarige in het politiesysteem geregistreerd staat.
Volgens de sleutelinformanten is er bij de vormgeving van de pilot veel gesproken over een
pedagogische invulling en uitvoering van het reprimandegesprek. Die moet bestaan uit het
bespreken van de gedraging van de minderjarige en een waarschuwing om dit gedrag niet nog
eens te vertonen. Voor het bereiken van het pedagogische effect zou het belangrijk zijn een
grens aan te geven alsmede de minderjarige ervan te doordringen dat een andere, meer
ingrijpende reactie mogelijk was geweest en dit dus een tweede kans is. Ook het betrekken
van de ouders zou bijdragen aan het pedagogische gehalte van de reactie.
2.4.6 Bereidheid tot schadevergoeding
Volgens de Handreiking moet, als er schade is ontstaan aan het gestolen of vernielde goed,
aan de minderjarige worden gevraagd of deze bereid is de schade te vergoeden. Daarbij zal
21
De beoogde doelen, doelgroep en opzet van de nieuwe werkwijze
het naar verwachting om een luttel bedrag gaan omdat er anders geen sprake zou zijn van
een reprimande. De schadevergoeding dient onderling geregeld te worden. De politie kan
hierin bemiddelen, maar kan dit niet ‘afdwingen’ en speelt in de verdere afhandeling geen rol.
De politie moet tijdens het reprimandegesprek met de minderjarige en ouders bespreken dat
het gestolen goed wordt teruggegeven aan de winkelier en eventuele schade aan het goed
wordt vergoed. De schadevergoeding maakt geen deel uit van de pilot omdat er geen
inhoudelijk verhoor wordt afgenomen. De partijen moeten dit onderling regelen en als
duidelijk blijkt dat een minderjarige weigert te betalen, zou dit nog wel onder het kopje
‘recalcitrant’ kunnen vallen wat een contra‐indicatie is voor de reprimande.
De Handreiking meldt over de mogelijkheden van winkeliers om een winkelverbod uit te
vaardigen of via een civiele vordering (ofwel ‘winkelboete’) de indirecte schade voor de
administratieve kosten die met de afhandeling van een winkeldiefstal gepaard gaat te
verhalen, dat dit wordt overgelaten aan de winkelier of ze hier gebruik van maken en de politie
daar geen bemoeienis mee heeft. Wel wordt nog genoemd dat winkeliers voor de afhandeling
van dit soort civiele winkelmaatregelen vaak gebruik maken van gespecialiseerde organisaties
zoals SODA, Afrekenen met winkeldieven of Overlastregistratie Nederland.
2.5 Vooraf benoemde randvoorwaarden en verwachte neveneffecten
Nu de beoogde doelen, doelgroep en werkwijze zijn onderzocht, zal in de laatste paragraaf
van dit hoofdstuk nog worden bezien wat de vooraf benoemde randvoorwaarden waren en
welke neveneffecten werden verwacht.
2.5.1 Vooraf benoemde randvoorwaarden
De belangrijkste vooraf benoemde randvoorwaarden zijn terug te vinden in de Notitie, te
weten een onafhankelijke evaluatie en een goede en eenduidige registratie. Over de evaluatie
is opgenomen dat om de pilot verder kwalitatief te ontwikkelen en de effecten die
samenhangen met de reprimande goed in kaart te brengen, een gedegen onafhankelijke
evaluatie zal worden uitgevoerd en dat de partijen, mede op basis van de uitkomsten van het
evaluatieonderzoek, nader zullen besluiten over de ontwikkelde werkwijze.
Een tweede randvoorwaarde die in de Notitie wordt genoemd is een goede en eenduidige
registratie in BVH. Wat er in de mutatie over de reprimande moet worden vermeld, is
opgenomen in de Handreiking. Daarin staat dat in BVH een mutatie moet worden gemaakt
waarin de minderjarige als verdachte wordt ingevoerd en waar in de vrije tekst een aantal
gegevens moet worden vermeld. Het gaat om een journaalachtige aantekening waarin staat
wat er is gebeurd, hoe de persoonsgegevens zijn vastgesteld, waarom voor een reprimande is
gekozen, wat het contact met ZSM heeft opgeleverd, wanneer en door wie het
reprimandegesprek is gevoerd, wanneer er contact is geweest met de ouders en wat daarmee
is afgesproken. Ook moet er een kort verslag van het reprimandegesprek worden opgenomen
met de afspraken. Door de minderjarige in BVH als verdachte van een misdrijf te registreren,
wordt bereikt dat deze een volgende keer niet meer als first offender wordt aangemerkt.
Alle partijen benoemen een goede registratie als belangrijke randvoorwaarde. Het OM zegt
alleen met de pilot te hebben kunnen instemmen op voorwaarde dat de registratie op orde
zou zijn. Er zouden in de praktijk nog geregeld minderjarigen met een waarschuwing naar huis
worden gestuurd zonder dat te registreren. Halt vindt het belangrijk dat voor iedereen
22
De beoogde doelen, doelgroep en opzet van de nieuwe werkwijze
duidelijk is hoe vaak de reprimande is toegepast, voor welke feiten en of is voldaan aan de
kwalitatieve eisen zoals het betrekken van de ouders. Het MJenV ziet het als belangrijk
instrument om op basis daarvan data te verzamelen in het kader van de pilot en om te weten
of een jongere eerder in beeld is geweest. Het zou nu wel gebeuren dat minderjarigen ‘ineens
uit het niets’, zonder dat er een voorgeschiedenis bekend is, zware strafbare feiten plegen.
Vanuit de politie wordt opgemerkt dat het goed is dat de politie zich verantwoordt en laat
zien wat er is gebeurd, ook al betekent dat dat de politieagenten op straat nu meer moeten
registreren dan wanneer ze een minderjarige aanhouden en overbrengen naar het
politiebureau. In het laatste geval wordt die taak namelijk overgenomen door de recherche
die de processen‐verbaal opmaakt.
Uit de interviews kwam tevens naar voren dat het OM naast deze evaluatie ook een monitor
on the job wenste door de coördinerend jeugdofficieren van justitie die verantwoordelijk zijn
voor het lokale beleid. Het OM wilde daarmee bereiken dat tussentijds wordt gecheckt hoe
de reprimande wordt toegepast. Dit leidde tot de afspraak dat er elke zes tot acht weken
regionale overleggen zouden worden gehouden tussen de politie, OM en Halt op regionaal
niveau waar op basis van lokale informatie wordt bezien hoe de pilot verloopt.
2.5.2 Verwachte neveneffecten
Wat de vooraf verwachte neveneffecten waren, berust voornamelijk op de interviews met de
sleutelinformanten van de betrokken partijen. De vraag welke neveneffecten, zowel positief
als negatief, werden verwacht bij het opzetten van de pilot is heel divers beantwoord. Van
diverse kanten wordt gewezen op de administratieve lastenverlichting en tijdbesparing, al
wordt daarbij aangetekend dat er daarbij ook sprake zal zijn van een gedeeltelijke verschuiving
van de lasten van de recherche naar de politieagenten die de incidentafhandeling op straat
doen en meer moeten registreren. Een daarmee samenhangend en vanuit de politie benoemd
en verwacht positief neveneffect is dat de registraties van reprimandes, wat een
randvoorwaarde is, door hun eenduidigheid op de langere termijn gedeeltelijk
geautomatiseerd kunnen worden.
Als derde mogelijk positief neveneffect wordt benoemd dat een politieagent bepaalde
zorgsignalen kan opvangen als deze het reprimandegesprek bij de minderjarige thuis voert.
Mogelijk zou de politieagent in het gesprek kunnen nagaan of de ouders zelf erkennen dat
hun kind de grens is overgegaan en of ze inzien dat er problemen zijn. Sommige ouders zouden
niet uit zichzelf hulp vragen. Indien blijkt dat die hulp wel nodig is, zou de wijkagent kunnen
worden ingeschakeld die ze zou kunnen doorwijzen naar hulpverleningsinstanties zoals het
Sociale Wijkteam.
Twee andere neveneffecten die meer als negatief worden gekwalificeerd zijn de mogelijk
lagere instroom bij Halt aangezien de reprimande wordt toegepast voor feiten als vernieling
en winkeldiefstal die ook door Halt kunnen worden afgedaan en dat de advocatuur minder
snel met deze doelgroep in aanraking komt.
23
De beoogde doelen, doelgroep en opzet van de nieuwe werkwijze
2.6 Samenvatting van de bevindingen
Beoogde doelstellingen
In dit hoofdstuk is allereerst onderzocht wat de beoogde doelstellingen zijn van de pilot.
Hoewel de doelstellingen deels overlappen, kunnen er vier worden onderscheiden waarvan
enkele meer processueel en andere meer inhoudelijk van aard zijn. Het eerste doel is het
voorkomen van een nodeloos gejuridificeerd proces met insluiting op het politiebureau. Het
komt voort uit de situatie die de aanleiding vormde tot het ontstaan van de pilot, te weten
het in de praktijk ontwikkelde proces waarin minderjarigen onnodig lang op het politiebureau
verbleven. Het tweede doel is het bieden van een helder kader voor een landelijk eenduidige
werkwijze. De behoefte daaraan hangt nauw samen met het eerste doel omdat het
voortkwam uit de vele verschillende initiatieven in het land die beoogden om dit proces met
de insluiting op het politiebureau te voorkomen. De laatste twee meer inhoudelijke doelen
zijn het bieden van een proportionele en pedagogische afhandeling buiten het strafrecht om
en een passende, effectieve reactie ter voorkoming van recidive. Deze doelen zijn meer
inhoudelijk van aard en hebben betrekking op de reprimande en het reprimandegesprek zelf.
Beoogde doelgroep
Ten tweede is onderzocht wat de beoogde doelgroep is van de pilot en welke criteria en
contra‐indicaties daarbij worden gehanteerd. De pilot is bedoeld voor verdachten van 12 tot
18 jaar die op heterdaad zijn aangehouden die first offender zijn en dus nog niet eerder in
aanmerking zijn gekomen voor een reprimande, Halt‐afdoening, OM‐afdoening of een
afdoening door de rechter. Ze moeten worden verdacht van een feit met een licht en
eenvoudig karakter, met name eenvoudige winkeldiefstal van geringe waarde, vernieling
waarbij er sprake is van geringe schade en gebruik maken van een ID‐bewijs op naam van een
ander of simpel gefalsificeerd ID‐bewijs in de horeca. De toevoeging ‘met name’ moet de
ruimte geven om ook andere feiten van een licht en eenvoudig karakter daaronder te
brengen. Er zijn bewust geen schadebedragen genoemd omdat de context bepalend moet
zijn. Contra‐indicaties zijn gelegen in het gedrag van de minderjarige doordat hij zich
recalcitrant opstelt, er sprake is van groepsdruk van buitenaf, er zorgen zijn over de
minderjarige of zijn of haar opvoedsituatie en dat de minderjarige angst heeft voor de
(fysieke) reactie van zijn of haar ouders. In geval van zorgen over de thuissituatie moet altijd
een VT‐melding worden gedaan. In geval van angst voor de reactie van de ouders, zou het
eerste contact met de ouders op het bureau plaats moeten vinden.
Beoogde rolverdeling en werkwijze
In de derde plaats is onderzocht hoe de beoogde rolverdeling en werkwijze eruitzien. De
rolverdeling ziet er zo uit dat de politieagent die ter plaatse de aanhouding overneemt en het
bewijs en de informatie checkt. Deze neemt vervolgens telefonisch contact op met de
dienstdoende hOvJ en bespreekt de uitkomsten van de check waarbij hij er melding van maakt
als een minderjarige direct en ongevraagd zegt onschuldig te zijn. Vervolgens moet de hOvJ
tijdens openingstijden van ZSM bij de politiefunctionaris aldaar checken of er nog relevante
informatie is die een reprimande niet wenselijk maakt. Vervolgens spreekt de hOvJ telefonisch
met de minderjarige in het kader van de voorgeleiding waarbij alleen procesvragen worden
gesteld om de rechtmatigheid van de aanhouding te toetsen. Als de hOvJ daarna tot een
reprimande besluit en dat aan de politieagent ter plaatse mededeelt, wordt de minderjarige
aangehouden verdachte formeel heengezonden.
24
De beoogde doelen, doelgroep en opzet van de nieuwe werkwijze
De werkwijze met betrekking tot de reprimande zelf is dat de politieagent ter plaatse contact
opneemt met de ouders, ze informeert en waar mogelijk direct het reprimandegesprek voert
in hun telefonische aanwezigheid. Er worden tevens afspraken gemaakt over waar de
minderjarige naartoe gaat en op welke wijze. Als het reprimandegesprek niet direct kan
plaatsvinden, wordt met de minderjarige en ouders afgesproken waar en wanneer het
gesprek dan wel plaatsvindt, idealiter binnen 48 uur. Tijdens het reprimandegesprek
bespreekt de politieagent met de minderjarige dat het gesprek geen verhoor is en geen
strafrechtelijk doel heeft, maar een pedagogisch doel, om van de situatie te leren zodat het
niet nog eens gebeurt. Er is een Leidraad waarin staat welke onderwerpen wel besproken
worden met zowel de minderjarige als de ouders, welk gesprek gevolgd wordt door de
reprimande zelf waarin de minderjarige worden uitgelegd waarom zijn gedrag wordt
afgekeurd, wat de gevolgen zijn voor de winkelier of gedupeerde, dat er een registratie komt
in het politiesysteem en wat er gebeurt als deze opnieuw wordt betrapt op een delict. Er
worden afspraken gemaakt over de vergoeding van de directe schade waarbij het uitvaardigen
van een winkelverbod of vorderen van indirecte schade in de vorm van een winkelboete geen
deel uitmaakt van de werkwijze.
Vooraf benoemde randvoorwaarden en verwachte neveneffecten
Tot slot zijn de vooraf benoemde (rand)voorwaarden en verwachte neveneffecten
geïnventariseerd. De eerste randvoorwaarde is dat de pilot gedegen en onafhankelijk wordt
geëvalueerd en dat de partijen mede op basis van de uitkomsten daarvan nader zullen
besluiten over het vervolg. De tweede randvoorwaarde is een goede en eenduidige registratie
in BVH. De verwachte neveneffecten zijn wat minder duidelijk en heel divers. Daarbij wordt
gedacht aan het meer systematisch registreren van de reprimandes, administratieve
lastenverlichting en het opvangen van zorgsignalen tijdens het reprimandegesprek bij de
minderjarige thuis. Tot slot worden als verwachte negatieve neveneffecten genoemd dat er
een lagere instroom is bij Halt en dat de advocatuur minder snel met deze doelgroep in
aanraking komt.
25
Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers
3 Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk maakt samen met hoofdstuk 4 deel uit van de procesevaluatie. Daarbij heeft
hoofdstuk 3 als doel om op basis van landelijke cijfers een algemeen en representatief
landelijk beeld te geven van het doelbereik, de aantallen en aard van de uitgedeelde
reprimandes en van de vergelijkbare zaken waarin geen reprimande is opgelegd. Ter
verdieping en duiding van de in dit hoofdstuk gepresenteerde landelijke cijfers worden in het
hierop volgende hoofdstuk 4 een meer kwalitatieve analyse verricht op een steekproef van
mutaties uit de drie Politie‐Eenheden Midden‐Nederland, Rotterdam en Zeeland‐West‐
Brabant, naar de uitvoering van de nieuwe werkwijze. De informatie die in hoofdstuk 3 en 4
wordt gebruikt komt grotendeels voort uit de informatie die door agenten in BVH wordt
geregistreerd.
In paragraaf 3.2 zal worden stilgestaan bij de wijze waarop het gebruikte databestand tot
stand is gekomen. Het doelbereik, de omvang en aard van de met de pilot bereikte groep
minderjarigen wordt in dit hoofdstuk in beeld gebracht door middel van een cijfermatige
analyse van de registraties van de reprimande door de politie in BVH (paragraaf 3.3). Die
analyse geeft inzicht in het landelijk aantal minderjarigen dat een reprimande opgelegd heeft
gekregen en hun persoonlijke kenmerken, het strafbare feit waarvoor de reprimande is
opgelegd en de manier waarop de afhandeling van de reprimande vorm heeft gekregen.
Vervolgens worden in paragraaf 3.4 de aard van de reprimandezaken (i.e. strafbaar feit en
kenmerken van de minderjarigen) vergeleken met zaken die volgens de pilot in aanmerking
zouden kunnen komen voor de reprimande, maar die op een andere wijze zijn afgehandeld.
In paragraaf 3.5 is vergeleken hoe de wijze van afhandeling ‐ reprimande versus andere
afhandeling – samenhangt met kenmerken van het afhandelingsproces, zoals het al dan niet
aanhouden van de minderjarige, de duur tussen de aanhouding en heenzending en het
contact met de ouders. De informatie over de duur tussen aanhouden en heenzending geeft
inzicht in de mate waarin een van de doelen van de Pilot Reprimande wordt bereikt, namelijk
het terugdringen van onnodig oponthoud op het politiebureau onder minderjarige
verdachten van lichte strafbare feiten.
3.2 Het tot stand komen van de registraties en het databestand
3.2.1 De registratie door de agenten
In paragraaf 2.4 is de beoogde werkwijze beschreven bij het geven van een reprimande en in
paragraaf 2.5.1 is aangegeven welke afspraken er zijn over de registratie van
reprimandezaken. De mutaties in reprimandezaken zouden in ieder geval informatie moeten
bevatten over wat er is gebeurd, hoe de persoonsgegevens zijn vastgesteld, waarom voor een
reprimande is gekozen, wat het contact met ZSM heeft opgeleverd, wanneer en door wie het
reprimandegesprek is gevoerd, wanneer er contact is geweest met de ouders en wat met hen
is afgesproken. Ook moet er een kort verslag van het reprimandegesprek worden opgenomen
met de afspraken. In paragraaf 4.3 worden op basis van de bestudering van de mutaties in de
drie eenheden verschillende voorbehouden beschreven bij deze mutatieteksten. Er blijkt dat
de beschrijvingen in de mutatieteksten niet altijd compleet zijn. Er is dan bijvoorbeeld geen
reprimandegesprek beschreven terwijl er in werkelijkheid wel een gesprek geweest is. Ook
26
Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers
blijken incidenten soms ten onrechte als reprimande te worden weggeschreven omdat
daarvoor geen passende type afhandeling in het systeem bestond. Uit de mutatietekst wordt
dan duidelijk dat er in werkelijkheid geen reprimande gegeven is.
3.2.2 Het landelijk databestand
In hoofdstuk 1 is beschreven dat voor de analyses in dit hoofdstuk data zijn verkregen via het
Bureau Management Informatie van de Directie Strategie en Innovatie van de Nationale
Politie. Er is vanuit de registratiesystemen BVH en BOSZ van de politie een bestand opgeleverd
met daarin alle tussen 1 oktober 2020 en 30 november 2021 in BVH geregistreerde persoon‐
incidentregistraties voor verdachten tot 18 jaar (inclusief 12‐minners).
Het totaal aantal geregistreerde persoon‐incidentregistraties in het bestand is 27.160.
Sommige personen waren bij verschillende incidenten betrokken in de onderzochte periode
en komen dus vaker in de data voor. Het aantal reprimandes dat in het kader van de Pilot
Reprimande in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 30 november 2021 aan
minderjarigen is gegeven, is 3.964 (een kleine 15% van alle persoon‐incidentregistraties).16 In
de paragraaf 3.3 worden eerst de kenmerken en toepassing van de reprimandes besproken.
Daarna wordt in paragraaf 3.4 nagegaan welke andere afdoeningen er hebben
plaatsgevonden bij zaken die een vergelijkbare aard hebben als de reprimandezaken.
Het geanalyseerde databestand, bevat zowel informatie uit geautomatiseerde velden in BVH
en BOSZ, als informatie die op basis van ‘tekst zoeken’ uit de mutatieteksten is gehaald. De
informatie uit de automatische velden betreft: de politie‐eenheid, geslacht, leeftijd,
pleegdatum, omschrijving van het strafbare feit en maatschappelijke kwalificatie van het
strafbare feit, of er een aanhouding gerapporteerd staat in het systeem, of er een reprimande
(jeugd) is gegeven, overige afhandelingen, afdoening OM, duur van aanhouding tot
heenzending, betrokkenheid ZSM, of er bij het incident voor de persoon een zorgmelding is
gedaan en of er eerdere strafbare feiten bekend zijn. Informatie die via ‘tekst zoeken’ is
verzameld, betreft of er in de mutatie een melding is gedaan van een reprimandegesprek, een
gesprek met de ouder, de locatie van het gesprek, een schadevergoeding of een civiele
vordering. Deze informatie is zoals hierboven aangegeven hoogstwaarschijnlijk onvolledig, het
is mogelijk dat er wel sprake was van één van de kenmerken, maar dat hierover niet
gerapporteerd is in de mutatie of niet in de exacte termen die gebruikt zijn bij het tekst
zoeken. In bijlage IV is een uitgebreidere toelichting op de kenmerken opgenomen.
3.3 Doelbereik, aantal en aard van de reprimandezaken
In deze paragraaf wordt beschreven hoeveel minderjarigen vanaf het begin van de pilot (per
1 oktober 2020) tot eind november 2021 een reprimande hebben gekregen en worden
kenmerken van de minderjarigen, de gepleegde strafbare feiten en het verloop van de
afhandeling beschreven voor zover deze uit de landelijke registraties van de politie konden
worden verkregen.
16
In dit hoofdstuk wordt de term ‘zaken’ gebruikt om de technische term persoon‐incident registraties te
vermijden.
27
Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers
3.3.1 Aantal reprimandes en ontwikkelingen over de tijd
Voor een eerste algemeen beeld presenteert figuur 3.1 de ontwikkeling van het totaal aantal
gegeven reprimandes over de onderzochte periode van oktober 2020 tot en met november
2021. Uit deze grafiek wordt duidelijk dat er aan het begin en het einde van de onderzochte
periode ongeveer evenveel reprimandes werden gegeven. Daartussen wordt een sterke
daling van november 2020 tot januari 2021 zichtbaar, hetgeen verklaard kan worden door de
lockdown maatregelen die toen van kracht waren.17 Vanaf februari 2021 is er weer een stijging
zichtbaar.
Figuur 3.1 Aantal reprimandes naar pleegdatum per maand oktober2020 t/m november 2021
450
400
350
300
250
200
150
100
50
0
Figuren 3.2a en 3.2b geven de trends weer in de verschillende eenheden. Figuur 3.2a laat
daarbij de absolute aantallen volgens de landelijke werkwijze gegeven reprimandes zien,
terwijl figuur 3.2b de gegeven reprimandes laat zien als aandeel (proportie) van het totaal
aantal persoon‐incident registraties in de betreffende maand en politie‐eenheid. Dit laatste
figuur houdt dus rekening met verschillen tussen de eenheden in het totaal aantal mutaties
die over zaken met minderjarige verdachten gaan. In eenheden waar door externe factoren
zoals de bevolkingsomvang en opbouw en gelegenheidsstructuren meer incidenten met
minderjarigen zijn, zullen immers ook waarschijnlijk meer reprimandes gegeven worden.
Daarmee wordt op deze manier rekening gehouden.
Het totaalbeeld uit figuur 3.1 met de dalende trend tussen november 2020 en januari 2021 en
vanaf februari 2021 een stijging, komt in alle politie‐eenheden globaal terug. Uit deze figuren
blijkt bovendien dat in de Eenheid Midden‐Nederland in vrijwel de gehele periode (absoluut
en relatief) de meeste reprimandes werden gegeven. Ook in de Eenheid Oost‐Nederland
worden relatief veel reprimandes gegeven. De Eenheid Rotterdam heeft een laag aantal
reprimandes in het begin van de periode maar startte ook pas in december met de pilot. De
Eenheid Rotterdam laat vervolgens een gestage groei zien en eindigt in het midden als het om
17
Onder andere de sluiting van horeca en niet essentiële winkels en online onderwijs voor scholieren.
28
Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers
het aandeel mutaties met reprimandes gaat. In absolute zin worden in de politie‐eenheden
Rotterdam samen met Oost‐Nederland aan het einde van de periode de meeste reprimandes
toegepast. In de politie‐eenheden Noord‐Holland en Noord‐Nederland (die ook in december
startte met de pilot) werden in de eerste acht maanden van de pilot relatief weinig
reprimandes gegeven maar van juni t/m oktober 2021 is in deze eenheden een groei van het
aantal gegeven reprimandes zichtbaar waardoor zij aan het einde van de periode bij de vijf
eenheden behoren met de meeste reprimandes. Het aandeel van het totaal aantal mutaties
waarin een reprimande is gegeven is in deze eenheden aan het eind van de periode zelfs de
hoogste van alle eenheden. De politie‐eenheden Amsterdam en Den Haag laten een grillig
beeld zien maar bevinden zich over het algemeen in de middenmoot. In de politie‐eenheden
Limburg, Oost‐Brabant en Zeeland‐West‐Brabant worden over delen in vrijwel de gehele
periode de minste reprimandes toegepast. Enige uitzondering hierop is een opvallende
stijging in Zeeland‐West‐Brabant in figuur 3.2b aan het einde van de periode.
Figuur 3.2a Aantal reprimandes in verschillende eenheden per maand (n=3963)
29
Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers
Figuur 3.2b Aandeel reprimandes van alle persoon‐incident registraties (n=27157)
3.3.2 Aantal reprimandes naar type strafbaar feit
Figuur 3.3 geeft aan voor welke strafbare feiten de reprimandes zijn gegeven. Hierbij zijn de
categorieën uit de aangeleverde omschrijvingen van de strafbare feiten samengevat aan de
hand van de CBS‐standaardkwalificatie misdrijven tot een overzichtelijk aantal categorieën.18
Voor vermogensdelicten is een extra specificatie aangebracht om eenvoudige winkeldiefstal
te kunnen onderscheiden. In bijlage V is de volledige tabel met alle maatschappelijke
kwalificaties weergegeven. Figuur 3.3 laat zien dat het overgrote deel van de reprimandes
(74%, n=2.950) eenvoudige winkeldiefstallen betreft. Een klein aantal strafbare feiten betreft
gekwalificeerde winkeldiefstal of winkeldiefstal met geweld (n=36). Dit kan een invoerfout
betreffen of er kan sprake zijn geweest van verzet bij de aanhouding, maar dat is op basis van
deze data niet duidelijk. De strafbare feiten die na eenvoudige winkeldiefstal het meest
voorkomen zijn overige vermogensdelicten (n=248), geweld en zeden (n=175), vernieling
(n=152),19 en wapenbezit (n=177).20 Er zijn vrijwel geen reprimandes gegeven voor ID‐fraude
(n=14) omdat dit aantal over de gehele periode gaat, kan dit niet verklaard worden door de
sluiting van de horeca als gevolg van de coronamaatregelen. Die waren immers niet het gehele
jaar van kracht. Voor vuurwerk is één reprimande gegeven.
18
Zie: https://www.cbs.nl/nl‐nl/onze‐diensten/methoden/classificaties/misdrijven/standaardclassificatie‐
misdrijven‐‐politie‐‐‐2010
19
Dit betreft vooral vernieling overige objecten n=112 en vernieling aan auto n=36.
20
Helaas kunnen we in deze data niet nagaan wat er bij de strafbare feiten in de categorieën geweld en zeden
en wapenbezit precies aan de hand was. Mogelijk gaat het om zeer lichte feiten zoals het hebben van een
naaktfoto op een telefoon waardoor te begrijpen is dat een reprimande is gegeven. Wel weten we dat het
wapenbezit 12x een vuurwapen betreft maar dit kan mogelijk om een betrokkene en niet hoofddader gaan.
30
Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers
Figuur 3.3 Aantallen reprimandes naar delicttype (n=3964)
3500
3000
2500
2000
1500
1000
500
0
3.3.3 Aantal reprimandes naar geslacht, leeftijd en delict verleden
Van de 3964 gegeven reprimandes ging 66% (n=2617) naar een jongen en 34% (n=1347) naar
een meisje. In enkele politie‐eenheden wijkt deze verhouding iets af van het landelijk beeld.
In de politie‐eenheden Zeeland‐West‐Brabant en Oost‐Brabant is het aandeel jongens met
73% wat hoger en in de Eenheden Midden‐Nederland, Noord‐Holland en Amsterdam is het
aandeel jongens met 61‐63% wat lager. De leeftijdsverdeling van de reprimandes is afgebeeld
in figuur 3.4. Hieruit blijkt dat de meeste reprimandes zijn gegeven aan minderjarigen in de
leeftijd van 13 tot en met 16 jaar. In totaal gaat 71% van de reprimandes naar minderjarigen
in deze leeftijdsgroep. Van alle reprimandes blijken er 431 (ruim 10%) te zijn gegeven aan
minderjarigen jonger dan 12. Bij 65% van de reprimandes aan deze 12‐minners was er sprake
van een in groepsverband gepleegd feit. De 12‐minners die in de verdiepende analyse in
hoofdstuk 4 naar voren zullen komen, waren altijd samen met minderjarigen die wel tot de
doelgroep behoorden. In de landelijke data die hier worden besproken, blijken echter ook 153
reprimandes te zijn gegeven aan 12‐minners (35% van alle reprimandes aan deze
leeftijdsgroep) voor wie geen medeplegers in het systeem staan (met afhandeling reprimande
of een andere afhandeling). Deze kinderen hebben dus alleen gepleegd, of met meerderjarige
medeplegers21 of met medeplegers die uit handen van de politie zijn gebleven.
21
De steekproef omvat alleen minderjarigen, dus er kon niet worden gecontroleerd of er meerderjarigen bij
hetzelfde incident betrokken waren.
31
Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers
Figuur 3.4 Aantallen reprimandes naar leeftijd (n=3964)
900
800
700
600
500
400
300
200
100
0
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
Van alle reprimandes gaat 85% naar een minderjarige die voor het eerst als verdachte is
geregistreerd ofwel een first offender. Bij 15% van de reprimandes (n=609) is er een datum
van een eerder strafbaar feit bekend en betreft het dus geen first offender. De duur sinds de
registratie van het voorgaande strafbare feit is bij ongeveer de helft (51%) van deze 609
reprimandezaken minder dan een half jaar. Bij ruim een derde (35%) is dat tussen een half en
twee jaar en bij 14% meer dan twee jaar. Dit is een opvallende bevinding omdat de
reprimande uitdrukkelijk bedoeld is voor first offenders. Bijna de helft (44%) van deze
reprimandes aan recidivisten betreft 16‐ en 17‐jarigen (n=269).22
3.3.4 Verschillen tussen de politie‐eenheden in de toepassing van de reprimande
In deze paragraaf is de informatie weergegeven over de toepassing van de reprimande in de
verschillende politie‐eenheden. Zoals aangegeven is een deel van deze informatie afkomstig
uit aparte velden die in BVH moesten worden ingevuld of aangevinkt terwijl andere informatie
via ‘tekst zoeken’ uit de mutatieteksten is gehaald. Bij de variabelen waar met ‘tekst zoeken’
is gewerkt, is het waarschijnlijk dat maar een deel van de werkelijk gebeurde activiteiten
wordt beschreven. Dit betreft de informatie over het reprimandegesprek (wel/niet
plaatsgevonden, met/zonder ouders, locatie van het gesprek) en over de schadevergoeding
en de civiele vordering of winkelboete. Daarmee moet rekening gehouden worden bij de
interpretatie van de gegevens. De verschillen tussen de politie‐eenheden zijn getoetst op
significantie middels een Chi‐kwadraat toets.23 De toets geeft aan dat de verschillen in alle
gevallen significant zijn met uitzondering van het aandeel reprimandes waarbij een gesprek
met de ouders is geweest.
Aanhoudingen en duur tussen aanhouding en heenzending bij gegeven reprimandes
Uit figuur 3.5 blijkt dat er bij 8‐15% van de reprimandes een aanhouding geregistreerd staat
in BVH (landelijk gemiddelde is 12%). Een registratie van een aanhouding zou betekenen dat
er een PV van aanhouding is opgemaakt, hetgeen bij reprimandezaken volgens de Handreiking
22
Mogelijk komt een deel hiervan doordat eerdere strafbare feiten nog niet als zodanig in het politiesysteem
geregistreerd staan. Dit zou verder onderzocht moeten worden.
23
Dit is een statistische toets die aangeeft of de bestudeerde verschillen significant zijn, wat inhoudt dat het
voldoende zeker is dat de gevonden verschillen in de steekproef niet op toeval berusten.
32
Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers
niet zou moeten gebeuren. Een andere vraag is in welk aandeel van de reprimandezaken de
burgeraanhouding is overgenomen maar er vervolgens geen PV van aanhouding is opgemaakt
omdat er een reprimande is gegeven. Om daarachter te komen, worden de mutatieteksten
zelf onderzocht. Daarover wordt in hoofdstuk 4 verslag gedaan. Wat hier geconcludeerd kan
worden, is dat er nog een aanzienlijk deel van de reprimandezaken is waar toch een PV van
aanhouding lijkt te zijn opgemaakt. Uit figuur 3.5 blijkt bovendien dat er hierin duidelijke
verschillen zijn tussen de politie‐eenheden. In de Politie‐Eenheden Oost‐Nederland en
Midden‐Nederland zijn de minste aanhoudingen geregistreerd, in de Politie‐Eenheden Den‐
Haag, Oost‐Brabant en Rotterdam zijn de meeste aanhoudingen geregistreerd.
Figuur 3.5 Percentage reprimandes waarbij aanhouding plaatsvond per politie‐eenheid
16%
14%
12%
10%
8%
6%
4%
2%
0%
Van de totaal 469 minderjarigen die een reprimande kregen en volgens de registratie daarbij
waren aangehouden zijn er 139 direct heengezonden (30%).24 Voor 242 minderjarigen (52%)
was de duur tussen aanhouding en heenzending korter dan 5 uur en voor 88 minderjarigen
(19% van de totaal 469 voor wie een aanhouding stond geregistreerd) was de tijd tussen
aanhouding en heenzending meer dan vijf uur. Bij 58 deze zaken waarin de minderjarige dus
waarschijnlijk een lange tijd op het politiebureau verbleef, betrof het strafbare feit een
winkeldiefstal, bij 11 vermogen overig, bij 8 geweld en zeden, bij 7 bezit van een (vuur)wapen,
bij 3 vernieling en bij 1 een openbare orde feit.
Meldingen bij VT
Landelijk is het gemiddelde percentage reprimandes waarbij geregistreerd staat dat een
melding bij VT is gedaan 31%. De verschillen tussen de politie‐eenheden zijn aanzienlijk (14‐
52%, zie figuur 3.6). De Eenheid Rotterdam scoort hier duidelijk het hoogst (52%) terwijl
Noord‐Holland en Limburg (14%) het laagst scoren. In paragraaf 3.3.1 en 3.4.6 wordt duidelijk
waar het hoge percentage in de Eenheid Rotterdam vandaan komt.
24
Ook de 3494 minderjarigen voor wie geen aanhouding geregistreerd staat, zijn direct heengezonden.
33
Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers
Figuur 3.6 Percentage reprimandes met aanduiding zorgmelding (n=3963)
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
Het reprimandegesprek
In de mutatieteksten is (zie figuur 3.7) bij 39‐56% van de reprimandes teruggevonden dat er
daadwerkelijk een reprimandegesprek heeft plaatsgevonden (landelijk gemiddelde 54%). Er
zijn ook hier verschillen tussen de politie‐eenheden, al zijn die minder groot. Ditmaal hebben
de Politie‐Eenheden Noord‐Holland (44%) en Oost‐Brabant (49%) de laagste percentages en
Limburg (61%) en Oost‐Nederland (60%) de hoogste.
Figuur 3.7 Percentage reprimandes met aanduiding reprimandegesprek (n=3963)
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
34
Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers
De plaats van het reprimandegesprek wordt in veel gevallen niet duidelijk uit de
mutatieteksten (zie figuur 3.8). Dit zal ook blijken bij de bespreking van de mutaties in
hoofdstuk 4 maar hier wordt duidelijk dat dit dus voor alle politie‐eenheden geldt. Landelijk
geldt dat voor 55% van de reprimandezaken waar is aangegeven dat er wel een gesprek is
geweest, niet duidelijk is waar het gesprek heeft plaatsgevonden. Van de
reprimandegesprekken waarbij dit wel duidelijk is, blijken in de meeste politie‐eenheden de
gesprekken het vaakst bij de ouders thuis te worden gevoerd. In de Politie‐Eenheden
Amsterdam (23%), Limburg (33%) en Noord‐Nederland (23%) vinden de gesprekken het vaakst
op het politiebureau plaats. Overigens is het zeer waarschijnlijk dat juist over gesprekken die
‘ter plaatse’ plaatsvinden geen specifieke vermelding in de mutatietekst wordt gedaan. De
verwachting is dan ook dat bij een groot deel van de ‘onbekend’ categorie het gesprek ter
plaatse was.
Figuur 3.8 Percentages reprimandegesprekken naar plaats van uitvoering gesprek (n=2155)
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
Politie Bureau
Ter plaatse
Woning
Onbekend
Bij 45‐61% van de reprimandes (landelijk gemiddelde 52%) is er informatie gevonden dat er
ook met de ouders is gesproken naar aanleiding van het incident waarvoor de reprimande is
gegeven (figuur 3.9). Het wordt uit de informatie niet duidelijk of dat in de setting van een
reprimandegesprek was. Er zijn hier geen significante verschillen tussen de politie‐eenheden.
35
Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers
Figuur 3.9 Percentage reprimandes met aanduiding ouder betrokken bij gesprek (n=3963)
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
De civiele vordering door de winkelier
Tot slot wordt de mate waarin er melding wordt gedaan van schadevergoeding of een civiele
vordering, ook wel aangeduid met SODA naar de organisatie die deze vorderingen uitvoert, in
de mutatieteksten, besproken (figuren 3.10 en 3.11). Er blijkt dat maar in een heel klein deel
van de reprimandes informatie over schadevergoedingen te vinden is (1‐8%, met landelijk
gemiddelde van 5%) waarbij de Eenheid Amsterdam een bijzonder laag percentage laat zien
en Noord‐Nederland en Oost‐Brabant het hoogste percentage.
Figuur 3.10 Percentage reprimandes met aanduiding schadevergoeding (n=3963)
9%
8%
7%
6%
5%
4%
3%
2%
1%
0%
36
Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers
Over de civiele vordering is wel veel vaker informatie teruggevonden in de mutaties, maar hier
zijn opvallend grote verschillen tussen de politie‐eenheden zichtbaar. De percentages variëren
tussen de 1% en 40% (landelijk gemiddelde 17%) waarbij in de Politie‐Eenheden Oost‐
Nederland, Rotterdam en Zeeland‐West‐Brabant de minste civiele vorderingen van winkeliers
worden vermeld in de mutaties en in Noord‐Nederland de meeste.
Figuur 3.11 Percentage reprimandes met aanduiding SODA (n=3963)
45%
40%
35%
30%
25%
20%
15%
10%
5%
0%
3.4 Vergelijking aantal en aard van de doelgroepzaken met en zonder reprimande
Naast de reprimandezaken komen in het bestand totaal 2.227 persoon‐incident combinaties25
voor behorende bij een minderjarige first offender die een eenvoudige winkeldiefstal,
vernieling of identiteitsfraude (een van de strafbare feiten uit de landelijke werkwijze) heeft
gepleegd maar waar een andere afhandeling door de politie is geregistreerd. Om een goede
vergelijking met de populatie reprimandezaken te kunnen maken, gebruiken we in de huidige
paragraaf 3.4 en in paragraaf 3.5 een selectie uit de reprimandezaken waarbij dezelfde
afbakening naar strafbaar feit en first offender status wordt gehanteerd. Dit betreft in totaal
2.792 reprimande zaken. Deze selectie van zaken (met en zonder reprimande) worden vanaf
hier benoemd als de selectie van doelgroepzaken. Het aantal reprimandezaken is in deze
selectie uiteraard lager dan het aantal in de paragraaf 3.3.1 t/m 3.3.4 omdat de reprimandes
die bij andere strafbare feiten zijn gegeven (zie figuur 3.3) en de reprimandes aan recidivisten
hier niet zijn meegenomen. Op basis van de beschikbare data was het helaas niet mogelijk na
te gaan of de zaken voldoen aan het criterium ‘geringe schade’. Er zullen dus in deze selectie
van doelgroepzaken ook zaken voorkomen waar sprake is van een aanzienlijke schade en een
reprimande dus mogelijk niet de gewenste reactie is. Een andere kanttekening bij de selectie
25
Hier wordt kort herhaald dat het feitelijk om persoon‐incident registraties gaat maar vanaf hier refereren we
hiernaar weer met de term ‘zaken’.
37
Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers
van zaken is dat niet te achterhalen is welk type ID‐fraude het betreft, waardoor ook andere
ID‐fraude dan het gebruik maken van een ID van iemand anders of het maken of vervalsen
van een ID om toegang tot de horeca te verkrijgen zijn meegenomen. Gezien het kleine aantal
(n=10) waar dit om gaat gaan we hier niet verder op in.
In de nu volgende sub‐paragrafen wordt allereerst het aandeel doelgroepzaken beschreven
waarin voor een andere afhandeling dan de reprimande is gekozen in de verschillende politie‐
eenheden (paragraaf 3.4.1) en de ontwikkelingen in het aandeel niet‐reprimandezaken
gedurende de pilot (paragraaf 3.4.2). Vervolgens beschrijven we welke afhandelingen en
afdoeningen er in de doelgroepzaken zonder reprimande volgen (paragraaf 3.4.3). In
paragraaf 3.4.4 beschrijven we kenmerken van de strafbare feiten en minderjarigen (leeftijd
en geslacht). Het verloop van de afhandeling van de doelgroepzaken is beschreven in
paragraaf 3.5.
3.4.1 Aandeel doelgroepzaken zonder reprimande naar politie‐eenheid
In figuur 3.12 is voor de verschillende politie‐eenheden het aandeel doelgroepzaken
weergegeven met een andere afhandeling dan een reprimande (in de onderzoeksperiode:
oktober 2020 t/m november 2021). Uit de figuur blijkt dat er behoorlijke verschillen zijn. In de
Politie‐Eenheden Midden‐Nederland (30%) en Amsterdam (32%) blijkt voor deze populatie
nog het minst vaak sprake te zijn van een andere afhandeling en wordt de reprimande dus het
meest uitvoerig toegepast. In de Politie‐Eenheden Limburg (58%), Zeeland‐West‐Brabant
(58%) Oost‐Brabant (57%) en Noord‐Nederland (55%) wordt er vergeleken met de andere
politie‐eenheden juist relatief vaak een andere afhandeling toegepast en wordt er dus minder
vaak voor een reprimande gekozen.
Figuur 3.12 Percentage doelgroepzaken met andere afhandeling dan reprimande (n=5024)
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
38
Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers
3.4.2 Ontwikkeling in aandeel doelgroepzaken zonder reprimande tijdens de pilot
In figuur 3.13 is de ontwikkeling weergegeven in het aandeel doelgroepzaken dat door de
politie anders wordt afgehandeld dan met een reprimande. We zien een grillig verloop in de
figuur waarbij het percentage van doelgroepzaken dat anders dan met een reprimande wordt
afgehandeld zich tussen de 30 en 55 procent beweegt. Gedurende het verloop van de pilot
neemt het aandeel heel licht af. Die afname is bovendien significant. Dit geeft aan dat er in de
loop van de pilot dus in licht toenemende mate voor de reprimande wordt gekozen.
Figuur 3.13 Ontwikkeling in aandeel doelgroepzaken zonder reprimande (n=5024)
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
3.4.3 Doelgroepzaken zonder reprimande naar type afhandeling en afdoening
In figuur 3.14 is te zien welke afhandeling er volgens registratie in BOSZ door de politie heeft
plaatsgevonden bij de doelgroepzaken waar geen reprimande volgens de pilot is gegeven. Hier
blijkt iets meer dan de helft (53%) van de zaken te zijn ingezonden naar het OM. Ongeveer
een derde (32%) is ingezonden naar Halt. De overige afhandelingen die in tenminste 5% van
de zaken voorkwamen waren de reprimande jeugd en winkeldiefstal (5%), een
politiestrafbeschikking (5%).
Figuur 3.14 Afhandeling door politie in doelgroepzaken zonder reprimande (n=2227)
60
50
40
30
20
10
0
39
Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers
Figuur 3.15 laat vervolgens zien welke afdoening door het OM er is geregistreerd in BOSZ voor
de selectie van zaken die zijn ingezonden naar het OM of retour zijn gegaan naar de OM‐
beoordelaar (n=1182). Uit deze figuur wordt duidelijk dat van deze zaken het grootste deel
(43%) alsnog een Halt‐afdoening krijgt. Ongeveer een derde eindigt bovendien in een
(voorwaardelijk)sepot (27% + 3%). Bij een veel kleiner aandeel van de zaken volgt er een
dagvaarding (9%), een transactievoorstel (7%) of een T(OM)‐zitting26 (3%). Wanneer de
informatie uit de figuren 3.14 en 3.15 combineren dan concluderen we dat van de zaken die
anders dan met een reprimande worden afgehandeld door de politie uiteindelijk 55% (32%+
53%*43%) dus meer dan de helft bij Halt uitkomt en 14% (i.e. 53%*27%) in een sepot eindigt.
Figuur 3.15 Percentage afdoening in BOSZ in doelgroepzaken zonder reprimande (n=1182)
45
40
35
30
25
20
15
10
5
0
3.4.4 Strafbaar feit, leeftijd en geslacht bij doelgroepzaken zonder en met reprimande
Strafbare feiten
Van de 2.227 zaken van minderjarige first offenders die een eenvoudige winkeldiefstal,
vernieling of ID‐fraude hadden gepleegd en van wie de zaak op een andere manier dan met
een reprimande is afgehandeld door de politie betrof het in 1418 zaken winkeldiefstallen
(63,7%), in 799 zaken vernielingen (35,9%) en in 10 zaken ID‐fraudes (0,4%). Zoals uit figuur
3.16 blijkt, worden in de zaken met een andere afhandeling dus aanzienlijk (en significant)
meer vernielingen gezien dan in de groep waar een reprimande volgens de pilot is gegeven
(n=2797). Dat er bij de niet‐reprimandezaken in verhouding meer andere afhandelingen
voorkomen zal deels komen doordat er hier sprake is van grotere schadebedragen.
26
Een T(OM)‐ of TOMMIE‐zitting is een zitting onder leiding van een officier van justitie of parketsecretaris waarin
een minderjarige, in aanwezigheid van zijn ouders en soms een advocaat, een transactie door het OM wordt
aangeboden, die gepaard gaat met voorwaarden.
40
Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers
Figuur 3.16 Verhouding wel/geen reprimande naar strafbaar feit
100%
80%
60%
40%
20%
0%
winkeldiefstal
vernieling
geen reprimande
id fraude
wel reprimande
Chi‐kwadraat=794,2 (p<,00); N geen reprimande= 2227; N reprimande =2797
Leeftijd van minderjarigen bij plegen delict
In figuur 3.17 zijn de verhoudingen weergegeven tussen zaken met en zonder reprimande
naar leeftijd van de betrokken minderjarigen in doelgroepzaken. Uit deze figuur blijkt dat bij
de lagere leeftijden de reprimande veruit de meest voorkomende wijze van afhandeling is. Bij
16‐ en 17‐jarigen blijken andere vormen van afhandeling oververtegenwoordigd. Belangrijk is
hier nogmaals te benoemen dat het hier gaat om een selectie van first offenders en dit dus
geen gevolg kan zijn van een eventuele criminele voorgeschiedenis.
Figuur 3.17 Verhouding geen/wel reprimande naar leeftijd
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
5
6
7
8
9
10
11
geen reprimande
12
13
14
15
wel reprimande
Chi‐kwadraat=244,8 (p<,00); N geen reprimande= 2227; N reprimande =2797
41
16
17
Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers
Geslacht jeugdige
Er zijn geen verschillen tussen jongens en meisjes in de verhouding waarin de reprimande of
een andere afhandeling voorkomt. Bij beide groepen wordt een iets groter deel van de zaken
afgehandeld met een reprimande dan op een andere wijze (figuur 3.18).
Figuur 3.18 Verhouding geen/wel reprimande bij zaken van jongens en meisjes
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
jongen
meisje
geen reprimande
wel reprimande
Chi‐kwadraat=3,5 (p=0,06=ns); N geen reprimande= 2227; N reprimande =2797
3.5 Vergelijking van de afhandeling in doelgroepzaken zonder en met reprimande
In deze paragraaf worden kenmerken van de afhandeling van doelgroepzaken met en zonder
reprimande naast elkaar gezet. Uit de data kan niet worden opgemaakt of minderjarigen
feitelijk in voorlopige arrestantenverblijven op het politiebureau hebben verbleven. Maar
informatie over aanhouding en duur tussen aanhouding en heenzending geeft wel een indruk
van de ervaringen van de minderjarigen in de betreffende zaken (paragraaf 3.5.1). Vervolgens
wordt in paragraaf 3.5.2 t/m 3.5.4 beschreven welke andere kenmerken er aanwezig zijn in
de afhandeling van de zaken zonder reprimande. Ook daarbij maken we weer de vergelijking
met de doelgroepzaken met reprimande.
3.5.1 Aanhouding en duur tussen aanhouding en heenzending
Uit figuur 3.19 blijkt dat er bij een minderheid van de zaken zonder reprimande (42%) een
aanhouding geregistreerd staat. Het aandeel met aanhouding is weliswaar veel hoger dan bij
de reprimandezaken (11%), maar tegelijk blijkt dus ook zonder het gebruik van de reprimande
in een minderheid van de zaken sprake te zijn van een (geregistreerde) aanhouding. In figuur
3.20 is dezelfde analyse uitgevoerd op de selectie van zaken waarbij het strafbare feit een
winkeldiefstal was omdat hier de burgeraanhouding een belangrijke rol speelt. In deze selectie
is het percentage zaken met (geregistreerde) aanhouding bij de niet‐reprimandezaken
inderdaad iets hoger (53%) terwijl het percentage zaken met (geregistreerde) aanhoudingen
in reprimande zaken wederom ‘slechts’ 11% is.
42
Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers
Figuur 3.19 percentage wel/geen reprimande bij doelgroepzaken met en zonder aanhouding
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
Wel aanhouding geregistreerd
Geen aanhouding geregistreerd
geen reprimande
wel reprimande
Chi‐kwadraat =651,0 (p<,00); N geen reprimande= 2227; N reprimande =2797
Figuur 3.20 Percentage wel/geen reprimande bij doelgroepzaken met en zonder aanhouding
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
Wel aanhouding geregistreerd
Geen aanhouding geregistreerd
geen reprimande
wel reprimande
bij winkeldiefstallen
Chi‐kwadraat=845,4 (p<,00); N geen reprimande= 1418; N reprimande =2653
In figuur 3.21 is voor een selectie van zaken waarbij een aanhouding was geregistreerd
(n=1240) weergegeven wat de duur was tussen aanhouding en heenzending. Hieruit kan de
conclusie worden getrokken dat bij de zaken waar geen reprimande is gegeven, een
aanzienlijk aandeel (67%, n=629) meer dan vijf uur heeft moeten wachten op heenzending.
Van de hele groep minderjarigen van wie de zaak anders werd afgehandeld dan met een
reprimande heeft dus 28% (42%*67%) langer dan vijf uur gewacht tussen aanhouding en
heenzending. Dit percentage laat zien dat wanneer er sprake is van een aanhouding en er
geen gebruik gemaakt wordt van de reprimande, een groot aandeel van de minderjarigen een
43
Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers
lange tijd op het bureau doorbrengt. Overigens blijkt ook binnen de groep minderjarigen
waarbij de politie de zaak wel met een reprimande heeft afgehandeld, maar de minderjarige
eerst heeft voorgeleid op het politiebureau, nog bijna een vijfde daarvan (18%, n=55) meer
dan vijf uur heeft moeten wachten op heenzending. Dat betreft dus 2% namelijk (18%*11%)
van de totale de groep minderjarigen aan wie een reprimande is gegeven. In de onderzochte
periode hebben in absolute aantallen dus 684 minderjarigen vijf uur of langer moeten
wachten op heenzending. Het is waarschijnlijk dat deze minderjarigen in die tijd in voorlopige
arrestantenverblijven op het politiebureau hebben gezeten.
Figuur 3.21 Duur tussen aanhouding en heenzending bij zaken waar aanhouding is
geregistreerd
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
direct
heengezonden
tot 1 uur
1 tot 2 uur
2 tot 3 uur
geen reprimande
3 tot 4 uur
4 tot 5 uur
meer dan 5 uur
wel reprimande
Chi‐kwadraat=1000,7 (p<,00); N geen reprimande=937; N reprimande=303
Aanvullende analyses laten zien dat de kans om meer dan vijf uur te moeten wachten tussen
aanhouding en heenzending groter is voor meisjes (17% van alle meisjes in de steekproef) dan
voor jongens (11% van alle jongens in de steekproef) en dat de kans continu toeneemt met
het stijgen van de leeftijd. Van de 12‐jaren heeft 8% en van de 17‐jarigen heeft 24% langer
dan vijf uur moeten wachten op heenzending. Er zijn geen verschillen in wachtduur tussen de
strafbare feiten winkeldiefstal en vernieling. De verschillen tussen jongens en meisjes en naar
leeftijd kunnen mogelijk deels verklaard worden door de ernst van het strafbare feit dat
gepleegd is maar er kunnen binnen de categorieën eenvoudige winkeldiefstal, vernieling en
ID‐fraude zoals eerder aangegeven kan er verder geen onderscheid gemaakt worden naar
ernst van het delict.
3.5.2 Oudergesprek
Bij ongeveer een derde (31%) van de doelgroepzaken zonder reprimande is een registratie van
een oudergesprek gevonden. Bij zaken waar een reprimande is gegeven is dat aandeel hoger
namelijk iets meer dan de helft (54%). Het verschil in het aandeel zaken met een oudergesprek
44
Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers
tussen de doelgroepzaken met en zonder reprimande is dus weliswaar significant, maar het
oudergesprek (en mogelijk pedagogische karakter daarvan) wordt dus ook bij een aanzienlijk
deel van de zaken waar geen reprimande wordt gegeven ingezet. Hier moet worden
benadrukt dat deze conclusie getrokken wordt op basis van informatie in de tekstvelden die
erop duidt dat er (mogelijk) een gesprek met de ouders is geweest. Hoe dat gesprek is
verlopen en wat er besproken is, is op basis van de informatie niet duidelijk. Het kan dus zijn
dat de gesprekken bij de doelgroepzaken zonder reprimande niet hetzelfde pedagogisch
karakter hebben als de echte ‘reprimandegesprekken’. Daar kunnen op basis van de
informatie echter geen definitieve conclusies getrokken worden.
Figuur 3.22 Percentage oudergesprekken bij doelgroepzaken zonder en met reprimande
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
geen oudergesprek
wel oudergesprek
geen reprimande
wel reprimande
Chi‐kwadraat=264,1 (p<,00); N geen reprimande= 2227; N reprimande =2797
3.5.3 VT‐melding
Het aandeel zaken waarin informatie over een VT‐melding27 naar voren is gekomen in de
mutaties (figuur 3.23) is iets kleiner in de groep zonder reprimande (21%) dan in de groep met
een reprimande (33%). Zoals in paragraaf 3.2 al werd beschreven, is deze informatie
waarschijnlijk onvolledig omdat hier geen geautomatiseerde velden over waren en er dus
gebruik moest worden gemaakt van ‘tekst zoeken’. Uiteraard is nader onderzoek nodig om uit
te zoeken waar die zorgmelding dan toe leidt en of bij de minderjarigen die geen reprimande
krijgen de zorg mogelijk later alsnog opgestart wordt.
27
In de documentatie bij het bestand wordt gesproken over een zorgmelding maar formeel heet dat nu een VT‐
melding. Deze term wordt hier gebruikt.
45
Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers
Figuur 3.23 Percentage zorgmelding bij doelgroepzaken zonder en met reprimande
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
geen zorgmelding
wel zorgmelding
geen reprimande
wel reprimande
Chi‐kwadraat=82,9 (p<,00); N geen reprimande= 2227; N reprimande =2797
3.5.4 Schadevergoeding en civiele vordering winkeliers
Tot slot wordt getoond in welke mate er sprake is van informatie over schadevergoeding
(figuur 3.24) en de civiele vordering van winkeliers (bij winkeldiefstallen) bij zaken met en
zonder reprimande (figuur 3.25). Er blijkt dat er in 21% van de niet‐reprimandezaken sprake
is van een schadevergoeding terwijl dit bij de reprimandezaken maar bij 4% het geval is. Het
verschil komt deels voort uit het gegeven dat bij de niet‐reprimandezaken vaker sprake is van
een strafbaar feit in de categorie ‘vernieling’ dan in de reprimandezaken. In die categorie blijkt
in 41% (niet‐reprimandezaken) respectievelijk 36% (reprimandezaken) sprake te zijn van een
schadevergoeding en dit is duidelijk meer dan bij de winkeldiefstallen.
Figuur 3.24 Percentage schadevergoeding bij doelgroepzaken zonder en met reprimande
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
geen schadevergoeding
wel schadevergoeding
geen reprimande
wel reprimande
Chi‐kwadraat=337,0 (p<,00); N geen reprimande= 2227; N reprimande =2797
46
Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers
Een registratie van een civiele vordering van een winkelier komt ongeveer evenveel voor in
de zaken met en zonder reprimande (20% respectievelijk 23% van de zaken in deze
deelgroepen). Dit verschil is wel significant maar zeer klein.
Figuur 3.25 Percentage civiele vordering bij winkeldiefstallen in doelgroepzaken zonder en met
reprimande
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
geen Soda
wel Soda
geen reprimande
wel reprimande
Chi‐kwadraat=5,8 (p=,02); N geen reprimande= 1418; N reprimande =2653
3.6 Samenvatting van de bevindingen
Doelbereik, aantal en aard van de reprimandezaken
In dit hoofdstuk is op basis van landelijke politiecijfers een beeld geschetst van het bereik en
verloop van de Pilot Reprimande. In de onderzochte periode zijn in totaal 3.964 reprimandes
geregistreerd. Dit houdt in dat ongeveer 15% van alle zaken tegen minderjarige verdachten
met een reprimande is afgehandeld. Van alle zaken die binnen de criteria van de pilot vielen
(de doelgroepzaken) blijkt 56% te zijn afgedaan met een reprimande. Van de overige 44% is
niet bekend waarom er geen gebruik gemaakt is van de reprimande. Dit kan zijn omdat het
niet om ‘geringe schade’ ging, omdat andere contra‐indicaties aanwezig waren, of omdat er
niet gedacht is aan de pilot omdat deze nog niet voldoende was gecommuniceerd in de politie‐
eenheid. Een lichte daling in het aandeel doelgroepzaken dat niet met een reprimande is
afgedaan gedurende het verloop van de pilotperiode ondersteunt dit laatste als
deelverklaring. Van de zaken die niet met een reprimande worden afgehandeld, wordt het
grootste deel doorverwezen naar Halt. Een kleiner maar relevant deel van de zaken wordt
geseponeerd. De zaken die zijn afgehandeld met een reprimande betreffen voor het overgrote
deel winkeldiefstal, op grote afstand gevolgd door andere categorieën van strafbare feiten.
Daarbij zitten enkele categorieën zoals geweld en zeden, of (vuur)wapenbezit waarvan het op
het eerste gezicht zeer onwenselijk lijkt dat een reprimande is gegeven. De registraties geven
echter te weinig inzicht in de details van de zaak om te concluderen of dit daadwerkelijk zo is
of dat er toch sprake is van een licht feit dat binnen de geest van de Pilot Reprimande valt.
Vergelijking van de aard van doelgroepzaken met en zonder reprimande in de politie‐eenheden
Wat in de eerste plaats opvalt als het om kenmerken van de minderjarigen gaat is het kleine
maar relevante aandeel van de minderjarigen dat een reprimande heeft gekregen maar geen
47
Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers
first offender bleek te zijn. Wat betreft de leeftijd blijken de grootste aantallen reprimandes
te zijn gegeven aan 14‐jarigen. Verder blijkt dat hoe lager de leeftijd des te groter de kans dat
een minderjarige een reprimande krijgt in plaats van een andere wijze van afhandeling. Bij 16‐
en 17‐jarigen wordt een meerderheid van de doelgroepzaken anders afgehandeld dan met
een reprimande. De kans om een reprimande te krijgen is in de selectie doelgroepzaken voor
jongens en meisjes gelijk. In absolute aantallen zijn er wel bijna twee keer zo veel reprimandes
opgelegd aan jongens als aan meisjes. Er blijken duidelijke verschillen tussen de politie‐
eenheden in de aantallen reprimandes en de ontwikkeling daarin. Bezien binnen de selectie
van doelgroepzaken zijn er in de politie‐eenheid met het grootste aandeel reprimandes bijna
twee keer zoveel reprimandes gegeven als in de regio met het kleinste aandeel reprimandes.
Behalve in de mate waarin reprimandes worden opgelegd, verschillen de regio’s ook in de
wijze van afhandeling, deze verschillen worden hieronder besproken.
Vergelijking van de afhandeling van doelgroepzaken en verschillen tussen de politie‐eenheden
Er blijkt dat er in een meerderheid van de zaken volgens de registraties daadwerkelijk een
reprimandegesprek is geweest en daarbij waren dan ook meestal de ouders betrokken. De
registraties over waar deze gesprekken plaatsvonden is vrij onvolledig maar de informatie die
beschikbaar is laat zien dat in sommige politie‐eenheden de gesprekken als zij niet ter plaatse
werden gehouden vooral bij de woning waren terwijl dit in andere politie‐eenheden in dat
geval vooral op het bureau plaatsvond. Er is ook nog een duidelijk aandeel zaken waarbij in de
registraties geen melding van zo’n gesprek wordt gemaakt. Overigens vinden deze
oudergesprekken ook bij een derde van de zaken waarin geen reprimande werd gegeven
plaats. Een andere opvallende bevinding is dat er in een aantal politie‐eenheden bij een groot
aantal reprimandezaken (tot bijna 40%!) sprake is van een civiele vordering van de winkelier
terwijl dit aandeel bij andere politie‐eenheden veel lager is of het zelfs bijna niet voorkomt in
de registraties. De cijfers geven geen inzicht in het feitelijk verblijf van minderjarigen in de
politielocatie maar wel in de mate waarin aanhoudingen plaatsvinden en de duur tussen
aanhouding en heenzending. In de eerste plaats kan worden geconcludeerd dat ook bij de
doelgroepzaken die afgehandeld zijn met een reprimande, een formele aanhouding is
geregistreerd met een PV van aanhouding wat betekent dat de verdachte is overgebracht naar
het politiebureau en daar is voorgeleid. In sommige gevallen is er ook sprake van aanzienlijke
duur tussen de aanhouding en de heenzending. Bij de zaken die anders zijn afgehandeld, zijn
er echter veel meer aanhoudingen en veel meer minderjarigen die lange tijd moesten wachten
tussen aanhouding en heenzending. In totaal hebben in de onderzochte periode 684
minderjarigen meer dan vijf uur moeten wachten op heenzending. Daaronder waren 55
minderjarigen waarvan de zaak is afgehandeld met een reprimande.
48
De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden
4 De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden
4.1 Inleiding
Dit hoofdstuk maakt deel uit van de procesevaluatie die in het teken staat van een analyse
van de uitvoeringspraktijk in de drie geselecteerde politie‐eenheden. Daarbij staat de vraag
centraal of de werkwijze zoals beschreven in de Handreiking wordt nageleefd en wat de
redenen zijn om daarvan af te wijken, met speciale aandacht voor de organisatie en uitvoering
van de reprimandegesprekken. Daarbij wordt onderzocht wat de verschillen zijn tussen de
drie politie‐eenheden bij de uitvoering van de werkwijze en wat de mogelijke redenen
daarvoor zijn. Dit is gebeurd op basis van een uitvoerige analyse van een steekproef van 66
mutaties uit de drie politie‐eenheden met betrekking tot 117 minderjarige verdachten
waarmee in beeld is gebracht wat er in die reprimandezaken volgens de mutaties is gebeurd.
Daaraan voorafgaand zijn enkele verkennende observaties op straat en bij de hulpofficier van
justitie (hOvJ) verricht in de Eenheid Rotterdam. De praktijkvoorbeelden uit de mutaties zullen
zoveel mogelijk op casusniveau de revue passeren bij het onderwerp waarbij ze als voorbeeld
dienen. Ze worden benoemd met een afkorting van de politie‐eenheid, Midden‐Nederland
(MN), Rotterdam (RD) en Zeeland‐West‐Brabant (ZWB) met volgnummer. De drie overzichten
zijn opgenomen als bijlage VI. De informatie uit de mutaties zal soms worden aangevuld op
basis van informatie uit de interviews met de betrokken politieagenten waarbij uitvoerig is
ingegaan op de gevolgde werkwijze, de gemaakte keuzes en de daaraan ten grondslag
liggende veronderstellingen.
In paragraaf 4.2 zal eerst worden onderzocht hoe de nieuwe werkwijze in de politie‐eenheden
en de basisteams is geïntroduceerd en hoe de politiesetting eruitziet waarin de werkwijze
wordt toegepast en geregistreerd. Vervolgens zal in paragraaf 4.3 worden bezien welk beeld
uit de mutaties naar voren komt en welke kanttekeningen daarbij moeten worden geplaatst.
De paragrafen daarna staan in het teken van de uitvoering van de nieuwe werkwijze zoals die,
met de daarbij geplaatste kanttekeningen, uit de mutaties naar voren komt. Het gaat dan om
de toepassing van de werkwijze en rolverdeling (paragraaf 4.4), de toepassing van de criteria
en contra‐indicaties (paragraaf 4.5), de uitvoering van het reprimandegesprek en andere
interventies zoals meldingen bij VT en winkelmaatregelen (paragraaf 4.6). Het hoofdstuk sluit
af met een samenvatting van de bevindingen (paragraaf 4.7).
4.2 De introductie van de werkwijze en de context van de politiesetting
4.2.1 De landelijke introductie van de werkwijze in de politie‐eenheden
De werkwijze is binnen de politie bekend gemaakt door een op 1 oktober 2020 gepubliceerd.
Dit bericht bevatte maar zeer beperkte informatie over de reprimande. Die hield in dat
minderjarige first offenders van een strafbaar feit met een licht en eenvoudig karakter zoals
winkeldiefstal, die op heterdaad zijn aangehouden, buiten het strafrecht worden gehouden,
dat ze wel als verdachte worden geregistreerd, maar als afdoening een mondelinge
waarschuwing krijgen, en dat de hOvJ erover besluit en per situatie bekijkt wat de beste
werkwijze is om herhaling van het feit te voorkomen. Vervolgens werd ter onderbouwing van
de pilot verwezen naar onderzoek waaruit blijkt dat aanhouding en insluiting een grote impact
hebben op zowel de minderjarige als de ouders, dat die als buitenproportioneel wordt ervaren
en dat die de beeldvorming van de minderjarige over de politie ongunstig zou beïnvloeden. Er
49
De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden
werd tevens verwezen naar de pilot in de Eenheid Oost‐Nederland, het belang van het kind
en het eerder en intensiever betrekken van de ouders bij het ongewenste gedrag van hun
kind. Een goed landelijk kader moest rechtsongelijkheid voorkomen.28
Behalve dit persbericht en de drie basisdocumenten is geen informatiemateriaal op landelijk
niveau gemaakt dat binnen de politie‐eenheden kon worden verspreid. De voorlichting en
communicatie daarover werd overgelaten aan de politie‐eenheden zelf. Het zou de
verantwoordelijkheid van de eenheidsadviseurs Z&V zijn om de pilot goed te laten landen in
hun politie‐eenheid. Elke politie‐eenheid heeft zo’n eenheidsadviseur bij het team
politieprofessie van de Eenheidsstaf in de functie van operationeel specialist B (OSB),
beleidsmakers met een operationele insteek. Deze tien eenheidsadviseurs Z&V komen
maandelijks samen in het landelijk jeugdoverleg Politie. Tijdens het bijgewoonde overleg in
maart 2021, dus ruim vijf maanden na de start van de pilot, bleek dat deze eenheidsadviseurs
die de verantwoordelijkheid hadden de pilot te laten landen in hun politie‐eenheid, daar niet
allemaal goed op voorbereid waren. De toezending van de stukken zou voor een aantal van
hen als een verrassing zijn gekomen en deze eenheidsadviseurs begrepen ook niet helemaal
wat de bedoeling was, misten de uitleg en stelden er nooit om te hebben gevraagd. Sommigen
merkten op dat er intern vragen kwamen over de feiten en het bedrag, omdat men dat
gewend was bij de Halt‐feiten. Andere eenheidsadviseurs Z&V, zagen dit probleem minder en
meenden dat de reprimande niet groter moest worden gemaakt dan deze is.
Omdat de reprimande al bestond, is er niet voor gekozen om de implementatie via de formele
implementatie‐route te laten verlopen die veel tijd in beslag zou nemen. Het argument dat
het slechts een vernieuwde werkwijze is met betrekking tot een bestaande interventie, werd
echter niet door alle eenheidsadviseurs Z&V gedeeld. Sommigen zagen het wel als iets nieuws
waarvoor het beter was geweest de implementatieroute te doorlopen. In de Eenheid Noord‐
Nederland is om die reden twee maanden later, in december 2020, met de pilot gestart. De
opzet was wel helder, maar niet hoe de werkwijze binnen de interne processen moest worden
vormgegeven. Ook de Eenheid Rotterdam is in december 2020 gestart. Hier werd het
belangrijk gevonden om helder te krijgen wat het doel is en door communicatie daarover,
draagvlak te creëren binnen de politie‐eenheid. Er was tijd nodig voor de voorbereiding en
het informeren van de mensen op de werkvloer over de uitvoering van de reprimande.
4.2.2 De introductie binnen de drie politie‐eenheden bij de basisteams
De politie‐eenheden zijn onderverdeeld in districten die weer zijn onderverdeeld in
basisteams. De indeling van de drie te onderzoeken politie‐eenheden is opgenomen in bijlage
VI. Ondanks deze overeenkomsten zijn de interne processen heel verschillend en is de nieuwe
werkwijze in elk van de drie te onderzoeken politie‐eenheden via andere lijnen uitgezet. In de
Eenheid Midden‐Nederland zijn de stukken verstuurd naar de OSB’s Z&V van de vijf districten.
Die vijf OSB’s hebben de stukken weer verspreid via de OE’s (operationeel experts) Z&V van
hun basisteams, achttien in totaal. In elk van de achttien basisteams heeft de OE‐er dat op
een eigen manier gedaan, tijdens de briefing of teamoverleg, naar inschatting van wat het
beste werkt. Daarbij is nog de suggestie gedaan dat samen te doen met Halt, want in deze
eenheid heeft Halt per district een contactpersoon die rechtstreeks contact heeft met de OE‐
ers. Daarnaast zijn alle ca. honderd hOvJ's geïnformeerd over de pilot. Daaronder ook de
28
Pilot Reprimande minderjarige verdachten van start, 1 oktober 2020, www.politie.nl.
50
De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden
hOvJ's bij de bijzondere diensten, bijvoorbeeld de afdeling verkeer, die eveneens kunnen
worden ingezet in de districten. Ook ZSM is geïnformeerd met de toelichting dat er alleen zal
worden gebeld om te checken of de first offender bekend is bij de ketenpartners vanwege
eerdere contacten, wat meestal niet het geval zal zijn.
In de Eenheid Rotterdam is de pilot uitgezet via de twaalf doelgroepencoördinatoren van de
zes districten. Anders dan in Midden‐Nederland zijn dat geen OSB’s, maar OE’s GGP (Gebieds
Gebonden Politie). De pilot is hier, zoals al beschreven, twee maanden later van start gegaan,
op 1 december 2020. Die tijd is gebruikt om de werkwijze te bespreken en af te stemmen in
het gezamenlijk overleg van de doelgroepencoördinatoren. Deze experts met kennis van de
dagelijkse politiepraktijk zagen het niet als een vernieuwing van een bestaande interventie,
maar als iets nieuws en hebben met elkaar gezocht naar een meer eenduidige, heldere
definitie en een helder werkproces met betrekking tot de registratie. Dat heeft geleid tot een
gezamenlijke presentatie die is verspreid in de zeventien basisteams, twee tot vier per district.
In die presentatie is de check bij ZSM geschrapt en er is een richtbedrag van ca. 50 euro
genoemd bij diefstal om het daarmee tastbaar te maken. Wel wordt daarbij gecommuniceerd
dat het bedrag een indicatie is en niet leidend moet zijn, dat de agenten op straat moeten
blijven nadenken en dat het gaat om de context van de hele situatie.
In de Eenheid Zeeland‐West‐Brabant is de pilot uitgezet langs de lijn van de OSE’s
(operationeel specialist E) (voorheen de plaatsvervangend districtschef) van de vier districten.
In deze politie‐eenheid is het gebruik dat een nieuwe werkwijze door de OSE van de
portefeuille in een regionaal OSE‐overleg wordt ingebracht en daarna wordt uitgewerkt in de
districten waar ook de voortgang wordt bewaakt. Volgens de betrokken eenheidsadviseur
Z&V had deze eenheid zich al in 2018 aangemeld om net als in Twente te experimenteren met
de werkwijze, maar stuitte dat af op bezwaren bij het landelijke OM. Juist omdat deze eenheid
positief was over de pilot, vindt de betrokken eenheidsadviseur Z&V het een gemiste kans dat
deze zo kort van tevoren werd aangekondigd en met ‘stoom en kokend water’ in vijf dagen de
Eenheid in moest. Dat leidde ertoe dat hoewel de inhoud en het idee erachter goed is, het
proces moest worden verdedigd en weerstand moest worden doorbroken. De stukken
moesten versneld in het OSE‐overleg worden ingebracht maar omdat dat na 1 oktober 2020
plaatsvond, moest er ‘achteruit’ worden gewerkt, uitgelegd en toegelicht. Er is voor gekozen
om toch 1 oktober 2020 te starten en dat via de OSB’s te laten verlopen. De pilot is
gepresenteerd via briefings, op jeugdoverleggen en netwerkoverleggen van
politiefunctionarissen in de basisteams met het taakaccent jeugd. Het was volgens deze
eenheidsadviseur Z&V echter beter geweest als er een of twee maanden waren geweest voor
de implementatie en er op landelijk niveau een presentatie van een paar dia’s was gemaakt
en rondgestuurd.
4.2.3 De nieuwe werkwijze in de context van de incidentafhandeling op straat
De belangrijkste actoren in het reprimandeproces, die het eerst in contact komen met op
heterdaad aangehouden minderjarige first offenders, zijn de agenten in ‘blauw’ die de
incidentafhandeling op straat voor hun rekening nemen. Hun directe aanspreekpunt is de
OPCO die functioneel een OE is, maar niet altijd een hOvJ. Er is daarnaast nog een OVDP
(officier van dienst politie) die de leiding heeft en het aanspreekpunt tijdens de incident‐
afhandeling op straat. Omdat de diensten een beeld geven van de context waarin zo’n
reprimande‐zaak, als die zich voordoet, heeft de hoofdonderzoeker in het kader van het
51
De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden
verkennende onderzoek in juli 2021 twee avonddiensten van de incidentafhandeling op straat
bijgewoond in het basisteam Rotterdam Centrum. Deze diensten startten met een briefing
van alle agenten die dienst hebben waar de eerdergenoemde OPCO relevante informatie
doorgaf om op te letten bij de surveillance, zoals mensen met een wijkverbod of plekken die
extra in de gaten moeten worden gehouden vanwege dreigingen.
In een dergelijke briefing is ook de Pilot Reprimande gepresenteerd, maar tijdens beide
bijgewoonde diensten bleek dat de aanwezige agenten zich daar weinig van konden
herinneren en ook niet bekend waren met de nieuwe werkwijze. De agenten waren wel
bekend met de RAPP (Registratie Applicatie Politie Processen)‐app die dat jaar in gebruik was
genomen voor de Pilot Reprimande voor meerderjarige verdachten van winkeldiefstal. Men
was zelfs in veronderstelling dat de onderzoekers daarvoor kwamen. Er werd meegereden
met de politiebus die is aangewezen om de meldingen van winkeldiefstal af te handelen en er
was gekozen voor een basisteam dat is gevestigd in de buurt van het winkelcentrum van de
Lijnbaan en avonddiensten tijdens de koopavond. Hoewel dus alle omstandigheden aanwezig
leken om meldingen van reprimande‐waardige feiten te kunnen bijwonen, was er tijdens de
twee bijgewoonde diensten geen enkele melding van een minderjarige first offender van een
licht feit. Tijdens beide avonddiensten hadden de aanwezige agenten daar ook al voor
gewaarschuwd. De meeste winkeldiefstallen zouden in dit basisteam betrekking hebben op
Oost‐Europeanen zonder werk of woning die een fles drank stelen.
Hoewel er geen meldingen werden gedaan van reprimande‐waardige feiten, gaven de
observaties wel een duidelijk beeld van de setting op straat waarin de reprimande moet
worden afgehandeld. Tijdens de eerste dienst werd meegereden met twee jonge agenten die
op een paar korte pauzes na, zeer alert door de stad reden en af en toe stopten om mensen
aan te spreken. Ondertussen pakten ze meldingen op die direct aan hen gericht waren of
algemene verzoeken voor het hele basisteam als dat gezien de locatie haalbaar was. Daarbij
werd duidelijk dat het geven van waarschuwingen tot de dagelijkse praktijk van de politie op
straat behoort. Dat liep uiteen van een indringend waarschuwend gesprek met een jonge man
die zijn ex‐vriendin lastigviel omdat de vrouw afzag van aangifte tot een Roemeense dakloze
man die langs de singel in het gras zijn roes lag uit te slapen en waarschuwing kreeg omdat de
agenten wisten dat een boete niet zinvol was omdat de man die niet zou kunnen betalen.
Voorts werd een dronken man die agressief had gereageerd omdat hij was geweigerd bij de
supermarkt waar hij een winkelverbod had gekregen, na tot bedaren te zijn gebracht, met een
uitdrukkelijk laatste waarschuwing weggestuurd.
Tussen de waarschuwingen door werden ook twee aanhoudingen verricht en die illustreerden
goed hoeveel werk daarmee gepaard kan gaan. Voor de eerste aanhouding werd een
minderjarige jongen op een scooter achtervolgd en klemgereden, in het busje gezet en
overgebracht naar het politiebureau waar hij met zijn handen tegen de muur werd
gefouilleerd en overgedragen aan de recherche. Voor de tweede aanhouding, vlak voor het
eind van de dienst werden, omdat het een vermoedelijk vuurwapengevaarlijke verdachte
betrof, kogelvrije vesten aangedaan en werd er hard gereden om tijdig de tunneluitgang te
bereiken waar de bewuste auto uit zou komen. Vervolgens werd de auto met bestuurder die
aan het signalement voldeed, onder spanning gevolgd en was er continue contact met de
meldkamer en kwamen andere politiebusjes in zicht die dekking gaven. Midden in een
woonbuurt kon de auto tot staan worden gebracht en werd onder publieke belangstelling de
52
De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden
procedure voor het aanhouden van een vuurwapengevaarlijke verdachte gevolgd. De
verdachte werd overgebracht naar het dichtstbijzijnde politiebureau waar de aanwezige
OVDP uitgebreid met de zes agenten doorsprak of de juiste afwegingen waren gemaakt.
Hoewel de dienst tot 22:00 uur duurde, reden de agenten pas ruim na 23:00 uur terug naar
het eigen bureau waar ze nog administratief werk moesten doen, mutaties moesten
bijwerken en de dienst moesten overdragen.
Deze dienst gaf een duidelijk beeld van de setting op straat waarin de reprimande moet
worden afgehandeld, als onderdeel van een soms stressvolle dienst, en van de tijdsdruk
waaronder de mutaties soms moeten worden verwerkt. Dat het beeld dat van de dienst is
verkregen, redelijk representatief is, blijkt daaruit dat de ervaringen naadloos aansluiten bij
de ervaringen met de incidentafhandeling door de politie op straat in de Politie‐Eenheid Den
Haag. Ook uit die ervaringen komt een beeld naar voren van onvoorspelbare en afwisselende
diensten met de meest uiteenlopende en soms heftige incidenten. En ook daaruit blijkt dat
het geven van waarschuwingen, maar ook het inschatten van signalen, tot het dagelijkse werk
van een politieagent behoort. Er wordt een voorbeeld gegeven van een minderjarige first
offender die zonder rijbewijs en zonder toestemming de auto van zijn ouders uit de garage
van het flatgebouw waar ze woonden, had proberen te rijden. Omdat hij per ongeluk
achteruitreed in plaats van vooruit, reed hij de auto dwars door de muur van de parkeergarage
en heeft hij deze daar in paniek laten hangen zonder iets tegen zijn ouders te zeggen. Deze
vernieling is in overleg met de ouders afgedaan met een reprimande wat voor de invoering
van de pilot mogelijk was omdat er geen aanhouding was verricht. De vader, die aanvankelijk
aangifte had gedaan, niet wetende dat zijn zoon de dader was, trok die na het gesprek met de
agenten in. De politieagent meldt daarover:
“Hij ziet ervan af. Wij gaan het regelen. De zoon komt ook nog ten tonele op bevel
van de vader. Hij moet zijn excuus maken tegenover ons, omdat hij ons zoveel werk
heeft bezorgd. Volgens mij heeft hij vreselijk op zijn falie gekregen. Hij is zo mak als
een lam.” 29
Ook deze Haagse politieagent schetst het beeld dat het bijwerken van de mutaties tussen de
meldingen door gebeurt en bij heftige incidenten – net als bij de geobserveerde dienst in
Rotterdam ‐ vaak ter afsluiting van een dienst, om tot rust te komen. Zo concludeert hij na
een achtervolging en aanhouding in een drugspand, dat wordt omringd door een menigte
mensen en waarbij ook een hond moet worden ingezet en de verdachte een paar
verdiepingen naar beneden springt:
“De avond moet nog ‘op papier’ en we zijn wel toe aan een slok rust na die adrenaline
verhogende werkzaamheden van daarnet.”30
4.3 Een inventarisatie van de mutaties en kanttekeningen bij de registratie
4.3.1 Kanttekeningen bij de registratie van de reprimande in BVH
Het hiervoor beschreven beeld van de politiesetting waarin de reprimandes worden gegeven
en de mutaties worden ingevoerd en bijgewerkt, is belangrijk voor de context die nodig is om
29
30
De Bruin 2021, p.110‐115.
De Bruin 2021, p.39.
53
De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden
de mutaties goed te kunnen duiden. Een belangrijke kanttekening bij de mutaties is dat deze
tussen de incidentafhandeling door of na afloop van een drukke dienst of soms zelfs de
volgende dag worden bijgewerkt. Gezien de hectiek van de diensten op straat kan er niet altijd
uitgebreid de tijd voor worden genomen. Het kan ook zijn dat de politieagent er door een
drukke dienst niet aan toe komt en de mutatie pas de volgende dag bijwerkt. Er moet dan ook
rekening mee worden gehouden dat de mutaties niet altijd het volledige beeld schetsen. Er
kunnen fouten zijn gemaakt en in werkelijkheid kan er meer zijn gebeurd dan in de mutaties
is opgeschreven. Uit de bestudering van de mutaties bleek dat er mutaties zijn waar uitvoerig
verslag wordt gedaan van alle verrichte handelingen, maar ook mutaties waar alleen het feit
en de minderjarigen uit kunnen worden afgeleid.
Alle geïnterviewde agenten zeggen een mutatie in het BVH‐systeem te hebben opgemaakt. In
het open tekstveld worden behalve de gegevens die volgens de Handreiking in BVH moeten
worden ingevuld (zie paragraaf 2.5.1), ook andere gegevens vermeld zoals dat de verdachte
first offender is, hoe de minderjarige verklaarde of reageerde na het incident (zeker als dat in
negatieve zin opvallend was) of dat er overleg met de hOvJ is geweest. Het systeem zou echter
nog wel ruimte laten voor interpretatie. Zo zouden agenten de minderjarige in geval van een
reprimande als betrokkene of getuige hebben geregistreerd in plaats van als verdachte en in
de vrije tekst wel hebben beschreven dat de minderjarige een verdachte was. Er is ook
onduidelijkheid over hoe de ouders in het systeem moeten worden gezet. Soms is er bewust
voor gekozen om ze als ‘betrokkenen’ te koppelen zodat het voor een eventueel vervolg
gemakkelijker is om met ze in contact te treden. Er zijn ook politieagenten die het verslag van
het reprimandegesprek in het tekstveld “contactmoment wijkagent” noteren. Tot slot zou het
winkelverbod behalve in de mutatie ook in een ander onderdeel van het systeem moeten
worden verwerkt om ervoor te zorgen dat de minderjarige een ‘aandachtsvestiging’ op zijn of
haar naam krijgt voor het geval dat het verbod wordt overtreden.
Er worden soms ook incidenten als reprimande geregistreerd omdat ze nergens anders
kunnen worden geplaatst. Onder de mutaties is zo’n incident met twee uit een zorginstelling
weggelopen meisjes van 15 en 13 jaar, die werden betrapt op diefstal van goederen bij een
filiaal van AH in Hoek van Holland, zich verzetten tegen hun aanhouding en in de ruimte waar
ze op de politie moesten wachten, vernielingen aanbrachten. (RD 9) Ze zijn overgebracht naar
het politiebureau waar de betrokken agenten met ze in gesprek zijn geraakt waardoor ze zich
langzamerhand open stelden en vertelden waarom ze zich zo opstelden. De agenten hebben
ook de ouders gesproken en ingelicht over wat er was voorgevallen. De meisjes werden
overgebracht naar instellingen en voor een van de twee werd met spoed een voorlopige
machtiging van de kinderrechter gevraagd en verkregen om haar gesloten te plaatsen. Omdat
daarvoor geen passende type afhandeling in het systeem bestond, is dit incident als
‘reprimande’ geregistreerd.
Tot slot bleek bij de bestudering van de mutaties dat enkele belangrijke gegevens die nodig
zijn om te bezien of de werkwijze is gevolgd, niet hoeven te worden vermeld, zoals de waarde
van de gestolen goederen ofwel de schade en of er contact is geweest met de hOvJ. Er wordt
evenmin voorgeschreven dat in de mutatie moet worden vermeld of er sprake was van een
aanhouding (op heterdaad). Dit is echter een cruciaal gegeven, want als er geen aanhouding
is geweest, hoeft die werkwijze met de telefonische voorgeleiding door de hOvJ niet te
worden toegepast.
54
De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden
4.3.2 De betrokken jongeren en groepssamenstelling
De steekproef van incidentmutaties geeft een zeer gevarieerd beeld van de
reprimandepraktijk en van de soorten feiten en betrokken minderjarigen. Het gaat om 66
mutaties, verdeeld over de politie‐eenheden Midden‐Nederland (24), Rotterdam (21) en
Zeeland‐West‐Brabant (21). Deze mutaties hebben redelijk verspreid over de politie‐
eenheden plaatsgevonden, met de meeste mutaties in de steden. De incidentmutaties van de
Eenheid Midden‐Nederland hebben zich voorgedaan in elf verschillende plaatsen, de
incidentmutaties van de Eenheid Rotterdam in negen verschillende plaatsen en de
incidentmutaties van de Eenheid Zeeland‐West‐Brabant in tien verschillende plaatsen.
Van de 66 incidenten hebben er 55 betrekking op winkeldiefstal, 10 op vernieling en 1 op ID‐
fraude. De 66 incidentmutaties hebben betrekking op in totaal 117 jongeren, waarvan 67
jongens en 50 meisjes: in Midden‐Nederland 16 jongens en 23 meisjes, in Rotterdam 24
jongens en 16 meisjes en in Zeeland‐West‐Brabant 27 jongens en 11 meisjes. De feiten zijn in
39 van de 66 incidenten in groepjes gepleegd: in Midden‐Nederland in 13 incidenten, in
Rotterdam in 16 incidenten en in Zeeland‐West‐Brabant in 10 incidenten. Het gaat dan om
twee‐ of drietallen en soms nog grotere groepjes, vrijwel altijd leeftijdgenoten van hetzelfde
geslacht. In Midden‐Nederland betrof het drie jongens‐ en acht meisjes‐duo’s, een jongens‐
en een meisjes‐trio. In Rotterdam betrof het vijf jongens‐ en zeven meisjes‐duo’s, een
gemengd duo en drie jongens‐trio’s. In Zeeland‐West‐Brabant betrof het vier jongens‐ en drie
meisjes‐duo’s, een gemengd trio, een jongens‐kwartet en een jongens‐sextet.
Slechts 27 van de 117 jongeren, dus nog geen kwart, pleegden het feit alleen. In Midden‐
Nederland waren dat zeven jongens en vier meisjes, in Rotterdam vier jongens en een meisje
en in Zeeland‐West‐Brabant zeven jongens en vier meisjes. Enkelen daarvan blijken bij nadere
bestudering wel samen met andere leeftijdgenoten te zijn geweest. Die waren op het moment
van aanhouding weggelopen of werden als getuigen aangemerkt omdat ze alleen hadden
toegekeken. Zo kwam een jongen van 13 die twee pakjes ‘luchthuilers’ had gestolen bij de Big
Bazar in Vlaardingen met een groepje binnen, maar was hij de enige die werd aangehouden.
(RD 2) De rest van het groepje was weggerend. Een ander voorbeeld betreft een 14‐jarig
meisje dat een fles likeur stal bij de supermarkt Jumbo in Middelburg (ZWB 14) en samen was
met twee vriendinnen, die als getuigen werden aangemerkt. Twee andere jongens waarvoor
aparte mutaties zijn opgemaakt, bleken bij elkaar te horen en deel uit te maken van een
groepje van vier dat in de Jumbo in Vlissingen was. Een van hen, een jongen van 14, werd
aangehouden omdat hij frikandelbroodjes in zijn tas had gestopt. (ZWB 6) Drie dagen later
blijkt dat een jongen van 15 voor een bedrag van 40 eurocent had afgerekend en andere
producten, nadat de 14‐jarige jongen uit zijn groepje wordt aangesproken, verstopt onder een
verkooptafel met bloemen. (ZWB 7)
Omdat de minderjarige verdachte in de laatste zaak niet wordt aangehouden, maar door de
politie thuis wordt opgezocht, hoeft deze zaak niet volgens de nieuwe werkwijze te worden
afgehandeld. Die werkwijze geldt alleen in situaties waarin een minderjarige verdachte op
heterdaad is aangehouden. Behalve uit de hiervoor genoemde mutatie bleek uit de
bestudering van de mutaties dat er in nog minimaal elf andere incidentmutaties met 25
minderjarigen geen sprake lijkt te zijn geweest van een aanhouding, maar mogelijk zijn het er
55
De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden
meer. In het hiervoor genoemde incident en de elf andere incidenten was wel sprake was van
een reprimande en werd een enkele keer zelfs naar de pilot verwezen.
4.3.3 Mutaties waarin geen aanhouding is verricht
In twaalf incidenten is geen aanhouding verricht en hoefde de werkwijze met de hOvJ dus niet
te worden gevolgd. Het gaat om acht van de tien vernielingsincidenten, de ene ID‐fraudezaak
en drie winkeldiefstal‐incidenten. Dat het daarbij relatief veel om vernielingen gaat, acht van
de tien, is omdat daar geen burgeraanhouding is verricht, maar de politie gebeld is. Die maakt
zelf de afweging of een minderjarige moet worden aangehouden en kijkt of dat gezien het feit
proportioneel en gezien de situatie noodzakelijk is. In drie vernielingszaken is de politie er dan
ook direct na de ontdekking op heterdaad bij geroepen zonder tot een aanhouding over te
gaan. In het eerste incident betrof het twee jonge jongens van 12 en 13 jaar die tegen een
voordeur van een woning hadden getrapt:
Twee jongens van 12 en 13 jaar geven drie harde trappen tegen een voordeur van een woning in de wijk
Feijenoord in Rotterdam. Toen de bewoonster de deur opentrok, stond de 12‐jarige vlak voor de deur.
Hij rende weg, maar liet daarbij zijn jas vallen en kwam terug om die te halen. Beide jongens hebben
hun excuses aangeboden en de politie is met de 13‐jarige naar zijn moeder gegaan, die in de buurt
woonde en heeft daar een gesprek gevoerd. (RD 5)
De moeder van de 12‐jarige werd tijdens het reprimandegesprek bij de 13‐jarige in Rotterdam
telefonisch benaderd omdat zij in Vlaardingen woonde. Ze was erg boos en zei dat er al veel
hulp was. In de mutatie staat ook dat er eerdere politiecontacten waren, maar omdat niet
wordt vermeld van wanneer die dateren, kan het ook gaan om contacten voor zijn 12e jaar.
Zijn reprimande werd om die reden gecombineerd met een VT‐melding. Hier is geen
aanhouding verricht waardoor de werkwijze en de daarbij behorende contra‐indicaties niet
van toepassing zijn. In de mutatie staat wel dat er overleg is geweest met de hOvJ “in het kader
van de Pilot Reprimande”. In twee andere incidenten waar de politie erbij werd geroepen,
gooiden jongens met stenen naar auto’s. In een incident in Almere waarin een jongen van 13,
die samen was met twee andere jongens die als getuigen zijn aangemerkt, met een steen een
deuk in een auto had veroorzaakt, heeft de politie ter plaatse het verhaal aangehoord en de
ouders gebeld. Die ouders zijn ter plaatse gekomen en hebben samen met melder een
schadeformulier ingevuld. (MN 10) De zaak is geregistreerd als reprimande, maar het wordt
uit de mutatie niet duidelijk of er een reprimandegesprek is gevoerd. In de andere zaak waren
twee jongens samen stenen aan het gooien en werd bij een van de twee melding gemaakt van
een reprimandegesprek bij de ouders thuis:
Twee jongens van 13 en 14 jaar gooien met stenen naar auto’s op een parkeerplaats. De vader van de
14‐jarige kwam ter plaatse om zijn zoon toe te spreken en mee naar huis te nemen en de 13‐jarige werd
thuis afgezet door de politie alwaar een reprimandegesprek is gevoerd. Zijn moeder gaf hem ter plekke
straf door zijn PlayStation in te nemen. De jeugdbrigadier zou de zaak verder oppakken. (ZWB 15)
In drie incidenten is de politie achteraf ingeschakeld en op basis van camerabeelden met de
minderjarige verdachten in gesprek gegaan zonder ze aan te houden. Daaronder de
eerdergenoemde winkeldiefstal bij Jumbo in Vlissingen waarbij – nadat een 14‐jarige was
aangehouden ‐ drie dagen later een bij datzelfde incident betrokken 15‐jarige jongen werd
aangehouden op basis van camerabeelden.
56
De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden
Met betrekking tot een 15‐jarige jongen die werd verdacht van winkeldiefstal bij supermarkt Jumbo in
Vlissingen is de politie met een foto van de camerabeelden van de winkel naar een school in de buurt
gegaan waar de jongen werd herkend in het door de conciërge ter inzage gegeven smoelenboek. Deze
verdachte is, na overleg met de hOvJ, thuis opgezocht en uitgelegd dat hij nu niet is aangehouden omdat
hij een first offender is, maar dat de volgende keer anders is. De jongen reageerde opgelucht en zei
ervan geleerd te hebben. Zijn moeder, die gebeld werd, schrok, maar was blij met de kans die hij kreeg
en zou met haar zoon in gesprek te gaan en hem minimaal 2 maanden zijn PlayStation en telefoon
afnemen. (ZWB 7)
In een vernielingsincident waarin een groepje van vijf jongens de noodvoorziening voor een
eerder vernielde ruit van een gebouw in Woudenberg had ingetrapt, herkende de wijkagent
twee 17‐jarige jongens op camerabeelden. (MN 13) Volgens de mutatie schrokken de jongens
dat ze erop aangesproken werden en zou ze in duidelijke bewoordingen zijn verteld dat dit
gedrag ‘absoluut’ niet kan en dat ze ‘groot geluk’ hebben gehad dat het dit keer bij een
reprimande is gebleven. Drie jongere jongens, van 11, 12 en 13 jaar die een brandblusser
hadden leeggespoten in een berging, werden eveneens op basis van camerabeelden herkend.
(RD 6) Met deze drie jongens werden reprimandegesprekken gevoerd met hun ouders erbij
en werd afgesproken dat elke jongen een derde van de totale schade van 122,15 euro zou
betalen. Voor de 11‐jarige is vanwege zijn leeftijd geen aparte mutatie opgemaakt.
Drie andere incidenten werden afgehandeld op school. In het eerste geval gebeurde het direct
na het incident, het vernielen van het glas van een straatlamp in Vleuten door een 16‐jarige
jongen. (MN 20) De jongen, die daarbij ook nog zijn hand had verwond, werd op school
gesproken en zou zichtbaar zijn aangedaan, spijt hebben en de schade willen vergoeden. Hij
weet zijn gedrag aan examenstress. De politie ging tevens in gesprek met zijn moeder die een
passende straf zou verzinnen. In het tweede incident, waarin twee jongens van 15 en 16 jaar
de fietsbel, het zadel en de verlichting van de mountainbike van een schoolgenoot hadden
beschadigd, (ZWB 4) waren de jongens herkend op camerabeelden. Een jeugdagent heeft de
zaak opgepakt via de school en gesproken met de vaders van de jongens inclusief de vader
van het slachtoffer. Er is een schadevergoeding van 5 euro per persoon betaald door de
jongens en alle vaders waren het eens dat de zaak hiermee was afgedaan. In de derde zaak,
de enige ID‐fraudezaak uit de steekproef, had een meisje van 15 een fake‐account
aangemaakt onder de naam van haar mentor om moeder te doen geloven dat het goed ging
op school. (ZWB 8) In deze zaak had de school de politie zelf benaderd om een
reprimandegesprek te voeren met het meisje en haar mentor omdat het niet was gelukt een
zinvol reprimandegesprek met de ouders erbij te voeren. In het reprimandegesprek werd het
meisje duidelijk gemaakt dat het aanmaken van een account op naam van een ander een
strafbaar feit is en aangifte kon worden gedaan. Het meisje zou zich schuldbewust hebben
getoond, maar geen andere uitweg te hebben gezien vanwege problemen met haar ouders.
Er is een VT‐melding gedaan vanwege haar zorgelijke gedrag en haar moeizame relatie met
haar ouders.
Ook in de laatste drie incidenten was de politie in een klein Zeeuws dorp gevraagd om een
reprimandegesprek te voeren. In het eerste incident kwam dat verzoek van de pleegouders
van twee pleegbroers van 13 en 14 die met twee andere broers van 11 en 13 vernielingen
hadden aangericht in de tuin van deze pleegouders. (ZWB 13) De politieagent, die dat verzoek
in privétijd kreeg, heeft dit gesprek in overleg met de wijkagent gevoerd. In de andere twee
incidenten werd geen aanhouding verricht omdat de betreffende winkelmanagers vonden dat
57
De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden
de zaken anders moesten worden afgehandeld. In het eerste incident waarin zes jongens in
de leeftijd van 10, 11 en 12 en 13 jaar vier zakjes chips hadden gestolen, (ZWB 11) verzocht
de winkelmanager de politie om de jongens een waarschuwing te geven. Volgens de mutatie
maakte de waarschuwing indruk en moesten de meeste jongetjes huilen. Ze werden
overgedragen aan hun ouders die boos waren en beloofden ze passend te zullen straffen. In
het tweede winkeldiefstalincident waarin een jongen van 14 blikjes en snoepgoed bij een
filiaal van de Jumbo in Utrecht had gestolen (MN 6) vond de manager van de supermarkt
aangifte niet ‘de goede manier’ en had hij contact opgenomen met jongerenwerk en de
huismeester van de school. De politie had de jongen thuisgebracht waar aan de ouders werd
uitgelegd wat er was gebeurd. Die zouden emotioneel en teleurgesteld hebben gereageerd.
Uit deze twaalf incidenten blijkt dat het voeren van reprimandegesprekken de politie niet
vreemd is en dat ook de burger het niet vreemd vindt en daar soms zelf om verzoekt omdat
dat zinvoller wordt geacht dan een strafrechtelijke afhandeling. Tevens blijkt dat de zaken
waarin wel en geen aanhouding is verricht niet zoveel verschillen. Zo werd naar aanleiding van
hetzelfde incident voor de ene minderjarige wel een aanhouding verricht en voor de andere
niet omdat die pas later werd herkend op camerabeelden. Dat zou betekenen dat voor die
laatste jongen de werkwijze niet geldt. Anderzijds blijkt uit de interviews met de agenten dat
het ook wel gebeurt dat bij een wijkagent bij een vernieling waarvoor te weinig bewijs is om
de minderjarigen als verdachten aan te merken, in gesprek wordt gegaan met de ouders en
de kinderen. Een dergelijk incident wordt dan formeel afgedaan met een ‘bemiddeling’.
4.4 De uitvoering van de werkwijze en rolverdeling
4.4.1 Minderjarigen die zonder reprimande zijn ingesloten op het politiebureau
Afgezien van de hiervoor beschreven mutaties waarin geen aanhouding heeft plaatsgevonden
zijn er nog 54 incidentmutaties met 91 verdachten die wel voor de nieuwe werkwijze in
aanmerking komen. In drie mutaties werden vier minderjarigen alsnog overgebracht naar het
politiebureau en daar ook zonder reprimande ingesloten. In het eerste incident werden twee
van een groepje van drie jongens van 14 die snoep hadden gestolen, om verschillende reden
ingesloten. De eerste omdat hij geen first offender meer was en eerder een Halt‐afdoening
had voltooid voor diefstal en de tweede omdat hij zich recalcitrant opstelde naar de politie.
Het ging om een klein bedrag aan snoep, maar de jongens waren wel al langer in beeld bij de
bedrijfsleider:
Drie jongens van 14 stelen voor 8,25 euro snoep bij supermarkt Deen in Dronten. De bedrijfsleider het
groepje al eerder had gezien en de politie heeft ze op basis van camerabeelden uit de klas had gehaald.
(MN 5)
In het tweede incident werd de reprimande geweigerd omdat de betreffende 16‐jarige
jongen, die voor 7,95 euro bij de Jumbo in Utrecht had gestolen, niets wilde vertellen en
volgens de politie een nonchalante houding toonde. Hij had geen ID‐bewijs bij zich en wilde
het nummer van zijn ouders niet geven omdat ze volgens hem geen Nederlands zouden
spreken, maar wel het nummer van zijn zus. Bij de insluitingsfouillering werd een mes bij hem
aangetroffen waarvan hij afstand deed. Voor hem werd een VT‐melding gedaan. (MN 19) In
het derde incident kreeg een jongen van 16 die samen met een jongen van 13 was betrapt op
diefstal van blikjes drank en broodjes bij een filiaal van AH in Rotterdam evenmin een
58
De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden
reprimande. (RD 8) In de mutatie staat niet waarom niet, maar uit het feit dat hij om zijn een
eigen advocaat had verzocht, kan worden opgemaakt dat hij geen first offender meer was. De
jongen van 13, waar hij mee samen was, werd heengezonden en thuis gebracht en omdat zijn
moeder niet thuis was, is de politie ’s avonds nog een keer langs gegaan om met zijn moeder
te spreken. Voor hem werd een VT‐melding gedaan ”vanwege banden met oudere jongens uit
de drillrapscene” met een doorverwijzing naar Pak je Kans om zijn weerbaarheid te vergroten.
(RD 8)
4.4.2 Een reprimande na insluiting en voorgeleiding op het politiebureau
Uit nadere bestudering van de mutaties blijkt dat aangehouden minderjarige first offenders in
drie incidenten naar het politiebureau zijn overgebracht om daar te worden voorgeleid aan
de hOvJ, waarna ze alsnog een reprimande is gegeven. Vermoedelijk zijn ze dan ook ingesloten
geweest, maar uit de mutatie wordt niet duidelijk hoe lang dat heeft geduurd. In het eerste
incident betrof het een 13‐jarig meisje dat graffiti had aangebracht:
Een meisje van 13 brengt graffiti aan op o.a. een paal van een AH in een winkelcentrumcomplex in
Middelburg. Ze is samen met vriendin. Dezelfde tekens zijn aangebracht op diverse plaatsen in het
winkelcentrum, inclusief de namen van beide meisjes. De vriendin wordt als getuige aangemerkt en
vertelt dat haar vriendin al twee dagen bezig was. (ZWB 12)
Volgens de mutatie vroeg de politie beide meisjes naar de ID en was dit meisje erg brutaal en
is ze vervolgens aangehouden voor vernieling en meegenomen naar het politiebureau. De
hOvJ heeft op het bureau na overleg met de officier van justitie (OvJ) besloten de
reprimanderegeling toe te passen. De hOvJ heeft zelf het reprimandegesprek gevoerd op het
bureau met de moeder erbij. In de mutatie wordt vermeld dat het meisje mogelijk deel
uitmaakt van een overlast‐gevende groep.
In het tweede incident had een 17‐jarige jongen voor een bedrag van 5,39 euro gestolen bij
een filiaal van AH in Middelburg. Na overleg met de hOvJ en ZSM is besloten tot een
reprimande vanwege het geringe bedrag en het feit dat het de eerste keer was. Met de ouders
is afgesproken dat de jongen buiten de poort kon blijven wachten op de komst van zijn vader.
(ZWB 16) In het derde incident is een jongen van 14 overgebracht naar het politiebureau
omdat de politieagent ervan uitging dat hij zou worden doorverwezen naar Halt:
Een 14‐jarige jongen steelt voor een bedrag van 25 euro aan goederen bij een filiaal van AH in Etten‐
Leur. De aanhouding is door de politie overgenomen en hij is overgebracht naar het politiebureau en
daar voorgeleid aan de hOvJ (ZWB 10)
De hOvJ meende dat de nieuwe werkwijze kon worden toegepast en zond hem heen met een
reprimande. Hij werd overgedragen aan zijn vader en volgens de mutatie zou hem zijn
medegedeeld dat hij bij een volgende aanhouding voor winkeldiefstal de straf voor deze zaak
ook nog zou krijgen, wat niet zo is, want met een reprimande is de zaak afgedaan. Wat ook
opvalt in de mutatie is dat daar wordt vermeld dat er meermalen contact is geweest met ZSM
en dat ZSM na heenzending belde dat de minderjarige verdachte toch naar Halt had moeten
worden verwezen. Hier lijkt ZSM dus een rol te hebben ingenomen in de beslissing terwijl de
rol van ZSM uitsluitend beperkt is tot het checken van informatie.
59
De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden
4.4.3 Het overleg met de hulpofficier van justitie over de reprimande
Een belangrijk element in de nieuwe werkwijze is het overleg met de hOvJ. Zoals al eerder
werd opgemerkt, wordt in de Handreiking echter niet voorgeschreven dat het contact met de
hOvJ in de mutatie moet worden vermeld. Het kan dus zijn dat er in werkelijkheid wel overleg
is geweest met de hOvJ, maar dat dit niet is vermeld. Desondanks wordt in het merendeel van
de mutaties expliciet melding gemaakt van het overleg met de hOvJ. Alle geïnterviewde
politieagenten, die een reprimande hebben gegeven, bleken ook scherp voor ogen te hebben
dat het de procedure is om de hOvJ te betrekken bij de beslissing tot een reprimande. Volgens
de politieagenten is er in alle incidenten waarin een reprimande is gegeven, telefonisch
overleg geweest met de hOvJ. Daarbij worden er verschillende termen gebruikt om deze hOvJ
aan te duiden.
De politieagenten hebben verschillende ervaringen met hoe de hOvJ betrokken is geweest bij
de beslissing tot en de uitvoering van de reprimande. In de praktijk hadden de politieagenten
vaak al het idee om het incident af te handelen met een reprimande, omdat ze eerst zelf de
voorwaarden voor de reprimande waren nagegaan. Dit voorstel legden zij tijdens het
telefoongesprek aan de hOvJ voor. Vervolgens controleerde de hOvJ samen met de
politieagent(en) of er voldoende bewijs in de zaak was en in hoeverre de verdachte aan de
voorwaarden voor de reprimande voldeed. In sommige gevallen werd er ook overlegd over
het gedrag van de verdachten. Dit gebeurde met name bij niet‐meewerkend gedrag. Agenten
geven aan dat het efficiënt en prettig werkt om op telefonische wijze contact te hebben met
de hOvJ. Een voorbeeld daarvan is een politieagent die het als prettig ervaart dat er iemand
meedenkt “die nog wat objectiever kan kijken”. Een andere politieagent ziet de hOvJ als
sparringpartner “voor als er dingen ontbreken of niet duidelijk zijn”.
4.4.4 Telefonische voorgeleiding aan de hulpofficier van justitie
Een belangrijk onderdeel van de nieuwe werkwijze is dat aangehouden verdachten ter plaatse
telefonisch worden voorgeleid aan de hOvJ. In de mutaties wordt slechts in één geval melding
gemaakt van zo’n telefonische voorgeleiding. Dat was in een incident waarin twee meisjes van
15 kleding ter waarde van 70 euro bij Zara in Utrecht hadden gestolen. (MN 2) In deze mutatie
staat expliciet vermeld dat beide meisjes, die overigens de kleding na aanhouding alsnog
hebben betaald, “telefonisch zijn voorgeleid en heengezonden”. Daarbij is echter niet de
volgorde van de werkwijze aangehouden en het was ook meer een reprimandegesprek dan
een voorgeleiding met procesvragen. De betrokken politieagent vertelt dat ze na de check of
de meisjes first offender zijn, de ouders heeft gebeld om die toestemming te vragen.
Vervolgens heeft ze de hOvJ gebeld, overlegd en haar telefoon aan een van die meisjes
gegeven waarop de hOvJ haar “vaderlijk” heeft toegesproken en vervolgens de ander. Het
waren volgens deze politieagent meisjes waarmee niets aan de hand was en waarvan ook de
ouders op een goede manier reageerden. De voorgeleiding aan de hOvJ werd hier
gecombineerd met het geven van een reprimande:
“Wij hebben met de hOvJ gebeld, want ze waren technisch gezien aangehouden, dus
dan moet je ook voorgeleid worden, maar dat kan ook telefonisch. De hOvJ heeft ze
goed stevig aangesproken. Ze moesten ook huilen, dus ze waren behoorlijk onder de
indruk.”
Omdat het overleg met de hOvJ niet in BVH hoeft te worden vermeld, hoeft het niet
vermelden van de telefonische voorgeleiding in de mutatie niet te betekenen dat die er niet
60
De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden
is geweest. Zo bleek uit de interviews met de politieagenten dat de minderjarigen in minimaal
nog twee incidenten waarbij dat niet uit de mutaties bleek, telefonisch zijn voorgeleid. Bij de
twee meisjes van 15 die kleding hadden gestolen bij de Bijenkorf in Rotterdam, had dit ook de
vorm van een reprimandegesprek. De hOvJ zou de meisjes erop hebben gewezen welke
gevolgen hun vertoonde gedrag kan hebben en dat ze voor deze keer een waarschuwing
krijgen, maar ervoor moeten zorgen om nooit meer in een situatie als deze terecht te komen.
(RD 20) Bij het derde incident waarin twee meisjes van 13 en 14 make‐up hadden gestolen bij
het Kruidvat in Breda, heeft de hOvJ de verdachten volgens de politieagent telefonisch
voorgeleid, bevraagd en ter plekke in vrijheid gesteld. (ZWB 9)
4.4.5 De check bij ZSM
Anders dan het contact met de hOvJ wordt in de Handreiking wel voorgeschreven dat in de
mutatie in BVH moet worden aangetekend wat het contact met ZSM heeft opgeleverd. ZSM
wordt slechts 12 van de 54 bestudeerde mutaties in reprimandezaken genoemd. In Midden‐
Nederland wordt er drie keer melding van gemaakt, in Rotterdam vijf keer en in Zeeland‐West‐
Brabant vier keer. In Rotterdam lijkt in vier van de vijf gevallen te zijn gedoeld op het
districtelijke ZSM van de politie zelf en is lijkt er één keer sprake te zijn geweest van contact
met ZSM in een bijzondere zaak met twee uit een zorginstelling weggelopen meisjes (RD 9).
In Zeeland‐West‐Brabant gaat het om de twee eerdergenoemde incidenten waarin de
minderjarige was ingesloten (ZWB 10, ZWB 16) en ZSM meebesliste, één keer in een
twijfelgeval om te overleggen of reprimande geschikt was (ZWB 19) en slechts één keer om
de check van de persoonlijke omstandigheden bij twee meisjes die in een woongroep
verbleven. (ZWB 9) Volgens de bij die zaak betrokken agent kwamen daar geen opmerkelijke
signalen uit voort.
Dit duidt erop dat de check bij ZSM tijdens de openingstijden niet standaard wordt gedaan, of
dat het niet wordt gemuteerd omdat de politieagenten niet weten dat dit moet of omdat de
politieagenten niet weten of de deze check is gedaan. Het is immers een check die buiten de
politieagent om door de hOvJ wordt gedaan en de politieagenten zijn niet in de positie om de
hOvJ hierop te controleren. Uit de interviews met de politieagenten bleek dat slechts één
agent (betrokken bij ZWB 9) wist dat het een standaard protocol is voor de hOvJ om informatie
bij ZSM te checken en mee te nemen in het besluit. Bij de overige politieagenten bleek daar
weinig bekend over te zijn en een aantal daarvan zei ook niet te weten of de hOvJ die check
had gedaan. Een aantal denkt dat dat niet is gebeurd. Een OE jeugd, die de werkwijze in zijn
basisteam onder de aandacht heeft gebracht, meent dat de ZSM‐ketenpartners alleen
betrokken hoefden te worden als er sprake is van een aanhouding en eventuele zorgelijke
signalen bij een minderjarige. Wanneer de hOvJ wil overgaan tot een reprimande, zou hij of
zij wel altijd grondig moeten doorvragen welke signalen van de minderjarige de politieagent
ter plekke oppikt.
4.5 De toepassing van de criteria en contra‐indicaties
4.5.1 De leeftijdsgroep van 12 tot 18 jaar
De pilot richt zich op de leeftijdscategorie van 12 tot 18 jaar; de primaire doelgroep van het
jeugdstrafrecht. Van de in totaal 117 jongeren vallen er zes buiten die leeftijdscategorie. Dat
ze in de mutaties zijn opgenomen en een reprimande hebben gekregen is omdat ze het feit
samen pleegden met 12‐ tot 18‐jarigen. Vier jongens van 11 jaar en een jongen van 10 jaar
61
De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden
vallen buiten de leeftijdsgroep, maar deze jongens waren betrokken bij de hiervoor
beschreven incidenten waarin er geen sprake was van een aanhouding. Eén verdachte was 18
jaar of ouder, te weten een vrouw van 19 jaar. Deze 19‐jarige werd samen met een 16‐jarige
betrapt op diefstal van o.a. sushi bij de AH in Tilburg. (ZWB 5) Volgens de mutatie heeft de 19‐
jarige een ‘meerderjarigen reprimande’ gekregen en de 16‐jarige een ‘minderjarigen
reprimande’. Ten aanzien van de 16‐jarige wordt nog in de mutatie vermeld dat haar vader in
kennis is gesteld en dat er een VT‐melding voor haar is gedaan.
4.5.2 Het criterium ‘first offender’
De voorwaarde dat de minderjarige verdachte first offender moet zijn, moet volgens de
werkwijze in de Handreiking ter plaatse worden gecheckt in BVI‐IB. Of daaraan is voldaan,
hoeft echter niet in de mutatie in BVH te worden vermeld. In de meeste mutaties wordt daar
ook niet expliciet melding van gemaakt. Omdat de pilot op deze doelgroep is gericht en de
politie dat ter plekke kan checken, is het aannemelijk dat niet nodig wordt gevonden om dat
nog een keer expliciet in de mutatie te vermelden. In de meeste incidenten blijkt wel impliciet
uit de reacties van de minderjarigen en hun ouders dat het om first offenders gaat en dat de
verdachten willen meewerken en spijt betuigen. Alle geïnterviewde politieagenten gaven
inderdaad aan te weten dat een minderjarige alleen voor een reprimande in aanmerking komt
als diegene een first offender is. Daarom controleerden zij dat ter plaatse vrijwel onmiddellijk
via de betreffende applicatie op hun diensttelefoon.
Bij drie van deze 91 verdachten wordt melding gemaakt van een eerdere strafrechtelijke
afdoening. In elk van die gevallen pleegden ze het feit samen met een minderjarige verdachte
die wel first offender was. In een van de drie incidenten leidde dat ertoe dat voor een jongen
van 14 ondanks een eerdere voltooide Halt‐afdoening voor winkeldiefstal en een sepot voor
heling van een scooter, na overleg met de hOvJ en de OvJ alsnog werd besloten tot een
reprimande. Het ging hierbij om twee halfbroers die noodles hadden gestolen. (RD 13) Er werd
een gesprek gevoerd met de vader van beide jongens en de moeder van een van hen. Tevens
is een VT‐melding gedaan met doorverwijzing naar Pak je Kans. In twee andere zaken, die
eerder zijn besproken (MN 5 en RD 8) werden de minderjarigen die eerder met de politie in
aanraking waren gekomen, wel overgebracht naar het politiebureau.
4.5.3 Het criterium ‘feit met een licht en eenvoudig karakter’
De pilot richt zich op feiten met een licht en eenvoudig karakter, ‘met name’ eenvoudige
winkeldiefstal van geringe waarde, vernieling met geringe schade, gebruik maken van een ID‐
bewijs op naam van een ander of een simpel gemaakt gefalsificeerd ID‐bewijs voor toegang
tot de horeca, waarbij de context bepalend is. Los van de incidenten waarin geen aanhouding
is verricht, zijn het 54 incidenten, waarvan 52 winkeldiefstalincidenten en 2 vernielingen. Bij
de winkeldiefstallen gaat het in de overgrote meerderheid van de incidenten om diefstal van
snoep en etenswaren in de supermarkt, in de meeste gevallen ter waarde van enkele euro’s
tot hooguit 15 euro. Een keer of zes gaat het om grotere bedragen, goederen ter waarde van
ca. 25 euro, van bijna 40 euro en een uitschieter van bijna 70 euro. Daarnaast is er variëteit
aan goederen gestolen in filialen van drogisterijketens: een telefoonhoesje, lip‐oil,
nepwimpers met lijm en make‐up, maar ook een morning after‐pil, bruistabletten en een
pakje luchthuilers.
62
De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden
Zes mutaties hebben betrekking op diefstal uit kledingwinkels, gepleegd door meisjes in
tweetallen en vaak twee of meer kledingstukken. De bedragen, voor zover ze zijn genoemd,
liggen daar hoger, ca. 56 euro, ca. 62 euro, ca. 70 euro en – het hoogste bedrag ‐ 292 euro. De
kledingdiefstal ter waarde van 292 euro was gepleegd door twee meisjes van 15 die ieder
twee kledingstukken hadden gestolen in de Bijenkorf in Rotterdam. (RD 20) De betrokken
politieagent bij dit incident gaf aan getwijfeld te hebben of de reprimande passend was in
deze situatie vanwege de hoogte van het bedrag. Hij heeft hierover overleg gehad met de
hOvJ van ZSM van het district. De hOvJ’s liet hem mee oordelen en in dit geval speelde mee
dat het first offenders waren, dat een van de meisjes erg passief was en de andere erg
geschrokken. Omdat ze minderjarig waren, verdienden ze het voordeel van de twijfel en
belangrijk was ook dat de ouders meewerkend waren en het goed oppakten. In een andere
zaak waarin twee meisjes van 15 kleding ter waarde van 70 euro hadden gestolen bij Zara in
Utrecht, (MN 2) wees de betrokken politieagent erop dat de waarde van kleding hoger ligt
dan producten uit de supermarkt en het om twee verdachten ging die ieder een kledingstuk
hadden gestolen. Deze politieagent dacht dat 150 euro de grens was.
In twee incidenten leek er sprake van een vooropgezet plan bij de diefstal. In het eerste
incident maken drie meisjes gebruik van een lege koekjesdoos om make‐up te stelen:
Een meisje van 16 en een meisje van 15 worden betrapt op diefstal van make‐up ter waarde van 35.55
in bij het Kruidvat in Rotterdam Prins Alexander met gebruikmaking van lege doos Prince koekjes. Er zijn
camerabeelden. Er was nog een derde meisje bij dat is weggerend. (RD 19)
Na overleg met de hOvJ is desondanks besloten tot een reprimande. Dat is ook het geval in
het tweede incident waarin gebruik is gemaakt van een ontlabelaar:
Twee meisjes van 16 worden betrapt op diefstal in een filiaal van H&M in Utrecht waarbij ieder van hen
een kledingstuk heeft, voor 32,95 euro respectievelijk 22,95 euro. Een van de twee had een ontlabelaar
bij zich die niet is gebruikt en waar afstand van is gedaan. De goederen zijn onbeschadigd
achtergebleven in de winkel. De winkel heeft geen aangifte gedaan. (MN 22)
In de mutatie wordt opgemerkt dat ondanks dat die de ontlabelaar niet was gebruikt, ze
daarmee wel met voorbedachten rade op pad was gegaan. Het meisje vertelde dat ze de
ontlabelaar op straat had gevonden en gaf later toe dat ze hem van iemand had gekocht.
Beide meisjes waren tijdens het gesprek in aanwezigheid van de ouders erg emotioneel en
het meisje met de ontlabelaar zat te hyperventileren. Volgens het verslag van het
reprimandegesprek heeft de politieagent hen verteld dat dit in de toekomst echt niet meer
moet gebeuren en dat ze nu geluk hebben gehad dat er geen aangifte werd gedaan. Dit zou
goed zijn binnengekomen bij de verdachten en de ouders. Er is tevens een VT‐melding gedaan.
4.5.4 Contra‐indicatie: recalcitrant gedrag
Een contra‐indicatie voor de reprimande is als de minderjarige die een grote mond heeft,
recalcitrant is of verzet heeft gepleegd bij zijn aanhouding. In twee gevallen was recalcitrant
gedrag om geen reprimande te geven. In het al eerdergenoemde incident waarin drie jongens
van 14 snoep bij supermarkt Deen in Dronten hadden gestolen, had één van hen zich
recalcitrant opgesteld en beledigende en denigrerende opmerkingen gemaakt naar de politie.
(MN 5) Het tweede geval betrof de jongen van 16 die niets wilde vertellen en een nonchalante
houding toonde. (MN 19) In beide gevallen leidde de recalcitrante houding er dus toe dat de
63
De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden
weg naar de reprimande werd afgesloten en de minderjarige naar het politiebureau werd
overgebracht voor verhoor en insluiting, ook al ging het om een first offender van een licht
feit.
In een enkel incident vertoonden de minderjarigen na het geven van de reprimande gedrag
dat, als ze dat eerder hadden vertoond, aanleiding had kunnen zijn voor een contra‐indicatie.
Zo vertoonden twee meisjes van 17 die waren betrapt op diefstal van twee bakjes sushi bij AH
in Utrecht (MN 21) bij het eerste contact met de politie spijt, maar namen ze een andere
houding aan toen ze hoorden dat het bij een waarschuwing zou blijven:
‘(…) toen ze te horen kregen dat ze een waarschuwing kregen en niet mee hoefden
naar het politiebureau ging hun houding naar standje ‘lekker boeiend wat je mij nu
zegt’ Verbalisant heeft spijt dat ze slechts een waarschuwing hebben gekregen.”
Uit de mutatie blijkt niet dat hier ouders waren betrokken wat mogelijk ook een verklaring
kan zijn voor het feit dat de reprimande weinig indruk maakte.
4.5.5 Contra‐indicatie: groepsdruk
Een contra‐indicatie is ook als een minderjarige het feit in opdracht of onder druk van anderen
of met anderen heeft gepleegd. Wat betreft groepsdruk is het goed te bedenken dat slechts
een kwart van de minderjarigen die bij de mutaties waren betrokken, het feit alleen pleegden.
Dat de feiten in groepjes worden gepleegd, hoort bij het experimenteergedrag waar de pilot
zich op richt. Het is moeilijk vast te stellen in hoeverre daarbij sprake is van een eigen keuze,
of van groepsdruk. In enkele mutaties wordt daar expliciet melding van gemaakt. Zo bleken
twee jongens van 12 die een chocoladereep hadden gestolen, daartoe te zijn aangezet door
klasgenootjes. Voor beide jongens werd een VT‐melding gedaan:
Twee jongens van 12 stelen een chocoladereep van 1 euro bij de AH in Houten. Een van hen pakte de
reep en de ander stond erbij. Daarna liepen ze langs de zelfscan zonder te betalen. De medewerker
wilde in eerste instantie alleen met ouders overleggen en een winkelverbod. Omdat de jongens niets
wilden zeggen en geen ID bij zich hadden, is de politie in kennis gesteld. De jongens waren door drie
klasgenootjes aangespoord om de reep als challenge te stelen (MN 15)
Twee andere feiten waar groepsdruk een rol speelde, werden gepleegd tijdens de schooluren
waaronder de eerdergenoemde 13‐jarige die als enige van het groepje waarmee hij
binnenkwam, werd aangehouden:
Bij een groepje jongeren dat samen de Big Bazar in Vlaardingen binnenkomt, gaat bij het verlaten van
de winkel het alarm af. Een jongen van 13 gooit een pakje luchthuilers op de grond en bleek ook nog
een pakje in zijn zak te hebben. (RD 2)
Tijdens het reprimandegesprek in aanwezigheid van zijn moeder bleek dat zij erg geschrokken
was omdat ze dacht dat haar zoon op school zat. Het was maandagochtend 11 uur. Zij zou
daarover ook contact opnemen met school. Volgens de betrokken agenten had de jongen
verklaard dat hij door de anderen werd aangemoedigd om te stelen omdat ze dachten dat hij
dat niet zou durven. Eveneens op een maandagochtend tijdens schooltijd, vertelde de 12‐
jarige jongen dat hij het blikje moest stelen van de jongen die erbij was, maar niet is
aangehouden:
64
De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden
Een jongen van 12 steelt een blikje Bacardi cola ter waarde van 1.99 bij AH Rotterdam Oosterflank. Op
de camera is te zien dat hij dat in zijn zak deed en samen was met een andere jongen. (RD 11)
De jongen is naar zijn ouders gebracht en uit het gesprek met de ouders erbij bleek dat die
zich al langer zorgen maakten omdat hun zoon moeilijk te doorgronden en beïnvloedbaar zou
zijn. De week ervoor had hij ook zwartgereden en ze waren al op zoek naar hulp. Deze ouders
gaven expliciet aan blij te zijn met de reprimande en de VT‐melding met doorverwijzing naar
de interventie Pak je Kans. Dit is een gemeentelijk hulpverleningsproject in Rotterdam‐
Rijnmond waar gedurende drie maanden op vrijwillige basis aan kan worden deelgenomen
om hulp te krijgen bij problemen op school, verkeerde vrienden, ruzie thuis, somberheid of
boosheid, grenzen stellen, omgaan met geld, een bijbaantje of werk.31
In twee andere incidenten vertelde de minderjarige tijdens de rit in de politieauto over
groepsdruk. Een meisje van 13 dat samen met een ander meisje van 13 in de Primark in
Hilversum was aangehouden omdat ze nepwimpers en lijm in haar jaszak had gestopt, deed
dat volgens haar op aandringen van een derde meisje dat niet was aangehouden. Er werd een
VT‐melding gedaan. (MN 23) Ook een jongen van 15, die snoep had gestolen gaf tijdens de rit
naar zijn woning toe dat het een stomme actie was, dat hij eigenlijk niet wist waarom hij het
had gedaan, dat er op school over winkeldiefstal werd gesproken en hij het ook een keer wilde
proberen. Er kon niet echt worden gesproken van groepsdruk omdat hij alleen had gehandeld,
maar er was wel op school besproken dat diefstal in de betreffende supermarkt makkelijk is.
Ook hier werd een VT‐melding gedaan. (ZWB 19)
Uit het voorgaande blijkt dat de groepsdruk niet in de weg stond aan het toepassen van een
reprimande, maar wel een reden was om de reprimande te combineren met een VT‐melding,
in de Eenheid Rotterdam vaak gecombineerd met de verwijzing naar het vrijwillige
hulpverleningstraject Pak je Kans.
4.5.6 Contra‐indicatie: zorgen rondom de minderjarige
Een contra‐indicatie is dat er zorgen zijn rondom de minderjarige. In geval van zorgen over de
opvoedsituatie moet minimaal een zorgformulier aan VT worden opgemaakt. Zoals in
hoofdstuk 2 al werd vermeld, zijn de landelijke afspraken dat de politie zo’n melding kan doen
in geval van duidelijk omschreven zorgen en contextinformatie doordat ouders heel afwijkend
reageren door bijvoorbeeld het gedrag van hun kind te bagatelliseren of goed te praten of
gaan slaan of schelden naar het kind. In de Eenheid Rotterdam waren er twee incidenten met
zusjes die directe aanleiding gaven tot zorgen over de opvoedsituatie. In het eerste incident
waren de zusjes van 13 en 15 jaar:
Twee zusjes van 13 en 15 jaar worden betrapt op diefstal van ieder een kledingstuk ter waarde van
respectievelijk 37.95 en 25 euro bij H&M in Hellevoetsluis. De meisjes zaten te huilen toen de politie
kwam. De 15‐jarige had de beveiliger verteld dat ze zelfmoordneigingen heeft omdat ze maar een
vriendin heeft op school en die blijft zitten. (RD 12)
Het feit dat zusjes samen gaan stelen, is op zich al zorgelijk en in dit geval waren de meisjes
ook aan het huilen en uitte de oudste haar problemen en zelfmoordneigingen. Dat het contact
met de ouders een belangrijke factor is om die zorgen in te schatten, werd hier bevestigd.
31
Enver Enver, Pak Je Kans, te vinden op: www.enver.nl
65
De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden
Volgens het verslag verliep het reprimandegesprek met de moeder erbij niet goed omdat de
moeder de problemen van haar dochter bagatelliseerde en een slechte invloed had op de
meisjes en ging het gesprek beter toen ze er nog niet bij was. Er werd een VT‐melding gedaan
met verwijzing naar Pak je Kans.
Het tweede incident betrof twee zusjes van 14 en 15 jaar, die voor bijna 70 euro
boodschappen hadden gestolen bij Dirk van der Broek in Schiedam. De houding van de zusjes
en de moeder waren het spiegelbeeld van het hiervoor beschreven incident. (RD 16) In de
mutatie wordt beschreven dat de zusjes zich ongeïnteresseerd en nonchalant toonden en de
politieagent die deze mutatie heeft opgemaakt, herinnert zich dat de meisjes op het moment
dat ze werden opgehouden in een kantoortje van de winkel, brutaal waren naar de beveiliger
en zich niet bepaald timide opstelden. Tijdens het reprimandegesprek in de kantine van de
winkel, dat zonder betrokkenheid van de ouders werd gevoerd, reageerden ze onverschillig.
Toen de agent ze daarna thuis bracht, bleek de moeder niet thuis te zijn en toen die werd
gebeld, toonde die zich gevoelig en teleurgesteld omdat ze dit niet had verwacht. Uit het
gesprek, maar ook uit het huisbezoek, bleek dat het gezin in de schulden zat en waarschijnlijk
was gebrek aan geld om eten te kopen dan ook de reden voor het stelen van de grote
hoeveelheid boodschappen. Beide meisjes hadden een rugzak vol gestolen:
“Moeder was wel erg teleurgesteld en het bleek dan uiteindelijk ook nog dat ze bij de
schuldsanering zaten, dus weinig geld. Dat legt misschien ook wel weer een beetje uit
waarom ze dan stelen, geen geld en ze willen toch wat lekkers hebben. In hun huis
zagen we ook dat het er heel leeg uitzag. Er stond alleen een bank, niet eens een tv,
echt heel armoedig.”
Ook in deze zaak is een VT‐melding opgemaakt met verwijzing naar Pak je Kans.
In beide incidenten waren de zorgen over de opvoedsituatie dus geen reden om de
reprimande niet te geven, maar wel om een VT‐melding te doen.
Er zijn meer mutaties waaruit zorgen over de opvoedsituatie naar voren komen. Zo werd in
de mutatie van de diefstal van een pakje sushi bij de AH in Almere door een 14‐jarig meisje
(MN 1) opgemerkt dat een VT‐melding is gedaan omdat ze foute beslissingen neemt en een
paar maanden eerder al eens was weggelopen van huis. Daarnaast zijn er vijf mutaties met
acht minderjarigen, waarin deze minderjarigen in een zorginstelling of crisisopvang verbleven
en dus niet thuis woonden. Het gaat behalve om het al eerdergenoemde incident van twee
meisjes bij in Hoek van Holland (RD 9) om een incident met twee meisjes van 15 die werden
betrapt toen ze zich in een parkeergarage in Almere aan het omkleden waren met de gestolen
kleding en door de politie zijn teruggebracht naar de zorginstelling waar ze verbleven. (MN 4)
Het derde incident betreft een 16‐jarig meisje dat een sixpack bier had gestolen. Ze liet zich
zonder protest terugbrengen naar de instelling. Volgens de begeleiders was het meisje met
ruzie vertrokken en hadden ze de supermarkt al gewaarschuwd dat ze daar mogelijk naar op
weg was om alcohol te kopen. (ZWB 2) Het vierde incident betreft een 14‐jarige jongen die
een aantal Turkse broodjes niet had afgerekend. Hij is afgezet in de crisisopvang waar hij
verbleef waar een reprimandegesprek is gevoerd in aanwezigheid van zijn begeleiders die ook
zijn ouders zouden informeren. (MN 17) Het vijfde incident betreft twee meisjes van 13 en 14
die make‐up hadden gestolen en waarmee in aanwezigheid van hun begeleider in de
66
De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden
woongroep een reprimandegesprek is gevoerd. Een van de meisjes zei bang te zijn voor de
reactie van haar ouders die nog zouden worden geïnformeerd. (ZWB 9)
4.5.7 Contra‐indicatie: angst voor de (fysieke) reactie van de ouders
De contra‐indicatie dat de minderjarige heel erg bang is voor een (fysieke) reactie van de
ouders ligt dicht bij de hiervoor besproken contra‐indicatie van zorgen rond de
opvoedsituatie. Uit meerdere mutaties bleek dat minderjarige verdachten ‘bang’ waren voor
de reactie van ouders, omdat ze boosheid of teleurstelling verwachtten, maar in twee
incidenten wordt in de mutatie melding gemaakt van reële angst voor fysiek geweld. Het
eerste incident betrof een 12‐jarig meisje dat was betrapt op het stelen van eten en drinken:
Een meisje van 12 wordt betrapt op het stelen van eten en drinken ter waarde van 5.50 bij een AH in
Rotterdam. De mutatie vermeldt dat ze bang is voor haar vader in verband met huiselijk geweld. (RD
21)
Mogelijk omdat abusievelijk gebruik is gemaakt van de RAPP‐app en het verslag daarna alsnog
in BVH moest worden opgenomen, is de tekst in mutatie zeer summier. Er staat niet meer in
dan dat na overleg met de hOvJ is besloten tot een reprimande waarna de moeder is ingelicht
en een VT‐melding is gedaan. Uit het interview met de betrokken politieagent blijkt dat er veel
meer is gebeurd. Zo heeft de politieagent de eerdere meldingen van huiselijk geweld in het
systeem opgezocht. Ze heeft het meisje naar huis gebracht, maar toen de vader niet thuis
bleek, daar met het meisje en de moeder een gesprek gevoerd, en het aan de moeder
overgelaten om dit richting de vader te communiceren:
“Toen ze betrapt werd was ze nog wel gewoon rustig en toen wij aankwamen werd
ze emotioneel omdat ze bang was dat we het tegen haar vader zouden zeggen. Ik zei
‘Ja we gaan het toch naar je ouders toe.’. Maar ze was bang dat haar vader haar zou
slaan, omdat ze blijkbaar eerder mishandeld was. Dus dat hebben we ook opgezocht
in het systeem en daar bleek ook wel eerdere meldingen van huiselijk geweld. Toen
we aankwamen en de vader niet thuis was, zijn we een gesprek aangegaan met
moeder. Maar die zei ‘Je vader gaat het toch te horen krijgen’, en uiteindelijk moet ze
dat zelf beslissen.”
Volgens de Handreiking had in deze situatie het eerste contact met de ouders op het bureau
plaats moeten vinden. Dat was niet realiseerbaar nu de vader niet thuis was. Vanwege een
reële angst voor escalatie werd een dergelijke voorzorgsmaatregel wel getroffen door de
gezinsvoogd van een van de twee meisjes van 16 die een telefoonhoesje hadden gestolen:
Twee meisjes van 16 worden betrapt op de diefstal van een telefoonhoesje bij het Kruidvat in Utrecht.
Een van de twee had de verpakking geopend, het hoesje om haar telefoon gedaan en in haar zak
gestopt. Het meisje dat het hoesje heeft gepakt, had achteraf spijt en heeft betaald voor het hoesje.
Het andere meisje had een nonchalante houding. (MN 11)
Het meisje dat het hoesje had gepakt, stond onder toezicht van een gezinsvoogd en werd door
hem opgehaald van het politiebureau omdat hij een conflictsituatie met de moeder voorzag
als de politie aan de deur zou komen. De gezinsvoogd had al gesprekken met de moeder
gepland staan en zou het met de moeder bespreken. Uit de mutatie bleek dat het meisje dat
erbij stond, vrees had voor een heftige reactie van haar vader. Ze had aan de politie het adres
67
De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden
van haar moeder gegeven, maar die vertelde, toen ze daar aankwamen, dat ze bij haar vader
woonde en dat die moest worden ingelicht. Voor beide meisjes is een VT‐melding gedaan.
In beide incidenten is de angst voor de ouders geen contra‐indicatie geweest voor het geven
van een reprimande, maar is er voor alle betrokken meisjes wel een VT‐melding gedaan. In
geen van de situaties is opvolging gegeven aan het voorschrift in de Handreiking dat in dit
soort situaties van angst voor de ouders, het eerste contact met de ouders op het bureau
plaats zou moeten vinden waarna er, na het borgen van de veiligheid en zorg, alsnog een
regulier reprimandegesprek zou kunnen worden gevoerd, bij voorkeur door een jeugdagent.
4.6 De uitvoering van het reprimandegesprek en andere interventies
4.6.1 Verslagen van de reprimandegesprekken in de mutaties
Met uitzondering van de mutatie waarin een jongen werd ingesloten (MN 19) blijven er 53
incidentmutaties over waarin is besloten tot een reprimande en vanwege de aanhouding de
nieuwe werkwijze moet worden gevolgd. In 46 daarvan wordt er melding gemaakt van een
contact of reprimandegesprek met betrokkenheid van de ouders, in 7 niet. Het betreft drie
mutaties uit Midden‐Nederland (MN 5, 18, 21) en vier uit Zeeland‐West‐Brabant (ZWB 3, 17,
18, 21). In de Eenheid Rotterdam is in alle mutaties melding gemaakt van een contact of
reprimandegesprek met betrokkenheid van de ouders. Van de 46 mutaties waarin een verslag
of melding is gemaakt van een gesprek met betrokkenheid van de ouders, zijn de
minderjarigen in 24 incidenten naar de woning van de ouders overgebracht of naar de
zorginstelling waar de minderjarige verblijft. In de mutaties van de Eenheid Rotterdam
gebeurde dat in tweederde van de incidenten (12 van 19), in de andere twee politie‐eenheden
in ongeveer een derde van de incidenten (MN: 6 van 19 en ZWB: 6 van 15). In negen incidenten
zijn de ouders naar het politiebureau gekomen en in zeven incidenten is er ter plaatse of op
een niet vermelde locatie een reprimandegesprek in aanwezigheid van de ouders gevoerd.
Slechts in zes indicenten is het contact met de ouders uitsluitend telefonisch verlopen. In de
grote meerderheid van de mutaties waarin melding wordt gemaakt van contact met de
ouders, in 40 van de 46 incidenten, heeft de politie dus moeite gedaan om de minderjarige
naar huis te brengen of een persoonlijk gesprek met de ouders op een andere locatie te
voeren.
Minderjarigen naar huis gebracht
In 24 incidenten werd één of meer van de betrokken minderjarigen naar huis of de
zorginstelling waar de minderjarige verbleef, gebracht. Een enkele keer is het gesprek met
twee minderjarigen bij één van de twee moeders gevoerd terwijl de andere moeder, die aan
het werk was, werd gebeld. (RD 1) Er zijn incidenten waarin enkel wordt vermeld dat de
minderjarigen thuis zijn afgezet (ZWB 14) of zijn overgedragen aan de zorginstelling (MN 4,
RD 9, ZWB 2), dat de minderjarige naar huis is gebracht waar een reprimandegesprek is
gevoerd in het bijzijn van de ouders (MN 8) of dat de ouders zo boos zijn dat de kinderen nadat
ze thuis zijn afgezet, aan de ouders zijn overgelaten. (RD 18)
In de meeste gevallen is er ook een verslag van een reprimandegesprek in aanwezigheid van
de ouders. De meeste verslagen vermelden kort dat er een gesprek is gevoerd en wat de
reacties van de ouders waren. De vader van een 14‐jarige en de moeder van een 17‐jarige
jongen die zijn betrapt op diefstal bij een filiaal van AH in Rotterdam, toonden zich beiden
68
De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden
geschrokken, zeiden dat het thuis goed ging en dat de jongens straf zouden krijgen. (RD 15)
De ouders van een jongen van 17 die levensmiddelen heeft gestolen bij een filiaal van AH in
Tilburg, toonden zich “niet blij” met de handelingen van hun zoon. (ZWB 1) De ouders van een
jongen van 15 die een reep kinderchocolade heeft gestolen bij een filiaal van de Jumbo in
Vinkeveen, toonden zich zeer teleurgesteld in hun zoon waarop de 15‐jarige puberaal zou
hebben gereageerd naar zijn ouders. (MN 14)
In paragraaf 4.4.5 werden al enkele incidenten besproken waarin minderjarigen tijdens de rit
in de politieauto naar hun huis hadden verteld dat groepsdruk een rol speelde. Bij een meisje
van 13 sprak de politieagent met haar ouders over de mogelijkheid van sport of een hobby
om haar zelfvertrouwen en weerbaarheid te verbeteren. (MN 23) Een jongen van 15 moest
thuis het verhaal aan zijn ouders vertellen die boos, teleurgesteld en emotioneel reageerden.
De politieagent legde de jongen uit dat hij geluk had met de reprimande, maar dat dit een
volgende keer niet meer het geval is en dit soort acties gevolgen kunnen hebben voor zijn
verdere toekomst. Zijn moeder vroeg advies over een passende straf die zij als ouder op kan
leggen en hoe hij afstand kan nemen van zijn verkeerde vrienden. De politieagent heeft haar
geadviseerd om deze vraag bij de wijkagent jeugd neer te leggen met het verzoek haar te
bellen. (ZWB 19) Een jongen van 14 die frikandelbroodjes had gestolen, vertelde in de
politieauto dat hij bang was buiten school niet meer naar buiten te mogen en dat zijn telefoon
zou worden afgepakt. Bij zijn ouders thuis vertelde de politieagent de jongen en zijn moeder
over de pilot en over de consequenties bij een volgende keer zijn. De jongen schrok daarvan
en ook de moeder zag de ernst van de situatie in en zou nog met haar zoon in gesprek te gaan.
(ZWB 6)
In enkele mutaties wordt gemeld dat ouders niet thuis zijn en welke stappen ondernomen
worden om ze alsnog te spreken. Met 15‐jarige jongen die voor 18 euro aan producten heeft
gestolen bij een filiaal van Jumbo in Utrecht is zijn moeder, omdat ze niet thuis was,
telefonisch op de hoogte gebracht. Omdat de jongen niet in het werkgebied van de
politieagenten woont, is de wijkagent gevraagd om in gesprek te gaan met moeder en zoon.
Er is tevens een VT‐melding gedaan. (MN 7)
In de Eenheid Rotterdam zijn enkele reprimandegesprekken bij de ouders thuis gevoerd door
het jeugdpreventieteam (hierna: JPT). Bij een jongen en een meisje, beiden 14, die een fles
apfelkorn hadden gestolen, gebeurde dat doordat via een VT‐melding regionaal maatwerk is
ingezet. Uit deze gesprekken bleek dat het meisje niet wist dat de fles zou worden gestolen
en dat het een idee van de jongen was. Hij betuigde spijt en had ook een excuusbrief aan zijn
moeder geschreven. Hulp bij het bieden van weerstand aan groepsdruk werd door hem en
zijn moeder echter afgeslagen. (RD 7) Het JPT legde ook huisbezoeken af aan de ouders van
twee jongens van 13 die etenswaren hadden gestolen in een filiaal van Jumbo in Dordrecht,
waarbij ze zich nogal recalcitrant hadden opgesteld bij de aanhouding en één van de twee ten
onrechte had beweerd dat hij 9 jaar oud was. Beide jongens waren nog maar een jaar in
Nederland uit Jemen en Syrië. Het JPT sprak bij de ene jongen met de moeder met een tolk
erbij en bij de ander met de vader met een tolk erbij. De moeder, die in eerste instantie niet
wilde geloven dat haar zoon had gestolen, bood later excuses aan toen ze inzag dat dit wel
het geval was geweest. De vader van de andere jongen toonde zich teleurgesteld. Zijn zoon
zei zich door de ander te hebben laten meeslepen en spijt te hebben. Het gezin kreeg al hulp.
(RD 14)
69
De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden
Reprimandegesprek op het politiebureau
In negen mutaties werd de ouders gevraagd de minderjarige op te halen op het politiebureau.
In twee gevallen had er een insluiting plaatsgevonden en werd de minderjarige alleen
overgedragen aan zijn ouders (ZWB 10, ZWB 16), maar in de overige negen incidenten ging
het om een reprimandegesprek op het politiebureau. In een incident was de mutatie summier.
Er staat niet meer vermeld dan dat de meisjes hun moeders moesten bellen, dat die moeders
ze kwamen ophalen en dat er een reprimandegesprek is gevoerd en de gevolgen zijn
uitgelegd. (MN 24) Enkele gesprekken zijn eerder genoemd, zoals het gesprek met de meisjes
met de ontlabelaar die erg emotioneel waren (MN 22), het gesprek met het 13‐jarige meisje
dat graffiti had gespoten (ZWB 12). Tijdens het gesprek met twee 12‐jarigen die als challenge
een chocoladereep hadden gestolen in aanwezigheid van hun moeders op het politiebureau
gekomen, bleek dat deze moeders zich erg geschrokken toonden en één van hen expliciet om
advies en ondersteuning vroeg in de opvoeding. (MN 15) Met twee jongens van 13 en 14 die
snoep en kauwgom hadden gestolen en door hun ouders werden opgehaald op het
politiebureau, is samen met de ouders “een goed gesprek” gevoerd. (RD 10) Een meisje van
16 dat voor 2,80 euro had gestolen bij een supermarkt had een reprimandegesprek op het
politiebureau in aanwezigheid van haar vader. Volgens het verslag had ze eerst zelf moeten
uitleggen waarvoor ze op het bureau zat. (MN 16).
Een van de twee meisjes die kleding bij de Bijenkorf hadden gestolen, is op verzoek van de
ouders zelf naar het politiebureau overgebracht. Volgens de betrokken politieagent gebeurde
dat omdat de ouders zorgen hadden over het gedrag van hun dochter en het niet zeker was
dat ze naar huis zou komen:
“Omdat ze veel van huis was, op school spijbelde, aan het liegen was tegen haar
ouders, zeiden ze: ‘We komen haar zelf ophalen, want anders gaat ze alsnog mee met
die vriendin naar huis en dan duurt het weer twee dagen voor we haar zien’.”
Het was de politieagent al opgevallen dat het meisje erg nonchalant reageerde op de politie
en dat ze pas toen haar ouders werden gebeld, van houding veranderde en wat gevoeliger
werd. De vader kwam naar het politiebureau om samen een gesprek te voeren en daaruit
kwam naar voren dat het meisje persoonlijke problemen had die te maken hadden met haar
verleden. Er werd een VT‐melding gedaan. (RD 20)
Een reprimandegesprek in aanwezigheid van de ouders op een niet genoemde locatie
In zeven mutaties van de reprimandegesprekken wordt niet duidelijk aangegeven waar ze zijn
gevoerd, maar wel dat dat in bijzijn van de ouders gebeurde en dus niet telefonisch. Met een
meisje van 12 dat een doosje make‐up en oorbellen ter waarde van 36 euro had gestolen bij
een filiaal van Kruidvat in Nieuwegein is een reprimandegesprek gevoerd in bijzijn van de
ouders. Die vertelden de politie dat het precies een half jaar geleden was dat de opa van het
meisje was overleden en dat dit de reden zou zijn dat zij spullen had gestolen. Vader gaf aan
dat hij niet te spreken was over het gedrag van zijn dochter en dat zij voldoende straf van hem
zou krijgen. Zo zou ze voorlopig niet alleen meer naar de winkels mogen. (MN 3) Met drie
jongens van 14 die levensmiddelen hadden gestolen bij de Jumbo in Gorinchem is een
reprimandegesprek gevoerd van een uur in aanwezigheid van hun ouders. Eén van de drie
kreeg de schuld van de andere twee, maar nadat de jongens haperend het verhaal hadden
verteld en die jongen als laatste het woord kreeg, bleek volgens de politie dat hij
compensatiegedrag vertoonde om erbij te horen. De ouders waren volgens het verslag erg blij
70
De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden
met deze aanpak. Voor elk van de drie jongens is een VT‐melding gedaan. (RD 4) In een ander
incident met twee meisjes van 13 die vernielingen hadden aangericht, zijn de moeders ter
plaatse gekomen om camerabeelden te bekijken en de schade te regelen. De moeders waren
“not amused” en na een opvoedkundig gesprek zijn de meisjes aan ze meegegeven. (MN 12)
Ouders telefonisch geïnformeerd
Van de mogelijkheid om de ouders telefonisch te spreken, is slechts in zes mutaties gebruik
gemaakt. Dit gebeurde meestal bij de kledingdiefstallen die verder van huis hebben
plaatsgevonden. Van twee meisjes van 17 die in een filiaal van H&M in Amersfoort in de
paskamer een trui onder het shirt van één van hen hadden verstopt, werden de ouders
telefonisch in kennis gesteld. Dit maakte niet minder indruk, want blijkens de mutatie was het
meisje dat de trui onder haar shirt had verstopt, hard aan het huilen. (MN 9) Dat was ook het
geval bij één van de meisjes van 15 die kleding hadden gestolen in de Bijenkorf. Tijdens het
telefoongesprek toonde de vader zich teleurgesteld, juist omdat het meisje nog maar kort bij
hem woonde en het goed ging. Het meisje schrok blijkens de mutatie van zijn reactie. (RD 20)
4.6.2 Meldingen bij Veilig Thuis
Uit de steekproef van de mutaties in drie politie‐eenheden kwam naar voren dat voor 52 van
de 117 minderjarigen een VT‐melding is gedaan terwijl bij een groot deel van deze
minderjarigen geen sprake lijkt te zijn van zorgen. De Eenheid Rotterdam heeft relatief het
grootste aantal meldingen, in 15 van de 21 incidentmutaties voor 27 van de 40 minderjarigen.
In ruim de helft van meldingen gebeurde dat met verwijzing naar de interventie Pak je Kans
waar in een geval naar werd verwezen vanwege beïnvloedbaarheid (RD 11) en in een ander
geval met het argument dat Halt geen optie is door de reprimande en de minderjarige zo
alsnog Pak je Kans kan volgen (RD 3). De meeste andere VT‐meldingen worden niet in de
mutatie zelf onderbouwd. In een mutatie met drie jongens van 14 jaar wordt niet meer
vermeld dan dat de melding voor elk van de drie jongens is gedaan “in verband met pilot
reprimande” (RD 4). De bij dit laatste incident betrokken agent zegt dat het een VT‐melding
wordt genoemd, maar dat hij het ziet als een rapport voor de doelgroepencoördinatoren. Die
kunnen op basis daarvan als tussenpersoon bezien of er lokale hulpverlening nodig is of lokale
politieagenten met de ouders in gesprek moeten gaan. Hij dacht dat de meldingen in dit
incident ook niet waren doorgezet naar VT. De melding wordt gedaan omdat de politieagent
er dan geen aandacht aan hoeft te besteden en er zo niets gemist wordt. Dat zou bij
minderjarigen vrij standaard gebeuren:
“Bij een minderjarige maken we die vrijwel altijd op. Zeker als het een misdrijf betreft,
wordt er een VT‐melding opgemaakt.”
In de Eenheid Midden‐Nederland zijn VT‐meldingen gedaan in 12 van de 24 incidentmutaties
voor 20 van de 39 minderjarigen. Bij acht incidenten is de aanleiding nog enigszins uit de
omstandigheden af te leiden, zoals bij de twee jongens van 12 die als challenge een
chocoladereep hadden gestolen (MN 15), een 14‐jarige jongen in de crisisopvang (MN 17),
een niet aangehouden 14‐jarige jongen waarvoor de winkelmanager jongerenwerk en de
huismeester van de school had ingeschakeld (MN 6), een 16‐jarige jongen die niet wilde
meewerken (MN 19) en drie 14‐jarige jongens waarvan er twee om verschillende redenen
werden ingesloten (MN 5). Bij vier andere incidenten wordt niet duidelijk waarom de de VT‐
melding is gedaan. Bij een incident waarin drie meisjes van 14 jaar waren betrapt op
winkeldiefstal (MN 24) vertelde de betrokken agent dat zijn collega had gezegd dat er een VT‐
71
De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden
melding moest worden opgemaakt omdat het om minderjarigen ging, maar hij zijn twijfels
had:
“Ik had daar zo mijn twijfels over, dus ik zei ‘ja we hebben daar eigenlijk niet echt
reden voor’. Maar uiteindelijk hebben we het toch voor de zekerheid gedaan en dan
wachten we af tot de beoordelaar er wat van vindt. En die vond het niet nodig, dus
dat is uiteindelijk gewoon afgeschaald.”
Volgens hem zouden er over het algemeen veel VT‐meldingen worden opgemaakt, ook omdat
collega’s dat adviseren. Overwegingen die volgens hem een rol kunnen spelen, zijn dat een
minderjarige onder druk wordt gezet door een meerderjarige, eerdere politiecontacten, een
minderjarige die voedsel steelt omdat hij te weinig eten krijgt.
In de Eenheid Zeeland‐West‐Brabant is in 4 van de 21 incidentmutaties voor 5 van de 38
minderjarigen een VT‐melding gedaan Het gaat daarbij om de niet aangehouden minderjarige
van identiteitsfraude (ZWB 8) waarin er sprake was van een gespannen situatie met de ouders
en drie andere incidenten waarin alleen maar naar de reden voor de VT‐melding kan worden
gegist, een jongen van 15 die snoep heeft gestolen (ZWB 19), een meisje van 16 dat sushi
heeft gestolen (ZWB 5) en twee jongens van 14 die drinken en snoep hadden gestolen (ZWB
20). Volgens een bij een van deze incidenten betrokken politieagent zou het opmaken van een
VT‐melding een voorwaarde zijn voor het geven van een reprimande volgens de nieuwe
werkwijze:
“De bedoeling is in ieder geval wel dat er altijd een Veilig Thuis melding opgemaakt
wordt als een minderjarige met de reprimande in aanraking komt.”
Dat zou gebeuren middels het politiesysteem waar een bepaald formulier wordt opgemaakt
wat rechtstreeks via dat systeem wordt verstuurd. Volgens hem zouden alle politieagenten
een hand‐out hebben gekregen met betrekking tot de werkwijze van de reprimande zodat er
een eenduidige werkwijze is en daar zou in staan dan er een zorgmelding moet worden
opgemaakt.
4.6.3 Winkelmaatregelen
Uit de mutaties blijkt dat in grofweg de helft, te weten 30 mutaties een winkelverbod is
uitgevaardigd voor 53 minderjarigen: in Midden‐Nederland in 10 mutaties (21 minderjarigen),
in Rotterdam in 9 mutaties (15 minderjarigen) en in Zeeland‐West‐Brabant in 11 mutaties (17
minderjarigen). Ze worden meestal voor 1 jaar opgelegd, maar soms ook voor 2 jaar of 3 jaar.
Deze verboden lijken vrij willekeurig te worden toegepast en gelden soms voor het filiaal waar
gestolen is, en soms voor alle filialen in het land van de supermarktketen, drogisterijketen of
kledingwinkelketen waar is gestolen. De verboden worden ook opgelegd als het om hele
kleine diefstallen gaat, van een paar euro, en in zaken waar het overduidelijk is dat het om
een eenmalige actie gaat zoals in het incident waarin een jongen van 17 een morning after‐pil
had gestolen bij een filiaal van het Kruidvat in Rotterdam om te voorkomen dat zijn vriendin
zwanger zou worden. (RD 17) Hier lijkt sprake te zijn geweest van een noodsituatie die zich,
zeker nu de politie zijn moeder belde, waarschijnlijk niet geregeld zal voordoen. Desondanks
kreeg hij een winkelverbod voor 1 jaar.
Daarnaast is in twee vernielingsincidenten een toegangsverbod voor een heel winkelcentrum
of winkelcomplex afgegeven. Het betrof het al eerder besproken incident met een 13‐jarig
72
De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden
meisje dat vanwege graffiti een verbod kreeg voor het winkelcomplex voor 4 jaar (ZWB 12).
Het tweede verbod voor vernieling betrof twee meisjes van 13 die een toegangsverbod kregen
voor een winkelcentrum van 1 jaar omdat ze reclameborden en de muur van een filiaal van
Dirk van der Broek in een winkelcentrum in Hilversum hadden vernield. Volgens de mutatie
waren de meisjes al de hele week ‘vervelend’ rondom het winkelcentrum en is in overleg met
ZSM gekozen de zaak met een reprimande af te doen. (MN 12)
In diverse zaken blijkt uit de mutatie dat de politie vooral of misschien zelfs wel uitsluitend is
ingeschakeld omdat de supermarkt een winkelverbod wilde opleggen en de jongens geen ID
konden tonen. Eerder werd het incident genoemd met twee 12‐jarige jongens die als
challenge een chocoladereep hadden gestolen waarin de winkelmanager zich in overleg met
de ouders had willen beperken tot een winkelverbod, maar werd de politie ingeschakeld
omdat de jongens geen ID‐bewijs bij zich hadden. (MN 15) Het reprimandegesprek op het
politiebureau bleek echter een belangrijke meerwaarde te hebben gezien de zorgen van hun
moeders. Ook in een tweede incident waarin een jongen van 16 die voor 23,70 euro aan
goederen niet had gescand bij een filiaal van AH in Tilburg, had de winkelier zich tot een
winkelverbod willen beperken, maar omdat de verdachte geen ID bij zich had, is het ter
plaatse afgehandeld ‘conform protocol winkeldiefstal’ zonder dat verder wordt benoemd wat
dat inhoudt. (ZWB 17) In het derde incident waar twee jongens van 13, eveneens in een filiaal
van AH in Tilburg, een blikje energydrank hebben gestolen, is geen aangifte gedaan. Aan beide
jongens is wel een winkelverbod van 1 jaar meegegeven. In de mutatie staat dat de politie
erbij is geroepen omdat de jongens zich niet konden legitimeren en ze een reprimande is
gegeven. (ZWB 18)
In een aantal zaken lijkt de politie het winkelverbod als onderdeel van de afdoening te zien of
presenteren. In een eerder besproken incident waarin de politie de ouders had verzocht om
naar de winkel te komen met de officiële documentatie (ZWB 20) staat in het
reprimandeverslag dat de vader van de ene jongen en de moeder van de andere jongen het
eens zijn met “het gekregen winkelverbod”. In de mutatie van een incident waarin een meisje
van 15, een jongen van 16 en een jongen van 17 drie repen chocolade bij een filiaal van Jumbo
in Bergen op Zoom hebben gestolen, staat dat in overleg met de coördinator VVC (Veel
Voorkomende Criminaliteit) is besloten “het bij een winkelverbod en reprimande te laten”.
(ZWB 3)
In 14 mutaties is het winkelverbod gecombineerd met een civiele vordering of winkelboete
voor 22 minderjarigen: in Midden‐Nederland in zes incidenten met tien minderjarigen, in
Rotterdam in vijf incidenten met negen minderjarigen en in Zeeland‐West‐Brabant in drie
incidenten met drie minderjarigen. In een aantal gevallen wordt een bedrag genoemd van 181
euro en in diverse mutaties wordt ook gesproken over de SODA‐boete, winkeliersboete of
civiele boete wat, als het zo ook aan de minderjarige wordt gepresenteerd, de indruk wekt dat
het om een straf gaat. Ook deze winkelboete lijkt soms te worden gepresenteerd als
onderdeel van de reprimande. Tijdens een reprimandegesprek met drie meisjes van 14, die
hadden gestolen bij SoLow in Hilversum, in aanwezigheid van hun moeder op het
politiebureau, werden de gevolgen uitgelegd, namelijk “de boete van 181 euro en VT‐
melding”. (MN 24) Zo legde de politie een meisje volgens de mutatie uit dat ze “een
winkelverbod heeft gekregen en dat er nog een boete vanuit de supermarkt naar haar adres
wordt opgestuurd”. (MN 16)
73
De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden
Uit enkele mutaties komt naar voren dat de hoogte van bedrag bij sommige ouders tot veel
zorgen leidt. Aan de vader van een jongen van 13 die chips, snoep en een kaasbroodje niet
had gescand bij een filiaal van Spar in Schiedam werd telefonisch uitgelegd dat zijn zoon “een
reprimande kreeg, een winkelverbod en een SODA‐boete.” De vader reageerde teleurgesteld
te zijn in zijn zoon, maar ook dat zij kampen met geldzorgen en dat de boete een groot
probleem gaat worden omdat ze die niet kunnen betalen. (RD 3) Ook in een eerder besproken
mutatie van twee meisjes die met een lege doos Prince koekjes make‐up hadden gestolen,
reageert de moeder volgens de mutatie “de boete van 181 euro” veel te hoog te vinden. (RD
19) Ook in het eerdergenoemde incident van de twee zusjes uit een gezin met schulden die
boodschappen hadden gestolen, (RD 16) maakte de winkelboete, en dan ook nog twee keer,
de problemen voor hun moeder alleen nog maar groter. De betrokken politieagent vertelde
daarover:
“Die €181,‐ die ze moesten betalen.(…) Daar zat moeder wel heel erg mee, dat is voor
de bewindvoerder om dat uit te zoeken. Maar dan wordt haar stapeltje wel weer
hoger, twee keer €181,‐.”
4.7 Samenvatting van de bevindingen
In dit hoofdstuk is in aanvulling op de landelijke cijfers in het vorige hoofdstuk op basis van
verkennende observaties, een steekproef van 66 mutaties met betrekking tot 117 verdachten
en aanvullende interviews met een aantal bij die reprimandes betrokken politieagenten
onderzocht hoe de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden is uitgevoerd.
De introductie van de werkwijze en de politiesetting waarin deze moet worden toegepast
Allereerst is onderzocht hoe de nieuwe werkwijze vanuit de landelijke portefeuille Z&V is
gecommuniceerd naar de politie‐eenheden. Daaruit bleek ten eerste dat niet alle politie‐
eenheden op de pilot zaten te wachten en ten tweede dat er erg weinig tijd was om de pilot
goed uit te zetten. Enkele politie‐eenheden waaronder de onderzochte Politie‐Eenheid
Rotterdam zijn twee maanden later, in december 2020, begonnen om de nieuwe werkwijze
goed te doorgronden en helder te communiceren terwijl andere politie‐eenheden zoals de
onderzochte Politie‐Eenheid Zeeland‐West‐Brabant alles op alles hebben gezet om de
werkwijze tijdig in te voeren. Vervolgens bleek uit de wijze waarop de pilot via de Eenheidsstaf
en de districten is gecommuniceerd naar de basisteams hoe verschillend de politie‐eenheden
zijn georganiseerd. Tot slot is een beeld geschetst van de politiesetting waarin de reprimande
wordt gegeven en geregistreerd. Daaruit bleek dat het geven van een waarschuwing de politie
niet vreemd is en voor de meest uiteenlopende feiten wordt gebruikt, ook bij meerderjarige
verdachten. En dat de politiediensten zeer afwisselend en niet te plannen zijn, dat
aanhoudingen voor veel extra werk zorgen en dat het bijhouden van mutaties tussen de
bedrijven door gebeurt, soms zelfs om even bij te komen van stressvolle incidenten.
Een eerste inventarisatie van de mutaties en kanttekeningen bij de registratie
In vervolg op de hiervoor gemaakte opmerkingen over de setting waarin de registraties
worden verwerkt, zijn er, mede op basis van de eerste inventarisatie, meer kanttekeningen
geplaatst bij de registratie. Daaruit blijkt dat het systeem nog ruimte laat voor interpretatie,
en dat enkele belangrijke gegevens die nodig zijn om te bezien of de werkwijze is gevolgd, niet
zijn opgenomen onder de gegevens die moeten worden genoteerd. Zo mist de vermelding of
74
De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden
er sprake was van een aanhouding (op heterdaad) wat een cruciaal gegeven is, want als er
geen aanhouding is geweest, hoeft de nieuwe werkwijze met de telefonische voorgeleiding
door de hOvJ niet te worden gevolgd. Uit de mutaties komt naar voren dat de feiten meestal
in groepjes zijn gepleegd, vaak duo’s van meisjes of jongens van dezelfde leeftijd. In minimaal
twaalf incidentmutaties met 26 minderjarige verdachten leek er geen sprake te zijn geweest
van een aanhouding. Dat waren vooral vernielingen met geringe schade waarin er geen sprake
was van een burgeraanhouding en de politieagenten het kennelijk niet proportioneel achtten
om de minderjarige aan te houden. In vrijwel al die zaken zijn de ouders betrokken bij de
reprimande wat laat zien dat ook dit soort gesprekken niet nieuw zijn. In enkele incidenten
voerde de politie het reprimandegesprek met de minderjarigen zelfs op uitdrukkelijk verzoek
van de gedupeerden, waaronder een school.
De toepassing van de werkwijze en rolverdeling
Met uitsluiting van de mutaties waarin geen aanhouding heeft plaatsgevonden, zijn 54
incidentmutaties onderzocht met 91 verdachten waarop de nieuwe werkwijze moet worden
toegepast. Daarvan werden twee minderjarigen die geen first offender meer waren en twee
minderjarigen die zich recalcitrant opstelden, alsnog overgebracht naar het politiebureau en
zonder reprimande ingesloten. Daarnaast zijn minderjarige first offenders in drie incidenten
in Zeeland‐West‐Brabant naar het politiebureau overgebracht om daar te worden voorgeleid
aan de hOvJ, waarna ze alsnog een reprimande is gegeven. In één van die gevallen is dat te
verklaren door de brutale opstelling, maar in de andere gevallen lijkt er sprake te zijn van
onbekendheid met de nieuwe werkwijze. Uit het merendeel van de mutaties blijkt dat er
overleg is geweest met de hOvJ, maar dat ging maar in enkele gevallen gepaard met een
telefonische voorgeleiding. En waar er wel sprake was van een telefonische voorgeleiding had
die vaker de vorm van een reprimandegesprek dan van een rechtmatigheidstoets. Verder
komt uit de mutaties naar voren dat ZSM in nog geen vijfde deel van de zaken is
geconsulteerd. Waar dat wel is gebeurd, gebeurde dat niet altijd om de persoonlijke
omstandigheden te checken, maar ook om ZSM te laten meebeslissen.
De toepassing van de criteria en contra‐indicaties
Van de in totaal 117 jongeren die in de mutaties voorkwamen waren er vier jongens jonger
dan 12 jaar en een vrouw ouder dan 17 jaar, maar zij pleegden het feit samen met
minderjarigen van 12 tot 18 jaar. Bij drie van de 91 minderjarige verdachten waar een
aanhouding heeft plaatsgevonden, was er sprake van een eerdere strafrechtelijke afdoening
waarbij er in een van de drie incidenten alsnog werd besloten tot een reprimande terwijl de
andere twee minderjarigen het reguliere proces in gingen. Op twee na hebben alle 54
incidenten waarin een aanhouding is verricht en waarvoor de werkwijze dus geldt, betrekking
op winkeldiefstal. Recalcitrant gedrag is de enige contra‐indicatie die er in twee gevallen toe
leidde dat een minderjarige first offender niet meer in aanmerking kwam voor een
reprimande. In enkele mutaties wordt expliciet melding gemaakt van groepsdruk omdat een
minderjarige daar tijdens het reprimandegesprek of in de politieauto over vertelt. In geen van
die gevallen was dit een reden om geen reprimande te geven, maar wel om een VT‐melding
te doen. Ook de incidenten waarin er zorgen waren over de opvoedingssituatie, was dat geen
reden om de reprimande te weigeren, maar wel om een VT‐melding op te maken. Dat gold
ook voor de paar zaken waarin sprake was van angst voor de (fysieke) reactie van de ouders.
De uitvoering van het reprimandegesprek en andere interventies
75
De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden
In het grootste deel van de incidentmutaties waarin is besloten tot een reprimande en de
nieuwe werkwijze moest worden gevolgd, is er sprake van een persoonlijk contact met de
ouders. In de helft van die 46 incidenten zijn de minderjarigen naar de woning van de ouders
of de zorginstelling waar deze verblijft, overgebracht. In de andere helft van de gevallen zijn
de ouders naar het politiebureau gekomen, is er ter plaatse of op een niet vermelde locatie
een reprimandegesprek in aanwezigheid van de ouders gevoerd of is het contact met de
ouders alleen telefonisch verlopen. Dat laatste was slechts in 6 van de 46 incidenten het geval.
Het huisbezoek bleek in enkele gevallen een belangrijke meerwaarde te hebben, vanwege de
gesprekken tijdens de rit daar naartoe en omdat de situatie aldaar soms een directe verklaring
gaf voor de diefstal van tassen met boodschappen, simpelweg omdat bleek dat er thuis niets
was vanwege schulden.
Er is voor bijna de helft van de in totaal 117 minderjarigen een VT‐melding gedaan terwijl bij
een groot deel van deze minderjarigen geen sprake lijkt te zijn van zorgen. Hierbij moet wel
worden opgemerkt dat er in veel gevallen hoger in de politie‐eenheid vaak nog wordt gecheckt
of de melding wel moet worden doorgestuurd. Tevens is er ruim gebruik gemaakt van het
winkelverbod, voor zeker de helft van de minderjarigen die werden aangehouden op
verdenking van winkeldiefstal. In een deel daarvan is het winkelverbod gecombineerd met
een civiele vordering waarbij een standaard bedrag lijkt te worden gehanteerd van 181 euro
wat tot grote zorgen leidt bij de ouders. Omdat ze gelijktijdig en naar aanleiding van hetzelfde
feit worden gepresenteerd, worden de winkelverboden en winkelboetes, maar ook de VT‐
melding, door minderjarigen en hun ouders in aantal gevallen gezien hun reacties beschouwd
als een onderdeel van de reprimande.
76
De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen
5 De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk bevat de outputevaluatie die in het teken staat van de vraag of de doelen van
de Pilot Reprimande worden bereikt en wat de ervaren neveneffecten zijn. De belangrijkste
vraag die moet worden beantwoord is in hoeverre de doelstellingen zijn gerealiseerd en wat,
in het geval dat niet of maar ten dele is gebeurd, de redenen daarvoor zijn en hoe de
doelstellingen alsnog gerealiseerd zouden kunnen worden. In het verlengde daarvan worden
ook de ervaringen van de betrokken organisaties geïnventariseerd en de aanbevelingen die ze
hebben voor de doorontwikkeling van de nieuwe werkwijze en wat de door de politie, OM,
Halt en de jeugdrechtadvocaten ervaren meerwaarde is van de nieuwe werkwijze. Tot slot
wordt onderzocht welke neveneffecten worden ervaren en wat het effect was op de instroom
bij Halt. Deze vragen worden beantwoord op basis van de al eerder gebruikte interviews met
de sleutelinformanten van de bij de pilot betrokken partijen en met de eenheidsadviseurs Z&V
en de politieagenten van de drie onderzochte politie‐eenheden. In aanvulling daarop zijn het
LPJOM en het landelijk jeugdoverleg Politie opnieuw bijgewoond waarbij ook vragen zijn
voorgelegd, is er enquête gehouden onder de bij de VNJA aangesloten jeugdrechtadvocaten
en zijn er vragen voorgelegd aan de politiefunctionarissen van de ZSM‐locaties van de
onderzochte politie‐eenheden en enkele ervaren en in jeugd gespecialiseerde hulpofficieren
van justitie in de Eenheid Rotterdam. Tevens is er een interview gehouden met de twee
directieleden van de organisatie SODA en is via de contactpersoon van het Parket‐Generaal
informatie verkregen over de werkwijze reprimande voor meerderjarige first offenders van
winkeldiefstal.
In dit hoofdstuk zal allereerst worden onderzocht hoe de doelstelling van het bieden van een
helder kader voor een landelijk eenduidige werkwijze is gerealiseerd. Daartoe zal met het oog
op de realisatie van een landelijk eenduidige werkwijze worden onderzocht hoe de nieuwe
werkwijze van het landelijke niveau naar dat van de basisteams van de politie‐eenheden is
gecommuniceerd, wat de bekendheid is met de werkwijze en welke aanbevelingen er zijn
gedaan voor een landelijk eenduidige werkwijze (paragraaf 5.2). Vervolgens zal op een aantal
onderdelen worden onderzocht of het kader helder is en welke aanbevelingen er zijn gedaan
om dit doel beter te realiseren (5.3). Vervolgens zal in paragraaf 5.4 worden ingezoomd op de
winkeliersinterventies en VT‐meldingen in relatie tot het doel van een proportionele
afhandeling (5.4). In paragraaf 5.5 wordt de door de politie en de jeugdrechtadvocaten
ervaren meerwaarde geïnventariseerd. In paragraaf 5.6 wordt tot slot een mogelijk
neveneffect van de reprimande op het aantal Halt‐verwijzingen geanalyseerd. Dit gebeurt aan
de hand van cijfers over de ontwikkeling en geografische verschillen in Halt‐afdoeningen
tijdens de pilotperiode en in het daaraan voorafgaande jaar. De cijfers geven inzicht in de
aantallen Halt‐verwijzingen in totaal en bovendien apart voor enkele strafbare feiten die in
aanmerking komen voor afdoening via de reprimande. Het hoofdstuk sluit af met een
conclusie (5.7).
77
De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen
5.2 Een landelijk eenduidige werkwijze
5.2.1 Geen eenduidige presentatie naar de basisteams
Uit paragraaf 4.1 bleek dat er grote verschillen waren in de wijze waarop de pilot via de
Eenheidsstaf en de districten is gecommuniceerd naar de basisteams. Dat er verschillen
zouden optreden, kon worden verwacht omdat de portefeuillehouder Z&V bij de Nationale
Politie geen sturende, maar alleen een faciliterende rol heeft. De politie‐eenheden behouden
de eindverantwoordelijkheid om daarmee recht te kunnen doen aan de couleur locale. Het
belang van een nieuwe landelijke werkwijze zou vooral daarin gelegen zijn dat alle politie‐
eenheden dezelfde uitgangspunten hanteren en de reprimande wordt geautomatiseerd in de
systemen. Het is echter wel de vraag hoe duidelijk de uitgangspunten waren voor
eenheidsadviseurs Z&V die de pilot moesten implementeren aangezien na de introductie van
de pilot bleek dat deze voor een aantal van hen als een verrassing was gekomen en de
bedoeling niet direct duidelijk was. Binnen de politie‐eenheden rezen er vragen over de feiten
en het bedrag waarvoor de reprimande mogelijk was omdat men dat gewend was bij de Halt‐
feiten. Daarbij kwam dat er erg weinig tijd was om de pilot goed uit te zetten wat voor enkele
politie‐eenheden de reden was om twee maanden later te beginnen.
Bij gebrek aan voorlichtingsmateriaal op landelijk niveau heeft elke politie‐eenheid de pilot op
een andere manier gecommuniceerd naar de basisteams die deze werkwijze moeten
uitvoeren. Een vergelijking van twee willekeurige presentaties, die van de Politie‐Eenheid
Rotterdam en een werkdocument ‘Reprimande jeugd’ voor basisteam Utrecht Centrum
(bijlage VIII) laat zien dat die presentatie niet volstrekt eenduidig was en daarmee tot
verschillende werkwijzen kan leiden. Zo stelt de Rotterdamse presentatie in de eerste dia wat
de reprimande inhoudt, te weten een mondelinge waarschuwing met een pedagogisch doel
middels een reprimandegesprek in het bijzijn van ouders en wordt bij winkeldiefstal een
richtbedrag van 50 euro genoemd. In de Utrechtse dia wordt niet uitgelegd wat de reprimande
inhoudt, maar worden alleen de voorwaarden genoemd waaronder ook het zijn van een
meewerkende verdachte en het betuigen van spijt. Hier wordt, zoals ook landelijk is
afgesproken, geen richtbedrag genoemd.
Hoe dan? (Dia 1. Rotterdam)
‐ Landelijke pilot voor minderjarige van 12 tot 18 jaar.
‐ Gering feit. (winkeldiefstal (ongeveer 50 Euro),
vernieling, oneigenlijk gebruik ID)
‐ Verdachte is op heterdaad aangehouden.
‐ Wel registratie ‐> mondelinge waarschuwing met
pedagogisch doel.
‐ Reprimandegesprek al dan niet telefonisch in het bijzijn
van ouders.
Voorwaarden (Dia 1. Utrecht)
‐ 12 tot 18 jaar
‐ First‐ offender
‐ Geringe feiten (m.n. winkeldiefstal, vernieling, oneigenlijk
ID gebruik)
‐ Meewerkende verdachte
‐ Verdachte betuigt spijt.
Over de ter plaatse te verrichten handelingen door de agent staat in de Rotterdamse dia dat
de verdachte niet wordt verhoord, maar dat wel met de verdachte wordt gesproken en dat
het onderzoek bij twijfel over de personalia op het politiebureau moet worden voortgezet. De
Utrechtse dia vermeldt het aanhoren van de context over de aanhouding en de check van de
hOvJ bij ZSM voor nadere context‐info die in de Rotterdamse dia mist. Er staat wel dat door
de hOvJ ZSM wordt gebeld, maar daar wordt ZSM van het politiedistrict mee bedoeld dat al
bestond voor de landelijke invoering van het ZSM‐overleg met de ketenpartners.
78
De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen
Collega’s (Dia 2. Rotterdam)
Aanhouding heterdaad, waarbij de collega checkt:
1. Is het een bewijsbare zaak? (verklaringen/
camerabeelden),
2. Personalia verdachte. (Bij twijfel onderzoek aan het
bureau),
3. Is de verdachte first offender. (raadpleeg BVI‐IB),
4. Of het delict in aanmerking komt. Strafbaar feit met
licht karakter.
Belt ter plaatse de HOVJ ZSM met de context van
verdachte, strafbaar feit en omstandigheden.
Er wordt wel met de verdachte gesproken, maar de
verdachte wordt niet ter plaatse verhoord.
Wat doe je ter plaatse? (Dia 2 deel 1. Utrecht)
‐ Aanhouding door burger overnemen.
‐ Context aanhouding aanhoren.
‐ Toetsen bewijslast strafbare feit
‐ ID check
‐ Overleg met de hOvJ voor criteria reprimande.
‐ HOvJ laten checken bij ZSM voor nadere context‐info.
‐ Geen inhoudelijk verhoor.
‐ Geen insluiting.
Over de telefonische voorgeleiding voor de hOvJ staat in beide dia’s dat deze controlevragen
stelt. Volgens de Rotterdamse dia moet deze echter ook vragen hoe de minderjarige staat
tegenover het reprimandegesprek, uitleggen wat dat inhoudt en de mogelijkheid aanbieden
om het reguliere proces te volgen.
HOVJ ZSM (Dia 3.Rotterdam)
De HOVJ checkt of verdachte in aanmerking komt voor
reprimande.
Geleid de verdachte telefonisch voor. Vraagt:
1. Hoe de aanhouding is verlopen.
2. Hoe verdachte staat t.o.v. reprimandegesprek.
3. Mededeling registratie in politiesysteem zonder
strafvervolging.
4. Wijs de verdachte op feit om reguliere proces te volgen.
Bij besluit reprimandegesprek verdachte heenzenden en
collega’s zorg laten dragen voor voeren
reprimandegesprek.
Indien sprake van reprimande? (Dia 2 deel 2. Utrecht)
Telefonische voorgeleiding, hOvJ stelt controlevragen en
legt uit wat er gaat gebeuren.
Ouders informeren.
Reprimande gesprek in (telefonisch) bijzijn van ouders
wordt gevoerd.
Indien ouders niet bereikbaar, reprimandegesprek binnen
48 uur.
Over het reprimandegesprek staat in de Rotterdamse dia’s wat het doel is en de te stellen
vragen aan de jeugdige en de ouders en dat moet worden uitgelegd wat er bij herhaling
gebeurt. De Utrechtse dia’s missen deze uitleg en beperken zich tot de plaats van het gesprek
en het vervoer. In de Rotterdamse dia wordt daarover net als in de Utrechtse dia gemeld dat
dat gesprek telefonisch kan en dat de handelingen in principe op straat worden uitgevoerd en
dat als dat niet lukt, de minderjarige verdachte kan worden overgebracht naar het
politiebureau waar deze in de hal wordt geplaatst. De Utrechtse dia noemt in dit verband de
huiskamer van het politiebureau, maar ook het huisadres en de mogelijkheid om de
minderjarige thuis te brengen.
Het goede gesprek (mag telefonisch) (Dia 4. Rotterdam)
‐ Is geen verhoor en heeft een pedagogisch doel.
‐ Minderjarige:
1. vraag naar de sociale context waarin de verdachte leeft.
2. Vraag naar het hoe en waarom van de feiten en geef de
gevolgen van het feit voor anderen. (bijv. winkelier)
3. Leg uit dat de verdachte bij herhaling een strafblad
krijgt.
‐ Vraag of de ouders hulp nodig hebben of het kind hulp
nodig heeft.
‐ Bespreek wat de reactie van de ouders naar de
minderjarige is.
‐ Overleg of hun kind zelfstandig naar huis kan of
opgehaald wordt.
Plaats reprimandegesprek (Dia 3. Utrecht)
‐ Telefonisch
‐ Ter plaatse
‐ Huiskamer politiebureau
‐ Thuis bij verdachte.
Vervoer verdachte (Dia 6. Utrecht)
Samen met ouders wordt bepaald of de verdachte:
‐ Zelfstandig weg kan vervolgen.
‐ Opgehaald wordt door ouders.
‐ Door politie wordt thuisgebracht.
79
De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen
O ja…. (Dia 7 deel 1. Rotterdam)
Waar moet ik heen?
In principe worden alle handelingen op straat uitgevoerd.
Mocht dit niet lukken dan de verdachte overbrengen maar
niet insluiten. Plaats hem of haar in de hal, zodat je rustig
kan bellen of spreken met de minderjarige verdachte en
ouders.
Over de administratieve afhandeling in BVH meldt de Rotterdamse dia hoe de gegevens in het
systeem moeten worden gekoppeld en dat de naam van de hOvJ moet worden vermeld. De
Utrechtse dia vermeldt ook wat er moet worden vastgelegd. In beide dia’s mist dat er een
verslag moet worden gemaakt van het reprimandegesprek.
BVH (Dia 5. Rotterdam)
‐ Maak hoofdgebeurtenis aan van strafbare feit (widi A50).
‐ Koppel de persoonsgegevens van aangever, verdachte,
ouder of verzorger.
‐ Koppel verdachte aan strafbare feit met afdoening
reprimande.
‐ Zet in toelichting wie de HOVJ is geweest die beslissing
heeft genomen tot reprimande.
‐ Welke afspraken zijn gemaakt met verdachte en ouders.
‐ Of je al dan niet een zorgmelding hebt opgemaakt.
‐ Handel de verdachte af in BOS‐Z ‐> reprimande
Afhandeling (Dia 7. Utrecht)
In BVH wordt vastgelegd:
‐ Betrokken persoon als verdachte.
‐ Wat er is gebeurd.
‐ Op welke wijze ID vaststelling heeft plaatsgevonden.
‐ Waarom voor reprimande is gekozen.
‐ Wat het contact met ZSM heeft opgeleverd.
‐ Wanneer en door wie het reprimandegesprek wordt/is
gevoerd.
‐ Wanneer er contact is geweest met ouder(s).
‐ Verdere gemaakte afspraken.
‐ VT melding bij zorgen thuissituatie.
Over mogelijke afwijkingen in het proces noemt de Rotterdamse dia de overbrenging naar het
bureau als de identiteit niet kan worden vastgesteld. In het geval dat de ouders niet te
bereiken zijn, noemen beide dia’s een besluit binnen 48 uur over wie het gesprek voert, in
Rotterdam door de hOvJ, in Utrecht door de OPCO. Volgens de Rotterdamse dia kan
schadebemiddeling niet kan worden afgedwongen en kan er bij veel schade voor het reguliere
proces worden gekozen. Een dergelijke opmerking ontbreekt in de Utrechtse presentatie.
Wat als (Dia 6. Rotterdam)
‐ De verdachte geen first offender is? ‐> over naar regulier
proces.
‐ De identiteit niet kan worden vastgesteld? ‐> over naar
bureau als identiteit vastgesteld is kan daarna nog besluit
tot al dan niet reprimande volgen.
‐ Ouders niet te bereiken zijn? ‐> De HOVJ beslist wie
binnen 48 uur het gesprek voert, in principe de
aanhoudende collega. Lukt dit niet dan is de Senior Jeugd
een optie.
‐ Er schade is? ‐> Er wordt wel bemiddeld maar bij
reprimande kan dit niet afgedwongen worden. Bij veel
schade het reguliere proces kiezen.
Niet voldaan aan voorwaarde (Dia 5. Utrecht)
Indien een persoon niet voldoet aan de genoemde
voorwaarde, wordt de zaak contra verdachte regulier
opgepakt.
Geen direct reprimandegesprek (Dia 4. Utrecht)
Indien er niet direct een gesprek plaats kan vinden, wordt
dit gemeld bij de OPCO. Deze kan hem dan binnen 48 uur
opnieuw uitzetten.
De laatste Rotterdamse dia benadrukt nog het overleg en het er samen uit komen en wie de
contactpersoon is bij vragen.
O ja…. (Dia 7 deel 2. Rotterdam)
Samen komen we er uit!
In overleg met de HOVJ kom je er samen uit. Maak je je toch extra zorgen of wil je extra informatie delen, neem dan contact
op met je Senior Jeugd of de Doelgroepencoördinator van je District.
80
De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen
Uit deze vergelijking wordt duidelijk dat in presentaties eigen accenten worden gelegd in de
vertaling van de werkwijze. Zo is in de Rotterdamse presentatie de werkwijze vereenvoudigd
doordat de check bij ZSM is overgeslagen. Het accent lijkt ook iets meer te liggen op het
overbrengen van de bedoelingen dan op het enkel volgen van de beschreven stappen en er
zijn ook wat aansprekender kopjes gebruikt om de agent direct aan te spreken vanuit zijn rol.
Zo wordt de in politiekringen veel gehanteerde term ‘collega’ gebruikt in de dia waar het gaat
om wat de politieagenten op straat moeten doen. Maar er wordt ook meer context en
toelichting gegeven. Voor deze presentatie kon ook de tijd worden genomen en is ook
uitgebreid overlegd door de twaalf doelgroepen‐coördinatoren van de zes districten.
In Midden‐Nederland is de presentatie overgelaten aan de basisteams waardoor in elk van die
achttien basisteam een ander accent kan worden gelegd die soms een duidelijke afwijking zijn
van de werkwijze. Zo vertelde een OE Z&V van een basisteam van de Eenheid Midden‐
Nederland dat hij op heel korte termijn een presentatie moest maken voor zijn basisteam toen
de pilot al een paar dagen operationeel was. Omdat hij het niet wenselijk vond dat het
reprimandegesprek met de ouders ook telefonisch kon plaatsvinden omdat dat geen
meerwaarde zou hebben, paste hij de werkwijze op dat punt voor zijn basisteam aan:
“Ik zeg ‘dat gaan wij hier niet doen’, ik wil niet dat er met een telefoontje,
uitzonderingen daargelaten, zaken worden afgedaan, dat wordt wat te makkelijk. Je
moet bij die mensen thuis zijn en in ieder geval een gesprek met de ouders, mensen
in de ogen kijken, kijken naar de thuissituatie. En dat hoeft dan niet allemaal binnen
hetzelfde dienstverband, liefst wel natuurlijk, maar als het niet gaat dan de volgende
dag of de dag erna.”
5.2.2 Onvoldoende bekendheid met de werkwijze
Uit de evaluatie bleek dat de bekendheid met de pilot en de wijze waarop politieagenten
kennis hebben genomen van de nieuwe werkwijze, sterk varieerde, ook binnen de politie‐
eenheden. Daaronder was er zelfs een agent met taakaccent Z&V die op het moment van het
interview, ruim negen maanden na de start van de pilot, nog niet van de pilot bleek te hebben
gehoord. Een verklaring kan zijn dat de noodzaak daartoe niet werd gevoeld omdat in het
basisteam van deze politieagent een eigen werkwijze was ontwikkeld die inhield dat de
winkelier in het geval van een minderjarige first offender werd gevraagd om af te zien van de
voorgeleiding. Een agent uit een andere stad, waar minderjarigen nog wel werden
overgebracht naar het politiebureau, zei de pilot wel te kennen omdat deze het werk verlicht
en ze het erg druk hebben met winkeldiefstalincidenten. De meeste politieagenten zeggen via
e‐mail of via een presentatie tijdens de briefing te zijn geïnformeerd. De Handreiking zelf is bij
geen van de geïnterviewden politieagenten bekend behalve bij de in de vorige paragraaf
genoemde OE Z&V die de werkwijze heeft moeten vertalen in een presentatie voor het
basisteam. De politieagenten weten of vermoeden wel dat er een werkwijze op intranet te
vinden is, maar die zouden ze niet hoeven te kennen, maar alleen moeten weten te vinden als
het nodig is.
De politieagenten die over de werkwijze hebben gehoord, weten er inhoudelijk niet veel over
te vermelden en wat ze daarover opmerken, klopt vaak niet. Een wijkagent wijt dat aan de
langdurige reorganisatie van de politie en de constante stroom van werkwijzen, protocollen
en systemen terwijl het werk met steeds minder mensen moet worden gedaan:
81
De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen
“Als politieagent kom je in dienst en je hebt altijd 10 mailtjes met ‘verandering van
werkwijze’, dat gaat over digitaal, over verandering in bonnen indienen, ik kan het zo
gek niet verzinnen, onwijs veel. Je hebt het erover en ik denk ‘Oh ja, dat kan
inderdaad’. Maar die informatiestroom die blijft maar komen.”
Het leidt er volgens hem toe dat de 112‐meldingen worden gereden, maar het echte
politiewerk, het werken in de wijk met een wijkteam waarvan iedereen in dat team weet wat
er speelt, weg is. Hij waarschuwt er ook voor om teveel vast te leggen omdat juist het
speelveld van de politieagent op straat met al die collega’s die gescreend en getest zijn op het
profiel van een politieagent, het politiewerk waardevol maakt. Politiewerk is mensenwerk en
op het moment dat alles wordt vastgelegd, gaat dat tegen de politie werken. Soms is een
waarschuwing op zijn plaats en soms niet. Ook de initiatiefnemers van de Pilot Twente
signaleren het probleem:
“De politie wordt overspoeld door protocollen, het is gewoon niet meer te doen. Ze
moeten zoveel weten en sommige agenten zijn ook erg bang het fout te doen.”
Diverse politieagenten wijzen er op dat de kennis over de werkwijze niet blijft hangen als ze
die zaken zelden doen en deze eerst in de praktijk moet landen door de zaken te doen en daar
binnen het basisteam met elkaar over te ‘sparren’ om tot de beste werkwijze te komen. Men
zou elkaar ook onderling informeren in die zin dat als een agent een melding krijgt en zegt
‘Een minderjarige jongen van 14 bij de AH daar ga ik nu heen’, een andere agent reageert met:
‘Weet je dat er een nieuwe werkwijze is?’ Ook een agent uit de Politie‐Eenheid Rotterdam
beschrijft dat het tijd heeft gekost om de werkwijze te laten landen:
“Toen we net begonnen, was het nog afwachten van hoe zit het en toen werden er
constant telefoontjes gepleegd. Dat wordt nu steeds minder en gaat het eigenlijk van
een leien dakje. Het kost tijd om zoiets door te voeren”.
5.2.3 Ruis door de reprimande meerderjarige first offenders met RAPP‐app
Uit de procesevaluatie kwam naar voren dat het feit dat enkele maanden na de start van de
pilot, een tweede pilot reprimande is gestart voor meerderjarige first offenders van
winkeldiefstal, in de praktijk voor ruis heeft gezorgd bij het bekend raken met de nieuwe
werkwijze. De achtergrond en bedoeling van deze pilot is echter een geheel andere. Er was
hier geen sprake van een situatie die leidt tot insluiting op het politiebureau in afwachting van
de verplichte consultatiebijstand, maar wel van een burgeraanhouding die moest worden
overgenomen en dus gepaard ging met het overbrengen van de verdachte naar het
politiebureau. Het belangrijkste doel was om tegemoet te komen aan het probleem dat de
afhandeling van winkeldiefstal in verhouding tot de ernst van het strafbare feit veel tijd in
beslag neemt. In de politie‐eenheden waren al verschillende werkwijzen ontwikkeld om
hiermee om te gaan waaronder het geven van een eenmalige waarschuwing die werd
geregistreerd in het politiesysteem. Vanwege de ongewenste diversiteit was ook hier het doel
om te komen tot een landelijk, geharmoniseerd werkproces voor meerderjarige first
offenders.
Anders dan de Pilot Reprimande voor minderjarigen is de pilot voor meerderjarigen met veel
landelijk voorlichtingsmateriaal geïntroduceerd en niet alleen bij de politie, maar ook bij de
winkeliers. Zo zijn er bij de politie en winkeliers muismatjes verspreid met een beschrijving
82
De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen
van de werkwijze erop. Deze pilot is tevens gepaard gegaan met de introductie van de RAPP‐
app, een nieuw registratiesysteem voor de politie waarmee het werkproces volledig digitaal
via een app op de telefoon kan worden afgehandeld en als eerste beschikbaar is gesteld voor
de afhandeling van winkeldiefstal door meerderjarige first offenders. Door de samenloop van
beide pilots lijkt de pilot voor minderjarigen te zijn ondergesneeuwd en bestond in de praktijk
het idee dat het om dezelfde pilot ging en de RAPP‐app ook kan worden gebruikt voor
minderjarige verdachten. Een van de politieagenten liet de app ook tijdens het interview zien
en legde uit hoe deze werkt. Het verklaart ook waarom veel agenten denken dat ook de pilot
voor minderjarigen alleen betrekking heeft op winkeldiefstal.
In de Eenheid Rotterdam zou de pilot voor minderjarigen aan het eind van de looptijd
merkbaar zijn gaan lijden onder de RAPP‐app omdat politieagenten die meer zijn gaan
gebruiken. De RAPP‐app geeft bij minderjarige first offenders echter aan dat een reprimande
niet mogelijk is terwijl wel aan de voorwaarden daarvoor is voldaan. Omdat er veel nieuwe
jonge politieagenten in dienst zijn die geleid willen worden, zouden die zich geheel verlaten
op de hOvJ. Maar omdat veel hOvJ’s de werkwijze niet kennen, zeggen die tegen de agenten
dat ze de aanwijzingen in de RAPP‐app moeten volgen. Hierin speelt mee dat alle
politiefunctionarissen vanaf een bepaalde functieschaal als hOvJ zijn aangewezen en er bij
gebrek aan personeel hOvJ’s worden ingezet die geen kennis hebben van de werkwijzen voor
minderjarige verdachten. Zolang de RAPP‐app dus nog niet werkt zoals het zou moeten, zou
het dus heel belangrijk zijn dat de zaken door hOvJ’s worden afgedaan die goed zijn ingevoerd
in de werkwijze.
5.2.4 Insluiting op het politiebureau nog niet in alle gevallen voorkomen
Tijdens de stakeholderssessie stelden de belangrijkste sleutelinformanten van de drie
betrokken partijen (politie, OM en Halt) met elkaar vast dat met betrekking tot het doel van
het voorkomen van een nodeloos gejuridificeerd proces met insluiting op het politiebureau,
het voorkomen van de insluiting op het politiebureau het belangrijkste onderdeel is, maar dat
het ‘nodeloos gejuridificeerd proces’ ook andere verzwarende elementen kent zoals het
vervoer als aangehoudene in een politieauto, de insluitingsfouillering en de rechtsbijstand.
Dat dit doel nog niet ten volle wordt bereikt, blijkt daaruit dat er volgens de procesevaluatie
(paragraaf 3.5.1) een grote groep doelgroepzaken is waarin geen reprimande is gegeven en
dat 11% van de incidenten waarin wel een reprimande is gegeven, is vooraf gegaan door een
(geregistreerde) aanhouding met voorgeleiding en verblijf op het politiebureau waarbij de
minderjarige verdachte is opgehouden voor onderzoek. Een deel daarvan heeft zelfs langer
dan 5 uur op het politiebureau gezeten. Ook onder de bestudeerde mutaties werden enkele
van die zaken aangetroffen (paragraaf 4.4.3). In twee van die gevallen was de overbrenging
en voorgeleiding op het politiebureau het gevolg van onbekendheid van de agenten met de
nieuwe werkwijze. In al deze gevallen betrof het de Eenheid Zeeland‐West‐Brabant.
Deze bevindingen sluiten aan bij de informatie van de politiefunctionarissen bij de ZSM‐
locaties van de drie onderzochte politie‐eenheden. Volgens de politiefunctionarissen van
twee van drie ZSM‐locaties zouden er nog geregeld minderjarige first offenders van lichte
feiten op de monitor staan die zijn overgebracht naar het politiebureau. Een verklaring
hiervoor zou volgens de betrokken politiefunctionarissen zijn dat agenten op straat de
werkwijze niet altijd kennen. Beiden wijzen er los van elkaar op dat dit komt omdat
politieagenten worden overspoeld met protocollen en richtlijnen waardoor ze er weleens een
83
De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen
zouden kunnen missen. Er werd ook door deze functionarissen gewezen op de verwarring die
kan ontstaan met de regeling van de Halt‐feiten waar dezelfde feiten in staan. Alleen op de
ZSM‐locatie Rotterdam zou het nog maar weinig voorkomen dat minderjarige first offenders
van lichte feiten op de verdachtenmonitor staan. De politiefunctionarissen daar denken dat
dit het gevolg kan zijn van het goed functioneren van de pilot, maar dat ook de sluiting van
winkels door de coronamaatregelen een rol kan hebben gespeeld. Indien er incidenteel toch
een minderjarige op de monitor staat, wordt er alsnog een reprimande gegeven of
doorverwezen naar Halt.
Ook uit de interviews met de agenten bleek dat zij in de praktijk meemaakten dat een
minderjarige first offender door een agent is meegenomen naar het politiebureau terwijl die
in aanmerking had kunnen komen voor de reprimande. Hier wordt opnieuw gewezen op het
feit dat sommige hOvJ’s onvoldoende bekend zijn met deze nieuwe werkwijze, waardoor ze
de verdachte wel op het politiebureau laten komen of zelfs insluiten en vanuit daar een
reprimande opleggen. Een mogelijke verklaring voor de onbekendheid van de nieuwe
werkwijze onder hOvJ’s zou grote werklast, groot verloop en gebrek aan specifieke kennis met
deze werkwijze van de hOvJ‘s kunnen zijn. Bekendheid met de nieuwe werkwijze is dus van
groot belang voor zowel het doel om te voorkomen dat minderjarigen onnodig op het
politiebureau worden ingesloten als dat van het creëren van een landelijk eenduidige
werkwijze.
Tot slot bleek dat ook onder de jeugdrechtadvocaten die de enquête hebben ingevuld, de pilot
nauwelijks bekend was. En ook deze jeugdrechtadvocaten hadden jeugdpiketten gedaan waar
minderjarigen op het politiebureau werden aangetroffen die voor de nieuwe werkwijze in
aanmerking hadden kunnen komen. Anderzijds waren er ook advocaten die minder
jeugdpiketmeldingen hebben gehad dan normaal gesproken. Een van de advocaten,
werkzaam in de Politie‐Eenheid Rotterdam, zegt ook te weten dat minderjarige ‘first
offenders’ van bagatelfeiten (eenvoudige winkeldiefstal of vernieling met geringe schade) niet
meer worden ‘uitgemeld’ door de Raad voor Rechtsbijstand.
5.2.5 Aanbevelingen voor een betere bekendmaking van de werkwijze
Een aanbeveling voor de doorontwikkeling van de pilot die van diverse zijden werd gedaan,
door de agenten, de politiefunctionarissen bij ZSM en de advocaten, was om deze nieuwe
werkwijze veel meer bekendheid te geven, ook onder advocaten. De initiatiefnemers van de
Pilot Twente hebben veel aandacht besteed aan de bekendmaking van de nieuwe werkwijze,
zelfs in de landelijke media. Vanuit hun ervaring met de dagelijkse politiepraktijk wisten ze
ook dat het nodig was om de boodschap op een visuele manier duidelijk te maken omdat dat
beter overkomt bij politieagenten dan een ‘lap tekst’. In deze pilot werd het belangrijk
gevonden dat de politieagent goed helder heeft wat de bedoeling is zodat deze vanuit zijn
professionaliteit in elke situatie een eigen professionele afweging kan maken vanuit die
bedoeling. Wat men niet wilde, was dat deze met een lijstje met feiten op pad werd gestuurd.
Daarom is in de Pilot Twente veel tijd en aandacht besteed aan het uitleggen en bespreken
van de bedoeling van de nieuwe werkwijze, door persoonlijke voorlichting, het bezoeken van
briefings en bellen met collega’s aangezien er onderling heel verschillend naar werd gekeken.
Daarbij is gebruik gemaakt van casuïstiek om het verhaal te onderbouwen. Daarnaast is er een
stappenplan gemaakt, zijn brieven voor de ouders gemaakt en folders in het Nederlands en
84
De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen
Duits. De initiatiefnemers hebben ook een filmpje gemaakt waarin de coördinerend officier
van justitie de agenten rechtstreeks toespreekt over de bedoeling van de pilot.
Toen de landelijke pilot al bijna een jaar liep is er alsnog, naar voorbeeld van de Pilot Twente,
een filmpje gemaakt dat in alle basisteams getoond kan worden. Dat filmpje is in een korte en
een lange versie begin september 2021 via een interne mail verspreid met links naar BlueTube
en BlueOpStraat. Samen met de link naar de filmpjes werd opnieuw aandacht gevraagd voor
de pilot en aangekondigd dat de pilotperiode was verlengd tot 1 januari 2022 met de intentie
tot verdere verlenging tot in ieder geval april 2022.32 Aan geadresseerden werd verzocht om
de informatie breed te delen binnen het district of het basisteam en nadrukkelijk aandacht te
vragen voor een zorgvuldige naleving van de afgesproken werkwijze inclusief de registratie.
Daarbij werd verwezen naar het nieuwsbericht en de Handreiking met de Leidraad op
Intranet.
Een hOvJ met veel expertise op het terrein van communicatie, doet de aanbeveling om een
combinatie te maken van een filmpje met een handleiding op een app. Het zou daarbij
belangrijk zijn om de agent direct en op een motiverende wijze aan te spreken waarbij degene
die de werkwijze presenteert, zich in de situatie van de agent inleeft en duidelijk maakt
waarom het goed is om die werkwijze te volgen. De politiefunctionarissen op de ZSM‐locaties,
die net als de geïnterviewden politieagenten signaleerden dat de werkwijze weinig bekend
was omdat deze zou ondersneeuwen in de stroom van protocollen, deden vergelijkbare
aanbevelingen met betrekking tot praktijkgerichte voorlichting en om zaken met elkaar te
bespreken. Tevens zouden de regelingen helder en duidelijk moeten zijn en geen ruimte
moeten laten, bijvoorbeeld door een app met een duidelijke route voor minderjarigen.
5.3 Het bieden van een helder kader
5.3.1 Twee parallel lopende werkwijzen reprimande bij winkeldiefstal
Hiervoor is al melding gemaakt van de parallel lopende introductie van de reprimande voor
meerderjarige first offenders van winkeldiefstal. Die zorgde niet alleen voor ruis in de
bekendmaking, maar ook bij de uitvoering van de werkwijze. Voor de agenten op straat die
een melding krijgen van een aanhouding op heterdaad van een verdachte van winkeldiefstal
zijn er nu dus twee nieuwe werkwijzen voor de afhandeling, afhankelijk van de leeftijd van de
verdachte. In beide gevallen geldt de eis van first offender met dit verschil dat bij
meerderjarigen niet verder wordt teruggekeken dan over een periode van de afgelopen vijf
jaar. Waar bij minderjarigen geen beperkingen zijn gesteld aan het bedrag of het aantal
goederen omdat de context bepalend moet zijn, is de reprimande bij meerderjarigen beperkt
tot maximaal drie weggenomen goederen voor een bedrag van maximaal 50 euro. Net als bij
minderjarigen geldt hier dat er geen indicatie mag zijn dat de diefstal een professioneel
karakter heeft.33 Waar bij minderjarigen met de hOvJ moet worden overlegd, een telefonische
voorgeleiding bij de hOvJ moet plaatsvinden en een check moet worden gedaan bij ZSM,
wordt bij meerderjarigen volstaan met een telefonisch overleg met de hOvJ. Het argument
daarvoor is dat omdat wordt volstaan met een reprimande, het opmaken van een proces‐
32
De pilot werd ook verlengd tot april 2022 en vlak voor de afloop daarvan is de looptijd van de landelijke pilot
nog eenmaal verlengd tot het moment van besluitvorming op basis van de resultaten uit dit onderzoek.
33
Hier wordt, net als bij minderjarigen, het gebruik van de geprepareerde tas als voorbeeld gegeven.
85
De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen
verbaal van opsporing onder verantwoordelijkheid van het OM achterwege wordt gelaten,
gelet op artikel 152 lid 2 Sv. Dit omdat het niet de bedoeling is dat in deze zaken een
vervolgingsbeslissing door het OM wordt genomen. Dezelfde redenering zou echter opgaan
voor minderjarige verdachten die voor een reprimande in aanmerking komen, wat maakt dat
dit verschil niet begrijpelijk is en tot verwarring leidt.
5.3.2 De handhaving van het bestaande kader voor niet aangehouden verdachten
Wat tijdens deze pilot en ook in deze evaluatie voor veel verwarring heeft gezorgd is dat er al
een werkwijze voor de reprimande was die bleef bestaan, en dat de nieuwe werkwijze alleen
gold voor (op heterdaad) aangehouden verdachten. Al tijdens het bijgewoonde LPJOM met
de coördinerend jeugdofficieren van justitie van de tien parketten en hun beleidsadviseurs in
maart 2021, bleek dat een aantal coördinerend officieren van justitie van de politie op
Eenheidsniveau overzichten hadden gevraagd van de geregistreerde reprimandes. En dat
waar die gegevens werden verstrekt, daarin geen onderscheid werd gemaakt tussen de
reprimandes bij aangehouden en niet aangehouden jeugdige verdachten waarvoor de nieuwe
werkwijze niet geldt.
Er wordt evenmin voorgeschreven dat in de mutatie moet worden vermeld of er sprake was
van een aanhouding (op heterdaad). Dit is echter een cruciaal gegeven, want als er geen
aanhouding is geweest, hoeft de werkwijze met de telefonische voorgeleiding door de hOvJ
niet te worden toegepast. Het is overigens de vraag of dit onderscheid tussen de reprimande
bij aangehouden en niet aangehouden minderjarige verdachten nog op alle onderdelen te
rechtvaardigen is, want uit de mutaties bleek al dat de feiten waarin niet is aangehouden niet
anders zijn dan de feiten waarin wel is aangehouden. Er zijn zelfs zaken die hetzelfde incident
betreffen waarin een minderjarige wel is aangehouden omdat die op heterdaad werd betrapt
en de andere minderjarige, die pas drie dagen later op basis van camerabeelden werd
opgespoord, niet werd aangehouden.
5.3.3 Een feit met een licht en eenvoudig karakter bezien in de context
In het licht van het doel van een helder kader is het meest besproken onderdeel het feit
waarvoor de reprimande kan worden toegepast, te weten ‘een feit met een licht en eenvoudig
karakter, met name eenvoudige winkeldiefstal van geringe waarde, vernieling waarbij er
sprake is van geringe schade en gebruik maken van een ID‐bewijs op naam van een ander of
simpel gefalsificeerd ID‐bewijs in de horeca’. De toevoeging ‘met name’ moet de ruimte geven
om ook andere feiten van een licht en eenvoudig karakter daaronder te brengen. Er zijn geen
bedragen genoemd omdat de context bepalend moet zijn. Het zou bij de professionaliteit van
de politie horen om daar goed in te kunnen differentiëren, om uit te leggen waarom de ene
winkeldiefstal meer of minder streng zou moeten worden aangepakt dan een andere,
afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden. De politie zou probleemloze zaken eruit
moeten kunnen filteren en snel en makkelijk met een reprimande af moeten kunnen doen,
maar ook moeten weten wanneer een Halt‐afdoening passend is. Daarbij zou het voor de
politieagenten op straat wel verwarrend zijn dat er wel een lijst met feiten is die met Halt
kunnen worden afgedaan en er geen duidelijke afbakening is wanneer die met een
reprimande kunnen worden afgedaan.
Uit de bestudering van de steekproef van mutaties bleek dat alle incidentmutaties op twee na
betrekking hadden op winkeldiefstal. Een verklaring daarvoor kan zijn dat juist bij dit feit vaak
86
De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen
gebruik wordt gemaakt van de burgeraanhouding, maar uit de interviews met de
politieagenten bleek dat de meesten dachten dat de reprimande alleen voor winkeldiefstal
was bedoeld. Hier zou sprake kunnen zijn van verwarring omdat de reprimande voor
meerderjarige first offenders alleen voor winkeldiefstal kan worden gebruikt. Toen de
politieagenten de andere met name genoemde feiten werd voorgelegd ‐ vernieling en vals ID‐
bewijs ‐ bleek dat ze vernieling ook nog wel geschikt achtten voor de reprimande, als de
schade beperkt zou zijn, maar dat men verdeeld was over het gebruik van een vals
identiteitsbewijs. Daarvoor was een praktische reden, omdat de identiteit in zo’n geval eerst
moet worden vastgesteld op het politiebureau, maar ook een contextuele vanwege het
geraffineerde handelen dat gepaard kan gaan met het vervalsen van een ID‐bewijs. Maar ook
daarbij zou het weer afhangen van de situatie waarbij er wel begrip was voor toepassing in
het geval er een vals ID‐bewijs wordt gebruikt voor toegang tot de horeca.
Over het algemeen komt sterk uit de interviews naar voren dat de politieagenten er belang
aan hechten om specifieke omstandigheden van het geval mee te kunnen blijven wegen in
hun beslissing welke afhandeling de beste past. Factoren als leeftijd, justitieel verleden, type
delict, de aard en de hoogte van de aangerichte schade, maar ook eventuele contra‐indicaties
maken welke afhandeling het meest geschikt is. Daarbij zou het bedrag op zich nog weinig
zeggen, maar gaat het ook om wat er gestolen is en dat weer in combinatie met de leeftijd.
De agenten die behoefte hebben aan het hanteren van een maximumbedrag van de waarde
van de gestolen goederen of aangerichte schade, zijn vaak de onervaren agenten die
zekerheid willen en geleid willen worden. In de Twentse pilot, waarin de term ‘licht vergrijp’
in het geheel niet was ingevuld om ruimte te laten voor de context en de professionaliteit van
de politieagent, werden juist voor die politieagenten die dat moeilijk vonden, veel zaken met
elkaar besproken om ze daar zelf meer over na te leren denken.
5.3.4 Onhelderheid over het doel van de telefonische voorgeleiding
Een belangrijk onderdeel van de nieuwe werkwijze waarvan het doel in de praktijk niet helder
blijkt te zijn, is dat aangehouden verdachten ter plaatse telefonisch worden voorgeleid aan de
hOvJ. Tijdens de interviews met de sleutelinformanten plaatsten de initiatiefnemers van de
Pilot Twente al kanttekeningen bij de werkbaarheid daarvan in de situatie waarin de
minderjarige aangehouden verdachte zich in de winkel of in het politiebusje bevindt. Ze
vroegen zich ook af hoe een telefonische ‘heenzending’ overkomt op een minderjarige
verdachte. Uit de procesevaluatie bleek dat er maar in een enkel geval melding is gemaakt
van zo’n telefonische voorgeleiding en dat waar dat het geval was, het in de meeste gevallen
meer op een reprimandegesprek leek dan een voorgeleiding met procesvragen.
Uit de interviews met de politieagenten bleek dat er verschillend over deze telefonische
voorgeleiding werd gedacht. De OE Z&V die de nieuwe werkwijze in zijn basisteam heeft
gepresenteerd, gaf aan de meerwaarde daarvan niet te zien. Maar er waren ook agenten die
in de veronderstelling waren dat een voorgeleiding in geval van een reprimande niet vereist
zou zijn omdat de aanhouding niet is voortgezet door de minderjarige mee te nemen naar het
politiebureau voor een verhoor. Zo zegt een van de agenten letterlijk:
“Die burger mag aanhouden, maar omdat je overgaat op reprimande heb je eigenlijk
geen officiële aanhouding.”
87
De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen
Een andere agent meent dat tijdens het telefonisch overleg met de hOvJ wordt bepaald dat
wordt afgezien van de voorgeleiding en de aanhouding daarmee wordt ingetrokken. Deze
opvattingen sluiten aan en zouden voort kunnen komen uit de werkwijze bij de reprimande
voor meerderjarige first offenders, waarvoor deze beweringen wel kloppen.
Ook vanuit de hOvJ’s zelf komt het geluid dat een telefonische voorgeleiding niet altijd nodig
wordt gevonden. In de praktijk zouden politieagenten vaak opbellen op het moment dat ze al
een reprimande hebben gegeven en hOvJ’s zouden daar dan vaak mee instemmen. Men zou
daar geen probleem mee hebben, ook niet als dat betekent dat er geen telefonische
voorgeleiding is. De agenten op straat zouden het verhaal goed kunnen overbrengen aan de
minderjarigen en ze kunnen uitleggen dat ze met een hOvJ hebben gesproken. Alleen als de
agenten nog jong en onervaren zijn, zouden hOvJ’s het gesprek soms wel zelf voeren.
5.3.5 Onhelderheid over de meerwaarde van de check bij ZSM
Tijdens de interviews met de sleutelinformanten bleek dat niet alle betrokken partijen de
meerwaarde zagen van de check bij ZSM. Er werd gevreesd dat dit tot verwarring kan leiden,
zeker als er geen specifieke jeugdtafel is en de ZSM‐officier van justitie normaal gesproken
volwassenenzaken behandelt en niet bekend is met de pilot. Daarmee zou ook weer een
schakel zijn ingebouwd die tijd kost terwijl de politie al die tijd op straat of in de winkel staat,
wat afbreuk doet aan het idee om het reprimande‐proces simpel te houden. Daarbij was het
de vraag welke informatie de consultatie van ZSM nog zou kunnen opleveren om niet tot een
reprimande te besluiten. Als de minderjarige bekend is bij Halt of de RvdK een strafadvies
schrijft, zou dat bekend zijn bij de politie omdat de minderjarige dan geen first offender meer
is. Verschillende sleutelinformanten wijzen erop dat een jeugdige zelf kan vertellen dat hij een
gezinsvoogd of pleegouder heeft, maar ook dat een beschermingsonderzoek niet altijd in de
weg hoeft te staan aan een reprimande voor een licht feit. Tot slot wordt er nog voor
gewaarschuwd, ook van de zijde van de RvdK zelf, dat er heel veel partijen bij de monitor
zitten en kattenkwaad daar niet thuishoort.
Tijdens het landelijk jeugdoverleg Politie van maart 2021 bleek dat de check van ZSM al tot
verwarring had geleid omdat een ZSM‐officier van justitie die werd gebeld, de beslissing had
overgenomen. Deze had de minderjarige verdachte, ondanks dat de zaak zich volgens de hOvJ
leende voor een reprimande, toch had laten aanhouden en overbrengen naar het
politiebureau. Het was in deze casus noch bij de ZSM‐officier van justitie noch bij de betrokken
politieambtenaren duidelijk dat het niet de ZSM‐officier van justitie is die beslist.
Interviews met de politiefunctionarissen van de ZSM‐locaties van de drie onderzochte politie‐
eenheden bevestigden het beeld dat zij zelden worden gebeld door de hOvJ’s uit het veld over
de reprimande, zeker niet als die daar zelf al toe heeft besloten. De politiefunctionaris van
ZSM Zeeland‐West‐Brabant zou zelden worden gebeld en de politiefunctionarissen van ZSM
Rotterdam zeggen nooit te worden gebeld, maar dat is niet verwonderlijk omdat deze politie‐
eenheid ervoor heeft gekozen om deze check bij ZSM niet verplicht op te nemen. De
toegevoegde waarde zou volgens de politiefunctionaris van ZSM Zeeland‐West‐Brabant
kunnen liggen in het inzien van de Justitiële Documentatie van het OM en van de RvdK. De
politiefunctionarissen van ZSM Rotterdam denken dat consultatie bij twijfel een toegevoegde
waarde kan hebben, maar waarschuwen dat de ervaring leert dat het ophalen van relevante
informatie uit de keten, waarbij diverse partners worden bevraagd, soms tot een uur kan
88
De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen
duren en dat ze zich kunnen voorstellen dat dit niet wenselijk is als de politie op straat een
beslissing moet nemen over meenemen naar het bureau voor voorgeleiding of direct een
reprimande te geven.
Om op een snelle manier informatie in te winnen zou in veel gevallen kunnen worden volstaan
met het raadplegen van de politiesystemen waarin niet alleen eerdere strafbare feiten staan
opgenomen, maar ook overlast gevend gedrag en mogelijke zorgen binnen het gezin. Een
illustratie daarvan wordt gegeven in een interview met een Rotterdamse hOvJ:
“Als ik zie dat een minderjarige drie keer is weggelopen en zes keer gecontroleerd is
in de nachtelijke uren met een jeugdgroep op straat, dan laat ik voorgeleiden om te
zien of het feit Halt‐waardig is.”
Hij zou dan alsnog kunnen besluiten tot een reprimande, maar heeft dan wel context
uitgezocht.
5.3.6 Problemen rond de registratie van de reprimande in BVH
Een goede registratie was een belangrijke randvoorwaarde van de pilot. Tijdens de interviews
met de sleutelinformanten bleek dat voor het OM en Halt een belangrijke voorwaarde te zijn,
om op deze wijze goed zicht te krijgen op de uitvoering. De portefeuillehouder Z&V van de
Nationale Politie stelde daar echter wel grenzen aan omdat het naar de organisatie toe niet
te verantwoorden zou zijn dat voor deze lichtste categorie feiten meer administratie zou
moeten worden verricht dan voor ernstiger vergrijpen. Maar het werd door de politie wel
belangrijk geacht om de reprimande apart te registreren en gedurende de looptijd is daar ook
een dashboard voor gebouwd dat inzicht geeft in het aantal reprimandes dat op landelijk
niveau binnen de pilotwerkwijze is geregistreerd. Sinds november 2021 wordt elke eerste
maandag van de maand een landelijke rapportage rondgestuurd aan de eenheidsadviseurs
Z&V en het landelijk jeugdoverleg Politie. De rapportage Reprimande is op Eenheidsniveau via
BlueSpotReview opvraagbaar met een detailblad dat inzicht geeft op casusniveau.
Uit de procesevaluatie bleek dat de registratie nog wel voor verbetering vatbaar is, ook
volgens de agenten die ermee werken. Niet zozeer omdat de agenten vinden dat ze teveel
moeten registreren, maar omdat het systeem te weinig gestroomlijnd is, te veel ruimte laat
voor interpretatie en niet altijd duidelijk is waar wat moet worden ingevoerd, waaronder de
ouders en de reprimandegesprekken. Omdat het om een vrije ruimte gaat, zijn de mutaties
ook zeer uiteenlopend, van zeer summier tot een redelijk uitgebreid verslag. In de Handreiking
staat welke gegevens moeten worden vermeld in de mutatie, maar uit de evaluatie bleek dat
vrijwel geen enkele politieagent deze heeft gelezen. Maar ook al zou dat gebeuren, dan
missen daarin enkele voor het onderzoek cruciale gegevens zoals of er overleg is geweest met
de hOvJ en of er daarbij sprake was van een telefonische voorgeleiding. Een van de
geënquêteerde advocaten deed nog de suggestie om de agent of hOvJ een intake‐lijst te geven
waarin kort moet worden aangegeven waarom wel of niet is gekozen voor de reprimande
zodat iedere keer een bewuste keuze wordt gemaakt.
89
De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen
5.4 Een proportionele en pedagogische afhandeling buiten het strafrecht
5.4.1 De meerwaarde volgens de partijen
Eerder bleek al dat alle betrokken partijen hetzelfde doel voor ogen staat als het gaat om deze
categorie minderjarige verdachten en de wens delen dat de Pilot Reprimande het begin is van
een bredere overdenking van het probleem dat aan de basis ligt van het ontstaan van de pilot.
Die was dat er bij aangehouden minderjarige verdachten geen ruimte is voor een afdoening
van een licht feit buiten het strafproces om zonder insluiting op het politiebureau. Die
insluiting paste ook niet bij het naar aanleiding van de rapporten van de Kinderombudsman34
en Defence for Children35 ingezette landelijke beleid om kinderen niet in de politiecel te
plaatsen tenzij dat niet anders kan en dan voor een zo kort mogelijke duur. Over dit beleid
wordt onder het kopje ‘passende reactie’ gerapporteerd aan de Tweede Kamer.36 Een
belangrijke meerwaarde van de pilot zou tevens zijn dat er aandacht komt voor opgroeigedrag
en dat de politie zich bij de confrontatie met minderjarige verdachten steeds de vraag zou
moeten stellen of daar sprake van is.
Uit de interviews met de eenheidsadviseurs Z&V bij de drie onderzochte politie‐eenheden
kwam naar voren dat het als een belangrijke meerwaarde werd gezien dat hiermee wordt
benadrukt dat de reprimande een politie‐interventie is. Die bestond al en werd ook wel
gebruikt, maar dat was niet algemeen bekend en er was geen duidelijke basis voor zoals nu
met de nieuwe werkwijze. De reprimande wordt gezien als een zeer goede, pedagogische
interventie die de politie kan toepassen en die ook bij de politie zou horen, vanuit het gezag
en vanuit de plek in de samenleving. Dat zou zeker gelden bij de leeftijdscategorie waar het
om gaat, die nog opkijkt tegen de politie en andere hulpdiensten. Het is goed voor het welzijn
van de minderjarige en de politie laat daarmee ook zien oog te hebben voor de ontwikkeling
van kinderen en dat het maken van fouten daarbij hoort. Met de reprimande wordt een kans
geboden om van de ervaring te leren en de fout niet nogmaals te maken. De context en
situatie moeten daarbij leidend zijn. Kinderen moeten natuurlijk kunnen opgroeien en
grenzen verkennen hoort daarbij, maar er moeten ook grenzen worden gesteld. De
politieagenten die de reprimande zelf hebben toegepast, zeggen in de praktijk te hebben
ervaren dat daarmee een passende reactie kon worden gegeven richting de minderjarigen.
Wat ook belangrijk wordt gevonden is dat door de pilot een einde wordt gemaakt aan de, als
absurd ervaren, situatie dat twee agenten 20 minuten onderweg waren met een minderjarige
in een politieauto die daarna de hele aanhoudingsprocedure op het politiebureau moest
doorlopen vanwege diefstal van een blikje cola van €0,69. De impact daarvan op de
minderjarige was groot en het zou goed zijn dat er nu oog is voor het kind achter het strafbare
feit. Behalve dat de minderjarige niet hoeft te worden overgebracht naar het politiebureau,
zou de werkwijze ook tijd besparen. Die tijdswinst zou vooral bij de recherche worden ervaren
die tijd bespaart op het insluiten en verhoren op het politiebureau, het opmaken van
processen‐verbaal en het consulteren van ZSM. De tijdswinst voor de agent op straat is dat
deze de minderjarige niet hoeft over te brengen naar het politiebureau, maar deze moet daar
tegenover wel meer registreren dan voorheen en een reprimandegesprek organiseren en
34
De Kinderombudsman 2016 en De Kinderombudsman 2019.
Berger e.a., Defence for Children en Vereniging van Nederlandse Jeugdrecht Advocaten 2017.
36
Zie o.a.: Kamerstukken II 2019/20, 28741, 77, p.7.
35
90
De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen
uitvoeren in aanwezigheid van de ouders en daar een verslag van maken. Met name als de
ouders thuis worden bezocht, kan dat ook veel tijd kosten.
Hoewel de advocaten geen partij waren bij het opstellen van de pilot, is de VNJA wel
geïnformeerd en hebben ze de Leidraad doorgenomen om te waarborgen dat er bij het
reprimandegesprek geen sprake is van een inhoudelijk verhoor. Het vooraf benoemde
neveneffect dat de advocatuur minder vaak met de doelgroep in aanraking komt, bleken de
gespecialiseerde jeugdrechtadvocaten niet als negatief te zien. Ze zien het belang van de pilot
en pleitten er zelfs voor om de eis dat het moet gaan om een first offender, minder hard te
maken. Ook de jeugdrechtadvocaten die de enquête hebben ingevuld, vonden de reprimande
een geschikte afdoening voor minderjarige first offenders van winkeldiefstal, vernieling of
andere lichte strafbare feiten en vonden het ook te rechtvaardigen dat met het oog op de
proportionaliteit wordt afgezien van een inhoudelijk verhoor en daarmee van de
rechtsbijstand. Het zou tevens belangrijk zijn om ‘overreageren’ en onnodig criminaliseren te
voorkomen en met het verblijf in een politiecel zou ook een tegenovergesteld effect kunnen
worden bereikt, namelijk het gevoel te hard te zijn aangepakt. Slechts één advocaat had geen
moeite met een kort verblijf op het politiebureau omdat dit volgens deze advocaat meer
impact zou kunnen hebben ter voorkoming van verdere strafbare feiten dan een reprimande
op straat.
De meeste advocaten zagen de belangrijkste meerwaarde van de werkwijze daarin dat het
belang van kind hier voorop staat en dat direct een passend gevolg wordt gegeven aan een
relatief kleine misstap van een minderjarige op weg naar zijn ontwikkeling als volwassene. Dit
zou proportioneel zijn, effectief en met de minst nadelige gevolgen. De reprimande zou een
veel passender reactie zijn dan minderjarige verdachten het strafproces in leiden met alle
daarbij behorende consequenties. Minderjarigen zouden leren door te ervaren en vooraf vaak
niet goed nadenken over de gevolgen van hun actie op langere termijn. Over het algemeen
zouden ze al genoeg onder de indruk zijn van de aanhouding en het gesprek met de politie in
de winkel en dat zou bij zo’n jeugdzonde al voldoende recidivebeperkend werken, net als
schaamte en het aan de ouders moeten uitleggen wat er gebeurd is.
5.4.2 Het reprimandegesprek in aanwezigheid van de ouders
In het licht van de realisatie van een pedagogische afhandeling is het belangrijkste
pedagogische moment het reprimandegesprek in aanwezigheid van de ouders. In de
interviews met de sleutelinformanten werd dit door sommige respondenten zo belangrijk
gevonden dat ze vraagtekens plaatsten bij het feit dat het gesprek met de ouders ook
telefonisch kan worden gevoerd. Het zou dan ook lastig zijn om te verifiëren of je
daadwerkelijk met de ouder spreekt. Verder werd van diverse zijden de vrees uitgesproken
dat het reprimandegesprek in sommige gevallen achterwege zou worden gelaten, omdat het
de agenten te veel werk zou opleveren of omdat er politieagenten zijn die niet weten hoe ze
zo’n gesprek moeten voeren. De initiatiefnemers van de Twentse pilot hadden echter de
ervaring dat die gesprekken wel werden gevoerd en dat in het geval de ouders niet bereikbaar
zijn, er extra moeite wordt gedaan om ze alsnog te bereiken of de dag erna alsnog een gesprek
te voeren. De reprimandes komen weliswaar terecht bij jonge agenten in de
incidentafhandeling, maar ook die hebben een bepaalde leeftijd en levenservaring en blijken
het fijn te vinden als ze ‘in positie’ worden gebracht. Als het ze niet ligt om de reprimande te
91
De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen
geven, kunnen ze het ook door een collega laten doen die het professioneel leuk of uitdagend
vindt om met jeugd om te gaan.
Uit de interviews met de politieagenten bleek dat ook zij, ondanks dat het meer tijd kost, de
voorkeur gaven aan een persoonlijk gesprek in aanwezigheid van de ouders boven een
telefonisch gesprek en liefst bij de ouders thuis zodat ze konden zien en ervaren hoe de
minderjarige verdachte woont en hoe ouders reageren op het gedrag van hun kind. Een
huisbezoek zou niet per definitie de dag zelf gedaan hoeven te worden, maar zou eventueel
een paar dagen later kunnen plaatsvinden. Daarbij zou capaciteitsgebrek volgens hen geen
probleem mogen zijn. Met de reguliere aanhoudingsprocedure zijn agenten tijd kwijt aan het
overbrengen van de minderjarigen naar het politiebureau en de tijd die bespaard wordt, zou
kunnen worden besteed aan een huisbezoek. Uit de bestudering van de mutaties bleek dat er
weliswaar in een klein aantal gevallen geen melding is gemaakt van contact met de ouders,
maar dat in de gevallen waarin dit wel is gebeurd, de minderjarigen in de helft van de
incidenten naar huis of naar de zorginstelling zijn gebracht en dat er in de meeste overige
incidenten een persoonlijk gesprek in aanwezigheid van de ouders is gevoerd op het
politiebureau of een andere locatie.
Het belangrijkste doel van het reprimandegesprek is volgens de geïnterviewde politieagenten
om proportioneel te reageren op het gedrag van de minderjarige. Ondanks dat agenten zelf
invulling geven aan het reprimandegesprek, en hier dus enige variatie in zit, komen over het
algemeen dezelfde onderwerpen aan de orde. Zo wordt in het gesprek duidelijk gemaakt dat
het vertoonde gedrag afgekeurd wordt en dat een herhaling hiervan bepaalde consequenties
zal hebben. Een enkele agent noemt het aanzetten tot zelfreflectie als belangrijk doel van het
gesprek. Wanneer het reprimandegesprek in het bijzijn van ouders of verzorgers wordt
gevoerd, vertellen agenten ze eerst wat er is voorgevallen, waarna de genoemde
onderwerpen aan bod laten komen. Daarbij zou het volgens sommigen ook goed werken om
de minderjarige eerst de gelegenheid te geven om aan hun ouders te vertellen wat er is
voorgevallen voordat de agent dat doet. Onderwerpen die ter sprake worden gebracht zijn
dat het gepleegde feit strafbaar is en wat de gevolgen daarvan zijn, voor de winkelier (schade),
voor henzelf (justitiële documentatie die in de weg kan staan aan het vinden van een baan)
en voor de politie (niet naar een eventuele reanimatie kunnen). Vervolgens wordt ook
uitgelegd wat de reprimande inhoudt en welk doel deze heeft.
Het was de ervaring van de politieagenten dat de meeste minderjarigen schrikken en onder
de indruk zijn van de gegeven waarschuwing. In enkele gevallen reageerden ze ook verdrietig
en moesten zij huilen. Meerdere agenten geven aan de indruk te hebben gehad dat de
boodschap was overgekomen en de reprimande daarmee naar verwachting het beoogde
effect had bereikt. In enkele gevallen reageerden de verdachten nonchalant of recalcitrant en
hebben de agenten getwijfeld of de reprimande passend was. Desondanks zijn de
reprimandegesprekken voortgezet, omdat dit zo in overeenstemming met de hOvJ was
afgesproken. De meeste ouders reageerden in eerste instantie verbaasd en/of geschrokken
dat hun kind een delict had gepleegd. Daarna maakten deze emoties veelal plaats voor
teleurstelling, boosheid en/of onbegrip. Een enkele keer zijn ouders meer bezig met het
troosten van hun kinderen als die aangedaan zijn door wat er gebeurd is en huilen, waardoor
ze geen boosheid meer tonen. Een enkele keer reageert een moeder juist weer zo boos dat
ze aangeeft dat ze haar zoon “ook kunnen meenemen als het moet”. Veel ouders geven ook
92
De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen
aan hun verantwoordelijkheid te gaan nemen om te voorkomen dat hun kind nogmaals een
delict zou plegen. Al met al waren alle ouders erg tevreden over het handelen van de agenten
en over de afdoening, waarmee “hun kind een tweede kans krijgt”. Het thuisbrengen van hun
kind hebben enkele ouders in het bijzonder gewaardeerd.
5.4.3 Het belang van versterking van het jeugdspecialisme bij de politie
Uit de interviews met de politieagenten kwam naar voren dat enige training of aanwijzingen
over het voeren van een reprimandegesprek welkom zou zijn. Omdat het belang van de
reprimande is gelegen in de mogelijke eerste stap in het contact met de jeugd, ook met het
oog op vroeg‐signalering, wijzen ook diverse andere respondenten van de politie erop dat het
daarvoor noodzakelijk zou zijn het jeugdspecialisme te versterken. Bij de invoering van de
Nationale Politie is ‘jeugd’ een generieke taak geworden met als argument dat iedereen bij de
politie met jeugd om moet kunnen gaan. Er zou echter nauwelijks tot geen aandacht aan
worden besteed in de opleiding. Voorheen was ‘jeugd’ een thema met prioriteit in het beleid,
maar nu zou het door alle processen heen lopen met het risico dat niemand zich er
verantwoordelijk voor voelt en het afhangt van de individuele agenten die dit belangrijk
vinden. Dat zou er ook aan hebben bijgedragen dat de nieuwe werkwijze niet alom bekend is.
Het blijft even hangen bij een agent die dat een keer gedaan heeft, maar het is geen proces
zoals dat het geval was bij de voormalige jeugdpolitie die zaken zelfstandig en jeugdvriendelijk
afhandelden op grond van de reprimande oude stijl en ook de nodige zorg regelden.
Volgens het inrichtingsplan van de Nationale Politie kunnen basisteams jeugdwijkagenten
aanstellen, maar is het aan de basisteams zelf overgelaten of ze dat ook doen en in welke
functie die zijn aangesteld. Een inspecteur van politie die gespecialiseerd is in de aanpak van
jeugdcriminaliteit en jeugdcoördinator en lid van een wijkteam is geweest, vertelt dat er
voorheen jeugdrechercheurs waren die altijd gebeld konden worden, maar dat die zijn
verdwenen. Datzelfde zou gelden voor de jeugdcoördinatoren op het niveau van inspecteur.
De jeugdwijkagenten die er zijn, zijn van grote waarde omdat iedereen in de wijk ze kent, maar
het zouden er te weinig zijn. Ze maken geen onderdeel meer uit van een wijkteam en moeten
veel overleggen bijwonen waardoor ze in de praktijk nog maar 15% op straat zijn en voor het
overige op het bureau en in de auto zitten. Daarmee dreigen ze het eerste contact met de
jeugd en de informatiepositie in de wijken kwijt te raken. De voormalige wijkteams met
jeugdagenten die op straat zijn en contact maken met de ouders, konden in de praktijk heel
effectief werken omdat de minderjarigen daardoor niet alleen met de politie, maar ook met
hun ouders te maken kregen.
De versterking van het jeugdspecialisme zou ook nodig zijn om risicosignalen te herkennen en
de risico’s voldoende in te schatten en goed het gesprek met de ouders aan te gaan. De politie
moet ook alert zijn op een eventueel onderliggend probleem. Een winkeldiefstal kan in een
impuls worden gepleegd, maar kan ook voortkomen uit gepest of onder druk gezet worden
door leeftijdsgenoten. Als dat niet onderkend wordt, haakt een minderjarige af. Diefstal kan
dus een signaal zijn van een probleem waaraan gewerkt moet worden. Het is dan dus niet de
waarschuwing die recidive voorkomt, maar het tijdig op het spoor komen van problemen bij
jongeren. Dit soort signalen worden tijdens een inhoudelijk verhoor op het politiebureau
uitgevraagd via het invullen van het ‘proces‐verbaal verhoor minderjarige’ (PVM) waarin
sociale vragen worden gesteld om de persoonlijke omstandigheden van de minderjarige vast
te stellen, de zogenaamde ‘kind‐check’. Een voordeel boven dat verhoor is dat de politie nu
93
De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen
het persoonlijke gesprek kan aangaan in het bijzijn van de ouders en kan zien hoe die reageren
en die bevindingen zo nodig deelt met een wijkagent of, in die gevallen waarin dat nodig blijkt
te zijn, een zorgmelding maakt.
Vanuit Halt wordt opgemerkt dat de reprimande zo simpel zou moeten zijn dat deze door de
politie zelf kan worden afgedaan. Het overlaten van die gesprekken aan het JPT, dat vanuit de
gemeente wordt gefinancierd om preventief te werken vanuit zorgsignalen, zoals wel zou
gebeuren, zou daar niet bij passen. Tevens wordt er van die zijde op gewezen dat de politie
wel de ruimte en tijd moet hebben om goed het gesprek met de minderjarige en de ouders
aan te gaan. Dat zou zorgvuldigheid en verantwoording vergen en voor een goed pedagogisch
gesprek zou kennis en training nodig zijn in pedagogische en motiverende gespreksvoering.
5.4.4 Waken voor een te veelvuldige toepassing van de VT‐melding
Met het oog op de proportionele afhandeling kunnen kanttekeningen worden geplaatst bij
het feit dat in maar liefst bijna de helft van de onderzochte mutaties een VT‐melding is gedaan.
In de mutaties is daar maar zeer beperkt een motivering voor te vinden en in veel zaken waar
de melding is gedaan, lijkt er ook geen sprake te zijn van een zorgelijke situatie. Uit de
interviews met de agenten uit alle drie de onderzochte politie‐eenheden blijkt dat de VT‐
melding vaak standaard wordt gedaan of voor de zekerheid, in de wetenschap dat er nog een
tussenpersoon naar kijkt. De meldingen worden volgens landelijk beleid inderdaad nog wel
getoetst voordat ze worden doorgestuurd, maar in de praktijk zou het afhangen van de
werkdruk, capaciteit en opleiding van deze ‘kwaliteitstoetser’ of deze een echte
kwaliteitstoets doet of deze na een vluchtige check doorstuurt. Gezien het doel van de
melding bij de VT en de ingrijpende gevolgen die deze op een bepaald moment voor de
minderjarige kan hebben, zeker als die afkomstig is van de politie en gezien de lange
bewaartermijn, lijkt dat een onwenselijke situatie. Tijdens de interviews met de
sleutelinformanten werd er al gewaarschuwd dat een VT‐melding in het kader van de
reprimande ervoor kon zorgen dat een licht strafbaar feit als kapstok wordt gebruikt om
hulpverlening op te tuigen. Een reprimande is bedoeld als een waarschuwing naar aanleiding
van een licht vergrijp en daar past geen VT‐melding bij als er geen duidelijke zorgsignalen zijn.
Behalve dat onnodige VT‐melding in het kader van een reprimande disproportioneel is, gaat
er ook veel onnodig administratief werk mee gepaard omdat niet kan worden volstaan met
een aantekening in de mutatie, maar een formulier moet worden ingevuld waarvoor extra
gegevens moeten worden nagezocht. Het is de bedoeling dat VT terugkoppelt wat er met een
melding is gedaan en dat die terugkoppelberichten in de mutatie van het BVH‐proces worden
gezet, maar omdat ook dat weer diverse administratieve handelingen (en dus tijd) kost, wordt
dit niet overal gedaan. In veel gevallen krijgt de politie teruggekoppeld dat er door VT gebeld
is met een aanbod en dat dat door de ouders geweigerd is. Dat zou ook gelden voor de
doorverwijzing naar de interventie Pak Je Kans, wat in Rotterdam in veel gevallen de reden
was voor een VT‐melding. Een dergelijk aanbod is vrijblijvend en daarom zou het volgens
ervaren politieagenten effectiever zijn als de politie rechtstreeks doorverwijst naar Pak je Kans
op basis van een reprimandegesprek met de minderjarige en ouders dan via een VT‐melding.
Dan zou door de politieagent ook meer zeker kunnen worden gesteld dat daar naartoe wordt
verwezen als de minderjarigen en hun ouders het ermee eens zijn. Het zou volgens diverse
ervaren politiemensen ook beter zijn dat politieagenten, die een intensieve opleiding hebben
gehad en dagelijks in vele situaties terecht komen waarvoor ze mensenkennis nodig hebben,
94
De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen
zelf een inschatting maken of een VT‐melding nodig is. Hiermee kan worden voorkomen dat
onnodige VT‐meldingen op een grote stapel belanden en zorgen voor een onnodige
overbelasting van het systeem.
5.4.5 De samenloop met winkelmaatregelen
Met het oog op de proportionaliteit en effectiviteit van de reprimande als eenmalige
waarschuwing waarbij de minderjarige nog een kans krijgt, kunnen kritische kanttekeningen
worden geplaatst bij de samenloop van de reprimande met door de winkel getroffen
maatregelen als het winkelverbod of de winkelboete. In het kader van de werkwijze is het aan
de winkeliers overgelaten of ze daar gebruik van maken. Uit de procesevaluatie kwam naar
voren dat er veelvuldig gebruik wordt gemaakt van het winkelverbod. Het verbod is door de
winkel zelf uitgevaardigd en kan zijn opgemaakt op basis van één enkele betrapping op kleine
winkeldiefstal door een minderjarige first offender. De overtreder daarvan kan echter op
heterdaad worden aangehouden en overgebracht naar het politiebureau op overtreding van
het misdrijf huisvredebreuk.37 Hierbij kan de vraag worden gesteld of er niet veel meer
inhoudelijke en formele eisen aan zo’n civiel winkelverbod moeten worden gesteld om deze
strafrechtelijk te handhaven.38 Wat ook nog een kritiekpunt is, is dat persoonsgegevens
worden genoteerd en rondgestuurd en in multomappen in de winkels worden bewaard en dat
geldt nog meer als het verbod voor alle filialen wordt uitgevaardigd. Dat betekent dat NAW
(naam adres woonplaats)‐gegevens van een minderjarige worden opgeslagen in diverse
winkels terwijl die winkels er weinig mee kunnen omdat ze die minderjarige niet kennen en
waarschijnlijk ook nooit in de winkel krijgen, zeker niet als het een minderjarige first offender
betreft die voldoende is afgeschrikt door een reprimande.
Uit de interviews met de politieagenten kwam ook naar voren dat in de praktijk verschillende
werkwijzen zijn ontstaan in overleg met winkeliers. Zo hanteerde een van de agenten, die de
pilot niet kende, de werkwijze om na het vaststellen van de schade, met de winkelier of
beveiliger te overleggen om af te zien van voorgeleiding. Daarbij werd wel een winkelverbod
uitgevaardigd wat ‘genoeg zou afschrikken’. Uit de interviews bleek dat agenten begrip
kunnen opbrengen voor het winkelverbod, maar anderzijds wel erkennen dat zo’n verbod
ingrijpend kan zijn voor deze minderjarige first offenders. Als het om een winkel gaat waar de
minderjarige of zijn ouders vaak komen, bijvoorbeeld de supermarkt om de hoek, kan deze er
veel last van hebben als hij die een jaar lang niet mag bezoeken. Hetzelfde geldt voor meisjes
die een verbod krijgen voor hun favoriete kledingwinkel en dan aan vriendinnen waarmee ze
de stad in gaan, moeten uitleggen dat ze er niet in mogen.
De civiele vordering of winkelboete werd door sleutelinformanten benoemd als een
belemmerende factor voor een proportionele en pedagogische aanpak. Het idee is om het
klein te houden en alleen als het echt klein gehouden wordt, heeft het effect. Als er dan naast
het reprimandetraject een bedrag moet worden betaald dat de reprimande overschaduwt
doet dat afbreuk aan de proportionaliteit en aan de gedachte dat er maatwerk moet worden
geleverd. De geïnterviewde politieagenten hebben er over het algemeen wel begrip voor de
37
Art.138 lid 1 Wetboek van Strafrecht: Hij die in de woning of het besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik,
wederrechtelijk binnendringt of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege
de rechthebbende aanstonds verwijdert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of
geldboete van de derde categorie.
38
Wesselink, Schuilenburg & Van Calster 2009.
95
De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen
civiele vordering omdat de winkelier schade lijdt door de tijd die gemoeid is met het afdoen
van de winkeldiefstal. Het zou ook goed zijn dat een minderjarige beseft dat zijn of haar gedrag
financiële consequenties heeft. Sommige agenten vertellen ter plekke aan de verdachte te
hebben uitgelegd waarom de civiele vordering is aangezegd. Andere agenten zien dat niet als
hun taak omdat de civiele vordering buiten de politie om loopt. Het bedrag van 181 euro
wordt wel hoog gevonden voor een minderjarige en betekent in de praktijk dat die door de
ouders wordt betaald die daardoor financieel getroffen worden. Wat niet bekend lijkt te zijn,
is dat de vordering bij personen die jonger zijn dan 18, wordt gehalveerd tot 90.50. Evenmin
lijkt bekend te zijn dat een minderjarige op verzoek gebruik kan maken van de
‘zakgeldregeling’ wat betekent dat het bedrag in tien termijnen kan worden betaald en twee
keer uitstel mag worden gevraagd waarvan maandelijks per sms een reminder en een
overzicht wordt verstuurd.39
De politieagenten doen de aanbeveling om winkeliers en beveiligers van winkels op de hoogte
te brengen van de nieuwe werkwijze. Dat bevordert een eenduidige werkwijze en dat politie
en winkeliers dezelfde boodschap aan de verdachte meegeven. Tevens zou het voor
winkeliers of private beveiligers belangrijk zijn om te weten dat ze geen aangifte hoeven op
te maken, want dit bespaart ze tijd. Bij de pilot voor meerderjarige first offenders lijkt er meer
informatie te zijn gegeven richting de winkeliers en ondersteunende organisaties van
winkeliers. Uit de evaluatie van die pilot blijkt dat die organisaties menen dat veruit de meeste
winkeldiefstallen door first offenders betekenisvol kunnen worden afgedaan zonder aangifte
en zonder verdachtenregistratie en voorrang moet worden gegeven aan civiele
maatregelen.40 Uit het onderzoek van de mutaties bleek al dat er winkeliers waren die bewust
geen aangifte deden, maar dat die eveneens afstand deden van civiele maatregelen, en in
sommige gevallen zelfs hulp zochten voor de minderjarigen die ze op heterdaad hadden
betrapt op winkeldiefstal (zie paragraaf 4.3.3). Er zijn ook supermarktmanagers die dat laatste
structureel doen omdat in het geval van winkeldiefstal uit geldnood, een civiele vordering de
problemen alleen maar zou vergroten.41
5.5 Effecten op de instroom bij Halt
In deze paragraaf wordt beschreven in hoeverre er aanwijzingen zijn dat de Pilot Reprimande
heeft geleid tot een lagere instroom bij Halt, een van de mogelijke neveneffecten van de
reprimande. De feiten waarvoor de reprimande wordt toegepast, met name winkeldiefstal,
maar ook bijvoorbeeld vernieling en lichte gevallen van mishandeling, zijn namelijk ook feiten
die in de praktijk in aanmerking komen voor de Halt‐afdoening.
Om na te gaan in hoeverre de Pilot Reprimande heeft geleid tot een lagere instroom bij Halt
voldoet het niet om simpelweg te kijken naar het totaal aantal Halt‐verwijzingen voor en na
de start van de pilot. Er kunnen immers allerlei andere ontwikkelingen zijn die ervoor hebben
gezorgd dat er veranderingen zijn opgetreden in de toepassing van Halt. Zo is het denkbaar
dat de verschillende maatregelen die in de afgelopen twee jaar zijn genomen in het kader van
de coronapandemie (met name de verschillende periodes van lockdowns) consequenties
hebben gehad voor de toepassing van de Halt‐verwijzingen. Verder is het belangrijk om niet
uit te gaan van het totaal aantal Halt‐verwijzingen, maar om precies te kijken naar de
39
Aldus de geïnterviewde directieleden van de stichting SODA.
Rauh & Wolters 2021, p.23‐24.
41
Subaçi 2021.
40
96
De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen
ontwikkeling bij strafbare feiten waarvoor in de praktijk reprimandes zijn gegeven.
Veranderingen daarin die samenvallen met de ontwikkelingen van de reprimande‐afdoening
zouden kunnen wijzen op een neveneffect op Halt. Veranderingen die op een ander moment
zijn opgetreden, of betrekking hebben op andersoortige strafbare feiten zijn niet relevant.
Voor elke maand in de onderzochte periode hebben we per politie‐eenheid de beschikking
over de gegevens van het aantal Halt‐verwijzingen voor alle verschillende onderscheiden
strafbare feiten bij Halt. Daarmee kunnen de ontwikkelingen in de afgelopen periode
gedetailleerd in kaart worden gebracht en vergeleken met de ontwikkelingen in de toepassing
van de reprimande in de verschillende politie‐eenheden.
5.5.1 Ontwikkeling van het totaal aantal Halt‐verwijzingen
In figuur 5.1 is de ontwikkeling van het landelijke totaal aantal geregistreerde Halt‐
verwijzingen weergegeven over de onderzochte periode tussen begin 2019 en oktober 2021.
Figuur 5.1: Totaal aantal Halt‐verwijzingen, per maand, januari 2019 t/m oktober 2021
2000
1800
1600
1400
1200
1000
800
600
400
200
jan 2019
feb 2019
mrt 2019
apr 2019
mei 2019
jun 2019
jul 2019
aug 2019
sep 2019
okt 2019
nov 2019
dec 2019
jan 2020
feb 2020
mrt 2020
apr 2020
mei 2020
jun 2020
jul 2020
aug 2020
sep 2020
okt 2020
nov 2020
dec 2020
jan 2021
feb 2021
mrt 2021
apr 2021
mei 2021
jun 2021
jul 2021
aug 2021
sep 2021
okt 2021
0
Uit de figuur wordt duidelijk dat er over de hele linie een flinke daling is geweest in het aantal
verwijzingen naar Halt. In heel 2019 werd er in totaal 16.087 keer naar Halt verwezen, in 2020
was dat al gedaald tot 13.481 verwijzingen, en in 2021 waren er tot en met oktober pas nog
maar 7.934 Halt‐verwijzingen geregistreerd (dat zou omgerekend over het hele jaar 9.521
zijn). Ook de lijn in de figuur laat met verschillende fluctuaties over de gehele periode een
duidelijke daling zien.
Nadere inspectie van de tabel leert echter dat het grootste deel van de daling al is ingezet
voordat de Pilot Reprimande van start ging. Na een tijdelijke piek in januari 2020 (die ongeveer
op dezelfde hoogte zit als het niveau van januari 2019) is er een gestage daling ingezet naar
een lager niveau dan in de maanden daarvoor (van 1.772 tot 871), en na een kleine opleving
dalen de aantallen Halt‐verwijzingen verder naar een minimum van 695 in augustus 2020.
Daarna stijgen de aantallen weer tot en met november 2020, waarna de aantallen weer even
97
De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen
sterk dalen tot februari 2021 en daarna met horten en stoten licht verder dalen tot een
minimum van 570 in augustus 2021.
Enkele opvallende dalingen in de aantallen Halt‐verwijzingen vonden gelijktijdig plaats met de
belangrijkste lockdown‐maatregelen in verband met de coronapandemie. De daling vanaf
maart 2020 valt samen met de eerste lockdown in verband met corona, met de meest strenge
maatregelen in april 2020, een maand waarin ook een relatief laag aantal Halt‐verwijzingen te
zien is. De daling na november 2020 valt deels samen met de tweede lockdown naar
aanleiding van de beta‐variant waarbij tussen januari en april ook een avondklok werd
ingesteld.
Verder is in januari 2019 en 2020 (voor corona) steeds een piek te zien gevolgd door een daling
in februari, wat wellicht te maken heeft met een relatief groot aantal Halt‐verwijzingen rond
de jaarwisseling. In de zomerperiodes (juli, augustus en september) is in alle jaren het aantal
Halt‐verwijzingen relatief laag.
Vanaf oktober 2020, bij de start van de Pilot Reprimande is eerst een stijging in de cijfers te
zien tot in december, waarna de aantallen dalen in begin 2021, weer even stijgen in maart en
april en daarna verder dalen in mei en later in de zomervakantie en bij het begin van de laatste
coronaperiode in oktober 2021. De stijging in november en december valt samen met een
daling van de toepassing van de reprimandes, terwijl de lage aantallen op het eind van de
onderzochte periode samenvallen met een relatief hoog niveau van reprimande afdoeningen
(zie paragraaf 3.2.1). Dit zijn aanwijzingen dat er mogelijk een klein deel van de Halt‐
verwijzingen in deze periodes zijn verschoven naar reprimandes. Op grond van het totaal
aantal Halt‐verwijzingen is dit echter nog niet precies te specificeren.
5.5.2 Ontwikkeling van de instroom bij Halt voor een aantal strafbare feiten
In de volgende figuren is de ontwikkeling van het aantal Halt‐verwijzingen over de tijd
weergegeven voor een aantal soorten strafbare feiten. Als de nieuwe werkwijze voor de
reprimande gevolgen heeft gehad voor de Halt‐afdoening zou dat vooral naar voren moeten
komen bij de soorten strafbare feiten waarvoor de reprimande het meest is toegepast. Uit
paragraaf 3.2.2 bleek dat winkeldiefstal verreweg de meest voorkomende delictsoort is
geweest bij de reprimande. In figuur 5.2 wordt daarom de ontwikkeling getoond van het
aantal Halt‐verwijzingen voor de iets bredere categorie ‘diefstal’ (in de registratie wordt
winkeldiefstal niet apart bijgehouden) in de afgelopen periode.
98
De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen
Figuur 5.2: Aantal Halt‐verwijzingen voor diefstal; landelijk, per maand, januari 2019 t/m
oktober 2021
450
400
350
300
250
200
150
100
50
jan 2019
feb 2019
mrt 2019
apr 2019
mei 2019
jun 2019
jul 2019
aug 2019
sep 2019
okt 2019
nov 2019
dec 2019
jan 2020
feb 2020
mrt 2020
apr 2020
mei 2020
jun 2020
jul 2020
aug 2020
sep 2020
okt 2020
nov 2020
dec 2020
jan 2021
feb 2021
mrt 2021
apr 2021
mei 2021
jun 2021
jul 2021
aug 2021
sep 2021
okt 2021
0
In de figuur wordt wederom een daling zichtbaar over de hele linie, van ruim 300 afdoeningen
in de meeste maanden van 2019 tot rond de 150 aan het eind van de onderzochte periode. Er
zijn overeenkomsten met het algemene beeld, maar ook wat verschillen en een aantal
ontwikkelingen komen nog duidelijker naar voren. In 2019 treedt eerst een piek op in april,
waarna de aantallen afdoeningen dalen tot een wat lager niveau rond de zomervakantie (met
een minimum in augustus, wanneer de meeste jongeren op vakantie zijn). Daarna stijgen de
aantallen weer tot februari, gevolgd door een scherpe en forse daling van maart tot mei. Dit
valt precies samen met de eerste lockdown in verband met corona. Opvallend genoeg vindt
er daarna een stijging van de aantallen Halt‐verwijzingen voor diefstal plaats in de
zomerperiode, met een piek in september 2020 op ongeveer hetzelfde niveau als een jaar
eerder. Dit is een periode waarin de coronamaatregelen vrijwel waren losgelaten, en dus
vergelijkbaar met een jaar eerder. Daarna vindt er weer een daling plaats tot zeer lage niveaus
in januari en februari 2021. De timing van deze daling komt weer overeen met de tweede
lockdown, inclusief avondklok aan het begin van 2021. Hierna stijgen de cijfers weer langzaam
tot aan de zomerperiode en daarna, in een periode waarin de coronamaatregelen weer
grotendeels waren losgelaten. Het aantal Halt‐verwijzingen in deze periode blijft echter
duidelijk lager dan een en twee jaar eerder, wat zou kunnen wijzen op een verschuiving naar
afdoeningen via de reprimande. Vergeleken met een jaar eerder (toen er ook nog relatief
weinig maatregelen waren) ligt het niveau vanaf juni 2021 steeds iets lager dan een jaar
ervoor, al zijn de verschillen meestal niet heel groot; enkele tientallen Halt‐verwijzingen
minder. Het meest opvallende verschil is te zien aan het eind van de periode in september
2021 waar geen piek te zien is en er 146 Halt‐verwijzingen waren voor diefstal terwijl dat een
jaar eerder nog 283 was.
In figuur 5.3 zijn de ontwikkelingen in de recente periode weergegeven van het aantal Halt‐
verwijzingen voor andere soorten strafbare feiten die vergelijkbaar zijn met strafbare feiten
waarvoor ook nog regelmatig reprimandes zijn gegeven (maar in veel mindere mate dan voor
winkeldiefstal, zie paragraaf 3.2.2). Het gaat om de strafbare feiten baldadigheid, vernieling,
99
De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen
mishandeling, drugsdelicten en wapendelicten (de laatste drie zijn alleen bijgehouden vanaf
2020). Deze categorieën uit de Halt‐registratie zijn vergelijkbaar met de reprimande‐
categorieën vernieling, geweld en zeden, drugsdelicten en het bezitten van een wapen.
Figuur 5.3: Aantal Halt‐afdoeningen voor vijf soorten strafbare feiten die ook in aanmerking
komen voor de reprimande; landelijk, per maand, januari 2019 t/m oktober 2021
180
160
140
120
100
80
60
40
20
0
jan mrt mei jul sep nov jan mrt mei jul sep nov jan mrt mei jul sep
2019 2019 2019 2019 2019 2019 2020 2020 2020 2020 2020 2020 2021 2021 2021 2021 2021
Baldadigheid
Vernieling
Mishandeling
Drugs
Wapens
Uit de figuur komt naar voren dat voor zowel baldadigheid en vernieling het aantal
afdoeningen in 2019 aanmerkelijk hoger was dan in de jaren daarna, met name in het voorjaar
en najaar van 2019. De aantallen waren in heel 2020 al lager, dus ruim voordat met de nieuwe
werkwijze reprimande werd gestart. Hier is geen duidelijke link te zien met de verschillende
lockdown‐maatregelen. Ook is er na de start van de Pilot Reprimande geen duidelijk lager
niveau te zien in het aantal Halt‐afdoeningen voor baldadigheid en vernieling. Wel is zichtbaar
dat er vanaf april 2021 nog iets minder vaak Halt wordt gegeven voor vernieling (ongeveer 10
keer per maand minder).
Als we kijken naar de registraties van Halt‐ afdoeningen voor mishandeling (dat pas vanaf 2020
apart wordt bijgehouden), dan zien we weinig verandering over de hele periode. Er lijkt een
lichte daling te zijn bij de eerste lockdown vanaf maart tot en met mei 2020, maar daarna
herstelt het niveau zich weer. Het niveau van Halt‐ afdoeningen blijft na oktober 2020
ongeveer gelijk tijdens de hele periode waarin de Pilot Reprimande loopt. Voor drugsdelicten
is te zien dat hiervoor vanaf juni 2020 pas substantiële aantallen zijn geregistreerd. Bij de start
van de Pilot Reprimande blijft dit eerst op ongeveer hetzelfde niveau (ongeveer 20 keer per
maand), vanaf mei is er iets minder vaak sprake van een Halt‐afdoening voor drugs (ongeveer
10 keer per maand). Wat betreft het bezit van wapens wordt uit de figuur zichtbaar dat Halt‐
afdoeningen hiervoor pas vanaf oktober 2020 substantieel voorkomen in de Halt‐registratie,
gelijklopend met de start van een actieplan vanuit de overheid voor de messenproblematiek.42
Vanaf november 2020 is het aantal Halt‐afdoeningen voor wapens op een ongeveer gelijk
niveau gebleven, met iets lagere aantallen tussen juni en september 2021.
42
Actieplan wapens en jongeren, 2020.
100
De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen
5.5.3 Ontwikkeling van de instroom in verschillende politie‐eenheden
Voor een nog meer gedetailleerd inzicht in mogelijke verschuivingen van Halt‐afdoeningen
naar de reprimande is ook geanalyseerd in hoeverre de ontwikkelingen verschillen tussen de
politie‐eenheden. In paragraaf 3.2.1 was geconstateerd dat mate waarin de reprimande wordt
toegepast tijdens de pilot vanaf oktober 2020 duidelijk verschilt tussen de politie‐eenheden.
Als er sprake is van een substantiële verschuiving dan zouden die verschillen ook duidelijk
moeten worden in de een verschillende ontwikkeling van de Halt‐afdoening in de politie‐
eenheden na de start van de reprimande.
Om hier meer zicht op te krijgen hebben we in Tabel 3.1 een vergelijking gemaakt van het
gemiddeld aantal Halt‐verwijzingen per maand voor de verschillende politie‐eenheden tijdens
2019 (voorafgaand aan de coronaperiode); in de periode maart 2020 tot oktober 2020 (vlak
voorafgaand aan de start van de Pilot reprimande) en tussen oktober 2020 en eind oktober
2021 (tijdens de Pilot Reprimande). We geven deze cijfers voor alle Halt‐verwijzingen in totaal,
en voor Halt‐verwijzingen voor diefstal, het meest voorkomende delict bij de reprimande. Om
een vergelijking te maken met de mate waarin de verschillende politie‐eenheden actief
gebruik maken van de reprimande, is ook weergegeven wat het gemiddeld aantal
reprimandes per maand was in de verschillende politie‐eenheden.43
Tabel 5.1: Gemiddeld aantal Halt‐verwijzingen algemeen en voor diefstal voorafgaand en
tijdens de Pilot Reprimande; uitgesplitst naar politie‐eenheid
Politie‐eenheid
Amsterdam
Den Haag
Limburg
Midden‐Nederland
Noord‐Holland
Noord‐Nederland
Oost‐Brabant
Oost‐Nederland
Rotterdam
Zeeland‐West‐Brabant
TOTAAL
NEDERLAND
Halt‐verwijzingen diefstal
gemiddeld per maand
2019 voor 2020 tijdens
corona
corona
38.0
13.6
42.7
26.1
13.5
8.1
39.2
20.3
35.9
18.9
28.3
15.1
18.8
12.0
41.3
31.7
35.3
17.9
27.0
15.9
tijdens
reprimande
10.1
15.8
6.6
14.9
20.5
18.3
10.0
27.1
12.0
8.5
25.7 %
39.5 %
18.5 %
26.6 %
‐ 8.5 %
‐21.2%
16.7 %
14.5 %
33.0 %
46.5 %
320.1
143.8
19.9 %
179.6
% daling
Uit de tabel komt naar voren dat er in alle politie‐eenheden een sterke daling is geweest in
het aantal Halt‐verwijzingen voor het strafrechtelijk feit diefstal na de start van de
coronapandemie in maart 2022 en de bijbehorende maatregelen. In de meeste politie‐
eenheden is er daarna sprake van een relatief lichte verdere daling, maar de grootste afname
vond plaats begin 2020 (zoals we eerder al zagen in figuur 5.2). Tussen de regio’s zijn er verder
ook duidelijke verschillen in de ontwikkeling van het aantal Halt‐verwijzingen tijdens de Pilot
Reprimande. In sommige politie‐eenheden daalt het gemiddeld aantal per maand relatief
sterk, bijvoorbeeld Den Haag, Rotterdam en Zeeland‐West‐Brabant. In andere politie‐
43
Er wordt geen figuur gepresenteerd van de ontwikkelingen in Halt‐afdoeningen per politie‐eenheid, omdat dit
een zeer wisselend en moeilijk te interpreteren patroon geeft. In plaats daarvan is een nadere bewerking
uitgevoerd van de gegevens om een meer zinvolle vergelijking mogelijk te maken.
101
De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen
eenheden daalt het minder sterk, en in twee politie‐eenheden (Noord‐Holland en Noord‐
Nederland) is er zelfs sprake van een toename.
Deze verschillen passen deels bij de verschillen in het gemiddeld aantal reprimandes per
maand. De relatief geringe daling in Limburg, Oost‐Brabant, en de stijging in Noord‐Holland
en Noord‐Nederland komen wel overeen met de relatief lage aantallen reprimandes die in
deze politie‐eenheden zijn gegeven. Ook de relatief geringe daling in Oost‐Nederland is te
begrijpen vanuit het gegeven dat daar al voor oktober 2020 was begonnen met de reprimande
als afdoeningsmogelijkheid. De sterke dalingen in Zeeland‐West‐Brabant en Den Haag passen
minder goed bij de cijfers over de reprimande. Kortom, er is wel een samenhang tussen de
dalingen van Halt‐verwijzingen in de verschillende politie‐eenheden met de toepassing van de
reprimande daar, maar die is niet perfect. In een deel van de politie‐eenheden is de toepassing
van de reprimande geen duidelijke verklaring voor veranderingen in het aantal Halt‐
verwijzingen voor diefstal.
Wat verder opvalt is dat de totale daling in het aantal Halt‐verwijzingen voor diefstal in deze
periode (gemiddeld bijna 36 per maand) in het niet valt bij het gemiddeld aantal reprimandes
per maand voor winkeldiefstal, dat is namelijk ruim 283. Als er al sprake is van een
verschuiving van Halt‐afdoeningen voor dit delict naar de reprimande, dan geldt dat slechts
een klein deel van de reprimandes lijkt te leiden tot het achterwege laten van een Halt‐
afdoening.
5.5.4 Verschuiving van Halt naar de reprimande?
Uit het cijfermatige overzicht wordt duidelijk dat er aanwijzingen zijn dat er weliswaar sprake
is van een verschuiving van een deel van de Halt‐verwijzingen naar de afdoening via de
reprimande, maar dat deze verschuiving relatief klein is. Het grootste deel van daling van de
instroom bij Halt in de laatste twee jaar is te linken aan de landelijke coronamaatregelen die
in deze periode zijn getroffen.
In zijn algemeenheid is het aantal Halt‐verwijzingen vanaf maart 2020 sterk gedaald, met
verschillende fluctuaties en tijdelijke pieken en dalen. Deze daling zette al in voordat de Pilot
Reprimande werd gestart. Er zijn ook opvallende paralellen te zien tussen de aantallen Halt‐
verwijzingen en de verschillende coronamaatregelen in deze periode, naast toe‐ en afnames
die zijn te linken aan de jaarwisseling en de zomerperiode. De grootste dalingen vonden plaats
tijdens perioden met strenge lockdowns en het sluiten van winkels, met name in het begin
van 2020 en eind 2021. Dit suggereert dat de belangrijkste oorzaak van de daling van het
aantal afdoeningen sinds begin 2019 is te wijten aan de coronaperiode. Als gevolg van de
maatregelen is het waarschijnlijk dat jongeren minder tijd zijn gaan doorbrengen op straat en
ook minder gelegenheid hadden tot het plegen van strafbare feiten zoals winkeldiefstal.
De ontwikkeling van het aantal Halt‐verwijzingen voor het delict diefstal bevestigt deze
analyse, met een zeer sterke daling begin 2020 tijdens de eerste coronalockdown en weer een
stijging in de periode waarin de matregelen werden losgelaten. Tegelijkertijd laten de cijfers
zien dat bij dit delict nog een verdere daling plaatsvindt na de invoering van de Pilot
Reprimande. Met name in 2021 ligt het niveau iets lager dan een jaar dan eerder, ook in
periodes waarin er weinig coronamaatregelen waren. Dat suggereert dat in ieder geval een
102
De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen
deel van de (winkel‐)diefstallen die eerder met Halt werden afgedaan, nu via de reprimande
worden afgehandeld.
Voor de ontwikkeling van de Halt‐cijfers bij andere soorten strafbare feiten is er geen duidelijk
verband met de Pilot Reprimande. Het aantal Halt‐verwijzingen voor baldadigheid,
mishandeling, drugsdelicten en het bezit van wapens is na de start van de pilot niet lager dan
voorheen. Alleen het aantal Halt‐verwijzingen voor het delict vernieling lijkt vanaf april 2021,
toen het gebruik van de reprimande als afdoening op stoom begon te komen, iets omlaag te
zijn gegaan (met 10 à 20 per maand).
Uit een vergelijking van de Halt‐cijfers tussen de verschillende politieregio’s komt naar voren
dat er deels een verband is tussen een relatief sterke of zwakke daling in het aantal Halt‐
verwijzingen voor diefstal en de mate waarin in een eenheid gebruik is gemaakt van de
reprimande, hoewel dit zeker geen een op een relatie is. Desondanks ondersteunt deze
bevinding de indruk dat de Pilot Reprimande heeft geleid tot een lichte verschuiving van de
Halt‐afdoening naar de reprimande.
5.6 Samenvatting van de bevindingen
In dit hoofdstuk is de vraag beantwoord in hoeverre de doelstellingen van de pilot zijn
gerealiseerd en hoe ze alsnog gerealiseerd zouden kunnen worden, wat de ervaringen zijn van
de betrokken organisaties, en welke aanbevelingen ze hebben voor de doorontwikkeling.
Hiervoor zijn de bevindingen van de procesevaluatie gekoppeld aan de bevindingen van de
planevaluatie en aangevuld met nieuwe informatie. Tot slot wordt onderzocht welke
neveneffecten worden ervaren en wat het effect was op de instroom bij Halt.
Een landelijk eenduidige werkwijze
De doelstelling van een landelijk eenduidige werkwijze is nog niet ten volle bereikt. Zo bleek
dat de presentatie van de werkwijze van de politie‐eenheden richting de basisteams in de
praktijk tot verschillende interpretaties leidde. De bekendheid met de pilot in de praktijk
varieert, ook binnen de politie‐eenheden. De onbekendheid met de werkwijze wordt geweten
aan de aanhoudende stroom van protocollen en werkwijzen waar de politieagenten op straat
mee worden geconfronteerd. Daarbij heeft de gelijktijdige invoering van de reprimande
meerderjarige first offenders die gepaard ging met veel voorlichtingsmateriaal en de
introductie van de RAPP‐app, voor ruis gezorgd. Dat de werkwijze nog niet alom bekend is,
blijkt ook daaruit dat er nog steeds minderjarigen die in aanmerking zouden kunnen komen
voor de reprimande op het politiebureau worden ingesloten waarmee ook de doelstelling om
die onnodige insluiting te voorkomen, niet ten volle wordt bereikt. Van diverse zijden wordt
de aanbeveling gedaan om de werkwijze beter bekend te maken op een wijze die aansluit bij
de politiepraktijk, vanuit de bedoeling en door het bespreken van casuïstiek.
Het bieden van een helder kader
Ook aan de doelstelling van het bieden een helder kader die onderdeel uitmaakt van de
doelstelling van een landelijk eenduidige werkwijze, maar in dit hoofdstuk apart is behandeld,
wordt nog niet ten volle voldaan. In de praktijk worden er verschillende interpretaties aan
gegeven en bij winkeldiefstal zijn er nu twee parallel lopende werkwijzen reprimande, voor
meerderjarigen en minderjarigen, met ieder een ander kader. Tevens is voor minderjarige
verdachten ook de bestaande werkwijze voor niet aangehouden verdachten gehandhaafd
103
De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen
waardoor er ook op dit vlak onduidelijkheid bestaat. Zo blijkt dat de reprimande vooral wordt
toegepast bij winkeldiefstal omdat niet alom bekend is dat de nieuwe werkwijze ook bij
andere feiten met een licht en eenvoudig karakter kan worden toegepast. Dat het feit in de
context moet worden bezien, wordt wel onderschreven, maar daarvoor is wel ervaring nodig.
Tot slot zorgen de telefonische voorgeleiding waarin de hOvJ de rechtmatigheid van de
aanhouding toetst en het checken van informatie door de hOvJ bij ZSM voor onduidelijkheid
omdat in beide gevallen in de praktijk niet helder is wat het doel daarvan is. Tevens zijn de
afspraken over wat moet worden geregistreerd en op welke wijze, nog niet voor iedereen
even helder.
Een proportionele en pedagogische afhandeling buiten het strafrecht
Met betrekking tot de doelstelling van een proportionele en pedagogische afhandeling buiten
het strafrecht zien de bij de pilot betrokken partijen als belangrijke meerwaarde van de pilot
de bredere doordenking van het creëren van ruimte buiten het strafproces om zonder
onnodige insluiting op het politiebureau. Tevens de aandacht voor opgroeigedrag en het feit
dat de reprimande als politie‐interventie hiermee een duidelijke basis krijgt. Het belangrijkste
pedagogische moment wordt gezien in het reprimandegesprek in aanwezigheid van de ouders
dat het beste persoonlijk en in de thuissituatie kan worden gevoerd. Om daar goed invulling
aan te geven, zou die wel gepaard moeten gaan met een herwaardering voor het
jeugdspecialisme bij de politie. In het kader van de proportionaliteit komt uit het onderzoek
naar voren dat er te gemakkelijk bij VT melding wordt gedaan vanuit het idee dat er nog een
toetsing plaatsvindt. De wijze waarop wordt getoetst, is echter heel wisselend zodat er ook
onterechte meldingen worden gedaan. Tot slot speelt ook de samenloop met het
winkelverbod en de winkelboete een rol in de proportionaliteit van de afhandeling. Hoewel
het om civielrechtelijke maatregelen gaat, worden deze door de minderjarige verdachten en
hun ouders wel als onderdeel van de afdoening ervaren.
Effecten op de instroom bij Halt
Tot slot kan op basis van de analyse van Halt‐cijfers geconcludeerd worden dat, voor het delict
diefstal en in enige mate voor het delict vernieling, er waarschijnlijk een lichte verschuiving is
geweest van de Halt‐afdoening naar de reprimande. Bij diefstallen gaat het waarschijnlijk om
enkele tientallen zaken gemiddeld per maand (tijdens de reprimande waren er 36 minder
Halt‐verwijzingen voor diefstal dan een jaar daarvoor). Dat is slechts een beperkt deel van het
totaal aantal Halt‐verwijzingen voor dit type strafbaar feit.
104
De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief
6 De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief
6.1 Inleiding
Uit de planevaluatie bleek dat de ontwikkeling richting een nodeloos gejuridificeerd proces
die aanleiding vormde tot de nieuwe werkwijze, mede is beïnvloed door jurisprudentie van
het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en de implementatie van diverse EU‐
richtlijnen. In paragraaf 6.2 zal worden onderzocht welke ruimte deze jurisprudentie van het
EHRM en de EU‐Richtlijnen waarop die regelgeving is gebaseerd, biedt als het gaat om een
reprimande. Daarbij zal tevens worden bezien hoe de buurlanden Duitsland en België met
deze Europese kinderrechtennormen zijn omgegaan. Vervolgens wordt in paragraaf 6.3 een
overzicht gegeven van de manier waarop in een aantal andere landen gebruik wordt gemaakt
van de reprimande of vergelijkbare interventies om te voorkomen dat minderjarige
verdachten verder in de strafrechtelijke procedure terechtkomen. Ook wordt de nieuwe
werkwijze in de huidige pilot in deze internationale context geplaatst, waarmee wordt
nagegaan in hoeverre mogelijke alternatieve werkwijzen of elementen in het buitenland ook
toepasbaar (kunnen) zijn in de Nederlandse situatie. Tot slot is om de mate waarin en wijze
waarop de pilot naar verwachting bijdraagt aan de realisatie van de gestelde doelen te
onderzoeken en in hoeverre er in de wetenschappelijke literatuur ondersteuning bestaat voor
de verwachte en beoogde uitkomsten van de reprimande, voor paragraaf 6.4 de
criminologische onderzoeksliteratuur over reprimandes en vergelijkbare interventies
geraadpleegd. Daar wordt beschreven wat we weten uit eerder empirisch onderzoek over de
effecten op recidive en zo mogelijk andere uitkomstmaten.
6.2 De reprimande in een breder juridisch perspectief
6.2.1 De oorsprong van de politie‐reprimande in Nederland
Een belangrijk verschil met de afdoening van strafzaken tegen volwassenen, is dat
jeugdstrafzaken, waar mogelijk, buitengerechtelijk worden afgedaan. Nederland kent daarin
een lange traditie die teruggaat tot 1897 toen bij Pro Juventute aangesloten advocaten met
OvJ’s afspraken maakten over afzien van vervolging als de minderjarige zich zou laten
begeleiden door een patroon van deze vereniging die toen nog uit vrijwilligers bestond. Vanaf
1922 werd de mogelijkheid van de OvJ om bij minderjarigen van vervolging af te zien, wettelijk
geregeld. Bij lichte feiten waarin geen begeleiding nodig was, gebeurde dat ook door een
zogenaamd ‘parketstandje’ waarbij de minderjarige naar het arrondissementsparket moest
komen en daar een waarschuwing kreeg. Het belang om dit soort lichte feiten buiten het
strafrecht te houden, werd sindsdien keer op keer door de regering benadrukt, ook middels
het uitsturen van circulaires.44
Vanaf 1948 kreeg de kinderpolitie een taak in de opsporing en deze deed zaken ook wel op
straat af zonder deze te registreren of maakte een proces‐verbaal op zonder deze door te
sturen naar het OM. Daarin traden verschillen op. Zo waren er gemeenten waar altijd proces‐
verbaal werd opgemaakt en gemeenten waar het gros van de jeugdzaken door de politie zelf
werd afgedaan. Zo hield de kinderpolitie van de gemeente Rotterdam ‘strafklasjes’ op de vrije
woensdag‐ of zaterdagmiddag waar kinderen na een toespraak door een politieambtenaar
een opstel of strafregels moesten schrijven. Deze ruimte die de politie decennialang had om
44
Uit Beijerse 2021, p. 84‐85.
105
De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief
lichte strafbare feiten zelf af te doen, leidde in 1979 in Rotterdam tot een experiment waaruit
later bureau Halt ontstond. Met financiële steun van de gemeente werden minderjarigen die
waren betrapt op vernieling of bekladding, door de politie verwezen naar een speciaal
daarvoor aangestelde maatschappelijk werker die er op toezag dat deze jongeren de
bekladdingen schoon maakten en de vernielingen repareerden. Deze Halt‐afdoening, die in
1995 als afdoening werd opgenomen in artikel 77e Sr, is jarenlang toegepast zonder dat
daarvoor een wettelijke regeling bestond, in het kader van een voorwaardelijk politiesepot
waarbij de politie een proces‐verbaal opmaakte, maar die niet doorzond naar de OvJ als werd
deelgenomen aan het Halt‐project.45
6.2.2 Buitengerechtelijke afdoening van jeugdstrafzaken en het IVRK
Dat jeugdstrafzaken buitengerechtelijk moeten worden afgedaan, is ook als belangrijk
beginsel opgenomen in artikel 40, derde lid, sub b van het in 1995 geratificeerde
Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Verdragsstaten moeten voor
de gevallen waarin dat passend en wenselijk is, zoveel mogelijk voorzien in een handelwijze
ten aanzien van jeugdige verdachten zonder over te gaan tot gerechtelijke stappen. Het VN‐
Kinderrechtencomité, dat toeziet op de naleving van het verdrag, licht in General Comment
nr.24 on children’s rights in the child justice system nader toe waarom het zo belangrijk is.
Hiermee wordt stigmatisering voorkomen en gezien de goede resultaten dient het ook de
samenleving en is het kosteneffectief. Verdragsstaten zouden het aantal feiten waarvoor dit
mogelijk is, steeds moeten uitbreiden, zelfs tot ernstige feiten, als dat passend is. De
mogelijkheden daartoe zouden zo vroeg mogelijk in het proces beschikbaar moeten zijn en
een integraal onderdeel moeten vormen van het jeugdstrafrecht. De maatregelen die ervoor
zorgen dat jeugdigen voorafgaand of tijdens het proces uit het strafrechtssysteem worden
geleid worden aangeduid met de term diversion. Een belangrijke voorwaarde is wel dat daarbij
de rechten van de mens en de wettelijke garanties volledig worden geëerbiedigd. Volgens het
VN‐Kinderrechtencomité betekent dit dat de wet specifiek moet aangeven in welke gevallen
een buitengerechtelijke afdoening mogelijk is, dat de beslissingen geregeld moeten zijn en dat
alle betrokken professionals getraind zijn en ondersteund worden. De afdoening mag alleen
worden ingezet als er overtuigend bewijs is van het strafbare feit en de minderjarige in
volledige vrijheid en vrijwillig heeft erkend daar verantwoordelijk voor te zijn. De minderjarige
moet ook instemmen met de buitengerechtelijke afdoening, in dit geval de reprimande, op
basis van verstrekte informatie over de inhoud en gevolgen als hij er niet aan meewerkt. Na
afronding moet de minderjarige er geen aantekening aan overhouden in de justitiële
documentatie. In dit verband is nog relevant dat wordt opgemerkt dat de afdoening niet
gepaard mag gaan met vrijheidsbeneming:
“Diversion measures should not include the deprivation of liberty”.46
Het overkoepelende artikel 40, derde lid, aanhef IVRK benadrukt daarbij het uitgangspunt dat
het streven van de verdragsstaten erop moet zijn gericht een apart jeugdstrafrecht tot stand
te brengen met in jeugd gespecialiseerde autoriteiten en instellingen. Volgens het VN‐
Kinderrechtencomité vereist dit onder andere de inrichting van gespecialiseerde jeugdunits
van de politie en dat alle betrokken professionals systematisch en voortdurend moeten
45
46
Uit Beijerse 2021, p.73‐74.
Committee on the Rights of the Child, General Comment No. 24 (2019), par. 13‐17.
106
De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief
worden getraind.47 Ook in de door de Europese Unie (EU) vastgestelde Richtlijn betreffende
procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure,
hierna aangeduid als Richtlijn 2016/800/EU, wordt benadrukt dat het personeel van
rechtshandhavingsinstanties dat te maken krijgt met zaken waarbij kinderen betrokken zijn,
een specifieke, op hun omgang met kinderen afgestemde opleiding hebben gevolgd inzake de
rechten van kinderen, kinderpsychologie, voor kinderen geschikte verhoortechnieken en aan
kinderen aangepast taalgebruik.48
6.2.3 De arresten Salduz en Panovits: ruimte voor uitzonderingen
Het arrest van het EHRM dat door de uitleg van de Hoge Raad de directe aanleiding was voor
het uitvaardigen van de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor (2010) die ervoor zorgde dat
een deel van de minderjarige verdachten geen afstand meer kon doen van
consultatiebijstand, betrof de 17‐jarige Yusuf Salduz die in Turkije werd aangehouden op
verdenking van deelname aan een onwettige demonstratie ter ondersteuning van de PKK.
Gezien de politieke context ging het niet bepaald om een reprimande‐feit. Salduz klaagde dat
hij tijdens het verhoor door de Turkse politie onder druk was gezet en geslagen om een
bekentenis af te leggen. Het EHRM oordeelde dat het recht op een eerlijk proces ex art. 6
Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) eist dat een verdachte gezien zijn
kwetsbare positie in een vroege fase toegang tot een advocaat moet hebben als waarborg dat
een verdachte er niet toe wordt gedwongen aan zijn eigen veroordeling mee te werken en als
waarborg tegen mishandeling. Dit zou vooral gelden bij verdenking van ernstige feiten:
“These principles are particularly called for in the case of serious charges, for it is in
the face of the heaviest penalties that respect for the right to a fair trial is to be
ensured to the highest possible degree by democratic societies.”
Er zouden uitzonderingen mogelijk zijn als ze helder zijn omschreven en de toepassing daarvan
strikt beperkt is in tijd. Er moet toegang zijn tot een advocaat vanaf het eerste verhoor als
verdachte door de politie, tenzij er in het licht van de omstandigheden van de zaak dwingende
redenen zijn om dit recht te beperken. Uitzonderingen zijn toegelaten op voorwaarde dat ze
het recht op een eerlijk proces van de verdachte niet onnodig schaden zoals in het geval dat
er belastende verklaringen zijn afgelegd zonder dat daar een advocaat bij aanwezig is.49
Het tweede arrest was dat van de 17‐jarige Andreas Panovits tegen Cyprus. Eveneens een
minderjarige verdachte, maar ook hier geen reprimande‐waardig feit, maar een verdenking
van moord. Ook Panovits legde onder druk een bekennende verklaring zonder vooraf een
advocaat te hebben kunnen consulteren. Het EHRM besteedde hier specifieke aandacht aan
de positie van minderjarigen en verbond het recht op rechtsbijstand aan het belang dat de
minderjarige vanaf het begin van de strafprocedure effectief kan participeren, waarbij
rekening wordt gehouden met zijn leeftijd, ontwikkelingsniveau en intellectuele en
emotionele capaciteiten. Er moet voor worden gezorgd dat hij de procedure begrijpt en dat
hij zich niet geïntimideerd voelt en geremd wordt om te spreken. Een minderjarige kan afstand
doen van het recht op rechtsbijstand, maar alleen als de wens daartoe op ondubbelzinnige
wijze is geuit, nadat de autoriteiten alle mogelijke maatregelen hebben genomen om ervoor
47
Committee on the Rights of the Child, General Comment No. 24 (2019), par. 106, 112.
Richtlijn 2016/800 van 11 mei 2016, PbEU 2016, L 132, artikel 20 en overweging 63.
49
EHRM 27 november 2008, NJ 2009/214 (Salduz v. Turkey), par. 54 en 55.
48
107
De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief
te zorgen dat hij op de hoogte is van zijn rechten en de gevolgen zijn van het doen van afstand
kan inschatten.50
Beide arresten hebben dus betrekking op zaken waar een reprimande in het geheel niet aan
de orde was en verdachten onder druk zijn gezet tijdens het politieverhoor. Rechtsbijstand
dient hier als een middel om de verdachte tegen die druk te beschermen. Het EHRM creëert
in beide zaken ruimte voor uitzonderingen zolang daarmee geen afbreuk wordt gedaan aan
het recht op een eerlijk proces. In het Panovits‐arrest wordt, ondanks dat dit arrest in het
teken staat van de specifieke situatie van minderjarige verdachten, ruimte gelaten om afstand
te doen van rechtsbijstand in het geval de verdachte op de hoogte is van zijn rechten en de
gevolgen van het doen van afstand kan inschatten.
6.2.4 Richtlijn 2016/800/EU: reikwijdte en proportionaliteitsclausule
De huidige wettelijke regeling van de verplichte consultatiebijstand is het directe gevolg van
de implementatie van de EU‐richtlijn betreffende het recht op toegang tot een advocaat in
strafprocedures, hierna aangeduid als Richtlijn 2013/48/EU.51 Daarin zijn nog wijzigingen
aangebracht bij de implementatie van de hiervoor genoemde Richtlijn 2016/800/EU die ziet
op minderjarige verdachten. Artikel 6 van die Richtlijn legt de verbinding tussen beide door te
bepalen dat kinderen die verdachte zijn in een strafprocedure, recht hebben op toegang tot
een advocaat in overeenstemming met Richtlijn 2013/48/EU. Dit is vanaf het moment dat
minderjarige ervan in kennis wordt gesteld dat deze verdachte is waarbij ze worden bijgestaan
door een advocaat voordat ze door de politie worden verhoord.52
Tijdens de onderhandelingen in Brussel over Richtlijn 2016/800/EU is namens Nederland
aandacht gevraagd om ruimte te laten voor de Halt‐afdoening gezien het belang van de
jeugdige.53 Als resultaat daarvan is aan artikel 2 over de reikwijdte van de richtlijn een nieuw
zesde lid toegevoegd:
Artikel 2 lid 6 Richtlijn 2016/800/EU
Onverminderd het recht op een eerlijk proces is deze richtlijn met betrekking tot lichte strafbare feiten:
a) waarvoor krachtens de wet van een lidstaat een sanctie door een andere autoriteit dan een in
strafzaken bevoegde rechtbank wordt opgelegd, en tegen het opleggen van deze sanctie beroep bij een
dergelijke rechtbank kan worden ingesteld, of kan worden verwezen naar een dergelijke rechtbank; of
b) waarvoor geen vrijheidsstraf kan worden opgelegd,
alleen van toepassing op de procedure voor een in strafzaken bevoegde rechtbank.
Deze richtlijn is in elk geval volledig van toepassing indien het kind zijn vrijheid is ontnomen, ongeacht
de fase van de strafprocedure.
Ook over artikel 6 is namens Nederland onderhandeld. Volgens artikel 6 lid 3 moeten lidstaten
ervoor zorgen dat minderjarigen zonder onnodige vertraging bijstand van een advocaat
krijgen vanaf het moment dat zij ervan in kennis worden gesteld dat zij verdachte zijn, in ieder
geval vanaf een van de in dat artikel genoemde vier situaties. Twee daarvan (bepaalde
onderzoekshandelingen en de oproeping voor de rechtbank) zijn niet van toepassing bij feiten
die voor een reprimande in aanmerking komen. De twee andere situaties zijn het moment
50
EHRM 11 maart 2009, NJ 2009/215 (Panovits v. Cyprus), par. 67 en 68.
Richtlijn 2013/48/EU van 22 oktober 2013, PbEU 2013, L 294.
52
Richtlijn 2016/800/EU, par. 25.
53
Kempen & Uit Beijerse, NtEr 2016/7, p.230‐236.
51
108
De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief
voorafgaand aan het verhoor door de politie en het moment na de vrijheidsbeneming.
Volgens artikel 6 lid 6 kan hiervan worden afgeweken in het geval dat dat niet evenredig is
gezien hef feit en de omstandigheden, de proportionaliteitsclausule:
Artikel 6 lid 6 Richtlijn 2016/800/EU
Op voorwaarde dat dit met het recht op een eerlijk proces strookt, mogen de lidstaten afwijken van lid
3 wanneer bijstand door een advocaat niet evenredig is in de omstandigheden van de zaak, met
inachtneming van de ernst van het ten laste gelegde strafbare feit, de complexiteit van de zaak en de
maatregelen die naar aanleiding van een dergelijk strafbaar feit zouden kunnen worden opgelegd,
waarbij geldt dat de belangen van het kind altijd de eerste overweging dienen te vormen.
Volgens de toelichting moeten lidstaten, op voorwaarde dat dit strookt met het recht op een
eerlijk proces, kunnen afwijken van de verplichte rechtsbijstand indien dit niet evenredig is in
het licht van de omstandigheden van de zaak, waarbij geldt dat de belangen van het kind altijd
de eerste overweging dienen te vormen. Uitzonderingen daarop zijn de situatie dat een kind
voor de rechtbank of rechter moet verschijnen met het oog op een besluit over detentie en
wanneer vrijheidsbeneming als straf in een strafprocedure wordt opgelegd.54 Daar is in het
geval van een reprimande echter geen sprake van.
6.2.5 De Duitse wet: niet als naar verwachting wordt afgezien van strafvervolging
In Duitsland is de jeugdwetgeving, anders dan in Nederland, geregeld in aparte
jeugdwetboeken, het Jugendgerichtsgesetz (JGG) en het jeugdbeschermingsrecht in het
Gesetz für Jugendwohlfahrt (JWG). Beide wetboeken zijn in verband met elkaar ingevoerd in
de jaren 1922 en 1923. Waarschijnlijk is het feit dat het jeugdstrafrecht in een apart wetboek
is geregeld, ook de reden dat bij de wijziging van de regeling van de rechtsbijstand de
implementatie van de Richtlijn 2016/800/EU centraal stond en niet die van Richtlijn
2013/48/EU. Het is goed om op te merken dat de ondergrens in Duitsland 14 jaar is wat
betekent dat 12‐ en 13‐jarigen buiten het strafrecht vallen en die zaken die voor kinderen van
die leeftijd in Nederland voor een reprimande in aanmerking komen, in Duitsland
waarschijnlijk ook met een waarschuwing worden afgedaan, maar dan informeel, zonder
voorgeschreven werkwijze of juridische procedure.
De in Richtlijn 2016/800/EU hiervoor genoemde proportionaliteitsclausule is hier ook terug te
vinden in de wet. In aansluiting op artikel 68, vijfde lid, JGG waarin wordt bepaald dat er sprake
is van noodzakelijke verdediging als “die Verhängung einer Jugendstrafe (…) zu erwarten ist”
ofwel het opleggen van een jeugdstraf te verwachten is, is in artikel 68a lid 1 JGG een
uitzondering gemaakt op de bepaling dat een advocaat in geval van noodzakelijke verdediging
ten spoedigste en nog voor het inhoudelijke verhoor moet worden geregeld. Die uitzondering
wordt als volgt omschreven:
Dies gilt nicht, wenn ein Fall der notwendigen Verteidigung allein deshalb vorliegt, weil dem
Jugendlichen ein Verbrechen zur Last gelegt wird, ein Absehen von der Strafverfolgung nach § 45
Absatz 2 oder 3 zu erwarten ist und die Bestellung eines Pflichtverteidigers zu dem in Satz 1 genannten
Zeitpunkt auch unter Berücksichtigung des Wohls des Jugendlichen und der Umstände des Einzelfalls
unverhältnismäßig wäre.
54
Richtlijn 2016/800/EU, par.30.
109
De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief
Dat betekent dus dat dit niet geldt als een jeugdige wordt verdacht van een feit waarbij naar
verwachting wordt afgezien van strafvervolging en toevoeging van een advocaat op dat
moment, ook met het oog op het welzijn van de jongere en de omstandigheden van het
individuele geval disproportioneel zou zijn. In Duitsland kan alleen de OvJ beslissen over een
buitengerechtelijke afdoening. Dat heeft historische redenen, om machtsmisbruik door de
politie voorkomen waar sprake van was onder het Naziregime. Omdat de politie door de
nieuwe regeling een essentiële filterfunctie heeft gekregen, riep deze in dat opzicht nog wel
wat discussie op.55
6.2.6 De Belgische Omzendbrief: een andere regeling voor ‘mineure’ feiten56
Minderjarigen die worden verdacht van een strafbaar feit vallen onder het
jeugdbeschermingsrecht. Sinds de zesde staatshervorming van 2014 is jeugddelinquentie een
bevoegdheid van de gemeenschappen, zodat er niet meer één Belgisch systeem is. Daarop
zijn er wel uitzonderingen, o.a. de procedureregels. Dat maakt dat de ‘Salduz’‐wetgeving nog
wél federaal is, en dus voor heel België geldt.57 Anders dan in Nederland, waar de Salduz‐
jurisprudentie in 2010 leidde tot een Aanwijzing van de Procureurs‐Generaal, leidde deze in
België al in 2011 tot een aanpassing van de wet,58 aangeduid als de Salduz‐wet. In 2016 werd
de wet nogmaals aangepast,59 aangeduid als de Salduz‐bis wet, om de eerdergenoemde EU‐
Richtlijnen te implementeren. Deze wetgeving leidde niet alleen tot aanpassing van het
Wetboek van Strafvordering, maar ook van de Wet betreffende de voorlopige hechtenis
(WVH). Daar is de met de aanhouding vergelijkbare ‘arrestatie’ bij een op heterdaad ontdekte
‘misdaad’ of op heterdaad ontdekt ‘wanbedrijf’ geregeld. Deze tweedeling tussen misdaden
en wanbedrijven komt uit de Code Pénal en is in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht van
1886 samengegaan in de term ‘misdrijven’. Omdat alleen voor ‘misdaden’ voorlopige
hechtenis mogelijk was en, op enkele uitzonderingen na, niet voor ‘wanbedrijven’, is de term
‘misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten’ geïntroduceerd. Het hoofdcriterium
was dat het moest gaan om misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een
gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.60
Sinds de Salduz‐wet heeft elke verdachte die van zijn vrijheid is beroofd, recht op
‘vertrouwelijk overleg’ met een advocaat. Dat moet binnen 2 uur plaatsvinden vanaf het
contact met de gekozen advocaat of de permanentiedienst (vergelijkbaar met de Nederlandse
piketcentrale). Zo niet, dan vindt er een telefonisch vertrouwelijk overleg plaats.
Meerderjarige verdachten mogen daarna vrijwillig en weloverwogen afstand doen van het
recht op vertrouwelijk overleg met een advocaat, minderjarigen niet (artikel 2bis WVH). In
een ‘omzendbrief’ (vergelijkbaar met een Richtlijn) van het OM is een afwijkende werkwijze
geregeld voor ‘mineure feiten’. Dit zijn feiten waarvoor geen verhoor of geen onmiddellijk
verhoor nodig of mogelijk is. Volgens de omzendbrief is er geen algemene verplichting om in
elke zaak tot een verhoor over te gaan en zijn veel misdrijven waar vrijheidsbenemende
straffen op zijn gesteld, eenvoudige en niet betwiste feiten waarvoor geen werkelijk verhoor
nodig is omdat ze voldoende vaststaan op grond van het bewijs dat er ligt. Zo zouden veel
55
Höynck & Ernst, ZJJ 2020/3, p.252.
Met dank aan prof.Johan Put, hoogleraar KU Leuven, voor het doornemen van de tekst.
57
Put 2021.
58
Belgisch Stb. 5 september 2011, 253.
59
Belgisch Stb. 24 november 2016, 308.
60
Uit Beijerse 1998, p.52, 60‐61.
56
110
De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief
winkeldiefstallen of gewone diefstallen nagenoeg onweerlegbaar worden bewezen op grond
van getuigenissen of beelden van camerabewaking en worden behandeld op grond van een
onmiddellijke minnelijke schikking.61
In de omzendbrief wordt verwezen naar de proportionaliteitsclausule in artikel 6 lid 6 van
Richtlijn 2016/800/EU, dat lidstaten op voorwaarde dat dit strookt met het recht op een eerlijk
proces, mogen afwijken van verplichte rechtsbijstand wanneer dat niet evenredig is in de
omstandigheden van de zaak, met inachtneming van de ernst van het strafbare feit, de
complexiteit van de zaak en de maatregelen die naar aanleiding van dergelijk strafbare feit
zouden kunnen worden opgelegd, waarbij de belangen van het kind de eerste overweging
moeten vormen. Er kan in dergelijke zaken worden gewerkt met een geschreven procedure
met een invulformulier. Uit dat formulier moet dan blijken dat het gaat om eenvoudige en
niet betwiste feiten waarvoor geen werkelijk verhoor nodig is en die voldoende vaststaan op
grond van de verzamelde bewijzen (heterdaad, door politie, een winkeldetective, of via
duidelijke vaststelling op camerabeelden). Verder moet uit het formulier blijken dat de
verdachte expliciet is geïnformeerd dat hij het recht heeft om te zwijgen of niet mee te werken
en dat hij is voorgelicht over de gevolgen daarvan. Tevens moet de verdachte de mogelijkheid
worden geboden om alsnog gehoord te worden als hij de feiten wil betwisten.62
In een aparte omzendbrief voor minderjarigen is dit verder uitgewerkt. Hierin staat dat het
moet gaan om een eenvoudig feit waarbij een verhoor niet nodig is omdat het feit voldoende
is aangetoond op basis van de bewijzen die zijn verzameld door de politie of winkel of op basis
van een duidelijke vaststelling en ze dus moeilijk betwistbaar lijken. De feiten die ervoor in
aanmerking komen zijn: gewone diefstal, bezit van cannabis, bezit van andere wapens dan
vuurwapens of explosieven, opzettelijke vernieling van een voertuig, vernieling van
monumenten of graven, vernieling of beschadiging van eetwaren of andere roerende
eigendommen, graffiti, beschadiging van andermans onroerende eigendommen, vernieling
van afsluitingen, beperkt tot 250 euro schade. De verdachte moet minimaal 14 jaar oud zijn.
Het formulier moet vermelden dat de minderjarige het recht heeft om zichzelf niet te
beschuldigen, om te zwijgen en dus te weigeren het formulier in te vullen, om het verzoek te
doen om gehoord te worden indien hij de feiten wenst te betwisten of een ander licht op het
verloop van de feiten wenst te werpen en om een advocaat te raadplegen.
Het formulier kan niet worden ingevuld op het politiebureau, maar moet thuis worden
ingevuld, al zou het in de praktijk wel gebeuren dat minderjarigen worden uitgenodigd om dit
op het politiebureau in te vullen.63 Het beperkt zich tot opmerkingen over de feiten en de
mogelijkheid te verzoeken om alsnog door de politie verhoord te worden en mag geen vragen
bevatten over de familie‐situatie, de situatie op school of de activiteiten van de minderjarige.
In principe wordt elk eenvoudig feit dat in de lijst is opgenomen, behandeld middels het
formulier of de vragenlijst tenzij de magistraat het opportuun acht om een verhoor te bevelen,
bijvoorbeeld wanneer tegen de minderjarige al eerder processen‐verbaal voor gewone
diefstal of bezit van cannabis zijn opgemaakt. Als het formulier is gebruikt in een situatie die
daar niet voor bedoeld is of als bijzondere omstandigheden een verhoor lijken te
rechtvaardigen, kan de parketmagistraat alsnog een verhoor van de minderjarige bevelen. Als
61
Omzendbrief COL.8/2011, herziene versie van 18 oktober 2018, p. 79, 82.
Omzendbrief COL.8/2011, herziene versie van 18 oktober 2018, p. 84‐86.
63
Informatie van Lynn Meeuwissen, jeugdrechtadvocaat in België.
62
111
De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief
het nodig wordt gevonden om de minderjarige te verhoren over zijn persoonlijke situatie
(persoonlijkheid en milieu), worden ook de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen
verhoord. Of een formulier of vragenlijst in een arrondissement mag worden gebruikt, is
overgelaten aan de procureur des Konings.64
6.2.7 De Nederlandse regeling van de consultatiebijstand in perspectief
In Nederland werd in 2010 als gevolg van het Salduz‐arrest de Aanwijzing rechtsbijstand
politieverhoor65 ingevoerd. Op basis daarvan konden minderjarigen van 12 tot 15 jaar die
werden verdacht van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis was toegelaten, geen
afstand doen van die consultatiebijstand. Omdat ook diefstal een misdrijf is waarvoor volgens
de wet voorlopige hechtenis is toegelaten, werden sinds die tijd geregeld minderjarige first
offenders van kleine winkeldiefstallen in de politiecel aangetroffen die daar zaten te wachten
op de komst van de advocaat. Ook vanuit de advocatuur zelf werd aandacht gevraagd voor dit
probleem. Zo schreef de Vereniging Jeugdrechtadvocaten Rotterdam (VJAR) in 2014 een
klachtbrief aan de Politie Rotterdam‐Rijnmond:
“Helaas zien wij regelmatig dat minderjarigen zelfs voor een klein vergrijp als
winkeldiefstal een nacht in de cel op het politiebureau moeten vertoeven.”
De advocaten pleitten voor kindvriendelijke cellen en verblijfsruimtes zoals in België, maar
ook om het verblijf van kinderen op het politiebureau te beperken tot die gevallen waarin er
geen enkele andere mogelijkheid is. In een TV‐uitzending werd dit standpunt nader toegelicht
en onderbouwd met voorbeelden en lieten ook advocaten uit Den Haag en Amsterdam met
voorbeelden zien dat daar dezelfde problemen speelden.66
De discussie werd ook breder gevoerd, maar daarin ging het al gauw over de situatie van
minderjarigen in politiecellen in het algemeen en niet over de minderjarigen die voor 2010
niet in de politiecel terecht kwamen, maar direct naar Halt werden doorverwezen. In de vele
rapporten die zijn verschenen, zijn er af en toe wel opmerkingen over gemaakt. Zo valt te
lezen dat jongeren die voor een Halt‐afdoening in aanmerking komen, langer dan voorheen in
een voorlopig arrestantenverblijf moesten doorbrengen, dat kattenkwaad daarmee wordt
gecriminaliseerd en dat er sprake is van een disproportionele reactie als een minderjarige die
een bal door een ruit heeft geschoten, drie tot vier uur in een politiecel moet doorbrengen.67
In maart 2017 is de verplichte consultatiebijstand als gevolg van de implementatie van de EU‐
richtlijn ‘betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures’ uitgebreid
naar alle aangehouden minderjarige verdachten.68 De verplichte consultatiebijstand voor
jeugdige verdachte is geregeld in artikel 489, eerste lid, Sv luidt:
Indien de verdachte is aangehouden, stelt de officier van justitie of de hulpofficier van
justitie die bij de voorgeleiding beveelt dat de verdachte wordt opgehouden voor
64
Omzendbrief nr. COL 11/2018, 16 augustus 2018, p. 11‐12. Zie over dit onderwerp ook: Gorter 2022.
Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor (Stcrt. 2010, 4003).
66
Klacht Vereniging Jeugdrechtadvocaten Rotterdam d.d. 25 november 2014 en TV‐uitzending ‘Altijd wat.
Jeugdigen in politiecellen', KRO 9 december 2014.
67
Valkeman 2015, p.44 en 65.
68
Stb. 2016, 476.
65
112
De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief
onderzoek, het bestuur van de raad voor rechtsbijstand direct van zijn aanhouding in
kennis, opdat het bestuur een raadsman aanwijst.
Verder vermeldt het tweede lid dat de bepaling waarin staat dat de verdachte vrijwillig en
ondubbelzinnig afstand doen van het recht op rechtsbijstand (art.28a Sv) waarna hij door de
opsporingsambtenaar wordt voorgelicht over de gevolgen daarvan en wordt medegedeeld
dat hij van zijn beslissing kan terugkomen, niet van toepassing is. Bij de implementatie van de
EU‐Richtlijn ‘betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde
zijn in een strafprocedure’, in juni 2019, is er nog wel in voorzien dat de minderjarige
verdachte die ’s avonds wordt heengezonden omdat er geen advocaat beschikbaar en daarbij
wordt aangezegd om de volgende dag terug te komen voor verhoor, het recht op
rechtsbijstand behoudt.69 Maar dat laat onverlet dat het nog steeds zo is geregeld dat
aangehouden minderjarige verdachten geen afstand kunnen doen van rechtsbijstand, ook
niet als ze worden verdacht van een licht feit waarvoor buitengerechtelijke afdoening is
aangewezen.
6.2.8 De Nederlandse regeling van de burgeraanhouding in perspectief
Hoewel veel aandacht uitgaat naar de gevolgen van de verplichte rechtsbijstand, blijkt uit deze
evaluatie dat het probleem dat de aanleiding vormde voor de pilot, zich vooral voordoet bij
de burgeraanhouding door de winkelier. In vrijwel alle reprimandezaken waarin er geen
aanhouding is verricht, ging het om vernielingen waarin de politie geen aanhouding had
verricht, maar de betrokken minderjarige had aangesproken of op basis van camerabeelden
thuis had opgezocht of uitgenodigd voor een gesprek. In enkele winkeldiefstalincidenten koos
de winkelier er bewust voor om in het belang van de minderjarige geen aanhouding te
verrichten, maar over het algemeen wordt er bij winkeldiefstal vrij standaard gebruik gemaakt
van de aanhouding. Dat leidt tot de scheve situatie dat een winkeldiefstal van een reep
chocolade in de praktijk leidt tot een gejuridificeerd proces met insluiting op het politiebureau
en een daarmee qua ernst vergelijkbare lichte vernieling niet, omdat de politie daar anders
mee omgaat.
Deze bevoegdheid van elke burger om een verdachte bij ontdekking op heterdaad bij elk
strafbaar feit te kunnen aanhouden, staat al sinds 1838 in de wet. Omdat de omvang en
spreiding van het politieapparaat destijds nog zeer gering was en het, mede gezien de zeer
geringe mobiliteit, dus heel lang kon duren voordat de politie ter plaatse was, was het doel
daarvan dat de burger voorlopig, in afwachting van de komst van het gezag, kon voorkomen
dat een verdachte van een strafbaar feit zou ontsnappen.70 De aanhouding moet een
strafvorderlijk doel dienen71 en de burger of winkelier is daar niet toe verplicht, maar bevoegd.
Deze aanhoudingsbevoegdheid is geen zelfstandige bevoegdheid maar een afgeleide van de
aanhoudingsbevoegdheid van de politie), teneinde de verdachte naar een plaats van verhoor
over te brengen.. Het doel daarvan is om de verdachte over te dragen aan een
opsporingsambtenaar (art. 53 lid 4 Sv). 72 Het is een strafvorderlijk dwangmiddel en als de
burger daartoe overgaat, moeten de te verrichten handelingen om de verdachte onder
69
Stb. 2019, 180.
Uit Beijerse 1998, p.97‐98.
71
Kamerstukken II 1913/14, 286, 3, p. 77.
72
Moerman 2016, p. 89 en 94.
70
113
De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief
controle te krijgen, wel voldoen aan de ongeschreven beginselen van proportionaliteit en
subsidiariteit73 Dat betekent dat de aanhouding in verhouding moet staan tot de ernst van het
strafbare feit en dat er geen ander minder ingrijpend middel voorhanden moet zijn om
hetzelfde doel te bereiken. Vanwege de leeftijd en kwetsbaarheid van een minderjarige
verdachte is een aanhouding in geval van een licht feit eerder disproportioneel dan bij een
meerderjarige verdachte. Er zijn bij minderjarige verdachten ook meer alternatieven
voorhanden om het doel te bereiken dat met de aanhouding wordt beoogd doordat de ouders
of verzorgers kunnen worden betrokken74 Zo bezien voldoet de inzet van een
burgeraanhouding in gevallen waarin een minderjarige wordt betrapt op diefstal van een
blikje fris en direct meewerkt, niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Om de Nederlandse regeling van de burgeraanhouding in perspectief te plaatsen, is het
interessant om de vergelijking te maken met de Belgische regeling. Die kent eveneens de
mogelijkheid van ‘een particulier’ om in geval van ontdekking op heterdaad iemand vast te
houden (art. 1 lid 3 Wet betreffende de voorlopige hechtenis), maar in de praktijk wordt wel
gesproken van ‘weerhouden door een particulier’ wat uitdrukt dat de particulier iemand
tegenhoudt om weg te lopen en dus niet zelf aanhoudt of arresteert. De ‘arrestatie’ is alleen
toegekend aan de officier van gerechtelijke politie. De particulier moet aangifte doen waarbij
in geval van winkeldiefstal tevens een formulier wordt ingevuld over de omstandigheden van
het feit om op basis daarvan te toetsen of het gestolen goed teruggenomen of vergoed kan
worden en of er camerabeelden zijn. De agent die ter plaatse komt, beslist op basis daarvan
of de burger vastgehouden blijft en ter beschikking wordt gesteld van een officier van
gerechtelijke politie. Als het om een reprimande‐feit gaat zoals diefstal van snoep of een blikje
cola, neemt de politie de minderjarige wel over, maar neemt deze een bewarende maatregel
waarbij de minderjarige in een jeugdkamer wordt geplaatst. De ouders worden gebeld en die
komen naar het bureau en moeten een formulier invullen waarin ze het verzoek kunnen doen
om hun kind alsnog te verhoren.75 De Belgische regeling is dus redelijk vergelijkbaar met de
Nederlandse regeling, maar kent een minder grote macht toe aan de burger doordat de politie
ter plaatse niet verplicht is de vasthouding voort te zetten, ofwel, vanuit het Nederlandse
proces bezien, de aanhouding over te nemen.
6.3 De reprimande en vergelijkbare reacties in andere landen
In deze paragraaf wordt geïnventariseerd hoe in een aantal andere landen gebruik wordt
gemaakt van de reprimande of vergelijkbare reacties die proberen te voorkomen dat jeugdige
verdachten verder in de strafrechtelijke procedure terechtkomen. Dit biedt informatie over
mogelijke alternatieve werkwijzen of elementen die ook toepasbaar kunnen zijn in de
Nederlandse situatie.
Om gegevens te vinden over de reprimande en vergelijkbare reacties in andere landen zijn
eerst internationale overzichten geraadpleegd over de sancties en maatregelen binnen het
jeugdstrafrecht in verschillende landen (Bailleau & Cartuyvels, 2010; Decker & Marteache,
2017; Junger‐Tas & Decker, 2006; Junger‐Tas & Dünkel, 2009; Zimring, Langer, & Tanenhaus,
2017). De meest recente bundel van Decker en Marteache uit 2017 over het jeugdstrafrecht
73
HR 5 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:304, NJ 2019/124, 'SR‐Updates.nl 2019‐0061, m.nt. J.H.J. Verbaan.
Uit Beijerse 2021, p. 101.
75
Interview met de commissaris van de interventiepolitie uit het arrondissement Antwerpen.
74
114
De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief
in 26 landen is voor de verdere analyse als uitgangspunt gebruikt. Hiermee kon een eerste
indruk worden verkregen van de landen waar relevante reacties voor jeugdigen worden
gehanteerd. Daarbij is niet alleen gekeken naar reprimandes in de vorm zoals die in de pilot
in Nederland wordt aangeboden, maar ook breder naar reacties en interventies die vallen
onder het ruimere begrip ‘diversion’. Aanvullende literatuur uit verschillende landen, waar
gebruik wordt gemaakt van dergelijke reacties, is vervolgens verzameld en bestudeerd. Ook
hebben we contact gezocht met een aantal internationale experts en met enkele auteurs van
bijdragen aan de overzichtsbundels.
In deze paragraaf zijn de landen beschreven waar in een of andere vorm gebruik wordt
gemaakt van reprimandes of waarschuwingen als reactiemogelijkheid voor jonge daders,
namelijk: België, Duitsland, Frankrijk, Zwitserland, Engeland, Wales, Schotland, Ierland,
Canada, Australië en de Verenigde Staten. Er zijn ook landen waarvan het
jeugdstrafrechtsysteem wel is beschreven in de literatuur maar waar in het geheel geen
sprake lijkt te zijn van een reprimandemogelijkheid, of waarvoor wij geen duidelijke
aanwijzingen vonden: Oostenrijk, Denemarken, Spanje, Mexico, Japan, Turkije, Palestina,
Ghana, Kenya en Oeganda. Over andere landen konden wij in de internationale literatuur geen
informatie vinden met betrekking tot de toepassing van reprimandes of andere vormen van
diversion in het jeugdstrafrecht.
De landen die we hieronder beschrijven komen op bepaalde aspecten overeen in de
mogelijkheden voor en toepassingen van reprimandes of waarschuwingen aan minderjarige
daders. Echter, er zijn tevens belangrijke verschillen tussen de landen te ontdekken. Dit is niet
alleen op hoofdlijnen het geval, maar ook op beleidsmatige en organisatie‐gerelateerde
details. Bovendien is in vrijwel alle bestudeerde landen de toepassing van de reprimande en
vergelijkbare justitiële reacties door de jaren heen aan veranderingen onderhevig geweest.
Hieronder wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste elementen met betrekking tot
de doelstellingen en de opzet van reprimandes, en diversion in het algemeen. Per element
wordt beschreven hoe de bestudeerde landen daar invulling aan hebben gegeven. Tot slot
wordt samenvattend beschreven op welke hoofdpunten de landen van elkaar verschillen in
de toepassing van reprimandes en vergelijkbare reacties. Het gaat hier vooral om de doelen
en inrichting van de reprimande en niet om het proces daar naartoe en het vraagstuk van de
burgeraanhouding, de voorgeleiding voor de hOvJ en de verplichte consultatiebijstand
voorafgaand aan het verhoor.
6.3.1 Buitengerechtelijke afdoening in andere landen
In de internationale literatuur is voor verschillende landen beschreven welke gedachten en
beweegredenen er achter de reprimande en vergelijkbare diversion‐interventies ten
grondslag hebben gelegen.
In buurland België heeft er een hervorming van de Wet Betreffende de Jeugdbescherming in
2006 plaatsgevonden, omdat er meer prioriteit uit moest gaan naar het principe van herstel
(Dumortier et al., 2017). Een gevolg hiervan was dat er diversion‐maatregelen in het leven
werden geroepen, waaronder waarschuwingen. Daarnaast is in het Duitse jeugdstrafrecht
vanaf de jaren ’80 een beweging ingezet richting meer diversion en educatieve, alternatieve
sancties (Dünkel, 2017). Men achtte dit een zinvolle strategie om met de toenemende
115
De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief
jeugdcriminaliteit om te gaan (Dünkel, 2009). Daarbij speelde een rol dat op die manier de
caseload van het jeugdstrafrechtsysteem beperkt kon blijven. Deze factor heeft mogelijk ook
in de ontwikkeling van diversion in Frankrijk een rol gespeeld. Bailleau (2010) en Mouhanna
en Vesentini (2016) kijken kritisch naar het gebruik van de rappel à la loi (een herinnering aan
de wet), oftewel de formele waarschuwing aan met name jongeren die een licht vergrijp
hebben gepleegd. Volgens hen valt de populariteit van de waarschuwing onder de
vervolgingsautoriteiten te verklaren doordat het een caseload‐vermindering met zich
meebrengt. Het doel van de “rappel à la loi” in Frankrijk is om de minderjarige erop te wijzen
dat deze de wet heeft overtreden en ervoor te zorgen dat de minderjarige niet nogmaals een
strafbaar feit begaat (Wyvekens, 2006). Daarmee lijkt het erop dat het beperken van recidive
één van de doelstellingen van deze waarschuwing is. Tevens komt dat overeen met de
Zwitserse vorm van de reprimande. Daar is de reprimande neergelegd in art. 22 van de
‘Federal Juvenile Criminal Code’ (JCC), die vanaf 2007 in werking is getreden (Pruin et al.,
2017). De doelstelling van de reprimande is om recidive te voorkomen, zoals blijkt uit de
wettekst: “in order to prevent the juvenile from committing further criminal acts.”
Bovendien blijkt voor enkele Angelsaksische landen dat het voornaamste doel van diversion,
en daarmee het waarschuwen van jonge verdachten, is om een proportionele reactie op het
gepleegde delict te geven en recidive te voorkomen. Uit het beleidsstuk van Ministry of Justice
(2013) van Engeland en Wales blijkt dat het waarschuwen van jongeren als doelstelling heeft
om een proportionele, passende reactie te geven en hen buiten het strafrecht te houden, en
met name wanneer er extra hulpverlening aan te pas komt, om recidive te beperken. In
Ierland kunnen jongeren een waarschuwing krijgen in het kader van de Garda Juvenile
Diversion Programme (GJDP), dat als doel heeft om hen niet verder de justitiële keten in te
sturen. De Ierse wet geeft daarentegen geen omschrijving van het doel van de waarschuwing,
maar uit onderzoek van Kilkelly (2014) blijkt dat het voornamelijk tot doel heeft om de
jeugdige te waarschuwen voor de gevolgen van het opnieuw plegen van een strafbaar feit en
daarmee het voorkomen van recidive. Voorts wordt in Schotland sinds 2011 gewerkt volgens
de ‘Whole System Approach’ (WSA): een landelijk beleidskader voor de strafrechtelijke aanpak
van jeugdcriminaliteit (Maglione et al., 2020). De centrale doelstelling van de WSA is “to
achieve positive outcomes for some of the most vulnerable young people in Scotland, helping
them to fulfil their potential and become valuable contributors to their communities”
(MacQueen & McVie, 2013). Om dit te bereiken zouden jongeren uit het strafrecht geweerd
moeten worden door vroeg en effectief in te grijpen, diversion‐maatregelen in te zetten en
gemeentelijke alternatieven te introduceren (Benbow, 2019; Gillon, 2018; Robertson, 2017).
Eén van de diversion‐mogelijkheden binnen dit kader is het geven van waarschuwingen.
Buiten Europa hebben landen als Canada, Australië en de Verenigde Staten ook een
ontwikkeling in diversion gekend. In Canada bevat de Youth Criminal Justice Act (YCJA)
bepalingen die als doel hebben om meer nadruk te leggen op het “rehabiliteren en re‐
integreren” van jongeren die een strafbaar feit plegen (Hutchinson & Smandych, 2005). Eén
van de manieren om dat te bereiken is met buitengerechtelijke maatregelen. Daarnaast is het
doel van politiewaarschuwingen in Australië om aan de dader uit te leggen wat de impact van
het delict is en de mogelijke gevolgen van toekomstig crimineel gedrag (Jordan & Farrell, 2013;
Shirley, 2017). Tot slot heeft de Commission on Law Enforcement and the Administration of
Justice, opgericht in 1965 door president L.B. Johnson, in de Verenigde Staten onderzocht in
hoeverre de toenmalige strafrechtsketen effectief was in het voorkomen en bestrijden van
116
De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief
(jeugd)criminaliteit (Farrell et al., 2018; Koch, 1985). Destijds heerste er ontevredenheid over
het toenmalige jeugdstrafrechtsysteem, dat niet bleek bij te dragen aan het ‘rehabiliteren’
van jonge daders, het terugdringen van delinquentie en het opleggen van rechtvaardige
interventies. Daarom introduceerde deze commissie diversion‐programma’s voor jeugdige
daders en werden speciale Youth Service Bureaus in het leven geroepen om deze uit te voeren
(Koch, 1985). De diversion‐programma’s zouden mede als doel hebben om stigmatiserende
effecten, die gepaard gaan met betrokkenheid in het formele strafrechtsysteem, te beperken
(Schwalbe et al., 2012). Vanaf de jaren ’00 worden steeds meer programma’s theoretisch
onderbouwd en empirisch geëvalueerd. Hierdoor heeft diversion voor jongeren een enorme
groei gekend en is het onderdeel geworden van het palet aan interventie‐ en
preventiestrategieën van de politie (Béchard et al., 2011). Het beperken van de werklast voor
de jeugdrechtbanken heeft hierbij ook een rol gespeeld (Farrell, et al., 2018): jongeren die
strafbare feiten van (zeer) lichte ernst hadden gepleegd, verschenen vaak voor de rechter.
Meerdere onderzoekers hebben echter wel gewaarschuwd voor een ‘net‐widening’ effect van
diversion‐programma’s, dat er juist voor kan zorgen dat de doelgroep die met politie en/of
justitie te maken krijgt groter wordt (Mears et al., 2016).
6.3.2 Partijen die beslissen tot de reprimande en deze uitvoeren
Uit de literatuur blijkt dat de onderzochte landen verschillen in welke instantie de
bevoegdheid heeft om een reprimande te geven of vergelijkbare interventie op te leggen. In
veel van de onderzochte landen is dit de politie, zoals in Engeland en Wales, Schotland,
Ierland, Australië en de Verenigde Staten. In andere landen heeft slechts de OvJ deze
bevoegdheid, zoals in Duitsland en Zwitserland. Zelfs de jeugdrechter heeft in sommige
landen nog een mogelijkheid om een reprimande op te leggen, zoals in Frankrijk en Canada.
Dit is vergelijkbaar met de ‘teruggave aan de ouders’ waarover ook de Nederlandse
kinderrechter van 1905 tot 1965 beschikte, een mogelijkheid die nu in algemene zin bestaat
in artikel 9a Sr, schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel in verband met de
geringe ernst van het feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder
het feit is begaan.76 Daarnaast is gebleken dat de landen verschillen in wie of welke instantie(s)
betrokken is of zijn bij de uitvoering van de reprimande. In een aantal landen kan de politie
dit zelf doen, zoals in België en enkele deelstaten van Australië. In andere landen is er
daarentegen een aparte afdeling of organisatie belast met de advisering over en/of uitvoering
van waarschuwingen en andere vormen van diversion, zoals de Youth Offending Teams in
Engeland en Wales en Juvenile Liaison Officers in Schotland en Ierland. Hierna zal kort per land
beschreven worden welke partijen betrokken zijn bij het beslis‐ en uitvoeringsproces van de
reprimande.
In Duitsland, Frankrijk en Zwitserland is de bevoegdheid om te beslissen tot diversion en de
reprimande uitdrukkelijk voorbehouden aan het OM de jeugdrechter. De verantwoording die
de politie aan het OM af moet leggen kan in Duitsland, vergeleken met Nederland en andere
Europese landen, als strikter beschouwd worden. De politie kan onder geen enkele
voorwaarde autonoom besluiten tot diversion (Dünkel & Heinz, 2017). De onderliggende
reden hiervoor werd hiervoor al genoemd en is van historische aard; namelijk het voorkomen
van machtsmisbruik door de politie zoals gebeurd is onder het Naziregime. Zodoende is het
politieapparaat strikt gebonden aan het legaliteitsbeginsel en behoren politieambtenaren alle
76
Uit Beijerse 2021, p. 215.
117
De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief
strafbare feiten door te verwijzen naar het OM (Dünkel, 2009; 2017). Het OM en de
jeugdrechtbank zijn zodoende de aangewezen instanties om te besluiten tot een vorm van
diversion (Dünkel & Heinz, 2017). De wettelijke mogelijkheden voor diversion zijn in 1990 in
het Duitse Jugendgerichtsgesetz (JGG) uitgebreid. Vier niveaus van diversion worden
onderscheiden. De eerste drie worden door de OvJ toegepast en indien deze besluit de
minderjarige toch te dagvaarden, kan de jeugdrechter het vierde niveau toepassen (Dünkel,
2009):
1. Diversion zonder enige interventie: in het geval van een licht vergrijp wordt hier de
voorkeur aan gegeven. De zaak wordt dan geseponeerd zonder dat een straf of
maatregel wordt opgelegd;
2. Diversion met maatregelen door andere partijen: hierbij kunnen maatregelen met
bijvoorbeeld ouders of school afgestemd worden, eventueel in combinatie met een
bemiddelingsgesprek met en/of schadevergoeding aan het slachtoffer;
3. Diversion met interventie: in deze gevallen legt de OvJ de zaak voor aan de
jeugdrechtbank met het verzoek om de jonge dader bepaalde lichte sanctie(s) op te
leggen. Deze sancties kunnen het volgende inhouden: het aanbieden van excuses aan
het slachtoffer, een waarschuwing, bemiddeling, deelname aan een verkeerscursus,
schadevergoeding betalen, een geldboete of een taakstraf. Wanneer de jongere aan
deze verplichtingen heeft voldaan, doet de OvJ de zaak in samenspraak met de rechter
af.
4. Op dit niveau is de jongere gedagvaard om voor de jeugdrechter te verschijnen. De
jeugdrechter kan vervolgens de diversion van de voorgaande niveaus 1 tot en met 3
toepassen. In de praktijk komt het veel voor dat een jongere die voor de rechter
verschijnt al een of enkele diversion maatregel(en) heeft ondergaan. Het staat de
rechter dan vrij om de zaak te seponeren.
Een ander, dichtbijgelegen land met mogelijkheden tot het geven van een reprimande is
Frankrijk. In 1999 werd de daar de “penal composition” landelijk geïmplementeerd, wat
inhield dat de OvJ bij lichte vergrijpen mag beslissen om af te zien van vervolging door een
alternatieve sanctie aan de verdachte voor te leggen (Mouhanna & Vesentini, 2016; Roché,
2007). Deze beslissing van de OvJ wordt eerst aan de rechter voorgelegd, die het echter slechts
kan goed‐ of afkeuren. Een dergelijk alternatief houdt vaak het krijgen van een formele
waarschuwing en/of het betalen van een schadevergoeding in. Wetswijzigingen van begin
jaren ‘00 zorgden voor een uitbreiding van de mogelijkheden voor het OM om jongeren buiten
het strafrecht te houden, waaronder de “rappel à la loi” (Bailleau, 2010). De OvJ kan de
uitvoering van dit gesprek toewijzen aan de politie, die zelf geen discretionaire bevoegdheid
heeft om te besluiten tot een rappel à la loi (Wyvekens, 2006). De ouders van de minderjarige
verdachte worden voor dit gesprek uitgenodigd. Vervolgens schrijft de OvJ de waarschuwing
uit. Volgens criticus Bailleau (2010) zou er bij de waarschuwing niet of nauwelijks gekeken
worden naar het sociale netwerk, de familiesituatie of het mentaal welzijn van de jongeren,
die evengoed gerelateerd kunnen zijn aan het delinquente gedrag. Tot slot kan de
jeugdrechter in Frankrijk een jongere waarschuwen zonder strafoplegging (Herzog‐Evans,
2012).
Een volgend Europees land dat interessant is in dit kader, is Zwitserland. Hier is de reprimande
aan minderjarigen een op zichzelf staande interventie in het jeugdstrafrecht (Pruin et al.,
2017). De reprimande is neergelegd in art. 22 van de ‘Federal Juvenile Criminal Code’ (JCC),
118
De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief
die vanaf 2007 in werking is getreden. De OvJ en de rechtbank hebben deze bevoegdheid
toegekend gekregen en kunnen daarmee kiezen om te waarschuwen zonder strafoplegging
(Pruin et al., 2017).
In België kan de politie volgens Dumortier et al. (2017) formeel gezien niet autonoom beslissen
hoe zij op strafbare feiten, gepleegd door jonge daders, reageert. Echter, deze onderzoekers
beschrijven dat de Belgische politie in de praktijk redelijk vaak onofficiële waarschuwingen
geeft aan jeugdige daders. Mogelijk geldt dit ook voor de andere landen, maar is dit niet
beschreven in de bestudeerde literatuur. Daarnaast is het volgens Van Dijk et al. (2006)
gebruikelijk dat de politie een bemiddelingsgesprek initieert, alvorens zij de zaak doorverwijst
naar het OM. Door de hervorming van de Wet Betreffende de Jeugdbescherming in 2006 zijn
er bevoegdheden toegekend aan Officieren van Justitie voor verschillende diversion‐
interventies (Dumortier et al., 2017). Het waarschuwen van jeugdige daders en hun ouders
werd onder andere als interventie geïntroduceerd. Een OvJ kan ervoor kiezen om geen
vervolging in te stellen, de jongere naar jeugdzorg te sturen, de jongere een
bemiddelingsgesprek te laten voeren met het slachtoffer of hem/haar een (schriftelijke of
mondelinge) waarschuwing te geven (Put et al., 2012). De schriftelijke waarschuwing wordt in
het Franse gedeelte van het land ook wel “rappel à la loi” – een herinnering aan de wet –
genoemd (Cartuyvels et al., 2010). Bij dit waarschuwingsgesprek kunnen ouders betrokken
worden. Tot slot kan de jeugdrechter in België eveneens de jongere waarschuwen zonder
strafoplegging (Put et al., 2012).
Zoals hiervoor beschreven ligt de verantwoordelijkheid en bevoegdheid om een jongere
buiten het strafrecht te houden in Duitsland, Frankrijk, Zwitserland en België voornamelijk bij
de OvJ of de jeugdrechter. Dit betekent dat de jongere zich al verder in het strafproces
bevindt. Voor Engeland, Wales, Schotland, Canada en de Verenigde Staten geldt dat het
beslissen tot een reprimande een gedeelde verantwoordelijkheid is van de politie en het OM.
Vergelijkbaar met Nederland heeft de politie in Engeland en Wales de bevoegdheid om een
minderjarige verdachte te waarschuwen. Deze bevoegdheid is door de jaren heen aan veel
verandering onderhevig geweest. Voor 1998 had de politie een vrij grote discretionaire
bevoegdheid om informele of formele waarschuwingen te geven aan zowel minderjarige als
volwassen daders (Bateman, 2017). Door de implementatie van “The Crime and Disorder Act”
in 1998 trad een nieuw systeem van reprimandes aan minderjarigen in werking. Vanaf toen
gold dat een minderjarige twee waarschuwingen mocht krijgen, maar daarna moest hij/zij
voor het derde delict vervolgd worden (Bateman, 2002; Holdaway, 2003). Dit nieuwe systeem
werd geleidelijk ingevoerd door middel van een aantal regionale pilots in 1999. In vele regio’s
paste de politie de praktijk hierop aan om op deze nieuwe wetgeving te anticiperen. Vanaf
2000 trad dit systeem – ook wel “the final warning scheme” genoemd – landelijk in werking.
Echter, in 2012 werd “The Legal Aid and Sentencing of Offenders Act” ingevoerd, waardoor de
politie sindsdien vier opties van diversion heeft. Deze zijn: geen actie ondernemen, community
resolution (een bemiddeling tussen dader en slachtoffer), een waarschuwing geven en een
waarschuwing met voorwaarde(n) geven (Bateman, 2020; Hart, 2014). De laatste twee
genoemde opties ‐ de waarschuwingen – zijn in de praktijk hetzelfde als die van voor 1998,
maar sinds 2012 zijn ze wettelijk vastgelegd (Hart, 2012). Wanneer de politie besluit om een
waarschuwing te geven, al dan niet met bepaalde voorwaarden, licht zij Het Youth Offending
Team (YOT) in (Hart, 2014). Deze YOT’s zijn speciaal in het leven geroepen voor jeugdigen die
criminaliteit plegen. Het team kan jeugdige daders, ouders, maar in dit geval ook de politie
119
De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief
adviseren over eventuele achterliggende problematiek of passende voorwaarden die aan de
waarschuwing verbonden kunnen worden. Mochten er voorwaarden aan de waarschuwing
worden verbonden, dan controleert het YOT of de jongere daaraan voldoet. Wanneer dat niet
het geval blijkt te zijn, kan de jongere alsnog vervolgd worden. Het OM wordt bij het
beslissingsproces betrokken wanneer er waarschuwingen gegeven worden bij ernstigere
strafbare feiten (Hart, 2014). Het OM zou kunnen besluiten om, ook als vervolging al is ingezet,
de zaak te schorsen om vervolgens alsnog een waarschuwing met/zonder voorwaarden te
geven.
Ook in Schotland kan de politie tot verschillende diversion‐mogelijkheden besluiten voor
minderjarige verdachten, waaronder een vorm van waarschuwing. In dit land wordt er met de
Whole System Approach (WSA) gewerkt. Murray et al. (2015) hebben deze benadering in een
stroomschema samengevat (zie p. 28 van hun artikel). Wanneer een minderjarige door de
politie is aangehouden wordt de zaak doorverwezen naar een Juvenile Liaison Officer (JLO)
risk assessment team; een team van politieambtenaren gespecialiseerd in jeugd. Dit team
bekijkt de mogelijke achtergrondproblematiek van de minderjarige, mede op basis van
informatie verkregen van ketenpartners (ook wel pre‐referral screening proces (PRS)
genoemd). Daarbij wordt nagegaan in hoeverre de zaak geschikt is voor diversion, de zaak
doorverwezen moet worden naar de Scottish Children’s Reporters Administration (SCRA) –
vergelijkbaar met de Nederlandse RvdK – óf de zaak naar zowel SCRA als de OvJ doorverwezen
moet worden. Als er in deze fase wordt gekozen voor een diversion‐interventie, houdt dit vaak
in dat de behandelende politieambtenaar een formele waarschuwing aan de minderjarige
verdachte geeft (Children and Young People’s Centre for Justice, 2021). Het uitgangspunt is
hierbij dat een minderjarige in principe niet wordt doorverwezen naar de Children’s Reporter,
tenzij er naar verwachting verplichte zorg‐gerelateerde maatregelen nodig zullen zijn (Murray
et al., 2015). Als volgens het JLO‐team een diversion‐interventie niet op zijn plek is, wordt de
laatste optie aan de behandelende politieambtenaar voorgelegd. Later in het strafproces,
wanneer ervoor gekozen is om de zaak door te verwijzen naar het OM, kan de OvJ zelf tevens
besluiten om de minderjarige alsnog buiten het strafrecht te houden (The Scottish
Government, 2011). Eén van de mogelijkheden is om zelf een waarschuwing te geven.
In Canada heeft de implementatie van de Youth Criminal Justice Act (YCJA) in 2003 ervoor
gezorgd dat de (discretionaire) bevoegdheden van de politie, het OM en de rechter aanzienlijk
geherstructureerd werden (Bala & Carrington, 2017). Daarom werden er nieuwe
mogelijkheden voor politieambtenaren en Officieren van Justitie gecreëerd om plegers van
lichte feiten met buitengerechtelijke maatregelen af te doen. De wet vereist zelfs van
politieambtenaren dat zij eerst nagaan of een buitengerechtelijke afdoening geschikt is,
alvorens zij overgaan tot verdere strafrechtelijke procedures (Bala & Roberts, 2006).
Politieambtenaren en Officieren van Justitie kunnen aan minderjarige daders
buitengerechtelijke straffen en/of maatregelen opleggen. Buitengerechtelijke straffen
houden vaak het volgen van een community‐based programma en/of het betalen van een
schadevergoeding aan het slachtoffer in. Buitengerechtelijke maatregelen houden echter ook
vaak het geven van een waarschuwing in en/of het doorverwijzen van de jongere naar lokale
instanties in (Bala & Carrington, 2017). Daarnaast kunnen er ook conferences plaatsvinden;
herstelgesprekken in het bijzijn van slachtoffer en/of familie van de verdachte (Hutchinson &
Smandych, 2005). Wanneer politieambtenaren of Officieren van Justitie in Canada besluiten
om een buitengerechtelijke afdoening, waaronder een waarschuwing, aan de minderjarige op
120
De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief
te leggen, dan kunnen speciale jeugdrechtscommissies ingeschakeld worden om deze
maatregelen uit te voeren. Ook kunnen deze commissies de politie en het OM adviseren over
de keuze voor en het uitvoeren van bepaalde maatregelen. Ook de jeugdrechter kan een
reprimande geven (Bala & Carrington, 2017). Een dergelijke verbale waarschuwing wordt door
de rechter gegeven wanneer hij of zij van oordeel is dat de jongere (eerder in het proces) een
buitengerechtelijke afdoening had moeten krijgen (Bala & Roberts, 2006).
Vandaag de dag verschillen de keuzes aan en invulling van diversion‐programma’s in de
Verenigde Staten erg per staat en per stad (Farrell et al., 2018). Over het algemeen kunnen
politieambtenaren een waarschuwing geven aan minderjarige verdachten (Farrell et al. 2018)
of hen aan de ouders overdragen (Taylor, 2017). Op bepaalde plekken in dit land bestaan er
waarschuwingsprogramma’s (Caution and Warning Programs) waarbij jongeren een
informele of formele waarschuwing van de politie ontvangen (Farrell et al., 2018; Wilson &
Hoge, 2013). Jongeren kunnen naar dergelijke programma’s worden doorverwezen wanneer
ze in aanraking zijn gekomen met de politie, in de fase voorafgaand aan vervolging (ook wel
pre‐charge referral genoemd) (Wilson & Hoge, 2013). Bij het geven van een waarschuwing, in
het kader van ‘caution and warning programs’, zijn de jongere, de ouders en een
politieambtenaar betrokken. In dit gesprek geeft de politieambtenaar aan welke gevolgen het
zou hebben als de jongere nogmaals een delict zou plegen (Wilson et al., 2018). Ook de OvJ
en de jeugdrechter kunnen in de Verenigde Staten later in het strafproces, in de fase na
vervolging (post‐charge referral), besluiten om de jonge verdachte een diversion‐programma
aan te bieden (Wilson & Hoge, 2013; Wright & Levine, 2021).
Voorts is voor Ierland en Australië uit de literatuur gebleken dat vooral de politie
verantwoordelijk is voor het geven van waarschuwingen aan jonge verdachten. Dit betekent
dat de jonge verdachte zich in de fase voorafgaand aan vervolging bevindt.
Vergelijkbaar met Schotland bestaat er ook in Ierland een landelijk diversion‐programma voor
jeugd die in aanraking komt met de politie, namelijk het Garda Juvenile Diversion Programme
(GJDP) (Garda Youth Diversion Bureau, 2019). Sinds 2001 is het GJDP in de wet vastgelegd en
valt het programma organisatorisch gezien onder de politie. De directeur van het lokale Garda
Juvenile Diversion Program beslist of de jeugdige wordt toegelaten en zo ja, welk plan van
aanpak aan de jongere wordt voorgelegd. Bij beslissen welke interventie passend is, kan de
visie van het slachtoffer meegenomen worden. Het geven van een waarschuwing behoort tot
één van de diversion‐mogelijkheden, waaraan allerlei voorwaarden en benodigde activiteiten
voor de jongere aan verbonden kunnen worden. Politieambtenaren die speciaal op de jeugd
als doelgroep zijn aangewezen, de Juvenile Liaison Officers (JLO), voeren de waarschuwing uit
en houden toezicht op de eventuele voorwaarden waaraan de jongere moet voldoen.
Daarnaast heeft elke deelstaat in Australië zijn eigen wetgeving, beleid en praktijken, maar
het jeugdstrafrecht en de justitiële interventies zijn wel vergelijkbaar (Green et al., 2016).
Mogelijkheden om jongeren buiten het strafrecht te houden bestaan in alle deelstaten van
Australië. Volgens het meest recente rapport van de Australian Government Productivity
Commission (2021) zijn er verschillende diversion‐interventies in het land geïmplementeerd,
namelijk:
Community conference;
121
De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief
Diversionary conference;
Formele waarschuwing door de politie;
Family conference;
Andere programma’s, zoals het volgen van een behandeling voor drugsmisbruik.
De derde optie, het geven van een formele waarschuwing aan een jeugdige verdachte, is in
geheel Australië voor de politie mogelijk (Australian Government Productivity Commission,
2021). In de deelstaten Queensland (Dennison et al., 2006), Zuid‐Australië (Snowball, 2008),
Nieuw‐Zuid‐Wales en Victoria (Green et al., 2016; Jordan & Farrell, 2013) kunnen ook
informele waarschuwingen gegeven worden. Daarnaast kan er in Victoria een drug diversion
caution gegeven worden voor het gebruik of in het bezit zijn van een kleine hoeveelheid van
illegale drugs, op cannabis na (Green et al., 2016; Jordan & Farrell, 2013). In deze deelstaat
(Jordan & Farrell, 2013; Shirley, 2017) en in West‐Australië (Fernandez et al., 2009) worden
de ouders betrokken wanneer hun kind een formele waarschuwing krijgt. In West‐Australië
zijn er Juvenile Justice Teams (JJT’s) in het leven geroepen om de buitengerechtelijke
afdoeningen uit te voeren (Fernandez et al., 2009). In bepaalde gevallen kan het JJT beslissen
dat in de plaats van de ouders aanwezig mag zijn of dat de jongere als onafhankelijk gezien
kan worden. Voorts worden warning en caution in Nieuw‐Zuid‐Wales als twee verschillende
interventies gezien (Martin et al., 2012). Een warning houdt een reprimande in die ter plekke
door de politieambtenaar wordt gegeven (Green et al., 2016; Martin et al., 2012). De
politieambtenaar kan de ouder(s) van de jongere een brief sturen of op een andere manier
contacteren om hen in te lichten. Een caution is een formele waarschuwing die wordt gevoerd
door de Youth Liaison Officer (YLO) (Green et al., 2016; Martin et al., 2012). Concreet voeren
deze officers het waarschuwingsgesprek op het politiebureau, waarbij de jonge verdachte en
een ouder/voogd aanwezig zijn (Green et al., 2016; Martin et al., 2012). In het Noordelijk
Territorium wordt het onderscheid gemaakt tussen een verbale of een schriftelijke
waarschuwing (Cunningham, 2007; Waite, 2003). De politieambtenaar reikt de geschreven
waarschuwing aan de jongere uit in bijzijn van de ouder(s). Op die manier worden ouders bij
de waarschuwing betrokken. Politieambtenaren in deze deelstaat kunnen bij de Juvenile
Diversion Units (JDU) terecht voor advies en ondersteuning bij het uitvoeren van diversion‐
interventies. Deze twee politie JDU’s coördineren de buitengerechtelijke afdoeningen voor
jongeren op deelstaatsniveau (Waite, 2003). Tot slot kan de jeugdrechter in de Australische
deelstaat Queensland de jongere waarschuwen zonder strafoplegging (Hutchinson &
Smandych, 2005).
6.3.3 De leeftijdscategorie en het criterium ‘first offender’
Landen verschillen ook in de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een
waarschuwing of reprimande. Wat betreft de leeftijd, geldt voor de meeste landen dat de
waarschuwing gegeven kan worden aan jongeren van de 12 tot en met 17 jaar. De
jeugdrechter in België kan de reprimande zelfs aan kinderen onder de 12 jaar geven
(Cartuyvels et al., 2010).
Landen verschillen ook in de mate waarin een justitieel verleden de reprimande of
vergelijkbare interventies in de weg staat. In sommige landen is dat sterk het geval. Volgens
Pruin et al. (2017) wordt er niet door de Zwitserse wetgeving voorgeschreven of een justitieel
verleden in de weg staat aan de reprimande, maar wordt deze in de regel slechts overwogen
bij first offenders. Ook in Frankrijk legt de jeugdrechter voornamelijk een reprimande op bij
122
De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief
jonge verdachten die voor het eerst een delict hebben gepleegd van lichte aard (Herzog‐Evans,
2012). Daarbij wordt de jongere gewaarschuwd dat er geen tweede kans zal komen. Mocht
de jongere toch recidiveren, dan worden er sancties opgelegd. In de Verenigde Staten zijn
diversion‐programma’s ook hoofdzakelijk gericht op first offenders (Patrick et al., 2004; Patrick
& Marsh, 2005). In deze landen wordt dus wat betreft het justitieel verleden dezelfde
voorwaarde gehanteerd als in de huidige werkwijze van de Pilot Reprimande in Nederland.
Echter, in de meeste landen worden minderjarigen die recidiveren niet per definitie
uitgesloten van een waarschuwing of andere diversion‐interventies. Dit geldt bijvoorbeeld in
Engeland en Wales (Hart, 2014) en Ierland (Seymour, 2017), waar politie‐waarschuwingen bij
herhaald daderschap gegeven kunnen worden. Wel wordt het justitieel verleden van de
jongere door de politie in de overweging meegenomen. Ook in Schotland hoeft de
minderjarige geen first offender te zijn maar wordt de frequentie van het plegen van eerdere
feiten door de OvJ meegewogen in de beslissing om de jongere wel of niet buiten het
strafrecht te houden (Children and Young People’s Centre for Justice, 2021). In Canada wordt
het opleggen van buitengerechtelijke afdoeningen ook niet beperkt tot first offenders (Bala &
Roberts, 2006). De wetgever beoogt hiermee te voorkomen dat de opsporingsautoriteiten
gedwongen worden om bij herhaald daderschap over te gaan tot vervolging. Er kunnen zich
gevallen voordoen waarbij dat minder passend lijkt.
In de meeste Australische deelstaten worden politiewaarschuwingen ook niet beperkt tot first
offenders. Wel staat in de Young Offenders Act van West‐Australië dat politiewaarschuwingen
met name bedoeld zijn voor first offenders die een licht feit hebben gepleegd (Fernandez et
al., 2009). Echter, er wordt niet gespecificeerd bij hoeveel gepleegde strafbare feiten een
waarschuwing niet meer geschikt is. In de deelstaten Zuid‐Australië, West‐Australië en Nieuw‐
Zuid‐Wales wordt er nadruk gelegd op de volgende factoren bij de besluitvorming: het type
delict, het aantal vorige justitiecontacten, welke vorige straffen iemand heeft gekregen en of
de verdachte het delict bekent (Snowball, 2008). Tevens zou er in Nieuw‐Zuid‐Wales en
Victoria ook gekeken worden naar de mate van geweld, de aangerichte schade en eventuele
andere omstandigheden die volgens de politieambtenaar relevant zijn (Green et al., 2016;
Snowball, 2008). In Nieuw‐Zuid‐Wales kunnen niet meer dan drie cautions aan dezelfde
persoon gegeven worden (Green et al., 2016). In Victoria is daar geen limiet aan verbonden,
maar wordt het overgelaten aan de discretionaire bevoegdheid van de politie. De Victoriaanse
drug diversion cautions kunnen daarentegen maar twee keer aan dezelfde persoon gegeven
worden.
6.3.4 De feiten waarvoor de reprimande mag worden toegepast
Het wordt uit de literatuur niet voor alle landen duidelijk in hoeverre waarschuwingen bij
bepaalde type strafbare feiten gegeven kunnen worden. Er is ook nauwelijks geschreven over
bij welke type strafbare feiten de jongere wel of niet in aanmerking komt voor een
reprimande, op Engeland en Wales na. Daar wordt de ernst van het gepleegde feit ingeschat
aan de hand van de ACPO Youth Gravity Factor Matrix (Hart, 2014; Youth Justice Legal Centre,
2013). Daarbij wordt ook gekeken naar de omstandigheden van het geval. In deze matrix staan
verschillende typen strafbare feiten en verschillende omstandigheden genoemd met
bijbehorende scores om aan te geven hoe ernstig ze zijn (Youth Justice Legal Centre, 2013).
De politieambtenaar kan hiervan aflezen, door de scores op te tellen (van het type delict en
123
De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief
omstandigheden), welke interventie vervolgens passend is. Tot een totaalscore van 3 zou het
passend zijn om een waarschuwing met of zonder voorwaarden op te leggen.
Bij veel andere landen komt naar voren dat het moet gaan om een “licht strafbaar feit”, zoals
in Zwitserland, Ierland, Schotland en Australië. Volgens Pruin et al. (2017) kan uit de Zwitserse
wettelijke definitie van de reprimande afgeleid worden dat deze ongeacht de ernst van het
feit gegeven kan worden. Echter, in de praktijk wordt de reprimande alleen gegeven aan
jongeren die een licht strafbaar feit hebben gepleegd. Het uitgangspunt voor de OvJ in
Schotland is dat hoe ernstiger het strafbaar feit, hoe meer het in het publieke belang is om
toch te vervolgen (The Scottish Government, 2011). De OvJ weegt daar op basis van een aantal
factoren af of diversion in een bepaald geval op zijn plek is, waaronder de ernst van het
gepleegde feit.
In Australië kunnen jeugdigen geen buitengerechtelijke afdoening krijgen wanneer ze
verdacht worden van een ernstig delict of ander delict dat wegens specifieke wetgeving is
uitgesloten van diversion (Australian Government Productivity Commission, 2021). Echter,
politieambtenaren in Queensland zouden de discretionaire bevoegdheid hebben om ook bij
een ernstiger delict een waarschuwing te geven (Dennison et al., 2006). In het Noordelijk
Territorium zijn strafbare feiten opgedeeld in de categorieën licht, ernstig en uitgesloten om
in te schatten of en welke diversion‐interventie op zijn plek is (Waite, 2003). De precieze
indeling is tijdens dit literatuuronderzoek niet gevonden, maar strafbare feiten zoals moord,
doodslag en zware mishandeling vallen volgens Waite (2003) in de categorie “uitgesloten”.
Zoals eerder benoemd, bestaan er in Canada enerzijds de buitengerechtelijke maatregelen en
anderzijds de buitengerechtelijke straffen. De maatregelen zijn met name bedoeld voor
jongeren die een niet‐gewelddadig feit hebben gepleegd en nooit eerder veroordeeld zijn.
Buitengerechtelijke straffen worden in de regel opgelegd aan jongeren die een strafbaar feit
hebben gepleegd dat te ernstig is om enkel met een waarschuwing af te doen, maar niet
dermate ernstig is dat een gerechtelijke procedure nodig is, zoals eenvoudige mishandelingen
op school (Bala & Roberts, 2006). Ook in de Verenigde Staten geldt het uitgangspunt dat
diversion‐programma’s zijn bedoeld voor first offenders die een niet‐gewelddadig delict
hebben gepleegd (Patrick et al., 2004; Patrick & Marsh, 2005).
Enkele landen hebben als expliciete eis dat een jeugdige verdachte moet toegeven het
strafbare feit te hebben gepleegd, zoals in Engeland en Wales (Hart, 2014) en de Australische
deelstaten Zuid‐Australië (Snowball, 2008) en bij cautions in Nieuw‐Zuid‐Wales (Green et al.,
2016). Volgens Hart (2014) hebben alle jongeren in Engeland en Wales, die voor een
waarschuwing in aanmerking komen, recht op gratis juridisch advies en op de aanwezigheid
van een gezaghebbende volwassene (vaak ouders). Echter, de wens om het incident zo snel
en makkelijk mogelijk af te doen kan ertoe leiden dat jongeren toegeven bepaalde feiten
gepleegd te hebben zonder dat zij dit daadwerkelijk gedaan hebben. Daarom zouden
uitvoerders en de gezaghebbende volwassenen hier extra alert op moeten zijn (Hart, 2014).
In andere landen wordt dit iets genuanceerder verwoord als de verantwoordelijkheid voor de
daad nemen. Voorbeelden daarvan zijn Ierland en Canada waar de jongere tevens akkoord
dient te gaan met de waarschuwing (Hutchinson & Smandych, 2005; Seymour, 2017). Ook in
Zwitserland wordt er in beginsel van uit gegaan dat de jongere verantwoording moet nemen
voor het gepleegde feit (Pruin et al., 2017). In andere Australische deelstaten, zoals het
124
De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief
Noordelijk Territorium en West‐Australië, geldt ook dat de minderjarige verdachte niet
verplicht is het strafbare feit te bekennen om in aanmerking te komen voor diversion, maar
wel enige mate van verantwoordelijkheid hiervoor moet kunnen nemen (Snowball, 2008;
Waite, 2003). In de deelstaten het Noordelijk Territorium (Waite, 2003), Nieuw‐Zuid‐Wales
(Green et al., 2016) en West‐Australië (Snowball, 2008) is vereist dat de jongere en/of de
ouders instemmen met de waarschuwing. Indien zij weigeren wordt er doorgaans overgegaan
tot vervolging. In de diversion‐programma’s in de Verenigde Staten wordt benadrukt dat de
jongeren verantwoordelijk worden gehouden voor hun strafbare handelingen (Farrell et al.,
2018). Ook wanneer de OvJ of de jeugdrechter in de Verenigde Staten een diversion‐
programma aanbiedt aan de verdachte moet hij of zij de verantwoordelijkheid nemen voor de
gepleegde daad en instemmen met deelname aan het voorgestelde programma (Wilson &
Hoge, 2013). Indien de jongere het diversion‐programma succesvol afrondt, zal er geen
verdere vervolging meer plaatsvinden.
6.3.5 Verderstrekkende gedragsbeïnvloedende voorwaarden
Tot slot heeft de politie in bepaalde landen mogelijkheden tot het verbinden van aanvullende
voorwaarden aan een waarschuwing of reprimande. Zo kunnen politieambtenaren in België
van jongeren verlangen om aan een educatieve training mee te doen, zoals verkeerscursussen
of het vergoeden van de aangerichte schade van geringe omvang (Van Dijk et al., 2006).
Politieambtenaren in Engeland en Wales kunnen eveneens aanvullende voorwaarden
verbinden aan de waarschuwing, zoals het betalen van een schadevergoeding of het volgen
van een behandeling van middelenmisbruik (Bateman, 2017). Ook in de Verenigde Staten
bestaan er mogelijkheden voor de politie om naast de waarschuwing de jongere door te
verwijzen naar maatschappelijke dienstverlening of een bemiddelingsgesprek met de
verdachte, het slachtoffer en eventuele andere betrokkenen te voeren (Wilcox et al., 2004;
Wilson et al., 2018). Wanneer de minderjarige niet aan de voorwaarden voldoet, kan deze
alsnog vervolgd worden. Het gaat dan eigenlijk om een voorwaardelijk politiesepot, wat in
Nederland de basis was voor het ontstaan van de Halt‐afdoening.
Verder kunnen de OvJ of de rechter in diverse landen voorwaarden verbinden aan een
waarschuwing, zoals dat in Nederland ook kan bij de OM‐afdoening of bij het opleggen van
een voorwaardelijke sanctie door de rechter. In Zwitserland kan de OvJ voorwaarden met een
proeftijd aan de waarschuwing verbinden (Pruin et al., 2017). Indien de jongere niet aan deze
voorwaarden voldoet (of een nieuw delict pleegt), kan er alsnog vervolging plaatsvinden of
een straf opgelegd worden voor het oorspronkelijk gepleegde delict. Ook wanneer een OvJ in
Schotland besluit om over te gaan tot diversion, bepaalt hij aan welke voorwaarde(n) de
jongere moet voldoen. Eventuele additionele voorwaarden naast een waarschuwing zijn de
jongere een geldboete of schadevergoeding laten betalen of een programma laten volgen of
een interventie laten ondergaan, die afgestemd is op de criminogene behoeften – de
onderliggende factoren die samenhangen met het deviante gedrag. Voorbeelden van
dergelijke mogelijkheden zijn: verwijzing naar een sociaal wijkteam (‘social work diversion’),
bemiddeling met het slachtoffer (‘restorative justice programmes’), volgen van een cursus
voor rijden in gemotoriseerd voertuig (‘motoring offence diversion’) en verwijzing naar een
psychiater of psycholoog (‘psychiatric diversion’). Wanneer de OvJ oordeelt dat de jongere
niet voldoende aan de voorwaarde(n) heeft voldaan, kan vervolging alsnog plaatsvinden.
125
De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief
Wanneer een jongere een waarschuwing in Ierland krijgt, kan hij/zij tot twaalf maanden onder
toezicht worden gehouden met bepaalde voorwaarden (Seymour, 2017). Met deze
voorwaarden moet de jongere en zijn/haar ouders akkoord gaan. Een voorbeeld van een
voorwaarde is een bemiddelend gesprek met het slachtoffer. In zo’n gesprek komt het
gepleegde feit aan bod, betuigt de jongere spijt aan het slachtoffer en/of vergoedt de jongere
de aangerichte schade. Daarnaast zou er eveneens een ‘family conference’ voorgesteld
kunnen worden: een waarschuwingsgesprek waarbij ouders uitgenodigd worden. Kilkelly
(2014) heeft geconstateerd dat het slachtoffer in de praktijk vaak wordt uitgenodigd om bij
de family conference aan te sluiten en dat er dus bemiddeling tussen dader en slachtoffer
plaatsvindt in aanwezigheid van ouders. Volgens de auteur verschuift het doel van de family
conference steeds meer richting het bemiddelen tussen dader en slachtoffer in plaats van het
betrekken van de ouders. Ook in Australië, waar dit fenomeen is ontwikkeld, kan er van
jongeren verlangd worden dat zij meedoen aan een ‘family conference’. Dit is een door een
derde partij geleid verzoeningsgesprek, met slachtoffers en meestal ouders, en soms ook met
andere familieleden. Als er alleen ouders aanwezig zijn, dan lijkt het op de opzet van de
reprimande met aanwezige ouders zoals die nu in Nederland wordt uitgevoerd. Echter,
meestal gaat het nog wat verder, en wordt nagegaan wat nodig is voor ‘herstel’ na de
strafbare daad.
In een aantal landen wordt ook gekeken naar achterliggende problematiek en kunnen
waarschuwingen gepaard gaan met het aanbieden van hulpverlening of zorg en/of het
doorverwijzen naar interventieprogramma’s. In Engeland en Wales hebben de Youth
Offending Teams een adviserende rol naar de politie en kunnen zij ook informatie geven over
de achtergrondproblematiek van de dader. Het uitgangspunt voor de Schotse politie is dat
een minderjarige in principe niet wordt doorverwezen naar de Children’s Reporter, tenzij er
naar verwachting verplichte zorg‐gerelateerde maatregelen nodig zullen zijn (Murray et al.,
2015). Deze partner beoordeelt vervolgens of verdere interventie nodig is. De Schotse OvJ
moet wel altijd contact opnemen met zorgverlenende instanties, mede omdat eventuele
signalen voor gezondheids‐ of ontwikkelingsproblemen en/of kwetsbaarheid van de jongere
meegewogen dient te worden bij het bepalen van de diversion‐interventie (Children and
Young People’s Centre for Justice, 2021).
6.3.6 Het registreren van de reprimande en de mogelijke gevolgen daarvan
Landen verschillen in of zij waarschuwingen wel of niet formeel registreren. Voor België (Van
Dijk et al., 2006), Ierland (Seymour, 2017) en Australië (Jordan & Farrell, 2013) is uit de
bestudeerde literatuur gebleken dat de politie informele waarschuwingen geeft en zodoende
deze niet formeel registreert. In enkele andere landen worden waarschuwingen wel
geregistreerd, maar resulteren deze registraties niet in een aantekening op het strafblad. Dit
is bijvoorbeeld het geval voor de buitengerechtelijke maatregelen, waaronder de
waarschuwing valt, in Canada (Bala & Carrington, 2017; Hutchinson & Smandych, 2005). Als
de jongere twee jaar na het opleggen van een buitengerechtelijke straf voor een ander feit
wordt veroordeeld, kan de rechter deze eerdere afdoening meenemen bij het bepalen van de
strafmaat. Ook in de Verenigde Staten is het over het algemeen een belangrijke doelstelling
om negatieve stigmatiserende effecten van een strafblad te vermijden en daarom wordt er
geen aantekening op het strafblad gemaakt (Farrell et al., 2018; Taylor, 2017). Volgens Taylor
(2017) zijn er daarom in veel staten uitgebreide waarborgen met betrekking tot minderjarige
verdachten, die voorkomen dat de registraties van hun justitieel verleden openbaar worden
126
De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief
gemaakt. Bijvoorbeeld in de staten Washington, Colorado, Georgia, Pennsylvania, Missouri en
Nebraska wordt informatie met betrekking tot deelname aan een diversion‐programma, na
het volbrengen ervan, vernietigd (Shah et al., 2014). In Minnesota wordt dergelijke informatie
daarentegen wel bewaard; totdat de jongere 21 jaar wordt.
In andere landen resulteert een formele registratie van de waarschuwing ook daadwerkelijk
in een aantekening op het strafblad, zoals in Engeland en Wales (Ministry of Justice, 2013;
Wilson et al., 2018), waar ze ook kunnen worden meegewogen bij eventuele toekomstige
strafzaken maar ook bij het aanvragen van een VOG (Hart, 2014). Formele waarschuwingen
(cautions) worden formeel geregistreerd in Australië (Dennison et al., 2006; Green et al.,
2016). Ook voor jongeren in Australië geldt dat zij een aantekening van de caution op hun
strafblad krijgen (Wilson et al., 2018). Daarom plaatsen Wilson et al. (2018) de kanttekening
of er dan daadwerkelijk gesproken kan worden van diversion.
Wanneer er in Ierland gekozen wordt voor een formele waarschuwing (waarbij de jongere een
jaar onder toezicht staat) wordt deze formeel geregistreerd (Kilkelly, 2011). Uit de literatuur
wordt niet duidelijk of dit resulteert in een aantekening op het strafblad. Wel plaatst Kilkelly
(2011) de kanttekening dat er een mogelijkheid in de wet is opgenomen dat de deelname van
de jeugdige aan het programma gebruikt mag worden bij eventuele latere vervolgingen voor
andere strafbare feiten. Dan gaat het om informatie over het delict waarvoor de jongere aan
het programma heeft meegedaan, de geaccepteerde verantwoordelijkheid daarvoor en het
gedrag tijdens het programma.
In landen waar de politie geen bevoegdheid heeft, is er per definitie sprake van een formele
registratie van de reprimande, aangezien jeugdige daders dan al verder zijn voortgegaan in
het strafrechtelijke systeem. Dit is het geval in Duitsland (Dünkel, 2009), Frankrijk (Mouhanna
& Vesentini, 2016) en Zwitserland (Pruin et al., 2017).
6.3.7 De Nederlandse nieuwe werkwijze reprimande in internationale context
Uit de bestudeerde literatuur blijkt dat landen sterk van elkaar verschillen wat betreft de
toepassing van reprimandes/waarschuwingen en diversion‐maatregelen in het algemeen voor
jeugdige daders, maar hierin ook op meerdere vlakken met elkaar overeenkomen. In bijlage
IX worden de mogelijkheden van de diverse landen in een overzichtstabel samengevat.
Doelstellingen van de reprimande
De doelstellingen die zijn gesteld in de nieuwe Nederlandse werkwijze voor het geven van
reprimandes komen met veel landen deels overeen. Ook in andere landen gaat het namelijk
om het bieden van een mogelijkheid om op een proportionele wijze te reageren buiten het
justitiële circuit en om het bieden van een passende en effectieve reactie ter voorkoming van
recidive. Een bijkomend doel dat in sommige landen naar voren komt, is het bieden van de
mogelijkheid van herstel van de schade en de verhoudingen tussen dader, slachtoffer en
familie. Ook is voor enkele landen het bijkomende doel beschreven om de werklast in de
strafrechtsketen te beperken. Dit heeft bijvoorbeeld in Duitsland en Frankrijk een rol gespeeld
bij het vormgeven of uitbreiden van diversion‐mogelijkheden. In de literatuur over de
bestudeerde landen wordt niet gesproken over het voorkomen van een nodeloos
gejuridificeerd proces met insluiting op het politiebureau.
127
De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief
Beslissing tot het geven van de reprimande
De bevoegdheid om een waarschuwing te geven aan minderjarige verdachten ligt volgens de
nieuwe Nederlandse werkwijze bij de politieambtenaren. Wel is de hOvJ betrokken in het
beslissingsproces, die samen met de agent nagaat in hoeverre de minderjarige in aanmerking
komt voor een reprimande. In zeven van de elf beschreven landen, namelijk Engeland, Wales,
Schotland, Ierland, Canada, Australië en de Verenigde Staten, heeft de politie eveneens
formeel de bevoegdheid om een waarschuwing te geven aan minderjarige verdachten. In
Ierland en Australië is die bevoegdheid uitsluitend aan de politie toebedeeld en in Engeland
en Wales, Schotland, Canada en de VS heeft ook het OM die mogelijkheid. Op basis van eerder
onderzoek zou deze politiebevoegdheid beschouwd kunnen worden als ‘true diversion’,
omdat de jongeren zo veel als mogelijk buiten het traditionele strafrechtsysteem gehouden
worden (Wilson & Hoge, 2013).
Voorwaarde van first offender
Een strikte voorwaarde om in aanmerking te komen voor een reprimande binnen de nieuwe
Nederlandse werkwijze is dat de minderjarige verdachte een first offender moet zijn. Echter,
uit de procesevaluatie van de huidige pilot blijkt dat deze voorwaarde niet altijd zo strikt wordt
nageleefd. Deze bevindingen uit de praktijk sluiten meer aan bij het gegeven dat meerdere
van de bestudeerde landen er niet voor hebben gekozen om waarschuwingen of diversion in
het algemeen te beperken tot first offenders. De politie in Engeland, Wales, Ierland, Canada
en in de meeste Australische deelstaten kan ook bij herhaald daderschap een waarschuwing
aan de minderjarige verdachte geven. Wel wordt van de politie verwacht dat zij het justitieel
verleden van de jongere meeneemt in de overweging om een waarschuwing te geven of toch
voor een andere afhandeling te kiezen.
Typen delicten
Het uitgangspunt binnen de nieuwe Nederlandse werkwijze is dat een reprimande gegeven
kan worden bij een “feit met licht en eenvoudig karakter”. Ook in de literatuur over andere
landen wordt benadrukt dat het moet gaan om een “licht strafbaar feit”, zoals in Zwitserland,
Ierland, Schotland en Australië. Toch komt niet uit de literatuur naar voren dat
waarschuwingen en andere diversion‐interventies aan minderjarigen beperkt worden tot een
selectief aantal strafbare feiten. Voor de onderzochte landen is alleen voor Engeland en Wales
de ACPO Youth Gravity Factor Matrix gevonden, aan de hand waarvan de politieambtenaar
kan bepalen of een waarschuwing passend is. Voor de meeste landen is het contextafhankelijk
of een waarschuwing passend is en dit hangt van meer factoren af dan alleen het type delict.
Verantwoordelijkheid nemen voor gepleegde feit
In hoeverre de minderjarige verdachte verantwoordelijkheid voor het gepleegde feit neemt is
in de nieuwe Nederlandse werkwijze niet als vereiste vastgelegd. Wel kan deze voorwaarde
gerelateerd worden aan de contra‐indicatie dat een jongere met recalcitrant of niet‐
meewerkend gedrag niet geschikt zou zijn om een reprimande te geven. Ook is uit de
interviews met de agenten gebleken dat zij het als een contra‐indicatie zien als een jongere
niet of nauwelijks verantwoordelijkheid voor de daad neemt. Deze praktijkbevinding is in lijn
met hoe enkele bestudeerde landen het hebben georganiseerd. In Ierland, Canada,
Zwitserland, de Verenigde Staten en enkele Australische deelstaten, wordt namelijk de eis
gesteld dat de verdachte enige verantwoordelijkheid moet nemen voor het gepleegde feit. Zo
nee, dan zou de waarschuwing niet op zijn plek zijn.
128
De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief
Betrekken van de ouders
Volgens de nieuwe Nederlandse werkwijze voert de agent het reprimandegesprek met de
minderjarige verdachte en betrekt daar zijn/haar ouders bij. Uit de interviews met
politieagenten die een reprimande hebben gegeven en ouders daarbij hebben betrokken,
blijkt dat dit binnen Nederland op verschillende manieren gebeurt. Dit varieert namelijk van
telefonisch contact met de ouders tot aan een huisbezoek en een face‐to‐face gesprek met
ouders. Het betrekken van ouders wordt zodoende op verscheidene manieren ingevuld. Uit
de bestudeerde literatuur blijkt dat in veel van de onderzochte landen ouders ook betrokken
worden wanneer de politie of OvJ een waarschuwing aan de minderjarige geeft: Duitsland,
Frankrijk, België, de Verenigde Staten en vier Australische deelstaten. De manier waarop
ouders betrokken worden varieert van aanwezig zijn tijdens het waarschuwingsgesprek, zoals
in Frankrijk, België en de Verenigde Staten, of slechts geïnformeerd worden over de
interventie die hun kind krijgt, zoals wanneer politieambtenaren in Nieuw‐Zuid‐Wales een
warning ter plekke aan de jongere geven.
Jeugdspecialisme
Geen in jeugd gespecialiseerde instanties of afdelingen worden in de nieuwe Nederlandse
werkwijze betrokken bij de keuze voor of uitvoering van de reprimande. In enkele van de
bestudeerde landen worden andere afdelingen of instanties, die gespecialiseerd zijn in
jeugd(criminaliteit), betrokken bij de uitvoering van en advisering over reacties en
interventies. Zo bestaan er in Engeland en Wales de Youth Offending Teams, die moeten
worden ingelicht als een politieambtenaar een waarschuwing wil geven. Dergelijke teams
kunnen jeugdige daders, ouders, maar in dit geval ook de politie adviseren over eventuele
achterliggende problematiek of passende voorwaarden die aan de waarschuwing verbonden
kunnen worden. Ook wordt de zaak in Schotland doorverwezen naar een team van
politieambtenaren gespecialiseerd in jeugd (Juvenile Liaison Officer risk assessment team)
wanneer een minderjarige door de politie is aangehouden. Dit team bekijkt de mogelijke
achtergrondproblematiek van de minderjarige, mede op basis van informatie verkregen van
ketenpartners, om vervolgens te bepalen of de zaak geschikt is voor diversion. Voorts kunnen
speciale jeugdrechtscommissies in Canada de politie en het OM adviseren over de keuze voor
en het uitvoeren van bepaalde buitengerechtelijke afdoeningen, waaronder de
waarschuwing. Ook kunnen zij gevraagd worden deze afdoeningen uit te voeren, net als de
Juvenile Justice Teams (JJT’s) in West‐Australië.
Registreren van de reprimande
In de huidige nieuwe Nederlandse werkwijze wordt de reprimande als een mutatie in het BVH
systeem geregistreerd. Er is dus sprake van een formele registratie, maar deze zal niet in de
justitiële documentatie van de minderjarige vermeld worden. Dit komt overeen met hoe het
in Canada en (grote delen van) de Verenigde Staten is geregeld. De jongere zal daardoor in de
toekomst niet al te veel hinder ondervinden van deze politieregistratie. In andere landen,
waar politie deze bevoegdheid wel heeft, krijgen jongeren toch een aantekening op hun
strafblad (Engeland en Wales en formele waarschuwingen in Australië). In enkele landen waar
de politie geen diversion‐bevoegdheid heeft, is er per definitie sprake van een formele
registratie van de reprimande, aangezien jeugdige daders dan al verder zijn voortgegaan in
het strafrechtelijke systeem. Dit is het geval in Duitsland, Frankrijk en Zwitserland. Enkele
critici hebben hierbij kanttekeningen geplaatst of men dan werkelijk kan spreken over
129
De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief
diversion, omdat jongeren dan niet buiten het strafrecht gehouden worden en later alsnog
last kunnen ondervinden van negatieve stigmatiserende effecten.
6.4 Verwachte effectiviteit op basis van eerder empirisch onderzoek
In deze paragraaf wordt nagegaan in hoeverre er in de wetenschappelijke literatuur
ondersteuning bestaat voor de verwachte en beoogde uitkomsten van de reprimande, of dat
er juist aanwijzingen zijn dat deze niet of zelfs averechts werkt. Hiervoor is de criminologische
onderzoeksliteratuur over reprimandes en vergelijkbare reacties geraadpleegd. Daarbij is
nagegaan wat we weten uit eerder empirisch onderzoek over de effecten op recidive en zo
mogelijk andere uitkomstmaten.
Allereerst is gezocht naar overzichtsstudies van diversion voor jongeren die de wet hebben
overtreden. Diversion wordt ook wel omschreven als “the dismissal of the case when the
offence is of a minor gravity and if formal proceedings do not seem to be appropriate,” in lijn
met het opportuniteitsbeginsel binnen het strafrecht (Dünkel, 2009). De reprimande is te zien
als een vorm van diversion, omdat de reactie mede bedoeld is om jongeren buiten het
strafrecht te houden. Over diversion in het algemeen zijn drie bruikbare overzichtsstudies naar
voren gekomen uit de zoektocht in de literatuur (Petrosino, Turpin‐Petrosino, & Guckenburg,
2010; Wilson, Brennan, & Olaghere, 2018; Wilson & Hoge, 2013). Deze overzichtsstudies zijn
bestudeerd en vervolgens is nagegaan welke onderzoeken die worden genoemd in deze
overzichtsstudies specifiek gericht zijn op reprimandes en vergelijkbare reacties. Daarbij
kwamen verschillende termen naar voren die worden gebruikt om deze reactie aan te duiden,
zoals ‘(police) caution’, ‘warning’, ‘warn and release’. Deze termen zijn ook gebruikt in een
aanvullende literatuursearch, die resulteerde in twee additionele studies naar reacties die
vergelijkbaar zijn met de reprimande (Shirley, 2017; Wang & Weatherburn, 2019).
Het centrale selectiecriterium voor inclusie in de geraadpleegde overzichtsstudies was dat er
minimaal sprake moest zijn van een vergelijking van twee groepen. Bij de studies werd zoveel
mogelijk rekening gehouden met verstorende factoren via matchingsprocedures of
randomisatie. Bij matching wordt ervoor gezorgd dat de groepen die worden vergeleken,
zoveel mogelijk gelijk zijn samengesteld wat betreft kenmerken die de uitkomsten kunnen
beïnvloeden. Dat zijn bijvoorbeeld zaken als geslacht, leeftijd en criminele voorgeschiedenis,
en zo mogelijk ook persoonlijke en sociale kenmerken of iemands proceshouding. Bij
randomisatie wordt een strikt experimentele werkwijze gevolgd, waarbij willekeurig de ene
jongere de traditionele justitiële behandeling krijgt, terwijl bij de andere met een reprimande
of een andere diversion methodiek wordt gereageerd. Ook de gebruikte additionele studies
maken gebruik van matchingprocedures, waardoor er gecontroleerd is voor het justitieel
verleden of het recidiverisico van de jongeren.
6.4.1 Overzichtsstudies naar recidive bij reprimande en vergelijkbare reacties
De eerste gevonden overzichtsstudie is een meta‐analyse van Petrosino et al. (2010) van 29
onderzoeken naar de effecten van verschillende routes in het jeugdstrafrecht. Daarin werd
onderscheid gemaakt tussen formele berechting volgens de traditionele justitiële route,
diversion naar een interventie of interventieprogramma, en release – vrijlaten zonder verder
reactie of alleen een waarschuwing of vermaning. Dat laatste lijkt het meest op wat wij zouden
verstaan onder de reprimande. De centrale vraag van deze meta‐analyse was of het formeel
berechten volgens het jeugdstrafrecht leidt tot meer reductie in crimineel gedrag dan de twee
130
De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief
andere reactiewijzen. Dit werd onderzocht door het berekenen van gemiddelde effecten van
alle studies op recidive en waar beschikbaar ook zelfrapportage van delinquent gedrag. De
belangrijkste uitkomst was dat het formele jeugdstrafrecht niet zorgt voor meer reductie dan
alternatieve reactiewijzen, maar eerder andersom. Vooral het doorverwijzen naar
interventies of interventieprogramma’s lijkt een gunstig effect te hebben op recidive, maar
ook ‘alleen release’ bleek samen te gaan met een lagere kans op nieuwe politiecontacten. Het
overall effect van ‘alleen release’ was echter gemiddeld vrij zwak (cohen’s d=‐.04) en
statistisch niet significant. Verder viel in dit onderzoek op dat het effect op recidive van
‘diversion’ in het algemeen sterker was in relatief oudere studies (van voor 1990), in officieel
gepubliceerde studies en bij jongeren met relatief veel delinquentie. Of die sterkere effecten
ook golden voor alleen ‘release’ was niet apart bekeken.
Een tweede relevante overzichtsstudie is die van Wilson & Hoge (2013). Zij deden een meta‐
analyse van 54 studies naar ‘youth diversion programs’ en hun effect op recidive. Daarbij
wordt onderscheid gemaakt tussen twee verschillende soorten diversion: formele
interventieprogramma’s en caution or warning programs, een categorie die weer
vergelijkbaar is met de reprimande. Ook is gekeken naar het moment waarop diversion is
ingezet, met onderscheid tussen pre‐charge, dus voordat een formele aanklacht kon worden
gedaan (ofwel ‘true diversion’) en post‐charge (na de aanklacht). De elf caution or warning
programs die werden onderzocht, zijn in alle gevallen ingezet voordat er een aanklacht was,
en ze zijn daarom goed vergelijkbaar met de reprimande zoals die in de pilot wordt toegepast.
Het enige verschil is dat het ook kan gaan om formal cautions, waarbij er nog wel sprake is
van een politieregistratie. De berekeningen laten zien dat over het geheel genomen diversion
programma’s een gunstiger effect hebben op recidivereductie dan de gebruikelijke procedure
(vervolging en berechting/bestraffing) in het jeugdstrafrecht. Dit keer was er geen verschil in
gemiddeld effect tussen beide typen van diversion. Zowel de formal intervention programma’s
als de caution and warning programs geven een statistisch significant lagere kans op recidive,
met een Odds Ratio rond de 0.60 (met enige variatie tussen verschillende
berekeningsmethoden), wat geldt als een middelmatig sterk effect. Dat is anders dan in de
eerste overzichtsstudie, waar het effect zwak en niet‐significant was. Dit is mogelijk terug te
leiden tot een andere selectie van relevantie studies in dit overzicht, met name het toevoegen
van enkele meer recente en omvangrijkere studies. Interessant was verder dat uit deze studie
naar voren kwam, dat de effecten gelijk lijken te zijn voor verschillende niveaus van eerdere
criminaliteit. Voor zowel jongeren met weinig als jongeren met veel eerdere criminele
contacten lijkt er sprake te zijn van een gunstig effect van diversion, en ook van caution
programs. Daarbij bleken er geen verschillen te vinden in effecten voor jongeren met
verschillende risiconiveaus (ernst van de strafbare feiten en criminele voorgeschiedenis).
De derde bestudeerde overzichtsstudie is die van Wilson et al. (2018) die een meta‐analyse
verrichtten naar ‘police‐initiated diversion’ bij jongeren. Dit is een recent overzicht, dat bij
uitstek relevant lijkt voor de pilot reprimande omdat het specifiek is gericht op het wegleiden
van het jeugdstrafrecht in de voorfase. In deze meta‐analyse waren 19 afzonderlijke
onderzoeken meegenomen, zowel quasi‐experimentele vergelijkingen (met gematchte
groepen) als gerandomiseerd experimenteel onderzoek. Er werden verschillende typen police
diversion onderscheiden en afzonderlijk onderzocht: police diversion waarbij alleen een
waarschuwing of vermaning werd gegeven (dus zeer vergelijkbaar met onze reprimande),
police diversion met doorverwijzing naar een interventie/behandeling, police diversion met
131
De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief
‘restorative action’, zoals het herstellen van de schade of het voeren van een herstelgesprek,
en overige vormen van police diversion (niet verder beschreven). Uit het onderzoek komt naar
voren dat police diversion statistisch significant gerelateerd is aan minder recidive. Overall
wordt een reductie gevonden van 16% van het recidivepercentage (na een jaar) ten opzichte
van traditionele vervolging in het strafrecht, met een odds ratio van 0.77. De grootte van dat
effect is vergelijkbaar met het nog iets sterkere gemiddelde effect dat in de meta‐analyse uit
2013 naar voren kwam. Uit de specifieke meta‐analyse van 2018 komt ook naar voren dat het
voor de recidivereductie niet uitmaakt of er alleen een waarschuwing wordt gegeven of dat
er ook iets extra’s wordt gedaan. Ook werden geen aanwijzingen gevonden voor andere
verschillen tussen categorieën studies (zoals verschillen tussen landen of tussen academisch
gepubliceerde artikelen en grijze literatuur). De auteurs concluderen dat de veronderstelling
dat police diversion bij relatief licht criminele jeugdigen (beperkte ernst van de strafbare feiten
en criminele carrière) tot recidivebeperking zou leiden, wordt ondersteund door hun
resultaten. Deze auteurs zijn overigens niet nagegaan of er verschillen zijn tussen first
offenders en daders met eerdere delicten wat betreft de vastgestelde recidivereductie.
6.4.2 Twee recente studies
Sinds de laatste overzichtsstudie zijn er twee nieuwe relevante studies verschenen waarin met
behulp van goede methodologische designs onderzoek is gedaan naar reacties die
vergelijkbaar zijn met de reprimande. Beide studies vonden plaats in Australië. Shirley (2017)
vergeleek met behulp van propensity score matching bijna duizend jongeren die een caution
hadden gekregen met eenzelfde groep jongeren die verder werd vervolgd. Ook uit dit
onderzoek kwamen significant gunstigere cijfers naar voren voor de groep met alleen een
waarschuwing: 36% had na een jaar weer een politiecontact ten opzichte van 47% van de
groep die werd vervolgd. Ook de frequentie en snelheid van recidive was hoger bij de laatste
groep. Wang & Weatherburn (2019) onderzochten een grote groep jongeren die een caution
kreeg met een groep jongeren die moest voorkomen en ook nog niet met de politie in
aanraking waren geweest en hetzelfde type strafbare feiten hadden gepleegd. Ook uit dit
onderzoek kwam naar voren dat het geven van een waarschuwing de kans significant verlaagt
om opnieuw met de politie in aanraking te komen: 36% tegen 48% had na een jaar een nieuwe
registratie. In dit onderzoek werd een odds ratio gevonden van 0.77, gelijk aan het gemiddelde
effect in de meta‐analyse van Wilson e.a. (2018).
6.4.3 Effecten op zelfgerapporteerde delinquentie
Een kanttekening bij bovenstaande onderzoeken is dat hierin vrijwel alleen is gekeken naar
de geregistreerde recidive. Over de relatie met zelfgerapporteerde delinquentie is veel minder
duidelijk. Van de meta‐analyses vermeldt alleen die van Petrosino et al. (2010) een negatief
maar statistisch niet significant effect van diversion in het algemeen op zelfgerapporteerde
delinquentie. Deze schatting is gebaseerd op vijf studies waarvan er echter slechts één
betrekking heeft op een vorm van diversion die vergelijkbaar is met de reprimande. Het gaat
om een bescheiden (enkele honderden deelnemers), maar wel interessante studie van Klein
(1986), waarin jonge daders in drie verschillende condities met elkaar werden vergeleken:
release (alleen een waarschuwing), community treatment (waarbij een interventieprogramma
werd gevolgd), en court petitioning (voorkomen voor de rechtbank). In deze studie bleken
jongeren die alleen werden gewaarschuwd weliswaar minder vaak te worden gearresteerd na
ruim twee jaar dan jongeren die moesten voorkomen (49% tegen 73%), maar er was geen
statistisch significant verschil wat betreft zelfgerapporteerde delinquentie.
132
De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief
In een andere studie (niet genoemd in die van Petrosino et al.) werd ook gekeken naar
zelfgerapporteerde delinquentie voor en na verschillende reacties van justitie (Dunford et al.,
1982). Deze onderzoekers voerden een uitgebreid evaluatieonderzoek uit over diversion
programs in vier grote steden in de Verenigde Staten, met in totaal bijna 2500 respondenten.
Ze vergeleken diversion programma’s met zowel traditionele vervolging als caution without
referral to services. Na afloop werd geen statistisch significant verschil tussen de drie groepen
gevonden in de ontwikkeling van zelfgerapporteerd delinquent gedrag.
Het weinig beschikbare onderzoek suggereert dus dat het geven van een waarschuwing vooral
samenhangt met minder formele recidive, het opnieuw in aanraking komen de politie en niet
zozeer op de zelfgerapporteerde, en vaak voor de politie onzichtbare criminaliteit. Misschien
zorgt traditionele vervolging er vooral voor dat jongeren een volgende keer eerder worden
ontdekt door de politie of sneller geregistreerd en weer vervolgd als verdachte. Het gaat hier
echterom twee relatief gedateerde onderzoeken waarin de mechanismen achter de
uitkomsten ook niet konden worden onderzocht. Om hier meer duidelijkheid over te krijgen
zou verder onderzoek nodig zijn.
6.4.4 Effecten op andere uitkomstmaten
Geen van de besproken overzichtsstudies geeft resultaten over uitkomstmaten anders dan
recidive. Wilson et al. (2018) melden dat ze wel van plan waren om ook andere uitkomsten
mee te nemen in hun meta‐analyse, zoals de mening en tevredenheid van de jongeren die te
maken hebben met diversion of traditionele afdoeningen in het jeugdstrafrecht, maar dat ze
te weinig informatie tegenkwamen om dit op een zinvolle manier te doen. Nauwkeurige
bestudering van de afzonderlijke onderzoeken die we konden vinden over vergelijkbare
reacties als reprimande leverden wel een aantal studies op met informatie over andere
uitkomsten dan recidive.
De meest uitgebreide studie waarin is gekeken naar andere uitkomstmaten dan recidive was
het rapport van Dunford et al. (1982). In hun onderzoek keken ze niet alleen naar formele
recidive maar werden ook twee vervolginterviews uitgevoerd met de deelnemende jongeren.
Daarbij werden meerdere vragenlijstinstrumenten ingezet voor labelling (de ervaring
bestempeld te worden als wetsovertreder) en de gevolgen daarvan, zoals het zichzelf zien als
slecht of ziek en het hebben van minder conventionele ambities en een lager niveau van social
adjustment (bijvoorbeeld beter of slechter functioneren op school, omgang met delinquente
vrienden). Over het algemeen bleken er geen statistisch significante verschillen te zijn tussen
de drie groepen jongeren. De verschillen die werden gevonden, hadden geen duidelijk
patroon: soms waren ze gunstig bij jongeren in programma’s en soms bij andere jongeren,
inclusief degenen die alleen een waarschuwing hadden gekregen.
In het onderzoek van Klein (1986) werden jongeren ook ondervraagd over de mate van
labelling als wetsovertreder. Met behulp van vragenlijstinstrumenten werden twee aspecten
onderzocht: label encapsulation, de mate waarin jongeren denken dat ze bij de politie bekend
zijn en worden bestempeld als delinquent, en label acceptance, de mate waarin jongeren
zichzelf ook zien als iemand die lastig is, zelf in de problemen komt of ongelukkig is. De
resultaten lieten zien dat jongeren die alleen gewaarschuwd werden, minder het gevoel
kregen dat ze bekenden van de politie waren dan jongeren die ook moesten voorkomen. Er
133
De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief
was echter geen verschil in de mate waarin jongeren zichzelf labelden als lastig persoon of
probleemgeval. Dit suggereert dat het justitiële proces vooral van belang is voor de labelling
door anderen, en minder voor het beeld dat jongeren van zichzelf hebben als delinquent of
niet‐delinquent.
Smith et al. (2004) onderzochten onder jonge daders in hoeverre de groep jongeren die door
de politie was gewaarschuwd (counsel and release) en twee andere groepen (jongeren die een
interventieprogramma gingen volgen en jongeren die verder werden vervolgd volgens het
traditionele jeugdstrafrecht) van elkaar verschilden. Interessant aan deze studie is dat de
auteurs een pad‐analyse hebben uitgevoerd om te achterhalen in hoeverre labelling‐
processen bijdragen aan delinquent gedrag en recidive binnen de verschillende groepen.
Hierbij werd onderscheid gemaakt tussen gepercipieerde labelling (in hoeverre jongeren
dachten dat zij een reputatie als wetsovertreder hadden bij anderen) en self‐labelling (in
hoeverre jongeren zichzelf beschouwden als delinquent). Ook waren vragen gesteld over de
gezinsrelaties, communicatie met gezinsleden, tijd doorgebracht met ouders en tevredenheid
met de verhoudingen binnen het gezin. Uit het pad‐model kwam naar voren dat
gepercipieerde labelling samenhangt met hogere self‐labelling en vervolgens ook met meer
zelfgerapporteerde delinquentie en hogere kansen op politieregistratie.
Het verband tussen labelling en zelfgerapporteerde delinquentie bleek ook onafhankelijk van
de kwaliteit van de gezinsrelaties. Echter, diversion bleek in dit onderzoek geen onafhankelijk
effect te hebben op zowel gepercipieerde labelling als self‐labelling. Interessant was ook dat
de labelling kenmerken wel samenhingen met eerder zelfgerapporteerd delinquent gedrag,
maar niet met officiële politiecontacten. Dit zou suggereren dat het zelfversterkende effect
van labelling vooral te maken heeft met daadwerkelijk delinquent gedrag en minder met de
reactie erop vanuit politie en justitie.
6.4.5 Andere relevante bevindingen
Lewis & O’Regan (1992) geven een beschouwing van de voor‐ en nadelen van police
cautioning, waarbij ze onder meer verwijzen naar een onderzoek van Potas et al. (1990) naar
de kosten van jeugdcriminaliteit en justitie. Een interessant onderdeel daaruit was een
vergelijking tussen de politiekosten voor alleen police cautioning voor first offenders en
verdere vervolging voor jongeren die al eerder in aanraking zijn gekomen met de politie. Dit
geeft een goede schatting van de kostenbesparing wanneer een waarschuwing wordt
toegepast in plaats van traditionele afdoeningen. Uit de berekening volgt dat alleen
waarschuwen ongeveer de helft kost van verdere vervolging voor de meeste strafbare feiten
en voor winkeldiefstal is dat zelfs slechts een derde.
Osgood et al. (1982) analyseerden of het voor de recidivecijfers voor de verschillende
afdoeningsmodaliteiten ook uitmaakt wat de criminele voorgeschiedenis is van een jeugdige
dader. Zij maakten gebruik van gegevens van een grote steekproef (bijna 1400 jongeren) in de
Verenigde Staten waarbij jongeren die waren aangehouden random waren ingedeeld in drie
groepen (gebruikelijke vervolging, een interventieprogramma, en alleen een informele
waarschuwing, release). Het blijkt dat criminele voorgeschiedenis weinig uitmaakt voor de
effecten van verschillende vormen van ‘diversion’, inclusief de waarschuwing, ten opzichte
van gebruikelijke vervolging. De kleine verschillen die werden gevonden, verschilden ook nog
eens per onderzoeks‐site, en per manier (eerdere arrestaties of zelfrapportage) om de
134
De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief
criminele voorgeschiedenis vast te stellen. Uiteindelijk concluderen de auteurs dat de
resultaten niet noemenswaardig afhangen van criminele voorgeschiedenis (dit is overigens in
lijn met de bevindingen uit de meta‐review van Wilson & Hoge, 2013). Osgood en anderen
(1982) leidden hieruit af dat er geen reden is om diversion te beperken tot first offenders.
Omdat de auteurs hebben gevonden dat zowel release als interventieprogramma’s gunstige
effecten hebben op de recidive, bevelen zij aan om de toepassing daarvan verder uit te
breiden.
Fisher & Mawby (1983), tot slot, deden een onderzoek dat op een andere manier relevant kan
zijn voor de reprimande. Zij onderzochten niet de gevolgen van, maar de invloeden op de
beslissing tot het geven van een caution dan wel de gebruikelijke afdoening. Zij hadden voor
209 jeugdzaken in Engeland de beschikking over het rapport van de daarvoor
verantwoordelijke officier van justitie. Daarin stond niet alleen de beslissing over de verdere
afhandeling, maar ook allerlei gegevens over de zaak zelf, de dader en andere factoren die
van invloed konden zijn op die beslissing. Interessant was dat niet alleen het soort zaak en de
criminele voorgeschiedenis van invloed waren op de beslissing om alleen een caution te
geven, maar ook een aantal andere zaken. Jongere daders, maar ook meisjes en jongeren die
nog op school zaten kregen sneller een waarschuwing. Ook hing de houding van de jongeren
samen met de beslissing, met name of de jongeren excuses had aangeboden of niet.
Bovendien hing de indruk die de officier had van de thuissituatie samen met de kans om alleen
gewaarschuwd te worden, in plaats van te moeten voorkomen. Wanneer jongeren volgens de
officier afkomstig waren van homes in good condition werd er vaker alleen gewaarschuwd, in
tegenstelling tot armere huishoudens. Helaas is in dit artikel niet precies geanalyseerd wat de
onafhankelijke bijdrage was van de verschillende factoren, waardoor over het bestaan van
een eventuele bias van de officieren nog onvoldoende zekerheid is.
6.4.6 Wat is nu de verwachte effectiviteit van de reprimande?
Uit die onderzoeksliteratuur komt vrij duidelijk naar voren dat de toepassing van de
reprimande of vergelijkbare reacties gepaard gaat met minder geregistreerde recidive dan
traditionele afdoening via het (jeugd‐)strafrecht. Recente overzichten en
onderzoeksbevindingen uit experimenteel en quasi‐experimenteel onderzoek wijzen erop dat
hier inmiddels sprake is van een robuuste, en statistisch significante bevinding. Het oudste
overzicht vindt geen significant effect, maar de twee recente overzichten en twee recente
studies duidelijk wel. Dat effect is bescheiden maar betekenisvol: de meest relevante
schatting (het recente overzicht van onderzoek naar police‐initiated diversion) is dat
reprimande‐achtige reacties leiden tot een recidivereductie na een jaar van 16 procent en
deze schatting wordt bevestigd in de twee meeste recente studies uit Australië. De
onderzoeksliteratuur is dus in lijn met de veronderstelling dat het geven van een reprimande
bij kan dragen aan het doel van minder recidive.
De meeste recente onderzoeken en overzichten laten zien dat het voor het effect van
reprimande‐achtige reacties niet uitmaakt of er nog wat extra’s wordt gedaan, zoals
herstelgesprekken of doorverwijzing naar een programma. Interessant is ook dat het
beschikbare onderzoek suggereert dat het voor het recidive verminderende effect van
reprimandes niet van belang is wat de criminele voorgeschiedenis is van de jonge verdachte.
Voor zowel first offenders als bekenden van de politie lijkt de reprimande gunstig te zijn in
135
De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief
termen van recidive. De voorwaarden voor de reprimande zoals die zijn geformuleerd in de
pilot sluiten niet aan bij dat inzicht.
Een belangrijke kanttekening is wel dat de recidivereductie meestal is onderzocht aan de hand
van politiecijfers. De resultaten over recidive aan de hand van zelfgerapporteerd delinquent
gedrag zijn veel minder duidelijk en de beschikbare studies wijzen op geen of een bescheiden
en statistisch niet significante recidivevermindering. Het zou dus goed kunnen dat de
reprimande vooral een effect heeft op formele recidive, de kans dat de politie een nieuw delict
opmerkt en registreert, en minder op de daadwerkelijke delinquentie van jongeren. Dat zou
minder goed passen bij het doel van een effectieve reactie op wetsovertredend gedrag, maar
des te meer bij het doel van een reactie buiten het justitiële circuit. Dat de reprimande
gepaard gaat met minder formele recidive (bij een gelijkblijvend niveau van zelfgerapporteerd
crimineel gedrag), suggereert dat het ook later de kans vermindert dat jongeren in het
justitiële circuit terechtkomen.
Verder suggereert het onderzoek naar labelling dat jongeren die moeten voorkomen of verder
in het justitiële systeem terechtkomen sneller het gevoel hebben dat anderen hen zien en
bestempelen als delinquent of afwijkend dan jongeren die alleen gewaarschuwd worden. Er
lijkt echter geen verschil te zijn wat betreft het zelfbeeld van jongeren als delinquent of lastig.
Desondanks laat deze bevinding zien dat het doel om jongeren buiten het justitiële circuit te
houden, soms ook lijkt te voorkomen dat jongeren zich bestempeld voelen als wetsovertreder
door anderen.
Verder zijn er aanwijzingen dat de kosten voor het geven van een reprimande aanmerkelijk
lager zijn dan bij verdergaande vervolging. Dit is geen doel dat is genoemd bij de
totstandkoming van de reprimande, maar wellicht wel een relevant voordeel ervan. Tot slot
suggereert onderzoek dat er ook subjectieve factoren een rol kunnen spelen bij de beslissing
om alleen te waarschuwen in plaats van te vervolgen, niet alleen de mate waarin verdachten
bekennen of meewerken maar ook het geslacht van de verdachte en de indruk die de politie
heeft van de thuissituatie. Jongens, verdachten die minder sociale vaardigheden hadden én
verdachten uit armere huishoudens leken daardoor in het nadeel te zijn. Dit betekent dat bij
de toepassing van de reprimande aandacht nodig kan zijn voor het optreden van eventuele
bias bij de beoordeling wie wel en wie niet in aanmerking komt voor deze afdoening.
Duidelijke en consistent gebruikte beslisregels zouden daarbij kunnen helpen.
6.5 Samenvatting van de bevindingen
In dit hoofdstuk is de evaluatie van de nieuwe werkwijze reprimande in een wat breder
internationaal perspectief beschouwd door middel van aanvullende juridische en
criminologische analyses.
De reprimande in het licht van internationale en Europese kinderrechtennormen
Het eerste onderdeel van dit hoofdstuk bevat een nadere juridische analyse van de eisen die
aan het reprimande‐proces worden gesteld in het licht van het IVRK en de Europese
kinderrechtennormen. Dit is gedaan omdat uit de evaluatie bleek dat de ontwikkeling richting
een nodeloos gejuridificeerd proces de directe aanleiding vormde voor de nieuwe werkwijze
en het Salduz‐arrest van het EHRM en de implementatie van verschillende EU‐Richtlijnen daar
een belangrijke rol in hebben gespeeld. Hierin is ook kort ingegaan op de manier waarop
136
De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief
Duitsland en België dit arrest en deze EU‐Richtlijnen in de jeugdwetgeving hebben
geïmplementeerd. Op basis van deze analyse kan worden geconcludeerd dat zowel het
Salduz‐arrest als de EU‐richtlijnen ruimte laten voor een aangepaste werkwijze en dat de
Nederlandse wetgever daar, anders dan de Duitse en Belgische wetgever, geen gebruik van
heeft gemaakt om te voorzien in een aparte regeling voor reprimande‐waardige feiten. Dat
heeft geleid tot de bestaande situatie met een gejuridificeerd proces met ingrijpende
gevolgen en een per saldo disproportionele afhandeling voor de doelgroep die voor een
buitengerechtelijke afhandeling in aanmerking komt. Dat staat op gespannen voet met het in
artikel 40 IVRK verankerde uitgangspunt dat jeugdstrafzaken, ook ernstiger feiten, waar
mogelijk, buitengerechtelijk moeten worden afgedaan. In de toelichting wordt bovendien
benadrukt dat vrijheidsbeneming daar geen deel van mag uitmaken.
De reprimande en vergelijkbare interventies in andere landen
In dit hoofdstuk is in de tweede plaats een literatuuronderzoek verricht naar de toepassing
van de reprimande en vergelijkbare interventies in andere landen. Op basis daarvan kan in de
eerste plaats worden geconcludeerd dat de toepassing van waarschuwingen (vergelijkbaar
met de reprimande) aan minderjarige verdachten, en van diversion‐maatregelen in het
algemeen, zeer verschillend is georganiseerd. Wanneer jongeren bij dit soort reacties door de
politie buiten het strafrecht worden gehouden, wordt dit beschouwd als ‘true diversion’, en
dit is in meerdere landen zo geregeld. In sommige andere landen kunnen jongeren toch een
aantekening op hun strafblad krijgen, ook al is het delict met een politiewaarschuwing
afgehandeld. In deze gevallen kan niet gesproken worden over daadwerkelijke diversion,
omdat de jongeren later in hun leven alsnog last kunnen ondervinden van negatieve
stigmatiserende effecten. Uit de literatuur blijkt voorts dat in veel van de onderzochte landen
ouders betrokken worden wanneer de politie of OvJ een waarschuwing aan een minderjarige
geeft. Daarnaast wordt van de politie of OvJ in enkele landen verwacht dat zij ook nagaan of
er zorgen zijn rondom een minderjarige verdachte, om vervolgens tot een passende
interventie te komen en eventuele hulpverlening in te schakelen. Ook zijn er in bepaalde
landen andere afdelingen of instanties, die gespecialiseerd zijn in jeugd(criminaliteit),
betrokken bij de uitvoering van en advisering over reacties en interventies. Verder is het
vermeldenswaard dat er in de meeste bestudeerde landen niet voor gekozen is om
waarschuwingen of diversion in het algemeen formeel te beperken tot first offenders of tot
een selectief aantal type delicten. Diversion is wel vaak bedoeld voor first offenders van lichte
strafbare feiten. Echter, het blijft contextafhankelijk in hoeverre een waarschuwing wordt
gezien als passend, en dit hangt in veel landen van meer factoren af dan alleen of de
minderjarige een first offender is en de ernst van het strafbare feit. Zo wordt in meerdere
landen de additionele voorwaarde gehanteerd dat de minderjarige verantwoordelijkheid
moet nemen voor het gepleegde feit. De nieuwe werkwijze waarmee in de huidige pilot
geëxperimenteerd wordt, kent dus meerdere overeenkomsten met de manier waarop
waarschuwingen in andere landen worden toegepast, maar zeker ook noemenswaardige
verschillen, waaronder de strikte eis dat een minderjarige een first offender zou moeten zijn.
Verwachte effectiviteit op basis van eerder empirisch onderzoek
Tot slot is criminologische onderzoeksliteratuur onderzocht naar mogelijke effecten van de
reprimande en vergelijkbare interventies. Op basis daarvan kan worden geconcludeerd dat er
veel aanwijzingen zijn dat de toepassing van de reprimande en vergelijkbare diversion reacties
in het buitenland heeft geleid tot minder geregistreerde recidive dan traditionele afdoeningen
137
De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief
via het (jeugd)strafrecht. Dit wordt ondersteund door robuust onderzoek waarbij gebruik is
gemaakt van experimentele of quasi‐experimentele methoden. De meest recente literatuur
schat dat de kans dat jongeren na een jaar weer in aanraking komen met de politie zo’n 16
procent lager is dan wanneer ze op een traditionele manier de strafrechtsketen doorlopen.
Interessant is dat het voor het effect niet uit lijkt te maken of er nog wat extra’s wordt gedaan,
en ook niet of een jongere al eerder delicten heeft gepleegd of first offender is. Dit betekent
niet meteen dat van de reprimande zoals die in de pilot in Nederland is uitgevoerd ook een
recidive‐verminderend effect kan worden verwacht. Om daar zekerheid over te krijgen, zou
daarnaar een goed apart effectonderzoek moeten worden gedaan (met bijvoorbeeld
experimentele of quasi‐experimentele methoden). Dat kon in het voorliggende onderzoek
niet worden gedaan en het heeft ook weinig zin om de huidige recidivecijfers van jongeren
die een reprimande hebben gekregen te vergelijken met vergelijkbare jongeren uit eerdere
jaren, vanwege de bijzondere omstandigheden (de coronapandemie met de bijbehorende
maatregelen) in deze periode. Desondanks kunnen we wel concluderen dat er geen enkele
aanwijzing is dat de reprimande ongunstig uit zal vallen in het licht van de recidive, en dat de
kans aanzienlijk is dat het een gunstig effect zal hebben op de formele recidive.
Belangrijke kanttekening is wel dat er uit eerder onderzoek weinig aanwijzingen zijn dat er
ook een substantieel effect is op de zelfgerapporteerde delinquentie. Het is mogelijk dat de
reprimande en vergelijkbare reacties vooral de kans verminderen dat de politie jongeren later
in de gaten houdt en als wetsovertreder registreert. Een andere bevinding uit het
internationale onderzoek past bij deze verklaring, namelijk dat jongeren die op een
traditionele manier worden vervolgd, vaker het gevoel hebben dat anderen hen bestempelen
als delinquent. Tot slot zijn er nog twee andere mogelijke gevolgen die in eerder onderzoek
worden gerapporteerd. Ten eerste blijken de kosten van reprimande‐achtige reacties
aanzienlijk lager te kunnen zijn dan de kosten van traditionele vervolging. Ten tweede blijkt
dat jongeren met een bepaalde achtergrond onbedoeld in het nadeel kunnen zijn bij de
beslissing om al dan niet te besluiten tot reprimande of diversion. Dat kan een aandachtspunt
zijn bij de verdere toepassing of aanpassing van de reprimande in Nederland.
138
Conclusies en aanbevelingen
7 Conclusies en aanbevelingen
7.1 Samenvattende conclusie
Op 1 oktober 2020 werd de landelijke Pilot Reprimande gestart, op initiatief van de politie,
het OM en Halt, en met betrokkenheid van het MJenV. Tijdens de pilot werd een nieuwe
werkwijze gehanteerd voor op heterdaad aangehouden minderjarige first offenders van een
licht feit. Die nieuwe werkwijze houdt in dat deze aangehouden minderjarigen niet langer
worden overgebracht naar het politiebureau om daar te worden voorgeleid aan de hOvJ, maar
dat dit ter plaatse telefonisch gebeurt. Als de hOvJ vindt dat de minderjarige in aanmerking
komt voor een reprimande, wordt deze in vrijheid gesteld en zal kort daarna een
reprimandegesprek plaatsvinden, waarbij ook de ouders worden betrokken. De Pilot zou
aanvankelijk een jaar duren, tot 1 oktober 2021, maar is tussentijds verlengd tot het moment
van besluitvorming op basis van de resultaten uit dit onderzoek. Dit rapport bevat de evaluatie
van deze nieuwe werkwijze op basis waarvan zal worden besloten over de voortzetting
daarvan.
Het onderzoek bestaat uit drie deelevaluaties: een plan‐, proces‐ en outputevaluatie. De
planevaluatie stond in het teken van de vraag hoe de Pilot Reprimande in het licht van de
nagestreefde doelen is opgezet en wat de verwachte bijdrage was aan die doelen. De
procesevaluatie stond in het teken van de vraag hoe de uitvoering van de Pilot Reprimande
verloopt en wat de ervaringen zijn van de betrokken partijen. De outputevaluatie stond in het
teken van de vraag of de doelen van de Pilot worden bereikt en wat de (ervaren)
neveneffecten zijn. Naast de hiervoor beschreven deelevaluaties van de pilot, is aanvullend
juridisch en criminologisch literatuuronderzoek verricht.
In hoofdstuk 2 is in het kader van de planevaluatie onderzocht wat de beoogde doelstellingen,
doelgroep en opzet waren van de pilot, waarbij ook de voorgestelde werkwijze en
rolverdeling, en de vooraf benoemde randvoorwaarden en verwachte neveneffecten zijn
betrokken. Hiervoor zijn de basisdocumenten van de pilot bestudeerd en interviews
gehouden met een vijftiental sleutelinformanten van de bij de opzet van de Pilot betrokken
partijen, te weten de politie, het OM en Halt, en andere betrokken professionals van het
MVenJ, de RvdK en van de al eerder gestarte Pilot Reprimande in het district Twente van de
Politie‐Eenheid Oost Nederland. Daaruit kwamen vier doelstellingen naar voren:
1) het voorkomen van een nodeloos gejuridificeerd proces met insluiting op het politiebureau,
2) het bieden van een helder kader voor een landelijk eenduidige werkwijze,
3) een proportionele en pedagogische afhandeling buiten het strafrecht, en
4) een passende en effectieve reactie ter voorkoming van recidive.
De beoogde doelgroep van de pilot bestaat uit op heterdaad aangehouden minderjarige first
offenders die worden verdacht van een feit met een licht en eenvoudig karakter waarbij
enkele feiten met name zijn genoemd zoals winkeldiefstal, vernieling en gebruik van een vals
ID‐bewijs voor de horeca. Er zijn geen bedragen genoemd omdat de context bepalend moet
zijn. Contra‐indicaties zijn gelegen in het gedrag van de minderjarige doordat hij zich
recalcitrant opstelt, er groepsdruk van buitenaf is, er zorgen zijn over de minderjarige of zijn
of haar opvoedsituatie en angst bij de minderjarige voor de (fysieke) reactie van zijn of haar
ouders. De werkwijze is dat de agent die ter plaatse de aanhouding op heterdaad afhandelt
of overneemt, het bewijs en de informatie checkt en telefonisch contact opneemt met de
139
Conclusies en aanbevelingen
dienstdoende hOvJ die vervolgens bij de politiefunctionaris van ZSM checkt of er nog
relevante persoonlijke informatie is en daarna in het kader van de telefonische voorgeleiding
telefonisch procesvragen stelt aan de minderjarigen om de aanhouding te toetsen. Daarna
wordt tot een reprimande besloten en belt de agent ter plaatse met de ouders, informeert ze
en voert waar mogelijk direct het reprimandegesprek in hun telefonische aanwezigheid. Er
worden afspraken gemaakt over het vervoer van de minderjarige en als het gesprek niet direct
kan plaatsvinden, wordt afgesproken waar en wanneer het gesprek dan wel plaatsvindt,
idealiter binnen 48 uur. Tijdens het reprimandegesprek moet de agent met de minderjarige
bespreken dat het gesprek geen verhoor is en geen strafrechtelijk doel heeft, maar een
pedagogisch doel. Er is een Leidraad reprimandegesprek met een aantal onderwerpen om met
de minderjarige en ouders te bespreken om te eindigen met de reprimande zelf waarbij aan
de minderjarige wordt uitgelegd waarom zijn gedrag wordt afgekeurd, wat de gevolgen zijn
voor de winkelier of gedupeerde, dat er een registratie komt in het politiesysteem en wat er
gebeurt als deze opnieuw wordt betrapt. Met de gedupeerde moeten er afspraken worden
gemaakt over teruggave van de gestolen goederen en vergoeding van de (directe) schade.
De randvoorwaarden van de pilot waren dat deze gedegen en onafhankelijk wordt
geëvalueerd en partijen mede op basis van de uitkomsten daarvan nader zullen besluiten over
het vervolg en dat er goed en eenduidig wordt geregistreerd in BVH. Genoemde
neveneffecten die worden verwacht zijn tijdsbesparing bij de politie, het toewerken naar een
geautomatiseerde verwerking van de reprimandes, het kunnen signaleren van zorgen tijdens
een reprimandegesprek bij de minderjarige thuis, een mogelijk lagere instroom bij Halt en bij
de advocatuur.
In hoofdstuk 3 is in het kader van de procesevaluatie op basis van landelijke politiecijfers een
algemeen en representatief landelijk beeld geschetst van het bereik en verloop van de Pilot
Reprimande. Met betrekking tot de omvang en doelbereik zijn in de onderzochte periode in
totaal 3.964 reprimandes geregistreerd. Dit houdt in dat ongeveer 15% van alle zaken tegen
minderjarige verdachten met een reprimande is afgehandeld. Van de 5024 zaken die binnen
de criteria van de pilot vielen (de doelgroepzaken) blijkt 56% te zijn afgedaan met een
reprimande. Van de overige 44% is niet bekend waarom er geen gebruik gemaakt is van de
reprimande. Dit kan zijn omdat het niet om ‘geringe schade’ ging, omdat andere contra‐
indicaties aanwezig waren, of omdat er niet gedacht is aan de pilot omdat deze nog niet
voldoende was gecommuniceerd in de politie‐eenheid. Een lichte stijging in het aandeel
doelgroepzaken dat met een reprimande is afgedaan gedurende het verloop van de
pilotperiode ondersteunt dit laatste als deelverklaring. Van de doelgroepzaken die niet met
een reprimande worden afgehandeld, wordt het grootste deel doorverwezen naar Halt. Een
kleiner maar relevant deel van de zaken wordt geseponeerd.
Wat betreft de aard van de zaken en de kenmerken van de jeugdigen laten de cijfers zien dat
de zaken die zijn afgehandeld met een reprimande, voor het overgrote deel betrekking
hebben op winkeldiefstal, op grote afstand gevolgd door andere categorieën van strafbare
feiten. Daaronder ook categorieën als geweld en zeden, of (vuur)wapenbezit die op het eerste
gezicht niet reprimande‐waardig zijn. De registraties geven echter te weinig inzicht in de
details van de zaken om te concluderen of er sprake is van een feit met een licht en eenvoudig
karakter. Een klein maar relevant deel van de minderjarigen dat een reprimande heeft
gekregen, bleek geen first offender te zijn. De grootste aantallen reprimandes zijn gegeven
140
Conclusies en aanbevelingen
aan 14‐jarigen. Verder blijkt dat hoe lager de leeftijd des te groter de kans op een reprimande
in plaats van een andere wijze van afhandeling. Bij 16‐ en 17‐jarigen wordt een meerderheid
van de doelgroepzaken anders afgehandeld dan met een reprimande. De kans op een
reprimande is in de selectie doelgroepzaken voor jongens en meisjes gelijk. In absolute
aantallen zijn er wel bijna twee keer zo veel reprimandes gegeven aan jongens als aan meisjes.
Wat betreft de kenmerken van de afhandeling blijkt dat er in een meerderheid van de zaken
volgens de registraties daadwerkelijk een reprimandegesprek is geweest en daarbij waren dan
ook meestal de ouders betrokken. Er is tegelijk ook nog een aanzienlijk deel van de zaken
waarbij in de registraties geen melding van zo’n gesprek wordt gemaakt. Een belangrijk doel
van de pilot was om ervoor te zorgen dat minderjarigen niet meer worden opgehouden op
het politiebureau. Uit de landelijke cijfers blijkt dat 11% van de minderjarigen in
reprimandezaken toch nog op het op het politiebureau zijn opgehouden. Van die groep
verbleef 18% er zelfs langer dan 5 uur.
Er blijken duidelijke verschillen tussen de politie‐eenheden in de aantallen reprimandes en de
ontwikkeling daarin. Binnen de selectie van doelgroepzaken, zijn er in de politie‐eenheid met
het grootste aandeel reprimandes bijna twee keer zoveel reprimandes gegeven als in de regio
met het kleinste aandeel reprimandes. Behalve in de oplegging verschillen de regio’s ook in
de wijze van afhandeling. Die verschillen betreffen vooral de plaats waar het reprimande
gesprek gehouden wordt en de mate waarin er in reprimandezaken sprake is van een civiele
vordering van de winkelier.
In hoofdstuk 4 is de uitvoeringspraktijk in de drie geselecteerde politie‐eenheden onderzocht.
Hiervoor is in nader onderzoek gedaan door een uitvoerige inhoudsanalyse van een
steekproef van 66 mutaties uit drie politie‐eenheden met betrekking tot 117 minderjarige
verdachten. In deze politie‐eenheden zijn ook interviews gehouden met zestien agenten over
hun ervaringen met het toepassen van de werkwijze waarbij uitvoerig is ingegaan op de
gemaakte keuzes en de daaraan ten grondslag liggende veronderstellingen. Daarbij staat de
vraag centraal in hoeverre de werkwijze zoals beschreven in de Handreiking in de praktijk
bruikbaar is en wordt nageleefd. Na de introductie van de werkwijze van het landelijke niveau
naar het niveau van de politie‐eenheden bleek dat niet alle politie‐eenheden op de pilot zaten
te wachten en dat er erg weinig tijd was om de pilot goed uit te zetten. Enkele politie‐
eenheden waaronder de onderzochte Politie‐Eenheid Rotterdam zijn twee maanden later, in
december 2020, begonnen om de nieuwe werkwijze goed te doorgronden en helder te
communiceren terwijl andere politie‐eenheden zoals de onderzochte Politie‐Eenheid
Zeeland‐West‐Brabant alles op alles hebben gezet om de werkwijze tijdig in te voeren. Uit de
wijze waarop de pilot vervolgens via de Eenheidsstaf en de districten is gecommuniceerd naar
de basisteams blijkt hoe verschillend de interne processen binnen de politie‐eenheden zijn
georganiseerd. De nieuwe werkwijze is in elk van de drie te onderzoeken politie‐eenheden via
andere lijnen uitgezet. Om de reprimandes en de wijze waarop ze worden geregistreerd, goed
te kunnen plaatsen, is de context van de politiesetting waarin ze tot stand komen,
geobserveerd waaruit bleek dat het geven van een waarschuwing de politie al niet vreemd
was en voor de meest uiteenlopende feiten wordt gebruikt, ook bij meerderjarige verdachten
Voorts bleek dat de diensten zeer afwisselend en niet te plannen zijn en dat het registreren
van de reprimandes tussen de hectiek van het politiewerk door moet gebeuren, waardoor er
141
Conclusies en aanbevelingen
niet altijd voldoende tijd voor is. Er moet dus rekening mee worden gehouden dat de
registraties niet altijd een volledig beeld van de praktijk geven.
Uit de inventarisatie van de in totaal 66 mutaties kwam naar voren dat de feiten veelal in
groepjes zijn gepleegd, vaak duo’s van meisjes of jongens van dezelfde leeftijd. Uit de
registraties bleek tevens dat belangrijke gegevens die nodig zijn om te bezien of de werkwijze
is gevolgd, niet zijn genoteerd en volgens de werkwijze ook niet hoefde te worden genoteerd.
Daaronder valt het meest cruciale gegeven of er sprake was van een aanhouding (op
heterdaad), wat de voorwaarde is voor de nieuwe werkwijze. In minimaal 12 van de
steekproef van 66 incidentmutaties (met in totaal 26 minderjarige verdachten) is er gezien de
beschrijving waarschijnlijk geen aanhouding verricht. Dat betrof vooral vernielingen met
geringe schade waarin geen sprake was van een burgeraanhouding en agenten het kennelijk
niet proportioneel achtten om de minderjarige verdachte aan te houden. In vrijwel al die
mutaties waarin geen aanhouding is verricht, zijn de ouders betrokken bij de reprimande. In
enkele incidenten was er een uitdrukkelijk verzoek van de gedupeerden (waaronder een
school) tot het voeren van een reprimandegesprek door de politie met de minderjarigen.
In 54 incidentmutaties met in totaal 91 verdachten was er sprake van een (burger)aanhouding
en moest de nieuwe werkwijze dus ook daadwerkelijk worden gevolgd. In het merendeel van
de reprimandes is er overleg geweest met de hOvJ, maar slechts in enkele gevallen ging dat
overleg gepaard met een telefonische voorgeleiding. En als dat gebeurde, werd die
verschillend ingevuld. ZSM is in de minderheid van de zaken geconsulteerd en niet altijd op
de beoogde wijze. Alle 54 incidentmutaties, op twee na, hadden betrekking op winkeldiefstal
en de overige twee op vernieling. Drie van de 91 minderjarige verdachten waren geen first
offender meer, maar pleegden het feit samen met een minderjarige first offender. In een van
de drie incidenten werd alsnog besloten tot een reprimande en de andere twee minderjarigen
gingen het reguliere proces in. Aan drie verdachten die wel first offender waren, werd pas een
reprimande gegeven nadat ze op het politiebureau waren ingesloten. In twee gevallen
gebeurde dat omdat de agenten niet bekend waren met de nieuwe werkwijze. Aan twee
andere minderjarige verdachten werd geen reprimande gegeven vanwege recalcitrant
gedrag. Geen van de andere drie contra‐indicaties, groepsdruk, zorgen over de
opvoedingssituatie en angst voor de (fysieke) reactie van de ouders, hebben ertoe geleid dat
de reprimande werd geweigerd, maar in die gevallen werd wel een VT‐melding opgemaakt.
Met betrekking tot de uitvoering van het reprimandegesprek blijkt dat in het grootste deel
van de 54 incidentmutaties (namelijk 46), melding wordt gemaakt van een contact met de
ouders, namelijk in 46 mutaties. In ruim de helft van die incidenten zijn de minderjarigen naar
de woning van de ouders of de zorginstelling waar deze verblijven, overgebracht. In de overige
incidenten zijn de ouders naar het politiebureau gekomen of is er ter plaatse of op een niet
vermelde locatie een reprimandegesprek in aanwezigheid van de ouders gevoerd. Slechts in
zes incidenten is het contact met de ouders alleen telefonisch verlopen. In het overgrote deel
van de mutaties waarin verslag is gedaan van contact met de ouders, heeft de politie de
minderjarige dus thuisgebracht of een persoonlijk gesprek met de ouders op een andere
locatie gevoerd. Dat huisbezoek bleek in enkele gevallen een belangrijke meerwaarde te
hebben, vanwege de gesprekken tijdens de rit daar naartoe en omdat de situatie aldaar soms
een directe verklaring gaf voor de diefstal van tassen met boodschappen, simpelweg omdat
er thuis niets te eten in huis was. Wat tot slot opvalt is dat voor bijna de helft van de in totaal
142
Conclusies en aanbevelingen
117 minderjarigen (van de steekproef van 66 mutaties), een VT‐melding staat genoteerd
terwijl bij een groot deel van deze minderjarigen geen sprake lijkt te zijn van zorgen. Tevens
valt op dat er in meer dan de helft van de winkeldiefstalincidenten een winkelverbod is
uitgevaardigd deels in combinatie met een civiele vordering ofwel winkelboete.
In hoofdstuk 5 is in het kader van de outputevaluatie onderzocht hoe de uitvoering van de
werkwijze zich verhoudt tot de beoogde doelen. Hiervoor is voortgebouwd op de bevindingen
en informatie die naar voren komen uit de plan‐ en procesevaluatie, zijn extra analyses
uitgevoerd op de registratie‐data over het verloop van de afhandeling en is aanvullende
informatie verzameld door interviews te houden met bij het proces betrokken actoren, te
weten de politiefunctionarissen van de drie ZSM‐locaties van de onderzochte politie‐
eenheden, enkele hOvJ's in de Politie‐Eenheid Rotterdam en de directie van de organisatie
SODA die namens de winkelier de civiele vordering ofwel ‘winkelboete’ afhandelt. Verder is
via de contactpersoon van het OM voor deze pilot informatie verzameld over de Pilot
reprimande meerderjarigen en de RAPP‐app, is een Stakeholderssessie gehouden met een
selectie van de belangrijkste sleutelinformanten van de politie, het OM en Halt, een
kwalitatieve enquête uitgezet onder de jeugdrechtadvocaten en zijn registratiegegevens
verzameld en geanalyseerd met betrekking tot de ontwikkeling van de Halt‐verwijzingen.
Hieruit bleek dat de doelstelling van een landelijk eenduidige werkwijze nog niet ten volle is
bereikt. Zo bleek dat de presentatie van de werkwijze van de politie‐eenheden richting de
basisteams in de praktijk tot verschillende interpretaties leidde. De bekendheid met de pilot
in de praktijk varieert, ook binnen de politie‐eenheden. De onbekendheid met de werkwijze
wordt geweten aan de aanhoudende stroom van protocollen en werkwijzen waar de
politieagenten op straat mee worden geconfronteerd. Daarbij heeft de gelijktijdige invoering
van de reprimande voor meerderjarige first offenders die gepaard ging met veel
voorlichtingsmateriaal en de introductie van de RAPP‐app, voor ruis gezorgd. Dat de
werkwijze nog niet alom bekend is, blijkt ook daaruit dat er nog steeds minderjarigen die in
aanmerking zouden kunnen komen voor de reprimande op het politiebureau worden
ingesloten. Daarmee wordt ook de doelstelling om die onnodige insluiting te voorkomen, niet
ten volle bereikt. Van diverse zijden wordt de aanbeveling gedaan om de werkwijze beter
bekend te maken op een wijze die aansluit bij de politiepraktijk, vanuit de bedoeling van de
nieuwe werkwijze en door het bespreken van casuïstiek.
Ook de doelstelling van het bieden van een helder kader wordt nog niet ten volle gerealiseerd.
In de praktijk worden er verschillende interpretaties aan de nieuwe werkwijze gegeven. Bij
winkeldiefstal zijn er nu twee parallel lopende werkwijzen reprimande, voor meerderjarigen
en minderjarigen, met ieder een ander kader. Tevens is voor minderjarige verdachten ook de
bestaande werkwijze voor niet aangehouden verdachten gehandhaafd, waarvoor andere
criteria gelden. Dat de reprimande bij aangehouden verdachten ook voor andere feiten dan
winkeldiefstal kan worden toegepast, blijkt niet bij iedereen bekend. Dat het feit in de context
moet worden bezien, wordt wel onderschreven, maar om daar uitvoering aan te geven, is wel
wat meer richting nodig, wat zou kunnen door het bespreken van casuïstiek. Tot slot zorgt de
telefonische voorgeleiding waarin de hOvJ de rechtmatigheid van de aanhouding toetst, voor
onduidelijkheid. Dat geldt ook voor het checken van informatie door de hOvJ bij ZSM. In beide
gevallen is in de praktijk niet helder wat het doel daarvan is. Tevens zijn de afspraken over wat
moet worden geregistreerd en op welke wijze, nog niet voor iedereen even helder.
143
Conclusies en aanbevelingen
Met betrekking tot de doelstelling van een proportionele en pedagogische afhandeling buiten
het strafrecht zien de bij de pilot betrokken partijen als belangrijke meerwaarde van de pilot
het creëren van ruimte buiten het strafproces waarbij zonder onnodige insluiting op het
politiebureau, aandacht kan zijn voor opgroeigedrag. De pilot zorgt er tevens voor dat de
reprimande als politie‐interventie een duidelijke basis krijgt. Het belangrijkste pedagogische
moment wordt gezien in het reprimandegesprek in aanwezigheid van de ouders wordt gezien
als het belangrijkste pedagogische moment, dat het beste persoonlijk en in de thuissituatie
kan worden gevoerd. Om daar goed invulling aan te geven, zou dit wel gepaard moeten gaan
met een herwaardering van het jeugdspecialisme bij de politie. In het kader van de
proportionaliteit komt uit het onderzoek naar voren dat er te gemakkelijk een VT‐melding
wordt gedaan vanuit het idee dat er nog een toetsing plaatsvindt. De wijze waarop wordt
getoetst, is echter heel wisselend zodat er ook onterechte meldingen worden gedaan. Tot slot
speelt ook de samenloop met het winkelverbod en de winkelboete een rol in de
proportionaliteit van de afhandeling. Hoewel het om civielrechtelijke maatregelen gaat,
worden deze door de minderjarige verdachten en hun ouders wel als onderdeel van de
afdoening ervaren.
Tot slot kan met betrekking tot de effecten op de instroom bij Halt op basis van de analyse
van Halt‐cijfers geconcludeerd worden dat, voor het delict diefstal en in enige mate voor het
delict vernieling, er waarschijnlijk een lichte verschuiving is geweest van de Halt‐afdoening
naar de reprimande. Bij diefstallen gaat het waarschijnlijk om enkele tientallen zaken
gemiddeld per maand. Dat is slechts een beperkt deel van het totaal aantal Halt‐verwijzingen
voor dit type strafbaar feit.
In hoofdstuk 6 is de evaluatie van de nieuwe werkwijze reprimande in een wat breder
internationaal perspectief beschouwd door middel van aanvullende juridische en
criminologische literatuurstudie en analyses. Er is een juridische analyse verricht van de
problematiek die ten grondslag ligt aan de Pilot, de gevolgen van burgeraanhouding en de
verplichte consultatiebijstand door een advocaat bij minderjarige verdachten van lichte feiten
die zich lenen voor buitengerechtelijke afdoening. Verder is er criminologisch
literatuuronderzoek verricht naar de inzet van de reprimande en vergelijkbare reacties en
interventies in het buitenland alsmede naar de effecten van de reprimande en vergelijkbare
interventies, met name op de recidive. Uit de analyse van de reprimande in een breder
juridisch perspectief kwam naar voren dat de politie‐reprimande in Nederland een lange
geschiedenis kent en dat artikel 40 sub b IVRK eist dat jeugdstrafzaken zoveel mogelijk
buitengerechtelijk worden afgedaan met inachtneming van een aantal wettelijke garanties
waarbij in de toelichting wordt benadrukt dat vrijheidsbeneming daarvan geen deel mag
uitmaken. Tevens kwam hieruit naar voren dat zowel het Salduz‐arrest als de EU‐richtlijnen
ruimte laten om uitzonderingen te maken op de verplichte rechtsbijstand bij lichte feiten en
dat de Nederlandse wetgever daar, anders dan de Duitse en Belgische wetgever, geen gebruik
van heeft gemaakt. Een belangrijke bevinding is dat het in de praktijk gegroeide
gejuridificeerde proces dat leidt tot een per saldo disproportionele afhandeling voor
reprimande‐waardige zaken, niet uitsluitend het gevolg is van de verplichte rechtsbijstand,
maar ook van een te lichtvaardige toepassing van de burgeraanhouding bij lichte
winkeldiefstallen die niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
144
Conclusies en aanbevelingen
Uit het literatuuronderzoek naar de toepassing van de reprimande en vergelijkbare
interventies in andere landen kwam naar voren dat de toepassing van de reprimande zeer
verschillend is georganiseerd. Als minderjarigen door de politie buiten het strafrecht worden
gehouden, wordt dit beschouwd als ‘true diversion’. In veel van de onderzochte landen
worden ouders betrokken wanneer de politie een waarschuwing aan een minderjarige geeft
en in enkele landen wordt van de politie verwacht dat zij ook nagaan of er zorgen zijn rondom
een minderjarige verdachte, om vervolgens tot een passende interventie te komen en
eventuele hulpverlening in te schakelen. In de meeste bestudeerde landen is er niet voor
gekozen om waarschuwingen of diversion in het algemeen formeel te beperken tot first
offenders of tot een selectief aantal type delicten. Diversion is wel vaak bedoeld voor first
offenders van lichte strafbare feiten, maar het blijft contextafhankelijk in hoeverre een
waarschuwing wordt gezien als passend. Dit hangt in veel landen van meer factoren af dan
alleen van de vraag of de minderjarige een first offender is van en de ernst van het strafbare
feit. Zo wordt in meerdere landen de additionele voorwaarde gehanteerd dat de minderjarige
verantwoordelijkheid moet nemen voor het gepleegde feit.
Tot slot is een criminologische literatuurstudie verricht naar de verwachte effectiviteit op
basis van eerder empirisch onderzoek van de reprimande en vergelijkbare interventies. Op
basis daarvan kan worden geconcludeerd dat er veel aanwijzingen zijn dat de toepassing van
de reprimande en vergelijkbare diversion reacties in het buitenland leidt tot minder
geregistreerde recidive dan traditionele afdoeningen via het (jeugd)strafrecht. Dit wordt
ondersteund door robuust onderzoek waarbij gebruik is gemaakt van experimentele of quasi‐
experimentele methoden. De meest recente literatuur schat dat de kans dat jongeren na een
jaar weer in aanraking komen met de politie zo’n 16 procent lager is dan wanneer ze op een
traditionele manier de strafrechtsketen doorlopen. Interessant is dat het voor het effect niet
uit lijkt te maken of er nog iets extra’s wordt gedaan, zoals doorverwijzing naar een
programma of het voeren van herstelgesprekken. Opvallend is ook dat het voor het effect niet
blijkt uit te maken of een jongere al eerder delicten heeft gepleegd of first offender is.
Desondanks kunnen we wel concluderen dat er geen enkele aanwijzing is dat de reprimande
ongunstig uit zal vallen in het licht van de recidive, en dat de kans aanzienlijk is dat het een
gunstig effect zal hebben op de formele recidive. Tot slot zijn er nog twee andere mogelijke
gevolgen die in eerder onderzoek worden gerapporteerd. Ten eerste blijken reprimande‐
achtige reacties aanzienlijk goedkoper te kunnen zijn voor de overheid traditionele vervolging.
Een berekening komt uit op de helft tot een derde (bij winkeldiefstal) van de gebruikelijke
kosten. Ten tweede blijkt dat jongeren met bepaalde kenmerken, zoals jongens, werkende
jongeren en jongeren uit een arm huishouden, onbedoeld in het nadeel kunnen zijn bij de
beslissing om al dan niet te besluiten tot reprimande of diversion. Zij worden relatief vaak op
traditionele wijze vervolgd.
7.2 Aanbevelingen
Op basis van het verrichte onderzoek worden de volgende aanbevelingen gedaan die zijn te
onderscheiden in algemene aanbevelingen, aanbevelingen met betrekking tot het
reprimandeproces, aanbevelingen met betrekking tot de criteria en contra‐indicaties, en
aanbevelingen met betrekking tot het reprimandegesprek.
145
Conclusies en aanbevelingen
7.2.1 Algemene aanbevelingen
1) Geef de reprimande een vaste basis in het jeugdstrafrecht
Op basis van de bevindingen in deze evaluatie ligt het voor de hand om de reprimande als
afdoeningsmogelijkheid voor minderjarige verdachten van lichte feiten te behouden en net
als de Halt‐afdoening een vaste basis in het jeugdstrafrecht te geven. Uit de evaluatie komt
naar voren dat alle betrokken partijen daar een belangrijke meerwaarde in zien en dat het
gerechtvaardigd wordt geacht om voor dit soort zaken met het oog op de proportionaliteit af
te zien van een inhoudelijk verhoor en daarmee van de rechtsbijstand. Met de reprimande
kan direct een gevolg worden gegeven aan een relatief kleine misstap van een minderjarige
die kan worden bestempeld als opgroeigedrag zonder deze direct het strafproces in te leiden
met alle daarbij behorende gevolgen en het verblijf op het politiebureau. Uit criminologisch
literatuuronderzoek blijkt dat er voor de reprimande als alternatief voor het formele
strafrecht geen negatieve effecten worden gevonden, maar wel dat de reprimande leidt tot
minder hernieuwd politiecontact (formele recidive) onder jongeren, minder stigmatisering en
lagere kosten.
2) Het reprimandegesprek in aanwezigheid van de ouders is de kern van de interventie
Uit de evaluatie komt naar voren dat de reprimande bij minderjarige verdachten zich op een
belangrijk punt onderscheidt van de reprimande bij meerderjarige verdachten, namelijk het
reprimandegesprek in aanwezigheid van de ouders die de zorg over de minderjarige hebben.
Dit element zou in de communicatie veel meer kunnen worden benadrukt om de werkwijze
bij minderjarigen duidelijk af te bakenen ten opzichte van die bij meerderjarigen. Overweeg
beide werkwijzen ook overigens goed ten opzichte van elkaar af te bakenen waarbij de
verschillen die zich niet laten rechtvaardigen door het verschil tussen beide doelgroepen,
worden geschrapt. Als in de RAPP‐app een route wordt opgenomen voor minderjarigen, zou
daarin veel meer ruimte moeten worden gelaten voor de context en maatwerk.
3) Maak de reprimande beter bekend op een manier die aansluit bij de politiepraktijk
Uit de evaluatie blijkt dat de werkwijze nog niet breed bekend is. Om het doel van een landelijk
eenduidige werkwijze te bereiken, is die brede bekendheid een noodzakelijke
randvoorwaarde. Uit de evaluatie komt naar voren dat dit het beste werkt als de bedoeling
van de nieuwe werkwijze voorop wordt gesteld en van daaruit in de dagelijkse politiepraktijk
ervaringen worden uitgewisseld naar aanleiding van concrete zaken. Aangezien de
Handreiking en de bijhorende Leidraad reprimandegesprek in de dagelijkse politiepraktijk
nauwelijks bekend zijn en er te weinig tijd is om die op te zoeken en te bestuderen, verdient
het aanbeveling om op landelijk niveau een infographic te maken waarin de bedoeling en de
werkwijze op een aansprekende manier worden overgebracht.
4) Overweeg een herbezinning op de regeling van de burgeraanhouding
Een belangrijke bevinding in deze evaluatie is dat het nodeloos gejuridificeerde proces waarin
veel minderjarige verdachten van een licht feit terecht komen en dat gepaard gaat met een
voorgeleiding op het politiebureau, direct verband houdt met het veelvuldige gebruik van de
burgeraanhouding door de beveiligers van grote winkelbedrijven. De toepassing van dit
ingrijpende strafvorderlijke dwangmiddel bij minderjarige verdachten van lichte feiten
verhoudt zich echter slecht met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, zeker in het
geval van een first offender die zich direct schuldbewust en meewerkend opstelt. Het verdient
dan ook aanbeveling om de regeling van de burgeraanhouding, die al bijna twee eeuwen oud
146
Conclusies en aanbevelingen
is (1838) en in een andere context tot stand is gekomen, opnieuw te bezien en daarbij een
voorbeeld te nemen aan de Belgische regeling waarbij veel voorzichtiger met dit dwangmiddel
wordt omgegaan.
5) Inventariseer de met winkels gemaakte afspraken en creëer eenduidig beleid
Uit de evaluatie komt naar voren dat minderjarigen die worden betrapt op winkeldiefstal in
veel gevallen worden geconfronteerd met winkelverboden en winkelboetes die het effect van
de reprimande als eenmalige waarschuwing grotendeels overschaduwen of teniet doen.
Omdat het om civielrechtelijke maatregelen gaat en de politie en het OM daar weinig invloed
op kunnen uitoefenen, zijn deze maatregelen buiten de werkwijze gehouden. Uit de evaluatie
blijkt echter dat de politie deze maatregelen door de samenloop met de reprimande, in het
gesprek niet kan negeren. Tevens blijkt daaruit dat er plaatselijk verschillende afspraken
bestaan met winkelbedrijven over assistentie bij de vaststelling van de identiteit met het oog
op de uitvaardiging van winkelverboden en de handhaving bij overtreding van die verboden.
Gezien de grote invloed die deze maatregelen hebben op het reprimandeproces, verdient het
aanbeveling om de door de politie gemaakte afspraken met winkels te inventariseren en op
basis daarvan een eenduidig beleid te ontwikkelen voor minderjarige verdachten. Hierbij dient
ook de huidige toepassing van de burgeraanhouding te worden betrokken.
7.2.2 Aanbevelingen met betrekking tot het reprimandeproces
6) Hanteer één werkwijze voor de reprimande, onafhankelijk van de aanhouding
Tijdens deze evaluatie bleek dat de verschillende werkwijzen voor aangehouden en niet
aangehouden minderjarigen tot veel verwarring en onduidelijkheid leiden. Het onderscheid
wordt niet gemaakt bij de registratie waardoor moeilijk te onderzoeken is welke werkwijze in
een bepaald geval had moeten worden gevolgd, maar het onderscheid lijkt ook niet bekend
te zijn bij de politieagenten die de verschillende werkwijzen moeten toepassen. De verschillen
tussen beide werkwijzen zijn niet algemeen bekend en het onderscheid laat zich ook niet
rechtvaardigen door de feiten en de betrokken minderjarigen. Het verdient dan ook
aanbeveling om dit onderscheid te schrappen en één werkwijze te hanteren voor de
reprimande. Met het hanteren van één werkwijze zou ook de registratie beter kunnen worden
gestroomlijnd.
7) Schrap de telefonische voorgeleiding voor de hOvJ met behoud van het overleg
Hoewel het overleg met de hOvJ over het algemeen als waardevol wordt beschouwd, blijkt de
telefonische voorgeleiding in de vorm van het stellen van procesvragen aan de minderjarige
verdachte niet te worden begrepen en nauwelijks te worden toegepast. Het verdient dan ook
aanbeveling deze in de werkwijze te schrappen, om daarmee bij te dragen aan het doel van
een helder kader en om het proces te versnellen en te vereenvoudigen. Daarmee wordt de
werkwijze ook afgestemd op de werkwijze reprimande voor meerderjarige first offenders van
winkeldiefstal waar deze voorgeleiding niet nodig wordt gevonden omdat er in het geval van
een reprimande onder verantwoordelijkheid van het OM geen PV van onderzoek wordt
opgemaakt en het niet de bedoeling is dat een vervolgingsbeslissing door het OM wordt
genomen.
147
Conclusies en aanbevelingen
8) Maak de ‘check’ door de hOvJ bij ZSM facultatief
Meer algemeen komt uit de evaluatie naar voren dat het aanbeveling verdient om de politie,
in overleg met de hOvJ, in de praktijk voldoende discretionaire ruimte te geven om te
beslissen wanneer lichte zaken met een reprimande kunnen worden afgedaan en of
vervolgacties richting ZSM nodig zijn. De hOvJ blijkt in de praktijk niet standaard bij ZSM te
checken of er nog meer informatie is omdat dit tot vertraging leidt en de politie zelf reeds veel
informatie uit het politiesysteem kan halen en in gesprek kan gaan om aanvullende informatie
te achterhalen. Als navraag bij ZSM nodig is of als er behoefte is aan overleg in geval van
contra‐indicaties, blijkt dat in de praktijk te gebeuren, ook zonder dat daartoe de verplichting
bestaat. Om het proces te vereenvoudigen en een helder kader te bieden, verdient het dan
ook aanbeveling de check bij ZSM facultatief te maken.
7.2.3 Aanbevelingen met betrekking tot de criteria en contra‐indicaties
9) Overweeg het nemen van verantwoordelijkheid voor het feit als voorwaarde te stellen
Uit de evaluatie bleek dat de enige contra‐indicatie die in de praktijk heeft geleid tot afwijzing
van de reprimande, betrekking had op recalcitrant gedrag. Vanuit de politie is er in dit verband
op gewezen dat de reprimande alleen zinvol is en effect zou hebben als de minderjarige
verdachte ervoor openstaat om verantwoordelijkheid te nemen voor het gepleegde strafbare
feit. Uit het landenonderzoek bleek ook dat in meerdere landen de additionele voorwaarde
wordt gehanteerd dat de minderjarige verantwoordelijkheid moet nemen voor het gepleegde
feit. Deze voorwaarde sluit aan bij de door het VN‐Kinderrechtencomité in General Comment
nr.24 on children’s rights in the child justice system benadrukte waarborg voor een
buitengerechtelijke afdoening dat de minderjarige verdachte in volledige vrijheid en vrijwillig
heeft erkend daarvoor verantwoordelijk te zijn (“freely and voluntarily admits responsibility,
without intimidation or pressure”). Het verdient dan ook overweging om het nemen van
verantwoordelijkheid voor het feit als voorwaarde op te nemen.
10) Overweeg het criterium ‘first offender’ minder strikt en in de context te hanteren
Uit de evaluatie blijkt dat het criterium ‘first offender’ in de praktijk niet altijd strikt wordt
gehanteerd. Het zijn van first offender is ook geen criterium in de reeds bestaande regeling
van de reprimande voor niet aangehouden verdachten. Het verdient dan ook overweging om
gehoor te geven aan het pleidooi van de VNJA om deze eis minder hard te maken. Dat sluit
ook aan bij de situatie in andere landen waarin reprimande‐achtige afdoeningen ook mogelijk
zijn voor jongeren die eerder met de politie in aanraking zijn geweest omdat de context
bepalender moet zijn. Uit criminologisch onderzoek is er ook geen aanwijzing dat dit
noodzakelijk is voor het effect op recidive.
11) Inventariseer situaties die zich gezien de context lenen voor een reprimande
Ondanks het ruime criterium ‘feit met een licht en eenvoudig karakter’ waarbij drie feiten met
name werden genoemd, blijkt uit de evaluatie dat de nieuwe werkwijze vrijwel uitsluitend is
toegepast voor winkeldiefstal. Dat hangt samen met de burgeraanhouding bij
winkeldiefstallen, maar ook met het feit dat in de praktijk het idee leeft dat de nieuwe
werkwijze alleen bij winkeldiefstal kan worden toegepast. Uit de literatuurstudie naar de
andere landen komt naar voren dat waarschuwingen en vergelijkbare reacties bij
minderjarigen niet zijn beperkt tot een selectief aantal strafbare feiten, maar dat net als in
Nederland de context bepalend is. Omdat die context niet alleen van het feit afhangt, verdient
het aanbeveling om bij de nadere vormgeving van de reprimande op basis van casuïstiek af te
148
Conclusies en aanbevelingen
bakenen in welke situaties de reprimande geschikt is en in welke gevallen een Halt‐afdoening
meer aangewezen is.
12) Schrap de aan de gezinsomstandigheden gerelateerde contra‐indicaties
Uit de evaluatie blijkt dat zorgen over de opvoedsituatie en angst voor de (fysieke) reactie van
ouders, die in de werkwijze als contra‐indicatie werden benoemd, in de praktijk geen reden
waren om de reprimande te weigeren. Dat sloot ook aan bij de algemeen gedeelde opvatting
van de bij het proces betrokken actoren dat gezinsomstandigheden niet aan de afdoening met
een reprimande in de weg mogen staan. Het verdient dan ook aanbeveling om de aan de
gezinsomstandigheden gerelateerde contra‐indicaties te schrappen.
7.2.4 Aanbevelingen met betrekking tot het reprimandegesprek
13) Voer het reprimandegesprek in beginsel in persoonlijke aanwezigheid van de ouders en
waar mogelijk in de thuissituatie
Uit de evaluatie komt naar voren dat het reprimandegesprek in persoonlijke aanwezigheid
van de ouders als het belangrijkste element van de reprimande wordt gezien en dat de
meerwaarde wordt gevonden in het feit dat dit mogelijk de eerste stap is in het contact met
de jeugd, ook met het oog op vroeg‐signalering. Een goed gesprek bij de ouders thuis biedt
een uitgelezen kans om zorgsignalen op te vangen. Hoewel de reprimande‐werkwijze
uitdrukkelijk voorziet in de mogelijkheid om dit gesprek ter plaatse in telefonische
aanwezigheid van de ouders uit te voeren, is er in de praktijk moeite gedaan om persoonlijk
contact te hebben met de ouders. Aansluitend bij deze in de praktijk gevoelde behoefte, maar
ook omdat dit gesprek de kern van de interventie uitmaakt, verdient het aanbeveling om in
de werkwijze op te nemen dat het gesprek in beginsel wordt gevoerd in persoonlijke
aanwezigheid van de ouders of anderen die de zorg over de minderjarige hebben. En dat dit
waar mogelijk plaatsvindt bij de minderjarige thuis of in de zorginstelling waar deze verblijft.
14) Maak een eventuele VT‐melding afhankelijk van overleg met de jeugdwijkagent
Uit de evaluatie komt naar voren dat er te gemakkelijk een melding bij Veilig Thuis wordt
gedaan vanuit de gedachte dat die melding nog getoetst wordt. De wijze waarop wordt
getoetst is echter heel wisselend terwijl de consequenties van een onterechte melding groot
kunnen zijn. Om te waarborgen dat deze melding alleen wordt gedaan als dat echt
noodzakelijk is, verdient het aanbeveling om deze afhankelijk te maken van overleg met de
jeugdwijkagent die indien nodig op huisbezoek kan gaan. Daarbij kan ook direct in
ogenschouw worden genomen of in het geval waarin zich een acute situatie voordoet, een
melding wel voldoende is om die hulp tot stand te brengen. Doorverwijzingen naar
gemeentelijke interventies dienen los te staan van een VT‐melding en kunnen beter
rechtstreeks geschieden op basis van het reprimandegesprek waarin de ouders en
minderjarige aangeven daar behoefte aan te hebben. Dat zou in de praktijk ook meer effect
hebben dan een vrijblijvend aanbod via de VT‐melding na afloop van de reprimande.
15) Versterk het jeugdspecialisme bij de politie
Uit de evaluatie blijkt dat het voor een goede implementatie en uitvoering van de nieuwe
werkwijze van belang is dat de rol van hOvJ in dit reprimande‐proces wordt vervuld door
politieambtenaren met kennis van en affiniteit met jeugd. Die kennis en affiniteit moet er ook
zijn bij de agenten die de reprimandegesprekken voeren en als die er niet is, moeten er genoeg
jeugdwijkagenten zijn die kunnen worden geconsulteerd bij twijfels over de opvoedsituatie.
149
Conclusies en aanbevelingen
Het inrichten van gespecialiseerde jeugdunits bij de politie is overigens ook een eis die gezien
de toelichting voortvloeit uit artikel 40, lid 3, IVRK. Daarnaast stelt de in Nederland
geïmplementeerde EU‐Richtlijn 2016/800 als eis dat personeel van rechtshandhavende
instanties die met minderjarige verdachten werken, een specifieke, op de omgang met
kinderen afgestemde opleiding moeten hebben gevolgd.
150
Literatuurlijst
Literatuurlijst
Uit Beijerse 1998
J. uit Beijerse, Op verdenking gevangengezet. Het voorarrest tussen beginselen en praktische
behoeften (diss. Rotterdam), Nijmegen: Ars Aequi Libri, 1998.
Uit Beijerse 2021
J. uit Beijerse, Jeugdstrafrecht. Beginselen, wetgeving en praktijk, Apeldoorn/Antwerpen:
Maklu, 2021.
Berger, Huls, Jeltes & Peterse 2017
M. Berger, E. Huls, M. Jeltes & C. Peterse, ‘De aanhouding en inverzekeringstelling van
minderjarige en jongvolwassen verdachten Een kindgerichte aanpak en alternatieven voor
de politiecel’, Defence for Children en Vereniging van Nederlandse Jeugdrecht Advocaten
2017.
Boere & Jansen 2020
J. Boere & N. Jansen, ‘Delictplegende jongere: melden en afhandelen’, november 2020,
intern document van de Nationale Politie.
De Bruin 2021
S. de Bruijn, Op ‘Aan’. Diender in het blauw, Boekenbent 2021.
Gorter 2022
F.N. Gorter, ‘De verplichte consultatiebijstand voor aangehouden minderjarigen die verdacht
worden van een licht feit: een onnodig gejuridificeerd proces?’, masterscriptie Erasmus
Universiteit Rotterdam, 2022.
Heijmans 2018
T. Heijmans, ‘Waarom het opsluiten van kinderen door de politie normaal is geworden’, De
Volkskrant 25 juni 2018.
Höynck & Ernst 2020
T. Höynck & S. Ernst, ‘Das Gesetz zur Stärkung der Verfahrensrechte von Beschuldigten im
Jugendstrafverfahren’, ZJJ 2020/3, p.252.
Kempen & Uit Beijerse 2016
M.A.H. Kempen & J. uit Beijerse, ‘De EU‐Richtlijn procedurele waarborgen minderjarige
verdachten en het Nederlandse jeugdstrafprocesrecht’, NtEr 2016/7, p.230‐236.
De Kinderombudsman 2016
De Kinderombudsman, 'Achter slot en grendel. Een onderzoek naar de inverzekeringstelling
van een minderjarige’, KOM2016/016, 1 september 2016
De Kinderombudsman 2019
De Kinderombudsman, ‘Hoeveel nachtjes nog?’, KOM004/2019, 18 april 2019.
151
Literatuurlijst
Lindeman 2018
P. Lindeman, ‘Kind hoeft niet meer de cel in. Twentse proef met reprimandegesprekken’,
Tubantia 13 juli 2018.
Moerman 2016
E.M. Moerman, Inburgeren in de opsporing (diss. Rotterdam), Enschede: Gildeprint 2016.
Put 2021
J. Put, Handboek Jeugdbeschermingsrecht, Brugge: die Keure, 2021.
Rauh & Wolters 2021
K. Rauh & R. Wolters, ‘Vervolgrapportage Evaluatie nieuw werkproces meerderjarige first‐
offenders winkeldiefstal’, 23 augustus 2021, p.12‐13.
Subaçi 2021
Iffet Subaçi, Winkelbaas biedt winkeldief luisterend oor, Algemeen Dagblad 24 december
2021.
Valkeman 2015
S. Valkeman, ‘Jeugdigen in politiecellen. Een onderzoek naar de ervaringen van betrokken
professionals met de toepassing van alternatieven, een kindvriendelijker verblijf en
beperking van de termijn in het licht van de Europese en internationale kinderrechten’,
masterscriptie Erasmus Universiteit Rotterdam, 2015.
Wesselink, Schuilenburg & Van Calster 2009
L. Wesselink, M. Schuilenburg & P. van Calster, ‘De Collectieve winkelontzegging’, Tijdschrift
voor Veiligheid 2009/8, afl. 1, p.6‐19.
REGELGEVING & ANDERSOORTIGE BRONNEN
General Comment No. 24
Committee on the Rights of the Child, General Comment No. 24 (2019) on children’s rights in
the child justice system.
Richtlijn 2013/48/EU
Richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013
betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter
uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te
laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te
communiceren tijdens de vrijheidsbeneming, PbEU 2013, L 294.
Richtlijn 2016/800/EU
Richtlijn 2016/800/EU van het europees parlement en de raad van 11 mei 2016 betreffende
procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een
strafprocedure, PbEU 2016, L 132.
152
Literatuurlijst
Stcrt. 2005, 66
Aanwijzing effectieve afdoening strafzaken jeugdigen, 6 april 2005, Stcrt. 2005, 66.
Stcrt. 2010, 4003
Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor, 16 maart 2010, Stcrt. 2010, 4003.
Stcrt. 2020, 62180
Richtlijn en kader voor strafvordering jeugd en adolescenten, inclusief strafmaten halt, 1
december 2020, Stcrt.2020, 62180.
Stb. 2016, 476
Wet van 17 november 2016, houdende wijziging van het Wetboek van Strafvordering en
enig andere wetten in verband met aanvulling van bepalingen over de verdachte, de
raadsman en enkele dwangmiddelen, Stb. 2016, 476.
Stb. 2019, 180
Wet van 15 mei 2019 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de
Overleveringswet ter implementatie van richtlijn nr. 2016/800/EU van het Europees
Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende procedurele waarborgen voor kinderen
die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure (PbEU L 132), Stb. 2019, 180.
België
Belgisch Stb. 5 september 2011, 253
Wet tot wijziging van het Wetboek van strafvordering en van de wet van 20 juli 1990
betreffende de voorlopige hechtenis, om aan elkeen die wordt verhoord en aan elkeen
wiens vrijheid wordt benomen rechten te verlenen, waaronder het recht om een advocaat
te raadplegen en door hem te worden bijgestaan, Belgisch Stb. 5 september 2011, 253.
Belgisch Stb. 24 november 2016, 308
Wet van 21 november 2016 betreffende bepaalde rechten van personen die worden
verhoord, Belgisch Stb. 24 november 2016, 308.
Omzendbrief COL.11/2018
Omzendbrief nr. COL 11/2018 van het College van Procureurs‐Generaal bij de Hoven van
Beroep, ‘Addendum 2 aan de Omzendbrief COL 8/2011 betreffende de organisatie van recht
op toegang tot een advocaat – situatie van de minderjarigen en de personen die ervan
verdacht worden vóór de leeftijd van 18 jaar een als misdrijf omschreven feit gepleegd te
hebben’, 16 augustus 2018.
Omzendbrief COL.8/2011
Omzendbrief COL.8/2011, ‘Richtlijn inzake het recht op toegang tot een advocaat’, herziene
versie 18 oktober 2018.
153
Literatuur landenonderzoek
Literatuur landenonderzoek
Australian Government ‐ Productivity Commission (2021). Report on Government Services 2021: Part
C, Section 6 Police services interpretative material.
https://www.pc.gov.au/research/ongoing/report‐on‐government‐
services/2021/justice/police‐services/rogs‐202106‐partc‐section6‐police‐services‐
interpretative‐material.pdf
Bailleau, F. (2010). France: breaking with the European line of juvenile justice? The successive
reforms of the ordinance of 2 February 1945. In: F. Bailleau & Y. Cartuyvels. The criminalisation
of youth: Juvenile justice in Europe, Turkey and Canada. VUBPress Brussels University Press.
Bailleau, F., & Cartuyvels, Y. (2010). The criminalisation of youth: Juvenile justice in Europe, Turkey
and Canada. VUBPress Brussels University Press.
Bala, N., & Carrington, P. J. (2017). Canada. In S. H. Decker & N. Marteache (Eds.), International
handbook of juvenile justice. Springer International Publishing.
Bala, N., & Roberts, J. V. (2006). Canada’s juvenile justice system: Promoting community based
responses to youth crime. In: J. Junger‐Tas & S. Decker (Eds.), International handbook of
juvenile justice. Springer.
Bateman, T. (2002). Living with final warnings: making the best of a bad job? Youth Justice, 2(3), 131‐
140.
Bateman, T. (2017). England and Wales. In S. H. Decker & N. Marteache (Eds.), International
handbook of juvenile justice. Springer International Publishing.
Bateman, T. (2020). The state of youth justice 2020: an overview of trends and developments.
National Association for Youth Justice.
https://uobrep.openrepository.com/handle/10547/624525
Béchard, S., Ireland, C., Berg, B., & Vogel, B. (2011). Arbitrary arbitration: Diverting juveniles into the
justice system – a reexamination after 22 years. International Journal of Offender Therapy and
Comparative Criminology, 55(4), 605–625.
Cartuyvels, Y., Christiaens, J., De Fraene, D., & Dumortier, E. (2010). Juvenile justice in Belgium seen
through the sanctions looking‐glass. In: F. Bailleau & Y. Cartuyvels. The criminalisation of
youth: Juvenile justice in Europe, Turkey and Canada. VUBPress Brussels University Press.
Children and Young People’s Centre for Justice (2021). A Guide to Youth Justice in Scotland: policy,
practice and legislation. Section 4: Early and Effective Intervention & Diversion from
Prosecution. https://www.cycj.org.uk/wp‐content/uploads/2021/06/Section‐4.pdf
Cunningham, T. (2007). Pre‐court diversion in the Northern Territory: impact on juvenile
reoffending. Trends & Issues in Crime & Criminal Justice, No. 339. Australian Institute of
Criminology.
Decker, S. H., & Marteache, N. (2017). International handbook of juvenile justice. Springer
International Publishing.
Dennison, S., Stewart, A., & Hurren, E. (2006). Police cautioning in Queensland: the impact on
juvenile offending pathways. Trends & Issues in Crime & Criminal Justice, No. 306. Australian
Institute of Criminology.
Dumortier, E., Christiaens, J, & Nuytiens, A. (2017). Belgium. In S. H. Decker & N. Marteache (Eds.),
International handbook of juvenile justice. Springer International Publishing.
Dünkel, F. (2009). Chapter 9: Diversion: A meaningful and successful alternative to punishment in
European juvenile justice systems. In: J. Junger‐Tas & F. Dünkel (Eds.). Reforming juvenile
justice. Springer.
Dünkel, F. (2017). Juvenile justice and crime policy in Europe. In F. E. Zimring, M. Langer & D. S.
Tanenhaus (Eds.), Juvenile justice in global perspective. NYU Press.
Dünkel, F., & Heinz, W. (2017). Germany. In S. H. Decker & N. Marteache (Eds.), International
handbook of juvenile justice. Springer International Publishing.
154
Literatuur landenonderzoek
Dunford, F. W., Osgood, D. W., & Weichselbaum, H. F. (1982). National evaluation of diversion
projects: Final report. U.S. Department of Justice.
Farrell, J., Betsinger, A., & Hammond, P. (2018). Best practices in Youth Diversion: Literature review
for the Baltimore City Youth Diversion Committee. The Institute for Innovation &
Implementation, University of Maryland School of Social Work.
https://theinstitute.umaryland.edu/media/ssw/institute/md‐center‐documents/Youth‐
Diversion‐Literature‐Review.pdf
Garda Youth Diversion Bureau (2019). Annual Report of the Committee Appointed to Monitor the
Effectiveness of the Diversion Programme. An Garda Síochána.
https://www.garda.ie/en/crime‐prevention/community‐engagement/community‐
engagement‐offices/garda‐youth‐diversion‐bureau/2019‐annual‐report‐of‐the‐committee‐
appointed‐to‐monitor‐the‐effectiveness‐of‐the‐diversion‐programme‐english‐.pdf
Green, R., Bryant, J., Gray, R., Best, D., Rance, J., & MacLean, S. (2016). Policing and pathways to
diversion and care among vulnerable young people who use alcohol and other drugs. The
National Drug Law Enforcement Research Fund.
Goffman, E. (1963). Stigma: Notes on the management of spoiled identity. Prentice‐Hall.
Fernandez, F. A., Walsh, M. R. J., Maller, M. G., & Wrapson, W. (2009). Police Arrests and Juvenile
Cautions, Western Australia 2006: annual Statistical Report Series No. 2/2009. Crime Research
Centre, University of Western Australia.
https://www.law.uwa.edu.au/__data/assets/pdf_file/0003/169248/Crime_and_Justice_Statist
ics_for_WA‐2006‐Police_Arrests_and_Juvenile_Cautions.pdf
Fisher, C. J., & Mawby, R. I. (1982). Juvenile delinquency and police discretion in an innercity area.
British Journal of Criminology, 22, 63‐75.
Hart, D. (2012). Legal Aid Sentencing and Punishment of Offenders Act 2012: Implications for
children. National Association for Youth Justice.
Hart, D. (2014). Pre‐court arrangements for children who offend. National Association for Youth
Justice.
Herzog‐Evans, M. (2012). Non‐compliance in France: a human approach and a hair splitting legal
system. European Journal of Probation, 4(1), 46‐62.
Holdaway, S. (2003). The final warning: Appearance and reality. Criminal Justice, 3(4), 351‐367.
Hutchinson, T. C. & Smandych, R. (2005). Juvenile justice in Queensland and Canada: new legislation
reflecting new directions. Australasian Canadian Studies, 22(2), 101‐148.
Jordan, L., & Farrell, J. (2013). Juvenile justice diversion in Victoria: A blank canvas?. Current Issues in
Criminal Justice, 24(3), 419‐438.
Junger‐Tas, J., & Decker, S. (2006). International Handbook of Juvenile Justice. Springer.
Junger‐Tas, J., & Dünkel, F. (2009). Reforming Juvenile Justice. Springer.
Kilkelly, U. (2014). Diverging or emerging from law? The practice of youth justice in Ireland. Youth
Justice, 14(3), 212‐225.
Klein, M. W. (1986). Labeling theory and delinquency policy: An experimental test. Criminal Justice
and Behavior, 13(1), 47‐79.
Koch, J. R. (1985). Community service and outright release as alternatives to juvenile court: An
experimental evaluation (Unpublished doctoral dissertation). Michigan State University.
Lewis, A., & O’Regan, C. (1992). Police cautioning: effective diversion or expedience? In L. Atkinson &
S. Gerull (Eds.), National Conference on Juvenile Justice: proceedings of a conference.
Australian Institute of Criminology.
Martin, J. R., Zappavigna, M., & Dwyer, P. (2012). Beyond redemption: Choice and consequence in
youth justice conferencing. In: F. Yan & J. Webster (Eds.). Developing Systemic Functional
Linguistics: theory and application. Equinox.
Mears, D. P., Kuch, J. J., Lindsey, A. M., Siennick, S. E., Pesta, G. B., Greenwald, M. A., & Blomberg, T.
G. (2016). Juvenile court and contemporary diversion. Criminology & Public Policy, 15(3), 953‐
981.
155
Literatuur landenonderzoek
Ministry of Justice (2013). Code of practice for youth conditional cautions. Ministry of Justice, UK.
Mouhanna, C., & Vesentini, F. (2016). Indicators or Incentives? Some Thoughts on the Use of the
Penal Response Rate for Measuring the Activity of Public Prosecutors’ Offices in France (1999–
2010). In: A. Hondeghem et al. (eds.), Modernisation of the criminal justice chain and the
judicial system. Springer.
Osgood, D. W., Dunford, F. W., & Weichselbaum, H. F. (1982). Offense history and the effectiveness of
juvenile diversion programs. Michigan University.
Patrick, S., & Marsh, R. (2005). Juvenile diversion: Results from a 3 year experimental study. Criminal
Justice Policy Review, 16, 59‐73.
Patrick, S., Marsh, R., & Mimuta, S. (2004). Control group study of juvenile diversion programs: An
experiment in juvenile diversion. The comparison of 3 methods and a control group. Social
Science Journal, 41(1), 129‐135.
Petrosino, A., Turpin‐Petrosino, C., & Guckenburg, S. (2010). Formal system processing of juveniles:
Effects on delinquency. Campbell Systematic Reviews, 6(1), 1‐88.
Pruin, I., Aebersold, P., & Weber, J. (2017). Switzerland. In S. H. Decker & N. Marteache (Eds.),
International handbook of juvenile justice. Springer International Publishing.
Put, J., Vanfraechem, I., & Walgrave, L. (2012). Restorative dimensions in Belgian youth justice. Youth
Justice, 12(2), 83‐100.
Roché, S. (2007). Criminal justice policy in France: Illusions of severity. Crime and Justice, 36(1), 471‐
550.
Schwalbe, C. S., Gearing, R. E., MacKenzie, M. J., Brewer, K. B., & Ibrahim, R. (2012). A meta‐analysis
of experimental studies of diversion programs for juvenile offenders. Clinical Psychology
Review, 32(1), 26‐33.
Seymour, M. (2017). Ireland. In S. H. Decker & N. Marteache (Eds.), International handbook of
juvenile justice. Springer International Publishing.
Shah, R.S., Fine, L., & Gullen, J. (2014). Juvenile Records: A National Review of State Laws on
Confidentiality, Sealing and Expungement. Juvenile Law Center.
Shirley, K. (2017). The cautious approach: Police cautions and the impact on youth reoffending. Crime
Statistics Agency, 9, 1‐23.
Smith, E. P., Wolf, A. M., Cantillon, D. M., Thomas, O., & Davidson, W. S. (2004). The Adolescent
Diversion Project: 25 years of research on an ecological model of intervention. Journal of
Prevention & Intervention in the Community, 27(2), 29‐47.
Snowball, L. (2008). Diversion of indigenous juvenile offenders. Trends and Issues in Crime and
Criminal Justice, 355, 1‐6.
Taylor, M. (2017). USA. In S. H. Decker & N. Marteache (Eds.), International handbook of juvenile
justice. Springer International Publishing.
Van Dijk, C., Eliaerts, C., & Dumortier, E. (2006). Survival of the protection model? Competing goals in
Belgian juvenile justice. In J. Junger‐Tas & S. H. Decker (Eds.), International handbook of
juvenile justice (pp. 187–223). Springer.
Waite, G. (2003). Northern Territory Police Juvenile Pre‐Court Diversion Scheme: A preventative and
restorative approach to juvenile offending. Paper presented to Fourth National Conference on
Conferencing, Circles and other Restorative Practices, Veldhoeven, Netherlands, 29th August
2003. P. 96‐117. https://www.iirp.edu/pdf/nl03_waite.pdf
Wang, J. J., & Weatherburn, D. (2019). Are police cautions a soft option? Reoffending among
juveniles cautioned or referred to court. Australian & New Zealand Journal of
Criminology, 52(3), 334‐347.
Wilcox, A., Young, R., & Hoyle, C. (2004). Two‐year resanctioning study: a comparison of restorative
and traditional cautions. Home Office.
Wilson, H. A., & Hoge, R. D. (2013). The effect of youth diversion programs on recidivism: A meta‐
analytic review. Criminal justice and behavior, 40(5), 497‐518.
156
Literatuur landenonderzoek
Wilson, D. B., Brennan, I., & Olaghere, A. (2018). Police‐initiated diversion for youth to prevent future
delinquent behavior: a systematic review. Campbell Systematic Reviews, 14(1), 1‐88.
Wright, R.F., & Levine, K.L. (2021). Models of Prosecutor‐Led Diversion Programs in the United States
and Beyond. Annual Review of Criminology, 4, 331‐351.
Wyvekens, A. (2006). The French juvenile justice system. In: J. Junger‐Tas & S. Decker (Eds.).
International handbook of juvenile justice. Springer.
Youth Justice Legal Centre (2013). APCO Youth offender case disposal gravity factor matrix.
https://yjlc.uk/sites/default/files/ACPO%20Youth%20Gravity%20Matrix.pdf
Zimring, F. E., Langer, M., & Tanenhaus, D. S. (2017). Juvenile justice in global perspective (Vol. 1).
NYU Press.
157
Bijlagen
Bijlagen
Bijlage I. Onderzoeksvragen van de opdrachtgever
Algemene vraagstelling: Wat kan gezegd worden over de uitvoering van de pilot, de ervaringen
van betrokkenen daarmee, en het doelbereik en de (ervaren) neveneffecten van de pilot?
I. Planevaluatie: “Hoe is de Pilot reprimande in het licht van de nagestreefde doelen opgezet
en wat is de verwachte bijdrage aan die doelen?”
1. De doelstellingen van de Pilot reprimande
a) Wat zijn de doelstellingen van de Pilot?
b) In hoeverre zijn deze doelstellingen SMART geformuleerd?
c) Welke potentiële neveneffecten zijn voorafgaande aan de pilot benoemd?
2. De opzet van de Pilot reprimande
a) Wat is de precieze doelgroep en welke criteria worden daarbij gehanteerd?
b) Welke rollen en verantwoordelijkheden zijn voorafgaande aan de pilot toebedeeld aan de
betrokken organisaties?
c) Welke (rand)voorwaarden zijn voorafgaande aan de pilot benoemd om de pilot goed uit te
kunnen voeren?
3. De bijdrage van de opzet aan de realisatie van de doelen
a) Bestaat in de wetenschappelijke literatuur ondersteuning voor de gekozen opzet? Of zijn er juist
aanwijzingen dat deze niet of zelfs averechts werkt?
b) Zijn in de wetenschappelijke literatuur (elementen van) werkzame interventies voor de
pilotdoelgroep te identificeren, die op dit moment geen deel uitmaken van de pilot reprimande
maar daar mogelijk wel in opgenomen kunnen worden?
II. Procesevaluatie: “Hoe verloopt de uitvoering van de Pilot reprimande en wat zijn de
ervaringen van de betrokken partijen?”
4. Uitvoering en werkwijze van de betrokken organisaties
a) Was de opzet voorafgaande aan de pilot voor alle betrokken organisaties helder?
b) In welke mate is voldaan aan de vooraf benoemde (rand)voorwaarden om de pilot goed uit te
kunnen voeren?
c) Hoe worden de rollen en verantwoordelijkheden door de betrokken organisaties ingevuld?
d) Wat is de werkwijze van de betrokken organisaties? Wordt de werkwijze zoals beschreven in de
‘Handreiking reprimande’ nageleefd en wat zijn de redenen om daarvan af te wijken?
e) Wat is de tijd die verloopt tussen het strafbare feit en het reprimandegesprek en waar wordt dat
tijdsverloop door bepaald?
f) Op welke plaats wordt het reprimandegesprek gevoerd?
g) Hoe wordt het reprimandegesprek ingevuld? (onderdelen van het gesprek, gesprekstechnieken
en houding, zie ‘Leidraad reprimandegesprek’)
h) Wat zijn de lokale en regionale verschillen bij de uitvoering van de pilot en de redenen daarvoor?
5. Doelbereik, omvang en aard van de pilotdoelgroep
a) Hoeveel minderjarigen hebben een reprimande gekregen en wat is hun leeftijd, geslacht,
delictverleden, bereidheid tot het vergoeden van eventuele schade, zorgbehoefte?
b) Voor welk type delict hebben minderjarigen een reprimande gekregen?
c) Wat is de betrokkenheid van de ouders of voogd van de minderjarigen?
d) Is de gerealiseerde omvang en aard van de pilotdoelgroep volgens de betrokken organisaties zoals
beoogd en verwacht?
158
Bijlagen
e) Zo nee, waarom niet en waarin wijkt deze af?
f) Welke verschillen bestaan er tussen regio’s?
6. Zaken waarin geen reprimande is opgelegd
a) Hoe vaak hebben hOvJ’s er bij de pilotdoelgroep voor gekozen om de zaak anders af te doen dan
via een reprimande?
b) Wat waren de redenen daarvoor?
c) Voor welke andere afdoening hebben hOvJ’s gekozen?
d) Treden er hierbij verschillen op tussen de regio’s?
III. Outputevaluatie: “Worden de doelen van de Pilot reprimande bereikt en wat zijn de
(ervaren) neveneffecten?”
7. Ervaringen van de betrokken organisaties en aanbevelingen
a) Wat zijn de ervaringen van de betrokken actoren (politie, hOvJ’s en ZSM‐partners) met de Pilot
reprimande? Wat gaat volgens hen goed en wat minder goed?
b) Vinden ze de reprimande een geschikte afdoening voor de pilotdoelgroep?
c) Is er behoefte aan extra kennis en/of vaardigheden?
d) Welke aanbevelingen geven deze actoren ten aanzien van een eventuele doorontwikkeling van de
Pilot?
8. Ervaringen van de betrokken minderjarigen en hun ouders of voogd*
a) Wat zijn de ervaringen van de betrokken minderjarigen en hun ouders of voogd met de
reprimande? Wat vinden ze er goed aan en wat minder goed?
b) Vinden ze de reprimande passend gezien het delict?
*Het is helaas niet gelukt om deze ervaringen uit de eerste hand op te tekenen, maar alleen indirect via de
opmerkingen daarover in de mutaties en de interviews met de betrokken agenten.
9. Realisatie doelstellingen
a) In hoeverre zijn de doelstellingen van de pilot gerealiseerd?
b) Is doelrealisatie geheel te relateren aan de pilot of spelen andere factoren een rol hierbij?
c) In het geval dat doelen niet of niet volledig zijn gerealiseerd: wat zijn hiervan de redenen en hoe
zouden deze doelen alsnog gerealiseerd kunnen worden?
10. Welke (ervaren) neveneffecten heeft de pilot?
11. Effect op Halt
a) In hoeverre heeft de pilot effect op de instroom van zaken bij Halt?
b) Zo ja, hoe vaak en op welke wijze?
12. Wat is de door de politie, het OM, Halt en de jeugdrechtadvocaten ervaren meerwaarde van de pilot
(ten opzichte van de situatie vóór de pilot)?
13. Verblijf minderjarigen in politielocatie
a) Wat is het aantal minderjarigen dat tijdens de pilotperiode in een politielocatie is opgehouden en
wat is de duur van het verblijf?
b) Hoe verhoudt dit aantal zich ten opzichte van eerdere jaren?
c) Wat zijn de kenmerken van deze verdachten en van het door hen gepleegde delict?
159
Bijlagen
Bijlage II. Topiclijst interviews sleutelinformanten
Algemene introductie:
Voorstellen. Interview duurt ca. 1 uur. Toestemming om interview op te nemen? Opname
wordt vertrouwelijk behandeld en veilig opgeslagen bij de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Onze evaluatie van de Pilot bestaat uit een Planevaluatie, een Procesevaluatie en een
Outputevaluatie. Dit interview is onderdeel van de Planevaluatie die in het teken staat van de
doelstellingen van de Pilot en de overwegingen bij de gemaakte keuzes bij de uitwerking van
de opzet daarvan. We spreken met ca. vijftien sleutelinformanten van de Politie, OM, MJenV,
Halt en de RvdK die betrokken zijn geweest bij het ontwerpen van de landelijke Pilot en bij de
Pilot in Twente.
Vragen vooraf
Wat is uw functie en hoe lang bent u werkzaam in die functie. Heeft u eerder functies
vervuld die in het kader van de Pilot relevant zijn?
Wat is uw betrokkenheid bij deze Pilot?
In hoeverre bent u betrokken geweest bij een van de volgende documenten rond de
Pilot?
‐ de Handreiking reprimande en de Leidraad reprimandegesprek versie 1/10/2020
‐ de Notitie Landelijke pilot reprimande d.d. 1 juli 2020
‐ Standpunt politie, OM en Halt inzake ‘reprimande minderjarigen’
Hoe belangrijk zijn deze documenten volgens u geweest bij de besluitvorming rond de
Pilot Reprimande?
Kunt u wellicht toelichten wat de status is van de diverse documenten en hoe ze zich
tot elkaar verhouden?
I. De doelstellingen van de Pilot Reprimande
Wanneer en hoe is uw organisatie betrokken geraakt bij de Pilot Reprimande?
Wat was nu de belangrijkste aanleiding om daaraan mee te doen? (Speelde VN‐
Kinderrechtenverdrag een rol?)
Wat zijn volgens u/uw organisatie de belangrijkste doelen van de Pilot Reprimande?
Zijn die doelen meetbaar volgens u? Weet u of dat ook wordt bijgehouden en door
wie?
Zijn er nog andere effecten die de Pilot Reprimande zouden kunnen hebben volgens
u, zogenaamde ‘neveneffecten’? Verwacht u dat het ook op andere zaken een
positieve uitwerking kan hebben. Verwacht u dat het ook negatieve gevolgen kan
hebben?
Wat is volgens u de belangrijkste vernieuwing die de Pilot met zich mee zal brengen?
II. De opzet van de Pilot Reprimande
Geen inhoudelijke sanctie. Hoe moet de sanctie dan worden gezien?
Overwegingen achter de keuze voor jeugdige verdachten van 12 tot 18 jaar.
Overwegingen achter de beperking tot first offenders.
Overwegingen achter de beperking tot winkeldiefstal geringe waarde, vernieling
geringe schade en gebruik maken van vals ID bewijs. Ruimte voor toepassing bij andere
feiten?
Overwegingen achter betrokkenheid ouders.
160
Bijlagen
Overwegingen achter contra‐indicaties (1. zorgen 2. Recalcitrant gedrag 3. Groepsdruk
4. bang voor ouders) en wat is alternatief?
Overwegingen achter de beperking tot aanhouding op heterdaad. Welke rol speelt de
burgeraanhouding in deze Pilot?
Overwegingen achter de registratie van de reprimande.
III. Verdeling van verantwoordelijkheden tussen de betrokken organisaties
Overwegingen bij rolverdeling politie ter plaatse en hOvJ
Overwegingen bij rolverdeling hOvJ en ZSM
Randvoorwaarden om de Pilot Reprimande goed uit te kunnen voeren.
Wat is rolverdeling tussen de Politie, het OM en het MJenV in deze Pilot?
Welke rol is weggelegd voor bureau Halt in relatie tot de Pilot?
Heeft de RvdK een rol in de Pilot?
Heeft de advocatuur een rol in de Pilot?
Ter afsluiting
Welke knelpunten verwacht u in de loop van de Pilot waar wij rekening mee moeten
houden?
Zijn er nog onderwerpen die niet ter sprake zijn gekomen, maar die wel relevant zijn
om mee te nemen in het onderzoek naar de Pilot Reprimande?
Bent u betrokken bij het verdere verloop van de Pilot en zo ja, op welke wijze? Kunnen
wij u zo nodig nog benaderen met het oog op de Procesevaluatie en Outputevaluatie?
161
Bijlagen
Bijlage III. Topiclijst interviews agenten die reprimande hebben gegeven
Introductie
Wat is uw functie en hoe lang bent u werkzaam in deze functie?
Feitelijke gegevens reprimande‐incident (vooraf uit mutaties te halen)
Op welke datum en tijdstip vond het incident plaats?
Waar vond het incident plaats? (soort locatie, bijvoorbeeld winkel, en stad/dorp)
Hoeveel minderjarigen waren betrokken bij het incident? Hoe oud waren zij? Kwamen
zij voor het eerst met politie in aanraking (first offender)?
Welke goederen waren gestolen? Van welke waarde? (schadebedrag)
Hoe is de burgeraanhouding verlopen?
Hoe zag de bewijslast van de zaak eruit? (camerabeelden, getuigenverklaring,
aantreffen goederen)
Procedurele gang van zaken na melding bij de politie
Hoe kwam de melding bij u binnen?
Hoe wist u dat de minderjarige mogelijk in aanmerking kwam voor reprimande?
Heeft u telefonisch contact opgenomen met de hulpovj? Waarom wel/niet?
Heeft hulpovj gesproken met de minderjarige? Waarom wel/niet?
Heeft hulpovj contact opgenomen met ZSM/ andere ketenpartners? Waarom
wel/niet?
Waren er contra‐indicaties voor het geven van de reprimande en zo ja welke?
Verloop van het reprimande‐gesprek
Op welk moment en waar is het reprimandegesprek gevoerd?
Wat was voor u het belangrijkste doel van het gesprek en hoe is het verlopen?
Welke zaken zijn tijdens het gesprek besproken?
Hoe reageerde de jeugdige verdachte op de waarschuwing?
Hoe zijn de ouders bij de reprimande betrokken?
Hoe reageerden de ouders op de waarschuwing?
Andere reacties naast de reprimande
Was de jeugdige verdachte bereid om de schade van het slachtoffer te vergoeden?
Heeft de winkelier een winkelverbod opgelegd?
Heeft de winkelier een civiele vordering (via SODA) opgelegd?
Hoe verhouden deze maatregelen van de winkelier zich volgens u tot de reprimande?
Heeft u een zorgmelding bij Veilig Thuis gedaan en waarom?
Na het reprimande‐gesprek
Hoe heeft u het reprimande‐gesprek geregistreerd?
Welke informatie heeft u daarbij opgenomen en welke niet?
Werkbaarheid nieuwe werkwijze
Hoe kijkt u aan tegen de reprimande als interventie voor jeugdige first offenders?
162
Bijlagen
Kent u de nieuwe werkwijze waarmee sinds 1 oktober 2020 als pilot wordt
geëxperimenteerd?
Welke doelstellingen zou deze nieuwe werkwijze hebben?
In hoeverre is die werkwijze op alle onderdelen haalbaar in de dagelijkse
politiepraktijk?
Welke (praktische) aanbevelingen kunt u meegeven om dit te verbeteren?
Afsluiting
Zijn er volgens u nog belangrijke zaken die niet aan de orde zijn gekomen?
Zouden wij weer contact met u mogen opnemen als wij aanvullende vragen hebben?
163
Bijlagen
Bijlage IV. Uitgebreide omschrijving variabelen in registratiegegevens
Jaar
Beginpleegdatum
Voorgaande pleegdatum
Jaar van pleegdatum
Datum van begin pleegdatum
Datum van begin pleegdatum voorgaand (ander) feit, is leeg
indien "Begin Pleegdatum" = "Eerste pleegdatum"
Eenheid (WGB)
Regionale eenheid (werkgebied)
Delict (MK)
Maatschappelijke klasse van pleging
Geslacht
M/V
Leeftijd ttv Inc
Leeftijd ten tijde van pleging
Delict Pers Inc
Delictsomschrijving
Eerste pleegdatum
Datum van begin pleegdatum eerste feit; kan gelijk zijn aan
"Beginpleeg datum"
Leeftijd ttv Eerste pleegdatum Leeftijd ten tijde van pleging eerste feit
Laatste pleegdatum
Datum van begin pleegdatum laatste feit; kan gelijk zijn aan
"Beginpleeg datum"
Leeftijd eerste delict
Berekende leeftijd ten tijde van eerste delict
Datum laatste delict
Berekende datum van laatste delict
Aangehouden ind
J./N
Duur aanhouding-heenzending Berekende periode tussen aanhouding en geregistreerde
heenzending
ZSM Betrokken
J/N (gestructureerd en tekstueel herleid)
BOSZ ind
J/N (herleid aan BOSZ onderzoeksnummer)
Reprimande BVH-BOSZ
Reprimande uit BVH of BOSZ
Afhandeling VD BVH
Afhandeling in BVH
Afhandeling VD BOSZ Pol
Afhandeling in Verdachte politie (BOSZ)
Afdoening VD BOSZ OM
Afdoening in Verdachte OM (BOSZ)
Zorgmelding in Incident
J/N
Reprimandegesprek
J (tekstzoek: mogelijke duiding op reprimandegesprek)
Gesprek ouder
J (tekstzoek: mogelijke duiding op gesprek met ouder)
Locatie gesprek
TP, PB, WO* (tekstzoek: mogelijke duiding op locatie
reprimandgesprek)
Schadevergoeding
J (tekstzoek: mogelijke duiding op een schadevergoeding)
Soda
J (tekstzoek: mogelijke duiding op SODA regeling)
* respectievelijk: Ter plaatse, Politiebureau en Woning
164
Bijlagen
Bijlage V. Gedetailleerde indeling typen strafbare feiten in registratiegegevens
Delict (Maatschappelijke Kwalificatie)
Aantal
Percentage
A10 ‐ DIEFSTAL UIT/VANAF PERSONENAUTO
4
0,1
A12 ‐ DIEFSTAL UIT/VANAF ANDERE VERVOERMIDDELEN
1
0,0
A20 ‐ GEKWAL. DIEFSTAL IN/UIT WONING
5
0,1
A21 ‐ GEKWAL. DIEFSTAL IN/UIT BOX/GARAGE/SCHUUR
1
0,0
A22 ‐ GEKWAL. DIEFSTAL IN/UIT WINKEL
35
0,9
A24 ‐ GEKWAL. DIEFSTAL IN/UIT SPORTCOMPLEX
3
0,1
A26 ‐ GEKWAL. DIEFSTAL IN/UIT SCHOOL
2
0,1
A27 ‐ GEKWAL. DIEFSTAL IN/UIT ANDERE GEBOUWEN
4
0,1
A30 ‐ DIEFSTAL IN/UIT WONING (NIET GEKWAL.)
2
0,1
A31 ‐ DIEFSTAL IN/UIT SCHOOL (NIET GEKWAL.)
5
0,1
A32 ‐ DIEFSTAL IN/UIT BEDRIJF/KANTOOR (NIET GEKWAL.)
1
0,0
A34 ‐ DIEFSTAL IN/UIT BOX/GARAGE/SCHUUR/ERF (NIET GEKWAL.)
9
0,2
A35 ‐ DIEFSTAL IN/UIT SPORTCOMPLEX (NIET GEKWAL.)
4
0,1
A36 ‐ DIEFSTAL IN/UIT ANDERE GEBOUWEN (NIET GEKWAL.)
1
0,0
A50 ‐ WINKELDIEFSTAL
2950
74,4
A72 ‐ DIEFSTAL FIETS
40
1,0
A73 ‐ DIEFSTAL BROMFIETS/SNORFIETS
9
0,2
A80 ‐ VERDUISTERING (EVT. IN DIENSTBETREKKING)
9
0,2
A81 ‐ HELING
11
0,3
A82 ‐ CHANTAGE / AFPERSING
3
0,1
A90 ‐ OVERIGE (EENVOUDIGE) DIEFSTAL
45
1,1
A95 ‐ OVERIGE GEKWAL. DIEFSTAL
9
0,2
B50 ‐ WINKELDIEFSTAL MET GEWELD
1
0,0
B70 ‐ STRAATROOF
3
0,1
B95 ‐ OVERIGE DIEFSTALLEN MET GEWELD
1
0,0
C10 ‐ VERNIELING VAN/AAN AUTO
31
0,8
C20 ‐ VERNIELING VAN/AAN OPENBAAR VERVOER/ABRI
1
0,0
C30 ‐ VERNIELING VAN/AAN OPENBAAR GEBOUW
8
0,2
C40 ‐ VERNIELING OVERIGE OBJECTEN
112
2,8
D13 ‐ VERLATEN PLAATS NA VERKEERSONGEVAL
1
0,0
D20 ‐ RIJDEN ONDER INVLOED DRUGS/GENEESMID AL DAN NIET ICM ALCOHOL
1
0,0
D21 ‐ RIJDEN ONDER INVLOED (UITSLUITEND ALCOHOL)
2
0,1
D50 ‐ JOYRIDING
11
0,3
D51 ‐ VALS KENTEKEN / VALSE KENTEKENPLATEN
2
0,1
E84 ‐ BIJTINCIDENT
1
0,0
F10 ‐ OVERIGE DELICTEN OPENBARE ORDE
6
0,2
F11 ‐ OPENLIJKE GEWELDPLEGING TEGEN GOEDEREN
15
0,4
F12 ‐ OPENLIJKE GEWELDPLEGING TEGEN PERSONEN
25
0,6
F13 ‐ BRANDSTICHTING
57
1,4
F15 ‐ HUISVREDEBREUK
10
0,3
F16 ‐ LOKAALVREDEBREUK
1
0,0
F17 ‐ WEDERSPANNIGHEID (VERZET)
1
0,0
165
Bijlagen
Delict (Maatschappelijke Kwalificatie)
Aantal
Percentage
F18 ‐ NIET VOLDOEN AAN BEVEL/VORDERING
6
0,2
F40 ‐ BEZIT HARDDRUGS (LIJST I)
7
0,2
F41 ‐ BEZIT SOFTDRUGS (LIJST II)
96
2,4
F43 ‐ HANDEL E.D. SOFTDRUGS (LIJST II)
4
0,1
F51 ‐ BELEDIGING
44
1,1
F520 ‐ OPENBARE SCHENNIS DER EERBAARHEID
1
0,0
F522 ‐ AANRANDING
4
0,1
F5295 ‐ SEXTING
10
0,3
F530 ‐ BEDREIGING
57
1,4
F532 ‐ GIJZELING/ONTVOERING
2
0,1
F533 ‐ STALKING
3
0,1
F550 ‐ EENVOUDIGE MISHANDELING
45
1,1
F551 ‐ ZWARE MISHANDELING
9
0,2
F610 ‐ VALS GELD AANMAKEN
1
0,0
F611 ‐ VALS GELD UITGEVEN
14
0,4
F614 ‐ FRAUDE MET BETAALPRODUCTEN
5
0,1
F617 ‐ IDENTITEITSFRAUDE
14
0,4
F620 ‐ OVERIGE HORIZONTALE FRAUDE
7
0,2
F636 ‐ FRAUDE MET ONLINE HANDEL
9
0,2
F70 ‐ BEZIT VUURWAPENS
11
0,3
F71 ‐ HANDEL VUURWAPENS
1
0,0
F72 ‐ BEZIT OVERIGE WAPENS
165
4,2
F90 ‐ CYBERCRIME
4
0,1
M071 ‐ TRANSPORT GEVAARLIJKE STOFFEN OVER DE WEG
1
0,0
M134 ‐ BEZITTEN/VERVAARDIGEN/VOORHANDEN HEBBEN/AFLEVEREN VUURWERK
1
0,0
Total
3964
100,0
166
Bijlagen
Bijlage VI. Overzichten van de mutaties in drie politie‐eenheden
MN
Geslacht en leeftijd
Feit
Winkelverbod (WV)
Winkelboete (WB)
1
Meisje 14
2
Twee meisjes 15
WV
(1
WB 181 euro
WV (1 jr Zara
(2 x)
3
Meisje 12
4
Twee meisjes 15
5
Drie jongens 14
6
Jongen 14
7
Jongen 15
8
Meisje 14
9
Twee meisjes 17
10
Jongen 13
11
Twee meisjes 16
12
Twee meisjes 13
13
Twee jongens 17
14
Jongen 15
15
16
Twee jongens 12
Meisje 16
17
Jongen 14
18
Twee jongens 16
19
Jongen 16
20
Jongen 16
21
Twee meisjes 17
22
Twee meisjes 16
23
Twee meisjes 13
24
Drie meisjes 14
Diefstal pakje sushi (€3,89)
AH Almere
Diefstal
kleding
(€70,‐)
Zara Utrecht
Diefstal make‐up, oorbellen (€36,‐)
Kruidvat Nieuwegein
Diefstal
kleding
New Yorker Almere
Diefstal snoep (€8,25)
Deen Dronten
Diefstal blikjes en snoep (€14,16)
Jumbo Utrecht
Diefstal
(€18,‐)
Jumbo Utrecht
Diefstal (€2,72)
Hoogvliet Zeist
Diefstal
1
kledingstuk
H&M Amersfoort
Vernieling auto
Almere
Diefstal telefoonhoesje
Kruidvat Utrecht
Vernieling reclameborden, muur
Dirk v.d. Broek Hilversum
Vernieling VVE gebouw
Woudenberg
Diefstal reep chocolade (€0,89)
Jumbo Vinkeveen
Diefstal chocoladereep (€1,‐)
Diefstal (€2,80)
Hoogvliet Zeist
Diefstal plastic tas Turkse broodjes
DEFNE supermarkt Amersfoort
Diefstal bruistabletten (€17,98)
Weernekers supermarkt Almere
Diefstal etenswaren (€7,95)
Jumbo Utrecht
Vernieling straatlamp
Vleuten
Diefstal twee bakjes sushi
AH Utrecht
Diefstal (€32,95 en €22,95)
H&M Utrecht
Diefstal nepwimpers, lijm (€11,50)
Primark Hilversum
Diefstal
Solow Hilversum
167
jr)
alle)
VT
(3x)
VT
WV (2 jr Jumbo alle)
WV
WB
WV (1 jr H&M)
WB 181 euro (2x)
Veilig
Thuis
(VT)
VT
VT
(2x)
WV (1 jr Kruidvat alle)
(2x)
Toegangsverbod
winkelcentrum (1 jr) (2x)
VT
(2x)
WV (1 jr, Jumbo)
VT
VT
WV (1 jr Hoogvliet alle)
WB
VT
VT
WV (2 jr AH, dit filiaal)
(2 x)
WV (1 jr H&M alle) (2x)
WB (2x)
WB 181 euro
(3x)
VT
(2x)
VT
(2x)
VT
(3x)
Bijlagen
RD
Geslacht en leeftijd
Feit
Winkelverbod (WV)
Winkelboete (WB)
1
Twee meisjes 13 en
14
WV (1 jr Jumbo)
WB
2
Jongen 13
3
Jongen 13
4
Drie jongens 14
5
Twee jongens 12 en
13
Drie jongens 11, 12,
13
Meisje 14 en jongen
14
Twee jongens 13 en
16
Diefstal Ben & Jerry ijs (€5,29), Oreo
Snowballs (€3,29) Milka Cookie
(€0,95)
Jumbo Spijkenisse
Diefstal pakje luchthuilers
Big Bazar Vlaardingen
Chips, snoep en een kaasbroodje
Spar Schiedam
Diefstal (€22,74)
Jumbo Piazza Center Gorinchem
Vernieling voordeur
Rotterdam
Brandblusser leeggespoten (€122,15)
Dordrecht
Diefstal fles apfelkorn (€7,85)
Coop Gorinchem
Diefstal twee blikjes energydrank en
twee frikandelbroodjes (€2,50)
AH Rotterdam
Diefstal
AH Hoek van Holland
Diefstal snoep en kauwgom (€13,‐)
Jumbo Vlaardingen
Diefstal blikje Bacardi cola (€1,99)
AH Rotterdam
Diefstal (€37,95 en €25,‐)
H&M Hellevoetsluis
Diefstal noedels (€2,30)
Kruidvat Rotterdam
Diefstal etenswaren (€7,72)
Jumbo Dordrecht
Diefstal
AH Rotterdam
Diefstal (€69,86)
Dirk v.d. Broek Schiedam
Diefstal morning after‐pil
Kruidvat Rotterdam
Diefstal twee blikjes drinken en snoep
(€5,86)
AH Barendrecht
Diefstal make‐up (€35,55)
Kruidvat Rotterdam
Diefstal kleding (€292,‐)
Bijenkorf Rotterdam
Diefstal eten en drinken (€5,50)
AH Rotterdam
6
7
8
9
10
11
12
Twee meisjes 13 en
15
Drie jongens 13 en
14
Jongen 12
13
Twee zusjes 13 en
15
Twee jongens 14
14
Twee jongens 13
15
Twee jongens 14 en
17
Twee zusjes 14 en
15
Jongen 17
16
17
18
Twee jongens 13 en
14
19
20
Twee meisjes 15 en
16
Twee meisjes 15
21
Meisje 12
168
Veilig
Thuis
(VT)
WV
WB
WV (2 jr bij Jumbo, AH) (3x)
WB 181 euro (3x)
VT
WV (2 jr)
VT
(2x)
VT
(2x)
VT
(3x)
VT
VT
WV
VT
VT
(2x)
VT
(2x)
VT
(2x)
VT
(2x)
VT
(2x)
WV (1 jr)
VT
(2x)
WV (2x)
WB 181 euro (2x)
WV (1 jr Bijenkorf)
WV (1 jr)
WB 181 euro
VT
(2x)
VT
(2x)
VT
Bijlagen
ZWB
Geslacht en leeftijd
Feit
Winkelverbod
Winkelboete (WB)
1
Jongen van 17
2
Meisje 16
WV (1 jr)
WB 181 euro
WB
3
6
Meisje van 15 en
twee jongens van
16 en 17
Twee jongens van
15 en 16
Meisje 16
Meisje 19
Jongen 14
Diefstal (€8,79)
AH Tilburg
Diefstal sixpack Heineken Bier
AH Hulst
Diefstal drie chocoladerepen (€3,99)
Jumbo Bergen op Zoom
7
Jongen 15
8
Meisje 15
9
Twee meisjes 13 en
14
Jongen 14
4
5
10
11
12
Zes jongens 10, 11,
12 en 13
Meisje 13
13
Vier jongens 11, 13
en 14
14
Meisje 14
15
16
Twee jongens 13 en
14
Jongen 17
17
Jongen 16
18
Twee jongens 13
19
Jongen van 15
20
Twee jongens van
14
21
Twee meisjes 14
Vernieling mountainbike
Oudenbosch
Diefstal sushi (€37,50 en €39,‐)
AH XL Tilburg
Diefstal frikandelbroodjes
Jumbo Vlissingen
Diefstal
Jumbo Vlissingen
Identiteitsfraude
Dongen
Diefstal make‐up (€36,64)
Kruidvat Breda
Diefstal (€25,‐)
AH Etten‐Leur
Diefstal vier zakjes chips
AH Tilburg
Vernieling graffiti op diverse plaatsen
Middelburg
Vernieling afbreken wieken van een
model molen, dakpan en het gebruik
van een tuinslang
Nieuw‐en Sint Joostland
Diefstal fles Safari likeur (€5,79)
Jumbo Middelburg
Vernieling auto
Diefstal (€5,39)
AH Middelburg
Diefstal Starbucks en Ben & Jerry
(€23,70)
AH Tilburg
Diefstal blikje energydrank
AH Tilburg
Diefstal twee zakjes snoep (€3,48)
AH Tilburg
Diefstal blikjes en snoep (€16,28 en
€12,91)
Jumbo Breda
Diefstal make‐up (€20,‐)
H&M Breda
169
(WV)
Veilig
Thuis
(VT)
WV (3x)
WV (1 jr AH XL)
(2x)
WV (1 jr Jumbo)
WB 181 euro
VT
VT
WV (6 mnd winkelcentrum)
(2x)
WV (1 jr AH)
WV (4 jr winkelcomplex)
WV (1 jr Jumbo)
WV (3 jr AH Middelburg en
Vlissingen)
WV
WV (1 jr AH) (2x)
VT
VT (2x)
Bijlagen
Bijlage VII. Indeling drie nader onderzochte politie‐eenheden
Eenheid Midden‐Nederland
Samengesteld uit de drie voormalige korpsen Utrecht, Gooi en Vechtstreek en Flevoland.
Deze Eenheid bestaat uit 5 districten en 18 basisteams:
A. Gooi en Vechtstreek 2 basisteams
(o.a. Blaricum, Bussum, Hilversum, Huizen, Laren, Muiden, Naarden, Weesp, Wijdemeren)
B. Flevoland
5 basisteams
(o.a. Almere, Dronten, Lelystad, Urk, Zeewolde)
C. Oost Utrecht
4 basisteams
(o.a. Amersfoort, Baarn, De Bilt, Bunnik, Bunschoten, Eemnes, Leusden, Renswoude, Rhenen, Soest,
Utrechtse Heuvelrug, Veenendaal, Wijk bij Duurstede Woudenberg, Zeist)
D. Stad Utrecht
4 basisteams
(Utrecht West, Utrecht Noord, Utrecht Centrum, Utrecht Noord)
E. West Utrecht
3 basisteams
(o.a. Houten, IJsselstein, Lopik, Montfoort, Nieuwegein, Oudewater, Ronde Venen, Vianen,
Woerden).
Eenheid Rotterdam
Samengesteld uit de twee voormalige korpsen Rotterdam Rijnmond en Zuid‐Holland‐Zuid.
Deze Eenheid bestaat (naast district Zeehaven) uit 6 districten en 17 basisteams:
A. Rijnmond Noord
3 basisteams
(o.a. Schiedam, Vlaardingen, Maassluis, Hoek van Holland, Rotterdam Noord, Overschie, Schiebroek)
B. Rotterdam Stad
2 basisteams
(Rotterdam Centrum/Delfshaven)
C. Rijnmond Oost
2 basisteams
(Rotterdam Kralingen/Noord/Crooswijk, Capelle a/d IJssel)
D. Rotterdam‐Zuid
3 basisteams
(Rotterdam Charlois/Feijenoord/IJsselmonde)
E. Rijnmond‐Zuidwest
3 basisteams
(o.a. Barendrecht, Brielle, Hellevoetsluis, Hoogvliet, Pernis, Ridderkerk, Rozenburg)
F. Zuid‐Holland‐Zuid
4 basisteams
(o.a. Hoeksche Waard, Dordrecht)
Eenheid Zeeland‐West‐Brabant
Samengesteld uit de twee voormalige korpsen Zeeland en Midden en West‐Brabant.
Deze Eenheid bestaat uit 4 districten en 12 basisteams:
A. Zeeland
3 basisteams
(o.a. Middelburg, Terneuzen, Veere, Vlissingen)
B. De Markiezaten
2 basisteams
(Bergen op Zoom, Roosendaal)
C. De Baronie
3 basisteams
(Breda, Oosterhout)
D. Hart van Brabant
4 basisteams
(o.a. Loon op Zand, Tilburg, Waalwijk)
170
Bijlagen
Bijlage VIII. Werkdocument Reprimande jeugd Utrecht Centrum
171
Bijlage IX. Overzicht toepassing waarschuwingen in andere landen
Land
Doelstellingen
Wie kan
beslissen tot
reprimande?
België
Meer prioriteit naar
het principe van
herstel.
Politie
(informeel)
OvJ
Jeugdrechter
Duitsland
Toenemende
jeugdcriminaliteit
terugdringen;
Caseload van
jeugdstrafrechtsyst
eem beperken.
OvJ (vaak na
afstemming
met rechter)
Jeugdrechter
Wie voeren uit? /
Wie worden
betrokken bij
uitvoering?
Politie
OvJ
Ouders
Doelgroep/voorwaarden
reprimande
Mogelijke aanvullende
voorwaarden/interventies
Formele
registratie?
Jongeren van 12 t/m 17
jaar (politie, OvJ);
Jongeren onder de 12 jaar
(jeugdrechter).
Politie:
Educatieve training (bv.
verkeerscursus)
Schadevergoeding betalen
Bemiddelingsgesprek met
slachtoffer
OvJ:
Naar jeugdzorg verwijzen
Bemiddelingsgesprek met
slachtoffer, evt met
ouders
Politie: nee
OvJ: kan besluiten
tot informeel
(mondeling) of
formeel
(schriftelijk)
Jeugdrechter: ja
Jongeren van 12 t/m 17
jaar;
Licht strafbaar feit.
OvJ
Ouders
172
Ook jeugdrechter kan
aanvullende voorwaarden
stellen
Bemiddelingsgesprek met
slachtoffer;
Schadevergoeding
betalen;
Aanbieden van excuses
aan slachtoffer;
Deelname aan
verkeerscursus;
Geldboete;
Taakstraf.
Ja
Land
Doelstellingen
Wie kan
beslissen tot
reprimande?
Frankrijk
Jongere wijzen op
wetsovertreding;
Recidivebeperking;
Mogelijk
caseloadverminderi
ng
Recidive voorkomen.
OvJ (na
goedkeuring
rechter)
Proportionele,
passende reactie te
geven;
Recidive beperken.
Zwitserland
Engeland
en Wales
Wie voeren uit? /
Wie worden
betrokken bij
uitvoering?
Politie
Ouders
Doelgroep/voorwaarden
reprimande
Mogelijke aanvullende
voorwaarden/interventies
Formele
registratie?
Jongeren van 12 t/m 17
jaar;
First offenders
(jeugdrechter);
Licht strafbaar feit.
Kan gecombineerd worden
met:
Bemiddelingsgesprek met
slachtoffer
Schadevergoeding betalen
Ja, komt op
strafblad
OvJ
Jeugdrechter
OvJ
Jeugdrechter
OvJ en jeugdrechter kunnen
voorwaarden met proeftijd
aan waarschuwing verbinden
Niet voldaan vervolging
Ja
Politie
OvJ
Politie
Youth Offending
Team
Lokale instanties
OvJ
Jongeren van 12 t/m 17
jaar;
First offenders;
Licht strafbaar feit;
In staat zijn gehoor te
geven aan waarschuwing;
Verantwoording nemen
voor daad.
Jongeren van 12 t/m 17
jaar;
Herhaald daderschap
mogelijk;
Geschiktheid type delict
en omstandigheden
ingeschat met ACPO Youth
Gravity Factor Matrix;
Jongere bekent plegen
strafbare feit.
Bij politiewaarschuwing met
voorwaarden:
Schadevergoeding
betalen
Behandeling
middelenmisbruik
Niet voldaan vervolging
Ja
173
Land
Doelstellingen
Wie kan
beslissen tot
reprimande?
Schotland
Om tot positieve
resultaten voor
kwetsbare jeugdigen te
komen.
Politie
OvJ
Ierland
Waarschuwen over
gevolgen van
opnieuw plegen
strafbaar feit
Recidive beperken
Politie:
directeur van
lokale Garda
Juvenile
Diversion
Programme
Wie voeren uit? /
Wie worden
betrokken bij
uitvoering?
Politie
Juvenile Liaison
Officers
Alléén zorgmelding
bij Children’s
Reporter indien
naar verwachting
maatregelen nodig
zijn.
OvJ
Doelgroep/voorwaarden
reprimande
Mogelijke aanvullende
voorwaarden/interventies
Formele
registratie?
Jongeren van 12 t/m 17
jaar (politie);
Jongeren van 16 en 17 jaar
(OvJ);
Herhaald daderschap is
mogelijk;
Licht strafbaar feit.
Ja
Juvenile Liaison
Officers
Visie slachtoffer
kan worden
meegenomen in
plan van aanpak
Jongeren van 12 t/m 17
jaar;
Herhaald daderschap
mogelijk;
Licht strafbaar feit;
Jongere neemt
verantwoordelijkheid voor
daad;
Jongere gaat akkoord met
deelname aan GJDP
OvJ:
Schadevergoeding betalen
Geldboete
Verwijzen naar sociaal
wijkteam
Bemiddeling met
slachtoffer
Cursus rijden in
gemotoriseerd voertuig
Verwijzen naar
psycholoog/ psychiater
Niet voldaan vervolging
Bij formele waarschuwing
wordt jongere tot 12 maanden
onder toezicht gehouden met
bepaalde voorwaarden:
Bemiddelingsgesprek
met slachtoffer, evt met
ouders
Family conference
Schadevergoeding
Jongere moet akkoord gaan
met eventuele voorwaarden
174
Kan informeel
(geen registratie)
of formeel (wel
registratie)
Land
Doelstellingen
Wie kan
beslissen tot
reprimande?
Canada
Meer nadruk leggen op
rehabiliteren en re‐
integreren van
jongeren die strafbaar
feit plegen.
Politie
OvJ
Jeugdrechter
Australië*
Uitleggen welke
impact strafbaar
feit heeft;
Toelichten
mogelijke gevolgen
van recidiveren.
Politie
Wie voeren uit? /
Wie worden
betrokken bij
uitvoering?
Jeugdrechtcommiss
ies
Doelgroep/voorwaarden
reprimande
Mogelijke aanvullende
voorwaarden/interventies
Formele
registratie?
Jongeren van 12 t/m 17
jaar;
Herhaald daderschap
mogelijk;
Licht, niet‐gewelddadig
strafbaar feit.
Buitengerechtelij
ke maatregelen
niet op strafblad;
Buitengerechtelij
ke straffen wel op
strafblad.
Politie
Ouders
Eventuele
instanties
gespecialiseerd in
jeugd(criminaliteit)
Jongeren van 10 t/m 17
jaar;
Meestal herhaald
daderschap mogelijk;
Uitgangspunt is licht
strafbaar feit;
Jongere bekent plegen
strafbare feit of jongere
neemt
verantwoordelijkheid voor
daad;
Soms moeten jongere
en/of de ouders
instemmen met de
waarschuwing.
Buitengerechtelijke straffen:
Volgen van community‐
based programma;
Betalen
schadevergoeding aan
slachtoffer
Buitengerechtelijke
maatregelen:
Doorverwijzen naar
lokale instanties
Ook herstelgesprekken met
slachtoffer en/of familie van
de verdachte mogelijk
Allerlei vormen van
bemiddelingsgesprekken
(conferences);
Behandeling
drugsmisbruik.
175
Kan informeel
(geen registratie)
of formeel (wel
registratie)
Land
Doelstellingen
Wie kan
beslissen tot
reprimande?
Verenigde
Staten
Beperken
stigmatiserende
effecten van
formele
strafrechtsysteem;
Beperken werklast
jeugdrechtbanken.
Politie
Wie voeren uit? /
Wie worden
betrokken bij
uitvoering?
Politie
Ouders
Doelgroep/voorwaarden
reprimande
Mogelijke aanvullende
voorwaarden/interventies
Formele
registratie?
Jongeren van 12 t/m 17
jaar;
Vooral gericht op first
offenders/ jeugdigen in
zorgelijke situatie;
Lichte, niet‐gewelddadige
strafbare feiten;
Jongere verantwoordelijk
gehouden voor strafbaar
feit
Doorverwijzen naar
maatschappelijke
dienstverlening;
Bemiddelingsgesprek
voeren.
Ja, maar geen
aantekening op
strafblad
* Het algemene beeld van Australië staat in deze tabel. De uitzonderingen die sommige deelstaten op dit algemene beeld vormen, staan
beschreven in paragraaf 6.3.
176
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/788869d1-b4bb-44b0-bfc4-82f0847dce6c
|
SPREKERSLIJST
Donderdag 9 juni 2011
Wijz. van de wet houdende wijziging van de Algemene Ouderdomswet teneinde een
korting te kunnen toepassen op de toeslag voor de echtgenoot die jonger is dan 65 jaar
(32697)
Naam:
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
I.H.C. van den Besselaar
C.A. Ortega-Martijn
E. Dijkgraaf
P. Ulenbelt
M.I. Hamer
L. van Tongeren
I. Dezentjé Hamming-Bluemink
Fractie:
Spreektijd:
PVV
ChristenUnie
SGP
SP
PvdA
GroenLinks
VVD
2
+/- 10
5
5
5
5
6
__________________________________________________________________________________________
VVD = Volkspartij voor Vrijheid en Democratie
PvdA = Partij van de Arbeid
PVV = Partij voor de Vrijheid
CDA = Christen Democratisch Appèl
SP = Socialistische Partij
D66 = Democraten 66
GroenLinks
ChristenUnie
SGP = Staatkundig Gereformeerde Partij
PvdD = Partij voor de Dieren
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/d2f5c343-dc18-43b9-8668-13e3e8f8995e
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2015–2016
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2016Z00117
Vragen van de leden Kerstens, Vermeij en Monasch (allen PvdA) aan de
Ministers van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
over het faillissement van Dolcis, Invito, Manfield, Pro Sport en Steve Madden.
(ingezonden 7 januari 2016).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de berichten in diverse media omtrent het
faillissement van Dolcis, Invito, Manfield, Pro Sport en Steve Madden?1
Vraag 2
Heeft u contact met bovenbedoelde bedrijven? Bent u bereid bovenbedoelde
bedrijven bij te staan (bijvoorbeeld bij een eventuele doorstart) om op die
manier maximaal werkgelegenheid te behouden? Zo nee, waarom niet?
Vraag 3
Mocht u de vorige vraag bevestigend beantwoorden, op welke wijze en op
welke termijn krijgt uw bereidheid in dezen dan concreet vorm?
Vraag 4
Bent u het ermee eens dat er alles op alles gezet moet worden om werknemers aan het werk te houden en dat de recente ontwikkelingen in de
retailbranche om een maximale inzet vragen van marktpartijen, sociale
partners en de regering?
Vraag 5
Bent u bereid met de retailbranche om de tafel te gaan om te bezien op
welke wijze verder werkgelegenheidsverlies mogelijk kan worden voorkomen
dan wel beperkt? Zo ja, welke maatregelen voor behoud van werkgelegenheid dan wel voor van baan-naar-baan-trajecten kan de overheid inzetten? Zo
nee, waarom niet?
1
kv-tk-2016Z00117
’s-Gravenhage 2016
http://nos.nl/artikel/2078678-schoenenwinkels-dolcis-manfield-en-invito-failliet.html
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, Vragen
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/388af158-d110-448f-91dc-52d5036f81f8
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2017–2018
33 576
Natuurbeleid
Nr. 117
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 november 2017
Hierbij bericht ik uw Kamer naar aanleiding van uw verzoek van
24 oktober 2017 (Handelingen II 2017/18, nr. 13, item 10), om een reactie te
geven op het Duits-Nederlandse onderzoek over de sterke achteruitgang
van insecten in Duitse natuurgebieden.
Het gepubliceerde onderzoek bevat zorgelijke informatie. Ik wil snel een
goed beeld krijgen van de situatie in Nederland en vervolgens daarnaar
handelen. Hieronder licht ik dit toe.
Wetenschappelijke onderzoek Hallmann et al. 2017
Het onderzoek is uitgevoerd door de Radboud Universiteit Nijmegen in
samenwerking met Engelse en Duitse wetenschappers in 63 natuurgebieden in Duitsland. De bevindingen zijn dat sinds 1989 de totale
biomassa aan vliegende insecten met 75% achteruit is gegaan. De
oorzaken van de achteruitgang zijn nog onduidelijk. Wel wordt er in de
studie op gewezen dat de natuurgebieden meestal relatief klein zijn en
ingesloten worden door omliggend agrarisch gebied. Het agrarisch
gebied zou dan als een «ecologische val» kunnen fungeren voor de
insecten. De studie geeft geen direct bewijs voor de oorzaken van de
achteruitgang in aantallen insecten.
De onderzoekers geven aan dat zij een tweetal oorzaken menen te kunnen
uitsluiten volgens de gegevens, namelijk: klimaatverandering en
veranderingen in landgebruik. Intensivering in de landbouw en de invloed
daarvan op natuurgebieden wordt door hen als meest waarschijnlijke
veroorzaker gezien.
Nederlandse situatie monitoring insecten
Over de volledige linie van biodiversiteit rapporteert het Plan Bureau voor
de Leefomgeving (PBL) dat er stabilisatie en beginnend herstel is, maar
kst-33576-117
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2017
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 33 576, nr. 117
1
dat dat lang niet voor alle soorten en soortgroepen zo is en dat er delen
zijn waar de achteruitgang nog niet is gestopt.
Het onderzoek naar de insectensterfte is verricht in een relatief groot
gebied aan de Duitse zijde van de Nederlandse grens. De beschreven
achteruitgang van insecten zou dus ook in Nederland plaats kunnen
vinden. We moeten snel een goed beeld krijgen van de situatie in
Nederland. Daarbij wil ik benadrukken dat het om complexe materie gaat
waar we op basis van de nu beschikbare kennis oplossingen moeten
zoeken. Daarom laat ik op dit moment alle relevante kennis bij elkaar
brengen.
Huidig beleid
Tegelijkertijd zijn al enkele beleidslijnen uitgezet die voor de problematiek
oplossingsrichtingen kunnen bieden. Deze worden in een bredere context
geplaatst, denk dan aan het bevorderen van (agro)biodiversiteit en
duurzame landbouw. Hieronder zijn twee voorbeelden genoemd.
Natuurinclusieve landbouw
Natuurinclusieve landbouw gaat uit van een veerkrachtig voedsel- èn
ecosysteem. Het maakt optimaal gebruik van de natuurlijke omgeving (het
«natuurlijk kapitaal») en integreert dit in de bedrijfsvoering en draagt
daarmee actief bij aan de kwaliteit van diezelfde natuurlijke omgeving.
Met Natuurinclusieve landbouw wordt ingezet op het rendabel integreren
van biodiversiteit in de bedrijfsvoering en de wisselwerking tussen
ecologische en economische randvoorwaarden te zoeken en te benutten
(Kamerstuk 33 576, nr. 114). Dit geldt nadrukkelijk ook voor insecten
omdat zij een belangrijke rol spelen in het landbouwbedrijf.
Nationale Bijenstrategie
Bestuiving is noodzakelijk voor meer dan 75% van onze voedselgewassen,
met name groenten en fruit, en voor meer dan 85% van de wilde planten
in de natuur. Naar aanleiding van de signalen dat meer dan de helft van
de wilde bijensoorten in Nederland in hun bestaan bedreigd worden,
heeft de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken in januari jl.
het initiatief genomen om met partners te komen tot een Nationale
Bijenstrategie. Samen met vele partijen in de samenleving wordt deze
strategie ontwikkeld die werkt aan het verbeteren van de leefomgeving
voor (wilde) bijen in Nederland.
Ook financier ik het ontwikkelen van kennis over bestuivers en bestuiving
in een programma waarbij onderzoekers van WUR, Naturalis en EIS
(Stichting Kenniscentrum insecten en andere ongewervelden) samenwerken. De kennis wordt gedeeld met en benut door de strategiepartners
en zal ook breder worden gedeeld via een website die nog in ontwikkeling
is.
Een van de doelen van de Nationale Bijenstrategie is om de (wilde) bijen
te voorzien van een jaarrond gevarieerd voedselaanbod en de nestgelegenheid te vergroten, zodat zij hun belangrijke taak als bestuivers kunnen
voortzetten. Ze zorgen voor diversiteit in voedsel en wilde planten. De
ontwikkeling van de strategie is momenteel in de afrondende fase. Op
22 januari 2018 zal in een conferentie de Nationale Bijenstrategie
gepresenteerd worden, waarbij partners zich verbinden aan de strategie
met eigen initiatieven om het doel te bereiken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 33 576, nr. 117
2
Vervolg
Onderzoekers, natuurorganisaties en de landbouwsector hebben
aangegeven samen in november 2017 te willen overleggen om de
problematiek te bespreken.
Dit is in lijn met de gezamenlijke aanpak die ook ik voorsta, bijvoorbeeld
met de Nationale Bijenstrategie. Uiteraard ben ik zeer belangstellend met
welke bevindingen zij komen en welke acties zij gaan ondernemen. Dan
hoop ik, samen met de betrokken organisaties, feiten over de Nederlandse
situatie boven tafel te hebben, de oorzaken in kaart te hebben en waar
mogelijk samen te werken aan oplossingsrichtingen.
Vanzelfsprekend ga ik door met initiatieven zoals de Nationale Bijenstrategie en met het beleid op het gebied van Natuurinclusieve landbouw.
Tenslotte heeft uw Kamer gevraagd om in deze brief ook in te gaan op de
aangenomen moties aangaande neonicotinoïden van het lid Ouwehand.
Daarvoor verwijs ik u naar Kamerstuk 27 858, nr. 264.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 33 576, nr. 117
3
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/1574bdb2-e2f6-4b33-bb97-8d13c048e3e8
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2008–2009
31 828
Wijziging van de Wet op het primair onderwijs,
de Wet op de expertisecentra, de Wet op het
voortgezet onderwijs, de Wet medezeggenschap
op scholen en de Leerplichtwet 1969 in verband
met de invoering van bekostigingsvoorschriften
voor minimumleerresultaten, alsmede een
aanvulling van de interventiemogelijkheden in
het kader van het overheidstoezicht, en de
verbetering van het intern toezicht
Nr. 11
AMENDEMENT VAN HET LID JASPER VAN DIJK
Ontvangen 8 september 2009
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
Aan artikel I, onderdeel I, artikel 163b, derde lid, wordt een volzin
toegevoegd, luidende: Indien de aanwijzing een maatregel omvat
inhoudende dat een of meer bestuurders of toezichthouders worden
vervangen, wijst Onze Minister bij deze aanwijzing een of meer nieuwe
bestuurders of toezichthouders aan.
II
Aan artikel II, onderdeel H, artikel 145, derde lid, wordt een volzin
toegevoegd, luidende: Indien de aanwijzing een maatregel omvat
inhoudende dat een of meer bestuurders of toezichthouders worden
vervangen, wijst Onze Minister bij deze aanwijzing een of meer nieuwe
bestuurders of toezichthouders aan.
III
Aan artikel III, onderdeel J, artikel 103g, derde lid, wordt een volzin
toegevoegd, luidende: Indien de aanwijzing een maatregel omvat
inhoudende dat een of meer bestuurders of toezichthouders worden
vervangen, wijst Onze Minister bij deze aanwijzing een of meer nieuwe
bestuurders of toezichthouders aan.
Toelichting
Dit amendement regelt dat de minister zelf vervanger(s) moet aanwijzen
bij bestuurlijk wanbeheer.
Jasper van Dijk
KST134376
0809tkkst31828-11
ISSN 0921 - 7371
Sdu Uitgevers
’s-Gravenhage 2009
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 828, nr. 11
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/8b0a77a9-5e25-4efe-a3ca-ccd7a546edb9
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2021–2022
25 295
Infectieziektenbestrijding
Nr. 1869
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN
SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 mei 2022
Het epidemiologisch beeld laat een dalende trend zien in het aantal
positief geteste personen, nieuwe opnames in de ziekenhuizen en op de
IC. De dominante coronavariant in Nederland is nog steeds Omikron BA.2.
De nieuwe varianten BA.4 en BA.5 zijn aan een opmars bezig. Voorspellingen geven aan dat de varianten BA.4 en BA.5 mogelijk in juli dominant
worden in Nederland. Hoewel er grote onzekerheid is, zou dat kunnen
betekenen dat het aantal besmettingen dan weer kan toenemen. Het RIVM
volgt deze varianten nauwkeurig maar ziet momenteel geen reden tot
directe actie.
Hoewel het epidemiologische beeld voor nu gunstig is, is het verloop van
het virus onzeker. Het RIVM geeft aan dat we rekening moeten houden
met een opleving ergens in de komende periode. Daarom hebben we ons
voorbereid op verschillende scenario’s, bouwend op de ervaringen en
lessen van de afgelopen twee jaar. De overheid zet in op stevige
monitoring en duiding, in samenwerking met het RIVM en LCPS, en heeft
opschaalbare capaciteit voor vaccineren, (zelf)testen en medicatie klaar
staan. Ook zetten we nadrukkelijk in op preventie, om zo samen te
voorkomen dat we voor lastige keuzes komen te staan tussen het
openhouden van de samenleving en het toegankelijk houden van de
gehele zorgketen. Ik ben voornemens om uw Kamer medio juni een brief
te sturen over de integrale uitwerking van de verschillende onderdelen
van de lange termijn aanpak COVID-19, zoals benoemd in de brief van
1 april 20221. In deze brief ga ik ook in op de uitwerking van de sectorplannen en de oprichting van een Maatschappelijk Impact Team (MIT), dat
naast het OMT komt te staan en advies geeft over de sociaalmaatschappelijke en economische situatie. In overleg met sectoren en
maatschappelijke doelgroepen wordt gekeken welke preventieve acties
gedaan kunnen worden, zodat grootschalige verspreiding van het virus en
daarmee ziekte en uitval voorkomen kunnen worden. Daarnaast kijken
1
kst-25295-1869
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2022
Kamerstuk 25 295, nr. 1834.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 25 295, nr. 1869
1
overheid en sectoren naar de inzet die nodig is, mocht onverhoopt sprake
zijn van een opleving van het virus.
In deze volgende brief over de lange termijnaanpak zal ik ook toelichten
welke stappen gezet worden in de optimalisatie van capaciteit en regie in
de zorg. Daarbij wordt onder andere geput uit de aanbevelingen van de
Taskforce ondersteuning optimale inzet zorgverleners2 en het Expertteam
COVID-zorg in de ziekenhuizen (verwachte oplevering van het eindadvies:
1 juni 2022).
Tot slot wijs ik uw Kamer erop dat de Tijdelijke wet maatregelen covid-19
op 20 mei 2022 is komen te vervallen. Er is daardoor momenteel geen
wettelijke grondslag beschikbaar om collectieve, verplichtende maatregelen te treffen ter bestrijding van COVID-19. Mocht het virus weer
opleven dan is het ook niet mogelijk om op grond van deze wet maatregelen te treffen om verspreiding van dit virus tegen te gaan, zoals
bijvoorbeeld een mondkapjesplicht of een veilige afstandsnorm. Ook het
nemen van maatregelen om te voorkomen dat een nieuwe zorgwekkende
variant Nederland binnenkomt, zoals een test- of quarantaineplicht, is op
dit moment niet mogelijk. Met spoedwetgeving kan een tijdelijke
wettelijke basis getroffen worden voor deze maatregelen. In een uiterst
geval kan teruggevallen worden op het treffen van maatregelen op grond
van een noodverordening.
Zoals aangekondigd in de brief aan uw Kamer van 4 mei 2022 wordt
gewerkt aan een aanpassing van de Wet publieke gezondheid.3 In de
eerste tranche van deze aanpassing wordt een structurele grondslag
gecreëerd voor collectieve, verplichtende maatregelen voor infectieziektebestrijding van specifieke A-ziekten (waaronder COVID-19). Daarbij
worden lessen getrokken uit de afgelopen twee jaar en worden de
inzichten die zijn opgedaan uit expertsessies betrokken. In de hiervoor
genoemde brief van 4 mei 2022 is nader ingegaan op de grondslagen die
beoogd worden.
In voorliggende brief informeer ik u over de uitvoering van diverse
aangenomen moties en toezeggingen die betrekking hebben op de
ontwikkelingen van COVID-19.
Leeswijzer
–
In deze brief ga ik in op de monitoringsinstrumenten om zicht te
houden op het coronavirus, gevolgd door testen en vaccinatie
(paragraaf 1 t/m 3).
– Vervolgens ga ik in op de beschikbaarheid van (nieuwe) medicatie,
reizen en ventilatie (paragraaf 4 t/m 6).
– Ten slotte ga ik in op communicatie, een mededeling van de Cie
evaluatie niet medisch-beleid en Cie vaccinatiestrategie, RIVMonderzoek naar nachtwerkers en het afdoen van moties en toezeggingen (paragraaf 7 t/m 10).
Hiermee voldoe ik aan de volgende moties en toezeggingen:
– De toezegging aan het lid Aukje de Vries (VVD) om te voorzien in een
tijdelijke QR-code voor mensen die niet gevaccineerd kunnen worden;
– De toezegging aan het lid Aukje de Vries (VVD) om iedere voortgangsbrief te informeren over de issues met betrekking tot het CTB die nog
spelen en die zijn opgelost;
2
Zie: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2022/04/12/taskforce-ondersteuningoptimale-inzet-zorgverleners
3
Kamerstuk 25 295, nr. 1839.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 25 295, nr. 1869
2
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
De toezegging aan het lid Van der Plas om de Kamer te informeren
over de omvang van de groep mensen die niet gevaccineerd kunnen
worden;
De toezegging aan het lid Paulusma om bij de Minister van Langdurige
Zorg en Sport onder de aandacht te brengen dat het loket voor
patiënten met langdurige klachten na covid nog niet open is;
De toezegging aan het lid Paulusma om bij de Minister van Langdurige
Zorg en Sport onder de aandacht te brengen waarom het loket voor
patiënten met langdurige klachten na COVID nog niet geopend is;
De toezegging aan het lid Westerveld om op korte termijn helderheid
te geven over de situatie van mensen uit de zorg en het onderwijs die
in de eerste golf besmet zijn geraakt en nu ontslagen zijn;
De toezegging aan het lid Bikker om onder de aandacht te brengen dat
er mensen zijn die op aanraden van hun specialist een boostvaccinatie
of herhaalprik proberen te halen, maar geweigerd worden op
vaccinatielocaties;
De toezegging aan het lid Van Esch om ook een procedurewijziging
door te voeren voor het OMT-Z;
De toezegging aan het lid Agema over de openbaarmaking van
OMT-notulen;
De motie van het lid Paulusma om gender- en sekseverschillen te
onderzoeken in huidige en toekomstige studies naar het postcovidsyndroom en de Kamer op de hoogte te houden van de resultaten
(Kamerstuk 35 560, nr. 5);
De motie van het lid Van Esch c.s. om in samenwerking met alle
belanghebbenden een draaiboek te maken voor de situatie waarbij met
grote spoed moet worden ingegrepen om de verspreiding van
zorgelijke mutaties van het coronavirus in Nederland zo veel mogelijk
te vertragen dan wel te voorkomen (Kamerstuk 25 295, nr. 1593);
De motie van het lid Omtzigt om zo snel mogelijk een academisch
onderzoek te laten starten om onderzoek te doen naar de redenen en
oorzaken van oversterfte tot en met november 2021, en de Kamer
hierover zo spoedig mogelijk te informeren (Kamerstuk 25 295, nr.
1617).
1. Monitoringsinstrumenten om zicht te houden op het coronavirus
Om zicht te houden op het coronavirus worden verschillende monitoringsinstrumenten gebruikt. Het virus wordt gemonitord op vier aspecten:
• Vroegsignalering: Rioolwatersurveillance, Nivel-peilstations, infectieradar, sequencing voor zicht op (nieuwe) varianten, internationale
duidingen.
• Ernst van het virus: Sterftegegevens naar kenmerken van de bevolking,
ziekenhuis- en IC-opnames (door stichting NICE), oversterfte, internationale duidingen.
• Druk op de zorg: Bedbezetting kliniek en IC (door LCPS), Landelijke
Ketenmonitor Zorg (op dit moment in doorontwikkeling door LCPS).
• Immuniteit: Vaccinatiegraad, serologie (PIENTER), vaccinatiestudie
Corona (VASCO).
Nu niet meer grootschalig wordt getest krijgen deze instrumenten een
meer prominente rol in de monitoring van het virus. De hier genoemde
monitoringsinstrumenten zullen worden gecontinueerd. Het Coronadashboard zal het publiek blijven informeren over de epidemiologische situatie
met betrekking tot het coronavirus.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 25 295, nr. 1869
3
2. Testen
Testen bij klachten
Cijfers afgenomen testen
Sinds 11 april 2022 is het testbeleid gewijzigd. Bij klachten is zelftesten de
basisfaciliteit en is het voor de meeste burgers niet meer nodig voor een
PCR-confirmatietest naar de GGD te gaan. Voor zorgmedewerkers,
inwoners van een verpleeghuis of een andere instelling met kwetsbare
bewoners4, thuiswonenden die naar dagbesteding gaan met kwetsbare
bewoners en mensen die geen zelftest kunnen doen geldt wel het advies
om kosteloos een PCR-test te doen bij de GGD-teststraat. Vanaf 23 mei
2022 vinden er geen prioriteitafnames meer plaats.
In week 19 (9 mei tot en met 15 mei 2022) zijn gemiddeld 1.892 testen per
dag bij de GGD afgenomen. In week 20 (16 mei tot en met 22 mei 2022)
zijn gemiddeld 1.689 testen per dag bij de GGD afgenomen. Het
percentage positieve testuitslagen bij de GGD varieert van 52,6% in week
19 tot 51,4% in week 20.
Herstelbewijzen
Op 22 februari jl. heeft de Europese Unie een gedelegeerde handeling
aangenomen die uitgifte van DCC-herstelbewijzen ook op basis van een
positieve antigeentest mogelijk maakt. Daarvoor was uitgifte van een
DCC-herstelbewijs alleen mogelijk op basis van een positieve NAAT(-test).
Lidstaten mogen op basis van deze handeling zelf besluiten of en wanneer
ze voor het herstelbewijs van deze eenvoudigere en snellere test gebruik
maken.
Ik kies ervoor om dit mogelijk te maken. Vanaf 24 mei kunnen positieve
antigeentesten in Nederland tot een DCC-herstelbewijs leiden. Dit geldt
ook met terugwerkende kracht voor positieve testen die tot 168 dagen
geleden zijn afgenomen. Deze wijziging is in lijn met de voorwaarden die
worden gesteld aan inkomende reizigers. Omdat bij het CTB vanaf
25 september 2021 herstelbewijzen werden afgegeven op basis van een
positieve antigeentest, is het eenvoudig om dit ook voor een DCC met
terugwerkende kracht in te regelen.
Wijziging tarieven COVID-19 PCR-diagnostiek via huisartsen (patiënten) en
zorginstellingen (zorgpersoneel)
Per 24 maart 2022 is het tarief voor SARS-CoV-2 PCR-diagnostiek
aangepast aan de route van testen bij de huisarts (patiënten) en zorginstellingen (zorgpersoneel, m.u.v. het ziekenhuis) naar het maximumbedrag van € 33,– (inclusief btw) per PCR-analyse. Gezien het gewijzigde
testbeleid en de huidige epidemiologische fase
wordt uitgezocht of de declaratieroute van de COVID-19 PCR-diagnostiek
in opdracht van huisartsen en zorginstellingen herzien dient te worden.
Hierover wordt u later nader geïnformeerd.
4
Dit betreft mensen boven de 70 of mensen met een ernstige afweerstoornis, zie: https://
lci.rivm.nl/richtlijnen/covid-19#index_Risicogroepen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 25 295, nr. 1869
4
Coronatoegangsbewijzen
Met het verwerpen van de 5e verlenging van de Twm, vervalt ook de
Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen. Daarmee vervalt ook de noodzaak
om Uw Kamer in iedere brief op de hoogte te blijven stellen van de
kwesties die nog spelen met betrekking tot de coronatoegangsbewijzen,
en is de toezegging aan het lid Aukje de Vries (VVD) tijdens het debat van
18 augustus 2021 afgedaan (Handelingen II 2020/21, nr. 101, item 6).
Innovatie
LAMP-testlijnen
Door het Ministerie van VWS zijn in januari 2021 LAMP-testlijnen gekocht
om in te zetten bij Testen voor Toegang. Het betreft veelbelovende, maar
innovatieve testlijnen waarbij de methode nog uitontwikkeld moest
worden. Met name het automatiseren en robotiseren van de methode
heeft veel tijd gekost. De beoogde inzet van deze testlijnen is onder
andere door het uitvallen van de ademtesten (waar de LAMP-testlijnen
achter werken), het gegeven dat er relatief veel hooggekwalificeerd
personeel nodig is voor het gebruik van deze methode en dat de techniek
veel kinderziektes bevat, niet gerealiseerd. Op dit moment staat de
apparatuur in opslag (zie voor uitgebreidere toelichting de set Kamervragen van lid Bikker (CU) (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 2228)
en heb ik besloten niet verder te investeren in de LAMP-testlijnen en deze
op een doelmatige wijze een andere bestemming te geven.
3. Vaccinatie
Ontwikkelingen overschotten en donaties vaccins
In mijn brief van 19 april jl.5 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de
wereldwijde ontwikkelingen op het gebied van vaccindonatie en vaccinoverschotten. In die brief heb ik tevens aangegeven dat binnenkort circa
3,3 miljoen COVID-19-vaccins vernietigd moeten worden omdat de
houdbaarheid verstrijkt. Dit getal is inmiddels opgelopen tot 3,5 miljoen.
Het uitgangspunt van het kabinet blijft om het surplus aan COVID-19vaccins beschikbaar te stellen voor donatie. In de afgelopen weken is het
dankzij gerichte inspanningen gelukt om ruim 700.800 COVID-19-vaccins
te doneren aan Nicaragua. Daarnaast worden naar verwachting
binnenkort 1 miljoen vaccins gedoneerd aan Vietnam.
Openstaande toezeggingen
In mijn brief aan uw Kamer van 4 mei jl.6 heb ik aangegeven dat ik per
1 juni a.s. de juridische basis voor het instrument coronatoegangsbewijs
niet verleng. Op 17 mei jl. heeft de Eerste Kamer niet ingestemd met de
Goedkeuringswet vijfde verlenging Tijdelijke wet maatregelen covid-19.
Hiermee is de juridische basis voor het instrument coronatoegangsbewijs
reeds per 20 mei jl. komen te vervallen. Indien ik opnieuw wetgeving moet
overwegen om een juridische grondslag te creëren voor de inzet van het
coronatoegangsbewijs, zal ik de toezegging van mijn voorganger aan het
lid Aukje de Vries (VVD) om te voorzien in een tijdelijke QR-code voor
mensen die niet gevaccineerd kunnen worden daarin betrekken. In dit
verband is ook toegezegd aan het lid Van der Plas (BBB) dat uw Kamer
geïnformeerd zou worden over de omvang van de groep mensen die niet
gevaccineerd kunnen worden. Op dit vlak kan ik u melden dat er geen
5
6
Kamerstuk 25 295, nr. 1837.
Kamerstuk 25 295, nr. 1839.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 25 295, nr. 1869
5
(inter)nationale wetenschappelijke literatuur beschikbaar is om de
omvang van deze groep te kunnen duiden. Hiermee geef ik invulling aan
beide toezeggingen.
In het commissiedebat van 19 april jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 1844) gaf het
lid Bikker (CU) aan dat er mensen zijn die op aanraden van hun specialist
een boostvaccinatie of herhaalprik proberen te halen, maar geweigerd
zouden worden op vaccinatielocaties. Ik wil benadrukken dat patiënten
met een verwijsbrief van hun medisch specialist gewoon bij de GGD
terecht kunnen voor hun aanvullende vaccinaties. Medisch specialisten
zijn goed op de hoogte van de patiënten bij wie sprake is van ernstig
immuungecompromitteerde aandoening,of die afweeronderdrukkende
medicatie gebruiken en die vanwege hun medische situatie baat hebben
bij een extra vaccinatie. Er is daarmee ruimte om in individuele gevallen
het gewenste maatwerk te leveren. Het gaat dan bijvoorbeeld om
patiënten bij wie volgens de medisch specialist sprake is van een afname
van de immunologische bescherming. Dit kan bijvoorbeeld komen omdat
zij een zeldzame aandoening hebben die buiten de selectiecriteria valt.
Deze patiënten zijn doorgaans bekend en onder behandeling van een
medisch specialist. De GGD’en geven aan dat het signaal dat mensen zich
op aanraden van een specialist, maar zonder verwijsbrief, melden bij
vaccinatielocaties bekend is. Voor de GGD is een advies van de medisch
specialist echter enkel te controleren door middel van een verwijsbrief.
Met een verwijsbrief van de specialist kan er het gewenste maatwerk
geboden worden.
4. Beschikbaarheid van (nieuwe) medicatie
In mijn eerdere brief over de lange termijn aanpak heb ik geschetst hoe ik
mij blijvend inzet voor het beschikbaar maken van geneesmiddelen voor
de behandeling van COVID-19. Ik wil u kort aanvullend informeren over
een aantal elementen die deze strategie vormgeven.
Allereerst kan ik mededelen dat de looptijd van de Corona Crisis Voorraad
met één jaar wordt verlengd. Het gaat hier specifiek om een voorraad
geneesmiddelen die op de IC worden gebruikt om patiënten te behandelen. De voorraadopbouw zal mogelijk op elementen worden aangepast
en er wordt lering getrokken uit het gebruik van deze middelen van het
afgelopen jaar, specifiek om onnodige verspilling te voorkomen.
Daarnaast ben ik in gesprek met het Landelijk Coördinatiecentrum
Geneesmiddelen (LCG) om de behandeling van patiënten met COVID te
monitoren op het gebruik van geneesmiddelen en de voorraden ervan.
Deze informatie is van grote waarde gebleken om enerzijds tekorten te
voorkomen, en anderzijds de inkoop beter af te stemmen op het daadwerkelijke gebruik.
Als laatste blijf ik mij hard maken voor een terugkeer naar de gebruikelijke
route van marktintroductie van nieuwe geneesmiddelen in Nederland. Ik
vind het zeer onwenselijk dat de overheid nog altijd centraal COVIDbehandelingen moet inkopen. Ik acht het van belang dat deze geneesmiddelen ook worden beoordeeld op kosteneffectiviteit zodat ze kunnen
worden opgenomen in het verzekerde pakket. Wanneer de groothandel en
ziekenhuizen zelf geneesmiddelen inkopen is dit doorgaans ook beter
afgestemd op het daadwerkelijk gebruik en wordt geborgd dat schaarse
middelen ook daar worden ingezet waar ze nodig zijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 25 295, nr. 1869
6
Een korte update over specifieke producten: het geneesmiddel Evusheld
zal in de loop van juni beschikbaar komen via het RIVM. Voor de middelen
Paxlovid en Lagevrio geldt dat de Europese procedure voor aankoop nog
loopt.
5. Reizen
Gevolgen vervallen Twm voor het reisbeleid en effectieve vertraging van
nieuwe varianten
De maatregelen die het kabinet in het kader van het internationaal
reisbeleid kan treffen, dienen als eerste beschermlaag tegen de import
van het coronavirus en daarmee als eerste, zo niet de belangrijkste
beschermlaag tegen de introductie van een nieuwe zorgwekkende variant
(VOC). Met maatregelen als een testverplichting voor vertrek en de
quarantaineplicht bij aankomst wordt de introductie van een VOC immers
vertraagd. Europese afstemming voor de inzet van deze middelen evenals
het tijdig nemen van deze maatregelen bevordert vervolgens de effectiviteit. Indien zich een VOC-scenario voordoet, is het zaak deze nieuwe
variant te vertragen zodat de gewonnen tijd kan worden benut om de druk
op de zorgketen te spreiden, wetenschappelijke inzichten in de eigenschappen van deze variant op te doen en indien noodzakelijk nationaal
maatregelen te kunnen treffen.
Op deze manier kon het kabinet op basis van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 binnen zeer korte termijn inreisbeperkingen treffen,
waarmee het effect van deze maatregelen op de vertraging van het virus
en een VOC zo hoog mogelijk was. Het vervallen van de Twm leidt er toe
dat de juridische grondslag om op grond van deze wet maatregelen te
kunnen treffen ook is komen te vervallen. Het kabinet wil met klem
benadrukken dat de effectiviteit van de maatregelen om een VOC te
vertragen, sterk wordt aangetast met het vervallen van de Twm. Op dit
moment onderzoekt het kabinet welke maatregelen met welke juridische
ondersteuning mogelijk zijn om de introductie van een VOC in de
toekomst te kunnen vertragen. Vanzelfsprekend maken grondslagen om
maatregelen te kunnen treffen voor inreizigers onderdeel uit van de eerste
tranche herzieningen van de Wet publieke gezondheid.
Voortgang van de uitvoering van de aanbevelingen uit het rapport van
Berenschot
De detectie van nieuwe zorgwekkende varianten van het coronavirus kan
tot uitdagingen op bijvoorbeeld luchthavens leiden. Het is daarom van
belang om oog te houden voor de uitvoeringskaders, evenals het borgen
van vrij verkeer voor personen die onder een eventuele uitzonderingscategorie vallen. Om hier beter op voorbereid te zijn, heeft het kabinet een
onderzoek laten uitvoeren door adviesbureau Berenschot. In de kabinetsreactie7 van 22 maart jl. op het evaluatierapport ben ik ingegaan op de
aanbevelingen die Berenschot heeft gedaan en heb ik uw Kamer
toegezegd hier navolging aan te geven. Het kabinet heeft sindsdien in
samenwerking met de betrokken veiligheidsregio’s gewerkt aan een
herziening van de crisisdraaiboeken, zodat deze beter aansluiten op een
situatie zoals die zich voordeed op 26 november 2021. De veiligheidsregio’s werken momenteel met betrokken (lokale) partijen aan de herziening
van hun draaiboeken. Hiermee geeft het kabinet uitvoering aan de motie
van het lid Van Esch c.s.8.
7
8
Kamerstuk 25 295, nr. 1822.
Kamerstuk 25 295, nr. 1583.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 25 295, nr. 1869
7
Parallel hieraan werkt het kabinet aan het verbeteren van de processen die
betrekking hebben op de opschaling naar bestaande departementale
crisisstructuren door extra crisisbeleidsadviseurs bij verschillende
directies aan te stellen.
6. Ventilatie
In de Kamerbrief over de lange termijn aanpak COVID-19 van 1 april jl.9 is
het belang van ventilatie voor een gezond binnenklimaat en de bijdrage
ervan aan het voorkomen van respiratoire infecties nogmaals benadrukt.
Er lopen diverse onderzoeken die kennishiaten over de verspreiding van
SARS-CoV-2 kunnen invullen. Zo is het RIVM gestart met een literatuuronderzoek naar de inzet van luchtreinigers. Dit is de eerste stap in een breder
onderzoek over de toegevoegde waarde van luchtreinigers. De uitkomsten
van het literatuuronderzoek worden deze zomer verwacht. Verder
ondersteunt Health Holland (Topconsortium Kennis en Innovatie Life
Sciences & Health) vanaf 1 juli 2022 het project Clean Air for Everyone
(CLAIRE), dat zich richt op ventilatie en luchtreiniging.
Het programma Pandemische Paraatheid zal fundamenteel onderzoek
laten verrichten naar bestaande kennishiaten op het gebied van aerogene
transmissie. In de brief over het beleidsprogramma Pandemische
Paraatheid zal ik u hierover nader informeren.
7. Communicatie
De overheid zet in op gerichte communicatie voor een aantal specifieke
doelgroepen en onderwerpen.
Herhaalprik
Om de herhaalprik bij de 60-plussers en de eerder uitgenodigde groepen
nog meer onder de aandacht te brengen, is de volgende communicatie
ingezet: een persoonlijke uitnodigingsbrief, een nieuwsbericht, verschillende sociale media-uitingen, informatie op coronavaccinatie.nl/
herhaalprik en een artikel en advertentie in regionale- en landelijke bladen
en huis-aan-huisbladen. Ook is een Facebookcampagne ingezet en wordt
informatie vertoond op wachtkamerschermen bij huisartsen en
apotheken. De materialen zijn zoals gebruikelijk opgenomen in de
communicatietoolkit die gemeenten en zorg- en ouderenorganisaties
kunnen gebruiken. Deze organisaties zijn ook actief benaderd met het
verzoek hun achterban te informeren over de herhaalprik. Bij vragen of
twijfels over de herhaalprik tegen corona kan iedereen terecht op
overvaccineren.nl of in gesprek met een onafhankelijke zorgprofessional
via de chat of het telefoonnummer 0800–7707707 van «vragen over
corona».
Novavax-vaccin
Het eiwitvaccin Novavax is sinds 14 maart jl. beschikbaar voor volwassenen die zich nog niet hebben laten vaccineren met de reeds beschikbare
mRNA- of vectorvaccins. Via sociale media en de regionale GGD’en geven
we meer bekendheid aan de beschikbaarheid van het Novavax-vaccin.
9
Kamerstuk 25 295, nr. 1834.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 25 295, nr. 1869
8
Isolatie-advies
Het quarantaineadvies is vervallen per 19 april jl. Niet voor iedereen is het
verschil tussen quarantaine (uit voorzorg) en isolatie (bij een positieve
zelftest) duidelijk. Daarom loopt er tot eind mei 2022 een online campagne
om mensen te informeren dat ze thuis in isolatie moeten blijven bij een
positieve (zelf)testuitslag.
Alle online communicatie-uitingen over dit onderwerp hebben de
mogelijkheid door te klikken naar een «Check». Deze Check biedt een
platform waar een advies op maat beschikbaar is. Hier vindt men onder
andere het antwoord op de meest gestelde vraag: «Hoe lang moet ik thuis
in isolatie blijven?»
Kwetsbare groepen
Het is belangrijk dat het algemene publiek zich realiseert dat er mensen
zijn die moeite hebben met het afschalen van de coronamaatregelen
omdat zij een kwetsbare gezondheid hebben of bijvoorbeeld mantelzorger
zijn. Het is voor hen belangrijk dat iedereen elkaar de ruimte geeft om
beschermende maatregelen te blijven treffen, bijvoorbeeld door een
mondkapje te dragen waar het druk is, of aan familie en vrienden vragen
om een zelftest te doen voorafgaand aan een bezoek. In de publiekscommunicatie wordt daarom opgeroepen om begrip en respect te hebben
voor mensen die zich aan de adviezen willen houden. Deze oproep wordt
gedaan op rijksoverheid.nl en de sociale media kanalen van VWS.
8. Mededeling Cie evaluatie niet-medisch beleid (opleving najaar)
en mededeling Cie vaccinatiestrategie
Op 27 april jl. heeft de Europese Commissie een mededeling10 gepresenteerd inzake COVID-19 – «De paraatheid en reactie van de EU: vooruitkijken».
De aandacht gaat vooral uit naar waakzaam blijven. Daarbij wordt
aandacht besteed aan:
• Vaccineren en dan met name ten aanzien van boosters en de nieuwe
generatie vaccins;
• Zicht houden op het virus: het testbeleid en vooral de borging van
sequencing;
• De inrichting van gezondheidsstelsels die voorbereid zijn op een
eventuele nieuwe coronacrisis;
• Tegengaan van desinformatie
• Pandemische paraatheid (w.o. weerbaarheid van gezondheidszorgsystemen, leveringszekerheid, mondiale samenwerking).
Het kabinet verwelkomt deze mededeling en is blij dat ook deze
mededeling een doorkijk voor de lange termijn geeft. Hiermee wordt een
aangrijpingspunt geboden om ook op Europees niveau te spreken over de
reactie op COVID-19 op de lange termijn. Nederland werkt hierin graag
samen met andere landen, zowel om van elkaar leren als om het beleid te
versterken door gezamenlijk op te trekken.
In de mededeling worden lidstaten bovendien opgeroepen voor binnenlandse maatregelen alsmede voor intra-EU reizen geen Digitaal Covid
Certificaat (DCC) meer te vragen wanneer de epidemiologische situatie
dat toelaat. Het kabinet steunt deze oproep en is van mening dat het niet
langer proportioneel is om gedurende de huidige en in de toekomst
vergelijkbare epidemiologische situatie dergelijke eisen te stellen aan
10
Zie: https://ec.europa.eu/commission/presscorner/detail/en/ip_22_2646
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 25 295, nr. 1869
9
inreizigers. Dit neemt niet weg dat de Commissie heeft voorgesteld de
DCC verordening, die het technisch kader biedt, te verlengen met een jaar.
Mocht de epidemiologische situatie daar om vragen, dan kan het DCC
snel weer in gebruik genomen worden. In de mededeling is geen nieuwe
wetgeving of beleid opgenomen, daarom zal er voor deze mededeling
geen BNC-fiche worden opgesteld.
9. RIVM-onderzoek nachtwerkers en positief testen
Al langer is bekend dat werken in de nacht leidt tot een verstoord
dag-nacht-ritme waardoor nachtwerkers mogelijk ook meer risico lopen
op infectieziekten. Daarom heeft het RIVM recent onderzoek verricht naar
het risico van nachtwerkers op een corona-infectie. Het onderzoek toont
aan dat mensen die soms of regelmatig in de nacht werken 37% meer
kans hebben om positief te testen op het coronavirus dan mensen die
alleen overdag werken. Het onderzoek heeft betrekking op NoordNederland in het eerste jaar van de corona-epidemie. Hierbij is rekening
gehouden met verschillen tussen nachtwerkers en mensen die alleen
overdag werken, zoals verschillen in beroep, thuiswerken, en contact met
anderen tijdens het werk.
Gedurende het onderzoek waren er nog geen vaccins beschikbaar en
gingen er eerdere varianten dan de delta- en omikronvariant van het virus
rond.11 Het onderzoek draagt bij aan de kennisvermeerdering in het
bredere scala van onderzoek naar corona, waaronder de lopende
cohortstudies. Hierbij is ook het onderzoek door Centrum Werk
Gezondheid van belang om meer kennis te ontwikkelen over corona en
daarmee de bewustwording te vergroten en werkbehoud te stimuleren.
Werkgevers, werknemers en arbodeskundigen kunnen deze kennis over
nachtwerk en infectieziekten betrekken in hun afwegingen rondom
nachtwerk. De primaire verantwoordelijkheid en afweging om
werknemers in de nacht in te zetten ligt bij werkgevers. Zij moeten nagaan
of nachtwerk nodig is en maatregelen nemen om de nadelige gevolgen
van nachtwerk te beperken. De Arbowet verplicht ook om deze afweging
steeds opnieuw te maken, aan de hand van alle opgedane ervaringen en
de laatste wetenschappelijke inzichten.
Het Ministerie van SZW ondersteunt de kennisontwikkeling en kennisdeling over nachtwerk. Zo heeft het RIVM in opdracht van het Ministerie
van SZW effectieve maatregelen van werkgevers en werknemers en
handvatten op een rij gezet om gezonder in de nacht te kunnen werken.
Vanuit het RIVM loopt een meerjarig onderzoek waarbij juist ook aandacht
is voor kennisdeling en het stimuleren van aandacht voor gezond en veilig
nachtwerk. Via het Kennisplatform nachtwerk informeert het RIVM
werkgevers, werknemers en andere geïnteresseerden over de laatste
stand van wetenschap, waaronder dit onderzoek naar nachtwerk en
corona, en praktijkvoorbeelden over nachtwerk. De vereniging van
bedrijfsartsen heeft een themawebsite en een richtlijn over nachtwerk
ontwikkeld.
Tot slot beperkt de Arbeidstijdenwet het jaarlijkse aantal nachtdiensten.
Dit gaat verder dan Europese regelgeving, die enkel verplicht de duur van
de nachtdienst te beperken. Bij een overtreding van de regels voor
nachtarbeid kan de Arbeidsinspectie een boete opleggen.
Werkgevers en werknemers kunnen afspraken over nachtwerk vastleggen
in cao’s.
11
Zie: https://www.tandfonline.com/doi/full/10.1080/07420528.2022.2069031
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 25 295, nr. 1869
10
10. Moties en toezeggingen
Uitvoering van de motie van het lid Omtzigt over de redenen en oorzaken
van oversterfte
Ik vind het belangrijk om de redenen en oorzaken van de oversterfte eind
2021 te onderzoeken. Naar aanleiding van de motie ingediend door het lid
Omtzigt, is al enige tijd geleden gestart met een diepgaand onderzoek
hiernaar. Middels deze brief wil ik graag uw Kamer een update geven
hierover. Het CBS en het RIVM zijn dit onderzoek gedurende de afgelopen
maanden aan het uitvoeren. Daarin worden zij ondersteund door een
klankbordgroep, bestaande uit verschillende wetenschappers, samengesteld via het onderzoeksinstituut ZonMw. Eind juni van dit jaar zullen
resultaten van het onderzoek van het RIVM en het CBS gedeeld worden
met uw Kamer en worden deze gepubliceerd.
Daarnaast wordt ook gewerkt aan het mogelijk maken van de uitvoering
van het onderzoek door onderzoekers niet gelieerd aan het CBS of het
RIVM. Hiervoor wordt een onderzoeksagenda opgesteld door een
begeleidingscommissie via ZonMw en wordt toegang ingeregeld tot
relevante COVID-19-data. Dit laatste blijkt meer tijd te kosten, omdat wij er
alles aan doen ook persoonsgegevens op een veilige en verantwoorde
manier beschikbaar te kunnen stellen voor dit belangwekkende
onderzoek. Dit betekent dat de eerder genoemde planning mogelijk niet
gehaald gaat worden.
Motie Paulusma over het onderzoek naar gender- en sekseverschillen bij
het postcovidsyndroom
In reactie op de motie van het Tweede Kamerlid Paulusma (D66) over
onderzoek naar gender- en sekseverschillen bij het postcovidsyndroom12,
heb ik navraag gedaan bij het RIVM en ZonMw.
Het RIVM heeft kenbaar gemaakt dat in de analyses standaard gestratificeerd wordt op basis van geslacht (man/vrouw). Dit houdt in dat zij kijken
naar verschillen tussen de geslachten wat betreft het voorkomen, de ernst
en de risicofactoren van het postcovidsyndroom.
Voor ZonMw geldt dat diversiteit op verschillende aspecten (bijvoorbeeld
leeftijd, gender, sociaaleconomische status en culturele achtergrond)
cruciaal is voor de onderzoeken die zij financieren. In het gehele COVID-19
programma wordt diversiteit namelijk als ZonMw-criteria meegenomen in
de subsidieoproepen. Dit betekent dat alle projecten wordt gevraagd
aandacht te schenken aan diversiteit van de doelgroep, zowel in de opzet,
uitvoering, analyse en in de rapportage van resultaten. Specifiek voor het
integreren van gender en sekse in onderzoek ondersteunt ZonMw
onderzoekers met behulp van hun FAQ «Gender in onderzoek». Deze FAQ
is onder andere gebaseerd op richtlijnen van The Canadian Institutes of
Health Research en Stanford University.
Gender- en sekseverschillen worden dus reeds onderzocht in huidige en
toekomstige studies naar het postcovidsyndroom. Daarom zal hier niet
apart over gecommuniceerd worden, maar zullen de gebruikelijke
manieren voor het publiceren van de resultaten gehanteerd worden.
Hiermee beschouw ik de motie als afgedaan.
12
Kamerstuk 35 560, nr. 5.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 25 295, nr. 1869
11
Toezeggingen aan de leden Paulusma en Westerveld over Post COVID
tijdens het Commissiedebat van 19 april jl.
Ik heb vanuit het Commissiedebat van 19 april jl. twee vragen naar de
Minister van Langdurige Zorg en Sport doorgeleid omtrent mensen in
zorg en onderwijs met langdurige klachten na COVID. In reactie daarop,
namens de Minister van Langdurige Zorg en Sport, het volgende.
Het lid Paulusma stelde de vraag waarom het loket voor patiënten met
langdurige klachten na COVID nog niet geopend is. In reactie op de
toezegging wordt ervan uitgegaan dat zij verwijst naar de openstelling
van het aanvraagloket voor de subsidie voor zorgwerkgevers met het oog
op het behoud van langdurig zieke werknemers. Voordat een aanvraagloket kan worden opengesteld moeten allereerst de subsidievoorwaarden
zijn uitgewerkt: aan welke voorwaarden moet worden voldaan, hoe
controleren we daarop, hoe wordt verantwoord? In aansluiting daarop
wordt een aanvraagportaal ingericht om de aanvraag en de bijbehorende
informatie te kunnen ontvangen. Hieraan wordt nog gewerkt. Voor de
vrijwillige verlengingen van de loondoorbetalingen die sinds 1 maart al
zijn afgesproken voor langdurig zieke zorgwerknemers, kan met terugwerkende kracht een subsidieaanvraag worden ingediend.
De tweede toezegging was aan het lid Westerveld om op korte termijn
helderheid te geven over de situatie van mensen uit de zorg en het
onderwijs die in de eerste golf besmet zijn geraakt en nu ontslagen zijn. In
antwoord daarop het volgende: met de eerdergenoemde subsidieregeling
bieden we zorgmedewerkers een langere periode voor herstel op hun
eigen werkplek, met als doel hen te behouden voor de zorg. Voor wie
daarop geen perspectief is, biedt ons stelsel van sociale zekerheid een
vangnet zoals dat er ook is voor diegenen die vanwege een andere
aandoening arbeidsongeschikt zijn geworden. Daarnaast is er voor
zorgprofessionals én anderen die kampen met Post COVID klachten,
herstel- en nazorg beschikbaar. Ook kunnen zij terecht bij C-support,
Coronaplein.nu en longfonds voor ondersteuning, informatievoorziening
en lotgenotencontact.
Vanuit het programma «COVID-19 en werk» wordt, met ondersteuning
van de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport, onderzoek gedaan naar onder meer belemmerende en bevorderende factoren voor werkhervatting bij Post COVID
klachten. Het kabinet verwacht deze resultaten deze zomer en zal zich
beraden hoe hiermee om te gaan.
Toezegging aan het lid Agema inzake openbaarmaking OMT-notulen
Terugkomend op de toezegging aan de Kamer wil ik hierbij graag
uitleggen waarom het belang van de staat in de weg staat aan het
openbaar maken van de OMT-notulen. Een concept verslag wordt aan de
leden gezonden. Zij kunnen hierop reageren. Na eventuele reacties en
verwerking ervan wordt het verslag definitief. Verslagen van de vergaderingen hebben de status van een verslag van een gemengde adviescommissie waarover met de commissieleden vertrouwelijkheid is
afgesproken. Niemand anders dan de deelnemers aan het betreffende
OMT-overleg hebben inzage in het verslag, dus ook de ambtenaren en
bewindspersonen bij VWS niet. Alleen al om die reden is het feitelijk
onmogelijk de verslagen met de Kamer te delen.
Zelfs als ik wel over de verslagen zou beschikken, verzet het «belang van
de staat» uit artikel 68 Grondwet zich tegen openbaarmaking daarvan. Het
is in het belang van de staat om de gemaakte afspraken met de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 25 295, nr. 1869
12
OMT-leden te waarborgen en de informatie niet te verstrekken aan de
Kamer. Wanneer de verslagen openbaar gemaakt worden, wordt vrije
gedachtenvorming binnen het OMT onmogelijk gemaakt. Deelnemende
experts zullen zich niet meer vrij voelen zich te uiten, wetende dat de
informatie achteraf openbaar wordt gemaakt. Daarmee zullen de leden
niet meer bereid zijn hun expertise en mening met elkaar te delen,
waardoor het OMT als geheel niet meer functioneert. Openbaarmaking
van OMT-notulen raakt zodoende aan het belang van de staat en zelfs het
belang van de maatschappij. De adviezen die het OMT geeft zijn namelijk
cruciaal om tot goed beleid te komen.
Toezegging aan het lid Van Esch inzake een procedurewijziging voor het
OMT-Z
Het Kamerlid van Esch heeft tijdens het Dertigledendebat van 24 mei jl.
(Handelingen II 2021/22, nr. 83, dertigledendebat over de bemoeienis van
het ministerie met OMT-adviezen) gevraagd of de procedurewijziging rond
het OMT, waarbij het Ministerie van VWS geen conceptadvies meer
ontvangt om daarover verhelderende vragen te stellen, ook geldt voor het
OMT-Z. Inmiddels heeft, zoals ik in het debat heb aangekondigd, overleg
plaatsgevonden met het Ministerie van Landbouw Natuurbeheer en
Visserij. We hebben besloten dat het logisch is om voor het OMT-Z
dezelfde procedurewijziging door te voeren.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.J. Kuipers
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 25 295, nr. 1869
13
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/0af63651-d0f7-49c4-a56d-f194642da071
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2017–2018
2
Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de
regering gegeven antwoorden
2017
Vragen van de leden Peters en Omtzigt (beiden CDA) aan de
Staatssecretarissen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Financiën
over een gezin waarvan de vrouw werkt, de man permanent in een
WLZ-instelling verblijft en de kinderen dus geen recht hebben op
kinderopvangtoeslag omdat de man niet werkt ondanks dat in dit in 2002 in de
wet geregeld zou worden (ingezonden 9 april 2018).
Mededeling van Staatssecretaris Van Ark (Sociale Zaken en Werkgelegenheid)
(ontvangen 2 mei 2018).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de zaak van de heer W., die na een ongeluk
blijvend in een Wet langdurige zorg (WLZ)-instelling verblijft en twee kleine
kinderen en een werkende echtgenote mevrouw C. heeft?1
Vraag 2
Is het waar dat mevrouw C. geen recht heeft op kinderopvangtoeslag via de
belastingdienst/toeslagen, omdat haar echtgenoot niet werkt en dus geacht
wordt voor de kinderen te zorgen?
Vraag 3
Is het waar dat de gemeente op dit moment op basis van een sociaal
medische indicatie (SMI) in dit geval kinderopvangtoeslag kan toekennen?
Vraag 4
Bent u ervan op de hoogte dat dit gezin recht heeft op een zeer beperkte
bijdrage in de kinderopvang in de gemeente waarin zij wonen?
Vraag 5
Bent u ervan op de hoogte dat veel gemeentes voor de SMI een relatief lage
inkomensgrens hanteren (tussen de bijstandsnorm en 150% wettelijk
minimumloon)?2
1
2
ah-tk-20172018-2017
ISSN 0921 - 7398
’s-Gravenhage 2018
Casus ondershands verstrekt aan de regering
Regioplan (2014) Kinderopvang en sociaal medische indicatie, een scenariostudio
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, Aanhangsel
1
Vraag 6
Bent u ervan op de hoogte dat ouders met een inkomen op 150% van het
wettelijk minimumloon volgens de tabel 90,4% van de kosten van kinderopvang van het eerste kind vergoed krijgen en 94,4% van de kinderopvang van
het tweede (en volgende) kind?3
Vraag 7
Wat raadt u deze ouder aan? Moet zij ophouden met werken? Bent u ook
bereid contact met haar en/of de gemeente op te nemen?
Vraag 8
Klopt het dat er wel recht bestaat op kinderopvangtoeslag indien de partner
een inburgeringscursus volgt (artikel 1.6g van de wet kinderopvang), een
reintegratie-traject volgt of een opleiding volgt, omdat je dan niet in staat
bent tegelijkertijd voor je kinderen te zorgen?
Vraag 9
Herinnert u zich dat bij de Wet kinderopvang in 2002 ook artikelen zaten die
luidden:
«Artikel 6, eerste lid
1) «Een ouder heeft voor een tegemoetkomingsjaar aanspraak op een
tegemoetkoming van het Rijk, indien de ouder in dat jaar:
[...]
k.
behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen
categorie personen met een lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijke of
psychische beperking en voor wie bij besluit als bedoeld in artikel 23 is
vastgesteld dat een of meer van deze beperkingen kinderopvang
noodzakelijk maken, of
l.
een kind heeft ten aanzien van wie, bij besluit als bedoeld in artikel 23, is
vastgesteld dat kinderopvang in het belang van een goede en gezonde
ontwikkeling van dat kind noodzakelijk is.»
Artikel 23
«1. Het college van burgemeester en wethouders stelt op aanvraag van de
ouder vast of hij of zijn partner dan wel het kind van de ouder een
geïndiceerde persoon is als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel k of
l, en in welke mate uit dien hoofde, voor zover andere voorzieningen geen
passender oplossing kunnen bieden, kinderopvang in de zin van deze wet
noodzakelijk is.
2. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend bij het college
van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de ouder zijn
woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek
1 van het Burgerlijk Wetboek.» Herinnert u zich dat deze artikelen tot op
heden nog steeds niet werking zijn getreden?4
Vraag 10
Herinnert u zich dat de leden Omztzigt, Heerma en van Hijum deze problematiek twee keer eerder aan de orde gesteld hebben en dat het in beide
casussen niet leidde tot een oplossing?5
Vraag 11
Waarom is bij het onderzoek naar de SMI wel gekeken naar de gemeentelijke
regelingen en zijn ellenlange vragenlijsten opgesteld, maar is er niet gekeken
naar wie er buiten de boot vielen en zijn er geen gesprekken gevoerd met
mensen die een SMI wel of niet kregen?6
3
https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/kinderopvangtoeslag/tabel-kinderopvangtoeslag2018)
Kamerstuk 28 447, nr. 2 en 3
5
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1791 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 358
6
Regioplan (2014) Kinderopvang en sociaal medische indicatie, een scenariostudio
4
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, Aanhangsel
2
Vraag 12
Bent u bereid om een structurele oplossing te bieden voor in ieder geval de
situatie waarbij een partner in een WLZ-instelling verblijft door de betreffende
artikelen van de wet in werking te laten treden en mensen die in een
WLZ-instelling verblijven hieronder te laten vallen?
Vraag 13
Indien u de betreffende artikelen niet in werking laat treden, welke boodschap
heeft u dan voor deze kleine groep ouders, van wie één van de partners in
een WLZ-instelling verblijft en de andere werkt en voor de kinderen zorgt?
Vraag 14
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Mededeling
Hierbij laat ik u weten dat de beantwoording van de Kamervragen van de
leden Omtzigt en Peters (beiden CDA) over «een gezin waarvan de vrouw
werkt, de man permanent in een WLZ-instelling verblijft en de kinderen dus
geen recht hebben op kinderopvangtoeslag omdat de man niet werkt
ondanks dat in dit in 2002 in de wet geregeld zou worden» (ingezonden
9 april 2018) met kenmerk 2018Z06486 helaas niet binnen de gestelde termijn
van drie weken mogelijk is.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, Aanhangsel
3
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/0821e89e-9a12-4732-a895-15fa6423b2d1
|
STAATSCOURANT
Nr. 59812
8 november
Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.
Besluit van de Minister voor Wonen en Rijksdienst van 3 november 2016,
nummer 2016-0000688347 tot geheimverklaring van opdrachten voor
diensten, leveringen en werken ten behoeve van de renovatie van het
Binnenhofcomplex en de tijdelijke huisvesting van de gebruikers van het
Binnenhofcomplex
De Minister voor Wonen en Rijksdienst,
Gelet op artikel 2.23, eerste lid, onder e, van de Aanbestedingswet 2012,
Besluit:
Artikel 1
Opdrachten voor diensten, leveringen en werken ten behoeve van de renovatie van het Binnenhofcomplex en de tijdelijke huisvesting van de gebruikers van het Binnenhofcomplex, worden geheim
verklaard in de zin van de Aanbestedingswet 2012.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking met ingang van dag na de datum van plaatsing in de Staatscourant.
Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister voor Wonen en Rijksdienst,
S.A. Blok
1
Staatscourant 2016 nr. 59812
8 november 2016
2016
TOELICHTING
Het Binnenhofcomplex is de plek waar de volksvertegenwoordiging vergadert, als ook de Raad van
State met de Koning als zijn voorzitter, waar de minister-president werkt en waar iedere week de
ministerraad bijeenkomt. Het vormt het hart van de nationale politiek en staat daardoor ook symbool
voor de Nederlandse democratie. Dit geldt ook tijdens de renovatie van het Binnenhofcomplex en ook
voor de tijdelijke huisvesting van haar gebruikers.
Voor de nationale veiligheid is het van belang dat de veiligheid en het ongestoord functioneren van de
volksvertegenwoordigers, de voorzitter en de leden van de Raad van State en de bewindspersonen,
alsmede de instituties waar zij deel van uitmaken, is gewaarborgd. Een inbreuk hierop zou de
staatsveiligheid en de democratische rechtsorde en andere belangen van de staat ernstig kunnen
schaden.
Het is daarom noodzakelijk de risico’s die nu of in de toekomst een inbreuk kunnen vormen op de
veiligheidssituatie van het Binnenhofcomplex en zijn gebruikers, zo veel mogelijk te beperken. Dit
betreft risico’s in aanloop naar, tijdens en na de renovatie en ook voor de tijdelijke huisvesting.
Onder meer moet het risico worden beperkt dat onbevoegden kennis kunnen nemen van de aard en
zwaarte van huidige en toekomstige veiligheidsmaatregelen op en rond het Binnenhofcomplex en de
tijdelijke huisvesting bij de uitvoering van opdrachten van het Rijksvastgoedbedrijf. Dit risico wordt
beperkt door toepassing van de mogelijkheid van geheimverklaring van opdrachten voor diensten,
leveringen en werken, zoals vastgelegd in de Aanbestedingswet 2012. Dit besluit strekt daartoe.
Dit risico kan niet afdoende worden beperkt met minder ingrijpende maatregelen. Ook bij toepassing
van een niet-openbare aanbestedingsprocedure zal een grote groep personen en ondernemingen met
wie geen vertrouwensrelatie bestaat, kennis kunnen nemen van details van de renovatie van het
Binnenhofcomplex en van de tijdelijke huisvesting. Ook wanneer personen en ondernemingen vooraf
worden gescreend en worden verplicht tot geheimhouding dan leidt een dergelijke aanbesteding tot
kennis bij een te grote groep geïnformeerden. Screening en toezicht op de naleving van de geheimhoudingsverplichtingen van een dergelijke grote groep geïnformeerden zou bovendien een te grote
inzet vergen van de dienstonderdelen die daarmee zijn belast. Verder doen de risico’s die een inbreuk
kunnen vormen op de veiligheidssituatie van het Binnenhofcomplex zich voor bij alle opdrachten
zodat ook het beperken van de geheimverklaring tot enkele opdrachten niet afdoende is. Bij alle
opdrachten zijn veiligheidsrisico’s aan de orde, zoals bij opdrachten voor het maken van een ontwerp
en van bouwtekeningen, bij opdrachten voor de levering en installatie van apparatuur en bij opdrachten voor de uitvoering van bouwkundige, elektrotechnische en werktuigbouwkundige werkzaamheden. De veiligheidsrisico’s beperken zich ook niet tot een deel van het Binnenhofcomplex zodat de
geheimverklaring ook niet beperkt kan blijven tot enkele bouwdelen.
2
Staatscourant 2016 nr. 59812
8 november 2016
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/457b789f-e279-42f1-b3df-8bd7c3ee7bf0
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2019–2020
31 016
Ziekenhuiszorg
Nr. 261
MOTIE VAN HET LID VAN GERVEN
Voorgesteld 4 december 2019
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in de praktijk de 45 minutennorm voor acute verloskunde en kindergeneeskunde en spoedeisende hulp vaak niet wordt
gehaald sinds het sluiten van deze afdelingen in het ziekenhuis in
Lelystad;
overwegende dat Lelystad door zal groeien van een stad met 80.000
inwoners naar een stad met 100.000 inwoners en dat een toenemend
beroep op acute zorg mag worden verwacht;
verzoekt de Minister, te bewerkstelligen dat St Jansdal samen met de
zorgverzekeraars een plan uitwerkt om de acute spoedeisende hulp en
acute verloskunde en kindergeneeskunde weer terug te brengen in het
ziekenhuis in Lelystad,
en gaat over tot de orde van de dag.
Van Gerven
kst-31016-261
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2019
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 31 016, nr. 261
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/a7174f1d-5e15-4d6b-9680-fafb33e3cbba
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2021–2022
34 225
Toekomst van de Nederlandse onderzeedienst
Nr. 37
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 30 mei 2022
De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Staatssecretaris van Defensie over de brief van 1 april 2022 inzake
de voortgangsrapportage vervanging onderzeebootcapaciteit 2022
(Kamerstuk 34 225, nr. 35).
De Staatssecretaris van Defensie heeft deze vragen beantwoord bij brief
van 24 mei 2022. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
De Roon
Adjunct-griffier van de commissie,
Mittendorff
kst-34225-37
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2022
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37
1
1.
Wat wordt bedoeld met het woord «kunnen» inzake het
betrekken van de Nederlandse industrie en kennisinstellingen bij
de waarborging van wezenlijke belangen van nationale veiligheid
en Nederlandse strategische autonomie?
2.
Vormt betrokkenheid van Nederlandse strategische maritieme
toeleveranciers een harde eis is bij de gunning van de opdracht?
3.
Welke aspecten van wezenlijk nationaal veiligheidsbelang en
strategische autonomie worden, conform de gewijzigde motie
van het lid Van Wijngaarden c.s. (Kamerstuk 35 925 X, nr. 43) en
de motie van het lid Stoffer c.s. (Kamerstuk 35 570 X, nr. 30),
opgenomen in de offerteaanvraag?
11.
Worden de noties in de gewijzigde motie van het lid Van
Wijngaarden c.s. en motie van het lid Stoffer c.s. t.a.v. onder
meer Nederlandse strategische autonomie nadrukkelijk
betrokken bij het vaststellen van de primaire en secundaire
eisen?
31.
Is het mogelijk dat er geen enkele eis wordt gesteld over
deelname van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen aan
ontwerp en bouw van onderzeeboten in de nieuwe verwervingsprocedure?
32.
Welke garanties zijn er dat Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen optimaal kunnen meedoen aan onderhoud en instandhouding van de onderzeeboten als er geen eisen worden gesteld
aan hun deelname bij ontwerp en bouw? Is het niet veel lastiger
optimaal bij te dragen aan onderhoud en instandhouding als een
partij niet betrokken is geweest bij ontwerp en bouw?
46.
Hoe kan de focus op strategische autonomie, systeemsamenhang
en top-klasse capaciteiten op een eenvoudige en heldere manier
worden gewaarborgd zonder dat daarop door industriële participatie op wordt afgedongen?
62.
Hoe definieert u het behoud van bepaalde strategische autonomie
binnen de nationale defensie-industrie? Oftewel, kunt u concreet
aangeven hoe u zich inzet voor het behoud van een noodzakelijke
kennisbasis binnen de nationale defensie-industrie ten bate van
de gehele Europese strategische autonomie?
75.
Klopt het dat betrokkenheid van de Nederlandse strategische
maritieme toeleveranciers géén harde eis is bij de gunning van de
opdracht aan één van de kandidaat-werven?
76.
Wat zijn de aspecten van wezenlijk nationaal veiligheidsbelang en
strategische autonomie die u voornemens bent op te nemen in de
offerteaanvraag?
115.
Kunnen het nationaal veiligheidsbelang en de strategische
autonomie geborgd zijn zonder enige rol voor Nederlandse
bedrijven en kennisinstellingen, aangezien de voortgangsrapportage stelt dat eisen op dit gebied «kunnen leiden tot een
bepaalde vorm van samenwerking» tussen de werf en de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële Basis?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37
2
De verwervingsstrategie is erop gericht om door gebruikmaking van
artikel 346 VWEU vanuit een wezenlijk nationaal veiligheidsbelang, kennis
en capaciteit te waarborgen, ook met het oog op de instandhouding op
termijn. De kandidaat-werven dienen te voldoen aan eisen ter
waarborging van wezenlijke belangen van nationale veiligheid en
strategische autonomie, waarbij de Nederlandse industrie en kennisinstellingen betrokken kunnen worden. Defensie zal voor de gegarandeerde
toegang tot de daarmee samenhangende kennis, rechten en middelen
daarom in belangrijke mate afspraken moeten maken met partijen uit het
buitenland. In de hiervoor uitgewerkte maatregelen is de betrokkenheid
van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen bij de productie van
(componenten van) kritieke systemen expliciet gemaakt zoals verzocht in
de gewijzigde motie van het lid Van Wijngaarden c.s. (Kamerstuk 35 925
X, nr. 43) en de motie van het lid Stoffer c.s. (Kamerstuk 35 925 X, nr. 36),
zonder specifieke bedrijven of kennisinstellingen te noemen.
Defensie is voornemens om in het leveringscontract van de onderzeeboten duidelijke afspraken te maken over de strategische autonomie, de
toekomstige inrichting van de instandhouding en het daarvoor benodigde
toekomstige partnerschap. Na contracttekening van de leveringsovereenkomst wordt de instandhouding nader vastgelegd, mede op basis van
inzichten uit de fase waarin het gedetailleerde ontwerp voor de nieuwe
onderzeeboot wordt bepaald. Voordeel hiervan is dat het instandhoudingsdeel voor het planbare onderhoud robuuster kan worden
afgesproken, want na de gunning zijn meer werf-specifieke afspraken
mogelijk. Daarnaast kan maatwerk met de winnende werf worden
toegepast voor de uitwerking van de regierol van de Directie Materiële
Instandhouding (DMI) in Den Helder en de bijbehorende instandhoudingsfilosofie. Door gebruiksrechten te verkrijgen wordt DMI zo goed mogelijk
gepositioneerd om zelf Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen te
betrekken bij de instandhouding gedurende de hele levensduur.
Conform de motie van het lid Stoffer c.s., die vraagt om het nationaal
veiligheidsbelang en de strategische autonomie voor de onderzeebootcapaciteit te bestendigen en bevorderen (Kamerstuk 35 570 X, nr. 30 van
30 november 2020), zal Defensie in de D-fase eisen stellen ter borging van
het wezenlijk nationaal veiligheidsbelang en de strategische autonomie.
Deze eisen kunnen leiden tot een bepaalde mate van samenwerking
tussen de werf en de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële
Basis (NLDTIB).
De beoogde maatregelen in dit kader zijn nog onderwerp van besluitvorming en dit betreft commercieel vertrouwelijke informatie. De
geselecteerde maatregelen zullen worden omgezet naar primaire eisen
(knock-out criteria) dan wel secundaire eisen (gunningscriteria) ten
behoeve van het tenderdossier. Hierover wordt de Kamer na de zomer
vertrouwelijk geïnformeerd, voorafgaand aan de offerteaanvraag.
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) werkt, zoals
gemeld in de B-brief (Kamerstuk 34 225, nr. 24), in een parallel traject met
de kandidaat-werven een industriële samenwerkingsovereenkomst uit.
Het Ministerie van EZK ziet betrokkenheid van de Nederlandse industrie
via drie soorten activiteiten:
1. Activiteiten tussen werven en Nederlandse industrie voortvloeiend uit
de maatregelen ter waarborging van het wezenlijk belang van
nationale veiligheid en strategische autonomie. Bij deze activiteiten is
er een directe link met de hoofdcontracten van Defensie;
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37
3
2. Activiteiten tussen werven en Nederlandse industrie die niet uit deze
maatregelen volgen maar wel gerelateerd zijn aan het wapensysteem
onderzeeboot en leiden tot een versterking van de gebieden van de
DIS;
3. Activiteiten tussen werven en Nederlandse industrie die niet uit deze
maatregelen volgen en niet gerelateerd zijn aan het wapensysteem
onderzeeboot, maar wel leiden tot een versterking van de gebieden uit
de DIS.
Deze overeenkomst heeft tot doel om, naast hetgeen voortvloeit uit de
eisen voor de gunning die worden gesteld om het wezenlijke nationale
veiligheidsbelang en de strategische autonomie te borgen, een zo groot
mogelijke Nederlandse betrokkenheid vast te leggen die bijdraagt aan een
versterking van de NLDTIB.
4.
Welke binnen de Nederlandse maritieme industrie aanwezige
kennis en kunde kan worden aangewend voor ontwerp, bouw en
instandhouding van onderzeeboten?
77.
Kunt u reageren op het statement van Dutch Underwater
Knowledge Center: «Als we nu niet meedoen in de ontwikkeling
van de toekomstige onderzeeboten komen we nauwelijks meer
aan bod bij de bouw en instandhouding. Daarmee wordt Defensie
in hoge mate afhankelijk van beschikbare kennis en kunde uit het
buitenland. Dit zal leiden tot een onnodige en ernstige aantasting
van de strategische autonomie»?
Defensie draagt zorg voor de inzetbaarheid en het voortzettingsvermogen
van de vervangende onderzeebootcapaciteit gedurende de levensduur,
ongeacht het soort operaties en de coalitie waarbinnen deze plaatsvinden.
Dat betekent niet dat Nederland binnen de eigen landsgrenzen onverkort
zelf over al deze zaken dient te kunnen beschikken. Voor strategische
autonomie is, zoals ook aangegeven in het Regeerakkoord, het hebben
van een vitale defensiesector belangrijk. De Defensie Industrie Strategie
(DIS) (Kamerstuk 31 125, nr. 92 van 2018) laat zien wat strategische
autonomie op het niveau van de Krijgsmacht betekent en geeft richting
aan waar Nederland al dan niet afhankelijk is. De DIS presenteert niet
alleen de ambitie van de NLDTIB in termen van technologie- en kennisgebieden en industriële capaciteiten, maar geeft ook aan waar Nederland
moet samenwerken en waar ons land afhankelijk is van andere landen. De
DIS stelt ook dat «nationale autonomie op grond van wezenlijke belangen
wellicht wenselijk is, maar praktisch onhaalbaar». Zoals demissionair
Minister Kamp in oktober 2021 al heeft benadrukt, beschikt Defensie niet
meer over de kennis en capaciteit om een centrale rol te vervullen in het
ontwerp en de productie van nieuwe onderzeeboten. Er is sinds de jaren
negentig geen Nederlandse werf meer die zelfstandig onderzeeboten kan
ontwerpen en bouwen. Verder is de onderzeebootvervanging niet te
vergelijken met vervangings-projecten voor bovenwaterschepen, waarbij
wel de benodigde kennis en capaciteit in Nederland aanwezig is (met een
belangrijke rol van Defensie).
Defensie is daarom in de D-fase gestart met de verwervingsvoorbereiding
met drie buitenlandse kandidaat-werven. Het bepalen van de benodigde
betrokkenheid van Defensie, Nederlandse kennisinstellingen en bedrijven
wordt afgewogen in de driehoek product, tijd en geld.
Gedurende de aanbesteding maakt Defensie gebruik van kennisinstituten
zoals TNO en MARIN en enkele Nederlandse bedrijven die Defensie
ondersteunen bij de projectuitvoering.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37
4
In de beantwoording van de feitelijke vragen bij de basisrapportage
(Kamerstuk 34 225, nr. 32) heeft Defensie reeds een appreciatie gegeven
van de ambities van het Dutch Underwater Knowledge Center (DUKC).
Daarbij is ingegaan op de mogelijkheden om daarbij aangesloten
Nederlandse bedrijven te betrekken bij de verwerving en instandhouding
van de nieuwe onderzeeboten. Ook zijn de beperkingen benoemd,
gegeven de kaders van de B-brief en de in Nederland aanwezige kennis en
capaciteit op onderzeebootgebied.
De drie kandidaat-werven zijn ervan op de hoogte gesteld dat Nederlandse bedrijven, waaronder ook de DUKC-bedrijven, via de verschillende
sporen (zie het antwoord op vraag 1) een bijdrage kunnen leveren. Het is
de verantwoordelijkheid van de Nederlandse bedrijven om zichzelf
hiervoor optimaal te positioneren.
5.
Welke financiële risico’s zijn er verbonden aan het ontkoppelen
van de aanschaf en het onderhoud van de onderzeebootcapaciteit?
De twee belangrijkste consequenties zijn de vermindering van concurrentiedruk bij het sluiten van de nadere overeenkomsten en het niet langer
kunnen gunnen op Life Cycle Costs (LCC). Binnen de LCC had een
afweging gemaakt kunnen worden tussen kosten voor de levering en
kosten voor de instandhouding. Deze consequenties impliceren ook
financiële risico’s. Om deze risico’s te mitigeren worden in het leveringscontract afspraken gemaakt over de strategische autonomie, de toekomstige inrichting van de instandhouding en het daarvoor benodigde
toekomstige partnerschap. Maatwerk met de winnende werf kan worden
toegepast voor de uitwerking van de regierol van de Directie Materiële
Instandhouding (DMI) in Den Helder en de bijbehorende instandhoudingsfilosofie. Er komt voorts een nog grotere nadruk te liggen op vastlegging
van toegang tot de kostenopbouw / een kostenmodel van de werf om de
prijs-kwaliteit verhouding te kunnen beoordelen.
6.
Welke gevolgen heeft het loskoppelen van de aanschaf en het
onderhoud van de onderzeebootcapaciteit voor de betrokkenheid
van de Nederlandse industrie en voor de Nederlandse strategische autonomie op lange termijn?
Defensie is voornemens om in het leveringscontract van de onderzeeboten afspraken te maken over de strategische autonomie, de toekomstige inrichting van de instandhouding en het daarvoor benodigde
toekomstige partnerschap. Dit betekent dat, op basis van nog te selecteren maatregelen, eisen worden gesteld ten behoeve van het tenderdossier voor het leveringscontract. Door gebruiksrechten te verkrijgen
wordt DMI zo goed mogelijk gepositioneerd om zelf Nederlandse
bedrijven en kennisinstellingen te betrekken bij de instandhouding
gedurende de hele levensduur. Met de offerteaanvraag wordt concurrentie benut. De gunning leidt tot een keuze voor een werf en een product.
Na contracttekening van de leveringsovereenkomst wordt de instandhouding nader vastgelegd, mede op basis van inzichten uit de fase waarin
het gedetailleerde ontwerp voor de nieuwe onderzeeboot wordt bepaald.
Door het loskoppelen van de levering en instandhouding kunnen
Nederlandse bedrijven zich gerichter positioneren voor werkzaamheden in
de instandhouding. Afhankelijk van de afspraken over het toekomstige
partnerschap en de mate van overdracht van rechten zullen deze
werkzaamheden door Defensie dan wel door de buitenlandse hoofdaannemer of toeleveranciers worden uitgevraagd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37
5
7.
Is de inzet dat met het verkrijgen van gebruiksrechten door de
Dienst Materiële Instandhouding (DMI) ook het intellectual
property (IP) wordt overgedragen aan Nederland?
Het overnemen van de intellectuele eigendomsrechten is onevenredig
kostbaar en bovendien inhoudelijk niet nodig. Defensie heeft in de eerste
plaats behoefte aan de gebruiksrechten. Daarmee kan Defensie (sub)systemen, met hulp van expertise van anderen, onderhouden en operationeel
relevant houden. Intellectuele eigendomsrechten zijn niet alleen
eigendom van de kandidaat-werven en/of hun overheden, maar ook in
handen van toeleveranciers van subsystemen uit de gehele toeleveranciersketen. Het is onmogelijk om met al deze partijen afspraken te maken
over het overdragen van het intellectuele eigendomsrecht. Daarnaast is
het onwaarschijnlijk dat leveranciers deze intellectuele eigendomsrechten
aan Defensie overdragen. Immers daarmee geven zij het recht uit handen
voor her-productie en doorverkoop, wat het einde van hun huidige
businessmodel zou kunnen betekenen.
8.
Waarom zal het na gunning (eind 2023) naar verwachting nog
zeker elf jaar duren voordat de eerste onderzeeboot wordt
geleverd (2034 – 2037)?
De in de aanbiedingsbrief bij de voortgangsrapportage genoemde
bandbreedte van 2034 – 2037 is mede tot stand gekomen met informatie
uit de dialoog met de kandidaat-werven, en is naar aanleiding van de
onderzoeken kritisch bezien door experts en defensiemedewerkers van
buiten het projectteam. De bandbreedte geldt voor het moment waarop
de eerste twee nieuwe onderzeeboten fully operational capable
beschikbaar zullen zijn. De werkelijke levering van de eerste onderzeeboot
is een aantal jaren eerder.
Na de gunning van het contract, voorzien voor eind 2023, volgen de
nadere overeenkomsten voor de instandhouding, het gedetailleerd
ontwerp, de start van de bouw, het ontwerpen en overdragen van
opleidingstools, de fabriekstesten, de tewaterlating van de eerste boot, de
Harbour Acceptance Trials en Sea Acceptance Trials (HAT/SAT), de
levering van logistieke onderdelen / integrated logistic support en de
overdracht aan Defensie. Daarna volgt een eerste opwerkperiode van de
boot en bemanning, inclusief de operationele evaluatie daarvan.
Vervolgens is de onderzeeboot volledig operationeel inzetbaar (fully
operational capable).
9.
Wat zijn de primaire en secundaire eisen?
10.
Op basis waarvan worden de primaire en secundaire eisen voor
de onderzeebootcapaciteit vastgesteld?
100.
Op basis waarvan wordt de afweging gemaakt tussen primaire en
secundaire eisen? Kunt u de Kamer vertrouwelijk meenemen in
die afweging?
Primaire eisen zijn eisen waaraan de kandidaat-werven moeten voldoen
om een geldige inschrijving te kunnen indienen. Primaire eisen worden
ook wel knock-out criteria genoemd. Secundaire eisen zijn eisen waarop
door kandidaat-werven in de gunning punten kunnen worden gescoord.
Werven kunnen zich op basis van hun invulling van secundaire eisen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37
6
onderscheiden. De beoordeling van de secundaire eisen leidt tot een
gunningsvoorstel.
Eisen vloeien voort uit het Concept of Operations (CONOPS) en daaraan
gerelateerde documenten zijn nog onderwerp van besluitvorming. Dit
betreft commercieel vertrouwelijke informatie. Ik verwacht uw Kamer
hierover na de zomer, voorafgaand aan de offerteaanvraag, vertrouwelijk
te kunnen informeren. De vertrouwelijkheid is nodig omdat het om
informatie gaat uit het tenderdossier.
11.
Worden de noties in de gewijzigde motie van het lid Van
Wijngaarden c.s. en motie van het lid Stoffer c.s. t.a.v. onder
meer Nederlandse strategische autonomie nadrukkelijk
betrokken bij het vaststellen van de primaire en secundaire
eisen?
Zie het antwoord op vraag 1.
12.
Wat is de inzet om de operationele inzetbaarheid van de Walrusklasse richting 2034–2037 maximaal in stand te houden?
Ten behoeve van een optimale operationele inzetbaarheid van de
Walrusklasse tot midden jaren dertig heeft Defensie besloten twee
onderzeeboten stapsgewijs eerder uit dienst te nemen. Dit is enerzijds
bedoeld om de onderhoudsinspanning te richten op de twee langst
doorvarende onderzeeboten. Anderzijds komen hierdoor ook meer
reserve-onderdelen beschikbaar om de optimale inzet van de twee
overgebleven onderzeeboten te waarborgen. Defensie zal bovendien
blijven investeren in de twee langst doorvarende onderzeeboten door
(delen van) systemen vervangen die niet meer onderhoudbaar zijn.
13.
Deelt u onverkort de opvatting dat Nederland over alle krijgsmachtonderdelen moet blijven beschikken? Hoe beoordeelt u de
visie van defensiedeskundige Ko Colijn dat de marine het
expeditionair varend vermogen moet beëindigen en zich richten
op: «a) patrouillecapaciteit voor het Noordzeegebied en de
Middellandse Zee, b) bewaking van vitale onderzeese internetkabels, c) mijnenveegcapaciteit voor de Noordzee,» en dus niet
over moet gaan tot de aanschaf van vervangende onderzeebootcapaciteit?1
De krijgsmacht staat met haar drie hoofdtaken in dienst van Nederland
om onze vrijheid, veiligheid en welvaart te beschermen. De diversiteit en
complexiteit van de dreigingen waarmee we worden geconfronteerd,
maken duidelijk dat de krijgsmacht in uiteenlopende scenario’s snel en
daadkrachtig inzetbaar moet zijn, vaak op meerdere plekken tegelijk, als
onderdeel van internationale samenwerkingsverbanden en onder
wisselende omstandigheden. Defensie kan zich niet slechts op één
bepaalde dreiging of één bepaald soort optreden richten. Alle delen van
de krijgsmacht zijn nodig om de taken van Defensie uit te kunnen voeren.
Met het vergroten van de slagkracht van de marine kan Nederland in
internationaal verband een geloofwaardige bijdrage leveren aan de
gezamenlijke afschrikking en het optreden in het hoogste deel van het
geweldsspectrum. Onderzeeboten zijn hier een cruciaal onderdeel van.
1
Bron: https://onsleger.nl/wp-content/uploads/2021/06/GEREDIGEERD-Het-kan-en-moet-beterbeter-twee-dingen-goed-doen-dan-drie-dingen-half.pdf
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37
7
Ook zijn onderzeeboten een onmisbare schakel in de inlichtingenketen en
van groot belang voor de ondersteuning van de special forces.
Dit kabinet investeert fors in Defensie. Tegelijk blijven keuzes nodig;
Nederland kan en hoeft niet alles zelf te doen. Deze keuzes, en de
gevolgen daarvan voor de krijgsmachtonderdelen, zullen worden
toegelicht in de Defensienota 2022. Deze zal op korte termijn verschijnen.
14.
Is er volledige duidelijkheid over het budget dat met de aanschaf
gemoeid is, nadat de Algemene Rekenkamer becijferde dat «het
budget tenminste € 730 miljoen hoger ligt dan in de vertrouwelijke bijlage van de B-brief staat vermeld.» Houdt u een onzekerheidspercentage aan? Zo ja, hoe groot is dat?2
Zoals opgenomen in de bestuurlijke reactie op het concept rapport «Vizier
op de vervanging van de onderzeeboten» wordt het door de Algemene
Rekenkamer genoemde bedrag verklaard door de gehanteerde prijspeilsystematiek, de keuze om voor bepaalde systemen alleen provisions for te
installeren en het budget voor exploitatie en correctief onderhoud.
In de aanbiedingsbrief bij de voortgangsrapportage heb ik uiteengezet dat
het eisenpakket zoals uitgevraagd in de dialoog niet heeft geleid tot
voorstellen van de werven die passen binnen de beoogde richtprijs en
plafondprijs. Daarnaast bevat de risicoreservering geen ruimte meer om
onvoorziene tegenvallers op te vangen. Derhalve zullen de kaders
product, tijd en geld opnieuw worden beschouwd en zo nodig bijgesteld.
Dit vormt de eerstvolgende mijlpaal (eisenpakket, beoordelingskader en
gunningsmodel) in de verwervingsvoorbereiding, waarover de Kamer na
de zomer vertrouwelijk zal worden geïnformeerd. Daarnaast zal ook de
businesscase worden geactualiseerd, waarbij (de gevolgen van) de
nieuwe uitgangspunten worden uitgewerkt, zoals het ontkoppelen van het
leveringscontract en de instandhouding.
15.
Waarom legt u de kritiek op de enorme kostenstijging, van
inmiddels ruim een miljard euro (om precies te zijn € 1,14 miljard)
naast zich neer, zoals defensiedeskundige Colijn constateert?3
Zoals opgenomen in de bestuurlijke reactie op het concept rapport «Vizier
op de vervanging van de onderzeeboten» wordt het grootste deel van de
budgettaire stijging verklaard door de extra middelen die het vorige
kabinet met het regeerakkoord beschikbaar heeft gesteld om de
vervanging van de onderzeeboten mogelijk te maken. Aanvullend is
gekozen voor vier boten van variant B, zoals toegelicht in de B-brief
(Kamerstuk 34 225, nr. 24).
16.
Deelt u de visie dat «Ontwikkelen in eigen beheer met behulp van
de eigen industrie, of het participeren hierin, ... in het verleden
enkele keren weinig goeds gebracht, denk bv. aan de Walrusaffaire en de NH90-helikopter.»? Zo ja, waarom schuift u toch de
eigen industrie prominent naar voren? Zo nee, welke garanties
hebt u dat het nu goed gaat?4
2
Bijlage bij Kamerstuk 34 225, nr. 27
Bron: https://onsleger.nl/wp-content/uploads/2021/06/GEREDIGEERD-Het-kan-en-moet-beterbeter-twee-dingen-goed-doen-dan-drie-dingen-half.pdf. Zie ook Bijlage bij Kamerstuk 34 225,
nr. 27 https://www.rekenkamer.nl/binaries/rekenkamer/documenten/publicaties/2020/10/12/
vizier-op-de-vervanging4
Bron: https://onsleger.nl/wp-content/uploads/2021/06/GEREDIGEERD-Het-kan-en-moet-beterbeter-twee-dingen-goed-doen-dan-drie-dingen-half.pdf
3
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37
8
Nederland beschikt sinds de jaren negentig niet meer over een zelfscheppende onderzeebootindustrie. De nieuwe onderzeeboten worden daarom
aangeschaft bij een buitenlandse hoofdaannemer, zijnde één van de drie
kandidaat-werven. Zoals in reactie op eerdere schriftelijke vragen is
toegelicht (Kamerstuk 34 225, nrs. 25 en 32), vormen bestaande
ontwerpen van de drie buitenlandse kandidaat-werven het uitgangspunt.
Dit is een wezenlijk ander startpunt dan in het verleden bij de Walrusklasse, waarbij Defensie met de bouwers vanaf de tekentafel samen een
geheel nieuwe onderzeeboot heeft ontworpen, ontwikkeld en gebouwd.
De kandidaat-werven zijn voor de vervanging van de onderzeebootcapaciteit zelf verantwoordelijk voor het ontwerp en dienen daarbij te voldoen
aan de eisen die Defensie stelt. TNO, Marin en enkele Nederlandse
bedrijven ondersteunen Defensie in de D-fase bij het analyseren en
valideren van de voorstellen van de kandidaat-werven.
17.
Deelt u de opvatting dat het gezien de toenemende vertragingen
onder sterk veranderende geopolitieke verhoudingen (zowel op
het gebied van internationale relaties als technologische ontwikkelingen) zinnig is opnieuw te beoordelen of de keuze voor de
vervanging van de onderzeebootcapaciteit de beste besteding is
van de financiële middelen en dat het daarom noodzakelijk is een
stap terug te zetten in het materieelverwervingsproces? Zo nee,
waarom niet?
18.
Is het gezien de toegenomen spanningen in Europa nog steeds
zinnig een wereldwijd inzetbare onderzeeboot aan te schaffen,
een keuze die gepaard gaat met hoge kosten, in plaats van een
boot die ingezet kan worden in de (Noord-)Europese wateren? Zo
nee, kunt u aangeven waarom dat deze spanningen niet andere
conclusies leidt?
37.
Wat maakt de Nederlandse onderzeebootcapaciteit een niche ten
opzichte van onze NAVO-bondgenoten?
Het antwoord op vraag 17 is nee, de aanschaf van nieuwe onderzeeboten
is van rechtstreeks belang voor de nationale veiligheid van Nederland als
zeevarende natie en voor de bescherming van het Koninkrijk waaronder
de Caribische gebiedsdelen. Een onderzeeboot is een strategisch
wapensysteem, dat ook tactisch ingezet kan worden en vormt daarmee
een essentiële schakel in het maritieme optreden. Het belangrijkste
kenmerk van een onderzeeboot is dat deze onder water vrijwel
onvindbaar is. Dat maakt de onderzeeboot uitermate geschikt voor het
beschermen van de aanvoerlijnen over zee, het beschermen van de eigen
vlootverbanden, het opsporen en elimineren van vijandelijke onderzeeboten en oppervlakteschepen, het afzetten en oppikken van special forces,
het vergaren, analyseren en delen van inlichtingen en het bijdragen aan
operaties op en rond de zeebodem. De onderzeeboot kan dit lange tijd
ongezien en op grote afstand van de thuisbasis wereldwijd uitvoeren.
Deze maritieme slagkracht maakt de onderzeeboot tot één van onze
belangrijkste wapensystemen.
Met de huidige Walrusklasse onderzeeboten beschikt Nederland over een
expeditionaire, middelgrote, conventioneel (niet nucleair) voortgestuwde
onderzeeboot met aanzienlijke maritieme slagkracht. De combinatie van
deze vier eigenschappen maakt dat men over niche-capaciteit spreekt.
Expeditionair betekent dat het deel van de wereld waarin de Walrusklasse
kan opereren ver buiten de direct aan Nederland grenzende wateren
strekt, waarvoor een groot uithoudingsvermogen, actieradius en
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37
9
logistieke zelfstandigheid nodig zijn. Van deze eigenschap is over het
algemeen alleen sprake bij een nucleair voortgestuwde onderzeeboot. De
vaareigenschappen en tactische kenmerken van een conventionele
onderzeeboot maken dat de Walrusklasse – ten opzichte van een nucleaire
boot – in relatief ondiep en nauw vaarwater kan opereren. De grootte van
de Walrusklasse biedt de mogelijkheid om een grote bemanning,
specialisten en diverse wapens mee te nemen. Hiermee voert de
Nederlandse Onderzeedienst verschillende soorten missies uit waarvoor
zij wereldwijd hoog staat aangeschreven. Daarnaast dringt de NAVO bij
Nederland aan op vervanging. Onderzeeboten vormen een belangrijke en
veel gevraagde niche-capaciteit die Nederland kan bijdragen aan de NAVO
en aan de EU. Tenslotte heeft Defensie de grondwettelijke taak het
grondgebied van het gehele Koninkrijk te beschermen, waaronder het
Caribisch gebied. Daarin vervult de onderzeeboot een essentiële rol.
De toegenomen spanningen in Europa tonen aan hoe grillig geopolitieke
ontwikkelingen zijn. De huidige veiligheidssituatie onderstreept hoe
belangrijk het is dat de NAVO-partners blijven investeren in hun (niche)capaciteiten. Een wereldwijd inzetbare onderzeeboot zorgt ervoor dat
waar spanningen ook toenemen, Defensie een bijdrage kan leveren aan
de internationale veiligheid en het beschermen van de Nederlandse
belangen. De spanningen in Europa waar u aan refereert, onderstrepen
derhalve nut en noodzaak van het onderzeeboot wapen.
Een stap terugzetten in het verwervingsproces zou tot nog meer
vertraging leiden en daardoor de kans op een capability gap aanzienlijk
vergroten. Defensie is van mening dat de aangebrachte focus door het
stopzetten van de dialoog en het vervroegd overgaan tot offertaanvraag
moet leiden tot het zo veel mogelijk beperken van vertraging en daarmee
de kans verkleinen op een eventuele capability gap.
19.
Kunt u een tussentijdse appreciatie geven van het aanbod van de
werven, zowel qua kostenverwachting, snelheid van levering, als
capaciteit?
Nee, omdat het project op de basis van concurrentiestelling wordt
gerealiseerd waarbij het waarborgen van commerciële vertrouwelijkheid
en van een level playing field een belangrijke rol speelt, gaat Defensie
terughoudend om met het verstrekken van de informatie die gedeeld is
door de kandidaat-werven.
20.
Wat is de precieze taak van de landsadvocaat bij het beoordelen
van de risico’s van het afbreken van de dialoog in het licht van
ongeldige offertes en mogelijk hogere kosten?
De landsadvocaat is gevraagd te adviseren over het inrichten van de
aangepaste procedure. Dit betreft ook de voorgestelde beheersmaatregelen voor de risico’s die samenhangen met een offerteaanvraag in
concurrentie zonder verdere dialoog.
21.
Kunt u nader bepalen wat u bedoelt met «zoveel mogelijk
waarborgen» van de continuïteit teneinde twee Walrusklasseonderzeeboten in de vaart te houden? Wanneer kunt u bepalen of
dat het geval is?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37
10
Planmatig is er tijdens de transitie naar de nieuwe onderzeebootcapaciteit
minimaal één onderzeeboot beschikbaar voor inzet. Dat betekent dat
Defensie in die periode planmatig minimaal twee boten bezit.
Het langer dan gepland doorvaren met de Walrusklasse is mogelijk, mits
de benodigde investeringen worden uitgevoerd om inzetbaar en
operationeel relevant te blijven. De Militaire Zeewaardigheid Autoriteit zal
continu blijven beoordelen of het veilig is om met de Walrusklasse te
blijven doorvaren. Ten aanzien van de nieuwe capaciteit wordt aan de
kandidaat-werven gevraagd een optimale productieplanning en bijbehorend leveringsschema op te stellen. De productieplanning van de
winnende werf wordt uiteindelijk contractueel vastgelegd.
22.
Waarom is het brede programma van eisen dat bij de dialoog is
gebruikt niet eerder teruggebracht tot de kaderstelling van de
B-brief van 13 december 2019 (Kamerstuk 34 225, nr. 24)?
23.
Leidt de geambieerde behoefte niet toch tot de zogenoemde
A-variant onderzeeboot, zoals in de B-brief omschreven? Waarom
wordt uitgegaan van specifiek maatwerk voor Nederland zonder
compromissen te sluiten?
66.
Waarom is het brede programma van eisen dat leidt tot een
A-variant onderzeeboot nog niet teruggebracht tot de kaderstelling van de B-brief (Kamerstuk 34 225, nr. 24)?
97.
Is er bij het unieke ontwerp waar nu op wordt aangestuurd en de
militaire behoefte zoals gesteld in het Concept of Operations nog
sprake van een bemande onderzeeboot variant B zoals gecommuniceerd in de B-brief (Kamerstuk 34 225, nr. 24)? Wat zijn hiervan
de gevolgen ten opzichte van de verwerving van een bestaand
ontwerp met beperkte aanpassingen (in de B-brief beschreven als
de «geambieerde behoefte»)?
Het concept programma van eisen dat is gebruikt bij de dialoog is
gebaseerd op de kaderstelling van de B-brief, waarbij de B-variant de
specifieke Nederlandse Defensie behoeftestelling weergeeft. Doelstelling
van de dialoog was om in dialoog met de kandidaat-werven het
programma van eisen te toetsen op haalbaarheid om te komen tot een
tenderdossier.
Onderzeeboten worden doorgaans niet van de plank gekocht. De keuzes
die gemaakt worden in de ontwerpfase van een onderzeeboot bepalen het
uiteindelijke integrale gebalanceerde ontwerp.
24.
Wat is de impact van een uniek ontwerp op het taakstellend
budget en het risicoprofiel? Is het taakstellende budget ontoereikend? Is interdepartementaal overeenstemming bereikt om het
budget, los van de gebruikelijke inflatiecorrectie, te verhogen?
34.
Betekent de constatering dat wat de werven aanbieden niet past
binnen de richtprijs en plafondprijs, en dat daarnaast door
schaarste en inflatie de prijzen op de defensiemarkt stijgen, dat
om binnen het projectbudget te blijven er afbreuk gedaan moet
worden aan de operationele wensen van de marine? Zou een
ophoging van het projectbudget een kwalitatief betere boot
opleveren?
35.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37
11
Betekent de constatering dat wat de werven aanbieden niet past
binnen de richtprijs en plafondprijs, en dat daarnaast door
schaarste en inflatie de prijzen op de defensiemarkt stijgen, dat
om binnen het projectbudget te blijven er afbreuk gedaan moet
worden aan de operationele wensen van de marine? Zou een
ophoging van het projectbudget een kwalitatief betere boot
opleveren?
90.
Gelet op uw stelling dat datgene wat de werven aanbieden nog
niet in de richtprijs/plafondprijs past en dat er in de risicoreservering geen ruimte is voor onverwachte tegenvallers, welke
consequenties heeft dit voor de kwaliteit van de boot of de
plafondprijs?
94.
Wat voor impact heeft de mogelijke keuze van een uniek ontwerp
voor het taakstellend budget en het risicoprofiel ten opzichte van
de kaderstelling in de B-brief?
99.
Kunt u de Kamer vertrouwelijk informeren over de gevolgen van
de wijzigingen in de verwerving voor het taakstellend budget?
Zoals uiteengezet in de aanbiedingsbrief bij de voorgangsrapportage zal
Defensie in de komende periode een beoordelingskader en gunningsmodel opstellen. Dit is inclusief primaire en secundaire eisen met de
afwegingen ten aanzien van product, tijd en geld. Het uitgangspunt hierbij
blijft de beste boot voor de beste prijs. De genoemde brief vermeldt dat
het eisenpakket zoals uitgevraagd in de dialoog niet heeft geleid tot
voorstellen van de werven die passen binnen de beoogde richtprijs en
plafondprijs. Daarnaast bevat de risicoreservering geen ruimte meer om
onvoorziene tegenvallers op te vangen. Derhalve zullen de kaders
product, tijd en geld opnieuw worden beschouwd en zo nodig bijgesteld.
Dit vormt de eerstvolgende mijlpaal (eisenpakket, beoordelingskader en
gunningsmodel) in de verwervingsvoorbereiding, waarover de Kamer na
de zomer vertrouwelijk zal worden geïnformeerd. Daarnaast zal ook de
businesscase worden geactualiseerd, waarbij uitgangspunten worden
uitgewerkt zoals het ontkoppelen van het leveringscontract en de
instandhouding evenals het in balans brengen van de risicoreservering en
basisraming.
25.
Waarom wordt er geen prioriteit gegeven aan tijdige levering in
plaats van het creëren van een «capability gap» die ten koste
gaat van de Nederlandse bijdrage aan NAVO en bovendien de
continuïteit van de onderzeedienst in gevaar brengt?
Defensie heeft ervoor gekozen om de verwervingsvoorbereiding voort te
zetten volgens het snelst haalbare en verantwoorde tijdpad. Door het
besluit het proces aan te passen zoals gemeld in de voortgangsrapportage
en nog dit jaar een offerteaanvraag uit te sturen, beoogt Defensie het
risico op een capability gap zo beperkt mogelijk te houden. Zie ook het
antwoord op vraag 47.
26.
Bestaat de scherpere inhoudelijke afbakening van het programma
alleen uit het doorknippen van de belangrijke band tussen de
verwerving van de onderzeeboten en de instandhouding ervan?
Zo nee, wat zijn de andere afbakeningen?
De besluiten die in de brief en voortgangsrapportage van 1 april jl. zijn
vermeld, betreffen een scherpere inhoudelijke afbakening, langer
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37
12
doorvaren van de Walrusklasse en effectievere governance. De inhoudelijke afbakening bestaat uit de volgende onderdelen. Allereerst is dat het
loskoppelen van de levering en de instandhouding. Daarnaast betekent de
inhoudelijke afbakening dat de uitwerking van het eisenpakket binnen het
budget meer wordt gericht op de specifieke eisen die Nederland aan het
onderzeebootontwerp stelt om in NAVO-verband de komende decennia in
een niche-capaciteit te kunnen blijven voorzien. Dit betekent dat provisions for zijn voorzien om de boten toekomstbestendig te maken en dat
de boten ook geschikt zullen moeten zijn voor het lanceren van langeafstandsraketten. Tot slot, heeft Defensie ervoor gekozen om de verwervingsvoorbereiding voort te zetten volgens het snelst haalbare en
verantwoorde tijdpad. Een stap voorwaarts is nodig om gerichter toe te
werken naar de offerteaanvraag, gunning en werfkeuze.
27.
Bij hoeveel Walrus onderzeeboten is het instandhoudingsprogramma volledig afgerond?
Twee onderzeeboten zijn volledig voorzien van de aanpassingen die onder
het instandhoudingsprogramma vallen. Bij een derde onderzeeboot wordt
op dit moment het instandhoudingsprogramma uitgevoerd. De vierde
onderzeeboot is de eerste die uit de vaart genomen wordt, hierbij wordt
het instandhoudingsprogramma niet meer uitgevoerd.
28.
Hoe kan een Walrus onderzeeboot zonder het instandhoudingsprogramma te hebben doorlopen onderdelen leveren aan de twee
onderzeeboten die operationeel blijven en wel deze upgrade
hebben gehad?
Het instandhoudingsprogramma van de Walrusklasse had grotendeels
betrekking op de hardware en software van de sensor- en wapensystemen. Hierbij is niet alle hardware van deze installaties vervangen. Zo is
er bijvoorbeeld een periscoop vervangen door een optronische mast,
maar is één van de oorspronkelijke periscopen behouden. De onderzeeboot bestaat echter uit veel meer systemen. Juist de systemen die niet
zijn vervangen hebben onderdelen die niet, of steeds minder goed op de
markt te verkrijgen zijn. De enige onderzeeboot die geen instandhoudingsprogramma ondergaat heeft deze componenten ook. Het is derhalve goed
mogelijk om van deze boot componenten te hergebruiken.
29.
Wanneer moeten de eerste twee onderzeeboten worden geleverd
als deze in de periode 2034–2037 volledig operationeel inzetbaar
moeten zijn? Wanneer worden de overige twee nieuwe onderzeeboten geleverd?
De momenten van levering van de onderzeeboten verschillen per
kandidaat-werf. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 8 beslaat de
periode tussen levering van de eerste onderzeeboot en het volledig
operationeel inzetbaar hebben van de eerste twee onderzeeboten een
aantal jaren. De indicatie van levering van de eerste onderzeeboot ligt
tussen 2031 en 2035. Het leveringsschema is afhankelijk van de te
selecteren kandidaat-werf. Aan de kandidaat-werven wordt gevraagd een
optimale productieplanning en bijbehorend leveringsschema op te stellen.
De productieplanning van de winnende werf wordt uiteindelijk contractueel vastgelegd. Schematisch is de transitieperiode weergeven in figuur
1 van de voortgangsrapportage.
30.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37
13
Waarom is voor de levering van eerste twee onderzeeboten
slechts een indicatieve tijdsruimte tussen 2035–2038 uitgetrokken?
Waar ik met de focusaanpak indicatief vanuit ga, is dat het beoogde
moment waarop de eerste twee nieuwe onderzeeboten fully operational
capable beschikbaar zijn, naar verwachting valt in de jaren 2034 – 2037. De
werkelijke levering van de eerste onderzeeboot is een aantal jaren eerder.
Het rapport over de tijdsoverschrijdingen, zoals dat met uw Kamer is
gedeeld, adviseert voor verder liggende mijlpalen om een bandbreedte te
hanteren. Dit advies is overgenomen. Zoals gezegd, wordt de indicatieve
planning geactualiseerd bij het bereiken van een mijlpaal of zodra er
nieuwe informatie beschikbaar is die daartoe aanleiding geeft.
31.
Is het mogelijk dat er geen enkele eis wordt gesteld over
deelname van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen aan
ontwerp en bouw van onderzeeboten in de nieuwe verwervingsprocedure?
32.
Welke garanties zijn er dat Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen optimaal kunnen meedoen aan onderhoud en instandhouding van de onderzeeboten als er geen eisen worden gesteld
aan hun deelname bij ontwerp en bouw? Is het niet veel lastiger
optimaal bij te dragen aan onderhoud en instandhouding als een
partij niet betrokken is geweest bij ontwerp en bouw?
Zie het antwoord op vraag 1.
33.
Welke noodzakelijke aanpassingen zijn er bij het onderhoudsconcept van de Walrus nodig? Met welke beperkingen van
inzetbaarheid moet rekening worden gehouden? Is het in de
praktijk mogelijk dat slechts één onderzeeboot operationeel is?
Defensie verwacht dat er behalve het planmatige onderhoud (conceptueel
vergelijkbaar met een grote of kleine beurt, inclusief APK, bij een
personenauto) per boot meer incidenteel onderhoud aan de Walrusklasse
nodig zal zijn. Oudere systemen vertonen immers meer storingen. Om
aan die toenemende vraag naar incidenteel onderhoud te voldoen, faseert
Defensie de oudste twee boten getrapt uit waardoor meer reservedelen
beschikbaar komen en er in totaal minder vaak sprake is van onderhoudsmomenten. Hoe groot per boot de toenemende incidentele onderhoudsvraag exact wordt, valt echter niet te voorspellen. Daarnaast raken er
systemen obsoleet, wat wil zeggen dat ze niet meer onderhoudbaar zijn
door ouderdom, gebrek aan reservedelen of wegvallende ondersteuning
door de fabrikant. Systemen waarop dit van toepassing is, behoeven
modificaties om ze inzetbaar en relevant te houden. Deze modificaties zijn
inspanningen die ook meer vragen van de instandhouder.
Planmatig is er tijdens de transitie naar de nieuwe onderzeebootcapaciteit
minimaal één onderzeeboot beschikbaar voor inzet. Dat betekent dat
Defensie in die periode planmatig minimaal twee boten bezit.
34.
Betekent de constatering dat wat de werven aanbieden niet past
binnen de richtprijs en plafondprijs, en dat daarnaast door
schaarste en inflatie de prijzen op de defensiemarkt stijgen, dat
om binnen het projectbudget te blijven er afbreuk gedaan moet
worden aan de operationele wensen van de marine? Zou een
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37
14
ophoging van het projectbudget een kwalitatief betere boot
opleveren?
Zie het antwoord op vraag 24.
35.
Betekent de constatering dat wat de werven aanbieden niet past
binnen de richtprijs en plafondprijs, en dat daarnaast door
schaarste en inflatie de prijzen op de defensiemarkt stijgen, dat
om binnen het projectbudget te blijven er afbreuk gedaan moet
worden aan de operationele wensen van de marine? Zou een
ophoging van het projectbudget een kwalitatief betere boot
opleveren?
Zie het antwoord op vraag 24.
36.
Wat is de definitie van «tot op zekere hoogte» in de wens om
onderzeeboten door Defensie zelf te kunnen laten onderhouden
in de voortgangsrapportage? Hoe wordt deze hoogte gekwantificeerd? En hoe verhoudt zich dit tot de wens van de Kamer uit de
gewijzigde motie van het lid Van Wijngaarden c.s. (Kamerstuk 35
925 X, nr. 43) dat «Defensie, Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen onderhoud aan en upgrades van de boot gedurende de
gehele levensfase zo zelfstandig mogelijk kunnen uitvoeren»?
Wordt er hierbij naast onderhoud door Defensie zelf ook als
criterium meegenomen dat de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële Basis onderhoud aan de onderzeeboten kan
uitvoeren in samenwerking met Defensie?
Defensie draagt zorg voor de inzetbaarheid en het voortzettingsvermogen
van de vervangende onderzeebootcapaciteit gedurende de levensduur,
ongeacht het soort operaties en de coalitie waarbinnen deze plaatsvinden.
Dat betekent niet dat Nederland binnen de eigen landsgrenzen onverkort
over al deze zaken zelf dient te kunnen beschikken. De DIS stelt dat
«nationale autonomie op grond van wezenlijke belangen wellicht
wenselijk is, maar praktisch onhaalbaar». Dit geldt ook voor de onderzeeboten. Nederland beschikt immers sinds de jaren negentig niet meer over
een zelfscheppende onderzeebootindustrie. Defensie is daarom in de
D-fase gestart met de verwervingsvoorbereiding met drie buitenlandse
kandidaat-werven. Het bepalen van de benodigde betrokkenheid van
Defensie, Nederlandse kennisinstellingen en bedrijven wordt afgewogen
in de driehoek product, tijd en geld.
37.
Wat maakt de Nederlandse onderzeebootcapaciteit een niche ten
opzichte van onze NAVO-bondgenoten?
Zie het antwoord op vraag 17.
38.
In welk opzicht wijkt de 212 CD E van Thyssen Krupp Marine
Systems (TKMS) af van de verlangde niche capaciteit?
40.
In welk opzicht wijkt de door Israël bestelde speciale 212-versie
van TKMS af van de verlangde niche capaciteit?
41.
In welk opzicht wijkt de A26-klasse van SAAB af van de
verlangde niche capaciteit?
42.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37
15
In welk opzicht wijkt de Scorpène van Naval af van de verlangde
niche capaciteit?
Het programma wordt op basis van concurrentiestelling gerealiseerd
waarbij het waarborgen van commerciële vertrouwelijkheid een belangrijke rol speelt, net zoals de borging van het level playing field. Om die
reden gaat Defensie terughoudend om met het verstrekken van informatie
over de specifieke ontwerpen van de kandidaat-werven.
Genoemde ontwerpen hebben als gemene deler dat deze zijn gemaakt
voor en/of verkocht aan landen die zich concentreren op het verdedigen
van hun eigen territoriale wateren en daarmee dichtbij huis opereren. Het
expeditionaire karakter van de Nederlandse onderzeebootcapaciteit vraagt
om onderzeeboten die lange periodes op afstand van hun thuisbasis of
een forward operating base (FOB) zelfvoorzienend moeten kunnen
opereren. Zie ook antwoord op de vragen 18 en 37 betreffende nichecapaciteiten.
39.
Waarom stelt Defensie het belang van instandhouding boven een
top-klasse ontwerp en bouw, nu duidelijk is geworden en
besloten dat deze twee losgekoppeld moeten worden?
Defensie heeft de ambitie om de beste boot voor de beste prijs te hebben,
maar ook de beste boot gedurende de levensduur te houden. Bij het
loskoppelen van de levering en de instandhouding blijft deze ambitie
gehandhaafd.
40.
In welk opzicht wijkt de door Israël bestelde speciale 212-versie
van TKMS af van de verlangde niche capaciteit?
Zie het antwoord op vraag 38.
41.
In welk opzicht wijkt de A26-klasse van SAAB af van de
verlangde niche capaciteit?
Zie het antwoord op vraag 38.
42.
In welk opzicht wijkt de Scorpène van Naval af van de verlangde
niche capaciteit?
Zie het antwoord op vraag 38.
43.
Wat is er de afgelopen 7 jaar (sinds het verschijnen van de
A-brief) aan mijlpalen bereikt bij het project vervanging
onderzeebootcapaciteit?
De A-brief (Kamerstuk 34 225, nr. 13 van 2016) kan worden gezien als de
eerste mijlpaal: het stellen van een formele behoefte en daarmee de start
van het Defensie Materieel Proces voor de vervanging van de onderzeebootcapaciteit. Vervolgens is met de B-brief de onderzoeksfase afgerond
waarbij is gekozen voor een variant onderzeeboot, het aantal te verwerven
boten, het gereserveerde budget, de shortlist van de kandidaat-werven en
de verwervingsstrategie. Vervolgens is de huidige verwervingsvoorbereidingsfase (D-fase) gestart. In de D-fase zijn allereerst de kaders voor de
dialoog bepaald. Vervolgens heeft in 2021 de dialoog plaatsgevonden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37
16
Defensie werkt nu aan de voorbereiding van een offerteaanvraag in
concurrentie op basis van een leveringscontract.
44.
Welke toekomstige mijlpalen heeft u gedefinieerd?
De eerstvolgende mijlpaal betreft het beoordelingskader, gunningsmodel
en eisenpakket. Hierbij zal ik uw Kamer vertrouwelijk informeren over de
afweging tussen primaire en secundaire eisen en de gevolgen voor
strategische autonomie, zoals gevraagd in de gewijzigde motie van het lid
Van Wijngaarden c.s. (Kamerstuk 35 925 X, nr. 43). Ik verwacht uw Kamer
hierover na de zomer, voorafgaand aan de offerteaanvraag, vertrouwelijk
te kunnen informeren. De vertrouwelijkheid is nodig omdat het om
informatie gaat uit het tenderdossier.
Defensie werkt vervolgens toe naar het uitsturen van een offerteaanvraag
voor het leveringscontract. Een volgende mijlpaal betreft het gunningsbesluit, waaronder de D-brief. Na de parlementaire behandeling van de
D-brief zal Defensie de overeenkomst met de werf bekrachtigen door het
contract met de werf, en daarnaast het Memorandum of Understanding
met de desbetreffende nationale overheid, te ondertekenen.
De volgende stappen betreffen onder meer de nadere overeenkomsten
voor de instandhouding, het gedetailleerd ontwerp, de start van de bouw,
het ontwerpen en overdragen van opleidingstools, de fabriekstesten, de te
waterlating van de eerste boot, de Harbour Acceptance Trials en Sea
Acceptance Trials (HAT/SAT), de levering van logistieke onderdelen /
integrated logistic support, de overdracht aan Defensie, het eerste
opwerktraject om boot en bemanning gereed te krijgen voor inzet,
inclusief de operationele evaluatie daarvan, het eerste planbare
onderhoud, enzovoorts.
Zoals gemeld in de aanbiedingsbrief bij de voortgangsrapportage is een
belangrijke les dat Defensie in de planning en bij aannames over
doorlooptijden rekening moet houden met onzekerheden en met buffers
om onvoorziene tegenvallers op te kunnen vangen. Bij het bereiken van
de eerste mijlpaal, of zodra er nieuwe informatie beschikbaar is die
daartoe aanleiding geeft, wordt de indicatieve planning geactualiseerd.
45.
Wat gaat u doen om de reële kans op een capability gap te
mitigeren?
Het vervangingstraject is een proces van de lange adem, maar met een
scherpere inhoudelijke afbakening, effectievere governance en geactualiseerde projectkaders, kan Defensie de komende periode gericht vervolgstappen zetten.
Door het besluit het proces aan te passen, zoals gemeld in de voortgangsrapportage, en nog dit jaar een offerteaanvraag uit te sturen, beoogt
Defensie het risico op een capability gap zo beperkt mogelijk te houden.
Daarnaast zal Defensie voor het langer doorvaren met de Walrusklasse
(delen van) systemen vervangen die niet meer onderhoudbaar zijn. Om de
komende jaren operationeel inzetbaar te blijven worden extra investeringen gedaan aan de twee overgebleven onderzeeboten.
46.
Hoe kan de focus op strategische autonomie, systeemsamenhang
en top-klasse capaciteiten op een eenvoudige en heldere manier
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37
17
worden gewaarborgd zonder dat daarop door industriële participatie op wordt afgedongen?
Zie het antwoord op vraag 4.
47.
Ziet u mogelijkheden om bij een mogelijk capability gap de
kennis te behouden door bijvoorbeeld personeel bij bondgenoten
onder te brengen?
68.
In welke mate kan de substantieel uitgestelde planning leiden tot
een capability gap die niet alleen ten koste gaat van de noodzakelijke en urgente bijdrage aan NAVO, maar ook de continuïteit van
onze onderzeedienst ernstig in gevaar brengt?
96.
Is het nu in de praktijk zo dat er van de vier onderzeeboten altijd
twee in onderhoud zijn? Zo ja, betekent dit dat het bij de intentie
om twee onderzeeboten in de vaart te houden in de praktijk
neerkomt dat er enkel één boot tegelijk op missie kan en er
daarmee een aanzienlijk capability gap ontstaat?
104.
Wat zijn de directe gevolgen van de verloren capaciteit voor de
internationale veiligheid wanneer één en daarna twee onderzeeërs uit de vaart worden gehaald?
107.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat de kennis en kunde van het
personeel niet verloren gaat bij een capability gap?
109.
Hoe reëel acht u de kans van een capability gap?
113.
Zijn er afspraken gemaakt met NAVO-partners om het gat wat in
de maritieme capaciteit valt gezamenlijk op te vangen?
Door de uitvoering van het instandhoudingsprogramma Walrusklasse
(IPW) is het de afgelopen jaren veelvuldig voorgekomen dat twee
onderzeeboten in onderhoud waren. Door het afronden van IPW zullen
beide onderzeeboten vaak tegelijkertijd beschikbaar zijn om naar zee te
gaan. Dit betekent niet dat beide boten altijd tegelijkertijd kunnen worden
ingezet voor missies. De gereedstellingscyclus leidt ertoe dat onderzeeboten planmatig tijd moeten besteden aan onderhoud en opwerken naar
gereedheid voor inzet. Hierdoor zal Defensie in staat zijn om alleen de
kortstondige inzet van een onderzeeboot te garanderen. De Aanwijzing
Gereedstelling Defensie (AGDEF) zal hierop worden aangepast. De NAVO
gebruikt het NATO Defence Planning Proces (NDPP) om de capaciteiten
van de NAVO zo efficiënt en effectief mogelijk te beheren. Hierin zal de
beperktere Nederlandse capaciteit worden verwerkt.
Planmatig is er minimaal één onderzeeboot beschikbaar (d.w.z. op een
bepaald aantal dagen notice to move of reeds op zee) voor nationale of
NAVO inzet.
De directe gevolgen voor de (inter-)nationale veiligheid van een verminderde beschikbaarheid van inzetbare onderzeeboten zijn niet meetbaar,
noch te voorspellen. Er zal minder flexibiliteit zijn. Hier zal bij geplande
operaties rekening mee worden gehouden, maar bij onvoorziene
omstandigheden kan het voorkomen dat de onderzeebootcapaciteit niet
beschikbaar is, omdat deze reeds is ingezet.
Het structureel onderbrengen van Nederlandse militairen bij internationale partners leidt niet per se tot kennisbehoud. Procedures zijn uniek
en sterk verbonden aan de specifieke onderzeeboot en de systemen aan
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37
18
boord. Er zijn weinig landen die onderzeeboten op dezelfde manier
inzetten en het inzetten van onderzeeboten heeft een grote mate van
vertrouwelijkheid. Daarnaast is het trainen van een bemanning als geheel
met de Nederlandse procedures belangrijk voor een goed inzetbaar
wapensysteem. Dat is niet mogelijk is als een klein deel van de
bemanning of individuele militairen op een buitenlandse boot varen.
Voor kennisbehoud zullen bemanningen wisselen tussen de varende
onderzeeboten. Door veelvuldig te wisselen met bemanningen tussen de
varende onderzeeboten wordt borging van kennis en kunde zo veel
mogelijk gegarandeerd en worden de beschikbare vaardagen per boot zo
efficiënt mogelijk gebruikt door de operationele bemanningen.
48.
Waarom neemt u de voorgestelde maatregel om de afstand tot
uitvoering te verkleinen niet over?
Zoals toegelicht in bijlage 1 van de voortgangsrapportage zijn drie
maatregelen niet overgenomen. Deze maatregelen hebben als oogmerk
om de afstand tot de uitvoering te verkleinen en tegelijk het projectteam
te versterken. Deze maatregelen zouden er in de praktijk echter toe leiden
dat staffunctionarissen van de Bestuursstaf en liaisons worden ingezet in
de werkstromen van het projectteam en daardoor de facto deel gaan
uitmaken van de uitvoering. Ook het voeren van het secretariaat van de
stuurgroep vanuit het projectteam zou de rollenscheiding tussen beleid en
uitvoering diffuus maken.
Van het dertigtal maatregelen dat Defensie heeft omarmd, draagt aan
aantal maatregelen bij tot verkleining van de afstand tot de uitvoering. De
nieuw aangestelde programmadirecteur adviseert het bestuurlijke niveau
en geeft tegelijk leiding aan de uitvoering van het project. Ook is de
aanbeveling overgenomen om een programmaoverleg in het leven te
roepen met vertegenwoordigers van de Defensie Materieel Organisatie
(DMO), Bestuursstaf en het Commando Zeestrijdkrachten (CZSK). De
versterking van het projectteam komt in navolging van de maatregelen op
andere wijze tot stand (zie het antwoord op vraag 102).
49.
Wat is het verschil tussen het opgeheven program board en het
opgerichte programmaoverleg?
De program board betrof een vergadering op directeurenniveau,
voorgezeten door de voormalige programmamanager. De program board
kwam ongeveer één keer per maand bijeen. Deze program board is
opgeheven. Het opgerichte interne programmaoverleg is daarentegen op
subject matter expert niveau, komt in de huidige fase regelmatiger bijeen,
en wordt voorgezeten door de programmadirecteur. Hiermee wordt
beoogd de afstand tussen het bestuurlijk niveau en het projectteam te
verkleinen, wordt intensiever informatie uitgewisseld en gezamenlijk de
besluitvorming in de governance voorbereid.
50.
Op welke wijze wordt kennis en expertise van de actief dienende
onderzeebootbemanning betrokken bij de verwerving?
55.
Op welke wijze wordt de actief dienende onderzeebootbemanning betrokken bij het opstellen van het gunningsmodel?
CSZK is al sinds de start van het project betrokken. De kennis en expertise
van de actief dienende onderzeebootbemanningen worden betrokken bij
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37
19
de verwerving via een introductiecommissie bij het CZSK. De groepscommandant van de onderzeedienst is voorzitter van de introductiecommissie. De commissie adviseert bij het opstellen van het programma van
eisen. Tevens zijn actief dienende militairen van de onderzeedienst
werkzaam als projectmedewerkers binnen de Bestuursstaf en de Defensie
Materieel Organisatie. Deze militairen rouleren regelmatig met de actief
dienende onderzeeboot bemanningen. Tot slot wordt bij de uitwerking
van het eisenpakket en het gunningsmodel en voor de beoordeling van
offertes kennis en expertise van (ex-)onderzeeboot opvarenden (Subject
Matter Experts) benut.
51.
Een van de aanpassingen in het proces dat in de Voortgangsrapportage wordt benoemd is de inhoudelijk afbakening waarbij er
een scheiding zal worden aangebracht tussen de aanschaf van de
onderzeeboten en het onderhoud gedurende de gehele
levensduur. Bent u bekend met het rapport «Lessen van de JSF»
van de Algemene Rekenkamer waar een van de getrokken lessen
(les 7) is om de exploitatie en life-cycle kosten mee te nemen in
de afweging bij de aanschaf? Kunt u onderbouwen waarom er
toch wordt gekozen voor het loskoppelen van het onderhoud in
plaats van single-source te gaan waarbij deze loskoppeling niet
nodig zou zijn?
Het is mede op basis van het genoemde rapport «Lessen van de JSF»
(Bijlage bij Kamerstuk 26 488, nr. 447) dat voor de dialoog is ingezet op
een aanbesteding gericht op de levensduurkosten. De kandidaat-werven
hebben alle drie (los van elkaar) aangegeven dat het doelgerichter is om
de aanschaf van de onderzeeboten los te knippen van het onderhoud. Het
voordeel is dan ook dat Defensie concretere afspraken kan maken over het
planbare onderhoud. Dit maakt het ook mogelijk afspraken te maken over
de instandhoudingsfilosofie en het langdurige partnerschap tussen de
DMI in Den Helder en de winnende werf, met betrokkenheid van het
Nederlandse bedrijfsleven. Alle drie de kandidaat-werven bleken niet
bereid om een prestatiecontract voor onderhoud af te sluiten bij de
contracttekening, vanwege het ontbreken van een gedetailleerd onderzeebootontwerp (dit wordt pas na contracttekening tijdens de engineering
fase in detail bekend) en onzekerheid over het exacte gebruiksprofiel.
Deze inzichten en de vaststelling dat voortzetting van de dialoog volgens
de aanvankelijk gekozen systematiek verdere vertraging van het
programma zou betekenen, hebben meegewogen in het besluit om de
gunning toe te spitsen op de leveringsovereenkomst. Na contracttekening
van de leveringsovereenkomst wordt de instandhouding nader
vastgelegd, mede op basis van inzichten uit de fase waarin het gedetailleerde ontwerp voor de nieuwe onderzeeboot wordt bepaald.
52.
Klopt het dat het «red team» eigenlijk net zoals een «red card
holder» de verwerving tijdelijk kan stoppen?
53.
Welke functionarissen, onderdelen en rangen moeten er in het
«red team» vertegenwoordigd zijn?
54.
Zullen in het red team ook actief dienende onderzeebootbemanningen worden betrokken?
Het «red team» heeft niet de bevoegdheid om de verwervingsprocedure
te stoppen. Het «red team» geeft, gevraagd en ongevraagd, advies en
tegenspraak aan het projectteam. Het «red team» bestaat uit deskundigen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37
20
uit de Defensie Materieel Organisatie die geen deel uitmaken van het
projectteam en die op basis van hun kennis en ervaring opgedaan bij
andere materieelprojecten het projectteam kunnen adviseren en
challengen. Binnen het «red team» zijn geen actief dienende onderzeebootbemanningsleden betrokken.
55.
Op welke wijze wordt de actief dienende onderzeebootbemanning betrokken bij het opstellen van het gunningsmodel?
Zie het antwoord op vraag 50.
56.
Waarom wordt de beperkte onderhoudscapaciteit van de Directie
Materiële Instandhouding (DMI) niet versterkt door meer samen
te werken met de maritieme industrie?
63.
Op welke wijze zou een door CZSK begeleide uitbesteding van
onderhoudstaken aan de huidige Walrusklasse een oplossing zijn
om de boten meer en beter in de vaart te houden?
Onderzeeboten zijn unieke schepen, die zijn ontworpen om onder water te
worden ingezet tot op grote diepte en daarbij zeer stil moeten kunnen
opereren. Dat betekent dat een belangrijk gedeelte van het onderhoud van
de boot unieke kennis en ervaring vergt. Die kennis en ervaring zijn in het
geval van de Walrusklasse vaak alleen aanwezig bij de DMI van het CZSK
en soms (vaak op deelsysteem- of zelfs componentniveau) bij externe
bedrijven. DMI werkt reeds samen met civiele bedrijven en dat is
complementair.
57.
Wat wordt er bespaard met het uit de vaart nemen van het eerste
nog niet onderhouden platform?
Het niet uitvoeren van het Instandhoudingsprogramma Walrusklasse
(IPW) op de eerste onderzeeboot die uit de vaart wordt genomen levert
geen besparingen op wat betreft de aankoop van onderdelen. Deze
contracten zijn reeds lang geleden getekend en de aankopen zijn gedaan
en niet herroepbaar. De aangekochte onderdelen komen beschikbaar voor
de drie resterende boten. Wel wordt met het in stappen uit de vaart
nemen van twee onderzeeboten budget bespaard in de materiële
exploitatie van CZSK. Deze besparing wordt gebruikt om de extra kosten
van het langer doorvaren van de Walrusklasse te dempen. Hierover is de
Kamer in de vertrouwelijke bijlagen bij de voortgangsrapportage
geïnformeerd.
58.
Wat zou u anders doen indien u het project overnieuw mocht
doen?
Tegelijk met de voortgangsrapportage heeft de Kamer de onderzoeksrapporten ontvangen van Andersson Elffers Felix (AEF) en van de afdeling
managementinformatie van de Hoofddirectie Financiën en Control van
Defensie. AEF heeft ter aanvulling een overkoepelende reflectie opgesteld
van de onderzoeken in samenhang, met daarin de belangrijkste
aandachtspunten ter besluitvorming. Defensie heeft het overgrote deel
van de aanbevelingen overgenomen, wat resulteert in een dertigtal
maatregelen (het overzicht is toegevoegd in bijlage 1 bij de voortgangsrapportage). Uiteraard had Defensie liever in een eerder stadium deze
maatregelen op eigen initiatief getroffen. De maatregelen behelzen onder
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37
21
meer effectievere governance en communicatie, verbeterde planning en
professionalisering van het risicomanagement.
59.
Hoe kan het dat een week voor het verschijnen van de Basisrapportage op 28 mei 2021, er een concept rapportage lag waar
duidelijk werd dat de haalbaarheid 0% was en dit uiteindelijk niet
in de basisrapportage terecht is gekomen?
De risicorapportage over het eerste kwartaal van 2021 is in de governance
voor het eerst besproken in de (ambtelijke) program board van 11 mei
2021. Daarbij is geconcludeerd dat de conceptrapportage nog veel vragen
opriep, mede vanwege onbekendheid met de daarin gehanteerde
(probabilistische) analysemethode. Besloten is om de leesbaarheid te
verbeteren alvorens het document vast te stellen. De risicorapportage
over het eerste kwartaal van 2021 leidde hierdoor niet meer tot
aanpassing van de passages over de planning in de basisrapportage
waaraan op dat moment de laatste hand werd gelegd. Op 22 juni 2022 is
de risicorapportage besproken in de stuurgroep. De informatie uit de
eerste dialoogronde, waarvan de resultaten zijn uitgewerkt gedurende de
zomermaanden, bevestigde het beeld dat de planning substantieel moest
worden aangepast. De toenmalige Minister van Defensie heeft de Kamer
hierover op 27 oktober 2021 geïnformeerd (Kamerstuk 34 225, nr. 34). De
bevindingen uit het onderzoek naar de tijdsoverschrijdingen hebben
onder meer geresulteerd in maatregelen om de systematiek van risicorapportages verder te professionaliseren en de communicatie te verbeteren.
60.
Op welk moment zijn de in 2015 door CZSK intern gemelde
risico’s op het in gedrang komen van de gereedheid met de
Kamer gedeeld?
De informatie waarnaar in het rapport naar de tijdsoverschrijdingen wordt
verwezen, heeft betrekking op zorgen die vanuit een deel van de organisatie zijn geuit bij de planning uit het interne DMP-A document voor de
vervanging van de onderzeebootcapaciteit. De Kamer is over de besluitvorming omtrent het DMP-A document geïnformeerd met de A-brief van
17 juni 2016 (Kamerstuk 34 225, nr. 13). Hierin is gemeld dat in de
planning rekening werd gehouden met de beschikbaarheid van de eerste
onderzeeboot in Nederland vanaf 2027. Dit was twee jaar later dan het
eerder, in 2015 aan de Kamer gemelde voornemen om de onderzeeboten
vanaf 2025 te vervangen (Kamerstuk 34 225, nr. 1).
61.
Op welke wijze wilt u het gebruiksrecht op intellectueel
eigendom inzetten als de oorspronkelijke ontwerper en bouwer
niet wil meewerken?
78.
Betekent het verkrijgen van gebruiksrechten door DMI ook dat
intellectual property (IP) wordt overgedragen aan Nederland?
79.
Kan gedetailleerd aangegeven worden of bij Defensie voldoende
kennis aanwezig is om gebruikersrechten van IP te benutten?
80.
Kan aangegeven worden hoe het verkrijgen van gebruiksrechten
door DMI vormgegeven zal worden?
81.
Wat betekent het verkrijgen van gebruiksrechten door DMI voor
de betrokkenheid van de Nederlandse industrie bij onderhoud van
de onderzeeboten?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37
22
Het leveringscontract voor de onderzeeboten richt zich in de eerste plaats
op het verkrijgen van (niet-exclusieve) gebruiksrechten waarmee Defensie
de instandhouding van de onderzeeboten zelfstandig kan en mag
organiseren. Dit betekent dat Defensie het recht heeft en beschikt over de
kennis om zelf de onderzeeboten in stand te houden. Het gaat in het
algemeen dus niet over de intellectuele eigendomsrechten. Deze blijven
eigendom van de betreffende leverancier.
Naast de reeds aanwezige kennis binnen DMI op het gebied van instandhouding van de Walrusklasse, wordt in het leveringscontract verdere
kennisoverdracht voor het benutten van de gebruiksrechten gewaarborgd
middels trainingen en aansluitende technische ondersteuning door de
werf. Zoals toegelicht in de voortgangsrapportage wordt DMI door het
verkrijgen van de gebruiksrechten zo goed mogelijk gepositioneerd om
zelfstandig en met (Nederlandse) bedrijven en kennisinstellingen de
instandhouding uit te voeren. DMI hoeft niet noodzakelijkerwijs alle kennis
en capaciteiten zelf in huis te hebben. Het leveringscontract voor de
onderzeeboten zal bindende bepalingen bevatten over het verkrijgen van
gebruiksrechten. Bij inschrijving dienen de kandidaat-werven deze
bepalingen zonder voorbehoud te accepteren. Het verkrijgen van
gebruiksrechten door Defensie betekent ook dat DMI (delen van) de
instandhouding bij derde partijen kan beleggen.
62.
Hoe definieert u het behoud van bepaalde strategische autonomie
binnen de nationale defensie-industrie? Oftewel, kunt u concreet
aangeven hoe u zich inzet voor het behoud van een noodzakelijke
kennisbasis binnen de nationale defensie-industrie ten bate van
de gehele Europese strategische autonomie?
Zie het antwoord op vraag 42.
63.
Op welke wijze zou een door CZSK begeleide uitbesteding van
onderhoudstaken aan de huidige Walrusklasse een oplossing zijn
om de boten meer en beter in de vaart te houden?
Zie het antwoord op vraag 56.
64.
Wat wordt verstaan onder een uniek ontwerp en hoe verhoudt
zich dat met het nu toe gehanteerde begrip gemodificeerde
Military Off The Shelf (MOTS)?
93.
Hoe verhoudt het «uniek ontwerp» zich tot de gemodificeerde
MOTS en het toetsingskader «verwerving van de plank» zoals
eerder gecommuniceerd met de Kamer in de B-brief (Kamerstuk
34 225, nr. 24)?
103.
In welke categorie van het beleid «van de plank, tenzij...» valt het
materieelproject vervanging onderzeeboten?
Zoals eerder toegelicht (onder meer Kamerstuk 34 225, nrs. 25 en 31)
vormen de bestaande ontwerpen van de kandidaat-werven het
uitgangspunt en is er geen sprake van de ontwikkeling van een geheel
nieuwe onderzeeboot «vanaf de tekentafel». De door Defensie beoogde
aanpassingen resulteren in een specifieke, op de Nederlandse behoefte
toegesneden unieke configuratie voor de toekomstige onderzeeboot. Deze
configuratie berust niet op een geheel nieuw ontwerp, maar bouwt voort
op bestaande configuraties en technische oplossingen die de kandidaat-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37
23
werven al in gebruik of ontwikkeling hebben en die in onderlinge
samenhang leiden tot een uniek ontwerp dat invulling geeft aan de eisen
van Defensie. In het toetsingskader «Verwerving van de plank» uit 2011
((Kamerstuk 32 733, nr. 77) wordt dit getypeerd als «MOTS evolved»
(gemodificeerde MOTS). Hiermee wordt hetzelfde bedoeld als in
antwoord op vragen over de B-brief (Kamerstuk 34 225, nr. 25) met de
termen «bestaand gebalanceerd MOTS-ontwerp dat wordt aangepast aan
Nederlandse specifieke eisen».
65.
Kunt u aangeven of werven, zonder de inhoudelijke en
diepgaande gesprekken, wel voldoende informatie hebben om
hun offerte op te baseren?
Defensie en de werven hebben in de dialoog in 2021 uitvoerig gesproken
over de (concept) eisen van Defensie. De dialoog onderstreept het belang
van nader toespitsen van het eisenpakket. De offerteaanvraag zal dan ook
duidelijk omschrijven aan welke eisen (de levering van) de nieuwe
onderzeeboot zal moeten voldoen, zodat de werven voldoende informatie
ontvangen om een offerte te kunnen opstellen.
66.
Waarom is het brede programma van eisen dat leidt tot een
A-variant onderzeeboot nog niet teruggebracht tot de kaderstelling van de B-brief (Kamerstuk 34 225, nr. 24)?
Zie het antwoord op vraag 22.
67.
Klopt het dat unieke ontwerpen in de regel leiden tot substantiële
overschrijdingen van de kosten en aanzienlijke vertragingen in de
levering, zoals blijkt uit recente ervaringen in Spanje, Australië
en Zweden?
Het verwerven van onderzeeboten is complex en vergt meerdere jaren
van voorbereiding waarbij verschillende interne en externe factoren de
uiteindelijke levertijd en kosten bepalen. Dit is gebleken bij de invoering
van de Walrusklasse maar is ook de ervaring in andere landen die over
onderzeebootcapaciteit beschikken. Er is geen eenduidige relatie te leggen
tussen het gekozen onderzeebootontwerp en de ontwikkeling van de
levertijd en kosten.
68.
In welke mate kan de substantieel uitgestelde planning leiden tot
een capability gap die niet alleen ten koste gaat van de noodzakelijke en urgente bijdrage aan NAVO, maar ook de continuïteit van
onze onderzeedienst ernstig in gevaar brengt?
Zie het antwoord op vraag 47.
69.
Kunt u aangeven waarom in de nieuwe aanpak de focus alsnog
op de drie-eenheid tijd, geld en product gebaseerd is van het
COTS/MOTS-beleid, die volgens de Kamerbrief beleidsdoorlichting «Van de plank, tenzij.» achterhaald is, in plaats van meer
focus op de kwaliteit of de innovatie van het materieel dat
verworven is?
Het programma vervanging onderzeebootcapaciteit gaat uit van
bestaande ontwerpen van de kandidaat-werven die worden aangepast op
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37
24
basis van het programma van eisen van Defensie. In de te verwerven
niche- capaciteit is ruimte voor de kandidaat-werven voor innovatie
binnen de daarvoor vastgestelde kaders ten aanzien van product, tijd en
geld. Naar aanleiding van de beleidsdoorlichting Commercial / Military Off
The Shelf (COTS/MOTS) (Kamerstuk 31 516, nr. 34) wordt het toetsingskader «verwerving van de plank» geactualiseerd.
70.
Op welke wijze wordt er aandacht besteed aan de synergetische
mogelijkheden om internationaal samen te werken met strategische partners op het gebied van operaties, oefeningen, training,
onderhoud en logistiek, zoals bij de F35?
De Nederlandse onderzeeboot is een niche-capaciteit in bondgenootschappelijk verband. Alleen de onderzeebootcapaciteit van Canada is
hiermee vergelijkbaar. Canada is echter nog niet bezig met het vervangen
van de huidige Victoria-klasse.
De synergie bij de verwerving van de F35, waarbij meerdere bondgenoten
eenzelfde capaciteit bezitten, inzetten en instandhouden, kan dus niet
worden geëvenaard bij de vervanging van de onderzeebootcapaciteit.
Niettemin zal voor bepaalde items, waaronder Government Furnished
Equipment, waar mogelijk worden samengewerkt met strategische
partners voor instandhouding zoals upgrades. Daarnaast zal Defensie in
bondgenootschappelijk verband operaties, oefeningen en trainingen
blijven uitvoeren, zoals dat ook het geval is bij de Walrusklasse. Deze
gezamenlijke activiteiten blijven voor zowel Nederland als het
NAVO-bondgenootschap zeer relevant.
71.
Waarom wordt er niet gestreefd naar intensieve samenwerking
voor zowel verwerving als inzet met strategische partners, zoals
Noorwegen en Duitsland, die momenteel gezamenlijk een nieuwe
serie onderzeeboten aanschaffen op basis van vergelijkbare
Concept of Operations als Nederland (langdurige missies in alle
Europese NAVO wateren en ver daarbuiten)?
72.
In hoeverre is het Nederlandse nationale Concept of Operations
uniek in vergelijking met de NAVO en onze omringende landen,
met name Noorwegen en Duitsland die momenteel ook expeditionaire onderzeeboten aanschaffen?
73.
In hoeverre is het Nederlandse nationale Concept of Operations
uniek in vergelijking met de NAVO en onze omringende landen
zoals Frankrijk die momenteel ook expeditionaire onderzeeboten
bouwen?
Nederland onderscheidt zich ten opzichte van bondgenoten en partners
met een specifieke, wereldwijde wijze van opereren met conventionele
onderzeeboten, binnen de NAVO een niche capaciteit (zie het antwoord op
vraag 18). De behoefte voor de vervanger van de Walrusklasse berust op
de wens om te blijven beschikken over een dergelijke capaciteit, die zich
wat betreft de inzetmogelijkheden ergens zal bevinden op het spectrum
tussen grote nucleair aangedreven onderzeeboten en kleinere conventionele onderzeeboten die primair opereren in de wateren rond Europa.
Verschillende typen onderzeeboten – nucleair en conventioneel – vullen
elkaar aan in internationaal verband.
74.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37
25
Waarom wordt er na gunning, nu voorzien eind 2023, nog
minimaal een jaar uitgetrokken om te komen tot een bouwcontract, terwijl bij de B-brief nog werd uitgegaan van ondertekening
van een bouwcontract direct na gunning?
Tussen het gunningsvoorstel van Defensie en de contractondertekening is
tijd ingepland voor de parlementaire behandeling, hierbij wordt indicatief
uitgegaan van zes maanden. Pas na de parlementaire behandeling kan er
overgegaan worden tot contractondertekening (leveringscontract).
75.
Klopt het dat betrokkenheid van de Nederlandse strategische
maritieme toeleveranciers géén harde eis is bij de gunning van de
opdracht aan één van de kandidaat-werven?
76.
Wat zijn de aspecten van wezenlijk nationaal veiligheidsbelang en
strategische autonomie die u voornemens bent op te nemen in de
offerteaanvraag?
Zie het antwoord op vraag 1.
77.
Kunt u reageren op het statement van Dutch Underwater
Knowledge Center: «Als we nu niet meedoen in de ontwikkeling
van de toekomstige onderzeeboten komen we nauwelijks meer
aan bod bij de bouw en instandhouding. Daarmee wordt Defensie
in hoge mate afhankelijk van beschikbare kennis en kunde uit het
buitenland. Dit zal leiden tot een onnodige en ernstige aantasting
van de strategische autonomie»?
Zie het antwoord op vraag 4.
78.
Betekent het verkrijgen van gebruiksrechten door DMI ook dat
intellectual property (IP) wordt overgedragen aan Nederland?
Zie het antwoord op vraag 61.
79.
Kan gedetailleerd aangegeven worden of bij Defensie voldoende
kennis aanwezig is om gebruikersrechten van IP te benutten?
Zie het antwoord op vraag 61.
80.
Kan aangegeven worden hoe het verkrijgen van gebruiksrechten
door DMI vormgegeven zal worden?
Zie het antwoord op vraag 61.
81.
Wat betekent het verkrijgen van gebruiksrechten door DMI voor
de betrokkenheid van de Nederlandse industrie bij onderhoud van
de onderzeeboten?
Zie het antwoord op vraag 61.
82.
Wat wordt er bedoeld met een industriële samenwerkingsovereenkomst? Betreft dit afspraken op het gebied van industriële
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37
26
participatie? Welke afspraken worden er beoogd in deze samenwerkingsovereenkomst vast te leggen?
EZK werkt, zoals gemeld in de B-brief, in een parallel traject met de
kandidaat-werven een industriële samenwerkingsovereenkomst uit. Zie
ook het antwoord op vraag 1. EZK ziet betrokkenheid van de Nederlandse
industrie via drie soorten activiteiten:
1) Activiteiten tussen werven en Nederlandse industrie voortvloeiend uit
de maatregelen ter waarborging van het wezenlijk belang van
nationale veiligheid en strategische autonomie. Bij deze activiteiten is
er dus een directe link met de hoofdcontracten van Defensie;
2) Activiteiten tussen werven en Nederlandse industrie die niet uit deze
maatregelen volgen maar wel gerelateerd zijn aan het wapensysteem
onderzeeboot en leiden tot een versterking van de gebieden van de
DIS;
3) Activiteiten tussen werven en Nederlandse industrie die niet uit deze
maatregelen volgen en niet gerelateerd zijn aan het wapensysteem
onderzeeboot, maar wel leiden tot een versterking van de gebieden
uit de DIS.
Deze overeenkomst heeft tot doel om, naast hetgeen voortvloeit uit de
eisen voor de gunning die worden gesteld om het wezenlijke nationale
veiligheidsbelang en de strategische autonomie te borgen, een zo groot
mogelijke Nederlandse betrokkenheid vast te leggen die bijdraagt aan een
versterking van de NLDTIB.
83.
Kunt u ten behoeve van de leesbaarheid de informatie in de
volgende voortgangsrapportage inzichtelijker weergeven? De
heldere opbouw en visualisaties in de voortgangsrapportage
verwerving F-35 zijn hier een goed voorbeeld voor.
Bij de voortgangsrapportages over het grote project vervanging onderzeebootcapaciteit is de inzet om zo goed mogelijk tegemoet te komen aan de
informatiebehoefte van de Kamer volgens de uitgangspuntennotitie en de
Regeling Grote Projecten. Afhankelijk van de fase waarin het programma
verkeert, wordt gezocht naar een passende vorm en opbouw, waarbij
visualisaties behulpzaam kunnen zijn. Ik zal bezien of de voortgangsrapportage met meer visualisaties kan worden ondersteund.
84.
Kunt u de afwijkingen ten opzichte van de basisrapportage helder
inzichtelijk maken?
In deze voortgangsrapportage is conform de uitgangspuntennotitie en de
Regeling Grote Projecten allereerst informatie over ontwikkelingen en
wijzigingen sinds de vorige rapportage opgenomen. Dat betreft onder
meer informatie over de gevoerde dialoogrondes en de onderzoeken.
Daarnaast bevat (de aanbiedingsbrief bij) de voortgangsrapportage
informatie over de in maart jl. genomen besluiten over het vervolg van
het programma: een scherpere inhoudelijke afbakening, langer doorvaren
van de Walrusklasse, en effectievere governance.
85.
Kunt u conform de uitgangspuntennotitie de volgende informatie
verstrekken:
a) Een overzichtelijke en actuele planning van het project waarin
duidelijk wordt welke informatie de Kamer wanneer ontvangt
en welke mijlpalen er zijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37
27
b) Een risico paragraaf met daarin een beschrijving van de
risico’s. De risico’s dienen te worden gekwantificeerd en
systematisch in beeld worden gebracht.
c) Inzicht in de inpassing in het investeringsprogramma van
Defensie en mogelijke verdringingseffecten op andere
investeringsprojecten?
• Informatie over de planning (ad. a) is opgenomen in de aanbiedingsbrief bij de voortgangsrapportage van 1 april jl., pagina 7 en 8.
• Informatie over de geïdentificeerde top-10 risico’s (ad. b) is opgenomen in de vertrouwelijke bijlage bij de voortgangsrapportage van
1 april jl. genaamd «Top-risico’s van programma V-OZBT», pagina 4.
Hierbij is geen gekwantificeerde onderbouwing gegeven omdat dit ten
onrechte de indruk van nauwkeurigheid zou wekken en daarmee
schijnzekerheid zou bieden omdat naar aanleiding van de besluiten
over het vervolg van het programma de risicoraming opnieuw moet
worden geactualiseerd. De volgende voortgangsrapportage zal
gekwantificeerde risico-informatie bevatten.
• De financiële informatie (ad. c) is niet wezenlijk veranderd ten opzichte
van de informatie in de basisrapportage van 28 mei 2021 (Kamerstuk
34 225, nr. 31) en hierover is derhalve in de voortgangsrapportage
geen afwijking gerapporteerd. De beperkte aanpassingen in dit kader
zijn verwerkt in de vertrouwelijke bijlage bij de voortgangsrapportage
over het levensduurkostenbudget. Zie ook het antwoord op vraag 24.
86.
Waar wordt versneld, gelet op uw stelling dat u de besluiten
versnelt?
Defensie heeft ervoor gekozen om de verwervingsvoorbereiding voort te
zetten volgens het snelst haalbare en verantwoorde tijdspad. Het is nu
nodig een stap voorwaarts te zetten en de concurrentiegerichte offerteaanvraag zijn werk te laten doen. Er wordt op basis van alle tot dusver
verkregen informatie nu concreet toegewerkt naar een offerteaanvraag op
basis van een leveringscontract. In de planning wordt geen tijd meer
ingeruimd voor het resterende deel van de dialoog. Deze toegespitste
aanpak scheelt tijd ten opzichte van de eerder toegepaste dialoog-aanpak
en leidt ook tot meer focus bij de kandidaat-werven.
87.
Kunt u toelichten waardoor de uitloop in planning (D-fase: 2 jaar
en bouwfase: 3 jaar) wordt veroorzaakt?
De onderzoeken naar de oorzaken van tijdsoverschrijdingen en de
doorlichting van de programmaorganisatie maken duidelijk wat de
afgelopen jaren niet goed is gegaan in het vervangingsprogramma.
Gevolg daarvan was dat intern en extern werd vastgehouden aan een niet
realistische planning. In de gekozen focus aanpak die is beschreven in de
voortgangsrapportage zijn realistische doorlooptijden opgenomen. Deze
informatie is mede tot stand gekomen met informatie uit de dialoog met
de kandidaat-werven, en is naar aanleiding van de onderzoeken kritisch
bezien door experts en defensiemedewerkers van buiten het projectteam.
Dit heeft ook geleid tot de toepassing van bandbreedtes en buffers om
tegenvallers te kunnen opvangen. De bijgestelde planning laat een
verschuiving zien van meerdere jaren bij zowel het geschatte moment van
contracttekening, als het moment waarop de nieuwe boten instromen.
88.
Hoe stabiel is de huidige planning? Verwacht u nog meer uitloop?
De huidige planning tot aan het versturen van de offerteaanvraag is
stabiel. Mijlpalen verder in de toekomst zijn aangeduid met bandbreedtes
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37
28
en worden bij het bereiken van de eerstvolgende mijlpaal geactualiseerd
en in meer detail opgesteld. In de planning zijn buffers ingebouwd om
verdere uitloop te voorkomen. Daarbij is het belangrijk realistisch te zijn.
Tegenvallers kunnen altijd optreden, zoals vertraging in de bouw en
beproevingen, ongeldige biedingen, of ontwikkelingen in de geopolitieke
situatie waarop nu nog geen zicht is. Zie ook vraag 30 en 45.
89.
Zou de instemming van de Kamer die u nu vraagt, niet pas na de
afronding van deze onderzoeken moeten komen, Gelet op uw
stelling dat een aantal onderzoeken nog afgerond moet worden
zoals een juridisch advies over de aanbesteding, actualisatie van
de business case en herijking van het risicoprofiel en de
risicoreservering?
De Tweede Kamer zal ik op meerdere momenten in het proces betrekken.
Bij de eerstvolgende mijlpaal, zijnde het beoordelingskader, gunningsmodel en eisenpakket, zal ik uw Kamer vertrouwelijk informeren over de
afweging tussen primaire en secundaire eisen en de gevolgen voor
strategische autonomie die voortvloeien uit de daaraan gerelateerde
gemaakte keuzes, zoals gevraagd in de gewijzigde motie van het lid Van
Wijngaarden c.s. (Kamerstuk 35 925 X, nr. 43). Ik verwacht uw Kamer
hierover na de zomer, voorafgaand aan de offerteaanvraag vertrouwelijk
te kunnen informeren. De vertrouwelijkheid is nodig omdat het om
informatie gaat uit het tenderdossier.
Defensie werkt vervolgens toe naar het uitsturen van een offerteaanvraag
voor het leveringscontract, inclusief aspecten van wezenlijk nationaal
veiligheidsbelang en strategische autonomie waar de Kamer om heeft
verzocht in de gewijzigde motie van het lid Van Wijngaarden c.s.
(Kamerstuk 35 925 X, nr. 43) en de motie van het lid Stoffer c.s.
(Kamerstuk 35 925 X, nr. 36). In het leveringscontract zorgt Defensie voor
voldoende waarborgen om de instandhouding vanuit de regierol in Den
Helder duurzaam vorm te kunnen geven, bijvoorbeeld door te investeren
in gebruiksrechten en infrastructuur. Defensie gunt hierbij om inhoudelijke
redenen niet op levensduurkosten en contracteert instandhouding na de
keuze voor een werf en een product. Hierdoor zijn de instandhoudingsfilosofie en het langdurige partnerschap tussen de DMI in Den Helder en de
winnende werf, met betrokkenheid van het Nederlandse bedrijfsleven en
kennisinstellingen, beter op te zetten.
De planning wordt stap voor stap bezien en bijgesteld, waar nodig.
Defensie streeft ernaar de offerteaanvraag in het laatste kwartaal van 2022
te kunnen sturen naar de kandidaat-werven, gevolgd door een offertetraject van naar schatting een jaar tot het gunningsbesluit. Deze periode
van een jaar berust op de aanname dat Defensie ten minste één geldige
bieding ontvangt. Ik zal de Tweede Kamer vervolgens middels een D-brief
informeren over de keuze voor het product en de geselecteerde werf met
de daarbij vastgestelde oplevertermijn en prijs. Na parlementaire
behandeling van de D-brief zal Defensie de overeenkomst met de werf
bekrachtigen, door het contract met de werf, en daarnaast het
Memorandum of Understanding met de desbetreffende nationale
overheid, te ondertekenen.
90.
Gelet op uw stelling dat datgene wat de werven aanbieden nog
niet in de richtprijs/plafondprijs past en dat er in de risicoreservering geen ruimte is voor onverwachte tegenvallers, welke
consequenties heeft dit voor de kwaliteit van de boot of de
plafondprijs?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37
29
Zie het antwoord op vraag 24.
91.
Waarom zijn de transitiekosten nu buiten het projectbudget
geplaatst? Deze maakten eerst wel onderdeel uit van het
projectbudget?
Zoals vermeld in de voortgangsrapportage op pagina 13 dienen eventuele
transitiekosten gedekt te worden binnen het taakstellend budget.
92.
Hoe gaat u in de gunningsfase borgen dat er voor de werf een
stimulans/prikkel is om de onderhouds- en exploitatiekosten zo
laag mogelijk te houden?
In het leveringscontract maakt Defensie afspraken over de strategisch
autonomie, de toekomstige inrichting van de instandhouding en het
daarvoor benodigde toekomstige partnerschap. Maatwerk met de
winnende werf kan worden toegepast voor de uitwerking van de regierol
van de Directie Materiële Instandhouding (DMI) in Den Helder en de
bijbehorende instandhoudingsfilosofie. Door gebruiksrechten te
verkrijgen wordt DMI zo goed mogelijk gepositioneerd om zelf Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen te betrekken voor de instandhouding gedurende de hele levensduur. Er komt voorts een nog grotere
nadruk te liggen op vastlegging van toegang tot de kostenopbouw / een
kostenmodel van de werf om de prijs-kwaliteit verhouding te kunnen
beoordelen.
93.
Hoe verhoudt het «uniek ontwerp» zich tot de gemodificeerde
MOTS en het toetsingskader «verwerving van de plank» zoals
eerder gecommuniceerd met de Kamer in de B-brief (Kamerstuk
34 225, nr. 24 )?
Zie het antwoord op vraag 64.
94.
Wat voor impact heeft de mogelijke keuze van een uniek ontwerp
voor het taakstellend budget en het risicoprofiel ten opzichte van
de kaderstelling in de B-brief?
Zie het antwoord op vraag 24.
95.
Hoe verschillen de werven in leveringstijd en welke invloed heeft
dat op de indicatieve planning?
Omdat het project op de basis van concurrentiestelling wordt gerealiseerd
waarbij het waarborgen van commerciële vertrouwelijkheid en van een
level playing field een belangrijke rol speelt, is Defensie terughoudend
met het verstrekken van de informatie die gedeeld is door de kandidaatwerven.
Bij inschrijving zullen de kandidaat-werven een bindende leveringsplanning moeten indienen, die mogelijk kan afwijken van de informatie
die verstrekt is tijdens de dialoog.
96.
Is het nu in de praktijk zo dat er van de vier onderzeeboten altijd
twee in onderhoud zijn? Zo ja, betekent dit dat het bij de intentie
om twee onderzeeboten in de vaart te houden in de praktijk
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37
30
neerkomt dat er enkel één boot tegelijk op missie kan en er
daarmee een aanzienlijk capability gap ontstaat?
Zie het antwoord op vraag 47.
97.
Is er bij het unieke ontwerp waar nu op wordt aangestuurd en de
militaire behoefte zoals gesteld in het Concept of Operations nog
sprake van een bemande onderzeeboot variant B zoals gecommuniceerd in de B-brief (Kamerstuk 34 225, nr. 24 )? Wat zijn hiervan
de gevolgen ten opzichte van de verwerving van een bestaand
ontwerp met beperkte aanpassingen (in de B-brief beschreven als
de «geambieerde behoefte»)?
Zie het antwoord op vraag 23.
98.
Welke risico’s zijn er verbonden aan het kiezen voor een uniek
ontwerp op financieel gebied en qua tijd?
De top 10 risico’s op geld en tijd met peildatum 31 december 2021 zijn
opgenomen in vertrouwelijke bijlage 2 bij de voortgangsrapportage. De
risicoraming wordt periodiek geactualiseerd op basis van actuele
ontwikkelingen. Zo zullen in de eerstvolgende risicoraming de besluiten
over het vervolg van het programma zijn verwerkt. De volgende voortgangsrapportage zal gekwantificeerde risico-informatie bevatten. Zie ook
het antwoord op vraag 85.
99.
Kunt u de Kamer vertrouwelijk informeren over de gevolgen van
de wijzigingen in de verwerving voor het taakstellend budget?
Zie het antwoord op vraag 24.
100.
Op basis waarvan wordt de afweging gemaakt tussen primaire en
secundaire eisen? Kunt u de Kamer vertrouwelijk meenemen in
die afweging?
Zie het antwoord op vraag 9.
101.
Hoe gaat de verwervingsstrategie voor de instandhouding van de
onderzeeboten eruitzien?
Nadere contractuele afspraken over de instandhouding volgen op de
gunning en ondertekening van het leveringscontract met de winnende
werf. In het leveringscontract zorgt Defensie voor waarborgen om de
instandhouding vanuit de regierol in Den Helder vorm te kunnen geven,
bijvoorbeeld door te investeren in gebruiksrechten en infrastructuur.
Daarnaast waarborgt het leveringscontract randvoorwaarden voor het
instandhoudingscontract. Het doel hiervan is het risico op vendor lock-in,
een te grote afhankelijkheid van een werf, te mitigeren.
102.
Hoeveel FTE reserveert u in totaal voor de verwerving van het
materieelproject vervanging onderzeeboten? Is dit voldoende?
Mede naar aanleiding van het onderzoeksrapport over de tijdsoverschrijdingen is de capaciteit substantieel vergroot het afgelopen kwartaal. Op
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37
31
dit moment zijn bij de Defensie Materieel Organisatie (DMO) 39 FTE
gereserveerd voor het programma vervanging onderzeebootcapaciteit.
Naast deze 39 FTE wordt specialistisch personeel (op dit moment rond de
10 FTE) extern ingehuurd en werken personeelsleden vanuit andere
Defensieonderdelen parttime aan het project.
103.
In welke categorie van het beleid «van de plank, tenzij...» valt het
materieelproject vervanging onderzeeboten?
Zie het antwoord op vraag 64.
104.
Wat zijn de directe gevolgen van de verloren capaciteit voor de
internationale veiligheid wanneer één en daarna twee onderzeeërs uit de vaart worden gehaald?
Zie het antwoord op vraag 47.
105.
Wat betekent de extra eis voor het lanceren van de langeafstandsraketten voor de prijs van de onderzeeboten? Zal het ontwerp
hierdoor ook langer duren?
108.
Welk soort langeafstandsraketten overweegt u te gebruiken
teneinde de onderzeeboten geschikt te maken?
116.
Wat zijn de afwegingen geweest om een aanvullend wapensysteem zoals de genoemde langeafstandsraketten toe te voegen
aan de eisen van de onderzeeërs? Wanneer is deze beslissing
genomen?
De versterking van de maritieme slagkracht zal worden bezien in het licht
van de verslechterde veiligheidssituatie, waarover de Kamer in de
Defensienota 2022 nader zal worden geïnformeerd. Derhalve kan Defensie
ook nog niets zeggen over het soort langeafstandsraketten dat zou
worden overwogen voor de nieuwe onderzeeboten en het budget dat
daarvoor nodig is. In het Concept of Operations werd al rekening
gehouden met provisions for voor de mogelijke installatie van
langeafstandsraketten.
106.
Is er een mogelijkheid om in de geschatte 13 jaar dat onderzeeërs
van de Walrusklasse nog zullen varen de nodige onderdelen te
(laten) fabriceren in plaats van een deel van de onderzeeboten uit
de vaart te halen? Zo ja, wat zouden de kosten hiervan zijn?
110.
Welke graad van kannibalisering wordt nagestreefd?
Defensie zal een aantal (deel)systemen vervangen. De keuze om andere
systemen te onderhouden met behulp van reserveonderdelen uit de twee
oudste onderzeeboten is niet zozeer een keuze gebaseerd op financiële
overwegingen. Aangezien sinds de bouw van de Walrusklasse de
techniek, vooral op het gebied van elektronische componenten, verder is
geëvolueerd is het bestellen van dergelijke componenten «van de plank»
niet zonder meer mogelijk. Het technisch voorbereiden, uitwerken en
aanbesteden van de fabricage van dergelijke componenten vraagt veel
personele capaciteit en tijd. Het gebruiken van (reserve)onderdelen van de
twee oudste boten is daarmee besparend op meerdere vlakken. Er is
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37
32
derhalve geen specifieke graad van «kannibalisering». De beschikbaar
gekomen onderdelen worden zo efficiënt mogelijk benut bij het onderhouden en repareren van de operationele boten.
107.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat de kennis en kunde van het
personeel niet verloren gaat bij een capability gap?
Zie het antwoord op vraag 47.
108.
Welk soort langeafstandsraketten overweegt u te gebruiken
teneinde de onderzeeboten geschikt te maken?
Zie het antwoord op vraag 105.
109.
Hoe reëel acht u de kans van een capability gap?
Zie het antwoord op vraag 47.
110.
Welke graad van kannibalisering wordt nagestreefd?
Zie het antwoord op vraag 106.
111.
Welke jaartallen horen volgens de voorgestelde nieuwe aanpak
bij de in de voortgangsrapportage aangegeven stappen? Waarom
zijn er in stap 3 tijdelijk géén oude onderzeeboten beschikbaar?
De planning wordt geactualiseerd bij het bereiken van een mijlpaal of
zodra er nieuwe informatie beschikbaar komt die daartoe aanleiding geeft.
Indicatief heb ik in de voortgangsrapportage gemeld dat, op basis van de
beschikbare informatie, bij de gewijzigde focus aanpak het beoogde
moment waarop de eerste twee nieuwe onderzeeboten fully operational
capable beschikbaar zijn, naar verwachting zal vallen in de bandbreedte
2034 – 2037.
De stappen zoals opgenomen op pagina 6 van de voortgangsrapportage,
zijn de Harbour Acceptance Trials en de Sea Acceptance Trials (HAT/SAT)
en het opwerktraject. De eerstgenoemde testen duren samen ongeveer
1,5 jaar per boot. Vanaf dat moment volgt het eerste traject om een boot
en bemanning op te werken voor inzet, inclusief een operationele
evaluatie daarvan. Voor deze periode moet 1 jaar worden gerekend tot het
moment dat een onderzeeboot volledig operationeel inzetbaar is.
De vraagstelling bevat de aanname dat tijdelijk geen Walrusklasse
onderzeeboot beschikbaar zou zijn op het moment dat twee nieuwe boten
operationeel zijn. Planmatig is er tijdens de transitie naar de nieuwe
onderzeebootcapaciteit minimaal één onderzeeboot beschikbaar voor
inzet. Dat betekent dat Defensie in die periode planmatig minimaal twee
boten bezit.
Indien de nieuwe onderzeeboten op termijn nog niet beschikbaar zijn
terwijl het einde van de levensduur van de Walrusklasse feitelijk zou
worden bereikt, ontstaat een capability gap. Dit zou grote consequenties
hebben voor het behoud van kennis en personeel en het streven van
Defensie is om dit zo mogelijk te voorkomen. Hoewel het risico op een
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37
33
capability gap reëel is in alle onderzochte planningsscenario’s, was de
kans daarop het grootst bij voortzetting van de dialoogaanpak.
112.
Worden er plannen gemaakt om de onderhoudscapaciteit voor de
onderzeeboten van Nederland op te schalen in de periode dat de
nieuwe onderzeeboten worden gebouwd, zodat Defensie zelf
weer zou kunnen voorzien in het onderhoud?
Defensie, namelijk DMI, heeft de regierol bij het onderhoud van de
Walrusklasse. Dat zal ook bij de vervanger zo zijn. Tot aan het moment dat
een vervangende onderzeeboot begint aan haar proefvaarten, valt zij nog
onder de verantwoordelijkheid van de bouwende werf. Het onderhoudswerk tot aan de werkelijke overdracht zal dan ook betrekking
hebben op de Walrusklasse, gevolgd door een fase waarin zowel
Walrusklasse boten als nieuwe boten beschikbaar zijn. De onderhoudscapaciteit dient te worden aangepast aan de nieuwe klasse. Een deel van het
personeel dat betrokken is bij het onderhoud van de Walrusklasse gaat
tussen 2025 en 2030 met pensioen. Aangezien het onderhoud om
specifieke kennis vraagt is een tijdelijke uitbreiding van het personeelsbestand onderdeel van het plan, zodat de ervaren generatie het vak kan
leren aan nieuw personeel.
113.
Zijn er afspraken gemaakt met NAVO-partners om het gat wat in
de maritieme capaciteit valt gezamenlijk op te vangen?
Zie het antwoord op vraag 47.
114.
Kunt u uitleggen wat met het woord «zuiverheid» wordt bedoeld
in AEF: «Behalve gevolgen voor het tijdspad, brengt het uitblijven
van een gunningsmodel risico’s met zich mee voor de zuiverheid
als basis voor een objectieve keuze voor een van de werven.»?
Defensie interpreteert deze bewoording van AEF als een beschrijving van
het spanningsveld van, aan de ene kant, het zo generiek en objectief
mogelijk opstellen van een gunningsmodel en, aan de andere kant, door
informatie uit de dialoog, voortschrijdende inzichten en analyses, steeds
subjectiever opstellen van het gunningsmodel.
115.
Kunnen het nationaal veiligheidsbelang en de strategische
autonomie geborgd zijn zonder enige rol voor Nederlandse
bedrijven en kennisinstellingen, aangezien de voortgangsrapportage stelt dat eisen op dit gebied «kunnen leiden tot een
bepaalde vorm van samenwerking» tussen de werf en de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële Basis?
Zie het antwoord op vraag 1.
116.
Wat zijn de afwegingen geweest om een aanvullend wapensysteem zoals de genoemde langeafstandsraketten toe te voegen
aan de eisen van de onderzeeërs? Wanneer is deze beslissing
genomen?
Zie het antwoord op vraag 105.
117.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37
34
Zijn torpedobuizen afdoende voor het lanceren van langeafstandsraketten of moeten hiervoor aparte schachten worden
ingebouwd in de onderzeeërs?
Defensie specificeert de eisen aan de onderzeeboot niet technisch maar
functioneel. De kandidaat-werven bepalen welke technische oplossingen
zij aanbieden om invulling te geven aan de functionele eisen.
118.
Deelt u de analyse dat Nederland een betere onderhandelingspositie heeft (financieel, materieel technisch) ten aanzien van de
Naval Group die als gevolg van de nieuwe realiteit in Australië
met nieuwe orders aan de status als bouwer van onderzeeboten
wil werken? Zo nee, waarom niet?
U schrijft immers dat AUKUS «op dit moment geen directe
gevolgen (heeft) voor het Nederlandse programma voor de
vervanging van de onderzeebootcapaciteit, onder andere omdat
de conventionele onderzeeboten in Australië zouden worden
gebouwd.»
Zoals gesteld in de voortgangsrapportage heeft AUKUS op dit moment
geen directe gevolgen voor het Nederlandse programma voor de
vervanging van de onderzeebootcapaciteit. Defensie doet geen uitspraken
over haar onderhandelingspositie, juist om die te beschermen en deze
niet onnodig negatief te beïnvloeden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37
35
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/88211d37-58ed-4c8b-a7f4-b0a5c98f7359
|
Den Haag, 23 december 2022
Aan:
Voortouwcommissie:
alle leden
vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
Activiteit:
Datum:
Tijd:
Inbreng verslag (wetsvoorstel)
woensdag 18 januari 2023
14.00 uur
Onderwerp:
Wijziging van de Woningwet (huurverlaging 2023 voor huurders met lager
inkomen) (TK 36281)
Agendapunt:
Wijziging van de Woningwet (huurverlaging 2023 voor huurders met
lager inkomen)
Zaak:
Wetgeving - minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de
Jonge – 19 december 2022
Wijziging van de Woningwet (huurverlaging 2023 voor huurders met lager
inkomen) - 36281
Griffier:
A.C.W. de Vos
Noot:
1.
2.
3.
Activiteitnummer:
De leden wordt verzocht de inbreng in te zenden via e-mail:
[email protected].
Indien een fractie wenst af te zien van het inzenden van een inbreng,
gelieve dit eveneens via e-mail kenbaar te maken. De e-mail zenden
naar: [email protected]
Bij de indeling van het verslag gelieve men zich te richten naar de
memorie van toelichting.
2022A10269
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/3e9591cf-b3d7-4328-b196-8424f5049184
|
Accountantsrapport bij Voortgangsrapportage 5 RRAAM
Rijk-regioprogramma-Amsterdam-Almere- Markermeer
Uitgebracht ten behoeve van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Peildatum 30 juni 2013
Datum
29 oktober 2012
Rapportnr. ADR/2013/1309
Pagina 1 van 13
Accountantsrapport bij Voortgangsrapportage 5 RRAAM
Pagina 3 van 13
Accountantsrapport bij Voortgangsrapportage 5 RRAAM
Inhoud
Voorwoord ............................................................................................................................. 7
1
Hoofdlijnen onderzoeksresultaten ................................................................................... 8
2
Inleiding ........................................................................................................................... 9
3 De volledigheid en de totstandkoming van de in de voortgangsrapportage 5 opgenomen
informatie en de beheersing en het beheer van het project ................................................. 10
3.1 Inleiding ........................................................................................................................ 10
3.2 Criteria .......................................................................................................................... 10
3.3 Samenvatting van de verrichte werkzaamheden ......................................................... 11
3.3.1
De volledigheid van de in de voortgangsrapportage opgenomen financiële en
niet-financiële informatie .................................................................................................... 11
3.3.2
Het proces van totstandkoming van de in de voortgangsrapportage opgenomen
niet-financiële informatie .................................................................................................... 11
3.3.3
De beheersing en het beheer van het project ...................................................... 11
3.4 Conclusies ..................................................................................................................... 11
3.4.1
De volledigheid van de in de voortgangsrapportage opgenomen financiële en
niet-financiële informatie .................................................................................................... 11
3.4.2
Het proces van totstandkoming van de in de voortgangsrapportage opgenomen
niet-financiële informatie .................................................................................................... 11
3.4.3
De beheersing en het beheer van het project ...................................................... 12
3.5 Bevindingen .................................................................................................................. 12
Bijlage: Voortgangsrapportage 5 RRAAM ............................................................................. 13
Pagina 5 van 13
Accountantsrapport bij Voortgangsrapportage 5 RRAAM
Voorwoord
In de Regeling grote projecten wordt in het kader van de voortgangsrapportage een
oordeel gevraagd over een aantal nader benoemde aspecten. In relatie tot de
geldende beroepsregels voor accountants leidt dit in beginsel tot een assuranceopdracht.
Op grond van de beroepsregels rapporteren wij in de vorm van een assurancerapportage met conclusies (met onderliggende bevindingen) over de volledigheid en
het totstandkomingsproces van de informatie in de voortgangsrapportage 5 en de
beheersing en het beheer van het Rijk-regioprogramma-Amsterdam-Almere
Markermeer (RRAAM) in de periode 1 juli 2012 tot en met 30 juni 2013.
In het voorliggende rapport hebben wij geen controleverklaring opgenomen met
betrekking tot de aangegane verplichtingen en uitgaven. Gelet op de geringe
omvang van het RRAAM budget (ca 16 mln euro) hebben wij in het onderhavige
onderzoek geen afzonderlijke accountantscontrole uitgevoerd op de verplichtingen
en uitgaven die ten laste van genoemd budget zijn aangegaan cq zijn gedaan in de
periode 1 juli 2012 tot en met 30 juni 2013. Deze zijn voor de periode tot en met 31
december 2012 al meegenomen in de reguliere accountantscontrole van 2012 van
Hoofdstuk XII en zullen voor de periode 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2013
meegenomen worden in de reguliere accountantscontrole van 2013 van Hoofdstuk
XII.
Hoofdstuk 1 bevat de hoofdlijnen van de onderzoeksresultaten.
Hoofdstuk 2 betreft de inleiding met de vermelding van de onderzoeksopdracht en
de beschrijving van het object van onderzoek.
In hoofdstuk 3 zijn conclusies geformuleerd met betrekking tot:
•
de volledigheid van de financiële en niet-financiële informatie in de
voortgangsrapportage 5 in relatie tot de gestelde eisen in de Regeling grote
projecten;
•
het proces van totstandkoming van de niet-financiële informatie;
•
de beheersing en het beheer van het project.
Pagina 7 van 13
Accountantsrapport bij Voortgangsrapportage 5 RRAAM
1
Hoofdlijnen onderzoeksresultaten
De hoofdlijnen van de in het onderhavige accountantsrapport opgenomen
onderzoeksresultaten zijn:
•
De in artikel 12 van de Regeling grote projecten voorgeschreven financiële en
niet-financiële informatie is opgenomen in de voortgangsrapportage.
•
De in de voortgangsrapportage 5 opgenomen niet-financiële informatie is
ordelijk, controleerbaar en deugdelijk tot stand gekomen.
•
De beheersing en het beheer van het project RRAAM voldeden in de periode 1
juli 2012 tot en met 30 juni 2013 aan de eisen zoals gesteld in het specifiek
voor RRAAM opgestelde en in het Bestuurlijk Overleg vastgestelde Beheersplan
RRAAM gebaseerd op het bij het ministerie van IenM vastgestelde
beheersmodel (BBGP).
Pagina 8 van 13
Accountantsrapport bij Voortgangsrapportage 5 RRAAM
2
Inleiding
Opdracht
Het Project RRAAM is door de Tweede Kamer der Staten-Generaal op 18 februari
2010 als groot project aangewezen. In het kader van de Regeling grote projecten
dient bij de voortgangsrapportages periodiek een accountantsrapport gevoegd te
worden met een oordeel over:
•
de kwaliteit en de volledigheid van de in de voortgangsrapportage opgenomen
financiële en niet-financiële informatie;
•
de beheersing en het beheer van het project, waaronder begrepen de
toereikendheid van de projectorganisatie, de kwaliteit van de bestuurlijke
informatievoorziening, de werking van de administratieve organisatie en de
werking van het systeem van interne controle.
Het onderzoek is uitgevoerd door de Auditdienst Rijk (ADR) in opdracht van de
Minister van Infrastructuur en Milieu (IenM).
Beschrijving van het object van onderzoek
Wij hebben de voortgangsrapportage 5 van het project RRAAM met als peildatum 30
juni 2013, die als bijlage bij dit rapport is gevoegd, onderzocht. Deze
voortgangsrapportage is opgesteld onder de verantwoordelijkheid van de Minister
van IenM.
De beheersing en het beheer van het project, zoals dat in de periode 1 juli 2012 tot
en met 30 juni 2013 plaatsvond, is eveneens door ons onderzocht.
Het is onze verantwoordelijkheid om:
•
een controleverklaring af te geven met betrekking tot de aangegane
verplichtingen en de verrichte uitgaven over de periode 1 juli 2012 tot en met
30 juni 2013. Zoals in het voorwoord al is aangegeven hebben wij daarop geen
afzonderlijke accountantscontrole uitgevoerd; dit is en zal worden
meegenomen in de accountantscontrole van hoofdstuk XII;
•
conclusies te formuleren over:
o de volledigheid van de in de voortgangsrapportage 5 opgenomen financiële
en niet-financiële informatie in relatie tot de eisen gesteld in artikel 12 van
de Regeling grote projecten;
o het proces van totstandkoming (ordelijk, controleerbaar en deugdelijk) van
de in de voortgangsrapportage 5 opgenomen niet-financiële informatie;
o de beheersing en het beheer van het project in de periode 1 juli 2012 tot en
met 30 juni 2013.
Pagina 9 van 13
Accountantsrapport bij Voortgangsrapportage 5 RRAAM
3
De volledigheid en de totstandkoming van de in de
voortgangsrapportage 5 opgenomen informatie en de
beheersing en het beheer van het project
3.1
Inleiding
In dit hoofdstuk zijn conclusies geformuleerd met betrekking tot de volledigheid van
de financiële en niet-financiële informatie in de bijgevoegde voortgangsrapportage in
relatie tot de gestelde eisen in de Regeling grote projecten, met betrekking tot het
proces van totstandkoming van de niet-financiële informatie en met betrekking tot
de beheersing en het beheer van het project.
De Minister van IenM is verantwoordelijk voor het opstellen van de
voortgangsrapportage en voor de beheersing en het beheer van het project.
Wij hebben ons onderzoek verricht in overeenstemming met Nederlands recht,
waaronder Standaard 3000 ‘Assurance-opdrachten anders dan opdrachten tot
controle en beoordeling van historische financiële informatie’. Dienovereenkomstig
hebben wij ons onderzoek zodanig gepland en uitgevoerd dat een redelijke
zekerheid is verkregen voor onze conclusies met betrekking tot de door ons
onderzochte punten. Een assurance-opdracht omvat onder meer een onderzoek
door middel van deelwaarnemingen van relevante gegevens.
Wij zijn van mening dat de door ons verkregen assurance-informatie voldoende en
geschikt is als basis voor onze conclusies.
3.2
Criteria
De volledigheid van de in de voortgangsrapportage 5 opgenomen financiële en nietfinanciële informatie is beoordeeld aan de hand van de eisen die hieraan worden
gesteld in de Regeling grote projecten.
Met betrekking tot de totstandkoming van niet-financiële informatie geldt dat de
desbetreffende informatie op een ordelijke, controleerbare en deugdelijke wijze tot
stand dient te komen. De belangrijkste in dat kader vast te stellen aspecten zijn of:
•
de verantwoordelijkheden en bevoegdheden goed in het
totstandkomingsproces zijn belegd;
•
het totstandkomingsproces achteraf reconstrueerbaar is;
•
de informatie die als uitkomst van het totstandkomingsproces is opgeleverd op
volledige en juiste wijze in de voortgangsrapportage is opgenomen.
Verder geldt dat de niet-financiële informatie niet strijdig mag zijn met de in de
voortgangsrapportage 5 opgenomen financiële informatie.
Waar nodig dient de niet-financiële informatie te zijn voorzien van een duidelijke
bronvermelding.
Pagina 10 van 13
Accountantsrapport bij Voortgangsrapportage 5 RRAAM
De beheersing en het beheer van het project is door ons beoordeeld aan de hand
van het specifiek voor RRAAM ontwikkelde beheersplan.
3.3
Samenvatting van de verrichte werkzaamheden
3.3.1
De volledigheid van de in de voortgangsrapportage opgenomen financiële en nietfinanciële informatie
Ter zake van de volledigheid van de in de voortgangsrapportage opgenomen
financiële en niet-financiële informatie, zijn wij nagegaan of de volgens artikel 12
van de Regeling grote projecten op te nemen informatie is opgenomen in de
voortgangsrapportage 5.
3.3.2
Het proces van totstandkoming van de in de voortgangsrapportage opgenomen nietfinanciële informatie
Ter zake van de in de voortgangsrapportage 5 opgenomen niet-financiële informatie
zijn wij nagegaan dat deze informatie ordelijk, controleerbaar en deugdelijk tot
stand is gekomen.
Voorts zijn wij nagegaan of de opgenomen niet-financiële informatie niet strijdig is
met de financiële informatie in de voortgangsrapportage 5.
3.3.3
De beheersing en het beheer van het project
Wij hebben het bestaan en de werking van specifieke onderdelen van de
projectorganisatie beoordeeld aan de hand van het binnen het ministerie van IenM
vastgestelde beheersplan RRAAM, door middel van een beoordeling van de relevante
documentatie ter zake.
Wij hebben hierbij met name aandacht besteed aan de besluitvormingsprocessen en
het kwaliteitsmanagement.
3.4
Conclusies
Op grond van ons onderzoek komen wij tot de volgende conclusies:
3.4.1
De volledigheid van de in de voortgangsrapportage opgenomen financiële en nietfinanciële informatie
De in artikel 12 van de Regeling grote projecten voorgeschreven financiële en nietfinanciële informatie is opgenomen in de voortgangsrapportage 5.
3.4.2
Het proces van totstandkoming van de in de voortgangsrapportage opgenomen nietfinanciële informatie
De in de voortgangsrapportage 5 opgenomen niet-financiële informatie is ordelijk,
controleerbaar en deugdelijk tot stand gekomen.
Pagina 11 van 13
Accountantsrapport bij Voortgangsrapportage 5 RRAAM
Wij hebben vastgesteld dat de in de voortgangsrapportage 5 opgenomen nietfinanciële informatie, voor zover wij dat kunnen beoordelen, niet strijdig is met de in
de voortgangsrapportage opgenomen financiële informatie.
3.4.3
De beheersing en het beheer van het project
Het bestaan en de werking van de beheersing en het beheer van RRAAM voldeed in
de periode 1 juli 2012 tot en met 30 juni 2013 aan de eisen zoals gesteld in het
binnen het ministerie van IenM vastgestelde beheersplan RRAAM.
3.5
Bevindingen
De beheersing en het beheer van het project
Governance/Besluitvorming
Voor het hoofdproduct (de Rijksstructuurvisie) en andere belangrijke producten (de
Passende Beoordeling, de Plan-Mer, en de MKBA) hebben wij vastgesteld dat deze
de in het beheersplan RRAAM vastgelegde besluitvormingsprocessen hebben
doorlopen.
Kwaliteitsmanagement
De kwaliteitsborging heeft voor zover wij hebben kunnen vaststellen op hoofdlijnen
gewerkt volgens het in het beheersplan RRAAM vastgelegde kwaliteitsplan. Voor de
Rijksstructuurvisie heeft de projectorganisatie in een overzicht vastgelegd hoe
invulling is gegeven aan de kwaliteitsborging. Daarmee is goed navolgbaar hoe dit
heeft gewerkt.
De belangrijkste producten zijn voorzien van een externe audit/toets/review. Aan de
follow up van de resultaten van de uitgevoerde audits/toetsen is door RRAAM
invulling gegeven. De auditresultaten/toetsen/reviews en de door RRAAM
voorgestelde follow-up zijn besproken en geaccordeerd in de Rijksregiegroep en
besproken in de Stuurgroep. Dit is in lijn met het Beheersplan RRAAM.
Wij zijn gaarne bereid een en ander nader toe te lichten.
’s-Gravenhage, 29 oktober 2013
Auditdienst Rijk
Ministerie van Financiën
drs. T.L. Enting-Beijering RA
Pagina 12 van 13
Accountantsrapport bij Voortgangsrapportage 5 RRAAM
Bijlage: Voortgangsrapportage 5 RRAAM
Pagina 13 van 13
Voortgangsrapportage 5
Groot project RRAAM
Verslagperiode 1 januari 2013 – 30 juni 2013
Inhoudsopgave
1
1.1
1.2
1.3
Inleiding en leeswijzer—3
Vijfde Voortgangsrapportage—3
Samenvatting—3
Leeswijzer—4
2
2.1
2.2
2.3
De ontwerp-Rijksstructuurvisie—5
Ontwerp-Rijksstructuurvisie—5
Consultatie—6
Doelstellingen RRAAM—8
3
3.1
3.2
3.3
Stand van zaken vervolg op werkmaatschappijen en sociaaleconomische agenda—10
Markermeer-IJmeer—10
Gebiedsontwikkelingen—10
Sociaal-economische agenda—11
4
Stand van zaken andere projecten in relatie tot RRAAM—12
5
5.1
5.2
5.3
5.4
Projectbeheersing en rapportage—14
Algemeen—14
Financiën—15
Planning—15
Toprisico’s—16
Lijst afkortingen—17
Colofon—18
1
Inleiding en leeswijzer
1.1
Vijfde Voortgangsrapportage
Het Rijk-regioprogramma Amsterdam – Almere – Markermeer (RRAAM) valt
onder de Regeling Grote Projecten van de Tweede Kamer. Door middel van
halfjaarlijkse Voortgangsrapportages informeert de minister van IenM, mede
namens de staatssecretaris van IenM en de staatssecretaris van EZ, de
Tweede Kamer over de voortgang van RRAAM.
Deze vijfde Voortgangsrapportage beslaat de periode van 1 januari t/m 30 juni
2013.
Formeel is deze vijfde Voortgangsrapportage de laatste afgesproken
rapportageverplichting in het kader van het Groot Project RRAAM. In de
Basisrapportage is vastgelegd dat de rapportageverplichtingen van RRAAM
vooralsnog de periode beslaan tot aan het moment van oplevering van de
conceptbesluiten zoals aangekondigd in de RAAM-brief en het Integraal
Afsprakenkader Almere (IAK). U heeft bij de start van RRAAM aangegeven na
het uitbrengen van de ontwerp-Rijkstructuurvisie de Groot Project status en
de afspraken over informatievoorziening opnieuw te bezien. Inmiddels is de
ontwerp-Rijksstructuurvisie, inclusief bijbehorende bestuurlijke afspraken,
uitgebracht. Op 25 april 2013 zijn beide documenten aan U aangeboden.
Daarnaast heeft u op 11 juni 2013 de antwoorden ontvangen op Uw vragen
over de ontwerp-Rijksstructuurvisie. De oorspronkelijk geplande behandeling
van de ontwerp-Rijksstructuurvisie op 19 juni 2013 heeft U uitgesteld tot 5
september 2013.
1.2
Samenvatting
De minister van IenM en de staatssecretaris van EZ hebben in januari 2013
besloten (onder voorwaarden) 30 miljoen euro beschikbaar te stellen voor de
eerste fase van het project Marker Wadden: het aanleggen van natuureilanden
in het Markermeer. Het project Marker Wadden is een initiatief van
Natuurmonumenten en vormt samen met het project Luwtemaatregelen
Hoornse Hop de eerste stap op weg naar een Toekomstbestendig Ecologisch
Systeem (TBES).
Van het RRAAM-werk, de groep van maatschappelijke partijen, heeft de
minister van IenM op 12 maart 2013 een eindadvies ontvangen. Hieruit blijkt
een breed draagvlak voor een adaptieve aanpak onder maatschappelijke
organisaties in de regio.
Op 25 april 2013 is de ontwerp-Rijksstructuurvisie Amsterdam-AlmereMarkermeer, inclusief bijbehorende bestuurlijke afspraken, aan U aangeboden.
Pagina 3 van 18
De resultaten van die consultatie uit 2012 zijn gebundeld in het
‘Reactiedocument RRAAM’ dat als bijlage is opgenomen bij de ontwerpRijksstructuurvisie, tezamen met een 70-tal rapporten en adviezen.
D.d. 28 mei 2013 heeft de Commissie voor de milieueffectrapportage haar
toetsingsadvies over de milieueffectrapportage RRAAM uitgebracht. Het
eindoordeel van de Commissie is dat het MER en het Werkdocument Passende
beoordeling samen met de overige bijlagenrapporten de essentiële informatie
bevatten om het milieu een volwaardige rol te geven bij de besluitvorming
over de Rijksstructuurvisie.
Van 7 mei tot en met 17 juni 2013 hebben de ontwerp-Rijksstructuurvisie en
de bijbehorende milieueffectrapportage (PlanMER) ter inzage gelegen. In die
periode heeft iedereen een zienswijze in kunnen dienen. Het Centrum
Publieksparticipatie heeft in totaal 35 zienswijzen ontvangen, waarvan 33
unieke.
1.3
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 worden de belangrijkste activiteiten op weg naar de
Rijksstructuurvisie in de betreffende rapportageperiode weergegeven.
Hoofdstuk 3 geeft inzicht in de vervolgactiviteiten van de RRAAM projecten.
Hoofdstuk 4 geeft de ontwikkelingen aan van de projecten die een relatie
hebben met RRAAM. In dit hoofdstuk zijn alleen de projecten opgenomen waar
ten opzichte van de vorige Voortgangsrapportage voor RRAAM relevante
ontwikkelingen zijn te melden.
Hoofdstuk 5 geeft inzicht in de beheersaspecten van dit project met informatie
over de organisatie, planning, kosten, kwaliteit en risicomanagement.
Pagina 4 van 18
2
De ontwerp-Rijksstructuurvisie
In de afgelopen periode is door het Rijk in overleg met de overheden in de
Noordvleugel van de Randstad de ontwerp-Rijksstructuurvisie AmsterdamAlmere-Markermeer opgesteld en aan U aangeboden. In dit hoofdstuk worden
de belangrijkste activiteiten in de betreffende rapportageperiode weergegeven.
2.1
Ontwerp-Rijksstructuurvisie
De ontwerp-Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer is in het eerste
kwartaal van 2013 opgesteld en besproken tussen het Rijk en de regionale
partners in het bestuurlijk overleg van 25 maart 2013. In dat bestuurlijk
overleg zijn ook afspraken met elkaar gemaakt over de opgave en de daaraan
gekoppelde keuzes en aanpak, zoals omschreven in de ontwerpRijksstructuurvisie.
De ontwerp-Rijksstructuurvisie bevat de visie op het toekomstperspectief voor
het gebied Amsterdam-Almere-Markermeer in de Noordvleugel van de
Randstad. Deze visie is het resultaat van een gezamenlijk door het Rijk en de
overheden van de Noordvleugel doorlopen verkenningsprocedure in het kader
van het MIRT. Met de visie wordt invulling gegeven aan de drievoudige ambitie
uit de RAAM-brief op het gebied van verstedelijking, bereikbaarheid en natuur
& recreatie. De ontwerp-Rijksstructuurvisie is gebaseerd op de uitgevoerde
optimalisaties, onderzoeken en inbreng van particulieren, maatschappelijke
organisaties, bedrijven en overheden.
Het toekomstperspectief voor de Noordvleugel is een sterke internationaal
concurrerende regio, waarin een aantrekkelijk vestigingsklimaat wordt
gecreëerd met een goede bereikbaarheid en unieke natuur- en
recreatiegebieden in en rond het Markermeer-IJmeer. Almere ontwikkelt zich in
het toekomstperspectief tot een westelijk georiënteerde stad met 60.000
nieuwe woningen en een forse groei van het aantal arbeidsplaatsen. Almere
wordt goed ontsloten. Een IJmeerverbinding met een hoogstedelijke
ontwikkeling van Almere Pampus is hierbij “de stip op de horizon”. Voor het
Markermeer-IJmeer is het toekomstperspectief een toekomstbestendig
ecologisch systeem (TBES) waardoor een kwalitatief hoogwaardige
leefomgeving ontstaat met aantrekkelijke natuur- en recreatiegebieden.
In de ontwerp-Rijksstructuurvisie wordt gekozen voor een adaptieve aanpak,
die ook in de toekomst duurzaam en robuust is en in staat om veranderingen
op te vangen. De marktvraag naar woningen en bedrijfslocaties is sturend voor
de ontwikkelingen, waardoor rekening kan worden gehouden met
onzekerheden en de aanpak kan worden aangepast aan verschillende
toekomstscenario’s. Het is niet nodig om nu al definitieve keuzes te maken
voor de lange termijn.
Pagina 5 van 18
Echter, de stappen die nu moeten en kunnen worden genomen worden wel
gezet. Zo wordt gewerkt aan het vergroten van de wegcapaciteit van de A1,
A6, A9 en A10-Oost tussen Schiphol, Amsterdam en Almere. Daarnaast wordt
de bereikbaarheid via het bestaande spoor tussen Schiphol-AmsterdamAlmere-Lelystad (OV SAAL) verbeterd. Rijk en regio investeren in een pakket
maatregelen om de stedelijke bereikbaarheid van Almere op peil te houden en
de realisatie van onder andere de locaties Poort, Nobelhorst en Oosterwold
mogelijk te maken. Voor natuur en recreatie bestaan de eerste stappen onder
meer uit de uitwerking van de luwtemaatregelen Hoornse Hop en de eerste
fase Marker Wadden.
Als er in Almere circa 25.000 woningen zijn gebouwd ten opzichte van 2010 en
er zicht is op de afronding van de tweede fase van Amsterdam IJburg, wordt
vervolgonderzoek naar verdere infrastructuurmaatregelen voor de ontsluiting
van Almere Pampus gestart. In dat vervolgonderzoek worden meerdere
alternatieven voor de ontsluiting meegenomen, zowel met als zonder
IJmeerverbinding.
2.2
Consultatie
Reactiedocument Consultatie 2012
Samen met de ontwerp-Rijksstructuurvisie is op 25 april 2013 het
Reactiedocument Consultatie 2012 gepubliceerd. Van 2 juli tot en met 7
september 2012 organiseerde RRAAM een informele consultatieronde, waarin
een ieder werd uitgenodigd zijn of haar mening te geven over de hoofdlijnen
voor de ontwerp-Rijkstructuurvisie. In het Reactiedocument is antwoord
gegeven op de in totaal 114 ontvangen reacties van particulieren,
maatschappelijke organisaties, bedrijven en overheden. De reacties zijn
meegewogen bij de besluitvorming in de ontwerp-Rijksstructuurvisie. Bij het
schrijven van de ontwerp-Rijksstructuurvisie is zo veel mogelijk gebruik
gemaakt van de inbreng. Ook in het maatschappelijk proces RRAAM zijn de
reacties meegenomen in de aan RRAAM uitgebrachte adviezen.
Maatschappelijk proces RRAAM
In het maatschappelijk proces RRAAM zijn in de afgelopen periode
verschillende stappen gezet. Op 12 maart 2012 heeft een afvaardiging van het
RRAAM-werk, de kerngroep van maatschappelijke partijen, een eindadvies
over RRAAM aan de Minister van Infrastructuur en Milieu aangeboden. Het
eindadvies, waarin de maatschappelijk partijen aangeven dat zij in de ontwerpRijksstructuurvisie hun eerdere inbreng grotendeels terugzien, bestaat uit zes
kernboodschappen:
1. Benoem de ambitie expliciet;
2. Formuleer een streefbeeld dat inspiratie biedt voor metropolitane
ontwikkeling;
3. Houd zoveel mogelijk opties voor de toekomst open;
4. Voeg uitlokking toe aan de stapsgewijze aanpak;
5. Laat ruimtelijke kwaliteit een gezamenlijke zorg zijn;
6. Biedt perspectief op voortzetting van de samenwerking.
Pagina 6 van 18
De minister van IenM heeft het RRAAM-werk gevraagd om de ideeën voor een
vervolg op de samenwerking verder uit te werken en de in RRAAM geleerde
lessen in beeld te brengen voor toekomstige programma’s en projecten.
Op 12 juni 2013 organiseerde het maatschappelijk proces RRAAM samen met
de RRAAM-organisatie een initiatievenbijeenkomst in Almere. De deelnemers
werden uitgedaagd om hun initiatieven, plannen en opvattingen over de
adaptieve strategie, zoals weergegeven in de ontwerp-Rijksstructuurvisie, met
elkaar te delen. Dit gaf zicht op zeer uiteenlopende initiatieven, onder meer
gericht op openbaar vervoer en knooppunten, het Blauwe Hart
(Markermeer/IJmeer), Almere als Data Capital, jongeren in Almere en
monitoring.
Zienswijzeprocedure ontwerp-Rijksstructuurvisie en planMER
Van 7 mei tot en met 17 juni 2013 hebben de ontwerp-Rijksstructuurvisie en
de bijbehorende milieueffectrapportage (PlanMER) ter inzage gelegen. In die
periode heeft iedereen een zienswijze in kunnen dienen. Het Centrum
Publieksparticipatie heeft in totaal 35 zienswijzen ontvangen, waarvan 33
unieke. 20 zienswijzen zijn afkomstig van overheden, 8 van maatschappelijke
organisaties, 4 van bewoners en 3 van bedrijven.
Over het algemeen bestaat er veel steun voor de hoofdlijnen van de ontwerpRijksstructuurvisie: het belang van de versterking van de internationale
concurrentiepositie van de Noordvleugel, de drievoudige ambitie, de bijdrage
van Almere daaraan via een westelijke ontwikkeling van de stad, het
toekomstperspectief, de organische groei, de adaptieve aanpak en het open
en interactieve proces dat tot nu toe met veel betrokkenheid van partijen is
doorlopen. Er is waardering voor deze visie in tijden van crisis. Men is positief
over opzet, helderheid en bondigheid van de ontwerp-Rijksstructuurvisie. Ook
zijn er positieve commentaren over de inzet op natuurontwikkeling, als
integraal onderdeel van de drievoudige opgave. De meningen over de
IJmeerverbinding zijn verdeeld.
Aandacht wordt gevraagd voor een aantal specifieke punten, zoals:
1. Samenhang tussen het besluit op termijn over een (eventuele)
IJmeerverbinding en de westelijke ontwikkeling van Almere.
2. Belang van een besluit over de maatregelen in het kader van OV SAAL
middellange termijn.
3. Samenhang tussen verschillende natuurmaatregelen
(Luwtemaatregelen Hoornse Hop, Marker Wadden) en andere
maatregelen in het Markermeer-IJmeer.
4. Belang van recreatie, toerisme en de kernkwaliteiten van het
Markermeer (openheid, weidsheid, etc.).
5. Belang van een toereikend financieel kader.
6. Betrokkenheid en samenwerking in het vervolg, na vaststelling van de
Rijksstructuurvisie (in gesprek blijven, betrokkenheid bij monitoring en
adaptieve aanpak).
Mede op basis van deze zienswijzen stelt de minister van IenM, in
overeenstemming met de Staatssecretarissen van EZ en IenM, naar
verwachting eind 2013 de Rijksstructuurvisie vast.
Pagina 7 van 18
Een compleet beeld van de zienswijzen is te vinden op de website van het
Centrum Publieksparticipatie: www.centrumpp.nl.
Communicatie
In de eerste helft van 2013 is de nieuwsbrief (RRAAM Update) twee keer
verschenen. De leden van het RRAAM-netwerk zijn geïnformeerd via LinkedIn.
Nieuwe beschikbare informatie is op de website van RRAAM (www.rraam.nl)
geplaatst, meestal vergezeld van een nieuwsbericht.
Op 11 februari 2013 is samen met de Vereniging Deltametropool een
debatbijeenkomst over de toekomst van de Noordvleugel georganiseerd in het
Architectuurcentrum Amsterdam (ARCAM). Daarbij stonden de in 2012
uitgebracht adviezen van de London School of Economics, het College van
Rijksadviseurs en het maatschappelijk proces RRAAM centraal.
D.d. 25 april 2013 heeft de minister van IenM samen met de wethouder van
Almere en de voorzitter van het maatschappelijk proces RRAAM de
toekomstplannen van Rijk en regio voor het gebied Amsterdam-AlmereMarkermeer uit de ontwerp Rijksstructuurvisie aan de pers gepresenteerd.
In de aanloop naar de formele zienswijzeprocedure is een advertentie
geplaatst in de Staatscourant, een landelijk dagblad en een reeks regionale en
lokale dag- en weekbladen. Ook op www.rraam.nl en de website van het
Centrum Publieksparticipatie (CPP) is aandacht gevraagd voor deze procedure.
2.3
Doelstellingen RRAAM
In de Basisrapportage Groot Project RRAAM is een onderscheid gemaakt in een
lange en een korte termijn doelstelling.
De lange termijn doelstelling (2030 en verder):
Realiseren van een drievoudige ambitie (Almere als sociaal,
economisch en ecologische duurzame stad en met 60.000 woningen
gegroeid, realiseren bijbehorende ontsluiting en realiseren van een
Toekomst Bestendig Ecologisch Systeem), om daarmee de
internationale concurrentiepositie van de Noordelijke Randstad te
verbeteren.
De korte termijn (2013) doelstelling:
Transparante en door betrokken partijen zo goed mogelijk gedragen
Rijksbesluitvorming over de drievoudige ambitie, waarbij de
budgettaire consequenties aanzienlijk worden beperkt en de
kostenbatenratio substantieel verbetert.
Pagina 8 van 18
Voor beide doelstellingen geldt dat deze niet zijn veranderd. Hoe de toekomst
er uit zal komen te zien, is onzeker. In de ontwerp-Rijksstructuurvisie staat
dan ook een adaptieve aanpak centraal. Voor de lange termijn doelstelling en
het daaraan gekoppelde jaartal is de ontwikkeling van de marktvraag naar
woningen en bedrijfslocaties leidend. Dit kan leiden tot een verschuiving van
de planhorizon van 2030.
Pagina 9 van 18
3
Stand van zaken vervolg op werkmaatschappijen
en sociaal-economische agenda
De verschillende werkmaatschappijen hebben in het najaar van 2012 allemaal
hun opdrachten voltooid. Deels is dat al in de eerste helft van 2012 gebeurd.
Ook zijn voor alle sociaal-economische thema’s de beleidsvisies als onderdeel
van de realisatie van Almere 2.0 gereed. Vanwege het integrale karakter van
de opgave en de compleetheid van informatieverstrekking aan de Tweede
Kamer is in deze rapportage ook na afronding van de werkzaamheden
aandacht besteed aan het vervolg op de activiteiten van de
werkmaatschappijen en de activiteiten in het kader van de sociaaleconomische agenda.
3.1
Markermeer-IJmeer
In januari 2013 is door de Minister van IenM en de staatssecretaris van EZ
onder voorwaarden1 € 30 miljoen toegezegd aan het project Marker Wadden.
Met € 15 miljoen van de Postcodeloterij is hiermee het startkapitaal van € 45
miljoen bij elkaar. De overige middelen ten behoeve van de eerste fase van het
project Marker Wadden worden voorzien vanuit regionale en private partijen en
mogelijk Europese subsidies. De primaire verantwoordelijkheid voor het
verwerven van deze overige middelen ligt bij Natuurmonumenten.
Daarnaast is in februari 2013 is een intentieovereenkomst getekend tussen
Natuurmonumenten, Rijkswaterstaat (RWS) en het Rijksvastgoed- en
ontwikkelbedrijf (RVOB). Hierin is afgesproken om op korte termijn tot een
zeggenschapsregeling voor het projectgebied te komen en tot een
samenwerkingsovereenkomst gericht op het ontwikkelen en beheren van de
eerste fase Marker Wadden. In de afgelopen periode is gewerkt aan de
voorbereiding van de samenwerkingsovereenkomst.
Verder is gestart met het opzetten van een zogenaamde natuurboekhouding.
De provincie Flevoland heeft hierin het voortouw genomen en doet dit samen
met de ministeries van IenM en EZ en de provincie Noord-Holland. Zij
verkennen op welke wijze initiatiefnemers van ruimtelijke ingrepen en
veranderend gebruik met effect op het ecologisch systeem van het
Markermeer-IJmeer gebruik kunnen maken van de ontwikkelruimte door naar
rato bij te dragen aan de realisatie van een TBES.
3.2
Gebiedsontwikkelingen
Almere Oosterwold
De gemeenten Almere en Zeewolde hebben op respectievelijk 27 juni 2013 en
4 juli 2013 de intergemeentelijke structuurvisie (ISV) Oosterwold vastgesteld.
Met deze ISV worden ontwikkelingen en initiatieven in Oosterwold beleidsmatig
vastgelegd. De ontwerp-intergemeentelijke structuurvisie heeft ter inzage
1 Voorwaarden hiervoor zijn dat de financiering van de eerste fase van het plan Marker Wadden rond is en het plan zo wordt ingericht
dat het bijdraagt aan de Natura 2000-doelstellingen.
Pagina 10 van 18
gelegen van 10 april tot en met 21 mei 2013. Hierop zijn 17 zienswijzen
binnengekomen.
Omdat de uitvoering van de ISV twee gemeenten aangaat, is aan de
Stuurgroep RRAAM extern advies uitgebracht over Oosterwold en de
bestuurlijke vormgeving van de gemeenschappelijke uitvoeringsorganisatie,
waarbij Almere en Zeewolde hun huidige samenwerking borgen.
Almere Centrum Weerwater
Op 20 maart 2013 hebben de gemeente Almere, het RVOB en RWS het
Bestuursconvenant Almere Centrum Weerwater getekend. Het convenant borgt
de voortgang van de ontwikkelingen langs de zuidoever van het Weerwater,
inclusief de verdubbeling van de A6.
3.3
Sociaal-economische agenda
Onderstaand wordt voor de thema’s waar in deze rapportageperiode nieuwe
ontwikkelingen hebben plaatsgevonden een update gegeven:
•
Economie
Het Almere Data Value Center is woensdag 12 juni officieel geopend. Het
Center is de fysieke plek van waaruit innovatieve bedrijven uit het gehele
land met hun datavraagstukken aan de slag kunnen.
•
Stedelijke Bereikbaarheid Almere (SBA)
Naast de verdere voorbereidingen van de realisatie van de maatregelen uit
het eerste fase pakket SBA, heeft een actualisatie plaatsgevonden van de
MIRT-verkenning SBA uit 2010.
•
Sport
In 2013 heeft de gemeente Almere een uitvoeringsprogramma sport
opgesteld afgeleid van de visie ‘Almere, stad van talent’. Deze visie is tot
stand gekomen in overleg met de provincie, het ministerie van VWS en
NOC*NSF.
Pagina 11 van 18
4 Stand van zaken andere projecten in relatie tot RRAAM
Voor de onderstaande projecten geldt dat zij een eigen besluitvormingstraject
kennen en buiten de scope van RRAAM vallen. De relevante samenhang wordt
echter door RRAAM gemonitord en zo nodig verwerkt in onder andere de
Rijksstructuurvisie.
OV SAAL (korte en middellange termijn)
Het project OV SAAL Korte Termijn bevindt zich in de realisatiefase. Met het
pakket gaan in het totaal ca. € 900 mln gemoeid. Indienststelling is in 2016
voorzien.
Sinds de bezuinigingen van het voorjaar 2013 bedraagt het totale budget van
OV SAAL ca. € 1,4 mld. De voor OV SAAL Middelange Termijn nog te nemen
besluiten, dienen te passen binnen het na toepassing van de korting
resterende budget van € 515 mln.
Op 25 maart 2013 is in het bestuurlijk overleg op basis van het uitgevoerde
onderzoek geconstateerd dat vanwege de geringere vervoergroei de sprong
naar hoogfrequent spoorvervoer niet eerder dan in de periode 2025-2030 aan
de orde zal zijn, maar de ambitie voor hogere frequenties overeind blijft. Voor
de middellange termijn wordt in ieder geval ingezet op het European Railway
Traffic Management System (ERTMS) aangezien dit de kwaliteit van een
kwartierdienstregeling kan verbeteren en tevens voor hoogfrequent
spoorvervoer in de toekomst noodzakelijk is. Verder is geconstateerd dat er
nog beperkt aanvullend onderzoek nodig is. De concept resultaten hiervan zijn
eind juni beschikbaar gekomen. Besluitvorming is eind augustus 2013
gepland. U bent hierover door middel van brieven van de staatssecretaris van
IenM d.d. 5 april (Kamerstuk 32404 nr. 63) en 3 juni 2013 over geïnformeerd.
Luwtemaatregelen Hoornse Hop
De MIRT-verkenning Luwtemaatregelen Hoornse Hop is op 25 september 2012
gestart, als eerste stap naar een Toekomstbestendig Ecologisch Systeem
(TBES) Markermeer-IJmeer. De luwtemaatregelen in het Markermeer moet een
(klein) deel van het Markermeer golfluwer maken waardoor de ecologie kan
herstellen. De opdracht voor uitvoering van de verkenning is in december
2012 gegund. Het afgelopen half jaar zijn er twee werkbijeenkomsten geweest
met alle belanghebbende partijen en daarnaast een expertbijeenkomst. Op
basis van deze bijeenkomsten zijn drie alternatieven opgesteld. Ook is er in
samenspraak met de partijen een beoordelingskader opgesteld om de
alternatieven tegen elkaar af te wegen. Op dit moment worden de
alternatieven verder uitgewerkt en doorgerekend. Ook in het vervolg blijft
consultatie van de regionale partijen en andere belanghebbenden een
belangrijk onderdeel van de verkenning.
Wind op Land
Op 28 maart 2013 is de ontwerp Structuurvisie Wind op land vastgesteld.
Hierin worden geen gebieden voor grootschalige windenergie in het
Markermeer aangewezen, maar wel in het IJsselmeer (o.a. langs de
Houtribdijk) en in Zuidoost Flevoland. Van 19 april tot en met 10 mei 2013
Pagina 12 van 18
heeft de structuurvisie Windenergie op land ter inzage gelegen. Deze
zienswijzen worden nu betrokken bij het opstellen van de definitieve
structuurvisie die naar verwachting in het najaar van 2013 wordt vastgesteld.
Pagina 13 van 18
5
Projectbeheersing en rapportage
5.1
Algemeen
In het afgelopen halfjaar is conform het beheersplan invulling gegeven aan de
projectbeheersing van RRAAM. De governance zoals die is neergelegd in de
Basisrapportage heeft goed gefunctioneerd en is niet veranderd ten opzichte
van de situatie zoals beschreven in de vierde Voortgangsrapportage Groot
Project RRAAM. Taken, verantwoordelijkheden en sturingslijnen zijn helder en
onveranderd.
Scopemanagement
Essentie van een verkenningsfase is dat wordt toegewerkt naar optimalisatie
en uitwerking van de verschillende oplossingsrichtingen en dat er trechtering
plaats vindt. Dit heeft geresulteerd in een ontwerp-Rijksstructuurvisie passend
binnen de scope, zoals vastgelegd in de Basisrapportage Groot Project RRAAM.
Kwaliteitsmanagement
Kwaliteitsmanagement is een continu aandachtspunt. Het is belangrijk dat het
besluitvormingsproces zorgvuldig verloopt en navolgbaar is.
In 2012 zijn de diverse onderzoeken getoetst en externe adviezen geleverd
(zie vierde Voortgangsrapportage Groot Project RRAAM). Bij de opstelling van
en de besluitvorming over de ontwerp-Rijksstructuurvisie is zo veel mogelijk
gebruik gemaakt van de inbreng van particulieren, maatschappelijke
organisaties, bedrijven en overheden (114 reacties) tijdens de
consultatieronde (van 2 juli tot en met 7 september 2012). De antwoorden op
de reacties zijn verwoord in het Reactiedocument consultatie 2012 dat als
bijlage bij de ontwerp-Rijksstructuurvisie is gevoegd.
Het RRAAM-werk heeft op 12 maart 2013 een eindadvies over de ontwerpRijksstructuurvisie uitgebracht. Uit deze adviezen blijkt dat er bij het
maatschappelijk proces RRAAM draagvlak voor de hoofdlijnen van de ontwerpRijksstructuurvisie is. Dit advies is als bijlage opgenomen in de ontwerpRijksstructuurvisie.
Op 28 mei 2013 heeft de Commissie voor de milieueffectrapportage haar
toetsingsadvies over de milieueffectrapportage RRAAM uitgebracht. Het
eindoordeel van de Commissie is dat het MER en het Werkdocument Passende
beoordeling samen met de overige bijlagenrapporten de essentiële informatie
bevatten om het milieu een volwaardige rol te geven bij de besluitvorming
over de Rijksstructuurvisie. Dit advies heeft U op 11 juni 2012 ontvangen
samen met de antwoorden op Uw vragen over de ontwerp-Rijksstructuurvisie
(Kamerstuk 31089 nr. 95).
Pagina 14 van 18
5.2
Financiën
Proceskosten
De besteding van de procesbudgetten voor RRAAM (incl. de WMIJ) blijft binnen
de begrotingen die hiervoor zijn opgesteld en geaccordeerd in de Stuurgroep
RRAAM. Vrijwel het gehele totaal beschikbare budget van ruim € 16 mln. is
inmiddels belegd en/of gereserveerd. De resterende middelen (inclusief de
resterende reservering in de post onvoorzien van € 0,715 mln) worden ingezet
voor de totstandkoming van de definitieve Rijksstructuurvisie in 2013 en de
inzet van rijk en regio bij dit traject.
5.3
Planning
Zoals reeds in de vierde Voortgangsrapportage Groot Project RRAAM is gemeld,
is de planning van de ontwerp-Rijksstructuurvisie licht aangepast ten opzichte
van de planning die is opgenomen in de Basisrapportage Groot Project RRAAM.
Aanbieding van de ontwerp-Rijksstructuurvisie aan U heeft inmiddels
plaatsgevonden op 25 april 2013, na afronding van de brede heroverweging
van de infrastructuur-middelen naar aanleiding van de bezuiniging op het
Infrafonds. Ten opzichte van deze iets aangepaste planning hebben zich in de
afgelopen periode geen wijzigingen voorgedaan. De activiteiten zoals
opgenomen in de Basisrapportage Groot Project RRAAM zijn uitgevoerd.
Pagina 15 van 18
5.4
Toprisico’s
In het afgelopen halfjaar zijn wederom activiteiten ontplooid om de risico’s zo
veel mogelijk te beheersen en te minimaliseren (risicosessies en monitoring
voortgang).
De risico’s die in de voorgaande Voortgangsrapportages Groot Project RRAAM
zijn gemeld, waren gekoppeld aan de korte termijn doelstelling van RRAAM
(transparante en door betrokken partijen zo goed mogelijk gedragen
Rijksbesluitvorming over de drievoudige ambitie). Met de in het bestuurlijk
overleg van 25 maart 2013 gemaakte afspraken tussen het Rijk en de
regionale partners en het uitbrengen van de ontwerp-Rijksstructuurvisie zijn
deze risico’s komen te vervallen.
Hieronder worden nu enkele risico’s opgesomd voor de planning van de
definitieve Rijksstructuurvisie (voorzien in november 2013):
•
Risico ten aanzien van spoedige besluitvorming over een robuuste
oplossing voor de vervoerscapaciteit OV SAAL middellange termijn.
(voorwaarde voor de gemeente Almere om medewerking te verlenen
aan de realisatie van de Rijksstructuurvisie).
•
Risico met betrekking tot het kunnen maken van financiële afspraken
met de gemeente Almere (in het kader van het Gemeentefonds, de
rijksgrondopbrengst van in totaal 15.000 woningen en het instellen van
fondsen).
•
Risico betreffende overeenstemming tussen het Rijk en de regionale
overheden in de Noordvleugel over de wijze waarop de samenwerking
na de totstandkoming van de Rijksstructuurvisie wordt voortgezet.
Pagina 16 van 18
Lijst afkortingen
BZK Binnenlandse Zaken
CieMER Commissie Milieu Effect Rapportage
CPP Centrum voor Publieksparticipatie
ERTMS European Railway Traffic management System
EZ Ministerie van Economische Zaken
IAK Integraal Afsprakenkader
ISV Intergemeentelijke Structuurvisie
IenM Ministerie van Infrastructuur en Milieu
MIRT Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport
OV SAAL Openbaar Vervoer Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad
PlanMER Milieu Effect Rapport (het product)
PRNAV Precisienavigatie
RAAM-brief Rijksbesluiten Amsterdam-Almere-Markermeer
RRAAM Rijk- en regioprogramma Almere-Amsterdam-Markermeer
RSV Rijksstructuurvisie
RVOB Rijksvastgoed Ontwikkelingsbedrijf
TBES Toekomstbestendig Ecologisch Systeem
VGR-5 Vijfde Voortgangsrapportage
WMIJ Werkmaatschappij Markermeer-IJmeer
Pagina 17 van 18
Colofon
Uitgave
Informatie
Telefoon
E-mail
Internet
: Ministerie van Infrastructuur en Milieu/
Rijksteam Amsterdam-Almere-Markermeer in
het kader van Rijk-Regio programma Amsterdam-AlmereMarkermeer (RRAAM)
: 070 – 4567050
: [email protected]
: www.rraam.nl
Pagina 18 van 18
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/ce87ea4c-61da-47e0-a669-d3c81e7a8ec2
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2014–2015
2
Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de
regering gegeven antwoorden
2754
Vragen van de leden Bouwmeester en Wolbert (beiden PvdA) aan de
Ministers van Veiligheid en Justitie en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
over privacy regels die de veiligheid en de gezondheid belemmeren
(ingezonden 22 mei 2015).
Antwoord van Minister Van der Steur (Veiligheid en Justitie) (ontvangen
1 juli 2015)
Vraag 1
Herinnert u zich u zich de eerdere vragen of het acceptabel is dat als je 112
belt, je adres op internet staat?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2, 5 en 6
Klopt het dat adressen van mensen waar de ambulance langs is geweest nog
steeds vindbaar zijn op internet? En dat tegelijk mensen die hun locatie niet
kennen, tegen hun wil in niet gepeild mogen worden omwille van privacy
regels en hierdoor mogelijk niet tijdig spoedzorg krijgen vanwege privacy
regels? Zo ja, waarom zitten in het geval van een dringende zorgvraag de
privacy regels wel in de weg, terwijl de privacy niet wordt geborgd als het
adres bekend is?
Erkent u het risico van privacy-schending en veiligheid, doordat op internet te
lezen is dat er een ambulance is geweest op een huisadres?
Waarom bent u al twee jaar aan het onderzoeken hoe het huisadres anoniem
kan blijven, terwijl het goede voorbeeld er wel degelijk is? Wanneer onderneemt u actie teneinde mensen te beschermen?
Antwoord 2, 5 en 6
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft uw Kamer per brief
van 26 maart 2015 bericht over de vindbaarheid op internet van adressen
waar de ambulance langs is geweest.2 Zoals in de brief is aangegeven, zoekt
Ambulance Zorg Nederland een oplossing voor dit privacy-aspect. In de helft
van de Veiligheidsregio’s wordt reeds door de ambulancediensten een andere
1
2
ah-tk-20142015-2754
ISSN 0921 - 7398
’s-Gravenhage 2015
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 55
Kamerstuk 29 247, nr. 202
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, Aanhangsel
1
wijze van alarmering toegepast, waardoor deze informatie niet meer
opgevangen kan worden door derden die deze informatie op internet kunnen
publiceren. Ambulance Zorg Nederland onderzoekt of voor de resterende
gevallen andere werkwijzen uitkomst kunnen bieden, zoals het alarmeren via
portofoon en mobilofoon in plaats van via P2000, waardoor de privacy beter
gewaarborgd is. Dit is echter niet in alle gevallen mogelijk, bijvoorbeeld
wanneer gelijktijdig (grote) groepen moeten worden gealarmeerd of
hulpverleners die in afwachting van een alarmering andere werkzaamheden
verrichten of die piketdienst hebben.
Verder worden privacy-overwegingen meegenomen binnen de nieuw te
ontwikkelen infrastructuur van de Landelijke Meldkamerorganisatie. In de
aanbesteding en gunning van de opdracht tot een vernieuwd C2000 waarover
ik uw Kamer op 5 en 26 maart j.l. heb geïnformeerd, is ook de optie van
encryptie van alarmeringsberichten meegenomen. Een dergelijke keuze gaat
wel gepaard met technische, financiële en operationele consequenties voor
de werkwijze en de invoer van aangepaste randapparatuur. De operationele
diensten zullen hierover – mede op basis van een impactanalyse – een keuze
moeten maken. Hierover informeer ik uw Kamer zodra overgegaan wordt tot
invoering. Voor het antwoord op de vraag over de locatiebepaling bij een
dringende zorgvraag verwijs ik naar het antwoord op de vragen 3 en 4.
Vraag 3 en 4
Waarom mogen in het kader van een politie onderzoek mensen wel uitgepeild worden, maar in geval van een dringende zorgvraag, waarbij nota bene
toestemming wordt gegeven, niet?
Bent u bereid een commissie van wijze mensen te laten onderzoeken hoe
mensen die in nood 112 bellen, maar hun locatie niet kunnen benoemen, wel
uitgepeild kunnen worden? Kunt u daarbij de goede voorbeelden uit de
omringende landen betrekken?
Antwoord 3 en 4
Bij aanvang van elke 112-noodoproep vanaf een mobiele telefoon worden
globale locatiegegevens van de beller meegestuurd naar de landelijke
alarmcentrale. Deze locatiegegevens zijn gebaseerd op de gegevens van de
mast die gebruikt wordt om het gesprek tot stand te brengen. In sommige
gevallen zijn de meegestuurde globale locatiegegevens onvoldoende, omdat
de beller zijn locatie niet weet of kan zeggen en ook een omschrijving van de
omgeving onvoldoende houvast biedt. In dat geval is een speciale procedure
mogelijk om een meer nauwkeurige locatie van de melder vast te stellen. De
mogelijkheid voor het doen van een meer nauwkeurige plaatsbepaling wordt
alleen beperkt door technische factoren en de tijd die ervoor nodig is, niet
door (privacy)wetgeving.
Voor de middellange termijn wordt in het kader van de te ontwikkelen
infrastructuur van de Landelijke Meldkamerorganisatie bekeken of er
mogelijkheden zijn op het gebied van het sneller kunnen ontvangen van
locatiegegevens, bijvoorbeeld op basis van gps-plaatsbepaling.
Gezien het bovenstaande is het niet noodzakelijk om een commissie van
wijze mensen onderzoek te laten doen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, Aanhangsel
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/1f481a61-9dcb-49a4-88b2-74968b2ce800
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2017–2018
29 911
Bestrijding georganiseerde criminaliteit
Nr. 175
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN VAN
BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 november 2017
Tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) d.d. 16 november jl. (Handelingen II
2017/18, nr. 23, Begroting Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties heeft
uw Kamer, bij monde van de heer Van der Molen (CDA), gevraagd naar de
samenhang van de beleidsinzet van de Ministeries van Justitie en
Veiligheid en BZK op het thema georganiseerde en ondermijnende
criminaliteit. In deze brief gaan wij op dit verzoek in.
Het heeft hoge prioriteit om een effectieve aanpak vorm te geven en
verder uit te bouwen om ondermijnende criminaliteit, verwevenheid van
onder- en bovenwereld en ondermijning van onze democratische
rechtsorde tegen te gaan. Dat past ook bij de in het Regeerakkoord
(bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) opgenomen algemene ambitie om
pal te staan voor het Nederland van vrijheden, democratie, rechtsstaat en
internationale oriëntatie. Bij de grote maatschappelijke opgaven, waar
georganiseerde en ondermijnende criminaliteit er een van is, kiest het
kabinet nadrukkelijk voor interbestuurlijke en interdepartementale
samenwerking. Voor mensen mag het niet uitmaken met welke overheid
zij te maken hebben. Vertrekken vanuit een gedeeld beeld over de
problematiek, gezamenlijk ambities formuleren en elkaar vanuit de eigen
verantwoordelijkheden en expertise aanvullen maakt daar onderdeel van
uit.
Voor wat betreft een gedeeld beeld over de problematiek kan het
volgende worden weergegeven: de problematiek van georganiseerde,
ondermijnende criminaliteit is niet alleen een vraagstuk van criminaliteit,
maar vormt een breder maatschappelijk vraagstuk. Het is geen
verschijnsel aan de rand van de samenleving waarbij een scherp
onderscheid gemaakt kan worden tussen de «onderwereld» en «bovenwereld». Het is op allerlei manieren vertakt met en uitgezaaid in het
dagelijks leven. De aanpak ervan vergt daarom, naast de blijvende inzet
van repressieve instrumenten, ook een stevige en langdurige preventieve
kst-29911-175
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2017
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 29 911, nr. 175
1
inzet. Het is zaak te zorgen dat de voedingsbodem wordt aangepakt en dat
drempels worden opgeworpen om te voorkomen dat nieuwe gelegenheidsstructuren of kwetsbaarheden kunnen ontstaan. Het risico van
parallelle samenlevingen, waarin (het meedoen aan) ondermijnende
criminaliteit wordt getolereerd of zelfs gestimuleerd, moet met kracht
worden tegengegaan. Het betrekken van de samenleving en private
partijen daarbij achten wij van groot belang.
Het afgelopen decennium heeft een integrale aanpak van georganiseerde
en ondermijnende criminaliteit (GOC) steeds meer vorm gekregen. Naast
de inzet van politie, FIOD en het Openbaar Ministerie is de betrokkenheid
van gemeenten en de Belastingdienst bij de aanpak sterk gegroeid, zijn de
mogelijkheden en het gebruik van bestuurlijk instrumentarium toegenomen en heeft het RIEC-LIEC stelsel de mogelijkheden voor het
samenbrengen van partijen en hun informatie vergroot. De decentralisaties in het sociale domein bieden voorts goede kansen voor het dichter
bij elkaar brengen van interventies op het gebied van veiligheid en zorg.
Met behulp van de gemeentelijke integrale regie op kwetsbare
doelgroepen kan veel gerichter en steviger worden ingezet op preventie
en vroegsignalering.
In relatie tot het bovenstaande zijn door de politie, het Openbaar
Ministerie, de Belastingdienst, de (regio)burgemeesters, het Landelijk
Informatie en Expertise Centrum en de Ministeries van BZK, van JenV en
van Financiën gedurende het afgelopen jaar gezamenlijk een aantal
gedeelde ambities geformuleerd. Deze zijn opgenomen in de Toekomstagenda die voor de aanpak van GOC is opgesteld. De inzet zoals die in het
Regeerakkoord is opgenomen ten aanzien van het thema GOC sluit aan op
deze Toekomstagenda. 1
In de Toekomstagenda zijn de volgende gezamenlijke ambities
geformuleerd:
1. De beweging creëren van pionieren naar brede adoptie; hierbij gaat
het om het intensiever creëren van effectieve gelegenheidscoalities
van overheidspartijen en maatschappelijk middenveld en het meer
betrekken van de samenleving
2. Het wegnemen van gelegenheidsstructuren en de aanpak van
criminele markten; criminele bedrijfsprocessen worden bemoeilijkt of
verstoord, het verdienmodel van de georganiseerde, ondermijnende
criminaliteit wordt gefrustreerd en daarmee wordt het criminele
ondernemersklimaat verslechterd.
3. Het wegnemen van de sociaal maatschappelijke voedingsbodem;
negatieve impact en de innesteling van georganiseerde, ondermijnende misdaad op wijk- en buurtniveau moeten worden tegengegaan.
Dit vraagt om een ander type interventies en het aangaan van andere
samenwerkingsverbanden, met name in het sociale domein.
4. Het vergroten van de slagkracht van het overheidsoptreden en de
integrale aanpak; hierbij gaat het er om de bijdrage en inzet van
partijen minder vrijblijvend te maken, het beter en ook gecombineerd
inzetten van ieders eigen bevoegdheden, rollen expliciteren en
eventueel uitbreiden en meer gerichte uitvoeringskracht organiseren.
5. Het aanpassen van de aanpak aan verdergaande technologisering en
mondialisering;de aanpak moet zich aanpassen aan de kansen en
mogelijkheden die de verdergaande technologisering en mondialisering criminelen bieden. Big data analysis en internationale samenwerking zijn daar de meest voor de hand liggende voorbeelden van.
Het kabinet gaat, in het verlengde van het Regeerakkoord, aan de slag met
de ambities uit de Toekomstagenda om dit samen met de betrokken
1
Kamerstuk 29 911, nr. 167.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 29 911, nr. 175
2
partners verder te concretiseren en de aanpak als geheel op een hoger
plan te brengen.
Taakverdeling
De noodzaak van een stevig gecoördineerde aanpak van dit complexe en
veelkoppige, maatschappelijk bedreigende fenomeen is voor het kabinet
evident. De inspanningen die geleverd moeten worden om de hierboven
genoemde ambities waar te maken, vergen een intensief gezamenlijk
optrekken, waarbij het vrijwel nooit zo is dat slechts één van de betrokken
partners optreedt. Waar het gaat om de Ministeries van JenV en van BZK
geldt uiteraard wel dat er sprake is van een van elkaar verschillende
primaire focus en verantwoordelijkheid.
Het Ministerie van JenV richt zich op een integrale bestrijding van
ondermijnende criminaliteit, zowel preventief als repressief, op het
bestuurlijk instrumentarium ten behoeve van de handhaving van de
openbare orde, op het handhaven van de rechtsorde en is aanspreekbaar
op de samenhang in de totale aanpak. In dat kader richt het Ministerie van
JenV zich op een versterking van de strafrechtelijke en de bestuurlijke
aanpak van GOC. Daarnaast zet het Ministerie van JenV in op het samen
met anderen opwerpen van drempels tegen en het wegnemen van
gelegenheidsstructuren voor ondermijnende criminaliteit.
Het Ministerie van BZK richt zich op het beschermen van het democratisch
bestel en op de rol en positie van de decentrale overheden daarbinnen.
Het versterken en ondersteunen van politieke ambtsdragers in het lokaal
bestuur is essentieel als het gaat om ondermijning. Dat vertaalt zich in een
focus die primair preventief is en die gericht is op een weerbare
democratie en een weerbaar en veerkrachtig bestuur. Daarbij gaat het in
relatie tot ondermijnende criminaliteit om het beschermen van de
veiligheid en integriteit van politieke ambtsdragers en hun ambtenaren en
om het tegengaan van de beïnvloeding van democratische processen als
gevolg van agressie, geweld en omkoping. Daar waar nodig, rust BZK het
lokaal bestuur voorts toe door bijvoorbeeld het aanbieden van expertise,
kennis en trainingen en het waar nodig wijzigen en vormgeven van
nieuwe wetgeving die onder de verantwoordelijkheid van BZK valt.
Hiertoe behoort organieke wetgeving zoals de Gemeentewet, de Provinciewet, maar ook bijzondere wetgeving zoals de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek.
Meer concreet zullen de inspanningen van onze ministeries in de
komende periode, in samenhang en in aansluiting op de Toekomstagenda, op het volgende gericht zijn: onder regie van het Ministerie van
JenV zal ondermijningswetgeving worden gerealiseerd om de geconstateerde juridische knelpunten in de huidige aanpak van georganiseerde
criminaliteit en ondermijnende criminaliteit op te lossen. Vanuit dit
ministerie zullen ook in overleg met betrokken partijen voorstellen worden
gedaan voor het opzetten van het in het Regeerakkoord benoemde
ondermijningsfonds ten behoeve van de intensivering van de aanpak. Bij
het verder uitwerken van de aanpak zal nadrukkelijk rekening worden
gehouden met wensen uit de praktijk en zal worden gekeken naar
mogelijkheden voor innovatie en creativiteit bij het voorkomen en
bestrijden van ondermijning. Daar hoort bij dat wordt ingezet op
intensieve samenwerking tussen verschillende publieke en private
instanties. Op het terrein van de veiligheid en integriteit van het lokaal
bestuur zet het Ministerie van JenV onder meer in op onverminderde zorg
voor het stelsel bewaken en beveiligen en een uitbreiding van de Wet
Bibob.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 29 911, nr. 175
3
Vanuit het Ministerie van BZK wordt, via het operationaliseren van het
Netwerk Weerbaar Bestuur, vormgegeven aan een versterkte preventieve
inzet ten aanzien van de bescherming van de veiligheid en integriteit van
politieke ambtsdragers en hun ondersteunende ambtenarenapparaten.
Het ontwikkelen van meer preventief georiënteerde beveiligingsmaatregelen, maar ook het doorontwikkelen van het screeningsbeleid en het
vormgeven van een interventieladder, waar het gaat om maatregelen die
genomen kunnen worden bij integriteitskwesties die relateren aan
ondermijning, maken hier onderdeel van uit. Tevens zal BZK in vervolg op
het programma Vitale vakantieparken ondersteuning bieden in de aanpak
van de multi-problematiek die daar speelt. GOC is onderdeel van die
problematiek, maar daarnaast is inzet op de beleidsterreinen wonen,
bouwen en leefbaarheid bijvoorbeeld ook van het grootste belang.
Concreet richt het ministerie zich op het aanbieden van expertise, het
verbeteren van het zicht op de problematiek, het bevorderen van
huisvestingsoplossingen voor spoedzoekers en het ondersteunen van
regionale samenwerking en visievorming om te komen tot een beter
handelingsperspectief.
Gezamenlijk zetten wij ook intensief in op het wegnemen van barrières in
de informatie-uitwisseling tussen de domeinen hulpverlening, zorg en
veiligheid. Dit vergt hele precieze analyses, op basis van de knelpunten
die in de praktijk door het lokaal bestuur worden ervaren. Alleen op die
manier kan goed worden beoordeeld in hoeverre de knelpunten hun
oorsprong vinden in de geldende wetgeving, welke maatregelen nodig
zijn om de knelpunten op te lossen en welke rol de burgemeester daarin
exact heeft. Op dit punt lopen er al verschillende trajecten waarover uw
Kamer reeds is geïnformeerd.
Ter afsluiting
Afsluitend achten wij het van belang om te benadrukken dat de strategie,
die is gekoppeld aan de uitvoering van de Toekomstagenda, er voor een
belangrijk deel op gericht is om de inspanningen die gemeenten en
provincies reeds leveren te ondersteunen en verder te versterken. Een
groot aantal gemeenten en ook de provincies besteden al veel aandacht
aan het tegengaan van ondermijnende criminaliteit en ondermijning van
de democratische rechtsorde en doen dat met verve. Menig burgemeester
verdedigt de democratische rechtsorde met hand en tand en ook de
Commissarissen van de Koning sluiten nadrukkelijk het front. Wij zijn er
op gericht om door middel van geïntensiveerde interbestuurlijke
samenwerking, het zorgdragen voor een versterkt lerend vermogen, een
gezamenlijke focus op innovatie en het meer (gebieds)gericht vormgeven
aan een effectieve aanpak op basis van de ondermijningsbeelden die op
regionaal niveau worden opgesteld, de aanpak in de komende jaren een
stap verder te brengen.
Mede namens de Minister voor Rechtsbescherming,
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 29 911, nr. 175
4
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/fd01b46f-823b-44a2-8643-c55579a9ace0
|
Mijnbouwschade, wat nu?
Advies
Landelijke Aanpak Afhandeling Mijnbouwschade
en
Schadeprotocol
Gaswinning uit Kleine Velden op Land
Postbus 20401
2500 EK Den Haag
T 088 042 5718
www.tcbb.nl
[email protected]
Samenvatting
Mijnbouwactiviteiten leiden bij bewoners en bestuurders tot onrust over de risico’s, de verdeling van
de lasten en de lusten en de afhandeling van eventuele schades, niet alleen in Groningen, maar ook
daarbuiten, zoals in Drenthe, Friesland, Overijssel, Gelderland, Noord- en Zuid-Holland, Noord-Brabant
en Limburg.
Begin 2018 heeft de Staat de schadeafhandeling door de gaswinning uit het Groningenveld en de
gasopslag in Norg in het publieke domein geplaatst. De betreffende schades worden sinds 19 maart
2018 afgehandeld door de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) in afwachting van
een wettelijke basis voor het ‘definitieve’ Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG).
Voor de afhandeling van overige mijnbouwschades in Nederland adviseert de Technische Commissie
Bodembeweging (Tcbb) om onder een publieke regie een uniforme, onafhankelijke landelijke aanpak
vast te stellen die voor alle burgers in Nederland tot een gelijke behandeling leidt. Deze landelijke
aanpak moet gaan gelden voor alle types mijnbouw, namelijk de gaswinning uit kleine velden
(waaronder de gasopslag in andere velden dan Norg), de zoutwinning, de geothermie, de eventuele
ondergrondse opslag van CO2 en waterstof en de na-ijlende gevolgen van de vroegere
steenkolenwinning in Limburg.
De Tcbb presenteert in dit advies vanuit deze aanpak allereerst een Schadeprotocol Gaswinning uit
Kleine Velden op Land voor de afhandeling van mijnbouwschade door gaswinning uit kleine velden.
Voor de totstandkoming van de landelijke aanpak adviseert de Tcbb:
-
-
Stel een centraal meldpunt voor mijnbouwschade in, het Landelijk Loket Mijnbouwschade (LLM).
Stel een landelijke Commissie Mijnbouwschade (CM) in met als taak de onafhankelijke afhandeling
van alle mijnbouwschades in Nederland (met uitzondering van de schades door de gaswinning uit
het Groningenveld en de gasopslag in Norg).
Zorg voor een adequate uitvoeringsorganisatie ter ondersteuning en onder aansturing van de CM.
Stel per type mijnbouw een Schadeprotocol vast, te beginnen met een Schadeprotocol Gaswinning
uit Kleine Velden op Land.
Sluit per type mijnbouw een Convenant tussen de Staat en de betrokken mijnbouwmaatschappijen,
te beginnen met een Convenant Gaswinning uit Kleine Velden op Land.
Bevorder dat burgers en lokale overheden worden betrokken bij mijnbouwactiviteiten in hun
omgeving en stimuleer omgevingsprocessen die leiden tot Gebiedsarrangementen.
Realiseer op zo kort mogelijke termijn een overgangsregeling voor de afhandeling van schades door
gaswinning uit kleine velden.
Breid de landelijke aanpak op korte termijn uit voor de zoutwinning, de geothermie en de na-ijende
gevolgen van de vroegere kolenwinning in Limburg.
De voorgestelde landelijke aanpak moet leiden tot een verbreding van het draagvlak voor
mijnbouwactiviteiten met een passende verdeling van de lasten en de lusten. De afhandeling van
mijnbouwschade is daarbij laagdrempelig, transparant en snel, waarbij de burger centraal staat.
1
Inhoudsopgave
Samenvatting
1
Inhoudsopgave
2
1. Inleiding, adviesverzoek en werkwijze
3
2. Uitgangspunten voor de landelijke aanpak
5
3. Landelijke Aanpak Afhandeling Mijnbouwschade
9
4. Schadeprotocol Gaswinning uit Kleine Velden op Land
13
5. Vervolgstappen
20
Bijlagen
A. Geconsulteerde instanties en personen
22
B. Beoordelingskader schade
`
2
23
1.
Inleiding, adviesverzoek en werkwijze
Sinds de aardbevingen als gevolg van de gaswinning in Groningen leiden mijnbouwactiviteiten bij
bewoners en bestuurders in heel Nederland tot onrust over de risico’s, de verdeling van de lasten en de
lusten en de afhandeling van schades aan met name woningen. Niet in de laatste plaats is dat het
gevolg van de wijze waarop de schadeafhandeling in de provincie Groningen de afgelopen jaren heeft
plaatsgevonden.
Mijnbouw in Nederland bestaat in vele vormen. De gaswinning uit het Groningenveld is het meest
bekend, maar ook wordt olie en gas gewonnen uit ongeveer 150 zogenaamde kleine velden op het land
en in de Noordzee. Verder wordt zout gewonnen uit de ondergrond en tot in de jaren zeventig van de
vorige eeuw waren de kolenmijnen in Limburg actief. De na-ijlende gevolgen daarvan zijn nog steeds
aanwezig. Meer recent groeit de ervaring met en de belangstelling voor de winning van warmte uit
diepere aardlagen, de geothermie. En verder wordt er op diverse locaties tijdelijk gas opgeslagen en
wordt de ondergrondse opslag van CO2 en waterstof overwogen.
Inmiddels is in Nederland de ontwikkeling en de uitvoering van een programma voor energietransitie in
gang gezet. Voor de voortgang van deze energietransitie, waarbij voorlopig de gaswinning nog een
belangrijke rol speelt, is herstel van vertrouwen in mijnbouwactiviteiten en de afhandeling van
eventuele mijnbouwschade van groot belang.
In haar verkenning naar een uniforme en onafhankelijke afhandeling van mijnbouwschade in Nederland
‘Help, een scheur in mijn huis!’ van februari 2018 heeft de Technische Commissie Bodembeweging
(Tcbb) geadviseerd:
“ ... om te komen tot een uniforme landelijke aanpak voor de afhandeling van mijnbouwschades.
Daarbij zou per mijnbouwactiviteit in een gebiedsarrangement voorzien moeten worden in een
basisvoorziening voor een snelle, efficiënte afhandeling van kleine schades. .... Mijnbouwschades
moeten kunnen worden aangemeld bij een nieuw landelijk Instituut Mijnbouwschade (IM). Dit Instituut
draagt zorg voor een onafhankelijke beoordeling en afhandeling van de schades binnen een
publiekrechtelijk kader.”
Op basis hiervan heeft de Minister van EZK in Kamerbrieven van 30 mei 2018 en 9 oktober 2018
aangegeven voornemens te zijn een “onafhankelijke en deskundige commissie (Commissie
Mijnbouwschade) in het leven te roepen, waar gedupeerden van mogelijke mijnbouwschade, die niet
het gevolg is van de gaswinning uit het Groningerveld of de gasopslag in Norg, hun verzoek tot
vergoeding daarvan kunnen indienen. Deze commissie zal moeten zorgen voor een onafhankelijke
beoordeling van meldingen van mijnbouwschades en van verzoeken tot vergoeding daarvan.”
Op 19 oktober 2018 heeft de Minister van EZK de Tcbb gevraagd te komen tot een voorstel voor een
uniform gedragen landelijk schadeprotocol voor de kleine gasvelden op land, dat als basis kan dienen
voor een integrale, landelijke aanpak voor de afhandeling van alle mijnbouwschades in Nederland, niet
zijnde schade als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag in Norg.
Deze mijnbouwschades zullen in dit advies worden aangeduid met ‘de overige mijnbouwschades in
Nederland’ (waaronder dan ook begrepen zijn de mijnbouwschades in Groningen die niet het gevolg
zijn van de gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag in Norg).
In hoofdstuk 2 van het voorliggende advies formuleert de Tcbb eerst de uitgangspunten voor een
landelijke aanpak voor de afhandeling van mijnbouwschades. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 deze
landelijke aanpak nader uitgewerkt. Hoofdstuk 4 betreft de uitwerking van een Schadeprotocol
Gaswinning uit Kleine Velden op Land. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de vervolgstappen die nodig
zijn voor de verdere ontwikkeling van de landelijke aanpak en op een passende overgangsregeling.
3
De minister hecht aan een uniform gedragen landelijk schadeprotocol voor de kleine gasvelden op land.
Daarom is dit advies tot stand gekomen middels gesprekken, bijeenkomsten en workshops met
bewonersgroepen, landelijke en lokale bestuurders, mijnbouwmaatschappijen en overige instanties
gerelateerd aan de gaswinning uit de kleine velden (zie bijlage A).
4
2.
Uitgangspunten voor de landelijke aanpak
De Tcbb formuleert de volgende uitgangspunten voor een landelijke aanpak bij de afhandeling van
mijnbouwschades. Deze landelijke aanpak wordt toegepast bij verschillende types mijnbouw, namelijk
de gaswinning uit kleine velden (waaronder de gasopslag in andere velden dan Norg en de eventuele
ondergrondse opslag van CO2 en waterstof), de zoutwinning, de geothermie, en de na-ijlende gevolgen
van de vroegere steenkolenwinning in Limburg.
Uniforme aanpak
Een belangrijk uitgangspunt voor de landelijke aanpak is dat geen rechtsongelijkheid ontstaat. Dat
betekent dat alle meldingen van mijnbouwschade op uniforme wijze worden afgehandeld,
onafhankelijk van het type mijnbouwactiviteit en de woonplaats van betrokkenen.
In verband met de omvang van de schades in de provincie Groningen door de gaswinning uit het
Groningenveld en de gasopslag in Norg is de afhandeling van die schades inmiddels door de wetgever in
het publieke domein geplaatst om daarmee te kunnen voorzien in een snelle, uniforme en
laagdrempelige afhandeling van die schades.
Voor de afhandeling van overige mijnbouwschades in Nederland zijn burgers nu nog in beginsel
aangewezen op een procedure tegen de mijnbouwexploitant bij de civiele rechter. Daarnaast hebben
burgers op grond van de Mijnbouwwet de mogelijkheid om de Tcbb advies te vragen over het causaal
verband tussen een schade en een mijnbouwactiviteit en de omvang van die schade. Met uitzondering
van Limburg plegen de mijnbouwmaatschappijen dit advies te volgen. Bij de uitvoering van enkele
winningsplannen hebben mijnbouwmaatschappijen zelf een regeling gemaakt voor de afhandeling van
schades.
De minister heeft benadrukt dat de schaal, de omvang en de risico’s van mijnbouwschade door de
gaswinning in Groningen van een geheel andere orde zijn dan in de rest van Nederland. Daarom wil de
minister voor de rest van Nederland (onder publieke regie) voorzien in een passende, separate
schaderegeling, die is afgestemd op het specifieke karakter van mijnbouwactiviteiten buiten de
gaswinning in Groningen. Daartoe wil hij een Commissie Mijnbouwschade in het leven roepen die voor
de afhandeling van deze mijnbouwschades gaat zorgdragen.
Laagdrempelig, transparant en snel
In het kader van de landelijke aanpak behoort de schadeafhandeling ‘laagdrempelig, transparant en
snel’ te zijn, waarbij de burger centraal staat. Ook dient - zoals de Tcbb in haar advies ‘Help, een scheur
in mijn huis!’ heeft geadviseerd - de schadeafhandeling zodanig ingericht te zijn dat een snelle,
efficiënte afhandeling van grotere aantallen kleine schades mogelijk is. De minister geeft aan ‘dat
schadeclaims van relatief beperkte omvang ruimhartig zullen worden beoordeeld en snel en efficiënt
zullen worden afgehandeld’.
Bij de schadeafhandeling wordt een schadeprotol toegepast dat uniform geldt voor de betreffende
mijnbouwactiviteit(en), en wordt rekening gehouden met de inhoud van reeds bestaande regelingen,
voorzover van belang voor de schadeafhandeling.
Onafhankelijk en deskundig
De landelijke aanpak moet er toe leiden dat burgers, die schade hebben geleden als gevolg van
mijnbouwactiviteiten, niet verzand raken in verschillende procedures, maar die schade binnen een
redelijke termijn vergoed krijgen op basis van een onafhankelijke en deskundige beoordeling, die voor
alle burgers gelijk is.
5
Eén Commissie Mijnbouwschade
Voor de afhandeling van de overige mijnbouwschades in Nederland wil de minister één instantie in het
leven roepen, de Commissie Mijnbouwschade (CM). In deze Commissie moet alle deskundigheid
gebundeld worden die nodig is voor een adequate, onafhankelijke en deskundige afhandeling van deze
schades. Daarmee wordt ook voorkomen dat burgers met mijnbouwschade nog ‘van het kastje naar de
muur’ worden gestuurd.
Adequate uitvoeringsorganisatie
Uitgangspunt is ook dat bij de landelijke aanpak voorzien wordt in een adequate uitvoeringsorganisatie.
Onderzocht moet worden of toegewerkt kan worden naar een gezamenlijke uitvoeringsorganisatie van
CM en TCMG. Hierover dient nadere afstemming met EZK en TCMG plaats te vinden.
Het inrichten van een aparte uitvoeringsorganisatie is in beginsel niet wenselijk omdat veel van de
benodigde elementen al ontwikkeld zijn in opdracht van de TCMG. Een aparte uitvoeringsorganisatie
met een eigen beoordelingskader voor overige mijnbouwschades zou kunnen leiden tot ongewenste
verschillen in aanpak. Daarnaast zouden er afstemmingsproblemen kunnen ontstaan indien er sprake is
van schades als gevolg van gestapelde mijnbouwactiviteiten, zoals schade als gevolg van
gecombineerde bodembeweging door zout- en gaswinning. Het 'wiel zou dus zo min mogelijk opnieuw
uitgevonden moeten worden'.
Verschillen ten opzichte van Groningen
De minister heeft ervoor gekozen om de schadeafhandeling door de TCMG in het publieke domein te
plaatsen en de afhandeling van mijnbouwschade die niet onder de TCMG valt onder publieke regie te
laten plaats vinden. In dit advies is de Tcbb van deze keuze uitgegaan. In essentie dient de
schadeafhandeling procedureel zo veel mogelijk volgens dezelfde richtlijnen en stappen te verlopen,
onafhankelijk of deze wordt uitgevoerd door de TCMG in het publieke domein of door de CM onder
publieke regie. Voor de burger mag het resultaat van de wijze van afhandeling daardoor niet worden
beïnvloed. Uit het oogpunt van uniformiteit heeft het naar het oordeel van de Tcbb overigens de
voorkeur om de verschillen tussen beide ‘systemen’ op termijn op te heffen.
Zolang er sprake is van een afzonderlijke aanpak voor de afhandeling van overige mijnbouwschades in
Nederland, zullen ten opzichte van de schadeafhandeling in Groningen door de TCMG met name twee
verschillen in de afhandeling van mjnbouwschades (blijven) bestaan, te weten de toepassing van het
wettelijk bewijsvermoeden en de rechtsbescherming.
- wettelijk bewijsvermoeden
Voor schades in de provincie Groningen door de gaswinning uit het Groningenveld en door de
gasopslag in Norg geldt op grond van 6:177A BW de toepassing van het zogenoemde wettelijk
bewijsvermoeden. Voor overige mijnbouwschades in Nederland geldt dit wetsartikel niet.
Toepassing van het wettelijk bewijsvermoeden leidt er binnen het bestuursrechtelijk kader in
Groningen toe dat de TCMG uitgaat van causaliteit als de schade naar zijn aard kan zijn ontstaan door
bodembeweging door de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag in Norg en als de schade
geen andere uitsluitende oorzaak heeft, die evident en aantoonbaar tot de schade heeft geleid. Alleen
wanneer aangetoond wordt dat de schade wél uitsluitend een andere oorzaak heeft is daarmee het
bewijsvermoeden weerlegd en is er geen sprake van causaliteit.
Naar het oordeel van de Tcbb dient ook voor overige mijnbouwschades in Nederland als uitgangspunt
te gelden dat het bewijsrisico met betrekking tot het causaal verband tussen een mijnbouwactiviteit en
een schade niet bij de burger moet liggen. Ook in de rest van Nederland zou daarom moeten gelden dat
causaliteit met bodembeweging door mijnbouw is aangetoond indien de schade kan zijn veroorzaakt
door bodembeweging door de mijnbouw en als de schade geen evidente, aantoonbare andere oorzaak
6
heeft.
- rechtsbescherming
Een burger, die het niet eens is met een uitspraak van de TCMG (en later het IMG), kan daartegen
opkomen, eerst bij de Deelcommissie Bezwaar van de TCMG en vervolgens bij de bestuursrechter.
Een burger, die het niet eens is met een uitspraak van de Commissie Mijnbouwschade zal alsnog naar
de civiele rechter kunnen gaan voor een beoordeling van zijn schadeclaim.
Rol Tcbb
De Tcbb gaat er vanuit dat bij invoering van de landelijke aanpak voor haar geen rol meer is weggelegd
bij de afhandeling van mijnbouwschades in Nederland. De daarop betrekking hebbende bepalingen in
de Mijnbouwwet kunnen dan komen te vervallen.
Zes elementen
De Tcbb adviseert om bij de Landelijke Aanpak Afhandeling Mijnbouwschade uit te gaan van de
volgende zes elementen:
1. Een centraal meldpunt voor mijnbouwschade, het Landelijk Loket Mijnbouwschade (LLM).
2. Een landelijke Commissie Mijnbouwschade (CM) voor de afhandeling van de overige
mijnbouwschades in Nederland.
3. Een uitvoeringorganisatie voor de CM.
4. Een landelijke schadeprotocol per mijnbouwtype.
5. Een convenant per mijnbouwtype tussen de Staat en de mijnbouwmaatschappijen met afspraken
over de schadeafhandeling door de CM.
6. Gebiedsarrangementen die voorzien in een adequate communicatie over de mijnbouwactiviteiten
in een bepaald gebied en in een passende verdeling van de lasten en de lusten van die
mijnbouwactiviteiten.
Schema procesgang mijnbouwschade
Na invoering van de nieuwe landelijke aanpak ziet de procesgang bij de afhandeling van
mijnbouwschade in Nederland er op hoofdlijnen zoals weergegeven in figuur 1.
7
Schademelding bij Landelijk
Loket Mijnbouwschade
Ja
Betreft de schadeoorzaak gaswinning
Groningenveld en/of gasopslag Norg?
Neen
Publieke Domein
Publieke Regie
Afhandeling door TCMG
Dient de schade
vergoed te worden?
Afhandeling door CM
Neen
Neen
Dient de schade
vergoed te worden?
Ja
Ja
Schade vergoeden
Schade vergoeden
Eventueel gang naar de bestuursrechter
Eventueel gang naar de civiele rechter
Figuur 1 - Afhandeling mijnbouwschades in het publieke domein en onder publieke regie
Overige aandachtspunten
Naast de totstandkoming van de landelijke aanpak voor de afhandeling van mijnbouwschade blijft –
zoals reeds aangegeven in het Tcbb-advies 'Help, een scheur in mijn huis!' – ook het volgende nodig:
-
Een integrale en transparante beoordeling van risico’s voorafgaand aan de start van
mijnbouwactiviteiten en heldere afspraken tussen mijnbouwbedrijven, Rijk en regionale en lokale
overheden omtrent de verdeling van de lasten en de lusten.
-
Een transparante en onafhankelijke monitoring van mogelijke schaderisico’s tijdens de
mijnbouwactiviteiten, door inzichtelijk te maken welke bodembeweging (bodemdaling en
bodemtrilling) feitelijk optreedt. Uitgangspunt daarbij zal moeten zijn dat een geïnteresseerde
burger eenvoudig het verloop van de bodembeweging in zijn omgeving moet kunnen volgen.
De Tcbb verwijst in dit verband ook naar het Tcbb-advies d.d. 06-09-2018 over de representatieve
nulmeting aan gebouwen. De Tcbb concludeert in dat advies dat de representatieve nulmeting slechts
een beperkte meerwaarde heeft en adviseert in te zetten op een uitbreiding van de meetnetten boven
de kleine velden. Daarmee is voor burgers inzichtelijk welke bodembeweging is opgetreden, terwijl die
informatie ook belangrijk is voor de beoordeling van eventueel gemelde schades. De Tcbb benadrukt
ook in dit advies het belang daarvan.
8
3.
Landelijke Aanpak Afhandeling Mijnbouwschade
In hoofdstuk 2 zijn de zes elementen genoemd waaruit de landelijke aanpak bestaat. In dit hoofdstuk
worden deze elementen nader uitgewerkt.
1.
Landelijk Loket Mijnbouwschade
Het huidige Landelijk Loket Mijnbouwschade (LLM), dat is ondergebracht bij RVO, kan momenteel
melders van schade helpen bij het bepalen van de aansprakelijke mijnbouwmaatschappij en bij het
indienen van een schadeclaim bij die mijnbouwmaatschappij.
In de landelijke aanpak wordt het LLM verder ontwikkeld als:
- centraal digitaal meldpunt voor mijnbouwschade, waar burgers, die vermoeden dat zij schade
hebben als gevolg van mijnbouwactiviteiten, hun schade kunnen melden, en als
- centraal digitaal informatiepunt, dat een burger alle informatie geeft rond mijnbouwactiviteiten in
Nederland.
Het LLM geeft de schademelder informatie over welke gegevens de melder dient te verstrekken over de
gemelde schade.
Met een centraal meldpunt wordt bereikt dat alle burgers één loket hebben in het geval zij schade
willen melden, ongeacht hun woonplaats en ongeacht de mijnbouwactiviteit die de schade heeft
veroorzaakt.
Het LLM zorgt dat de ontvangen schademeldingen worden doorgeleid naar hetzij de TCMG (indien de
schade gerelateerd is aan de gaswinning uit het Groningenveld en/of de gasopslag in Norg) hetzij de
Commissie Mijnbouwschade. Dit laat uiteraard onverlet de mogelijkheid voor burgers om zich met
schade als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld en/of de gasopslag in Norg rechtstreeks te
melden bij de TCMG. In gevallen van twijfel kan de schademelding door het LLM worden doorgeleid
naar de CM voor nader advies over de te volgen route.
2.
Commisie Mijnbouwschade
Door de Staat wordt een landelijke Commissie Mijnbouwschade (CM) ingesteld, met als taak de
onafhankelijke afhandeling van alle mijnbouwschades in Nederland uitgezonderd de mijnbouwschades
door de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag in Norg.
De CM bestaat uit minimaal 3 en maximaal 7 onafhankelijke leden. In de commissie is (evenals thans in
de Tcbb) juridische, communicatieve en technisch bestuurskundige kennis aanwezig, alsmede kennis
van bouwconstructies, diepe ondergrond, ondiepe ondergrond en mijnbouwactiviteiten.
De CM stelt voor haar werkzaamheden kamers in. Deze kamers betreffen de gaswinning uit de kleine
velden op land, de zoutwinning, de geothermie en de na-ijlende gevolgen van de kolenwinning in
Limburg, dan wel combinaties daarvan.
De werkwijze van de CM is in overeenstemming met het schadeprotocol voor het betreffende
mijnbouwtype waarbij tevens rekening wordt gehouden met de inhoud van het voor dat mijnbouwtype
gesloten Convenant en eventuele reeds bestaande regelingen, voorzover van belang voor de
schadeafhandeling.
De CM maakt gebruik van gekwalificeerde, onafhankelijke deskundigen, conform de schadeprotocollen.
De CM kan de minister van EZK adviseren over diverse aangelegenheden rond de afhandeling van
mijnbouwschade.
9
De CM beschikt over passende publieke financiering.
Bij de instelling van de CM wordt voorzien in een procedure voor periodieke evaluatie van de CM met
inbreng vanuit betrokken burgers, regionale overheden en mijnbouwmaatschappijen.
3.
Uitvoeringsorganisatie
De CM moet gebruik kunnen maken van een adequate uitvoeringsorganisatie. Op termijn is een
gezamenlijke uitvoeringsorganisatie van CM en TCMG na te streven. Hierover dient nadere afstemming
met EZK en TCMG plaats te vinden. Gedacht kan daarbij worden aan een separate afhandelingslijn
binnen de uitvoeringsorganisatie met voldoende capaciteit, die beschikbaar is voor en die kan worden
aangestuurd door de CM. Belangrijk is dat grotere aantallen schademeldingen snel kunnen worden
afgehandeld.
4.
Schadeprotocollen
Door de Staat wordt per mijnbouwtype een uniform, landelijk schadeprotocol vastgesteld voor de
mijnbouwtypes:
-
gaswinning uit kleine velden op land (inclusief ondergrondse opslag van gas);
zoutwinning;
geothermie;
na-ijlende gevolgen van de kolenwinning in Limburg.
Het eerste schadeprotocol (inzake de gaswinning uit kleine velden op land) zal een bijlage zijn bij het
instellingsbesluit van de CM.
Elk schadeprotocol bevat een set van regels die worden gehanteerd door de CM bij de afhandeling van
schades. Naast regels die generiek van toepassing zijn kan een schadeprotocol regels bevatten die
specifiek van toepassing zijn voor het betreffende mijnbouwtype.
De generieke regels in de schadeprotocollen betreffen de volgende onderwerpen:
1. Begripsomschrijvingen.
2. Eisen die worden gesteld aan schademeldingen.
3. Regels die gelden in geval van een acuut onveilige situatie.
4. Ontvangst en eerste beoordeling van de schademelding.
5. De te volgen procedure bij de schadeafhandeling (zonder of met deskundigenonderzoek).
6. Benoeming van deskundige(n) en zienswijze van de schademelder.
7. Onderzoek door en advies van deskundige(n).
8. Zienswijze van de schademelder op het advies van de deskundige(n).
9. Uitspraak van de CM.
10. Vergoeding van de schade.
Voor het Schadeprotocol Gaswinning uit Kleine Velden op Land zijn deze onderwerpen nader
uitgewerkt in hoofdstuk 4.
De CM stelt zonodig per schadeprotocol een nadere werkwijze vast voor de afhandeling van schades.
De CM stelt tevens een beoordelingskader vast dat door deskundigen gehanteerd wordt bij de
beoordeling van schades.
10
Uitgaande van het primaat van de publieke regie is de uitspraak van de CM bindend voor de
betreffende mijnbouwmaatschappij die de schade conform de uitspraak van de CM vergoedt aan de
schademelder. Dit wordt vastgelegd in de te sluiten convenanten tussen de Staat en de
mijnbouwmaatschappijen (zie hierna).
De schadeafhandeling door de CM voorziet niet in een bezwaar- of beroepsmogelijkheid voor de
schademelder. Indien de schademelder het niet eens is met de uitspraak van de CM kan deze zich
wenden tot de civiele rechter.
De Tcbb adviseert om voor het begrip schade aan te sluiten bij het Burgerlijk Wetboek. Daarbij geldt dat
de voorgestelde landelijke aanpak met name is bedoeld voor burgers die schade ondervinden aan hun
eigendom. In beginsel betreft dit fysieke schade aan woningen en vergelijkbare objecten en materiële
schade die het direct gevolg is van deze fysieke schade. Voor deze directe gevolgschade wordt door de
CM een leidraad vaste vergoedingen opgesteld.
De Tcbb stelt voor om – evenals is geschied bij de instelling van de TCMG – de schade die via de
landelijke aanpak voor vergoeding in aanmerking komt vooralsnog te beperken tot deze fysieke schade
aan woningen en vergelijkbare objecten en de materiële schade die daarvan het directe gevolg is.
In vervolg op de rechtsontwikkeling zou de reikwijdte van de landelijke aanpak dan tezijnertijd nog
uitgebreid kunnen worden met de beoordeling van immateriële schade en/of de waardevermindering
van objecten.
5.
Convenanten
Tussen de Staat en de betrokken mijnbouwmaatschappijen wordt per mijnbouwtype een convenant
gesloten waarin afspraken worden vastgelegd over de afhandeling van mijnbouwschade door de CM en
het daarbij te hanteren schadeprotocol.
De afspraken behelzen onder meer dat de uitspraken van de CM bindend zijn voor de
mijnbouwmaatschappijen die zich verplichten tot betaling van de door de CM vastgestelde
schadevergoedingen aan schademelders. De afspraken betreffen ook de financiering van de kosten van
de schadeafhandeling door de CM en de financiering van de door de CM toegekende
schadevergoedingen voortvloeiend uit de aansprakelijkheid van de mijnbouwmaatschappijen en de
zorgplicht van de Staat.
De Tcbb adviseert in ieder geval de volgende onderwerpen in de convenanten te regelen:
1.
2.
3.
4.
5.
Verantwoordelijkheden van betrokken partijen.
Commitment aan de CM en de uitspraken van de CM.
Commitment aan het betreffende schadeprotocol.
De relatie met bestaande regionale en lokale afspraken en regelingen.
Financiële afspraken ten aanzien van de kosten van de schadeafhandeling door de CM en de
uitvoeringsorganisatie.
6. Financiële afspraken ten aanzien van de draagplicht van de door de CM vastgestelde
schadevergoedingen.
7. In- en uittreden van partijen.
6.
Gebiedsarrangementen
In het Tcbb-advies ‘Help, een scheur in mijn huis!’ is het begrip gebiedsarrangement geïntroduceerd.
Een gebiedsarrangement is daar bedoeld om afspraken vast te leggen tussen de mijnbouwmaatschappij
en belanghebbenden in de omgeving van een mijnbouwactiviteit over (a) de communicatie over de
mijnbouwactiviteit en (b) een passende verdeling van de lasten en de lusten van die activiteit.
11
Inmiddels wordt bij de (hernieuwde) vaststelling van winningsplannen al steeds meer aandacht besteed
aan het onderzoeken van schaderisico’s (voorafgaand aan een winning) en de monitoring van
schaderisico’s (tijdens een winning). Die monitoring houdt in dat tijdens de mijnbouwactiviteit
bodembewegingen permanent worden geregistreerd. In gebiedsarrangementen kunnen nadere
afspraken worden vastgelegd over monitoring en op welke wijze de betreffende meetresultaten
toegankelijk worden gemaakt voor burgers.
Binnen het mijnbouwtype gaswinning uit kleine velden zetten mijnbouwmaatschappijen nu reeds bij
nieuwe mijnbouwactiviteiten samen met de omgeving zogenaamde projectafstemmingsprogramma’s
op, overeenkomstig de gedragscode van de branchevereniging van olie- en gasmaatschappijen
(Nogepa). Tevens is sprake van zogenaamde gebiedsconvenanten. Projectafstemmingprogramma's en
gebiedsconvenanten zouden onderdeel kunnen zijn van een gebiedsarrangement voor het betreffende
winningsgebied.
De Tcbb adviseert om in winningsgebieden de totstandkoming en verdere ontwikkeling van
gebiedsarrangementen te stimuleren door middel van omgevingsprocessen. De nieuwe Omgevingswet
biedt hiervoor ook instrumenten aan.
In een omgevingsproces kunnen betrokken zijn:
-
gemeente(s);
provincie(s);
waterschap(pen);
burgers;
mijnbouwmaatschappij(en);
Staat der Nederlanden.
Momenteel worden al op enkele plaatsen omgevingsprocessen geïnitieerd om tot nadere afspraken te
komen tussen burgers, lokale en regionale overheden en mijnbouwmaatschappijen rond
mijnbouwactiviteiten in een winningsgebied. Zo participeert de NAM in het omgevingsproces Ternaard
en initieert zij een vergelijkbaar proces in de regio Assen. Vermilion participeert in een projectafstemmingsprogramma in Weststellingwerf en Taqa heeft gebiedsconvenanten gesloten met de
Gemeenten Alkmaar, Bergen, Heiloo en Schermer.
Een omgevingsproces zou kunnen leiden tot de gezamenlijke ontwikkeling van bijvoorbeeld
energietransitieprogramma’s, waaraan de betrokken mijnbouwmaatschappij en eventueel ook de Staat
een financiële bijdrage leveren. Zo’n programma kan lokale projectvoorstellen volgens regelingen als
bijvoorbeeld ISDE stimuleren.
Diverse gemeenten vinden het wenselijk te komen tot een financiële en organisatorische facilitering
van omgevingsprocessen, bij voorkeur op een ‘boven lokaal’ niveau.
Gebiedsarrangementen kunnen zo bijdragen aan draagvlak voor mijnbouwactiviteiten en een passend
handelingsperspectief bieden voor burgers.
12
4.
Schadeprotocol Gaswinning uit Kleine Velden op Land
In dit hoofdstuk wordt een uitwerking gegeven van het schadeprotocol voor gaswinning uit de kleine
velden op land. Dit protocol is tevens van toepassing op schades als gevolg van ondergrondse opslag
van gas.
Introductie
Zoals aangegeven in het Tcbb-advies 'Help, een scheur in mijn huis!' is bij de gaswinning uit de kleine
velden op land de situatie anders dan in Groningen. Zoals gezegd, zijn de schaal en de omvang van
mijnbouwschade door de gaswinning in Groningen van een geheel andere orde dan in de rest van
Nederland. De veiligheidsrisico's en de kans op aardbevingen en daardoor veroorzaakte schade zijn bij
de gaswinning uit de kleine velden aanzienlijk kleiner.
Gaswinning leidt tot bodemdaling en kan leiden tot geïnduceerde aardbevingen met bodemtrilling tot
gevolg. De bodemdaling is bij gaswinning uit de kleine velden in het algemeen gering waardoor ook de
kans op schade door bodemdaling klein is. Echter, omdat schade door bodemdaling niet volledig is uit
te sluiten zullen schademeldingen die aan bodemdaling zijn gerelateerd ook worden beoordeeld door
de CM.
Als er bij gaswinning uit een klein veld schade ontstaat dan zal deze bijna altijd gerelateerd zijn aan
bodemtrilling door een geïnduceerde aardbeving. Een aardbeving kan leiden tot grotere aantallen
schademeldingen binnen korte tijd na de aardbeving. Zo hebben de aardbeving met magnitude 2,3 in
Emmen op 30 september 2015 en de aardbeving met magnitude 2,4 in Zuidlaren op 23 december 2016
tot circa 500 schademeldingen geleid.
Omdat de kans op grotere magnitudes bij gaswinning uit kleine velden klein is zullen de eventueel
veroorzaakte schades veelal een geringe omvang hebben.
Met de beoogde landelijke aanpak moeten dergelijke schademeldingen in de toekomst snel en efficiënt
afgehandeld kunnen worden. De wijze van afhandeling wordt in het Schadeprotocol Gaswinning uit
Kleine Velden op Land nader geregeld.
Bij het uitgangspunt van een laagdrempelige, transparante en snelle afhandeling van mijnbouwschade
in het kader van de landelijke aanpak past een afhandeling waarbij mogelijke onzekerheden over het
causaal verband tussen een schade en mijnbouwactiviteit niet voor rekening en risico van de burger
worden gelaten. In het schadeprotocol wordt hieraan een nadere invulling gegeven, onder meer door
de vaststelling van een beoordelingsgebied rondom het epicentrum van een aardbeving alsmede door
een bij de aard van de mijnbouwschade passende onafhankelijke en deskundige beoordeling van het al
dan niet aanwezig zijn van een causaal verband.
Onderwerpen in het schadeprotocol
Van de in hoofdstuk 3 gegeven onderwerpen voor een schadeprotocol wordt in deze paragraaf een
nadere uitwerking met toelichting gegeven.
1.
Begripsomschrijvingen
1a
Schade
Gedefinieerd wordt wat onder schade wordt verstaan waarbij wordt aangesloten bij het Burgerlijk
Wetboek (6:106 BW) en het schadeprotocol van de TCMG (en haar opvolger het IMG). In afwachting
van de verdere rechtsontwikkeling wordt de mogelijkheid voor burgers om schade vergoed te krijgen
via de landelijke aanpak beperkt tot:
13
-
fysieke schade aan woningen en vergelijkbare objecten die is veroorzaakt door bodembeweging als
gevolg van de gaswinning;
materiële schade die het direct gevolg is van deze fysieke schade, zoals aangegeven in een door de
CM vast te stellen overzicht van vaste vergoedingsbedragen.
-
1b
Beoordelingsgebied
Met het oog op een efficiënte en transparante afhandeling van schademeldingen wordt bij de landelijke
aanpak het begrip beoordelingsgebied gehanteerd. Dat is het gebied rondom het epicentrum van een
aardbeving waarbinnen schade aan bebouwing kan zijn ontstaan, terwijl dat daarbuiten vrijwel
uitgesloten is. De grootte van het beoordelingsgebied is afhankelijk van de magnitude van de
aardbeving, de diepte van het hypocentrum en de eigenschappen van de ondergrond in het
betreffende gebied. De grootte van het beoordelingsgebied is daarmee dynamisch en gekoppeld aan de
betreffende aardbeving en locatie.
De begrenzing van het beoordelingsgebied is gebaseerd op een kans van ordegrootte 10-3 (1 op 1.000)
dat in een relatief kwetsbaar pand op een locatie net buiten het beoordelingsgebied aardbevingsschade
ontstaat. Om de begrenzing vast te stellen wordt op basis van uitgevoerde metingen in combinatie met
rekenmodellen bepaald waar de opgetreden trillingssnelheid (PGV)1 2 mm/s met een overschrijdingskans van 10-2 (1 op 100)2 is geweest.
Het beoordelingsgebied wordt zo spoedig mogelijk - bij voorkeur binnen één week na de aardbeving door de CM vastgesteld en bekend gemaakt door middel van publicatie op de website van de CM.
Schademeldingen in verband met de betreffende aardbeving worden in beginsel alleen in behandeling
genomen indien de schadelocatie binnen het beoordelingsgebied ligt. Op grond van haar discretionaire
bevoegdheid kan de CM besluiten om schademeldingen van buiten het beoordelingsgebied toch in
behandeling nemen.
Toelichting:
Met het hanteren van een beoordelingsgebied wordt met name voorkomen dat schademeldingen van
buiten dit gebied, waarbij het vrijwel uitgesloten is dat de schade is veroorzaakt door de aardbeving,
inhoudelijk moeten worden beoordeeld. Het zal duidelijk zijn dat een eventuele aardbeving met een
beperkte magnitude in bijvoorbeeld Eleveld bij Assen schade zou kunnen veroorzaken in de directe
omgeving van het epicentrum, maar niet op locaties in de provincie Overijssel. Omdat bevingsschades
op locaties net buiten het beoordelingsgebied echter niet volledig zijn uit te sluiten biedt de
discretionaire bevoegdheid van de CM ruimte om dergelijke schademeldingen toch in behandeling te
nemen. Het is vrijwel zeker dat voor locaties buiten het beoordelingsgebied een andere oorzaak voor de
schade zal worden aangetoond dan beving door de gaswinning. Voor locaties binnen het
beoordelingsgebied zal uit de inhoudelijke beoordeling overigens ook kunnen blijken dat de schade het
gevolg is van een andere oorzaak dan beving door de gaswinning. Dit is des te meer het geval naarmate
de schadelocatie dichter bij de grens van het beoordelingsgebied ligt.
Met de gekozen kans van ordegrootte 10-3 (1 op 1.000) is het vrijwel uitgesloten dat buiten het
beoordelingsgebied aardbevingsschade is ontstaan. Voor het bepalen van de begrenzing van het
beoordelingsgebied is leidend waar de opgetreden trillingssnelheid (PGV) van 2 mm/s met een
overschrijdingskans van 10-2 (1 op 100) is geweest. De begrenzing wordt bepaald op basis van
uitgevoerde metingen in combinatie met rekenmodellen. Opgemerkt wordt dat trillingssnelheden
kleiner dan 2 mm/s veel voorkomen, los van aardbevingen door de gaswinning. Tevens geldt dat het
redelijkerwijs vrijwel uitgesloten is dat bij trillingssnelheden lager dan 2 mm/s aardbevingsschade
1
2
PGV staat voor Peak Ground Velocity.
De trillingssnelheid van 2 mm/s met overschrijdingskans van 10-2 sluit aan bij wat de TCMG hanteert.
14
ontstaat. De trillingssnelheid van 2 mm/s is ontleend aan SBR Trillingsrichtlijn A: Schade aan
bouwwerken: 2017. De gekozen getalswaarden volgen overigens niet uit exacte wetenschap maar
moeten worden opgevat als goed bruikbare keuzes ten behoeve van de schadeafhandeling.
Naarmate meer metingen in het bevingsgebied beschikbaar zijn kan nauwkeuriger worden bepaald in
welk gebied de trillingssnelheid van 2 mm/s is overschreden. Metingen verkleinen dus de onzekerheid
over de opgetreden trillingsnelheden.
In geval van een aardbeving geeft de CM het KNMI opdracht en instructies om het bijbehorende
beoordelingsgebied te bepalen op basis van de beschikbare resultaten van de in het betrokken gebied
uitgevoerde metingen van de opgetreden trillingssnelheden met het meetnetwerk van het KNMI in
combinatie met een rekenmodel (Ground Motion Model), dat geschikt is voor het betreffende kleine
veld. Het beoordelingsgebied wordt op deze wijze door een deskundig instituut en onafhankelijk van de
mijnbouwmaatschappij bepaald waarna de CM dit gebied vaststelt. Het KNMI geeft de ligging van het
beoordelingsgebied weer op een kaart die door de CM wordt gepubliceerd op de CM-website, zodat
burgers kunnen zien waar de begrenzing van het beoordelingsgebied ligt.
De staande praktijk is dat het KNMI direct na het optreden van een aardbeving informatie beschikbaar
stelt over de opgetreden aardbeving, zijnde het tijdstip van optreden, de magnitude, de locatie van het
epicentrum en de diepte van hypocentrum. Voorlopige informatie is 'real time' beschikbaar op de
website van het KNMI, binnen een aantal dagen gevolgd door een actualisatie op grond van een analyse
van de metingen door het KNMI. Dit geldt ook voor aardbevingen die het gevolg zijn van de gaswinning.
De CM stelt in de ‘Nadere Werkwijze Schadeafhandeling Gaswinning uit Kleine Velden op Land’ de
verdere uitwerking vast van de wijze waarop het beoordelingsgebied wordt bepaald. Dit betreft onder
meer de wijze waarop metingen en rekenmodellen worden gecombineerd.
2.
Eisen die worden gesteld aan schademeldingen
Een schade wordt gemeld bij het Landelijk Loket Mijnbouwschade. De schade kan digitaal of per post
worden gemeld.
De schademelding bevat ten minste:
a.
b.
c.
d.
e.
f.
g.
h.
i.
j.
de naam en het adres van de melder;
de datum van de melding;
de aard en het adres van het gebouw waarop de melding betrekking heeft;
de datum en het tijdstip waarop de schade is ontstaan of een inschatting daarvan;
een aanduiding van de oorzaak van de schade;
een beschrijving van de aard en de omvang van de schades en foto's daarvan;
een zo goed mogelijke schatting van het schadebedrag;
de inschatting of sprake zou kunnen zijn van een acuut onveilige situatie (zie 3);
(indien van toepassing) de melding dat de schade ook bij een ander orgaan gemeld is;
overige relevante informatie.
Een schademelding moet worden ingediend binnen een termijn van één jaar na de aardbeving. Schades
die buiten deze termijn worden gemeld worden in beginsel niet in behandeling genomen. Op grond van
haar discretionaire bevoegdheid kan de CM overigens besluiten schademeldingen die later zijn gedaan
toch in behandeling te nemen.
Toelichting:
De reden voor het opnemen van een termijn van één jaar is dat bodemtrilling als schadeoorzaak
gekoppeld is aan het optreden van een aardbeving als gevolg van de gaswinning. Naarmate meer tijd
15
verstrijkt na de aardbeving is het moeilijker het causaal verband tussen de aardbeving en de schade vast
te stellen. Informatie over opgetreden aardbevingen wordt naar buiten gebracht door het KNMI en, als
er sprake is van aardbevingen door de gaswinning uit de kleine velden, ook door de CM. Burgers in het
betreffende gebied kunnen daarvan op de hoogte zijn als zij de aardbeving al niet hebben gevoeld of
ervan hebben gehoord. De door de bodemtrilling veroorzaakte schade manifesteert zich vrijwel direct na
de aardbeving en zal normaliter binnen korte tijd kunnen worden opgemerkt en worden gemeld. De
genoemde termijn doet overigens geen afbreuk aan de wettelijke verjaringstermijnen.
3.
Regels die gelden in geval van een acuut onveilige situatie
Acuut onveilige situaties kunnen worden gemeld op de wijze die is aangegeven op de website van het
LLM.
Toelichting:
De kans op het ontstaan van acuut onveilige situaties door aardbevingen als gevolg van de gaswinning
uit de kleine velden is extreem klein maar is ook niet volledig uit te sluiten. Als dit toch gebeurt moet
duidelijk zijn welke regels gelden. Omdat er in dat geval sprake is van urgentie moet de schademelder
gebruik kunnnen maken van een speciale meldingsprocedure. Vervolgens moet de schademelding op
adequate wijze direct worden opgevolgd. Voor de procedure en de vervolgstappen kan worden
uitgegaan van de werkwijze van de TCMG bij de melding van een acuut onveilige situatie (zogenaamde
AOS-melding).
4.
Ontvangst en eerste beoordeling van de schademelding
Na ontvangst van een schademelding wordt de ontvangst daarvan bevestigd aan de melder. De CM
beoordeelt of de melding volledig en ontvankelijk is. Bij onvolledige meldingen wordt de melder
schriftelijk in de gelegenheid gesteld om de melding (zo veel mogelijk) te completeren. De CM kan
hierbij assisteren. Voor de completering geldt een termijn van twee weken.
Completering van de schademelding is niet nodig indien duidelijk is dat de schademelding niet voldoet
aan de voorwaarden bij de hierna genoemde toets op de ontvankelijkheid. In dat geval wordt de
schademelding namelijk afgewezen.
Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid wordt getoetst aan twee voorwaarden die relevant zijn
voor schades die zijn veroorzaakt door bodemtrilling als gevolg van een aardbeving door de gaswinning,
te weten:
1. er moet sprake geweest zijn van bodemtrilling als gevolg van een door de gaswinning veroorzaakte
aardbeving op het ontstaanstijdstip van de schade;
2. de schadelocatie moet in het beoordelingsgebied van de aardbeving liggen.
De schademelding is ontvankelijk indien aan deze voorwaarden is voldaan. De CM wijst vervolgens een
zaakbegeleider/contactpersoon aan, die contact opneemt met de melder en toelichting geeft over de
verdere gang van zaken.
De schademelding is niet ontvankelijk indien niet aan één of beide voorwaarden is voldaan. De CM stelt
de schademelder in dat geval op de hoogte dat de schademelding niet in behandeling wordt genomen.
De CM kan op grond van haar discretionaire bevoegdheid overigens besluiten de schademelding toch in
behandeling te nemen.
Toelichting:
Zoals eerder aangegeven is de kans op schade door bodemdaling als gevolg van de gaswinning uit de
kleine velden klein. Desondanks worden ook schademeldingen die zijn gerelateerd aan bodemdaling in
16
behandeling genomen door de CM, conform de daarvoor eventueel bestaande regelingen.
5.
De te volgen procedure
Voor de te volgen procedure bij de afhandeling van schademeldingen zijn twee varianten beschikbaar,
namelijk de standaard procedure en de versnelde procedure.
5a
Standaard procedure
Afhandeling via de standaardprocedure houdt in dat de schade door één of meer deskundigen wordt
onderzocht waarbij wordt beoordeeld of sprake is van een causaal verband tussen de schade en de
door de gaswinning veroorzaakte bodembeweging. Het onderzoek door de deskundige(n) betreft
tevens het schadebedrag voor zover de schade een causaal verband heeft met de bodembeweging.
5b
Versnelde procedure
Indien na een aardbeving grotere aantallen schademeldingen door de CM worden ontvangen kan de
CM, na consultatie van de betrokken mijnbouwmaatschappij en lokale bestuurderen, besluiten om
kleinere schades af te handelen via een versnelde procedure. De CM stelt hiertoe een gebied en een
maximum schadebedrag vast. Schademeldingen van locaties binnen het vastgestelde gebied en met
schadebedragen tot het vastgestelde maximum schadebedrag worden dan via de versnelde procedure
afgehandeld. Voor de overige schademeldingen wordt de standaard procedure gevolgd.
In de versnelde procedure beoordeelt de CM op basis van de bij de melding gevoegde stukken en de
beschikbare gegevens over de aardbeving het (vermoedelijke) causale verband tussen de schade en de
aardbeving en stelt de hoogte van het te vergoeden schadebedrag vast.
De CM kan besluiten om steekproefsgewijs door een deskundige onderzoek ter plaatse te laten doen
naar schademeldingen die worden afgehandeld via de versnelde procedure.
Toelichting:
Schadeafhandeling via een versnelde procedure houdt in dat de schade direct wordt vergoed zonder
onderzoek ter plaatse door een deskundige. Voor de afhandeling via de versnelde procedure denkt de
Tcbb aan een termijn van drie maanden na de schademelding. Voor schades met een beperkt
schadebedrag is de versnelde procedure efficiënt omdat daarmee tijd en kosten worden bespaard. Het
voor de versnelde procedure vastgestelde gebied zal in beginsel aanzienlijk kleiner zijn dan het
beoordelingsgebied.
6.
Benoeming van deskundige(n) en zienswijze van de schademelder
De door de CM te benoemen deskundigen voldoen aan expliciete eisen met betrekking tot de
deskundigheid, onafhankelijkheid en onpartijdigheid.
De schademelder wordt door de CM op de hoogte gesteld van het voornemen om één of meer
deskundigen te benoemen. De schademelder kan hierop binnen twee weken een zienswijze indienen
bij de CM.
Indien de zienswijze van de schademelder naar het oordeel van de CM daartoe aanleiding geeft kan de
CM besluiten één of meer andere deskundigen te benoemen.
7.
Onderzoek door en advies van deskundige(n)
Door de deskundige(n) wordt in opdracht van de CM onderzoek gedaan naar het causaal verband
tussen de aardbeving en de schade. Voor zover naar het oordeel van de deskundige(n) sprake is van
een causaal verband wordt de hoogte van het schadebedrag begroot door de deskundige(n).
17
Door de deskundige(n) wordt op basis van het onderzoek een adviesrapport uitgebracht aan de CM
met advies over:
-
de aard en de omvang van de gemelde schade;
of er sprake is van een causaal verband tussen de aardbeving en de gemelde schade of dat de
schade een andere evidente, aantoonbare oorzaak heeft;
of er eventueel sprake is van meerdere mijnbouwactiviteiten in het gebied die de gemelde schade
kunnen hebben veroorzaakt;
de kosten van het herstel van de fysieke schade voorzover er sprake is van causaliteit;
de omvang van eventuele materiële schade die het directe gevolg is van de gemelde fysieke
schade;
eventuele overwegingen omtrent de verdere afhandeling van de schademelding.
Toelichting:
De werkwijze van de deskundigen en de van toepassing zijnde termijnen voor het uitvoeren van het
onderzoek, de beoordeling en de rapportage worden vastgelegd in een nader door de CM vast te stellen
beoordelingskader. Bijlage B schetst hiervoor de contouren.
Bij de beantwoording van de causaliteitsvraag adviseert de Tcbb conform haar eigen praktijk de
eventuele onduidelijkheid over de schadeoorzaak in het voordeel van de schademelder te laten werken.
Er is sprake van causaliteit als de schade naar zijn aard kan zijn veroorzaakt door de aardbeving en als
er geen andere evidente aantoonbare oorzaak is.
Een schade kan in relatie staan tot zowel één of meer mijnbouwactiviteiten als tot maatregelen van
andere organisaties (bijvoorbeeld een aanpassing van het grondwaterpeil door een waterschap in
verband met een bodemdaling als gevolg van gaswinning in een gebied). In dat geval zal de deskundige
die relaties in zijn onderzoek betrekken.
8.
Zienswijze van de schademelder op het advies van de deskundige(n)
Na ontvangst van het adviesrapport van de deskundige(n) wordt dit adviesrapport naar de
schademelder gestuurd die binnen een termijn van twee weken een zienswijze kan geven op het
rapport. De termijn kan op verzoek van de schademelder door de CM worden verlengd. Het rapport
wordt ter informatie eveneens toegezonden aan de betrokken mijnbouwmaatschappij(en).
Indien de zienswijze van de schademelder naar het oordeel van de CM daartoe aanleiding geeft kan de
CM besluiten om een tweede advies aan één of meer deskundigen te vragen.
9.
Uitspraak van de CM
9a
Standaard procedure
De CM doet een schriftelijke uitspraak over het causaal verband tussen de gemelde schade en de
mijnbouwactiviteit(en), de hoogte van het te vergoeden schadebedrag en de verantwoordelijke
mijnbouwmaatschappij(en). Deze uitspraak is gebaseerd op de schademelding, het adviesrapport van
de deskundige(n) en de zienswijze van de schademelder op het adviesrapport van de deskundige(n). In
geval van meerdere mijnbouwactiviteiten in het betrokken gebied die de schade veroorzaakt kunnen
hebben (‘gestapelde mijnbouw’) bepaalt de CM het aandeel van elk van de betrokken
mijnbouwmaatschappijen in het te vergoeden schadebedrag. Indien de schade volgens de CM een
evident andere oorzaak heeft zal zij dit in de uitspraak vermelden. De uitspraak wordt naar de
schademelder gestuurd en in afschrift naar de betreffende mijnbouwmaatschappij(en).
18
9b
Versnelde procedure
De CM doet op basis van de schademelding een schriftelijke uitspraak over de hoogte van het te
vergoeden schadebedrag. De uitspraak wordt naar de schademelder gestuurd en in afschrift naar de
betreffende mijnbouwmaatschappij(en).
10.
Vergoeding van de schade
Schadebedragen worden vergoed zodra de schademelder aan de CM heeft bevestigd in te stemmen
met het door de CM vastgestelde schadebedrag. Voor de vergoeding van vastgestelde schadebedragen
zijn er naar keuze van de schademelder drie mogelijkheden:
1. Het te vergoeden schadebedrag wordt - indien het schadebedrag niet hoger is dan het maximum
bedrag van de versnelde procedure - binnen vier weken na ontvangst van de instemming van de
schademelder door de mijnbouwmaatschappij(en) rechtstreeks aan de schademelder betaald.
2. Het te vergoeden schadebedrag wordt binnen vier weken na de overlegging van betaalde facturen
betreffende het uitgevoerde schadeherstel door de mijnbouwmaatschappij rechtstreeks aan de
schademelder betaald.
3. Het te vergoeden schadebedrag wordt binnen vier weken na ontvangst van facturen van de partij
die het schadeherstel heeft uitgevoerd door de mijnbouwmaatschappij aan deze partij betaald.
Indien de schademelder niet instemt met het door de CM vastgestelde schadebedrag houdt de
schademelder het recht om de schade te laten beoordelen door de civiele rechter.
19
5. Vervolgstappen
Landelijk Loket Mijnbouwschade
De Staat initieert dat het bestaande LLM verder wordt ontwikkeld als centraal meldpunt voor
mijnbouwschade en als centraal informatiepunt voor mijnbouwactiviteiten.
Commissie Mijnbouwschade
De Staat stelt een landelijke Commissie Mijnbouwschade (CM) in. De CM stelt haar werkwijze en
beoordelingskader vast.
Uitvoeringsorganisatie
De Staat voorziet in een adequate uitvoeringsorganisatie die beschikbaar is voor en die wordt
aangestuurd door de CM. Overwogen kan worden om tezijnertijd tot een gezamenlijke
uitvoeringsorganisatie te komen met de TCMG. Hierover dient nadere afstemming met EZK en TCMG
plaats te vinden. Belangrijk is dat door de CM grotere aantallen schademeldingen snel kunnen worden
afgehandeld.
Schadeprotocol Gaswinning uit Kleine Velden op Land
De Staat stelt een Schadeprotocol Gaswinning uit Kleine Velden vast. Ter uitvoering daarvan maakt de
CM op basis van het Schadeprotocol nadere afspraken met het KNMI voor het tijdig leveren van
kaarten aan de CM waarop beoordelingsgebieden zijn aangegeven.
Convenant Gaswinning uit Kleine Velden op Land
De Staat sluit met de mijnbouwmaatschappijen NAM, Vermilion en Taqa een Convenant Gaswinning uit
Kleine Velden op Land, waarin naast de aansprakelijkheid van de maatschappijen onder meer ook de
zorgplicht van de Staat en de reikwijdte van de daarmee samenhangende publieke regie vastgelegd
wordt.
Gebiedsarrangementen Gaswinning uit Kleine Velden op Land
De Staat bevordert dat burgers en lokale overheden worden betrokken bij mijnbouwactiviteiten in hun
omgeving en stimuleert via omgevingsprocessen de totstandkoming van Gebiedsarrangementen op
basis van lokale projectvoorstellen met bijdragen van de betrokken mijnbouwmaatschappijen en de
Staat.
Overgangsregeling Gaswinning uit Kleine Velden op Land
Vanuit de huidige situatie, waarbij burgers hun schade als gevolg van de gaswinning moeten melden bij
de betreffende mijnbouwmaatschappij en waarbij de mijnbouwmaatschappijen de schade afhandelen,
kan gefaseerd worden toegewerkt naar de gewenste eindsituatie met de landelijke aanpak voor de
schadeafhandeling gaswinning uit de kleine velden. Een kwartiermaker kan deze overgang
voorbereiden.
Na gereedkomen van het Schadeprotocol Gaswinning uit Kleine Velden op Land en het beschikbaar
komen van een uitvoeringorganisatie kan desgewenst de Tcbb - vooruitlopend op de instelling van de
CM - de rol van Tijdelijke CM vervullen.
Regeling openstaande meldingen buiten Groningenveld en gasopslag Norg
Er zijn buiten het Groningenveld en de gasopslag Norg nog diverse schademeldingen die niet zijn
afgehandeld. Werk een regeling uit om deze schademeldingen alsnog adequaat af te handelen.
20
Uitwerking voor overige mijnbouwtypes
Parallel aan de totstandkoming van de landelijke aanpak voor de gaswinning uit de kleine velden kan op
overeenkomstige wijze gewerkt worden aan de totstandkoming van de landelijke aanpak voor de
overige types mijnbouw, namelijk de zoutwinning, de geothermie en de na-ijlende gevolgen van de
kolenwinning in Limburg. Het Schadeprotocol Gaswinning uit Kleine Velden op Land kan daarbij
fungeren als model voor de schadeprotocollen bij de overige types mijnbouw.
Met betrekking tot mijnbouwschades door de naijlende gevolgen van de kolenwinning in Limburg
wordt nog opgemerkt dat in een aantal gevallen geen mijnbouwmaatschappij meer aangesproken kan
worden voor vergoeding van die mijnbouwschades. In die gevallen zou de Staat (al dan niet samen met
andere partijen) kunnen voorzien in de vergoeding van de mijnbouwschade (rechtstreeks of via een
fonds).
21
Bijlage A
Geconsulteerde instanties en personen
Bewonersgroepen
Bewonersvereniging Stop Gaswinning Marsdijk Nu
Dorpsbelangen Ternaard
Dorpsbelang Wierum
Stichting Fêste Grûn Noord-east Fryslân
Landelijke en lokale bestuurders
EZK
IPO
VNG
Provincies: Drenthe, Overijssel, Noord-Brabant, Noord- en Zuid-Holland
Gemeentes: Aa en Hunze, Assen, de Fryske Marren, Hardenberg, Heerenveen, Tubbergen,
Weststellingwerf, Westerkwartier, Woerden
Mijnbouwmaatschappijen
NAM
Vermilion
Taqa
ONE
Nogepa
Overige instanties
TCMG
KNMI
Mijnraad
SodM
RVO
22
Bijlage B
Beoordelingskader schade
1. Inleiding
Het achterhalen van de oorzaak of oorzaken van schade aan gebouwen is een lastige opgave, zeker als
aardbevingen daarbij een rol kunnen spelen. De grootste knelpunten vanuit technisch oogpunt zijn:
-
-
-
Bij het vaststellen van de technische causaliteit is de vraag of er een verband is tussen een bepaalde
gebeurtenis (in het verleden) en de (op een bepaald moment) geconstateerde schade. Het
tijdsaspect speelt daarbij een grote rol. Bij bevingsschade gaat het gewoonlijk om schade die
gelijktijdig met de beving, of kort daarna, optreedt. Daartegenover treedt zettingsschade
gewoonlijk pas op vele jaren nadat een woning is gebouwd, verbouwd, bijgebouwd, of nadat een
verandering in de omgeving heeft plaatsgevonden.
Hoeveel onderzoek moet worden uitgevoerd om tot een uitspraak over de causaliteit te komen? Er
is een tendens om bij gebouwopnames alle aanwezige schades fotografisch vast te leggen en deze
één voor één te analyseren. Worden de beoordelingsresultaten beter bij een uitgebreider
onderzoek en hoe verhouden de onderzoekskosten zich tot de opgetreden schade?
Hoe groot is het bij een aardbeving te beschouwen gebied? De door een beving veroorzaakte
trillingen zijn op korte afstand van het epicentrum relatief groot en op grote afstand relatief klein.
Op welke afstand is de trillingssnelheid zo klein geworden dat er redelijkerwijs geen schade aan
gebouwen door de beving meer valt te verwachten c.q. veroorzaakt kan zijn?
2. Onderzoek oorzaken bouwkundige schade in Groningen
Bouwkundige schade doet zich vaak voor in de vorm van scheuren in metselwerk. In de studie naar
bouwkundige schade in Groningen3 is aan de hand van 69 case studies van gebouwen gekeken welke
afzonderlijke oorzaken of combinaties van oorzaken een rol kunnen hebben gespeeld bij het ontstaan
van schade. Daartoe zijn scenario’s beschouwd om de schade te kunnen verklaren naar type, aard en
voorkomen. In het onderzoeksrapport worden de mogelijke oorzaken van schade in drie
hoofdcategorieën onderverdeeld:
-
gebouwgebonden oorzaken;
ongelijkmatige zettingen;
bevingen.
Gebouwgebonden oorzaken zijn die oorzaken die uitsluitend samenhangen met het gebouw, de
geometrie, de toegepaste bouwmaterialen en constructiewijzen en met de krachtswerking in het
gebouw. Deze oorzaken staan los van de lokale situatie. Gebouwgebonden oorzaken zijn niet specifiek
voor de onderzochte panden of voor de provincie Groningen. Deze oorzaken komen in heel Nederland
voor.
Zettingen en zettingsverschillen kennen een breed spectrum van achterliggende of dieper liggende
oorzaken die sterk worden bepaald door specifieke lokale omstandigheden. In vrijwel alle onderzochte
gevallen is de situatie van de fundering in combinatie met de lokale ondiepe ondergrond de
belangrijkste factor bij het ontstaan van zettingen en zettingsverschillen. Voor de verklaring van de
bouwkundige schade speelt deze oorzaak een grote rol. De meeste onderzochte panden staan niet op
palen en zijn zogenaamd ‘op staal’ (= ondiep) gefundeerd.
3
Ir. P.C. van Staalduinen, dr. ir. K.C. Terwel, prof. dr. ir. J.G. Rots, Onderzoek naar de oorzaken van bouwkundige
schade in Groningen, Methodologie en case studies ter duiding van de oorzaken, TU Delft, Faculteit Civiele
Techniek en Geowetenschappen, Rapportnummer CM-2018-01, 11 juli 2018
23
Bevingen zijn als schadebijdragende factor moeilijk uit te sluiten van de best verklarende scenario’s,
maar vallen tegelijk ook moeilijk als zodanig te bewijzen. Het schadebeeld biedt hiervoor meestal
onvoldoende aanknopingspunten. Waar combinaties van bevingen met andere oorzaken optreden, lijkt
bij lichte bevingen het schadebeeld vooral gerelateerd te zijn aan andere onderliggende oorzaken. Het
kan echter zijn dat de beving de 'trigger' is geweest voor het ontstaan van de schade. Voor het
betrouwbaar bepalen van de invloed van de beving op de schade is kennis van het moment van het
ontstaan van de schade essentieel.
In gemiddeld 70% van de schades kon op basis van de beschikbare schadeopnamerapporten een best
verklarend scenario in de studie worden geformuleerd. In de overige gevallen waren er te veel opties of
was de kwaliteit van de informatie over de schade onvoldoende om tot een oordeel te komen. Eén van
de conclusies van het rapport is dat in Groningen gebouwgebonden oorzaken en ongelijkmatige
zettingen de belangrijkste schadeoorzaken zijn. Gebleken is dat gebouwen van na 1970 mede op basis
van beter grondonderzoek beter zijn gefundeerd: de schade door zettingen is bij deze gebouwen hier
aanzienlijk geringer.
3. Gaswinning uit kleine velden
De studie biedt een goede basis voor de beoordeling van eventuele schade door gaswinning uit kleine
velden. De bevindingen over gebouwgebonden schade hebben een breder toepassingsgebied dan
alleen de provincie Groningen en hetzelfde geldt voor schade als gevolg van ongelijkmatige zettingen:
ondiepe funderingen op een samendrukbare klei-ondergrond komen niet alleen in de provincie
Groningen voor, maar op veel meer plaatsen in Nederland. Het betreft dan vooral de wat oudere
bebouwing.
Voor de beoordeling van de oorzaak (of oorzaken) van gemelde schades en de beantwoording van de
causaliteitsvraag hanteert de CM een beoordelingskader waarbij deskundigen als volgt te werk gaan:
-
-
stel per schadegeval een best verklarend scenario op met toepassing van de hiervoor genoemde
drie hoofdcategorieën;
houdt bij het trekken van de uiteindelijke conclusie rekening met de grotere onzekerheid rond het
vaststellen van de schadeoorzaak ‘bevingen’ in vergelijking met de schadeoorzaken
‘gebouwgebonden schade’ en ‘ongelijkmatige zettingen’;
eventuele onduidelijkheid over de schadeoorzaak werkt in het voordeel van de schademelder.
Voor het vaststellen en beoordelen van de schade adviseert de Tcbb de onderzoeken op locatie beperkt
te houden tot de schade die door de bewoner is gemeld en dus niet alle onvolkomenheden in een
gebouw te gaan fotograferen en analyseren. De Tcbb vindt het belangrijk dat de schade wordt
onderzocht en beoordeeld door deskundigen op het gebied van bouwconstructies en ondiepe
ondergrond. Die deskundigen zijn tevens verantwoordelijk voor het opstellen van het adviesrapport
aan de Commissie Mijnbouwschade.
Met betrekking tot de schadelocatie is van belang dat rekening wordt gehouden met de
trillingssnelheden die door een beving kunnen zijn opgetreden in vergelijking met de trillingssnelheid
waarbij schade is te verwachten. De gevoeligheid van het bouwdeel voor trillingsschade is daarbij een
belangrijke parameter. De SBR Trillingsrichtlijn A: Schade aan bouwwerken: 2017 biedt daarvoor goed
bruikbare informatie.
24
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/1bbf8660-55ec-4e10-9628-6793a60530fd
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2018–2019
2
Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de
regering gegeven antwoorden
2568
Vragen van het lid Beckerman (SP) aan de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties over het grote tekort aan sociale huurhuizen (ingezonden
29 maart 2019).
Antwoord van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties)
(ontvangen 7 mei 2019).
Vraag 1
Kent u het bericht en de oproep van Federatie Opvang dat het «tekort sociale
huurwoningen is zo groot dat er een deltaplan nodig is»?1 Wat is uw reactie
daarop?
Antwoord 1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Vraag 2
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er snel structureel meer betaalbare, sociale
huurhuizen komen, zonder dat de kwaliteit van de huizen achteruit gaat en
zonder dat er wordt getornd aan huurdersrechten?
Antwoord 2
Het is belangrijk om een woning te hebben. In alle segmenten zijn momenteel tekorten, op lokaal niveau verschillen die sterk. Het woningtekort in
Nederland heeft dan ook mijn bijzondere aandacht. Ik ben daarom volop
bezig met maatregelen op alle terreinen van de woningmarkt. Ik pak de
samenwerking met anderen op daar waar die het meest effectief is: regionaal,
sectoraal en thematisch. Het gaat daarbij om maatregelen en afspraken die
zich richten op het bouwen van meer woningen, maar zeker ook maatregelen
die bijdragen aan de betaalbaarheid. Zo werk ik aan de uitvoering van de
Nationale Woonagenda, woondeals in gebieden met de meeste druk op de
woningmarkt, een stimuleringsaanpak flexwonen om te zorgen voor meer
tijdelijke woonruimte komt voor spoedzoekers (conform motie Ronnes c.s._),
het Actieplan Dak- en Thuisloze Jongeren, de Meerjarenagenda Beschermd
Wonen en Maatschappelijke Opvang, het Actieplan Studentenhuisvesting, de
Actie-agenda Vakantieparken, uitwerking van de aanbevelingen van de
1
ah-tk-20182019-2568
ISSN 0921 - 7398
’s-Gravenhage 2019
NOS, 24 maart 2019, https://nos.nl/artikel/2277427-tekort-sociale-huurwoningen-is-zo-groot-dater-een-deltaplan-nodig-is.html
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, Aanhangsel
1
Samenwerkingstafel middenhuur, de actielijn Wonen en Zorg uit Programma
Langer Thuis, en de evaluatie van de herziene Woningwet. Bovendien maak
ik vaart met de uitwerking van afspraken uit het Sociaal Huurakkoord dat
Aedes en de Woonbond met elkaar sloten. Daarmee hebben huurders de
komende jaren meer zekerheid over de betaalbaarheid van hun woning.
Uiteindelijk ben ik niet degene die woningen bouwt, daar staan andere
partijen voor aan de lat. Specifiek voor sociale huurwoningen gebeurt er al
veel. Zo heeft Aedes in haar Woonagenda de ambitie uitgesproken om 30.000
woningen per jaar te bouwen en sloot zij met de Woonbond het Sociaal
Huurakkoord om de betaalbaarheid van huurwoningen te borgen.
Vraag 3
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de norm blijft dat mensen een vast en geen
tijdelijk huurcontract hebben aangezien u en een deel van de Kamer
«flexwonen» wil stimuleren?
Antwoord 3
Voor mij is de norm dat het voor iedereen bereikbaar moet zijn om prettig en
betaalbaar te wonen, ook als je met spoed een woning nodig hebt en
nergens anders terecht kunt omdat je bijvoorbeeld onvoldoende inschrijftijd
hebt opgebouwd. Flexwonen biedt voor spoedzoekers een uitkomst, al is dat
maar voor een bepaalde periode. Het zorgt ervoor dat je snel een dak boven
je hoofd hebt en niet verder in problemen terecht komt na bijvoorbeeld een
scheiding, ziekte of ontslag. Daarmee heeft de woningzoekende tijd, rust en
ruimte om een volgende stap voor te bereiden.
Vraag 4
Waar moeten bewoners van een tijdelijke woning naar toe als hun huurcontract afloopt maar er geen andere beschikbare en betaalbare woning is?
Antwoord 4
Bij het hanteren van tijdelijke huurcontracten is het perspectief op andere
woonruimte na afloop van het huurcontract erg belangrijk. Het verschilt per
regio en ook per woningzoekende hoe dat perspectief eruitziet en welke
aanvullende acties daarvoor vanuit de verhuurder of de huurder nodig zijn. In
de meeste woningmarktregio’s is het geen probleem om na afloop van een
tijdelijk huurcontract van bijvoorbeeld twee (maximumduur tijdelijke
overeenkomst voor zelfstandige woningen) of vijf jaar (maximumduur voor
tijdelijke overeenkomst van onzelfstandige woonruimte) voor reguliere
woonruimte in aanmerking te komen. Sommige spoedzoekers stromen op
eigen initiatief na verloop van tijd uit naar een koopwoning of huurwoning in
de vrije sector. Andere woningzoekenden hebben meer hulp nodig en worden
daar vaak vanuit een flexibele woonoplossing bij geholpen. Veel gemeenten
hebben er bovendien voor gekozen om de al opgebouwde wachttijd in het
woonruimteverdeelsysteem niet te laten vervallen bij het aanvaarden van een
flexibele woonoplossing met een tijdelijk contract. Zeker in kraptegebieden is
dit een belangrijke maatregel.
Overigens is voor mij juist het bieden van perspectief voor spoedzoekers een
belangrijke reden om in te zetten op flexwonen. Daarmee kunnen onwenselijke woonsituaties of dakloosheid voorkomen worden. Op maatschappelijk
niveau kunnen we de kosten voor opvang en handhaving terugdringen en
tegelijkertijd verloedering tegengaan door transformatie van leegstaande
gebouwen naar flexwonenoplossingen.
Vraag 5
Hoe verhoudt uw beleid om de verkoop van sociale huurhuizen te stimuleren
zich tot het tekort aan minstens 80 duizend sociale huurwoningen? Bent u
bereid uw beleid te herzien en de verkoop aan derden, met name particuliere
beleggers, te stoppen?
Antwoord 5
Beslissingen om sociale huurwoningen te verkopen worden door de
corporatie gemaakt in overleg met de gemeente en de huurdersorganisatie.
De omvang van de benodigde voorraad aan sociale huurwoningen, de
samenstelling daarvan en de spreiding over de wijken zijn bij uitstek
onderwerpen die aan bod komen in het overleg tussen corporatie, gemeente
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, Aanhangsel
2
en huurdersorganisatie in het kader van het maken van prestatieafspraken.
Dan zal ook blijken of er een overschot is aan bepaalde (typen) woningen,
waarbij verkoop een optie is, en een tekort aan andere. Bij de vertaling
hiervan naar de prestatieafspraken kan worden vastgelegd hoe groot de
omvang van de sociale woningvoorraad moet zijn en/of welke woningen
verkocht kunnen worden. Dit biedt een waarborg dat de sociale woningvoorraad van de gewenste grootte en samenstelling is. De opbrengsten van de
verkopen kunnen worden aangewend voor de volkshuisvestelijke opgaven
van de corporatie, waaronder nieuwbouw.
De verkoopregels worden in zoverre vereenvoudigd dat de thans voorgeschreven gemeentelijke zienswijze op verkopen kan vervallen indien er
prestatieafspraken zijn gemaakt zoals hiervoor beschreven. Zijn deze
prestatieafspraken er niet, dan blijft een gemeentelijke zienswijze verplicht.
Overigens geldt deze regeling alleen voor potentieel te liberaliseren woningen, voor blijvend gereguleerde woningen blijft een zienswijze van de
gemeente en van de huurdersorganisatie verplicht. Gegeven deze waarborgen is er geen reden om verkopen, waaronder verkopen aan beleggers, te
stoppen.
Vraag 6
Zijn er nog steeds op korte termijn 10 duizend huurhuizen nodig of is dit
aantal inmiddels gegroeid, omdat Federatie Opvang, GGZ Nederland en de
RIBW Alliantie al in 2016 meldden dat er snel 10 duizend extra woningen
nodig waren voor doelgroepen uit opvang en ggz? Wat heeft u sinds die
oproep gedaan om mensen uit de maatschappelijke opvang en de ggz aan
een betaalbaar huis te helpen?2
Antwoord 6
Hoeveel woningen precies op landelijk niveau nodig zijn voor mensen die
door de ambulantisering van de ggz, het beschermd wonen en de maatschappelijk opvang zelfstandig (begeleid) gaan wonen is niet bekend. De
vraag naar woningen met bijbehorende randvoorwaarden als passende
begeleiding is een opgave die van regio tot regio verschilt en lokaal moet
worden opgepakt. Gemeenten kijken hierbij breder dan alleen deze doelgroepen. Bij het door BZK en VWS gefinancierde kennis- en experimentenprogramma «Langer Thuis» van Platform31 wordt gekeken naar goede voorbeelden om de lokale opgave met betrekking tot wonen en zorg van gemeenten
in beeld te brengen. In dat kader wordt ook een landelijke uitvraag gedaan bij
gemeenten, naar of zij de opgave in beeld hebben voor specifieke doelgroepen zoals ouderen en doorstroom uit maatschappelijk wonen en beschermd
wonen, en hoe groot die opgave is.
De Staatssecretaris van VWS en ik stimuleren onder andere via de Nationale
woonagenda en de Meerjarenagenda Beschermd Wonen en Maatschappelijke
Opvang dat gemeenten, corporaties, en huurdersorganisaties, bij voorkeur
samen met zorgaanbieders en het sociaal domein, (prestatie)afspraken te
maken over het beschikbaar maken van woonruimte voor mensen die
uitstromen uit intramurale voorzieningen naar de wijk. In het kader van de
Meerjarenagenda is bestuurlijk afgesproken dat regio’s in 2019 concrete
uitvoeringsafspraken maken over de uitstroom uit beschermd wonen en
maatschappelijke opvang, waaronder over het realiseren van voldoende
beschikbare en betaalbare wooneenheden en een breed arsenaal van
woonvarianten.
In recent onderzoek geeft 72% van de ondervraagde corporaties aan
afspraken te hebben voor de directe bemiddeling van dergelijke groepen naar
zelfstandige huisvesting.
Het is belangrijk om niet alleen afspraken over passende en de betaalbare
huisvesting en de ontwikkeling van een scala aan diverse woonvormen te
maken, maar juist ook over afspraken te maken over de noodzakelijke
randvoorwaarden, zoals op- en afschaalbare begeleiding, spreiding over
buurten, weten waar partijen terecht kunnen bij woonoverlast, het op orde
krijgen van schulden, en een zachte landing van mensen in de wijk. In het
kader hiervan ondersteunt het Rijk de uitbreiding van actieprogramma «Weer
Thuis!» van initiatiefnemers VNG, Aedes, Federatie Opvang, Leger des Heils
2
https://www.opvang.nl/site/item/woningnood-kwetsbare-groepen-op-agenda-tweede-kamer
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, Aanhangsel
3
en de RIBW Alliantie met 10 extra regio’s. Bovendien is er vanuit het door
BZK en VWS ondersteunde programma «Weer Thuis in de Wijk» bij Platform31 een reeks aan relevante publicaties en leerkringen opgeleverd die
lokale partijen helpen bij het in kaart brengen van de lokale opgave en het
vormgeven van een goed samenwerkingsproces.
Vraag 7
Waar kunnen mensen terecht die urgent een woning nodig hebben, zoals
mensen van wie hun relatie stuk loopt en zij toevallig wonen in een regio
waar er woningnood heerst?
Antwoord 7
Mensen die urgent een woning nodig hebben in een regio waar schaarste is,
kunnen afhankelijk van hun (financiële) mogelijkheden zelf woonruimte op de
woningmarkt zoeken. Wanneer dat niet in de eigen regio mogelijk is, vergroot
het de slagingskansen om het zoekgebied te vergroten.
Afhankelijk van het lokale beleid kunnen woningzoekenden in aanmerking
komen voor een urgentieverklaring. Gemeenten kunnen dit verankeren in een
huisvestingsverordening. In gemeenten zonder huisvestingsverordening
beslissen corporaties zelf welke groepen in aanmerking kunnen komen voor
urgentie.
Het verlenen van urgentie aan specifieke doelgroepen is een verdeling van
schaarste op de woningmarkt. Het spreekt voor zich dat naarmate gemeente
meer groepen aan urgentieregelingen toevoegt, deze aan kracht inboeten. In
geval van schaarste is het daarnaast verstandig om lokaal de woningbouwplannen af te stemmen op de kwalitatieve woningbehoefte, zowel op de
lange als de korte termijn. Naast reguliere huur- en koopwoningen kan ook
een meer flexibele woningvoorraad helpen om mensen snel van een woning
te voorzien. Met de stimuleringsaanpak Flexwonen zal het Rijk gemeenten en
andere betrokken bij de totstandkoming van meer flexibele en tijdelijke
woningen ondersteunen, conform motie Ronnes c.s. over een noodplan
woningbouw. Daarmee wordt voorkomen dat groepen mensen hun toevlucht
zoeken tot (informele) woonoplossingen die minder geschikt zijn, zoals het
wonen op vakantieparken en jachthavens.
Vraag 8
Kunt u schematisch aangeven hoe u de tien aangenomen moties over het
aanpakken van de woningnood onder met name kwetsbare groepen heeft
uitgevoerd, per motie? Kunt u aangeven hoeveel extra betaalbare huurwoningen er bij zijn gekomen tussen 2015 en 2019 of vindt u dat de moties niet
voldoende of naar behoren zijn uitgevoerd?3
3
Tien aan aangenomen moties over aanpak woningschaarste voor m.n. kwetsbare groepen
tussen 2015 en 2019 (bron: Federatie Opvang, brief 29 januari 2019, documentnummer
2019D03599)
1. 22 januari 2015 Motie van het lid Berckmoes-Duindam c.s. over de beschikbaarheid van
voldoende betaalbare huurwoningen voor uitstroom maatschappelijke opvang (29 325,
nr. 71)
2. 8 oktober 2015 Motie Linda Voortman voor ontwikkeling actieplan nieuwkomers/
herstarters op de woningmarkt (34 300 XVIII, nr. 290)
3. 10 december 2015 Motie Bashir over meer betaalbare huurwoningen voor ouderen of
mensen met een beperking (19 637, nr. 2100)
4. 17 maart 2016 Motie van het lid Berckmoes-Duindam c.s. over gemeenten stimuleren om
de uitstroom uit de maatschappelijke opvang te bevorderen (29 325, nr. 76)
5. 31 mei 2016 Motie Albert de Vries om maatregelen regering hoe deze op korte termijn
gaat voorzien in behoefte aan betaalbare sociale huurwoningen en middeldure huurwoningen (32 847, nr. 230)
6. 20 juni 2017 Motie Ronnes over een plan om het tekort aan geschikte huurwoningen voor
verwarde personen weg te werken (29 453, nr. 444)
7. 11 december 2017 Motie Dik-Faber en Voortman over uitbreiding van het actieprogramma
Weer Thuis (34 775, nr. 33) (motie is per einde 2018 uitgevoerd)
8. 29 mei 2018 Motie Koerhuis en Dik-Faber over tijdelijke huisvesting (32 847, nr. 396)
9. 12 november 2018 Motie Ronnes c.s. over oppakken van maatschappelijke opgaven door
de corporaties (35 000 VII, nr. 52)
10. 29 november 2018 Motie René Peters over een actieplan om uithuiszettingen te voorkomen (35 000 XV, nr. 53)
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, Aanhangsel
4
Antwoord 8
Hieronder treft u een schema met verwijzing naar de stukken waarin de
uitvoering van de betreffende moties is toegelicht.
Motie
Motienummer
Afgedaan
Berckmoes-Duindam
c.s.
Voortman
TK 2014–2015, 29 325 nr. 71
TK 2015–2016, 29 325, nr. 74
TK 2015–2016, 34 300-XVIII, nr.
29
TK 2015–2016, 19 637, nr. 2100
TK 2015–2016, 29 325, nr. 76
TK 2015–2016, 32 847, nr. 228
TK 2016–2017, 32 847, nr. 294
TK 2018–2019, 32 847, nr. 428
TK 2018–2019, 32 847, nr. 428
Koerhuis/Dik-Faber
TK 2015–2016, 32 847, nr. 230
TK 2016–2017, 29 453, nr. 444
TK 2017–2018, 34 775-XVIII, nr.
33
TK 2017–2018, 32 847, nr. 396
Ronnes c.s.
TK 2018–2019, 35 000-VII, nr. 52
Peters
TK 2018–2019, 35 000-XV, nr. 53
Bashir
Berckmoes-Duindam
c.s.
De Vries
Ronnes
Dik-Faber/Voortman
TK 2015–2016, 32 847, nr. 228
TK 2015–2016, 32 847, nr. 228
Loopt mee in halfjaarlijkse
rapportage over plancapaciteit
In voorbereiding, zie ook TK
2018–2019, 32 847, nr. 472
In voorbereiding
Het aantal goedkope huurwoningen (huurprijs onder de kwaliteitskortingsgrens van € 414,02 in 2017) en betaalbare huurwoningen (huurprijs tussen de
kwaliteitskortingsgrens van € 414,02 en de aftoppingsgrens van € 635,05 in
2017) in de corporatiesector bij elkaar opgeteld nam toe van 1.785.011
zelfstandige woningen begin 2015 tot 1.833.828 zelfstandige woningen eind
2017 (bron: verantwoordingsinformatie woningcorporaties). Dit is tevens het
meest recente moment waarover de data beschikbaar zijn.
Vraag 9
Klopt het dat de wachttijden bij De Alliantie kunnen oplopen tot 20 jaar? Zo
ja, hoe verklaart u dat?4
Antwoord 9
De genoemde wachttijd in het krantenartikel in «Almere deze week» d.d.
25 februari 2019 is een prognose. Of deze prognose realistisch is kan ik niet
beoordelen. De wacht- en zoektijd voor personen die zich nu inschrijven is
afhankelijk van de ontwikkeling van het aantal woningzoekenden, van de
woningvoorraad en ook van de eisen die een woningzoekende aan een
woning stelt.
In de woningnetregio Almere was de inschrijfduur bij verhuring in 2017
gemiddeld 8,6 jaar. Dit blijkt uit het onderzoek Stand van de woonruimteverdeling (zie volgende vraag). De zoekduur in deze regio is niet bekend, maar
uit landelijke cijfers blijkt dat de zoekduur veel korter is dan de inschrijfduur.
Vraag 10
Wat is de laatste stand van zaken van wacht- en zoektijden in ons land voor
sociale huurhuizen? Kunt u overzicht geven per woningmarktregio, en zo nee
bent u bereid dat te onderzoeken?
Antwoord 10
Op 4 april heb ik twee onderzoeksrapporten aan uw Kamer gestuurd over
wacht- en zoektijden: Stand van de woonruimteverdeling en Ruimte voor
wonen, over de resultaten van het Woon Onderzoek Nederland 2018. Hierin
worden de wacht- en zoektijden per regio beschreven. In de Staat van de
Volkshuisvesting 2019 die in mei aan de Kamer wordt aangeboden zal ik
ingaan op de uitkomsten.
Vraag 11
Hoe verhoudt het eisen van extra belastingen op sociale huurhuizen, in de
vorm van de verhuurderheffing en de uitwerking van ATAD, zich tot het
oplossen van de tekorten in de sociale huursector?
4
http://www.almeredezeweek.nl/nieuws/1496512-woningnood-legt-druk-op-gezinsleven-karinkleis-waterink
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, Aanhangsel
5
Antwoord 11
Corporaties zijn Vpb-plichtig, waardoor algemene fiscale maatregelen die de
Vpb betreffen, zoals de ATAD-maatregelen, ook hen kunnen raken. Bij de
verhuurderheffing is de grondslag de WOZ-waarde, waardoor in principe de
heffingslast toeneemt als de WOZ-waarde stijgt.
Zoals aangegeven in mijn brief_ van 6 maart jl. zal ik onderzoek uitzetten naar
de omvang en kosten van de maatschappelijke opgaven voor woningcorporaties in relatie tot de financiële slagkracht van de corporatiesector op lange en
korte termijn, zowel landelijk als regionaal. Eind 2019 verwacht ik de Kamer
de resultaten van deze onderzoeken te kunnen presenteren.
Vraag 12
Wat is uw reactie op de woorden van de bestuurssecretaris van Lefier die
stelt: «Uitgelezen moment om de verhuurderheffing af te schaffen, onder
voorwaarde dat wij corporaties elke euro die ons dat bespaart inzetten ten
dienste van de volkshuisvesting», gezien het begrotingsoverschot van maar
liefst 11 miljard euro? Bent u bereid om de extra belastingen voor de sociale
huursector om te zetten in een investeringsplicht, zodat er meer geld vrij
komt voor nieuwbouw, verduurzaming en lagere huurprijzen?5 6
Antwoord 12
In reactie op de woorden van de bestuurssecretaris van Lefier stel ik vast dat
corporaties in beginsel hun beschikbare middelen te allen tijde dienen in te
zetten ten dienste van de volkshuisvesting. Dit geldt ongeacht een eventuele
afschaffing van de verhuurderheffing. Ik ga ervan uit dat ook Lefier zijn
middelen inzet ten behoeve van de volkshuisvesting.
Verder blijkt uit de verantwoordingsgegevens en prospectieve informatie van
de corporaties en uit de indicatieve bestedingsruimte woningcorporaties
(IBW) dat in het algemeen geldt dat corporaties nog voldoende middelen
hebben om te investeren. Dit geldt zeker op de korte termijn. Om corporaties
toch te blijven stimuleren om te investeren, hebben we dit jaar de verhuurderheffing structureel met 100 miljoen euro verlaagd en is er een heffingsvermindering voor het investeren in verduurzaming geïntroduceerd. Hierdoor is
er reeds meer geld vrijgekomen om te investeren. Desondanks blijf ik de
investeringscapaciteit van corporaties in de gaten houden, onder meer via het
aangekondigde onderzoek uit de brief van 6 maart jl., waarop ik in vraag 11
ook al ben ingegaan.
5
6
Twitter 26 maart 2019, https://twitter.com/ErikRTimmer/status/1110531601467953154
NOS, 26 maart 2019, https://nos.nl/artikel/2277617-begrotingsoverschot-stijgt-meer-danverwacht.html
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, Aanhangsel
6
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/ead691aa-cef2-487f-aea0-415afe16288b
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2018–2019
34 170
Chronisch Vermoeidheidssyndroom (ME/CVS)
Nr. 5
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR MEDISCHE ZORG
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 maart 2019
Op 27 november 2018 heeft u een petitie en een rapport ontvangen van de
Stichting Steungroep ME en Arbeidsongeschiktheid, ME/CVS Stichting
Nederland en ME/cvs Vereniging betreffende «Ervaringen van
ME-patiënten met de medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid
door het UWV». Met betrekking tot de sociaal medische (her)beoordelingen van mensen die een uitkering aanvragen stuur ik u deze brief mede
namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
In de petitie wordt verzocht de adviezen van het rapport dat de Gezondheidsraad op 19 maart 2018 publiceerde met betrekking tot myalgische
encefalomyelitis/chronisch vermoeidheidssyndroom (ME/CVS) op te
volgen. De Gezondheidsraad deed daarin de volgende aanbeveling:
medische beoordelaars in het kader van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen [...] erop te wijzen dat ME/CVS een ernstige ziekte is die gepaard
gaat met substantiële functionele beperkingen en de keuze van een
patiënt om geen cognitieve gedragstherapie (CGT) of oefentherapie te
doen niet te beschouwen als «niet adequaat herstelgedrag».
Sociaal medische herbeoordelingen
Ik heb het rapport van de Gezondheidsraad, mede namens de Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van een reactie voorzien die op
11 december 2018 aan uw Kamer is aangeboden1. Hierin is aangegeven
dat het uitgangspunt van UWV is dat ME/CVS wordt erkend als ziekte,
klachten serieus genomen dienen te worden en mensen met ME/CVS, net
als andere mensen die (deels) niet (meer) kunnen werken, individueel
beoordeeld moeten worden. De uitgangspunten van het UWV stellen ook
onomwonden dat wanneer iemand om moverende redenen en in overleg
met de reguliere behandelaar afziet van CGT als behandelingsoptie, dit
enkele feit geen reden is om aanspraak op sociale zekerheid aan de cliënt
te onthouden. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is
1
kst-34170-5
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2019
Kamerstuk 34 170, nr.4
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 34 170, nr. 5
1
derhalve samen met het UWV van mening dat recht wordt gedaan aan de
aanbevelingen van de Gezondheidsraad.
Uit het rapport dat drie organisaties van mensen met ME/CVS op
27 november 2018 aan uw Kamer hebben aangeboden, komt het beeld
naar voren dat de afgelopen 10 jaar niet iedereen met ME/CVS zichzelf of
zijn of haar ziekte serieus genomen voelde bij de medische beoordeling.
Ook laat het rapport zien dat de inschatting van mensen zelf over wat hun
mogelijkheden zijn, niet altijd overeenkomt met het medisch oordeel van
de verzekeringsarts. Voor de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid staat voorop dat het UWV alle mensen die zij beoordelen of
begeleiden serieus moet nemen, ongeacht de reden waarom zij deels of
geheel niet meer kunnen werken. Wanneer mensen desondanks klachten
over de bejegening of de beoordeling hebben dan moet het UWV daar
serieus op ingaan. Het UWV heeft het rapport van de drie patiëntenorganisaties in ontvangst genomen en het UWV heeft op 22 januari jongstleden
zijn bereidheid om serieus in te gaan op klachten onderstreept in een
gesprek met deze patiëntenorganisaties. Daarnaast onderhoudt UWV
regelmatig contact met verschillende patiëntenorganisaties. Ik juich dat
toe. UWV gaat ook in gesprek met de overige stakeholders. Zo gaat het
UWV over de bij- en nascholing in gesprek met de Nederlandse
Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde (NVVG), de Netherlands
School of Public and Occupational Health (NSPOH) en de Sociaalgeneeskundige beroepsopleidingen (SGBO).
In mijn Kamerbrief van 11 december jl. (Kamerstuk 34 170, nr. 4) heb ik uw
Kamer laten weten dat ik besloten heb ZonMw de opdracht te geven een
onderzoeksagenda te ontwikkelen met een nadruk op biomedisch
wetenschappelijk onderzoek, als opstap naar het inrichten van een
onderzoeksprogramma gericht op ME/CVS. Patiëntenorganisaties zijn
betrokken bij de ontwikkeling van die onderzoeksagenda, waaronder de
organisaties die u de petitie hebben aangeboden. Op 7 maart vond een
gesprek plaats met de patiëntenorganisaties en ZonMw om het traject om
te komen tot een onderzoeksagenda te bespreken. Ik heb er vertrouwen in
dat samenwerking op het gebied van kennisontwikkeling een positieve
bijdrage zal leveren aan de ondersteuning en zorg die mensen met
ME/CVS nodig hebben.
De Minister voor Medische Zorg,
B.J. Bruins
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 34 170, nr. 5
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/cb5e5e20-6780-4ac0-b79e-3633709475d8
|
SPREKERSLIJST
Woensdag 3 juni 2020
Wet herstel voorzieningen Sint Eustatius (35422)
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
Naam:
Fractie:
Spreektijd:
A. Bosman
N. Özütok
A.A.G.M. van Raak
A.H. Kuiken
C.J.L. van Dam
A.E. Diertens
M. de Graaf
S.J.F. van der Graaf
VVD
GroenLinks
SP
PvdA
CDA
D66
PVV
ChristenUnie
10 min
6 min
7 min
10 min
6 min
8 min
5 min
12 min
________________________________________________________________
VVD = Volkspartij voor Vrijheid en Democratie
PVV = Partij voor de Vrijheid
CDA = Christen-Democratisch Appèl
D66 = Democraten 66
GroenLinks
SP = Socialistische Partij
PvdA = Partij van de Arbeid
ChristenUnie
PvdD = Partij voor de Dieren
SGP = Staatkundig Gereformeerde Partij
DENK
50PLUS
FvD = Forum voor Democratie
Groep Krol/vKA
Van Haga
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/394fa350-0dfa-4cca-8a32-535484eaba2e
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2022–2023
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2022Z17967
Vragen van het lid Van den Berg (CDA) aan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport over de bereikbaarheid van acute zorg in
Rotterdam-Rijnmond en omgeving (ingezonden 28 september 2022).
Vraag 1
Bent u bekend met het dashboard van de Veiligheidsregio RotterdamRijnmond met de aanrijtijden van ambulances?1
Vraag 2
Deelt u de conclusie, aangezien bij A1-incidenten een ambulance in 95% van
de gevallen binnen vijftien minuten ter plaatse dient te zijn, dat bij diverse
gemeenten in deze regio het percentage daar zeer regelmatig ver onder ligt?
Vraag 3
Kunt u aangeven wat hiervan de reden is en in het bijzonder of dit te maken
heeft met verouderde software?
Vraag 4
Welke acties gaat u ondernemen om het percentage te verhogen?
Vraag 5
Klopt het dat Rotterdam The Hague Airport (RTHA) onlangs aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gevraagd heeft om spoedig de
mogelijkheden te bezien om bij te dragen aan een oplossing voor de
dreigende overschrijding van de grenswaarden van een of meer handhavingspunten voor geluid rondom de luchthaven?2
Vraag 6
Klopt de conclusie dat hiermee gedoeld wordt op de inzet van de traumahelikopter?
1
Dashboard Veiligheidsregio, periode augustus 2022 (https://dashboard.mijnvrr.nl/extern/
rijnmondveilig?color1=rgba(0,67,128,0.8)).
2
Kamerstuk 31 936, nr. 993.
kv-tk-2022Z17967
’s-Gravenhage 2022
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Vragen
1
Vraag 7
Deelt u de mening dat de inzet van de traumahelikopter vanaf Rotterdam The
Hague Airport belangrijk is voor bereikbaarheid van de acute zorg in
Zuidwest-Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u RTHA al laten
weten geen mogelijkheden te zien om bij te dragen aan een oplossing van de
overschrijding?
Vraag 8
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van het
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van het jaar 2023?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Vragen
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/8396ab93-1ea1-48b6-84c2-4bfc14dc626c
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2012–2013
2
Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de
regering gegeven antwoorden
1546
Vragen van het lid Leijten (SP) aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport over het bericht dat Achmea en het Slotervaartziekenhuis geen
contract hebben afgesloten (ingezonden 7 februari 2013).
Antwoord van minister Schippers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport)
(ontvangen 7 maart 2013). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
2012–2013, nr.1490
Vraag 1
Wat is uw reactie op het bericht dat het Slotervaartziekenhuis en zorgverzekeraar Achmea geen contract hebben afgesloten?1
Antwoord 1
Mijn reactie is dat het niet tot stand komen van een contract een mogelijke
uitkomst is in het decentrale sturingsmodel waarvoor we in ons gezondheidszorgstelsel hebben gekozen. Overigens heb ik inmiddels begrepen van
Achmea dat de onderhandelingen over de contractering voor 2013 met het
Slotervaartziekenhuis niet definitief zijn afgerond.
Vraag 2
Wat vindt u ervan dat Achmea al aan al haar verzekerden heeft laten weten
dat zij geen contract heeft afgesloten met het Slotervaartziekenhuis, en dat zij
voortaan de declaraties eerst zelf moeten voorschieten? Kunt u uw antwoord
toelichten?
Antwoord 2
Gegeven de ontstane situatie is het niet anders dan de plicht van Achmea om
haar cliënten zo goed mogelijk voor te lichten over de gevolgen van het niet
tot stand komen van het contract met het Slotervaartziekenhuis.
Vraag 3 en 4
Vindt u het juist dat Achmea haar verzekerden heeft laten weten dat zij enkel
een declaratie kunnen indienen die slechts deels vergoed wordt? Ziet u dit
ook als een boete op de keuze voor het Slotervaartziekenhuis? Kunt u uw
antwoord toelichten?
1
ah-tk-20122013-1546
ISSN 0921 - 7398
’s-Gravenhage 2013
Achmea doet Slotervaartziekenhuis in de ban, 31 januari 2013, http://www.zorgvisie.nl/
Financien/Nieuws/2013/1/Achmea-doet-Slotervaartziekenhuis-in-de-ban-1162831W/
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, Aanhangsel
1
Acht u het mogelijk dat de gedeeltelijke vergoeding van de declaraties in het
voordeel zijn voor Achmea, omdat zij een deel van de (elders wel vergoede)
kosten als boete verhaalt op de verzekerde die kiest voor het Slotervaartziekenhuis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 3 en 4
Ik zie de niet volledige vergoeding niet als een boete op de keuze voor het
Slotervaartziekenhuis. Een zorgverzekeraar vergoedt waar de verzekerde recht
op heeft. Een verzekerde met een restitutiepolis heeft – conform artikel 2.2
van het Besluit zorgverzekering – recht op een marktconforme vergoeding
van de behandeling die hij heeft ondergaan en een naturaverzekerde die naar
een niet gecontracteerde zorgaanbieder gaat, heeft in veel gevallen recht op
een lager bedrag dan dat. Welk bedrag dat is, is afhankelijk van de polis. Vaak
is het een bepaald percentage van de marktconforme restitutievergoeding.
Vraag 5
Erkent u dat het onwenselijk is dat mensen die onder behandeling zijn in het
Slotervaartziekenhuis geconfronteerd worden met de rekening en de eigen
bijdrage die Achmea daar bovenop vraagt? Zo ja, hoe gaat u regelen dat de
patiënten geen rekening krijgen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
Voor mensen die onder behandeling zijn op het moment dat het contract
tussen de behandelende instelling en de zorgverzekeraar wordt verbroken
biedt artikel 13 lid 5 van de Zvw bescherming. Volgens die bepaling houdt de
verzekerde recht op zorgverlening door die aanbieder voor rekening van de
zorgverzekeraar. Hoe de declaraties van het ziekenhuis worden afgehandeld is
een zaak van partijen waarin ik me niet kan en wil mengen.
Vraag 6
Deelt u de mening dat ook nieuwe patiënten, die bij Achmea zijn verzekerd,
terecht moeten kunnen in het Slotervaartziekenhuis? Kunt u dit garanderen?
Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 6
Nieuwe patiënten die bij Achmea zijn verzekerd kunnen terecht bij het
Slotervaartziekenhuis, daar is geen garantie van mijn kant voor nodig. Ik ben
me ervan bewust dat er aan het kiezen door Achmea verzekerden voor dat
ziekenhuis financiële consequenties verbonden kunnen zijn, zoals ik in het
antwoord op de vragen 3 en 4 heb uiteengezet, afhankelijk van de definitieve
uitkomst van de onderhandelingen.
Vraag 7
Erkent u dat de patiënt/verzekerde speelbal is geworden van deze krachtmeting tussen het Slotervaartziekenhuis en Achmea? Kunt u uw antwoord
toelichten?
Antwoord 7
Ik zie de verzekerde als een mondig individu en niet als een speelbal. De
verzekerde kan gebruik maken van zijn rechten als zich in het maatschappelijk
verkeer onverwachte ontwikkelingen voordoen. Indien het niet contracteren
van het Slotervaartziekenhuis kan worden beschouwd als een polisverslechtering heeft de verzekeringnemer een opzegrecht. Dat kan bijvoorbeeld het
geval zijn als Achmea eind 2012, toen de polissen voor 2013 werden
gesloten, de indruk had gewekt dat met het Slotervaartziekenhuis wel
gecontracteerd zou worden. De verzekeringnemer kan dan overstappen naar
een verzekeraar die het Slotervaartziekenhuis wel heeft gecontracteerd. In het
antwoord op vraag 8 zet ik uiteen dat de verzekerde een extra steun in de rug
krijgt met het bij de Tweede Kamer liggende voorstel tot wijziging van artikel
13 Zvw.
Vraag 8
Erkent u dat deze situatie niets meer te maken heeft met de keuzevrijheid van
de verzekerde om te kiezen voor de behandelaar en/of ziekenhuis van zijn
keuze? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, Aanhangsel
2
Antwoord 8
Er is naar mijn mening verbetering nodig in de situatie dat verzekerden, op
het moment dat zij hun zorgverzekeraar kiezen, duidelijkheid moeten hebben
over welke zorgaanbieders de verzekeraar gecontracteerd heeft. Om dit te
regelen ligt momenteel een wetsvoorstel in de Tweede Kamer voor aanpassing van artikel 13 van de Zvw (Kamerstukken II 2011/12, 33 362 nrs. 1–3). Eén
van de voorgestelde wijzigingen is dat zorgverzekeraars uiterlijk zes weken
voor het einde van het jaar aangeven welke zorgaanbieders voor het nieuwe
jaar gecontracteerd zijn (of welke niet). Gaat een verzekerde in het nieuwe
verzekeringsjaar naar een aanbieder waarvan hij op bovengenoemde datum
niet heeft kunnen weten dat er met die aanbieder geen contract zou zijn, dan
heeft hij recht op de volledige vergoeding van de gemaakte zorgkosten. Als
dit wetsvoorstel dit jaar wordt aangenomen en het wordt 1 januari 2014 van
kracht, dan kan het zijn werking hebben voor de polissen voor het jaar 2015.
Vraag 9
Erkent u tevens dat deze situatie niets te maken heeft met de kwaliteit van de
geleverde zorg in het Slotervaartziekenhuis? Zo ja, waarop baseert u dan de
overtuiging dat kwaliteit van zorg steeds meer een facet van de zorginkoop
door zorgverzekeraars wordt?2 Zo nee, kunt u de Inspectierapporten die dit
bewijzen naar de Kamer sturen?
Antwoord 9
Ik heb geen aanwijzingen dat het niet tot stand komen van het contract
tussen Achmea en het Slotervaartziekenhuis het gevolg is van een meningsverschil over de kwaliteit van de geleverde zorg. Ik zit echter niet aan de
onderhandelingstafel dus ik kan hier verder geen antwoord op geven.
Vraag 10
Is het uw diepe wens dat patiënten vaker gedwongen zullen worden om een
ziekenhuis op financiële grond uit te sluiten? Zo nee, waarom schaft u dan de
restitutiepolis voor de basisverzekering af? Zo ja, kunt u uw antwoord
toelichten?
Antwoord 10
Dat patiënten vaker gedwongen zullen worden om een ziekenhuis op
financiële grond uit te sluiten is voor mij een wens noch een doel. Wel is het
een doel te zorgen voor een toegankelijk en efficiënt werkend gezondheidszorgstelsel. Selectieve zorginkoop door concurrerende zorgverzekeraars is een
middel om dat doel te bereiken. Zoals ik ook in het antwoord op vraag 1 heb
uiteengezet kan het niet tot stand komen van een contract tussen een
zorgverzekeraar en een ziekenhuis een effect zijn van dat selectieve inkoopproces. Met de vraag over de restitutiepolis doelt u waarschijnlijk op het
regeerakkoord voornemen om onder de Zorgverzekeringswet alleen nog de
verzekering van zorg in natura toe te staan. De restitutiepolis wordt niet
afgeschaft maar verplaatst naar de aanvullende verzekering. Een overweging
bij dat voornemen is geweest om het proces van selectieve zorginkoop te
bevorderen en het macro-beheersinstrument eerlijker in te kunnen zetten (zie
het rapport van Commissie Baarsma). Ik kom hierop uitgebreider terug als de
concrete wijze van uitwerking van dat voornemen bekend is.
2
Uitspraak van minister tijdens de wetsbehandeling van het Zorginstituut Nederland, 29 januari
2013
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, Aanhangsel
3
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/104c71a9-c027-43f6-8492-083a5bd3b694
|
•
•
1.._a.tc1.
vanstate
*
voorzitter van
*
S
*
de Afdeling bestsuasrechtspraak
•
S
•
.
S
S
S
.5
s:i..
Aan de minister van Veiligheid en Justitie
Turfmarkt 147
2511 DPDen Haag
t
-
Den Haag. 22 juni 2015
Betreft: motie-Recouti/Taverne over prejudiciële procedure
Zeer geachte heer Van der Steur,
Ii heeft bij brief van 8 meijl. mijn advies gevraagd over de op 30april2015 door de Tweede Kamer
der Staten-Generaal aanvaarde motie van de leden Recourt en Taverne (Kamerstukken II 2014/2015,
29 279, nr. 235). Deze motie verzoekt de regering in het in te dienen wetsvoorstel Splitsing Raad van
State en opheffing Centrale Raad van Beroep en College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna:
het wetsvoorstel) een institutionele rechtseenheidsvoorziening op te nemen die erin voorziet dat de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State prejudiciële vragen zou moeten stellen aan de
Hoge Raad als zich in een bij haar aanhangige zaak een rechtsvraag voordoet die uit oogpunt van
rechtseenheid beantwoording behoeft.
Ik adviseer u dringend de in deze motie voorgestelde prejudiciële procedure niet in te voeren.
Hoewel de motie terecht aandacht vraagt voor het belang van rechtseenheid, bevordert de voorgestelde
prejudiciële procedure de rechtseenheid niet maar schaadt zij deze juist, doordat zij de in de praktijk
onmisbare horizontale afstemmingsmechanismen onmogelijk maakt. De voorgestelde procedure
doorbreekt voorts de gelijkwaardigheid tussen de Hoge Raad en de Afdeling bestuursrechtspraak van
de Raad van State, tenvijl in het wetsvoorstel nu juist hewust is gekozen voor een twee-kolommenstelsel met twee gelijkwaardige hoogste rechters (twin peaks’-model). De voorgestelde procedure is
derhalve in strijd met de kern en de strekking van liet wetsvoorstel. Bij invoering van deze prejudiciële
procedure kan ik mijn op hoofdlijnen positieve advies over het wetsvoorstel van 14april2015 dan ook
niet Langer handhaven. Ten slotte zullen beroepsprocedures tegen de overheid bij invoering van een
prejudiciële procedure aanzienlijk langer gaan duren. Dat brengt hoge maatschappelijke kosten met
zich en staat haaks op het inmiddels al een jaar of vijftien volgehouden streven van de wetgever om
procedures waar mogelijk juist te bekorten.
Dit laat onverlet dat naast de bestaande horizontale afstemmingsmechanismen behoefte kan
bestaan aan een institutionele rechtseenheidsvoorziening. In dat geval bestaat er echter een alternatief
dat anders dan de in de motie voorgestelde prejudiciële procedure wel bij de uitgangspunten van het
wetsvoorstel past en bovendien niet het grote nadeel heeft dat de bestaande horizontale
afstemmingsmechanismen onmogelijk worden gemaakt: het uitbouwen van bestaande voorzieningen,
zoals ‘kruisbenoemingen’ tussen de hoogste rechtscolleges en de grote kamer van vijf leden, tot een
gemeenschappelijke kamer van de Hoge Raad en de Afdeling bestuursrechtspraak. Zo’n
rechtseenheidsvoorziening sluit ook aan bijeen voorziening die de wetgever recent, op 1januari2013,
heeft ingevoerd: de bestuursrechtelijke grote kamer. die in haar nog prille bestaan succesvol is
gebleken. Desgewenst kan deze voorziening zo worden vormgegeven, dat de Hoge Raad en de
Afdeling bestuursrechtspraak beide prejudiciële vragen kunnen stellen aan deze gemeenschappelijke
kamer.
Ik licht een en ander hieronder nader toe.
Het wetvvoonte/ en de ,;Io!ie
Het in december 2014 in consultatie gegeven setsvoorstel over de toekomstige organisatie van de
hestuursrechtspraak in hoogste aanleg voorziet in wat in de wandeling heet een ‘twin peaks-model
voor de organisatie van de bestuursrechlspraak. De Centrale Raad van Beroep en het College van
Beroep voor het bedrijfsleven worden opgeheven en hun rechtsmacht wordt toevertrouwd aan
enerzijds de gerechtshoven en de Hoge Raad en anderzijds de Afdeling hestuursrechtspraak. Aldus zal
een stelsel ontstaan waarin ons land voor het bestuursrecht twee geljkwaardige hoogste rechters zal
kennen: de Hoge Raad voor ruwweg het financiële bestuursrecht en de Afdeling bestuursrechtspraak
voor het ordenend hestuursrecht en het vreemdelingenrecht. Over de keuze voor dit stelsel heb ik u in
mijn advies van 14april2015 op hoofdlijnen positief geadviseerd.
Kneuterdijk 22 — Postbus 20019
S
.
J*
S
.
S
—
2500 LA Den [laag
S
•
S
.
S
-
S
S
•
S
•
Raad
vanstate
De voorgestelde prejudiciële procedure is in strijd met dit stelsel. Zij heeft in ieder geval vier
belangrijke nadelen:
• in de praktijk bevordert zijde rechtseenheid niet, maar schaadt deze juist;
• zij past niet in liet stelsel van het wetsvoorstel, omdat zij de gelijkwaardigheid tussen beide
hoogste bestuursrechters doorbreekt. Zij past voorts niet in de Grondwet op grond waarvan de
Raad van State een Hoog College van Staat is. Dat ondermijnt het gezag van de Raad van State;
• zij verlengt de duur van bestuursrechteljke procedures in het ordenend bestuursrecht en het
vreemdelingenrecht, hetgeen hoge maatschappelijke kosten met zich brengt;
• doordat de voorgestelde procedure de verplichting om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof
van Justitie van de Europese Unie onverlet laat, kan een stapeling van prejudiciële procedures
ontstaan.
Hieronder ga ik achtereenvolgens op deze nadelen in. Daarna schets ik de contouren van een
alternatieve oplossing, die deze nadelen niet heeft: een gemeenschappelijke kamer van de hoogste
rechters.
Schadelijk voor de n’chtseenheid
Vooropgesteld zij, dat de motie terecht liet belang van rechtseenheid onderkent. Een stelsel met twee
hoogste rechters roept inderdaad de vraag op hoe dan de rechtseenheid gewaarborgd is. Op tal van
punten is het van groot belang dat juridisch adviseurs een eenduidig antwoord kunnen geven op de
vraag hoe liet recht luidt, opdat burgers, ondernemingen en overheden hun gedrag daarop kunnen
afstemmen. De motie gaat er aan voorbij dat de noodzakelijke rechtseenheid niet uitsluitend door een
formele, institutionele voorziening kan worden gewaarborgd. In de praktijk is een combinatie van een
institutionele voorziening met meer informele voorzieningen niet slechts belangrijk, maar zelfs
noodzakelijk gebleken. De in de motie voorgestelde prejudiciële procedure zou de rechtseenheid niet
dienen. maar juist schaden. Zij zou namelijk de bestaande horizontale formele en informele
afstemmingsmechanismen onmogelijk maken. terwijl deze in een veel groter aantal gevallen voor
afstemming en rechtseenheid kunnen zorgen dan een prejudiciële procedure.
Het
is voor een goed begrip van belang deze bestaande horizontale
rechtseenheidsvoorzieningen nog eens te beschrijven. Er is sinds ongeveer vijf jaar een Commissie
rechtseenheid bestuursrecht, waarin alle hoogste bestuursrechters vertegenwoordigd zijn. Deze is
opgericht om verschillen in rechtspraak tussen de hoogste hestuursrechters weg te werken. Dat is
inmiddels grotendeels (en in hoog tempo!) gelukt. Zie de bijlage bij dit advies voor een zeker niet
uitputtende lijst van uitspraken waarin rechtsvragen aan de orde waren waarover eerder
afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden, meestal in de Commissie rechtseenheid bestuursrecht.
Uiteraard is de uitspraak steeds de verantwoordelijkheid van de zittingskamer die de voorliggende
zaak behandelt. Deze dient iedere zaak op haar merites te bezien, maar bij de beantwoording van de
rechtsvragen is genoemd rechtseenheidsoverleg voor een de rechtszekerheid en rechtsgeljkheid
dienende gemeenschappelijke benadering daarvan uiterst vruchthaar gebleken. In voorkomende
gevallen plegen de zittingskamers partijen te wijzen op de verschillende benaderingen van de hoogste
colleges en de gelegenheid te geven daarover hun opvattingen kenbaar te maken teneinde deze bij de
uitspraak te betrekken. Dat kan ertoe leiden dat in rechterljk overgangsrecht wordt voorzien, zodat in
het voorliggende geval nog de oude benadering van het betreffende college wordt gevolgd en de
nieuwe gemeenschappelijke lijn wordt aangekondigd. Tegenwoordig heeft de Commissie
reclitseenheid hestuursrecht tevens een preventieve functie. De Commissie bespreekt nieuwe
rechtsvragen, bijvoorbeeld naar aanleiding van nieuwe wetgeving, al voordat verschillen in
rechtspraak kunnen ontstaan.
Daarnaast maken al geruime tijd leden van de andere bestuursrechteljke colleges, waaronder
de Hoge Raad. als staatsraden in buitengewone dienst deel uit van de Afdeling bestuursrechtspraak.
Deze praktijk van kruisbenoemingen is hewust ingevoerd met het oog op de rechtseenheid. Zij houdt
in dat personen die hun hoofdfunctie hebben in de Hoge Raad, de Centrale Raad van Beroep of het
College van Beroep voor het bedrijfsleven af en toe deelnemen aan de rechtspraak van de Afdeling
bestuursrechtpraak. Aldus kunnen zij door hun inbreng in raadkamer bevorderen dat de Afdeling niet
onnodig afwijkt van de rechtspraak van de andere colleges. Omgekeerd maken leden van de Afdeling
bestuursrechtspraak met hetzelfde doel als raadsheer-plaatsvervanger deel uit van de Centrale Raad
van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Benoeming van leden van de Afdeling
2
S
.
•
Raad
vanstate
als raadsheer-plaatsvenanger in de Hoge Raad is thans niet mogelijk, omdat de wet zich daartegen
verzet. Recent heeft de President van de Hoge Raad. inmiddels gevolgd door de Hoge Raad
(Jaarverslag 2014, hlz. 7) er voor gepleit deze wettelijke belemmering weg te nemen. De president van
en de procureur-generaal bij de Hoge Raad hebben dit pleidooi in het kader van de consultatie over het
wetsvoorstel herhaald en ook de Raad voor de rechtspraak heeft in dat kader in dezelfde zin
geadviseerd. Ook ik ondersteun dit pleidooi van harte.
In aansluiting op de benoemingen over en weer heeft de wetgever het met ingang van 1januari
2013 mogelijk gemaakt bij de Afdeling hestuursrechtspraak (en bij de Centrale Raad van Beroep en
het College van Beroep voor het bedrijfsleven) een zogenaamde grote kamer van vijf in plaats van drie
leden te formeren (artikel 8:lOa. vierde lid, Algemene wet bestuursrecht). Van deze recent ingevoerde
institutionele rechtseenheidsvoorziening wordt gebruik gemaakt wanneer zich een belangrijke vraag
van rechtseenheid voordoet. Bij de Afdeling bestaat zon grote kamer dan uit leden die hun hoofdtaak
hebben bij alle betrokken hoogste bestuursrechters. inclusief de Hoge Raad. Ook nieuw is dat de
hoogste bestuursrechters. mede in belang van de rechtseenheid. alvorens uitspraak te doen, een
conclusie kunnen laten uitbrengen door een onafhankelijke advocaat-generaal (artikel 8: l2a Algemene
wet bestuursrecht). Op deze wijze heeft de Afdeling bestuursrechtspraak bijvoorbeeld in haar uitspraak
van 29 januari 20141 gezorgd voor een uniforme beantwoording van de vraag binnen welke termijnen
beswursrechters in het licht van artikel 6 van het EVRM uitspraak moeten doen. De zittingskamer die
deze uitspraak deed bestond uit de voorzitter en een lid van de Afdeling bestuursrechtspraak, de
huidige president (toen nog lid) van de Hoge Raad en de presidenten van de Centrale Raad van Beroep
en het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Dat maakte voor iedereen onmiddellijk duidelijk dat
de uitspraak de gedeelde opvatting van alle hoogste bestuursrechters weergaf.
Naast de Commissie rechtseenheid bestuursrecht en de grote kamer bestaan nog andere
vormen van overleg en afstemming gericht op het waarborgen van rechtseenheid. Om dat duidelijk te
maken is het nodig nader toe te lichten hoe uitspraken in de praktijk tot stand komen. In de praktijk
moeten hoogste rechters niet slechts de rechtseenheid met andere colleges, maar ook de rechtseenheid
binnen het eigen college bewaken. Dat is absoluut noodzakelijk. De Afdeling bestuursrechtspraak
bestaat uit tientallen staatsraden en heeft in 2014 bijna 13.000 uitspraken gedaan. Het komt zeer
regelmatig voor dat een zittingskamer een rechtsvraag moet beantwoorden die ook speelt in andere
zaken die door anders samengestelde zittingskamers worden behandeld. Een treffend recent voorbeeld
werd gevormd door de vele tientallen zaken over het alcoholslotprogrammar. Om te waarborgen dat de
Afdeling hestuursrechtspraak met één mond blijft spreken, plegen ziningskamers daarom krachtens
interne afspraken zo nodig overleg met een bredere kring van staatsraden. In de Vreemdelingenkamer
is de praktijk dat belangrijke rechtsvormende uitspraken worden voorgelegd aan alle leden van de
Vreemdelingenkamer, die dan de gelegenheid krijgen hun zienswijze over de concept-uitspraak naar
voren te brengen. De zittingskamer die de uitspraak doet, blijft altijd eindverantwoordeljk voor de
uitspraak, maar beslist pas definitief na kennisname van de opvattingen van colleg&s. Dat komt zowel
de rechtseenheid als de kwaliteit van de uitspraak ten goede. Ook in de andere kamers van de Afdeling
bestuursrechtspraak (de Algemene Kamer en de Ruimtelijke Ordeningskamer) vindt dergelijk overleg
plaats.
Deze werkwijze is niet uniek voor de Afdeling bestuursrechtspraak. In de civiele kamer van de
Hoge Raad worden alle concept-arresten besproken door de voltallige civiele kamer. Dat wil zeggen:
door alle tien leden en niet slechts door de drie of vijf leden wier namen onder het arrest staan. Evenzo
worden in de strafkamer en de belastingkamer van de Hoge Raad belangrijker zaken gezamenlijk
besproken. Een vergelijkbare praktijk bestaat bij het Hof van Justitie van de Europese Unie en het
Europese Hof voor de Rechten van de Mens en hij vele buitenlandse hoogste rechters. Een dergelijke
praktijk is inherent aan de functie van een hoogste rechter: wie moet zorgen voor rechtseenheid. moet
in de eerste plaats zorgen voor rechtseenheid in eigen huis.
Binnen de Afdeling is dit overleg in sommige gevallen verder geïnsthutionaliseerd doordat
voor bepaalde categorieën zaken speciale overleggremia bestaan.’ Zo is er een Wabo-beraad voor
‘Zaak 201302106/1/A2.
Uiteindelijk resulterend in de uitspraak van 4maart2015 in zaak 201400944/1/Al.
Zie ook het Jaarverslag 2014 van de Raad van State, onderdeel ‘Rechtseenheid binnen de Afdeling
bes tu u rsrechtspraak’.
2
3
e
•
.
.
I{aacl.
vanstate
belangrijke rechtsvragen over de uitleg van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Zo zijn er
ook een schadecommissie en een boeteheraad, waaraan respectievelijk belangrijke rechtsvragen over
overheidsaansprakelijkheid en over bestuurlijke boeten worden voorgelegd. De staatsraden in
buitengewone dienst die hun hoofdfunctie hebben in de civiele kamer en de strafkamer van de Hoge
Raad zijn lid van respectievelijk de schadecommissie en liet hoeleberaad. Aldus kunnen zij ook in
gevallen waarin zij geen deel uitmaken van de zirningskamer hun kennis over de jurisprudentie van de
Hoge Raad inbrengen en bijdragen aan liet bewaken van de rechtseenheid. Hun rol is in de praktijk dus
nog belangrijker dan naar buiten toe blijkt.
Dergelijke afstemming vindt niet slechts plaats binnen de Afdeling bestuursrechtspraak, maar
ook tussen de Afdeling en de andere colleges. De al genoemde uitspraak over liet
alcoholslotprogramma is ook hiervan een voorbeeld. Ik wijs op de interne afstemming omdat de
kritiek op de huidige vormen van externe afstemming vaak is dat deze niet transparant is, omdat zij
voor de buitenwereld niet kenbaar is. Dat miskent dat afstemming achter de schermen een
noodzakelijk onderdeel van de praktijk van ieder hoogste rechtscollege is, ook los van de afstemming
met andere colleges. Niet valt in te zien waarom overleg en afstemming met andere hoogste colleges
hezwaarljker zouden zijn dan overleg en afstemming binnen een hoogste rechtscollege.
Een prejudiciële procedure zoals voorgesteld in de motie maakt de bestaande, recent
ingevoerde institutionele rechtseenheidsvoorziening in combinatie met de bestaande vormen van
onderlinge afstemming door overleg onmogelijk. Een lid van de Hoge Raad zou geen deel meer
kunnen uitmaken van de Afdeling bestuursrechtspraak, net zo min als een raadsheer van een
gerechtshof tevens lid kan zijn van de rechtbank over wiens uitspraken hij in hoger beroep moet
oordelen. Het zou voorts voor een lid van de Hoge Raad onbehoorlijk worden om informeel advies te
geven over een rechtsvraag van de Afdeling bestuursrechtspraak waarover hij wellicht in antwoord op
een prejudiciële vraag moet oordelen. De vraag zou dan immers rijzen of hij als lid van de Hoge Raad
nog wel onpartijdig kan oordelen over een kwestie waarbij hij eerder informeel betrokken is geweest.
Dat zou een groot verlies zijn ten opzichte van de huidige situatie. Want het is praktisch
volstrekt onmogelijk om in alle gevallen waarin thans afstemming door overleg plaatsvindt in plaats
daarvan prejudiciële vragen te stellen. liet aantal zaken waarin grotere of kleinere vragen van
rechtseenheid rijzen is daarvoor eenvoudig te groot. Invoering van de voorgestelde prejudiciële
procedure zal er dus in de praktijk toe leiden dat vele rechtsvragen die thans door onderling overleg
worden afgestemd niet meer (kunnen) worden afgestemd. Die invoering zou de Hoge Raad bovendien
de mogelijkheid ontnemen om de beantwoording van bij hem gerezen rechtsvragen op rechtsgebieden
die primair aan de Afdeling bestuursrechtspraak zijn toevertrouwd en waarop de Afdeling dus
specifieke expertise in huis heeft, met de Afdeling bestuursrechtspraak af te stemmen. Dat alles is uit
een oogpunt van rechtseenheid geen winst, maar zal een wezenlijke achteruitgang betekenen ten
opzichte van de huidige situatie.
Strijd met de gelijhraardigheid tussen de twee colleges
Het wetsvoorstel gaat uit van een stelsel met twee gelijkwaardige hoogste rechters: de Hoge Raad en
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er is uitdrukkelijk niet gekozen voor het
onderbrengen van de rechtsprekende taken van de Raad van State bij de gewone rechterlijke macht.
Hiermee wordt de positie van de ABRvS als algemene hoogste bestuursrechter bestendigd’. aldus
uitdrukkelijk de concept-memorie van toelichting (blz. 3).
De in de motie voorgestelde prejudiciële procedure is met dit uitgangspunt van het
wetsvoorstel in strijd, omdat zij de Afdeling bestuursrechtspraak ondergeschikt maakt aan de Hoge
Raad. De procedure heeft immers slechts zin als de Afdeling bestuursrechtspraak gebonden is aan de
antwoorden van de Hoge Raad op door haar gestelde vragen, terwijl omgekeerd de Hoge Raad niet
gebonden is aan enig oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak. Dat doorbreekt de
gelijkwaardigheid van beide colleges.
Een dergelijke hiërarchische verhouding tussen de Afdeling bestuursrechtspraak en de Hoge
Raad past voorts niet bij de positie van de Raad van State als Hoog College van Staat. Organen als de
Raad van State, de Algemene rekenkamer en de Nationale ombudsman zijn in ons staatsbestel een
tegenwicht tegen de politieke organen. Zij voorzien, ieder op hun terrein, in de behoefte van de
samenleving aan oordelen die gezaghebbend zijn omdat zij in volstrekte onafhankelijkheid worden
4
S
I&.aad.
vanstate
gegeven. Daarbij past geen ondergeschikheid aan enig ander orgaan binnen het Nederlandse
staatsbestel. Een dergelijke ondergeschiktheid ondermijnt het gezag van de Raad van State, want zij
schept hij het publiek onvermijdelijk het beeld dat uiteindelijk niet de Raad van State, maar de Hoge
Raad ‘er over gaat’.
Ik wijs er in dit verband nog op dat liet in de motie voorgestelde stelsel uniek zou zijn in
Europa. Landen met een aan het onze verwant rechtsstelsel als België, Frankrijk, Italië. Duitsland en
Oostenrijk kennen alle een aparte hoogste bestuursrechter die ten opzichte van de hoogste rechter voor
civiele zaken en strafzaken geheel zelfstandig en gelijkwaardig is. In België, Frankrijk en Italië is dat
net als in Nederland de Raad van State. In geen van deze vijf landen is de hoogste bestuursrechler
gehouden prejudiciële vragen te stellen aan of anderszins ondergeschikt aan de hoogste civiele rechter
of strafrechter.3
Prejudiciële procedure me! helio zul andere afvremmingsmechanisnzen mogelijk?
Deze bezwaren kunnen slechts worden weggenomen als een in te voeren prejudiciële
procedure een horizontaal en tweezijdig karakter zou krijgen. Dat wil zeggen: als zowel de Hoge Raad
als de Afdeling bestuursrechtspraak prejudiciële vragen zouden kunnen stellen aan een op basis van
gelijkwaardigheid samengestelde gemeenschappelijke kamer van beide rechtscolleges. Een dergelijke
figuur kennen wij al in de vorm van liet Benelux Gerechtshof. Dat Gerechtshof is in wezen een
gemeenschappelijke kamer van de hoogste civiele rechters van de drie Benelux-landen, waaraan de
nationale rechters van die landen prejudiciële vragen kunnen en moeten stellen als zich een belangrijke
rechtsvraag voordoet op een terrein waarop liet recht in Beneluxverhund gehannoniseerd is. Bij een
dergelijke vorm van samenwerking blijft de gelijkwaardigheid tussen de deelnemende rechtscolleges
in stand en is er daarom ook geen bezwaar tegen als er daarnaast (andere) vormen van onderling
afstemmingsoverleg blijven bestaan.
Vertraging
Een prejudiciële procedure kost tijd. De Afdeling bestuursrechtspraak zou eerst moeten beraadslagen
over de vraag of zij vragen moet stellen en vervolgens over de precieze formulering van de vragen.
Daarna zouden de concept-vragen aan partijen moeten worden voorgelegd; dat is ook bij het stellen
van vragen aan liet Hof van Justitie van de Europese Unie vaste praktijk. Vervolgens zou de Hoge
Raad zich over de vragen moeten beraden. De ervaring met de sinds 1 juli 2012 bestaande
mogelijkheid voor de rechtbanken om in civiele zaken prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen
(artikel 392 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) leert dat daarmee gemiddeld zo’n acht tot tien
maanden gemoeid is. En dan moet de Afdeling zich weer beraden over de gevolgen van het antwoord
voor de concrete zaak. Vaak zal daarvoor een tweede zitting nodig zijn. Het beginsel van hoor en
wederhoor brengt immers mee dat partijen zich moeten kunnen uitlaten over de gevolgen van het
antwoord van de Hoge Raad voor hun zaak. Al met al betekent het stellen van prejudiciële vragen voor
de Afdeling bestuursrechtspraak en partijen dus een substantiële vertraging van de afdoening van de
zaak. Dat is een belangrijk verschil met de prejudiciële procedure in civiele zaken. Laatstgenoemde
procedure leidt, ten opzichte van een procedure in drie instanties, tot een bekorting van de procedure:
partijen hebben sneller een antwoord op een belangrijke rechtsvraag dan langs de weg van hoger
beroep en cassatie. De in de motie voorgestelde procedure voor bestuursrechtelijke zaken leidt
daarentegen juist tot een verlenging van de procedure met een instantie. Daarbij moet bedacht worden
dat deze vertraging in veel gevallen niet slechts optreedt in de concrete zaak waarin de prejudiciële
vraag wordt gesteld, maar ook in andere zaken waarin dezelfde rechtsvraag speelt, want die moeten
worden aangehouden tot de vragen zijn beantwoord. Soms gaat het daarbij om vele tientallen zaken.
In mijn advies over het wetsvoorstel heb ik er al op gewezen dat deze vertraging hoge
maatschappelijke kosten met zich brengt.5 Daarmee doel ik op de kosten die partijen maken doordat
Wel bestaan in sommige van deze landen aparte voorzieningen voor constitutionele rechtspraak, maar die
rlden dan steeds gelijkelijk voor de hoogste rechters in civiele zaken, strafzaken èn bestuursrechtzaken.
Uiteraard brengt de voorgestelde prejudiciële procedure ook kosten met zich die rechtstreeks op de
rijksbegroting drukken. Zo zal de Hoge Raad moeten worden uitgebreid met enkele in het bestuursrecht
gespecialiseerde raadsheren en advocaten-generaal.
5
S
•
•
van State
zij in onzekerheid verkeren over het geldende recht. Het gaat om ondernemers die moeten wachten
met investeringen tot hun vergunnning onherroepelijk is. Het gaat om burgers die moeten wachten lot
hun uitkering of toeslag of een terugvordering daarvan onherroepellijk is. Het gaat om
overheidsprojecten als de aanleg van wegen, waarmee niet zelden grote economische belangen zijn
gemoeid. Het gaat last but not least om vreemdelingen die moeten wachten of zij in Nederland
mogen blijven. In al die situaties draagt de samenleving aanzienlijke kosten. Deze kosten kunnen niet
vermeden maar wel beperkt worden door snelle rechtspraak. De wetgeving is dan ook al sinds vele
jaren gericht op versnelling van bestuursrechtelijke procedures. De Crisis- en hersteiwet is daarvan een
duidelijk voorbeeld, evenals de vele aanpassingen van de laatste jaren in de Algemene wet
bestuursrecht die erop gericht zijn tot meer finale geschilbeslechting te komen (bijvoorbeeld de Wet
bestuurlijke lus van 2010 en de Wet aanpassing hestuursprocesrecht van 2013). De motie is derhalve
ook in strijd met dit wetgevingsbeleid van de laatste vijftien jaar, gericht op snelheid en effectiviteit, in
het algemene bestuursrecht, het ordenend bestuursrecht en het vreemdelingenrecht.
Ik wijs er in dit verband opdat de wetgever in het bestuursrecht, anders dan in het civiele recht
of strafrecht, de rechter regelmatig bindt aan wettelijke uitspraaktermijnen. Voorbeelden zijn artikel
89, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (uitspraak binnen 23 weken na indiening van het
hogerberoepschrift). artikel 1.6, vierde lid, Crisis- en herstelwet (zes maanden) en artikel 8.2, tweede
lid, Wet ruimtelijke ordening (12 maanden). Deze termijnen zijn niet haalbaar als een prejudiciële
procedure moet worden gevolgd.
-
-
Stapeling van prejudiciële proceciw-es?
Anno 2015 is bestuursrecht voor een belangrijk deel ook Unierecht. Artikel 267 van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) verplicht de hoogste nationale rechter in
bepaalde gevallen prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Die
gevallen doen zich bij de Afdeling bestuursrechtspraak regelmatig voor, doordat de Afdeling oordeelt
over rechtsgehieden. zoals
onder veel meer
het natuurheschermingsrecht en het
vreemdelingenrecht, die vérgaand door Unierecht worden beheerst. Als conform het wetsvoorstel de
rechtsmacht van het College van Beroep voor het bedrijfsleven overgaat naar de Afdeling
bestuursrechtspraak, zal dat nog veel sterker het geval zijn. Dan wordt de Afdeling
bestuursrechtspraak namelijk ook bevoegd in het mededingsrecht en het recht inzake gereguleerde
markten (energie, telecommunicatie, financiële diensten). Dat zijn rechtsgebieden die vrijwel volledig
ge-europeaniseerd’ zijn.
Invoering van een verplichting van de Afdeling bestuursrechtspraak om prejudiciële vragen te
stellen aan de Hoge Raad kan niet afdoen aan de Unierechteljke bevoegdheid of veelal zelfs
verplichting van de Afdeling bestuursrechtspraak om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van
Justitie (HvJEU 22juni 2010, zaken C- 188/10 en C- 189/10 (Melki), recent bevestigd door LIvJEU 4
juni 2015, zaak C-5/14 (Kernkraftwerke Lippe-Ems)). Deze verplichting rust ook op de Hoge Raad.
Thans vindt indien nodig horizontale afstemming van de aan het Hof van Justitie te stellen vragen
plaats. Deze afstemming zal ook in de toekomst nodig blijven, reeds omdat de beide colleges niet
zelden dezelfde Unierechteljke bepalingen moeten toepasssen. Zoals hierboven uiteengezet zal
horizontale afstemming bij invoering van het in de motie voorgestelde prejudiciële stelsel echter veel
moeilijker, zo niet onmogelijk worden. Dit betekent dat niet kan worden uitgesloten dat de praktijk te
maken krijgt met een stapeling van prejudiciële procedures de Hoge Raad die naar aanleiding van
een prejudiciële vraag van de Afdeling bestuursrechtspraak tot het oordeel komt dat vragen aan het
Hof van Justitie van de Europese Unie moeten worden gesteld-, met alle vertraging van dien.
-
-
-
Het alternatief een gemeenschappelijke kamer van de hoogste rechters
Hiervoor wees ik er op dat voor het bereiken van rechtseenheid vormen van afstemming door overleg
in de praktijk onmisbaar zijn. Dit betekent niet dat er geen ruimte is voor een institutionele
rechtseenheidsvoorziening. Integendeel, juist een combinatie van institutionele en andere
afstemmingsmechanismen kan heel goed werken. Wat de institutionele rechtseenheidsvoorziening
betreft ligt het in de rede aan te sluiten bij die welke de wetgever op 1januari 2013 heeft ingevoerd en
die succesvol is gebleken. De institutionele voorziening kan dan worden gebruikt voor de grotere en
6
.
•
S
-
S
.
.
S
•
•
Raad
van State
•
•
.
•
•
-
•_
•0’
S
•
•
•
S-.,
•
•
•
•
$
S
•
‘
•a
S
•
-
S
S
•
S
S
•
•
S
•
S
S
S
•
t
•
S
S
S
•
•
belangrijkere vragen en de andere mechanismen voor de ‘kleinere’ afstemming Voorwaarde is dan
wel dat de institutionele voorziening het afstemmingsoverleg niet in de weg zit Dat kan slechts als de
institutionele voorziening een horizontaal karakter heeft. Dat wil zeggen: als zij geen inbreuk maakt op
de gelijkwaardigheid van de twee betrokken colleges. Een voor de hand liggend alternatief voor de in
de motie voorgestelde prejudiciële procedure is dan ook om de reeds bestaande figuur van de grote
kamer en de reeds bestaande praktijk van de ‘kruisbenoemingen verder uit te bouwen tot een
gemeenschappelijke kamer6 van de Hoge Raad en de Afdeling bestuursrechtspraak. Strikt genomen is
daarv oor niet meer nodig dan het bij wet openen van de reeds eerder door zowel de Hoge Raad als de
Afdeling bestuursrechtspraak bepleite mogelijkheid van benoeming van staatsraden tot raadsheer in
buitengewone dienst in de Hoge Raad. Denkbaar is echter ook dat een wettelijke regeling meer wordt
uitgewerkt Idealiter zouden de beide colleges niet slechts bevoegd, maar ook verplicht moeten zijn
om enkele leden van het andere college voor te dragen voor benoeming in buitengewone dienst, zodat
gewaarborgd is dat steeds een gemeenschappelipke kamer kan worden samengesteld. Voorts zou de
wettelijke regeling kunnen worden aangevuld met een criterium voor verwijzing en een regeling voor
de samenstelling (bijvoorbeeld drie leden uit hei college waar de zaak aanhangig is en twee leden uit
het andere college). Ook kan wettelijk worden geregeld dat partijen tijdig de juiste informatie krijgen
over het feit dat de zaak door zo’n gemeenschappelijke kamer wordt behandeld en zij adequaat het
debat kunnen voeren over de rechtsvraag waarbij rechtseenheid moet worden bewerkstelligd.
Naar huidig recht wordt een zaak die door een grote kamer wordt behandeld, in volle omvang
naar die kamer verwezen, zodat het ook de grote kamer zelf is die de einduitspraak doet. Dat is de
meest eenvoudige en waarschijnlijk ook snelste oplossing Zoals ik al aangaf is het echter ook
mogelijk om het stelsel zo vorm te geven, dat de gemeenschappelijke kamer bij wege van prejudiciële
beslissing vragen beantwoordt die door de Hoge Raad of de Afdeling hestuursrechtspraak zijn
voorgelegd. In dat geval blijvende afzonderlijke colleges verantwoordelijk voor de einduitspraak in de
zaak
(‘oncius ie
Ik adviseer u dringend om de in de motie voorgestelde prejudiciele procedure niet in te voeren Zij zal
in de praktijk de rechtseenheid niet bevorderen, maar schaden. omdat in heel veel zaken geen
afstemming meer zal (kunnen) plaats vinden. Daarnaast zal zij in sommige zaken onaanvaardbare
vertragingen veroorzaken, die hoge maatschappelijke kosten met zich brengen Zij staat voorts haaks
op de kern van het wetsvoorstel. Er is bovendien een goed alternatief beschikbaar, dat aansluit op
keuzes die de wetgever recent heeft gemaakt en afstemming en rechtseenheid aanzienlijk beter zal
bevorderen dan het voorgestelde prejudiciele stelsel een gemeenschappelijke kamer van de Hoge
Raad en de Afdeling bestuursrechtspraak
Ik vertrouw erop hiermee aan uw verzoek om advies Ie hebben voldaan en ben zo nodig graag bereid
tot een nadere toelichting
Een afschrift van deze brief zend ik heden aan de minister van Binnenlandse Zaken en
Kon inkrj ksre laties
Hoogachtend,
de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State,
A
mr J.E.M. Polak
Bijlage:
6
Voor de Hoge Raad zou het geen ‘grote’ kamer zijn, omdat de Hoge Raad vaak al met vijf leden zit,
4—
7
•s;,É. :.
•
•.
,94
.
.
..
.
•
S
•
S
S
:
•
•
•
•
•
•
•
5
Raad
van State
.
.‘Ø: •
5
•
*
S
-
••vç&:,;;:.
•
•
•
•
S
•
5
•
._t.
• •
• .
•
*
*. ...
.
S
•
S
.
S
S
voorzitter van de Afdeling bestuursrrchrspraak
Lijst van rechtspraak van de verschillende colleges waarin rechstvragen aan de orde zijn
waarover eerder informeel overleg is gevoerd, met name in de Commissie rechtseenheid
hestuursrecht
•
HR 26 februari 2010, ECLI:NL:HR:20 1 0:BL5576; CRvB 27 oktober 2010,
ECLI:NLCRVB:2010:B02051, en ABRvS 23 februari 2011, ECLI:NL:RVS;201 l:BP5474 (een
volgend verzoek om herziening moet worden opgevat als een nieuw verzoek om herziening van de
oorspronkelijke uitspraak);
• ABRvS 27 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX4821 (vanuit het oogpunt van rechtsbescherming en
rechtseenheid ziet de Afdeling thans aanleiding zich bevoegd te achten kennis te nemen van een
tegen een uitspraak van de rechtbank op een herzieningsverzoek ingesteld hoger beroep, ongeacht
ofde rechtbank inwilligend dan wel afwijzend opdat herzieningsverzoek heeft beslist);
• ABRvS (grote kamer) 28januari 2015. ECU:NL:RVS;2015:308 (termijn waarbinnen een verzoek
om herziening moet worden ingediend);
• • (‘RvB 27mei 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM5914; ABRvS 21juli 2010, nr. 201001016/l/H3.
AB 2015/140, ABRvS 4 augustus 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN3166 (de indringendheid van de
toetsing van bestuurlijke punitieve sancties);
• ABRvS 16juni 2010, nr 200908650/3/H3, JB 2010/199 (Afdeling past haar praktijk op het punt
van de maning van griffierechten omwille van de rechtseenheid aan hij die van de Centrale Raad
van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven):
• ABRvS 19 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:915; CRvB (grote kamer) 13 februari 2015,
ECLI:NL:CRVB:2015:284 (een niet-ontvankelijkverklaring wegens het niet betalen van
griffierecht dient achterwege te blijven als de betrokkene aantoonbaar geen financiële middelen
heeft om het griffierecht te voldoen);
• HR 24 december 2010, UN B00396 (Hoge Raad acht het, onder verwijzing naar de
jurisprudentie van de andere hoogste bestuursrechters, mogelijk een bevoegdheidsgebrek in het
kader van de bezwaarschrifiprocedure te herstellen);
• ABRvS 10 mei 2011. UN BQ4617; ABRvS 22juni 2011. ECLI:NLRVS;20l I:BQ8864; ABRvS
28 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW0178 (bewijs van niet aangetekende verzending van
een besluit);
• ABRvS 17augustus2011, ECUI:NL:RVS:2011:BR5200 (bewijs van aangetekende verzending
van een besluit);
• ABRvS II augustus 2011, nr. 20l007875/2/H2, NIB 2012/4 (risico van het niet ophalen van een
aangetekend verzonden besluit of uitspraak);
• CRvB 27januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL3971; HR 3 december 2010,
h
ECLI:NLHR:2010:B05992; ABRvS 19januari 2011, ECUI:NL:RVS:201 1:BP1309 (de
bewijslast van terpostbezorging of afgifte van een zienswijze. bezwaar- of beroepschrift);
• HR 28januari 2011, ECLI:NU:HR:201 l:BP2138 (indien op de enveloppe een leesbaar
poststempel is geplaatst, geldt als hewijsrechteljk uitgangspunt dat terpostbezorging heeft
plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk door het postvervoerbedrijf is
afgestempeld);
• ABRS 17augustus2011. ECLI:NL:RVS:201 1 :BR5 196; KR 14 oktober 2011,
ECLI:NL:HR:201 1 :BT7470 (indien op de enveloppe geen (leesbaar) poststempel is geplaatst,
moet worden aangenomen dat het bezwaar- of beroepschrift tijdig ter Post is bezorgd indien het
op de eerste of tweede werkdag na het einde van de bezwaar- of beroepstermijn is ontvangen,
tenzij het tegendeel komt vast te staan);
• •CRvB 23juni 2011. ECLI:NL:CRVB:201 I:BROI5I: ABRvS 21 september2011, NJB 2011/1789
(het ontbreken van een rechtsmiddeLenclausule leidt in beginseL tot verschoonbaarheid van de
term ijnoverschrjd ing);
• KR 5 december2014, ECLI:NU:HR:20 14:3441, AB 2015/136 (ontbreken rechtsmiddelenclausule
bij belastingen die worden geheven bij wege van voldoening of afdracht op aangifte).
• [IR 13 mei 2011, ECUI:NL:HR:20 II :BQ429 1 (de belastingrechter is bij de beoordeling of een bij
hem ingesteld rechtsmiddel ontvankelijk is gehouden ambtshalve onderzoek te doen naar de
8:!
Kneuterdijk 22
-
Postbus 20019
2500 FA Den Haag
-
-
S
.
S
S
•
.
S
.
S
ö.
S
a
.
*
•
•
S
.
S
•
•
Raad
vanState
•
•
•
*
•
•
•
S
S
•
•
S
0.
•
•
•
S
voorzitter van de Afdeling bcstuursrecluspraak
aannemelijkheid van feiten die door een partij in dat verband worden aangevoerd, ook indien die
gestelde feiten door de wederpartij worden erkend of niet worden betwist).
• T-IR 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:20 II :B05087 (de vraag ofer een grond bestaat voor toekenning
van immateriële schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn in
belastinggeschillen, niet zijnde geschillen over de oplegging van een punitieve sanctie).
• CRvB 29 november 2011, ECLI:NL:CRVB:201 T :BU6407; ABRvS 8 februari 2012, NJB
2012/614; HR 1juni2012, ECLI:NL:HR:2012:BW7081 (telefonisch horen kan worden
geljkgesteld met het bijwonen van een hoorzitting);
• ABRvS 30mei2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW7602 (proceskostenveroordeling bij gegrond
verzet);
• ABRvS 7december2012, UN: 8U7066, TBR 2012/73 (rechtseenheid; aansluiting Afdeling hij
overige bestuursrechters; bestuursorgaan heeft belang bij door hein ingesteld hoger beroep, ook
indien dat uitsluitend gaat over een proceskostenveroordeting in bezwaar of beroep dan wel een
last tot vergoeding van griffierecht);
• .CRvB 18juni 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA3568); HR 10januari 2014. ECUI:NL:HR:2014:2.
Gevolgd wordt hiermee ABRvS 17mei2006, ECLI:NL:RVS:2006:AX2140; (liet ontbreken van
een schriftelijke volmacht is een verzuim in de zin van artikel 6:6 Awb);
• 1W 20december2013, ECLI:NL:HR:2013: 1797 (indien het besluit waarop de gevraagde
dwangsom betrekking heeft wordt genomen ingevolge de belastingwet en beroep daartegen
openstaat bij de belastingrechter, moet ook het beroep inzake de dwangsombeschikking bij die
rechter worden ingesteld; hetzelfde heeft te gelden voor liet beroep wegens liet niet Ii jdig nemen
van een beschikking inzake een dwangsom (vgl. ABRvS 6 februari 2013,
ECLI:NU:RVS:20 13:BZ0722);
• ABRvS (grote kamer) 29januari 2014. ECLI:NU:RVS:20 14:188 (rechtseenheidsuitspraak over
duur redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, gedaan na conclusie staatsraad-advocaat
generaal); zie eerder al ABRvS 6juli 2011, ECLI:NL:RVS:201 I:BR0523 (redelijke termijn; met
prejudiciële procedure gemoeide tijd telt niet mee. Rechtseenheid: aansluiting Afdeling bij overige
hestuursrechters);
• ABRvS 18juni 2014. ECLI:NL:RVS:2014:2181 (toepassing ingezetenencriterium bij
coffeeshops) (meervoudige kamer met lid HR);
• ABRvS (grote kamer) 17 september 2014, ECLI:NU:RVS:20 14:3379 en ABRvS 17 september
2014, ECUI:NL:RVS:2014:3394 (verduidelijking jurisprudentie over het begrip bestuursorgaan als
bedoeld in artikel 1:1, eerste lid. aanhef en onder b Awb; uitspraak van de grote kamer van de
Afdeling na conclusie slaatsraad-advocaal-generaafl;
• ABRvS 24december2014, ECLI:NL:RVS:2014:4682 (verduidelijking jurisprudentie betreffende
de eisen die aan een ingebrekestelling worden gesteld);
• ABRvS (grote kamer) 14januari 2015, ECLI:NL:RVS:20l5:36, ABRvS 14januari
2015, ECLI:NL:RVS:2015:14 (verduidelijking rechtspraak meldingenstelsels in APV. Omdat liet
meldingenstelsel voor de aanleg van uitwegen rechtsvragen opleverde die met liet oog op de
rechtsontwikkeling en de rechtseenheid beantwoord moesten worden, heeft de Afdeling
bestuursrechtspraak in deze zaken een conclusie gevraagd);
• MR 3 maart2015, ECLI:NL:HR:20 15:434, AB 2015/t 59 (na de oplegging van een alcoholstot kan
voor hetzelfde feit geen strafvervolging meer worden ingesteld);
• ABRvS 4maart2015. ECLI:NL:RVS:2015:622, AB 2015/160
(alcoholslotprogramma
onverbindend geoordeeld; verwijzing naar hiervoor vermeld arrest T-IR van 3 maart2015.
ECLI:NR:HR:201 5:434);
• •CBb (grote kamer) 25 maart 2015, ECLI:NL:CBB:2015:76 JB 2015/96 (vernietiging door
Autoriteit Consument en Markt opgelegde boetes overeenkomstig conclusie adocaat-generaal;
verwerping opvatting ACM dat de energierichtljnen noodzakelijk tot gevolg hebben dat de
netheheerder allijd aansprakelijk is voor het bekend worden van geheim te houden gegevens, ook
in het geval de gegevens buiten toedoen van de netbeheerder bekend worden; geen sprake van
een aan Liander toe Ie rekenen bekendmaking, dus geen daderschap 1,iander en geen medeplegen
door Nuon CCC);
,
9
Kneuterdijk 22
S
-
t-
S
.
Postbus 20019
-
•
•
S
*
-
2500 E Den Haag
S
S
•
S
•
S
•
S
•
S
•
S
•
S
*
S
•
Raad
vanstate
•
•
•
t_’
.
•
_..
.‘
.
•
-
e
S
•
•
•
•
•
S
S
•
—‘_S
•
S
•
•
S
•
S
•
voorzitter titz de Afdeling bestuursrechtspraak
1-IR 19 februari 2013. ECLI:NL:KR:2013:BY5725, AB 2013/177 (art. 2.7 lid 2 APV Amsterdam
levert geen verboden duplicering van de strafbepalingen in de Opiumwet op; deze zaak
onderscheidt zich van zaak waarop ABRvS 13 juli 2011. UN BR1425. betrekking had);
ABRvS 13 juli 2011, LJNBRI425 (art. 2.17 lid 5 APV Amsterdam is verboden duplicering van
de strafbepalingen in de Opiumwet);
ABRvS 1 mei 2013, R’Ll:NLRVS:2013:BZ9048 (art. 2.7 lid 2 APV Amsterdam levert geen
verboden duplicering van de strafbepalingen in de Opiumwet op; verwijzing naar HR 19 februari
2013, ECUI:NL:HR:2013:BY5725).
‘4
•1” %
4
‘7
‘4
f,
4’”
q7
•
7’
‘t
1_
-s
10
Kneuterdijk 22
-
Postbus 201)19
-
2500 EA Den Haag
S
S
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/201879f4-36d8-4eb5-af8e-8ff5876ae397
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2018–2019
32 716
Evaluatie Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen (Wet WIA)
Nr. 34
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN
WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 oktober 2018
Hierbij stuur ik uw Kamer een onderzoek van de Inspectie SZW waarin is
onderzocht in hoeverre UWV maatregelen treft om de WIA-claimbeoordeling voor mensen met psychische problemen te verbeteren1. Hiervoor
heeft de Inspectie SZW zich gebaseerd op onderzoeken (in opdracht) van
UWV en op focusgroepen met verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen.
Dit onderzoek is onderdeel van het meerjarig programma van de inspectie
over toezicht op psychosociale arbeidsbelasting en dienstverlening aan
uitkeringsgerechtigden met psychische problemen. Staatssecretaris Van
Ark is hier uitvoerig op ingegaan in haar brief van 14 juni over de stand
van zaken rond het onderwerp psychosociale arbeidsbelasting2. Hieronder
leest u de bevindingen van de Inspectie SZW uit het onderzoek en mijn
reactie hierop.
De Inspectie SZW concludeert dat UWV weinig onderzoek heeft gedaan
naar het verbeteren van de claimbeoordeling voor mensen met
psychische problemen. UWV heeft aangegeven dat de onderzoeken die de
organisatie uitvoert een bredere invalshoek hebben; namelijk het verbeteren van kennis en instrumenten die bijdragen aan de professionalisering
van arbeidsdeskundigen en verzekeringsartsen binnen én buiten UWV. Ik
ondersteun de toezegging van UWV dat zij aan de hand van dit Inspectierapport bezien of hun werkwijze voor mensen met psychische problematiek verbeterd kan worden.
Daarnaast concludeert de Inspectie SZW dat de samenwerking tussen
verzekeringsartsen en bedrijfsartsen wordt belemmerd door de scheiding
tussen enerzijds de begeleiding door de bedrijfsarts in de eerste twee
ziektejaren en anderzijds de claimbeoordeling die door de verzekeringsarts wordt gedaan. Hoewel deze scheiding een bewuste keuze is,
1
2
kst-32716-34
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2018
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl
Kamerstuk 25 883, nr. 329
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 32 716, nr. 34
1
vind ik het belangrijk dat de communicatie tussen de bedrijfsarts en de
verzekeringsarts goed verloopt. Bovengenoemde conclusie van de
Inspectie SZW zal ik daarom agenderen voor de kwaliteitstafel bedrijfs- en
verzekeringsgeneeskunde die in juni van start is gegaan. Dit overleg
tussen stakeholders en beroeps- en brancheverenigingen heeft als doel
het kennis- en kwaliteitsbeleid van hun beroep te verhogen. Een van de
speerpunten van de kwaliteitstafel is om richtlijnen van bedrijfsartsen en
protocollen van verzekeringsartsen te stroomlijnen. Dit onderzoek
bevestigt het belang daarvan.
Tot slot constateert de Inspectie SZW dat er bij de claimbeoordeling
weinig aandacht is voor de prognose van de ziekte en de beïnvloeding
van het herstel. De beoordeling is daarmee een losse schakel in het stelsel
van psychische problematiek.
Ik vind deze conclusie van de Inspectie SZW een logische, gezien de aard
van de claimbeoordeling. Deze beoordeling is namelijk geen onderdeel
van een behandeltraject, maar van het proces dat is ingericht om te
bepalen of iemand recht heeft op een WIA-uitkering. De verzekeringsarts
stelt vast in hoeverre de betrokkene belastbaar is, en geeft daarbij een
herstelprognose. Verzekeringsartsen zijn geen behandelaars en het is ook
niet de bedoeling dat zij deze rol overnemen van behandelend artsen. De
voornaamste rol van verzekeringsartsen bij de claimbeoordeling is de
functionele mogelijkheden van betrokkenen in kaart te brengen, zodat de
resterende verdiencapaciteit en vervolgens het arbeidsongeschiktheidspercentage kan worden vastgesteld. Daarnaast stellen zij een advies op
over de arbeidsmogelijkheden van betrokkene.
In de bijlage vindt u het gehele Inspectie-onderzoek en de reacties van
UWV en de NVVG3.
Binnenkort stuur ik uw Kamer ook een nader onderzoek toe van UWV over
de achtergronden van de instroomstijging in de WIA. Hiervoor wacht ik de
meest recente cijfers af over de volumeontwikkelingen in de WIA, zodat ik
u kan informeren over de laatste stand van zaken.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
3
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 32 716, nr. 34
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/e055b8a0-ef02-4acf-b9eb-9818f6f61dec
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2019–2020
25 424
Geestelijke gezondheidszorg
25 295
Infectieziektenbestrijding
Nr. 530
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 7 mei 2020
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een
aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 20 maart 2020 over
de Crisisstructuur ggz en de uitvoering van de motie van het lid
Ouwehand c.s. over een noodplan geestelijke gezondheidszorg (Kamerstukken 25 424 en 25 295, nr. 526).
De vragen en opmerkingen zijn op 31 maart 2020 aan de Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 1 mei
2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Lodders
De adjunct-griffier van de commissie,
Krijger
kst-25424-530
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2020
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530
1
Inhoudsopgave
blz.
I.
II.
2
10
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Reactie van de Staatssecretaris
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen
van de brief van 20 maart 2020, die tevens gezien moet worden als de
reactie op de motie van het lid Ouwehand c.s. van 18 maart jl. (Kamerstuk
25 295, nr. 154), waarin de crisisstructuur van de geestelijke gezondheidszorg (ggz) toegelicht wordt en waarin enkele maatregelen benoemd
worden. Genoemde leden hechten er waarde aan om te benadrukken dat
het verlenen van hulp aan mensen die in psychische nood verkeren
gedurende een crisis niet over het hoofd gezien mag worden, en zien in
de brief van de Staatssecretaris dan ook terug dat niet alleen hijzelf, maar
ook andere partijen in de ggz zeer betrokken zijn. Voor deze leden staat
het echter als een paal boven water dat de structuur die is opgezet
dienend moet zijn aan de oplossingen die in deze crisistijd aan de
psychische patiënten moet worden geboden, zowel intramuraal als
ambulant. De leden van de VVD-fractie missen op verschillende onderdelen de inhoud bij enkele genoemde maatregelen en structuren, wat
heeft geleid tot de onderstaande vragen.
De leden van de VVD-fractie zien uit de brief nadrukkelijk naar voren
komen dat de partijen in de ggz met de Staatssecretaris in overleg zijn
(geweest) met betrekking tot de te nemen maatregelen. In het kort worden
in de brief met name de maatregelen naar voren gebracht die uit het
beeld van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) afkomstig zijn.
Het gaat daarbij om de meldingen die de IGJ ontvangt met betrekking tot
werknemers en het feit dat ggz-instellingen in veel gevallen de
face-to-face contacten beperkt, en enkele oplossingen die hiervoor
aangedragen worden. Genoemde leden zijn van mening dat er op dit
moment veel aandacht uit moet gaan naar patiënten die zich onvoldoende
geholpen voelen met beeldbellen of telefonisch contact, maar zien ook dat
er veel meer zaken aandacht verdienen. Vanuit de juist in werking
getreden Wet verplichte ggz (Wvggz) is bijvoorbeeld duidelijk dat
rechterlijke machtigingen verlopen en patiënten daardoor weer op straat
terechtkomen, en ook ten aanzien van ambulant te behandelen patiënten
is het nu lastiger een vinger aan de pols te houden op afstand. Daartegenover staat dat mensen die in een instelling zijn opgenomen, verstoken
zijn van bezoek (wat een terechte maatregel is vanuit het perspectief van
de coronabestrijding), waar zij wellicht wel een (enorme) behoefte aan
hebben. Dit zijn maar enkele voorbeelden. Daarom stellen de leden van de
VVD-fractie de volgende (eerste) vraag: is het mogelijk periodiek een
overzicht te verkrijgen (een eerste op zeer korte termijn) van alle
problemen die zich op grotere schaal voordoen, en waarvoor maatregelen
worden of reeds zijn getroffen, en daarvan inzichtelijk te maken wat deze
maatregelen zijn, en in volgende periodieke terugkoppelingen telkens
duidelijk te schetsen op welke manier de getroffen maatregelen zijn of
worden aangepast.
In aanvulling op die eerste vraag, zijn de leden van de VVD-fractie zeer te
spreken over de infographics die op andere beleidsterreinen breed en
centraal door de rijksoverheid worden verspreid (zoals bijvoorbeeld ten
aanzien van het pakket met economische maatregelen), waarbij
genoemde leden de (tweede) vraag stellen, namelijk of dergelijke
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530
2
infographics met veel informatie, ook van de veldpartijen in de ggz (naam,
telefoonnummer, websites, hulplijnen en dergelijke) en de maatregelen in
deze crisis, breed en centraal verspreid kunnen worden door de rijksoverheid.
De leden van VVD-fractie zijn verheugd in de brief te lezen dat de partijen
in de sector de handen ineenslaan en samenwerken om de juiste zorg in
tijden van crisis ook op de juiste plek te kunnen verlenen. De juiste plek in
feitelijke zin betekent niet voor iedereen dat dit in de thuissituatie zou
moeten zijn. Al eerder heeft de Minister voor Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media aangegeven dat gemeenten samen met scholen, de
kinderopvang, Veilig Thuis en de jeugdzorg ervoor moeten zorgen dat
kinderen in een gevaarlijke situatie ergens anders dan thuis leskrijgen,
bijvoorbeeld in bibliotheek of klaslokaal. Het gaat dan bijvoorbeeld om
kinderen die thuis misbruikt of mishandeld worden, dus in situaties
waarin de kinderen echt beter niet thuis kunnen zijn. Voor een grote groep
volwassenen geldt ook dat het juist de thuissituatie is die (mede) heeft
veroorzaakt, dat zij nu patiënt zijn bij een organisatie in de ggz. De leden
van de VVD-fractie stellen tot slot dan ook de (derde) vraag, namelijk of de
Staatssecretaris aan kan geven welke maatregelen het kabinet getroffen
heeft om ook in deze situaties zoveel mogelijk te voorkomen dat mensen
opgesloten zitten in een (thuis-) situatie die als onveilig gemarkeerd kan
worden. Kan de Staatssecretaris, na overleg met collega’s, aangeven voor
de hele sector ggz (dus volwassenen en jeugd) wat de maatregelen zijn
die tot nu toe genomen kunnen worden om onveilige situaties tot het
minimum te beperken?
Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
Veldpartijen in de ggz werken nu aan een doorvertaling van de
RIVM-richtlijn voor toepassing in de ambulante en intramurale ggz, in
samenspraak met het RIVM en de Staatssecretaris. De leden van de
CDA-fractie vragen of deze doorvertaling gereed is en zo ja, of hierin aan
de ggz-sector voldoende houvast wordt geboden.
Genoemde leden lezen dat de crisisdiensten zijn uitgebreid en dat
patiënten hier met acute zorgvragen terecht kunnen. Doet elke
ggz-instelling hieraan mee of wordt dit regionaal georganiseerd; waarbij
deze leden tevens vragen of via de crisisdiensten adequaat zorg en
ondersteuning kan worden geboden en of dit – gezien de omstandigheden – als voldoende wordt ervaren.
Wat betreft de financiële consequenties stelt de Staatssecretaris in de brief
dat ook voor de ggz sector maatregelen worden getroffen die soms
generiek van karakter zijn, maar die mogelijk ook specifieke elementen
kunnen bevatten. De leden van de CDA-fractie begrijpen dit, maar hebben
wel behoefte aan een nadere toelichting op dit punt. Kan de Staatssecretaris een uitgebreide toelichting geven wat hij precies bedoelt en indien er
al specifieke maatregelen zijn genomen, toelichten welke dat dan zijn?
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief d.d.
20 maart jl. over de crisisstructuur ggz, als reactie op de motie van het lid
Ouwehand c.s, en willen de Staatssecretaris hierover nog maximaal drie
vragen voorleggen. Genoemde leden willen benadrukken dat goede
geestelijke gezondheidszorg juist nu in deze tijd van crisis belangrijk is. De
coronacrisis is een life-event dat disruptief kan zijn voor mensen met
psychische kwetsbaarheid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530
3
De leden van de D66-fractie willen ervoor waken dat noodzakelijke zorg
geen doorgang kan vinden omdat fysiek afspreken nu verminderd
mogelijk is. Door deze situatie wordt de toegevoegde waarde van goede
digitale zorg benadrukt. De huidige situatie is te vergelijken met de
omstandigheid dat men op de wachtlijst staat en noodzakelijk zorg nodig
heeft maar die nog niet krijgt. Genoemde leden zijn er tevreden over dat
goede voorbeelden worden gedeeld maar vragen de Staatssecretaris of
dit voldoende is. Welke overeenkomst ziet de Staatssecretaris met
wachttijdbegeleiding en op welke manier kan hij deze crisissituatie
aangrijpen om de inzet van digitale ggz fors te vergroten en extra te
investeren in het aanbod en de kwaliteit van digitale ggz?
De leden van de D66-fractie denken dat tijdens deze crisis er een reële
kans bestaat op zorgmijding onder ggz-patiënten en/of dat ggz-patiënten
uit beeld raken omdat het aantal contactmomenten is teruggebracht.
Genoemde leden maken zich met name zorgen om de mensen met
psychische kwetsbaarheid die nu in zelfisolatie zitten en geen bezoek of
zorgverleners over de vloer krijgen. Daarnaast zijn er poliklinieken die
helemaal geen fysieke afspraken meer plannen. Kan de Staatssecretaris
concreet aangeven wat er naast een-op-een beeldbellen verder gedaan
wordt om de continuïteit van geestelijke gezondheidszorg te garanderen
tijdens deze coronacrisis en op welke manier zorgmijding wordt
voorkomen?
De leden van de D66-fractie willen het belang van intramurale ggz
benadrukken en zij willen tevens benadrukken dat ook hier de continuïteit
van zorg prioriteit heeft, met name crisiszorg. Kan de Staatssecretaris
concreet aangeven hoe hij ervoor zorgt dat intramurale ggz gewaarborgd
blijft en specifiek voor de volgende vier punten: het behoud van de
mogelijkheid tot fysiek contact in een crisissituatie, de beschikbaarheid
van genoeg beschermingsmateriaal voor medewerkers in de ggz, het
realiseren van voldoende opnamecapaciteit in algemene zin en het
realiseren van voldoende opnamecapaciteit voor de Psychiatrische
Afdeling Algemeen Ziekenhuis (PAAZ)?
Vragen en opmerkingen van de fractie van GroenLinks
De leden van de GroenLinks-fractie willen allereerst hun waardering
uitspreken voor de inzet van zorgverleners en ambtenaren die momenteel
alles op alles zetten om de coronacrisis te bestrijden. Genoemde leden
zijn zich ervan bewust dat juist ook in de geestelijke gezondheidszorg de
continuïteit van zorg van essentieel belang is. Deze leden hechten eraan te
vermelden dat momenteel veel aandacht uitgaat naar de zichtbare
vormen van (crisis-)zorg, terwijl ook de geestelijke gezondheidszorg
urgente problemen ondervindt waardoor duizenden mensen met een
(complexe) zorgbehoefte in grote onzekerheid verkeren.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben zodoende nog vragen naar
aanleiding van de brief van de Staatssecretaris van 20 maart jl. Genoemde
leden zijn van mening dat de voorgestelde maatregelen tamelijk mager
van aard zijn, óók rekening houdende met de crisistijd waarin het kabinet
zich bevindt.
Zo signaleert het platform Lijm de Zorg een grote toename van angst en
mogelijke suïcidale gevoelens. Het wijst met name op het gebrek aan
crisisbedden voor de groep die dit betreft, zo constateren de leden van de
GroenLinks-fractie. Alleen al de angst dat zij nergens heen kunnen in
geval van nood leidt tot paniek. Inmiddels is al in acht regio’s gesignaleerd dat dit tekort er inderdaad is. Ook uit een enquête van Stichting
MIND, Landelijk Platform Psychische Gezondheid, blijkt dat er een
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530
4
duidelijke toename is van het aantal psychische klachten zoals angst,
depressie of paniek. Een derde van de respondenten vreest dat zij zich niet
zal redden de komende periode. Op dit moment is er daarom veel
behoefte aan maatwerk, naast het bieden van standaard-alternatieven
voor behandeling. Het is cruciaal dat hulpverleners juist nu contact krijgen
en houden met de cliënt, ook om zorgmijding te voorkomen.
Kan de Staatssecretaris naar aanleiding van het bovenstaande antwoord
geven op de volgende punten: is hij bereid om zo snel mogelijk met
– creatieve – oplossingen te komen om in de crisisbedden te voorzien,
bijvoorbeeld door delen van hotels hiervoor in te richten, zo ja, op welke
termijn, zo nee, waarom niet en kan hij daarnaast, met praktijkvoorbeelden, aangeven op welke manier hulpverleners handvatten krijgen om
daadwerkelijk maatwerk te bieden. Zo is er inmiddels door externen een
handboek opgesteld met een afwegingskader voor wanneer bellen,
face-to-face contact of video-bellen ingezet kunnen worden. Kan dit, in
samenspraak met MIND, Lijm de Zorg en andere stakeholders, als
handvat meegegeven worden en kan de Staatssecretaris tevens, in
samenspraak met zijn collega’s van VWS, ervoor zorgen dat de inmiddels
bestaande overzichtslijst van welke hulplijnen in welke situatie gebeld
kunnen worden, breed gedeeld en kenbaar gemaakt wordt?
De leden van de GroenLinks-fractie wijzen erop dat de beschikbaarheid
van persoonlijke beschermingsmiddelen (pbm’s) voor zorgverleners in
ggz-instellingen en mantelzorgers sterk varieert. Ook wordt een toenemende druk gelegd op mantelzorgers en naasten van de diverse patiëntgroeperingen. Vanwege de regelmatig wegvallende professionele hulp is
juist die rol van mantelzorgers en naasten belangrijker geworden.
Daarnaast zijn veel ggz-instellingen overgeschakeld naar online werken,
maar sommige hulpverleners en/of hun cliënten hebben geen laptop met
camera, terwijl beeld en het maken van notities wel essentieel zijn.
Deze leden vragen de Staatssecretaris in te gaan op de volgende punten:
wanneer is de voorraad pbm’s op orde zodat zoveel mogelijk reguliere
geestelijke gezondheidszorg weer doorgang kan vinden, kan hij daarbij
aangeven op welke manier hij met zijn collega’s van VWS scherp blijft op
de onbelemmerde beschikbaarheid van pbm’s voor bovengenoemde
groepen, op welke manier(en) wordt door het kabinet, eventueel in
samenspraak met gemeenten, concreet gezorgd voor ondersteuning voor
de onmisbare mensen om de patiënt heen en wat wordt gedaan om
digitale middelen zo snel mogelijk toegankelijk te maken voor zorgverleners en hun cliënten.
De leden van de GroenLinks-fractie ontvangen verschillende signalen van
ggz-instellingen die in liquiditeitsproblemen zijn gekomen vanwege de
coronacrisis. Aangezien er ook vóór deze coronacrisis al sprake was van
een schrijnend tekort aan geestelijke gezondheidszorg, vragen deze leden
hoe de Staatssecretaris het behoud van het aanbod in deze periode borgt
en hoe is hij voornemens is de motie van het lid Klaver c.s.1 op dit gebied
uit te voeren.
Het kabinetsbeleid roept burgers op om zo veel mogelijk thuis te blijven.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren echter dat circa 40.000
mensen in Nederland geen vast woonadres hebben en dak- of thuisloos
zijn, waardoor het bijzonder lastig is om aan deze maatregel te voldoen.
Deze leden vernemen daarnaast uit het veld dat gemeenten niet in staat
lijken procedurele eisen aan te passen. Zij vragen of de Staatssecretaris
bereid is om ook voor deze doelgroep de kostendelersnorm – althans
tijdelijk – landelijk af te schaffen en zo nee, waarom niet; tevens vragen zij
of hij bereid is om in overleg te treden met de Vereniging van Neder1
Kamerstuk 25 295, nr. 185.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530
5
landse Gemeenten (VNG) over directe maatregelen om de druk
waaronder zorgverleners momenteel staan – eventueel tijdelijk – te
verlagen en zo ja, op welke termijn dit kan plaatsvinden en zo nee,
waarom niet.
Tenslotte ontvangen de leden van de GroenLinks-fractie signalen dat op
dit moment cliënten – gedwongen – worden ontslagen bij eetstoornis- en
revalidatieklinieken bij gebrek aan voldoende apparatuur en/of personeel.
Herkent de Staatssecretaris deze signalen en zo ja, kan hij een inschatting
geven van het aantal mensen dat om deze reden niet terecht kan bij een
instelling, welke maatregelen getroffen worden om dit op korte termijn te
verhelpen en zo nee, of hij bereid is dit alsnog op te pakken in samenspraak met de desbetreffende instellingen?
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
de brief met daarin de uitwerking van de motie over een noodplan
geestelijke gezondheidszorg. Deze leden hebben naar aanleiding van de
brief de volgende drie vragen.
De leden van de SP-fractie vinden het goed te lezen dat allerlei betrokken
partijen samenwerken op dit ingewikkelde thema. Deze leden zien dat een
aantal vraagstukken nu in veel verschillende sectoren speelt, waaronder
de bezoekersregelingen en het tekort aan beschermingsmiddelen. Kan
worden toegelicht hoe aan beide vraagstukken specifiek voor de ggz
wordt gewerkt; hoe wordt bijvoorbeeld maatwerk bij de bezoekersregeling
toegepast en kunnen medewerkers binnen de ggz nog veilig hun werk
doen?
De leden van de SP-fractie begrijpen uit de brief dat er allerlei methoden
worden ingezet om de patiënten toch zorg te kunnen bieden, bijvoorbeeld
via beeldbellen en de inzet van platforms. Deze leden lezen echter ook dat
de crisisdiensten zijn uitgebreid waarbij patiënten met acute zorgvragen
terecht kunnen. Deze leden vragen welk aanbod de ggz deze patiënten
met een acute zorgvraag momenteel kan bieden.
De leden van de SP-fractie vinden het zeer belangrijk dat de ggz nadrukkelijk onderdeel uitmaakt van de nationale crisisaanpak. Wel vragen
genoemde leden aandacht voor de financiële situatie van veel
ggz-aanbieders en hun teruglopende omzet. Is de Staatssecretaris bereid,
zo vragen deze leden, om zorgverleners binnen de ggz te vertrouwen en
zorginstellingen niet (financieel) te straffen nu zij bepaalde zorg door de
corona-uitbrak in 2020 niet kunnen leveren?
Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie
De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid (PvdA) hebben met
belangstelling en enige zorg de brief over de crisisstructuur in de ggz
gelezen. Vanwege de nijpende situatie en het grote effect van de
coronacrisis op het gehele zorgstelsel hebben zij zorgen over het
noodplan zoals het nu voorligt. Daarom hebben genoemde leden enkele
vragen over de stand van zaken en de noodaanpak op het gebied van de
ggz.
Erkent de Staatssecretaris dat in de ggz vele problemen worden ervaren
zoals die ook voor de rest van de zorgsector gelden, zoals bij voorbeeld
het gebrek aan beschermingsmiddelen voor medewerkers, het uitblijven
van coronavirustesten voor medewerkers, snel oplopende wachttijden,
sluitingen van onder andere beschermd wonen faciliteiten, zorgen over
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530
6
mogelijke liquiditeitsproblemen vanwege afzeggingen en zorg die niet
meer geleverd kan worden; welke concrete stappen neemt hij om deze
problemen op te lossen?
Erkent de Staatssecretaris tevens dat er door de coronacrisis een grotere
vraag naar maatwerkoplossingen is, wat een hoge druk legt op mantelzorgers en familieleden door bijvoorbeeld het wegvallen van dagbesteding, waardoor snelle en specifieke oplossingen moeten worden
gevonden voor onder andere videobelapplicaties die AVG-verantwoord
zijn voor zorgdoeleinden, alternatieve manieren waarop zorgverleners
toch bij cliënten langs kunnen gaan, of manieren waarop familieleden
kunnen worden ontzien wanneer de zorg hen teveel wordt? Welke acties
worden ondernomen om in deze maatwerkoplossingen te kunnen
voorzien en gebeurt dit in samenspraak met familieleden en naasten,
aangezien deze keuzes in toenemende mate een effect hebben op hun
leven?
De leden van de fractie van de PvdA zetten tevens vraagtekens bij de
invoering van de regionale doorzettingsmacht, waartoe eerder is
opgeroepen. Zeker in het geval van hoog complexe problematiek,
wanneer een cliënt specialistische ggz dringend nodig heeft, achten
genoemde leden het van groot belang dat deze regionale doorzettingsmacht wordt verankerd, zo nodig in de wet, en uitgevoerd. Aangezien de
coronacrisis de problematiek van cliënten die vastlopen in het systeem
alleen maar verder verergert en deze problemen ook voorkomen bij
mensen met minder complexe casuïstiek, vragen deze leden aan de
Staatssecretaris welke stappen hij neemt om de regionale doorzettingsmacht te verankeren en uitvoerbaar te maken voor betrokken partijen om
verdere stagnatie in het systeem waar kwetsbare personen de dupe van
worden te voorkomen.
Vragen en opmerkingen van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de brief
over de crisisstructuur ggz en de uitvoering van de motie van het lid
Ouwehand c.s. over een noodplan geestelijke gezondheidszorg. Zij willen
de Staatssecretaris hierover de volgende drie vragen stellen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het belangrijk dat de zorg aan
ggz-patiënten zoveel mogelijk blijft doorgaan. Zij krijgen signalen dat de
zorg niet overal gecontinueerd wordt. Zij vragen de Staatssecretaris
daarom in de crisisstructuur een concrete aanpak op te nemen, waarbij
financiers (overheden, zorgverzekeraars) zekerheid bieden aan zorginstellingen en zorginstellingen op hun beurt alles doen om contact met hun
cliënten te houden, daarbij maatwerk bieden in de behandeling en ook te
leren van opgedane positieve ervaringen met e-health in de ggz.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Staatssecretaris of hij
bereid is om het project «aandacht op afstand» van MIND – dat is gestart
om mensen met psychische nood, die nu minder hulp en therapie krijgen,
extra te ondersteunen en hun isolement te doorbreken – actief te
ondersteunen, om te voorkomen dat mensen met psychische nood tussen
wal en schip geraken.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de kostendelersnorm een belemmering vormt om kwetsbare mensen, zoals dak- en
thuislozen, tijdelijk onderdak te bieden. Tegelijkertijd krijgen ook dak- en
thuislozen de oproep om zoveel mogelijk binnen te blijven. Is de Staatssecretaris bereid om in overleg met zijn collega van SZW te kijken naar de
mogelijkheden om de kostendelersnorm tijdelijk te bevriezen?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530
7
Vragen en opmerkingen van de PvdD-fractie
De leden van de fractie van de PvdD willen de Staatssecretaris naar
aanleiding van zijn brief graag de volgende vragen stellen.
De leden van de PvdD-fractie vragen of er inmiddels specifieke, landelijke
richtlijnen zijn welke zorg wél door kan gaan en welke zorg uitgesteld
wordt, inclusief richtlijnen over wanneer fysiek contact noodzakelijk is, en
wanneer digitaal contact voldoende is?
Deelt de Staatssecretaris de mening van genoemde leden dat noodzakelijk
fysiek contact nooit opgeschort of vervangen mag worden door digitaal
contact vanwege een gebrek aan beschermingsmateriaal en zo ja, hoe
gaat hij ervoor zorgen dat er voldoende beschermingsmateriaal
beschikbaar is?
Hoe wordt geborgd dat de acute psychiatrische hulp door kan gaan onder
de huidige verzwarende omstandigheden?
Welke mogelijkheden ziet de Staatssecretaris om het omvallen te
voorkomen van ggz- en Jeugdzorginstellingen, waarvan sommige door de
coronacrisis in acute financiële nood verkeren, bijvoorbeeld door middel
van ondercuratelestelling?
Vragen en opmerkingen van de 50PLUS-fractie
De leden van de 50PLUS-fractie hebben enkele vragen naar aanleiding
van de brief over de crisisstructuur en een noodplan voor de geestelijke
gezondheidszorg.
Op het moment van schrijven was het ziekteverzuim onder medewerkers
iets verhoogd. Wat is de huidige stand van zaken en kan de Staatssecretaris dieper ingaan op de vraag hoe het personeelstekort door de
gevolgen van het coronavirus wordt opgevangen?
Het Outbreak Management Team (OMT) adviseert om patiëntcontact bij
voorkeur via beeldbellen te laten verlopen. De leden van de 50PLUSfractie vragen de Staatssecretaris of alle ggz-instellingen voldoende zijn
toegerust om dit te faciliteren en zo niet, welke maatregelen genomen
worden om dit zo snel mogelijk te regelen.
In de brief geeft de Staatssecretaris aan dat de crisisdiensten zijn
uitgebreid. De leden van de 50PLUS-fractie vragen in hoeverre die vraag
is toegenomen en of de uitbreiding voldoende is om aan de vraag te
kunnen voldoen.
II. Reactie van de Staatssecretaris
Inleiding
Hierbij dank ik uw Kamer voor de vragen naar aanleiding van mijn brief
van 20 maart 2020 over de crisisstructuur geestelijke gezondheidszorg
(ggz) en de uitvoering van de motie van het lid Ouwehand c.s. over een
noodplan geestelijke gezondheidszorg (Kamerstuk 25 424, nr. 526). De
coronacrisis heeft grote impact op ons allemaal, zo ook op mensen die
zorg of ondersteuning krijgen binnen de ggz, voorzieningen voor
beschermd wonen of maatschappelijke opvang. Ook op de professionals
die zorg verlenen aan deze mensen. Zorgverleners zien zich geplaatst voor
beperkingen in de behandeling van mensen die ggz of opvang nodig
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530
8
hebben en maken zich zorgen over het mentale welzijn van deze mensen
nu en in de nabije toekomst.
Ik zie om mij heen dat er hard gewerkt wordt om goede zorg te verlenen
en heb veel respect voor hoe zorgverleners, cliënten en hun naasten met
de situatie omgaan. Organisaties in het veld delen goede voorbeelden
met elkaar, verschillende partijen, zoals MIND Korrelatie, Slachtofferhulp
Nederland en 113 Zelfmoordpreventie breiden hun activiteiten uit en
mensen bieden zich vrijwillig aan om hierin te ondersteunen. Ik ben ervan
onder de indruk hoe snel er wordt ingespeeld op deze crisis. Zorgverleners die zich met hart en ziel inzetten, cliënten die begrip tonen voor de
situatie en mantelzorgers die ondanks de grote impact die dit ook op hen
heeft, hun steentje blijven bijdragen. Het doet mij goed om dat te zien en
geeft vertrouwen in deze moeilijke tijd.
Hierbij treft u de reactie op uw vragen aan.
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
Vraag 1
Is het mogelijk periodiek een overzicht te verkrijgen (een eerste op zeer
korte termijn) van alle problemen die zich op grotere schaal voordoen, en
waarvoor maatregelen worden of reeds zijn getroffen, en daarvan
inzichtelijk te maken wat deze maatregelen zijn, en in volgende periodieke
terugkoppelingen telkens duidelijk te schetsen op welke manier de
getroffen maatregelen zijn of worden aangepast.
Met de crisisstructuur, zoals ik deze aan uw Kamer heb verwoord in mijn
brief van 20 maart jl. (Kamerstuk 25 424, nr. 526) houd ik doorlopend de
vinger aan de pols in de ggz. Alle relevante partijen voor de ggz van
patiënten en naasten tot professionals, werkgevers en financiers zijn in
deze structuur vertegenwoordigd. Dat betekent ook dat ik zeer snel op de
hoogte ben van problemen in het veld en dat ik snel met deze partijen
afspraken kan maken over noodzakelijke maatregelen. Via de periodieke
brief over de stand van zaken rond COVID-19 wordt uw Kamer op de
hoogte gehouden van de relevante problemen en toegepaste maatregelen
die uit de crisisstructuur voor de ggz naar voren komen. Als voorbeeld
noem ik u de richtlijn voor de ggz die continue geactualiseerd wordt,
waarover uw Kamer met voorliggende brief ook wordt geïnformeerd over
de belangrijkste inhoudelijke aanpassingen. Ik wil uw Kamer graag op
deze manier blijven informeren. Waar dit, gegeven de aard van de
problematiek, gepast is, zal ik uw Kamer tussentijds separaat informeren
over maatregelen in de ggz.
Vraag 2
In aanvulling op die eerste vraag, zijn de leden van de VVD-fractie zeer te
spreken over de infographics die op andere beleidsterreinen breed en
centraal door de rijksoverheid worden verspreid (zoals bijvoorbeeld ten
aanzien van het pakket met economische maatregelen), waarbij
genoemde leden de (tweede) vraag stellen, namelijk of dergelijke
infographics met veel informatie, ook van de veldpartijen in de ggz (naam,
telefoonnummer, websites, hulplijnen en dergelijke) en de maatregelen in
deze crisis, breed en centraal verspreid kunnen worden door de rijksoverheid.
Het is begrijpelijk dat mensen zich door het coronavirus somber,
gespannen of misschien zelfs angstig voelen. Daarom zullen we een
infographic maken voor cliënten in de ggz en algemeen publiek, zodat zij
weten waar zij terecht kunnen met vragen op het vlak van hun mentale
gezondheid. We dragen daarbij handvatten en tips aan gebaseerd op de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530
9
WHO-richtlijn voor mentale gezondheid gedurende de corona-crisis. Ook
zullen we verwijzen naar de veldpartijen in de ggz (website, telefoonnummer, hulplijnen en andere contactmogelijkheden). Naar verwachting
is de infographic begin mei gereed.
Vraag 3
De leden van de fractie van de VVD hebben gevraagd naar welke
maatregelen voor de hele sector ggz (dus volwassenen en jeugd) het
kabinet heeft getroffen om zoveel mogelijk te voorkomen dat mensen
opgesloten zitten in een (thuis-) situatie die als onveilig gemarkeerd kan
worden.
Laat ik vooropstellen dat het juist in deze tijd extra belangrijk is om oog te
hebben voor (thuis)situaties die mogelijk niet veilig zijn. Want juist nu
bestaat er een grotere kans op spanningen thuis, wat zeker voor kinderen
en volwassenen in een kwetsbare situatie risicovol kan zijn. Zowel het
kabinet als diverse veldpartijen hebben maatregelen genomen om te
voorkomen dat onveilige situaties ontstaan en ook om deze vroegtijdig te
signaleren.
Het kabinet heeft geregeld dat er voor kinderen in een kwetsbare situatie
noodopvang beschikbaar is. Gemeenten en scholen regelen dit met
betrokken partijen. Ze doen dit in overleg met Veilig Thuis, de Raad voor
de Kinderbescherming en andere betrokkenen.
Er komt een extra campagne – via verschillende kanalen – om in deze tijd
nog meer aandacht voor dit onzichtbare probleem te vragen en betrokkenen te ondersteunen door het geven van handelingsperspectieven.
MIND Korrelatie is bereid om bij spanningen thuis en bij opvoedvragen
laagdrempelig professioneel te adviseren. De boodschap daarbij is: bel of
chat met de Kindertelefoon, de Luisterlijn of Mind Korrelatie. Bij vragen
over (on)veiligheid kan contact worden opgenomen met Veilig Thuis en
bij acuut gevaar kan altijd direct worden gebeld met 112.
De Kindertelefoon en de Luisterlijn zetten zich in om voldoende capaciteit
beschikbaar te hebben. Op dit moment is er voldoende capaciteit
beschikbaar, het ministerie staat hierover in nauw contact met de
Kindertelefoon en de Luisterlijn.
Als een kind of volwassene hier toestemming voor geeft, kunnen de
Kindertelefoon en de Luisterlijn contact opnemen met instanties zoals
Veilig Thuis.
Het is belangrijk dat professionals die contact hebben met kinderen en
gezinnen alert zijn en de kindcheck uitvoeren. Naar deze kindcheck wordt
ook verwezen in de richtlijn «GGZ en COVID-19». Als een professional zich
zorgen maakt over de onveiligheid van kinderen en volwassen dan
kunnen professionals hiervoor contact opnemen met Veilig Thuis. Ook
kunnen zij helpen ouders te adviseren en afstemmen met de gemeente en
wijkteams waar nodig.
Diverse organisaties zetten zich onverminderd in voor een veilig thuis
voor kinderen, volwassen en ouderen zoals de Sociale wijkteams, Veilig
Thuis, Centra Seksueel Geweld, Raad voor de Kinderbescherming,
Gecertificeerde Instellingen, Reclassering, politie en OM.
Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
Vraag 4
Veldpartijen in de ggz werken nu aan een doorvertaling van de
RIVM-richtlijn voor toepassing in de ambulante en intramurale ggz, in
samenspraak met het RIVM en de Staatssecretaris. De leden van de
CDA-fractie vragen of deze doorvertaling gereed is en zo ja, of hierin aan
de ggz-sector voldoende houvast wordt geboden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530
10
Uw Kamer is op 31 maart jl. geïnformeerd dat de richtlijn «GGZ en
COVID-19» gereed is (Kamerstuk 25 295, nr. 200). De richtlijn is opgesteld
in nauwe samenwerking tussen verschillende organisaties binnen de ggz2
en wordt door het RIVM onderschreven. In de richtlijn staan maatregelen
om infectierisico’s te verkleinen en hoe te handelen als toch een patiënt of
medewerker is besmet, met inachtneming van de zorg die patiënten nodig
hebben. Uitgangspunt is dat behandelaren samen met patiënten en
naasten op zoek gaan naar de best passende vorm van zorg. Toch is het
vaak onvermijdelijk dat de behandeling of begeleiding (deels) vervangen
wordt door meer digitale vormen, zoals beeldbellen. Partijen blijven met
elkaar in gesprek op basis van de ervaringen die nu worden opgedaan om
te bekijken op welke punten de richtlijn moet worden aangescherpt. Op de
site https://www.ggzstandaarden.nl/ is steeds een actuele versie
beschikbaar. Akwa GGZ is opdracht gegeven om het versiebeheer te
coördineren.
Vraag 5
De leden van de CDA-fractie vragen of de uitbreiding van de crisisdiensten
regionaal wordt geregeld en of elke ggz-instelling hieraan mee doet.
Tevens vragen deze leden of via de crisisdiensten adequaat zorg en
ondersteuning kan worden geboden en of dit als voldoende wordt
ervaren.
De ggz-crisisdiensten zijn georganiseerd in 28 regio’s voor acute ggz. In
elke regio is één ggz-aanbieder verantwoordelijk voor de crisisdienst(en)
in samenwerking met regionale ketenpartners. Uitbreiding van de
capaciteit wordt regionaal georganiseerd en sluit aan bij de aanpak van de
veiligheidsregio’s. De crisisdiensten leveren de zorg die zij doorgaans ook
leveren, met inachtneming van de richtlijnen van het RIVM. Uitgangspunt
is dat de crisisdiensten face-to-face contact hebben met cliënten. Bij
uitzondering kan voor een crisisbeoordeling gebruik gemaakt worden van
beeldbellen, als dat op dat moment nodig is en niet onverenigbaar is met
acute situatie die zich aandient. De crisisdiensten leggen nog steeds
huisbezoeken af en op de beoordelingslocaties kunnen mensen worden
ontvangen en psychiatrisch beoordeeld worden. Daarbij wordt rekening
gehouden met (mogelijk) besmette cliënten. Ik laat intensief volgen of de
crisisdiensten de zorgvraag in hun regio aankunnen, rekening houdend
met mogelijke fluctuaties in zorgvraag en/of personele capaciteit, als
gevolg van de corona-uitbraak. Vooralsnog krijg ik van de crisisdiensten
geen signalen dat de zorg niet afdoende geboden kan worden.
Vraag 6
De leden van de CDA-fractie vragen om een uitgebreide toelichting bij de
tekst dat ook voor de ggz sector (financiële) maatregelen worden
getroffen die soms generiek van karakter zijn, maar die mogelijk ook
specifieke elementen kunnen bevatten. Deze leden vragen wat precies
wordt bedoeld en indien er al specifieke maatregelen zijn genomen, welke
dat dan zijn.
Zorgaanbieders in de ggz kunnen actief zijn binnen de domeinen van de
Zorgverzekeringwet, de Wet langdurige zorg, de Wet maatschappelijke
ondersteuning 2015, de Jeugdwet en de Wet forensische zorg. De
maatregelen die binnen die domeinen in overleg met zorgverzekeraars,
zorgkantoren, gemeenten en de Dienst Justitiële Instellingen (DJI) worden
2
Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP), Landelijke Vereniging van Vrijgevestigde
Psychologen & Psychotherapeuten (LVVP), de Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie
(NVP), Nederlands Instituut van Psychologen (NIP), de Federatie van Psychologen, Psychotherapeuten en Pedagogen (P3NL), Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (V&VN) en GGZ
Nederland.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530
11
genomen om duidelijkheid en zekerheid te kunnen bieden aan zorgaanbieders en zorgverleners over de financiële gevolgen van de coronacrisis
(zie Kamerstuk 25 295, nrs. 200 en 219, Kamerstuk 33 628, nr. 74 en het
antwoord op de vraag van GroenLinks later in dit vso over uitvoering van
de motie van het lid Klaver c.s.3), zijn ook voor ggz-aanbieders van
toepassing. De afspraken met zorgverzekeraars,
zorgkantoren, gemeenten en DJI hebben een voorliggend karakter,
hetgeen betekent dat zorgaanbieders die steun nodig hebben zich eerst
tot hen moeten richten. Per domein wordt hier nu nadere uitwerking aan
gegeven.
Het kan zo zijn dat er bij specifieke ggz-aanbieders na het verkrijgen van
deze steun nog een omzetdaling resteert. Deze aanbieders kunnen bezien
of zij met deze resterende omzetdaling in aanmerking komen voor een
van de financiële regelingen van het Rijk, zoals de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW), de Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandig Ondernemers (TOZO) en de Tegemoetkoming
Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19 (TOGS).4
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
Vraag 7
De leden van de D66-fractie constateren dat de huidige situatie, waarin
noodzakelijke zorg geen doorgang kan vinden omdat fysiek afspreken nu
verminderd mogelijk is, vergelijkbaar is met de omstandigheid dat men
op de wachtlijst staat. Zij vragen welke overeenkomst ik zie met wachttijdbegeleiding en op welke manier deze crisissituatie kan worden aangegrepen om de inzet van digitale ggz fors te vergroten en extra te investeren in het aanbod en kwaliteit van digitale ggz.
Voor mensen met een ggz-zorgvraag die nog niet in behandeling zijn,
waren al verschillende vormen van (digitale) zelfhulp en ondersteuning
beschikbaar. In het Informatie- en Verwijscentrum dat nu wordt opgericht,
worden initiatieven die juist in deze periode bruikbaar zijn, verzameld en
gedeeld. Daarnaast kan digitale zorg in deze tijd een belangrijke uitkomst
bieden voor mensen die al in behandeling zijn voor een psychisch
probleem, maar waarbij het bijvoorbeeld door gezondheidsklachten
moeilijker is geworden om de behandelaar fysiek te ontmoeten. Ik ben blij
dat we de afgelopen tijd al flink hebben ingezet op de inzet van digitale
ggz. In 2018 is het versnellingsprogramma Informatie-uitwisseling Patiënt
en Professional voor de GGZ gepubliceerd, de zogenoemde VIPP GGZ.
Met die regeling wordt onder andere de opschaling van e-health
toepassingen gestimuleerd. Aanvullend heeft het ministerie vanwege
COVID-19 extra geld vrijgemaakt voor de Stimuleringsregeling eHealth
thuis (SET), waarmee zorg- en welzijnsorganisaties extra kunnen
investeren in digitale zorg op afstand. Rond de uitbraak van COVID-19 zien
we dat veel zorgaanbieders in korte tijd voor veel cliënten een omslag
hebben kunnen maken naar digitale zorgverlening via beeldbellen en
e-health. Bestaande mogelijkheden worden geïntensiveerd toegepast.
Branche- en beroepsverenigingen ondersteunen hun achterbannen in die
omslag en intensivering. Zo informeert de LVVP de achterban over
toepassingen die veilig beeldbellen biedt, onder andere via e-mental
health en virtuele spreekkamers. GGZ Nederland verzamelt op de website
beschikbare zelfhulp- en anonieme e-health-applicaties bij psychische
3
4
Kamerstuk 25 295, nr. 185.
De TOGS-regeling wordt opengesteld voor aanbieders van geestelijke gezondheids- en
verslavingszorg met overnachting, praktijken van psychiaters en dagbehandelcentra voor
geestelijke gezondheids- en verslavingszorg en praktijken van psychotherapeuten en psychologen (de sectoren met SBI-codes 86.10.4, 86.22.2 en 86.91.3). Zie Kamerstuk 35 420, nr. 16.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530
12
problematiek, informatie over veilige apps om een (video)verbinding met
cliënten op te zetten, praktische tips voor videobellen bij een groepsbehandeling en webinars over digitaal behandelen. Om aanbieders te
helpen bij het declareren van digitale zorg, heeft de NZa op de website
nader toegelicht hoe een op afstand gegeven consult geregistreerd kan
worden. Ik hoop en verwacht dat de ervaringen die we nu noodgedwongen door de crisis opdoen, zullen bijdragen aan de beschikbaarheid
van kwalitatief goed digitaal aanbod in de ggz, zowel voor wachttijdbegeleiding als binnen de behandeling.
Vraag 8
De leden van de D66-fractie denken dat tijdens deze crisis er een reële
kans bestaat op zorgmijding onder ggz-patiënten en/of dat ggz-patiënten
uit beeld raken omdat het aantal contactmomenten is teruggebracht.
Genoemde leden maken zich met name zorgen om de mensen met
psychische kwetsbaarheid die nu in zelfisolatie zitten en geen bezoek of
zorgverleners over de vloer krijgen. Daarnaast zijn er poliklinieken die
helemaal geen fysieke afspraken meer plannen. Kan de Staatssecretaris
concreet aangeven wat er naast een-op-een beeldbellen verder gedaan
wordt om de continuïteit van geestelijke gezondheidszorg te garanderen
tijdens deze coronacrisis en op welke manier zorgmijding wordt
voorkomen?
Ook het Ministerie van VWS kreeg eerder signalen dat sommige behandelingen stop gezet werden. In de recent vastgestelde richtlijn «GGZ en
Covid-19» van 21 april 2020 is inmiddels echter uitdrukkelijk opgenomen
dat patiënten de behandeling die zij nodig hebben ook in deze lastige tijd
krijgen. En dat betekent dat een face-to-face behandeling voorop staat.
Wanneer alternatieven even goed mogelijk zijn, of wanneer dit vanwege
de fysieke kwetsbaarheid van de patiënt, medepatiënten of de zorgverlener zelf noodzakelijk is, kan face-to-face behandeling vervangen worden
door beeldbellen of een andere vorm van digitale behandeling. Naast
genoemde richtlijn zijn er in de praktijk hulpmiddelen ontwikkeld om de
afweging van de professionals op dit punt te ondersteunen, waaronder
het afwegingskader «Ambulant contact & Corona (Kenniscentrum HAN
Sociaal). Dit afwegingskader is inmiddels breed onder relevante organisaties verspreid. Daarnaast is inmiddels een richtlijn beschikbaar met
betrekking tot de invulling van dagbesteding. Ook daar is het
uitgangspunt dat de activiteiten, al dan niet in aangepaste vorm, zoveel
mogelijk doorgang vinden. Ik zie dat zorgaanbieders op allerlei manieren
hun inzet plegen om het contact met cliënten te behouden, ook waar het
gaat om outreachende hulpverleningsvormen zoals FACT. Ik ben met deze
aanbieders in gesprek om te bezien wat nodig is en ondersteunend kan
zijn. Door volle inzet op continuering van zorgaanbod en aan te moedigen
dat mensen met mentale klachten zich juist wel melden bij de huisarts of
gebruik maken van de hulplijnen, probeer ik zoveel mogelijk te
voorkomen dat mensen buiten beeld raken.
Tot slot is vanwege de uitbraak van het Coronavirus de Stimuleringsregeling EHealth Toepassingen (SET) uitgebreid. De SET regeling beoogt
meer gebruik van eHealth toepassingen die in de thuissituatie kunnen
ondersteunen en structurele inbedding van e-health bevorderen.
Vraag 9
De leden van de D66-fractie willen het belang van intramurale ggz
benadrukken en zij willen tevens benadrukken dat ook hier de continuïteit
van zorg prioriteit heeft, met name crisiszorg. Kan de Staatssecretaris
concreet aangeven hoe hij ervoor zorgt dat intramurale ggz gewaarborgd
blijft en specifiek voor de volgende vier punten: het behoud van de
mogelijkheid tot fysiek contact in een crisissituatie, de beschikbaarheid
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530
13
van genoeg beschermingsmateriaal voor medewerkers in de ggz, het
realiseren van voldoende opnamecapaciteit in algemene zin en het
realiseren van voldoende opnamecapaciteit voor de Psychiatrische
Afdeling Algemeen Ziekenhuis (PAAZ)?
In mijn brief van 20 maart 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de
crisisstructuur ggz, heb ik aangegeven dat er vijf werkgroepen zijn
geïnstalleerd waaronder één voor de intramurale zorg. In deze werkgroep
heeft het aanbod van intramurale ggz de aandacht. De ggz streeft ernaar
om die zorg te verlenen die de patiënt nodig heeft. Dat betekent ook dat
fysiek contact in crisissituaties mogelijk blijft, met inachtneming van de
richtlijnen van het RIVM. In de richtlijn «GGZ en COVID-19» wordt
beschreven hoe professionals hiermee om moeten gaan.
Waar het gaat om de beschikbaarheid van voldoende opnamecapaciteit
monitoren de NVvP en GGZ Nederland de stand van zaken over de
intramurale ggz inclusief die voor de psychiatrische afdelingen in de
algemene- en academische ziekenhuizen (PAAZ/PUK). Zij hebben daarmee
regionaal en landelijk inzicht in de beschikbare capaciteit voor intramurale
zorg. Informatie uit de netwerken van genoemde organisaties wordt weer
gedeeld binnen de crisisstructuur ggz. Voorts houdt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) vanuit haar rol ook toezicht op de ontwikkelingen binnen de ggz, ook de inspectie is aangesloten op genoemde
crisisstructuur zodat monitoring zo adequaat mogelijk vorm krijgt.
Voor de beschikbaarheid van voldoende beschermende middelen verwijs
ik u naar het antwoord op vraag 12.
Vragen en opmerkingen van de fractie van GroenLinks
Vraag 10
De fractieleden van GroenLinks constateren, aan de hand van het platform
Lijm de Zorg, dat er in 8 regio’s een tekort is aan crisisbedden. Ook blijkt
uit een enquête van Stichting MIND, Landelijk Platform Psychische
Gezondheid, dat er een toename is van het aantal psychische klachten
zoals angst, depressie of paniek. Deze leden geven aan dat er op dit
moment behoefte is aan maatwerk en dat het cruciaal is dat hulpverleners
contact houden met de cliënt. De leden van de GroenLinks-fractie vragen
of de Staatssecretaris bereid is zo snel mogelijk met creatieve oplossingen
te komen om in de behoefte aan crisisbedden te voorzien, bijvoorbeeld
door delen van hotels hiervoor in te richten, zo ja, op welke termijn, en zo
nee, waarom niet.
Voorop staat dat behandeling in de ggz altijd een kwestie is van
maatwerk, want iedere cliënt heeft een eigen unieke situatie. Zorgverleners spelen daar zo goed mogelijk op in, in lijn met de geldende
professionele standaard. De sector is op diverse niveaus bezig om
enerzijds invulling te geven aan de vereiste voorzorgsmaatregelen
vanwege COVID-19 en anderzijds de verbinding met cliënten te behouden.
In de situatie waarin we ons nu als samenleving bevinden, leveren de
ggz-crisisdiensten de zorg die zij regulier ook leveren. Hierbij is de
kwaliteitsstandaard «generieke module acute psychiatrie» leidend. Dit
houdt momenteel in dat de crisisbeoordeling, zowel ambulant als op de
beoordelingslocatie, zo veel mogelijk face-to-face plaatsvindt met
inachtneming van de richtlijnen van het RIVM. Voor zover het naar het
oordeel van de professional gezien de omstandigheden nodig is en op dat
moment passend is bij het ziektebeeld van de cliënt, kan voor de
crisisbeoordeling ook gebruik gemaakt worden van beeldbellen. Er kan in
aanvulling op het beeldbelcontact ook gebruik gemaakt worden van
e-health modules passend bij de situatie van de patiënt. Op veel locaties
wordt de acute deeltijdbehandeling, een vorm van groepstherapie die in
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530
14
de crisisdienstteams wordt gegeven, nog steeds aangeboden. Dit kan ook
in digitale vorm worden omgezet indien dat noodzakelijk is. Zo nodig,
blijft ook opname in de instelling mogelijk.
Met betrekking tot de drukte op de crisisdiensten is het beeld wisselend
en verschilt het per dag en per crisisdienst. Bij de meeste crisisdiensten is
het nu even druk zoals gebruikelijk of rustiger. Wel wordt er een toename
van het aantal crisispatiënten verwacht, vanwege de lagere instroom in de
reguliere ggz. Dat zou tot gevolg kunnen hebben dat personen mogelijk
langer wachten met het zoeken van zorg, totdat het te laat is en zij in een
crisis belanden. GGZ Nederland geeft aan dat er geen signalen zijn dat de
crisisdiensten te weinig capaciteit of crisisbedden beschikbaar hebben en
dat de capaciteit voldoende is om de vraag aan te kunnen. Wel worden er
voorbereidingen getroffen om een toename in de zorgvraag op te kunnen
vangen. De situatie wordt nauwgezet gemonitord en ggz-instellingen
werken scenario’s uit om de capaciteit op te kunnen schalen als dat nodig
is. Gedacht kan worden aan scenario’s waarbij een aanvullend beroep
wordt gedaan op zzp’ers en vrijgevestigde zorgaanbieders en waarbij
extra opnamebedden georganiseerd worden.
Een van de maatregelen die al wordt genomen is dat in samenwerking
met de regionale ketenpartners ook (extra) afdelingen worden ingericht
voor met het coronavirus besmette cliënten, ten behoeve van cohortverpleging. Dit sluit aan bij de inmiddels ingezette regionale aanpak van
de veiligheidsregio’s. Dit draagt eraan bij dat er voldoende
ggz-crisisbedden in de kliniek zelf beschikbaar zijn en er geen noodzaak is
om delen van hotels of andere locaties voor ggz-crisisbedden in te richten.
Instellingen blijven de situatie nauwgezet monitoren en VWS heeft
wekelijks overleg met de betrokken organisaties waarin zij hun concrete
signalen hierover bij VWS kunnen neerleggen.
Vraag 11
Er is inmiddels door externen een handboek opgesteld met een
afwegingskader voor wanneer bellen, face-to-face contact of video-bellen
ingezet kunnen worden. Kan dit, in samenspraak met MIND, Lijm de Zorg
en andere stakeholders, als handvat meegegeven worden en kan de
Staatssecretaris tevens, in samenspraak met zijn collega’s van VWS,
ervoor zorgen dat de inmiddels bestaande overzichtslijst van welke
hulplijnen in welke situatie gebeld kunnen worden, breed gedeeld en
kenbaar gemaakt wordt?
Het is in de ggz inderdaad niet altijd passend om face-to-face behandelcontact te vervangen door digitaal contact. Tegelijkertijd is het aan
professionals om die afweging zorgvuldig te maken. De door landelijke
organisaties in de ggz (met consultatie van MIND) ontwikkelde richtlijn
«GGZ en COVID-19» geeft daar handvatten voor. Daarnaast zijn hulpmiddelen ontwikkeld om professionals verder te ondersteunen in de
besluitvorming op dit punt. Zo heeft het Kenniscentrum HAN Sociaal een
afwegingskader «Ambulant contact & Corona» gemaakt. Dit afwegingskader is onder de aandacht gebracht bij de opstellers van de richtlijn
«GGZ en COVID-19» en partijen als V&VN en F-ACT Nederland hebben het
verspreid onder hun leden.
Verder is de periode waar we nu in zitten voor veel mensen stressvol.
Voor mensen met psychische klachten kan dat extra gelden. Op
www.rijksoverheid.nl is daarom een overzicht gemaakt van vragen over
het coronavirus en ggz. Op deze website is ook een overzicht te vinden
van hulplijnen die mensen direct kunnen bellen als ze last hebben van
angst, somberheid of andere klachten. Daarnaast verwijzen de landelijke
organisaties van zorgaanbieders, zorgprofessionals, cliënten en hun
naasten naar dit overzicht vanaf hun websites naar het overzicht op
https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/coronavirus-COVID-19/
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530
15
veelgestelde-vragen-per-onderwerp/zorg/ggz over het coronavirus en de
geestelijke gezondheidszorg. Bovendien zal een infographic worden
gemaakt, zie mijn antwoord op vraag 2.
Vraag 12
De leden van de GroenLinks-fractie wijzen erop dat de beschikbaarheid
van persoonlijke beschermingsmiddelen (pbm’s) voor zorgverleners in
ggz-instellingen en mantelzorgers sterk varieert. Ook wordt een toenemende druk gelegd op mantelzorgers en naasten van de diverse patiëntgroeperingen. Vanwege de regelmatig wegvallende professionele hulp is
juist die rol van mantelzorgers en naasten belangrijker geworden.
Daarnaast zijn veel ggz-instellingen overgeschakeld naar online werken,
maar sommige hulpverleners en/of hun cliënten hebben geen laptop met
camera, terwijl beeld en het maken van notities wel essentieel zijn.
Deze leden vragen de Staatssecretaris in te gaan op de volgende punten:
wanneer is de voorraad pbm’s op orde zodat zoveel mogelijk reguliere
geestelijke gezondheidszorg weer doorgang kan vinden, kan hij daarbij
aangeven op welke manier hij met zijn collega’s van VWS scherp blijft op
de onbelemmerde beschikbaarheid van pbm’s voor bovengenoemde
groepen.
Het kabinet werkt met man en macht om zoveel mogelijk persoonlijke
beschermingsmiddelen beschikbaar te krijgen voor de Nederlandse
gezondheidszorg. In verschillende Kamerbrieven heeft de Minister van
VWS u geïnformeerd over de sporen die hiervoor worden gevolgd: de
inkoop van beschermingsmiddelen via het Landelijk Consortium
Hulpmiddelen (LCH), de productie van beschermingsmiddelen in
Nederland en het hergebruiken van beschermingsmiddelen.
Zorgmedewerkers moeten beschermd hun werk kunnen uitvoeren. De
beschermingsmiddelen die we ter beschikking hebben, moeten dan ook
eerlijk worden verdeeld zodat de beschikbare beschermingsmiddelen daar
terecht komen waar ze het hardste nodig zijn. Sinds 13 april jl. is het
nieuwe verdeelmodel van kracht, waarin ook de ggz benoemd wordt.
Naar aanleiding daarvan heeft GGD GHOR Nederland op maandag
20 april jl. laten weten dat inmiddels de meerderheid van de chirurgische
mondmaskers en de FFP1-maskers aan de (langdurige) zorg (buiten het
ziekenhuis) wordt uitgeleverd. Het merendeel van de FFP2-maskers wordt
uitgeleverd aan de curatieve medisch specialistische zorg. Dit is conform
verwachting, gegeven de typen handelingen die in de verschillende
sectoren worden uitgevoerd en het bijbehorende besmettingsrisico voor
de zorgmedewerker.
Het verdeelmodel zal de komende weken doorontwikkeld worden. Ook de
zorg door mantelzorgers wordt betrokken bij de verdeling. Dit betekent
dat ook zij, conform de RIVM-richtlijnen, beschermingsmiddelen geleverd
kunnen krijgen als dat passend is bij de zorg die zij verlenen. Juist ook
voor deze groep is het van belang goed aan te geven wanneer welke
bescherming nodig is bij zorg aan mensen met (verdenking op) COVID-19.
Vraag 13
Op welke manier(en) wordt door het kabinet, eventueel in samenspraak
met gemeenten, concreet gezorgd voor ondersteuning voor de onmisbare
mensen om de patiënt heen en wat wordt gedaan om digitale middelen zo
snel mogelijk toegankelijk te maken voor zorgverleners en hun cliënten.
Ik vind het belangrijk om ook naasten van patiënten te ondersteunen in
deze zware tijd. Daarom heeft MantelzorgNL de openingstijden van de
mantelzorglijn verruimd en een uitgebreide lijst van vragen en
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530
16
antwoorden opgesteld om mantelzorgers van de juiste informatie te
voorzien.
Op dit moment breng ik de initiatieven die voor de mentale steun voor
zorgpersoneel bruikbaar zijn in beeld en deel deze onder de betrokken
organisaties.
Dit wordt ook afgestemd met de landelijke organisaties van zorgaanbieders, zorgprofessionals en cliënten en hun naasten via de crisisstructuur ggz. De VNG is namens de gemeenten bij dit overleg aangesloten. Begin mei verwacht ik een overzicht te kunnen publiceren. Voor
mentale ondersteuning kunnen zorgprofessionals verder ook terecht
binnen de eigen zorgorganisatie, maar ook elders is hulp te krijgen. Zo
bieden vakbond CNV en Werkgeversorganisatie Regioplus «Sterk in je
Werk – Extra Coaching». Professionele coaches bieden op vrijwillige basis
een luisterend oor en laagdrempelige mentale ondersteuning en
verwijzen zo nodig door naar gespecialiseerde hulp. Zorgprofessionals
kunnen zich 7 dagen per week aanmelden op Sterk in je werk. Zorgprofessionals die zich vóór twaalf uur aanmelden op de site, worden dezelfde
dag nog teruggebeld en anders vóór 12 uur de dag erna.
Verder is extra geld vrijgemaakt voor de Stimuleringsregeling e-health
thuis (SET), waarmee zorg- en welzijnsorganisaties extra kunnen
investeren in digitale zorg op afstand. Rond de uitbraak van COVID-19 zien
we dat veel zorgaanbieders in korte tijd voor veel cliënten een omslag
hebben kunnen maken naar digitale zorgverlening via beeldbellen en
e-health. Bestaande mogelijkheden worden geïntensiveerd toegepast. De
landelijke organisaties van zorgaanbieders, zorgprofessionals, cliënten en
hun naasten ondersteunen hun achterbannen in die omslag en intensivering.
Vraag 14
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de Staatssecretaris het
behoud van het ggz-aanbod in deze periode borgt en hoe hij voornemens
is de motie van het lid Klaver c.s.5 op dit gebied uit te voeren.
Zorgaanbieders in de ggz kunnen actief zijn binnen de domeinen van de
Zorgverzekeringwet, de Wet langdurige zorg, de Wet maatschappelijke
ondersteuning 2015, de Jeugdwet en de Wet forensische zorg. De
afgelopen weken is vanuit VWS constructief overleg gevoerd met de
zorgverzekeraars, de zorgkantoren en de gemeenten om in deze onzekere
tijden zo snel mogelijk duidelijkheid en zekerheid aan zorgaanbieders en
zorgverleners te kunnen bieden over de financiële gevolgen van de
coronacrisis. Bij de maatregelen staat steeds voorop dat we zorgverleners
op korte termijn in staat willen blijven stellen om te doen wat nodig is en
daarbij voor de lange termijn de continuïteit van zorg en ondersteuning te
borgen.
De VNG heeft haar leden op 18 maart jl. opgeroepen gecontracteerde
zorgaanbieders door te betalen, ook als er geen of een andere prestatie
wordt geleverd.6 Door vraaguitval of verminderde inzetbaarheid van
personeel (door verhoogd ziekteverzuim) zal de omvang van zorg en
ondersteuning tijdelijk feitelijk kunnen afwijken van de normale situatie.
Het Rijk heeft de oproep van de VNG kracht bijgezet door op 25 maart jl.,
in afstemming met de VNG, een zeer dringend beroep op gemeenten te
doen om hun aanbieders van jeugdhulp, jeugdbescherming, jeugdreclassering en maatschappelijke ondersteuning financieel zekerheid en ruimte
te bieden, van 1 maart 2020 tot in elk geval 1 juni 2020.7 VNG heeft hier in
5
Kamerstuk 25 295, nr. 185.
https://vng.nl/brieven/gevolgen-uitbraak-coronavirus-voor-gemeenten-en-vng.
7
https://vng.nl/nieuws/afspraken-met-rijk-over-continuiteit-financiering-sd.
6
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530
17
een handreiking nadere invulling aan gegeven zodat gemeenten
eenduidig vorm geven aan het bieden van omzetzekerheid aan hun
aanbieders in het sociaal domein.8
Zorgkantoren hebben in een brief van 23 maart 2020 aanbieders in de
langdurige zorg op hoofdlijnen duidelijkheid geboden ten aanzien van
onder andere de financiering van extra kosten, de compensatie van
omzetderving en het op peil houden van liquiditeit. Waar zorgaanbieders
de komende periode te maken krijgen met extra kosten voor de zorgverlening, zullen deze worden vergoed via een nieuwe regeling van de NZa.
Indien zorgaanbieders te maken hebben met teruglopende omzet als
gevolg van de coronacrisis, worden zij daarvoor gecompenseerd. Het
uitgangspunt is hierbij dat in elk geval tot 1 juni wordt vergoed conform
de omzet in het contract of een zo goed mogelijke inschatting daarvan. De
maatregelen die toezien op vergoeding van extra kosten die zorgaanbieders maken en op de compensatie van gederfde omzet worden door de
NZa uitgewerkt in een beleidsregel. De NZa verwacht de beleidsregel in
mei te kunnen publiceren. In de opdrachtbrief die op 16 april 2020 door
het Ministerie van VWS aan de NZa is gestuurd zijn de contouren van de
maatregelen uitgewerkt. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft met een
brief de uitwerking bij alle zorgaanbieders in de langdurige zorg onder de
aandacht gebracht.
Over het op peil houden van liquiditeit heeft Zorginstituut Nederland (ZIN)
op 31 maart 2020 een brief verzonden aan de zorgkantoren en het CAK.
Hierin is bevestigd dat tot nader aankondiging de bevoorschotting op het
huidige niveau gehandhaafd blijft, en dus niet zoals gebruikelijk zal
worden aangepast op basis van de werkelijke productie, en dat zorgkantoren de bevoorschotting kunnen ophogen voor gemaakte extra kosten
als gevolg van de uitbraak van het coronavirus.
Op 30 maart 2020 heeft de Divisie Forensische Zorg en Justitiële Jeugdinrichtingen (DForZo/JJI) van DJI brancheverenigingen geïnformeerd over
de maatregelen die worden genomen om aanbieders van forensische zorg
financiële zekerheid te bieden. De Minister voor Rechtsbescherming heeft
de Tweede Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstuk 33 628, nr. 74). Extra
kosten die optreden als gevolg van de coronacrisis worden vergoed. Het
gaat dan bijvoorbeeld om kosten als gevolg van beschermingsmaatregelen. Om de liquiditeit op peil te houden wordt aan forensische
zorgaanbieders de mogelijkheid geboden een (extra) voorschot aan te
vragen. Indien forensische zorgaanbieders te maken hebben met een
significante daling van de omzet als gevolg van de coronacrisis worden zij
hiervoor gecompenseerd. De Dienst Justitiële Instellingen (DJI) zal voor
zover nodig zo soepel mogelijk omgaan met regelgeving en termijnen die
een belemmerend effect kunnen hebben op de continuïteit van de zorg in
deze periode.
Op 5 april jl. hebben zorgverzekeraars de verschillende brancheverenigingen in de curatieve zorg geïnformeerd over de wijze waarop zij de
continuïteit van zorg gaan borgen op korte en langere termijn.9 Zorgverzekeraars bieden zorgaanbieders de mogelijkheid om een continuïteitsbijdrage aan te vragen. Het doel hiervan is de capaciteit van het zorgaanbod
gedurende de coronacrisis in stand te houden, wanneer vraaguitval het
dekken van doorlopende kosten van het zorgaanbod bemoeilijkt. Dit
aanbod geldt voor gecontracteerde en ongecontracteerde zorgaanbieders,
voor zorg gedekt onder de zorgverzekering (basisverzekering) en voor
zorg gedekt onder aanvullende zorgverzekeringen, voor de periode van
8
9
https://vng.nl/nieuws/afspraken-continuiteit-financiering-sd-uitgewerkt.
Brief van Zorgverzekeraars Nederland aan de branche- en beroepsorganisaties in het zorgveld
d.d. 5 april (B-20-5256).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530
18
1 maart tot en met 30 juni, met de mogelijkheid van verlenging indien
noodzakelijk. De hoogte van de continuïteitsbijdrage is een percentage
van de in normale omstandigheden door zorgverzekeraars vergoede
omzet, waarbij dit percentage afhankelijk is van de vaste kosten in een
bepaalde zorgsector en de mate waarin de zorgverlening in de sector
ondanks de huidige situatie toch doorgang kan vinden. De continuïteitsbijdrage hoeft niet te worden terugbetaald, maar wordt, voor zover billijk en
mogelijk, wel verrekend met de productie gedurende de looptijd van de
continuïteitsbijdrage en met de eventuele hogere productie als gevolg van
inhaaleffecten daarna.
Een voorwaarde om in aanmerking te komen voor de continuïteitsbijdrageregeling is dat de zorgaanbieder geen aanspraak maakt op relevante
rijksregelingen in het kader van de coronacrisis, behalve eventueel voor
het deel omzetdaling dat mogelijk resteert na aftrek van de vergoeding
door de regeling van zorgverzekeraars. Voor dat deel omzetdaling kunnen
ggz-aanbieders – indien zij voldoen aan de voorwaarden en rekening
houdend met de vergoedingen die zij eventueel verder nog krijgen vanuit
zorgkantoren, gemeenten en DJI – in aanmerking komen voor de Tijdelijke
Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW), de Tijdelijke
Overbruggingsregeling Zelfstandig Ondernemers (TOZO) en de
Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19 (TOGS).10
De Minister van VWS heeft een aanwijzing aan de NZa gegeven,11 opdat
de juiste prestatiebeschrijvingen en daarmee de betaaltitels beschikbaar
komen, zowel voor extra zorgkosten als voor de continuïteit van zorg in
verband met corona (deze aanwijzing heeft betrekking op zowel de zorg in
het basispakket, delen van de aanvullend verzekerde zorg als de forensische zorg). De zakelijke inhoud van deze aanwijzing is door middel van
een aparte brief bij het parlement voorgehangen (Kamerstuk 25 295,
nr. 274).
Tot slot hebben er vanuit VWS ook gesprekken plaatsgevonden met
banken. In deze gesprekken is gebleken dat zorgaanbieders ook terecht
kunnen bij hun bank. Banken bieden (zorg)ondernemers de mogelijkheid
om aflossingsverplichtingen op hun leningen op te schorten voor zes
maanden. Ook wanneer een zorgaanbieder tijdelijk extra liquiditeit nodig
heeft kan hij zich melden bij zijn bank. Wanneer zicht is op een continuïteitsbijdrage zal de bank overwegen of een kredietuitbreiding verantwoord is.
Vraag 15
Het kabinetsbeleid roept burgers op om zo veel mogelijk thuis te blijven.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren echter dat circa 40.000
mensen in Nederland geen vast woonadres hebben en dak- of thuisloos
zijn, waardoor het bijzonder lastig is om aan deze maatregel te voldoen.
Deze leden vernemen daarnaast uit het veld dat gemeenten niet in staat
lijken procedurele eisen aan te passen. Zij vragen of de Staatssecretaris
bereid is om ook voor deze doelgroep de kostendelersnorm – althans
tijdelijk – landelijk af te schaffen en zo nee, waarom niet.
10
De TOGS-regeling wordt opengesteld voor aanbieders van geestelijke gezondheids- en
verslavingszorg met overnachting, praktijken van psychiaters en dagbehandelcentra voor
geestelijke gezondheids- en verslavingszorg en praktijken van psychotherapeuten en
psychologen (de sectoren met SBI-codes 86.10.4, 86.22.2 en 86.91.3). Zie Kamerstuk 35 420,
nr. 16.
11
Stcrt. 2020, nr. 23915.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530
19
VWS heeft samen met het RIVM, IGJ, Valente, VNG en Como een richtlijn
vastgesteld die beschrijft hoe de opvang voor dak- en thuisloze mensen
georganiseerd moet worden tijdens de coronacrisis. De richtlijn is bedoeld
voor gemeenten en opvangorganisaties en ziet op het zo goed mogelijk
helpen en ondersteunen van dak- en thuisloze mensen, rekening houdend
met de RIVM-richtlijnen om het besmettingsgevaar zo klein mogelijk te
houden. Er vindt meerdere keren per week overleg plaats met Valente en
VNG om de ontwikkelingen te monitoren en bij te sturen waar nodig.
Het is niet nodig om de kostendelersnorm vanuit de wetgever generiek op
te schorten voor alle kostendelende bijstandsgerechtigden gedurende de
coronacrisis. Het behoort nu al tot de bevoegdheid en de verantwoordelijkheid van de gemeente om al dan niet in specifieke situaties een
uitzondering te maken en de kostendelersnorm niet van toepassing te
verklaren. Hierbij gaat het uitdrukkelijk om maatwerk te leveren voor
mensen in een crisissituatie, dakloze mensen of mensen die dakloos
dreigen te raken. De gemeente dient vast te stellen dat het gaat om
tijdelijk verblijf. Het is aan de gemeente om vast te stellen of de huidige
periode waarbij sprake kan zijn van tijdelijke opvang gedurende de
coronacrisis hierop van toepassing is.
Vraag 16
Tevens vragen zij of hij bereid is om in overleg te treden met de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over directe maatregelen
om de druk waaronder zorgverleners momenteel staan – eventueel
tijdelijk – te verlagen en zo ja, op welke termijn dit kan plaatsvinden en zo
nee, waarom niet.
Ik heb zeer veel waardering voor medewerkers die in deze moeilijke tijd
actief zijn in de maatschappelijke opvang. Ik herken het beeld dat zij
momenteel onder (extra) hoge druk staan.
Ik vind het vooral van belang dat organisaties lokaal het gesprek aangaan
met de gemeente als zij knelpunten ervaren bij de opvang van dak- en
thuisloze mensen en dat gezamenlijk gezocht wordt naar oplossingen. Rijk
en gemeenten hebben financiële afspraken gemaakt over de meerkosten
die het directe gevolg zijn van extra maatregelen die (onder andere) in de
opvang als gevolg van de crisis genomen moeten worden.
Vraag 17
De leden van de GroenLinks-fractie geven aan signalen te ontvangen dat
op dit moment cliënten – gedwongen – worden ontslagen bij eetstoornisen revalidatieklinieken bij gebrek aan voldoende apparatuur en/of
personeel. Herkent de Staatssecretaris deze signalen en zo ja, kan hij een
inschatting geven van het aantal mensen dat om deze reden niet terecht
kan bij een instelling, welke maatregelen getroffen worden om dit op
korte termijn te verhelpen en zo nee, of hij bereid is dit alsnog op te
pakken in samenspraak met de desbetreffende instellingen?
Ook in de ggz wordt rekening gehouden met de mogelijkheid dat binnen
afzienbare termijn meer ruimte nodig is voor mensen die intramuraal
worden behandeld en besmet zijn met COVID-19. Dat betekent dat de
mogelijkheden voor cohort-verpleging worden ingericht. Met het oog op
deze cohort-verpleging wordt bezien in hoeverre sommige cliënten
vervroegd met ontslag kunnen. Instellingen stellen voorwaarden aan
vervroegd ontslag, wat betekent dat mensen niet zomaar naar huis
worden gestuurd. In de richtlijn «GGZ en COVID-19» zijn voorwaarden
opgenomen voor vervroegd ontslag. Zo dient te worden gekeken naar de
woonomstandigheden van een cliënt. Navraag in het veld leert dat er op
dit moment in de ggz geen mensen zijn voor wie de intramurale behan-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530
20
deling wordt omgezet in een poliklinische, vanwege gebrek aan personeel
of apparatuur. Ik vind het belangrijk om te melden dat er op dit moment
ook een andere beweging plaatsvindt. Sommige mensen worden langer
in een instelling behandeld, omdat het voor hen niet mogelijk is om zich
aan de algemene regels omtrent corona (social distancing) te houden.
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
Vraag 18
De leden van de SP-fractie vinden het goed te lezen dat allerlei betrokken
partijen samenwerken op dit ingewikkelde thema. Deze leden zien dat een
aantal vraagstukken nu in veel verschillende sectoren speelt, waaronder
de bezoekersregelingen en het tekort aan beschermingsmiddelen. Kan
worden toegelicht hoe aan beide vraagstukken specifiek voor de ggz
wordt gewerkt; hoe wordt bijvoorbeeld maatwerk bij de bezoekersregeling
toegepast en kunnen medewerkers binnen de ggz nog veilig hun werk
doen?
Voor de informatie over beschermingsmiddelen in de ggz verwijs ik u naar
mijn antwoord op vraag 12.
Voor de bezoekersregelingen in de ggz geldt het volgende. In de richtlijn
«GGZ en COVID-19» is beschreven hoe in de ggz met de bezoekregeling
kan worden omgegaan. Uitgangspunt is dat zowel veiligheid van cliënt en
medewerker enerzijds als contact houden en professionele inzet anderzijds kunnen worden gefaciliteerd. Met de bedoeling de kans op
besmetting zo klein mogelijk te houden, zullen instellingen ruimte moeten
hebben om hun eigen afwegingen en keuzes te maken, waarbij een
compleet bezoekverbod reëel kan zijn. Maatwerk wordt dus toegepast
door organisaties zelf te laten bepalen wat zij passend achten. Wanneer er
bijvoorbeeld met name ouderen in een locatie verblijven kan de instelling
ervoor kiezen restrictiever te zijn dan in de richtlijn is opgenomen.
Gezien de grote mentale risico’s van isolatie is een algehele bezoekersstop
in de ggz vooralsnog niet aan de orde en zal er voorlopig sprake zijn van
maatwerk. Bezoek van naasten geeft persoonlijke aandacht en rust in een
periode dat deze kwetsbare groep daar extra behoefte aan heeft en kan de
stabiliteit ten goede komen. Indien geen bezoek mogelijk is proberen veel
instellingen contact te onderhouden met naasten door (beeld)bellen of
andere digitale vormen van communicatie.
Via de crisisstructuur blijf ik in gesprek met de sector over persoonlijke
beschermingsmiddelen, de druk op cliënten en mantelzorgers en andere
actuele ontwikkelingen om medewerkers zo veilig mogelijk hun werk te
kunnen laten doen.
Vraag 19
De leden van de SP-fractie vragen welk aanbod de ggz de patiënten met
een acute zorgvraag momenteel kan bieden.
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op
vraag 10.
Vraag 20
De leden van de SP-fractie vragen aandacht voor de financiële situatie van
veel ggz-aanbieders en hun teruglopende omzet. Is de Staatssecretaris
bereid, zo vragen deze leden, om zorgverleners binnen de ggz te
vertrouwen en zorginstellingen niet (financieel) te straffen nu zij bepaalde
zorg door de corona-uitbraak in 2020 niet kunnen leveren?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord vraag 14.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530
21
Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie
Vraag 21
Erkent de Staatssecretaris dat in de ggz vele problemen worden ervaren
zoals die ook voor de rest van de zorgsector gelden, zoals bij voorbeeld
het gebrek aan beschermingsmiddelen voor medewerkers, het uitblijven
van coronavirustesten voor medewerkers, snel oplopende wachttijden,
sluitingen van onder andere beschermd wonen faciliteiten, zorgen over
mogelijke liquiditeitsproblemen vanwege afzeggingen en zorg die niet
meer geleverd kan worden; welke concrete stappen neemt hij om deze
problemen op te lossen?
De ggz ervaart net als andere onderdelen van de zorgsector problemen,
als gevolg van de coronacrisis. Ik vind het van groot belang dat deze
problemen zo snel mogelijk worden aangepakt, en ik zet me daar dan ook
met mijn collega-bewindspersonen en de partijen in het veld voor in.
Belangrijke resultaten van die inzet heeft u kunnen lezen in de brief die uw
Kamer hierover op 21 april jl. heeft ontvangen.
Vraag 22
Erkent de Staatssecretaris tevens dat er door de coronacrisis een grotere
vraag naar maatwerkoplossingen is, wat een hoge druk legt op mantelzorgers en familieleden door bijvoorbeeld het wegvallen van dagbesteding, waardoor snelle en specifieke oplossingen moeten worden
gevonden voor onder andere videobelapplicaties die AVG-verantwoord
zijn voor zorgdoeleinden, alternatieve manieren waarop zorgverleners
toch bij cliënten langs kunnen gaan, of manieren waarop familieleden
kunnen worden ontzien wanneer de zorg hen teveel wordt? Welke acties
worden ondernomen om in deze maatwerkoplossingen te kunnen
voorzien en gebeurt dit in samenspraak met familieleden en naasten,
aangezien deze keuzes in toenemende mate een effect hebben op hun
leven?
Ik volg de ontwikkelingen van de groep kwetsbare personen en hun
mantelzorgers nauwgezet en ik spreek mijn grote waardering uit voor
4,5 miljoen mantelzorgers die hun naasten verzorgen onder deze moeilijke
omstandigheden. Onze gezamenlijke inzet is erop gericht om ook voor
mantelzorgers heldere communicatie over de publieke gezondheidsrichtlijnen te geven en de gevolgen hiervan voor mantelzorgers in beeld
brengen. De maatregelen van het kabinet die gelden tot en met 19 mei
2020, hebben verregaande impact op het zorgen voor een naaste. Zo moet
het hele gezin (huishouden) bijvoorbeeld thuisblijven als er een zieke in
huis is (behalve als men in een cruciaal beroep werkzaam is) en is
dagbesteding vaak afgeschaald. Ik wil stimuleren dat mantelzorgers zich
vooral op de zorgtaken kunnen richten. Daarom heeft MantelzorgNL de
openingstijden van de mantelzorglijn verruimd en een uitgebreide lijst
van Q&A’s opgesteld om mantelzorgers van de juiste informatie te
voorzien. Ook is er een richtlijn mantelzorgondersteuning gepubliceerd op
de website van de rijksoverheid12 met de verschillende vormen van
ondersteuning en zorg voor mantelzorgers. Centraal in de richtlijn staat de
zorgladder die in beeld brengt hoe zorg en ondersteuning opgeschaald
kan worden van het eigen netwerk tot aan crisisopvang. Aansluitend
hierop is er ook een richtlijn over dagbesteding en dagopvang13 waarbij
het uitgangspunt is de continuïteit van zorg en ondersteuning. Ook nu
wordt van gemeenten en aanbieders een uiterste inspanning gevraagd
12
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/richtlijnen/2020/04/16/richtlijnmantelzorgondersteuning.
13
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/richtlijnen/2020/04/16/richtlijn-dagbesteding-endagopvang.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530
22
om in goed overleg met de cliënten, naasten en hun mantelzorger,
passende zorg en ondersteuning te leveren, rekening houdend met de
(soms gewijzigde) omstandigheden en de richtlijnen van de RIVM.
Vraag 23
De leden van de PvdA vragen welke stappen ik neem om de regionale
doorzettingsmacht voor mensen met een hoogcomplexe zorgvraag te
verankeren en uitvoerbaar te maken voor betrokken partijen, om verdere
stagnatie in het systeem waar kwetsbare personen de dupe van worden te
voorkomen.
Op 13 maart jl. heb ik u het zogenoemde «Plan van aanpak toegankelijkheid en beschikbaarheid hoogcomplexe ggz» van verzekeraars en
ggz-aanbieders toegestuurd (Kamerstuk 25 424, nr. 528). Kern van dit plan
is dat patiënten waar een hoogcomplex zorgaanbod voor nodig is, met
prioriteit een behandelaanbod op maat krijgen en dat de toegankelijkheid
en beschikbaarheid van zorg voor deze doelgroep wordt verbeterd.
Partijen hebben aangegeven dit in te vullen door per 1 april van start te
gaan met een landelijk sluitend netwerk van aanbieders en financiers, in
de vorm van zeven regiotafels. Zo’n regiotafel staat onder leiding van een
grote ggz-aanbieder in die regio. Zij hebben als taak passend behandelaanbod te vinden en als dat vanuit de inhoud is geformuleerd en
gevonden, zorgt de zorgverzekeraar voor passende financiering. De tafels
hanteren het principe van doorzettingskracht op basis van gezamenlijke
verantwoordelijkheid. Dat betekent dat er net zo lang wordt opgeschaald,
totdat er passende zorg of ondersteuning is gevonden. Daarvoor stellen
partijen zich garant.
De regiotafels zijn een sluitstuk van het aanbod van opschalingsmogelijkheden dat al langer bestaat, met hoogcomplexe voorzieningen in de ggz,
zorgbemiddeling door zorgverzekeraars en het werk van de Unit
Complexe Zorgvragen van het ministerie. Hierbij moet wel moet wel
worden opgemerkt dat ondanks al deze mogelijkheden en inspanningen
die alle betrokkenen plegen, er situaties zullen blijven waarin het lastig is
om aanbod te vinden dat precies voldoet aan de zorgbehoefte en
individuele verwachtingen. Ook in dat geval worden patiënten niet
losgelaten, maar zoeken professionals met hen naar een ander
perspectief.
Wat mij betreft nemen zorgaanbieders en zorgverzekeraars met dit plan
hun verantwoordelijkheid voor de hoogcomplexe doelgroep. In mijn
Kamerbrief had ik al aangegeven dat het nu zaak is dat partijen aan de
slag gaan. In de twee weken tussen de aanbieding van het plan aan uw
Kamer en 1 april, de startdatum van de regiotafels, zijn de gevolgen van
COVID-19 ook voor de ggz steeds zichtbaarder geworden. Deze tijd vraagt
van partijen een herprioritering en andere inzet van menskracht en
middelen. ZN en GGZ Nederland hebben mij laten weten dat de crisis
rond COVID-19 niets afdoet aan het belang dat zij hechten aan goede zorg
voor de hoogcomplexe patiëntgroep. Voor vrijwel alle regio’s is inmiddels
een plan gereed voor het opzetten en inregelen van de regionale
casuïstiektafels. Door de Corona-crisis zijn nog niet alle noodzakelijke
verbindingen in de regio tot stand gebracht, dat zal in de komende
periode tot stand worden gebracht. Wel constateren ZN en GGZ
Nederland dat door de crisis een dynamiek ontstaat waarbij regionale
spelers zich verenigen om de zorg voor kwetsbare en zieke patiënten te
organiseren en de doorstroom gestimuleerd wordt. Beide branchepartijen
kondigen aan dat zij een projectleider aanstellen voor de landelijke
monitoring van dit plan. Daarnaast heb ik met de VNG afgesproken dat zij
op papier gaan zetten hoe zij hun aandeel in het organiseren van passend
aanbod voor mensen met een hoogcomplexe zorgvraag gaan invullen,
aansluitend bij het plan dat er al ligt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530
23
Vragen en opmerkingen van de ChristenUnie-fractie
Vraag 24
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het belangrijk dat de zorg aan
ggz-patiënten zoveel mogelijk blijft doorgaan. Zij krijgen signalen dat de
zorg niet overal gecontinueerd wordt. Zij vragen de Staatssecretaris
daarom in de crisisstructuur een concrete aanpak op te nemen, waarbij
financiers (overheden, zorgverzekeraars) zekerheid bieden aan zorginstellingen en zorginstellingen op hun beurt alles doen om contact met hun
cliënten te houden, daarbij maatwerk bieden in de behandeling en ook te
leren van opgedane positieve ervaringen met e-health in de ggz.
Voorop staat dat de inzet van eenieder erop gericht is dat zorg zoveel
mogelijk door kan gaan. Dit moet echter wel veilig voor zowel patiënt als
zorgverlener gebeuren. Daarom is het ook zo belangrijk dat de veldpartijen een richtlijn «GGZ en COVID-19» hebben vastgesteld. Voor de inzet
richting- en met financiers verwijs ik u naar de Kamerbrief van 7 april jl.
(Kamerstuk 25 295, nr. 219) waarin uw Kamer wordt geïnformeerd over de
resultaten van het overleg met zorgverzekeraars, de zorgkantoren en de
gemeenten met als doel in deze onzekere tijden zo snel mogelijk duidelijkheid en zekerheid te kunnen bieden aan aanbieders en zorgverleners
over de financiële gevolgen van de crisis. Zorgaanbieders volgen de
richtlijn «GGZ en COVID-19» die hen handvatten biedt om door te gaan
met behandelingen.
Binnen de opgezette crisisstructuur vindt uitwisseling plaats van
ervaringen en aanpak in de ggz gedurende deze crisis. En op verschillende
manieren, zoals via ledennieuwsbrieven van brancheorganisaties en
social media zorgen veldpartijen dat goede voorbeelden van alternatieve
zorgverlening worden verspreid. Daarbij is vanzelfsprekend aandacht voor
innovatieve methoden met betrekking tot zorg op afstand (zoals beeldbellen of applicaties voor e-mental health) worden ingezet.
Vraag 25
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Staatssecretaris of hij
bereid is om het project «aandacht op afstand» van MIND – dat is gestart
om mensen met psychische nood, die nu minder hulp en therapie krijgen,
extra te ondersteunen en hun isolement te doorbreken – actief te
ondersteunen, om te voorkomen dat mensen met psychische nood tussen
wal en schip geraken.
Ik vind het belangrijk dat wordt voorkomen dat psychische problemen
tijdens de coronacrisis verergeren en dat mensen worden geholpen
mentaal overeind te blijven door het geven van een steun in de rug, te
zorgen voor afleiding en het verschaffen van betrouwbare informatie.
Daarom heb ik met MIND de mogelijkheden verkend voor het verlenen
van een subsidie om het project «aandacht op afstand» deels te financieren. MIND heeft de aanvraag voor deze subsidie op 14 april 2020 bij mij
ingediend.
Vraag 26
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de kostendelersnorm een belemmering vormt om kwetsbare mensen, zoals dak- en
thuislozen, tijdelijk onderdak te bieden. Tegelijkertijd krijgen ook dak- en
thuislozen de oproep om zoveel mogelijk binnen te blijven. Is de Staatssecretaris bereid om in overleg met zijn collega van SZW te kijken naar de
mogelijkheden om de kostendelersnorm tijdelijk te bevriezen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik graag naar het antwoord op
vraag 15.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530
24
Vragen en opmerkingen van de PvdD-fractie
Vraag 27
De leden van de PvdD-fractie vragen of er inmiddels specifieke, landelijke
richtlijnen zijn welke zorg wél door kan gaan en welke zorg uitgesteld
wordt, inclusief richtlijnen over wanneer fysiek contact noodzakelijk is, en
wanneer digitaal contact voldoende is?
In de richtlijn «GGZ en COVID-19» staan maatregelen om infectierisico’s te
verkleinen en hoe te handelen als een patiënt of medewerker toch is
besmet, met inachtneming van de zorg die patiënten nodig hebben.
Uitgangspunt is dat behandelaren samen met patiënten en naasten op
zoek gaat naar de best passende vorm. Toch zal de behandeling of
begeleiding die normaal via fysiek contact plaatsvindt soms (deels)
vervangen worden door meer digitale vormen, zoals beeldbellen.
Het is belangrijk dat patiënten zoveel mogelijk de noodzakelijke behandeling en begeleiding blijven krijgen voor hun psychische klachten.
Afspraken worden alleen uitgesteld als dit verantwoord is en dit gebeurt
zo veel mogelijk in goed overleg met de patiënt.
Voor de meest kwetsbare patiënten worden in de richtlijn de voorwaarden
genoemd waaronder persoonlijk contact mogelijk blijft. Dit geldt ook voor
de opname vervangende dagbehandeling en de groepsbehandeling van
ernstig getraumatiseerde patiënten.
Ook de ambulante behandeling en begeleiding zoals F-ACT en IHT
(intensive home treatment) voor mensen met een ernstige psychiatrische
aandoening gaan zo veel mogelijk door, waar mogelijk face-to-face,
uiteraard onder de noodzakelijke voorzorgsmaatregelen conform de
richtlijnen van het RIVM.
Vraag 28
Deelt de Staatssecretaris de mening van genoemde leden dat noodzakelijk
fysiek contact nooit opgeschort of vervangen mag worden door digitaal
contact vanwege een gebrek aan beschermingsmateriaal en zo ja, hoe
gaat hij ervoor zorgen dat er voldoende beschermingsmateriaal
beschikbaar is?
Het is uiteraard zeer onwenselijk dat een noodzakelijke fysieke ontmoeting
vervangen wordt door digitaal contact vanwege een gebrek aan beschermingsmateriaal. Daarom werken we er met man en macht aan om dit
materiaal voldoende beschikbaar te hebben (zie voor een toelichting
daarop mijn antwoord op vraag 12).
Vraag 29
De leden van de PvdD-fractie vragen hoe geborgd wordt dat de acute
psychiatrische hulp onder de huidige verzwarende omstandigheden door
kan gaan.
Alle ggz-aanbieders die acute zorg leveren geven prioriteit aan de acute
zorg en maken met hun regionale partners afspraken om de continuïteit
van zorg te waarborgen. De ggz-crisisdiensten leveren onder de huidige
omstandigheden de zorg die zij regulier ook leveren, met inachtneming
van de richtlijnen van het RIVM. Recentelijk is ook het testbeleid uitgebreid, zodat ook in de ggz werkende medewerkers met klachten laagdrempelig kunnen worden getest. Zoals in andere sectoren ook speelt, is het
van belang dat voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen
beschikbaar zijn. Het kabinet blijft zich uiteraard inspannen voor
voldoende beschikbaarheid van persoonlijke beschermingsmiddelen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530
25
In samenwerking met de veiligheidsregio’s en regionale ketenpartners
worden (extra) afdelingen opgezet waar patiënten met een (mogelijke)
besmetting met het coronavirus verpleegd kunnen worden. Indien het
noodzakelijk wordt, is uitbreiding van de personele capaciteit mogelijk
door bijvoorbeeld interne herverdeling van medewerkers.
Vraag 30
De leden van de fractie van de PvdD vragen welke mogelijkheden de
Staatssecretaris ziet om het omvallen te voorkomen van ggz- en Jeugdzorginstellingen, waarvan sommige door de coronacrisis in acute financiële
nood verkeren, bijvoorbeeld door middel van ondercuratelestelling.
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op
vraag 14 van de Groen Links-fractie.
Vragen en opmerkingen van de 50PLUS-fractie
Vraag 31
Op het moment van schrijven was het ziekteverzuim onder medewerkers
iets verhoogd. Wat is de huidige stand van zaken en kan de Staatssecretaris dieper ingaan op de vraag hoe het personeelstekort door de
gevolgen van het coronavirus wordt opgevangen?
In het kader van de monitoring van de voortgang van het Actieprogramma Werken in de Zorg rapporteert het Ministerie van VWS tweemaal
per jaar over de meeste actuele ziekteverzuimcijfers van het CBS. Het
meest actuele CBS ziekteverzuimpercentage heeft betrekking op het derde
kwartaal van 2019 en is voor de branche ggz 5,5%. Het meest recente
beeld dat via de crisisstructuur ggz wordt ontvangen, is dat het ziekteverzuim weliswaar enigszins verhoogd is, maar dat dit op dit moment niet
leidt tot problemen in het bieden van zorgcontinuïteit.
Voor voldoende personeel in de zorg, inclusief de ggz, is een aantal
maatregelen genomen. Allereerst kunnen artsen en verpleegkundigen die
sinds 1 januari 2018 niet langer BIG-geregistreerd zijn, zelfstandig ingezet
worden. Ook wordt de verplichte herregistratie voor de Wet BIG tot nader
order uitgesteld, zodat zorgprofessionals zich kunnen concentreren op
hun werk. Daarnaast is ruim twee weken geleden het platform «Extra
handen voor de zorg» van start gegaan. Door dit platform worden mensen
met een zorgachtergrond die willen helpen, gekoppeld aan zorgorganisaties die tijdelijk nieuwe collega’s zoeken. Dit platform staat ook open
voor mensen die willen helpen in de ggz en ggz instellingen die op zoek
zijn naar extra personeel.
Vraag 32
De leden van de 50PLUS-fractie constateren dat het RIVM aanbeveelt om
zoveel mogelijk gebruik te maken van beeldbellen en vragen of alle
ggz-instellingen voldoende zijn toegerust om beeldbellen te faciliteren en
zo niet, welke maatregelen genomen worden om dit zo snel mogelijk te
regelen.
Ik wil vooropstellen dat het in de ggz erg belangrijk is om zorgvuldig af te
wegen welke vorm van behandeling het beste past bij de situatie en de
cliënt. In veel gevallen kan face-to-face behandeling goed vervangen
worden door digitaal behandelen, bijvoorbeeld in de vorm van (beeld)bellen. Maar dat kan lang niet altijd, ook niet in deze crisissituatie. Zo
blijkt face-to-face contact bijvoorbeeld belangrijk bij patiënten die zorg
krijgen van een F-ACT-team, niet in de laatste plaats omdat zij niet altijd de
beschikking hebben over digitale middelen. Het is aan professionals om
een goede afweging te maken in de wijze van zorgverlening en de richtlijn
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530
26
geeft daartoe ook expliciet de ruimte. GGZ Nederland geeft aan dat haar
leden versneld ervaring opdoen met alternatieven voor face-to-face
contacten. Het beeld van GGZ Nederland is dat het inzetten van digitale
zorg in deze periode betrekkelijk voorspoedig is gegaan, zowel op de
poliklinieken als bij het werken in de wijk. Veel zorgaanbieders hebben
contact opgenomen met hun cliënten en in onderling overleg besloten
hoe de zorg (behandeling én begeleiding) samen voort te zetten. Daarbij
wordt face-to-face contact ook voortgezet, indien noodzakelijk. De andere
branchepartij van ggz-instellingen, MeerGGZ, geeft aan dat hun leden
reeds in bepaalde mate de mogelijkheid hadden om digitaal behandelgerelateerd contact met cliënten te hebben en dat door deze crisis de
capaciteit sinds medio maart wordt uitgebreid waar dit nodig is en op
korte termijn gerealiseerd kan worden. Om zorgaanbieders en patiënten te
ondersteunen bij de omslag naar digitaal behandelen, heeft het ministerie
vanwege COVID-19 extra geld vrijgemaakt voor de Stimuleringsregeling
eHealth thuis (SET), waarmee zorg- en welzijnsorganisaties extra kunnen
investeren in digitale zorg op afstand. Zorgaanbieders kunnen hier
bijvoorbeeld gebruik van maken om de F-ACT-doelgroep ta faciliteren.
Vraag 33
De leden van 50PLUS-fractie vragen in hoeverre de vraag naar crisiszorg
is toegenomen en of de uitbreiding van de crisisdiensten voldoende is om
aan de vraag te voldoen.
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik graag naar het antwoord op
vraag 10.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530
27
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/437a2168-1cf0-49f4-a971-844d804247fb
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2021–2022
26 448
Structuur van de uitvoering werk en inkomen
(SUWI)
32 716
Evaluatie Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen (Wet WIA)
Nr. 686
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN
WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 september 2022
Inleiding
UWV ondersteunt mensen die onder de regeling Werkhervatting
gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) van de wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen (WIA) vallen om stappen te zetten op weg naar werk. In
2017 is UWV gestart met een nieuw dienstverleningsmodel. Alle publiek
verzekerde WGA-uitkeringsgerechtigden die nieuw instromen in de WIA
krijgen vijf jaar activerende dienstverlening. UWV zet daarbij persoonlijke
ondersteuning in en maakt maximaal gebruik van ingekochte
re-integratietrajecten en -diensten. WGA-gerechtigden die langer dan vijf
jaar geleden zijn ingestroomd, ontvangen enkel op eigen verzoek
ondersteuning. In dit model wordt aan alle publiek verzekerde
WGA-gerechtigden met (ontwikkelbare) arbeidsmogelijkheden gedurende
de eerste vijf jaar activerende dienstverlening geboden.
Om deze dienstverlening te kunnen realiseren, heeft het vorige kabinet
additionele middelen toegekend. Mijn ambtsvoorganger heeft daarbij met
UWV de afspraak gemaakt dat zij met mensen die voor het eerst
instromen in de WGA de eerste vijf jaar tenminste één gesprek per jaar
hebben en gemiddeld tenminste twee gesprekken per jaar realiseren.
UWV versterkt daarbij de centrale regie en sturing op de interne informatievoorziening en verantwoording. Parallel daaraan werkt UWV aan het
doorontwikkelen van de WGA-dienstverlening. Implementatie van het
nieuwe dienstverleningsmodel gaat daarnaast gepaard met de start van
een onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van de
dienstverlening. UWV heeft daartoe samen met het Ministerie van SZW
een experiment op de WGA-dienstverlening ingericht.
kst-26448-686
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2022
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 26 448, nr. 686
1
Onderzoeksbureaus SEOR en Verwey Jonker voeren een effectevaluatie
uit op basis van dit experiment1. Zij hebben een eerste voortgangsrapportage van de effectevaluatie WGA-dienstverlening opgeleverd.
Daarnaast heeft bureau De beleidsonderzoekers in opdracht van UWV en
SZW de ontwikkeling van de dienstverlening voor de periode 2017 tot en
met 2021 onderzocht en een midterm review over deze periode opgesteld.
De inzichten uit de voortgangsrapportage zijn in deze midterm review
verwerkt. Met deze brief bied ik uw Kamer beide rapporten aan.
In het vervolg van mijn brief ga ik in op de ontwikkeling in de
WGA-dienstverlening voor de periode 2017 tot en met 2021, informeer ik
u over de stand van zaken ten aanzien van het lopende experiment en ga
ik in op de beleidsconsequenties ten aanzien van de
WGA-dienstverlening.
Waar komen we vandaan?
Vóór 2017 was de activerende dienstverlening aan WGA-gerechtigden
zeer beperkt. Mede vanwege spanning op het beschikbare budget, heeft
UWV scherpe keuzes moeten maken bij de invulling van de ondersteuningsopgave. Grote groepen WGA-uitkeringsgerechtigden kon geen
actieve dienstverlening worden aangeboden. Als gevolg daarvan raakte
een deel van de WGA-gerechtigden, en dan met name die met een grotere
afstand tot de arbeidsmarkt (de groep WGA 80–100), volledig uit beeld en
kwam daardoor ook de rechtmatigheid van de uitkeringsverstrekking
onder druk te staan. Er waren dan ook inhaalslagen nodig om diverse
groepen WGA-gerechtigden weer in beeld te krijgen en hen te ondersteunen naar werkhervatting.
In 2017 heeft het Ministerie van SZW met UWV afspraken gemaakt over
een nieuw dienstverleningsmodel. Ten behoeve van de versterking van de
dienstverlening aan WGA-gerechtigden, zijn in 2017 en 2018 incidentele
middelen ingezet en heeft het toenmalige kabinet vanaf 2019 structureel
€ 10 miljoen beschikbaar gesteld. UWV heeft gedurende de kabinetsperiode daar bovenop ongeveer jaarlijks € 15 miljoen uit de reserves
geïnvesteerd in de doorontwikkeling van de WGA- dienstverlening. Ook
deze middelen heeft mijn ambtsvoorganger met ingang van 2022
structureel toegevoegd aan de uitvoeringsmiddelen voor UWV.
Voor wie zet UWV persoonlijke dienstverlening in?
De WIA kent een hybride stelsel. Werkgevers die eigenrisicodrager zijn,
zijn zelf de eerste 10 jaar verantwoordelijk voor de re-integratie van
(ex-)werknemers in de WIA. Ex-werknemers van eigenrisicodragers
kunnen geen aanspraak maken op de dienstverlening van UWV. UWV is
verantwoordelijk voor de re-integratie van de mensen die hebben gewerkt
bij een publiek verzekerde werkgever. De WGA-dienstverlening door UWV
start na 2 jaar ziekte (einde loondoorbetaling of Ziektewet). Na de
claimbeoordeling worden publiek verzekerde
WGA-uitkeringsgerechtigden door de divisie sociaal medische zaken
(SMZ) overgedragen aan het WERKbedrijf. Mensen die als volledig
arbeidsongeschikt worden aangemerkt maar op dit moment vanwege
medische belemmeringen nog niet kunnen werken aan werkhervatting en
die door medische behandeling uitzicht hebben op (gedeeltelijk) herstel,
worden (nog) niet overgedragen door SMZ aan WERKbedrijf
(WGA 80–100 medisch). WERKbedrijf zet dus voor twee groepen
activerende dienstverlening in: mensen die als 35–80% arbeidsongeschikt
1
De onderzoeksbureaus zijn gevraagd een effectonderzoek uit te voeren naar de doelmatigheid
en doeltreffendheid van de dienstverlening en naar het juiste niveau van de dienstverlening.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 26 448, nr. 686
2
worden aangemerkt (WGA 35–80%) en mensen die als 80–100% arbeidsongeschikt worden aangemerkt op arbeidskundige gronden2
(WGA 80–100% AD). Ultimo 2020 zet UWV activerende dienstverlening in
voor circa 26.500 mensen in de groep WGA 35–80% en circa 60.000
mensen in de groep WGA 80–100% AD.
UWV maakt gebruik van de participatieladder. Dit is een instrument dat de
afstand tot de arbeidsmarkt van mensen inzichtelijk maakt. Aan de hand
van de participatieladder kan de ontwikkeling die mensen doormaken in
beeld worden gebracht.
Er zijn zes treden op de participatieladder:
1. Geïsoleerd.
2. Sociale contacten buitenshuis.
3. Deelname aan georganiseerde activiteiten.
4. Onbetaald werk.
5. Betaald werk met ondersteuning.
6. Betaald werk.
Kenmerkend aan mensen in de WGA is dat zij op het moment van
instroom vaak al twee jaar uit het arbeidsproces zijn gevallen. De afstand
tot de arbeidsmarkt is veelal groot. Meer dan de helft van het dienstverleningsbestand is laag op de participatieladder ingeschaald (trede 1 of 2).
Hoe ziet de persoonlijke dienstverlening eruit?
Activeren van mensen met een arbeidsbeperking is maatwerk. De
persoonlijke dienstverlening bestaat uit ruwweg twee onderdelen.
Arbeidsdeskundigen en adviseurs intensieve dienstverlening van UWV
zetten begeleiding in door middel van persoonlijke gesprekken met
uitkeringsgerechtigden. UWV koopt daarnaast re-integratietrajecten in.
UWV onderscheidt daarbij werkfit trajecten, modulaire trajecten, scholing,
IPS-trajecten en trajecten naar werk.
Elk dienstverleningstraject begint met een oriëntatiegesprek met de
uitkeringsgerechtigde. De voorgeschiedenis, die onder andere bekend is
vanuit de claimbeoordeling (o.a. het re-integratieverslag van de
ex-werkgever), wordt daarbij meegenomen. Door middel van oriënterende gesprekken wordt door de professional samen met de cliënt een
beeld van de cliënt geschetst ten aanzien van de re-integratie. Op basis
van het oriëntatiegesprek wordt samen met de cliënt bepaald welke
dienstverlening nodig is om de cliënt te ondersteunen richting betaald
werk. Deze afspraken worden vastgelegd in een werkplan. UWV houdt
vervolgens periodiek gesprekken die tot doel hebben om de uitkeringsgerechtigde te activeren, begeleiden en actueel in beeld te houden.
UWV onderscheidt in het kader van de persoonlijk dienstverlening de
volgende klantfasen:
• Klantfase «Stabiliseren en participeren»: de uitkeringsgerechtigde is
nog niet in staat om te werken aan werk. Voorliggende problematiek
moet beheersbaar (gestabiliseerd) worden, voordat stappen op weg
naar werk te zetten zijn. Zodra de situatie van de uitkeringsgerechtigde
dit toelaat, vinden de eerste activeringactiviteiten plaats.
• Klantfase «Werkfit worden»: de uitkeringsgerechtigde is in staat deel te
nemen aan activiteiten gericht op zijn terugkeer naar de arbeidsmarkt.
2
SMZ heeft vastgesteld dat er voor deze mensen geen medische belemmeringen zijn om te
werken aan werkhervatting.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 26 448, nr. 686
3
•
•
Klantfase «Op weg naar Werk»: de uitkeringsgerechtigde beschikt over
voldoende vaardigheden en kwaliteiten om te werken in inkomensvormende arbeid. In deze fase vindt ook de match tussen vraag en aanbod
plaats.
Klantfase «Aan het werk»: de uitkeringsgerechtigde is (met of zonder
voorzieningen) werkzaam in betaald werk.
UWV heeft de beschikking over middelen en uitvoeringscapaciteit om alle
publiek verzekerde WGA-uitkeringsgerechtigden na instroom de eerste vijf
jaar, tenminste één keer per jaar en gemiddeld twee keer per jaar te
spreken.
Hoe heeft de dienstverlening zich sinds 2017 ontwikkeld?
Intensivering van de dienstverlening
UWV heeft sinds 2017 de persoonlijke dienstverlening geïntensiveerd. Met
de toegekende middelen heeft UWV de uitvoeringscapaciteit maximaal
opgeschaald. De midterm review laat zien dat het aantal beschikbare fte’s
tussen 2017 en 2021 is toegenomen met 39%, van respectievelijk 304,7 fte
naar 423,6 fte. Het aantal gevoerde gesprekken is van 94.219 gesprekken
in 2017 toegenomen naar 190.802 gesprekken in 2021, een toename van
102,5%. De productie per fte is daarmee tussen 2017 en 2021 met 45%
toegenomen.
De midterm review laat vervolgens zien dat het aantal gesprekken met
uitkeringsgerechtigden sinds 2017 fors is gestegen. De afspraak van
gemiddeld twee gesprekken per cliënt per jaar wordt sinds 2019 gehaald.
In 2020 kregen WGA-uitkeringsgerechtigden gemiddeld 2,6 gesprek per
jaar. Het overgrote deel van de cliënten krijgt tenminste één gesprek per
jaar: in 2020 kreeg 96% van de cliënten minimaal één gesprek. Dit is een
belangrijk resultaat omdat effectieve dienstverlening begint met het in
beeld hebben van de doelgroep.
De beoogde intensivering van de dienstverlening komt ook tot uiting in de
inzet van re-integratietrajecten. Sinds 2016 is het aantal ingezette
re-integratietrajecten toegenomen, zowel voor de groep WGA 35–80 als
voor de groep WGA 80–100. Voor de groep WGA 35–80 worden meer
trajecten ingezet dan voor de groep WGA 80–100. Als een traject wordt
ingezet, gaat het voor beide groepen vaker om een Werkfit-traject dan om
een Naar werk- of modulair traject.
Ingekochte trajecten
Trajecten
2017
2018
2019
2020
2021
Naar werk
Scholing
Werkfit
Modulair
IPS
1.080
1.378
5.092
–
143
1.790
1.382
6.771
–
208
2.191
1.517
6.834
1.342
260
2.020
1.267
5.747
3.090
199
1.599
1.108
4.872
2.970
299
Totaal
7.693
10.151
12.144
12.323
10.848
Bron: DBO figuur 5.3
Doorontwikkeling van de dienstverlening
UWV heeft in de afgelopen jaren geïnvesteerd in het verbeteren van de
kwaliteit van de dienstverlening. Enerzijds is gewerkt aan een meer
methodische werkwijze die professionals hanteren. Anderzijds is gewerkt
aan het ontwikkelen en implementeren van een meer evidence-based
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 26 448, nr. 686
4
dienstverlening. Beide dragen bij aan het vergroten van het vakmanschap
van de professionals.
In de afgelopen jaren zijn in het kader van het gezamenlijke onderzoeksprogramma «onbeperkt aan het werk» diverse onderzoeken uitgevoerd en
onderzoeken van start gegaan die (op termijn) bij moeten dragen aan een
meer evidence-based en methodische werkwijze in de dienstverlening.
UWV heeft diverse onderzoeken uitgevoerd naar de inkoop van
re-integratiedienstverlening en scholing. Deze onderzoeken hebben onder
andere geleid tot:
– het ontwikkelen en implementeren van een Kader Methodisch
Re-integreren (KMR). Het KMR is een instrument ter ondersteuning van
professionals om op een systematische en doelgerichte wijze de
uitkeringsgerechtigde door middel van gesprek in beeld te brengen;
– aanpassing van het model-werkplan waarin de gemaakte afspraken
over de stappen tot werkhervatting worden vastgelegd;
– het inrichten van een scholingsexperiment om te beproeven op welke
wijze UWV de werkhervattingskansen van mensen in de WGA met
scholing kan vergroten. Met dit experiment zet UWV in op deskundigheidsbevordering van professionals om scholing gerichter in te
kunnen zetten en wordt geëxperimenteerd met functiegerichte
taaltrainingen en de inzet van leerwerktrajecten.
Daarnaast nadert de afronding van een onderzoek naar een triageinstrument ter ondersteuning van de professional bij het maken van een
keuze voor de inzet van dienstverlening.
Het rapport midterm review WGA-dienstverlening ziet het KMR, het
daarop aangepaste werkplan en de ontwikkeling van een triageinstrument als belangrijke resultaten. Deze instrumenten hebben tot doel
professionals te ondersteunen bij het op gestructureerde wijze in beeld
brengen van de uitkeringsgerechtigde en vervolgens een keuze te maken
voor passende dienstverlening. Inzet van activerende dienstverlening blijft
uiteindelijk maatwerk. Het vakmanschap van de professionals en zijn
keuze voor inzet van dienstverlening bepaalt in belangrijke mate het effect
van de activerende dienstverlening. De mate waarin deze ontwikkelingen
ook daadwerkelijk bijdragen aan een doeltreffender dienstverlening, moet
nog worden vastgesteld.
De effectevaluatie uitgevoerd door SEOR en Verwey Jonker moet duidelijk
maken wat het bieden van meer dienstverlening en meer dienstverlening
ten opzichte van de reguliere dienstverlening betekent voor de ontwikkeling van WGA-gerechtigden en hun uitstroom naar werk. Het recent
gestarte scholingsexperiment moet inzicht opleveren in de mogelijkheden
van scholing voor WGA-gerechtigden en de bijdrage die dit levert aan de
kans op werkhervatting. Om meer inzicht te krijgen in het perspectief van
de uitkeringsgerechtigden en de wijze waarop dit met dienstverlening is te
beïnvloeden, wordt in opdracht van UWV en SZW eveneens onderzoek3
gedaan.
Wat zijn de resultaten van de dienstverlening
De midterm review laat zien in hoeverre WGA-gerechtigden de afgelopen
jaren een ontwikkeling hebben doorgemaakt. Ook laat de midterm review
de mate van uitstroom naar betaald werk zien van WGA-gerechtigden.
Kijkend naar de ontwikkelingen van WGA-gerechtigden op de participatieladder valt op dat er sprake is van dynamiek. Uitkeringsgerechtigden
verkleinen hun afstand tot de arbeidsmarkt en/of gaan aan het werk en
3
Uitgevoerd door Regioplan i.s.m. Centerdata en TU Delft.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 26 448, nr. 686
5
zetten daardoor stappen vooruit op de participatieladder. Ook zetten
uitkeringsgerechtigden stappen achteruit vanwege verslechtering van de
gezondheid of verlies van werk. Er is ook een vrij grote groep die dezelfde
trede behoudt als op het moment van instroom. Een ruime meerderheid
van de WGA-gerechtigden stroomt in op trede 2 van de participatieladder.
Wanneer WGA-gerechtigden een groei doormaken gaat het meestal om
één trede vooruit, maar ook twee, drie of vier treden groei komen
regelmatig voor. Dat WGA-gerechtigden stappen achteruit maken komt
ook voor, waarbij het meestal gaat om één trede achteruit.
De ingezette re-integratietrajecten moeten bijdragen aan de ontwikkeling
van WGA-gerechtigden. Een meerderheid van de Werkfit-trajecten wordt
succesvol afgerond. Dit schommelt tussen 50 en 70 procent. Voor de Naar
werk-trajecten geldt dat het percentage trajecten dat succesvol wordt
afgerond schommelt tussen grofweg 30 en 55 procent. Sinds 2015 is het
aandeel succesvol afgeronde Naar werk-trajecten toegenomen, met
uitzondering van het coronajaar 2020.
De midterm review laat zien dat sinds 2015 het aantal WGA-gerechtigden
dat betaald werk heeft, stijgt. In de groep WGA 35–80 hervatten meer
uitkeringsgerechtigden het werk dan in de groep WGA 80–100. Het gaat
om ongeveer de helft van de groep WGA 35–80, die met dienstverlening
van UWV betaald werk heeft. Er is zowel sprake van volledige als
gedeeltelijke benutting van de restverdiencapaciteit. Uitkeringsgerechtigde die instromen op trede 5 of 6 van de participatieladder hebben de
grootste kans om uit te stromen naar volledige restverdiencapaciteit,
maar ook bij WGA-gerechtigden die op de onderste treden van de
participatieladder instromen is sprake van gedeeltelijke of volledige
uitstroom naar betaald werk. De kans op werkhervatting is het grootst in
het eerste jaar na instroom in de WGA. Bijna driekwart van de
WGA-gerechtigden met betaald werk heeft een contract voor onbepaalde
tijd.
Het is zowel voor de uitkeringsgerechtigde zelf als voor UWV van belang
dat werkhervatting zo veel mogelijk duurzaam is. De dienstverlening is het
meest effectief wanneer het niet alleen gaat om werkhervatting, maar ook
om baanbehoud. De midterm review laat zien dat baanbehoud voor de
groep WGA 80–100 kleiner is dan baanbehoud van de groep WGA 35–80.
Circa 65% van de groep WGA 35–80 heeft 5 jaar na start van de baan nog
steeds werk. Voor de groep WGA 80–100 is dit circa 40%.
Stand van zaken experiment WGA-dienstverlening
Om meer te weten te komen over de (netto) effectiviteit van de
WGA-dienstverlening is besloten een experiment uit te voeren. Dit
experiment vindt plaats in de periode 2019 tot en met 2024. In het
experiment wordt onderscheid gemaakt tussen drie groepen die elk onder
een ander dienstverleningsregime vallen. Van oktober 2019 tot en met
april 2021 zijn mensen ingestroomd in het experiment. Deze mensen
worden drie jaar gevolgd. Dit maakt het mogelijk om de effectiviteit, in
termen van ontwikkeling op de participatieladder en werkhervatting, van
de verschillende dienstverleningsregimes vast te stellen.
De experimentgroep (circa 6.500 instromers) krijgt intensievere dienstverlening, namelijk gemiddeld vier gesprekken per jaar en de inzet van
re-integratieactiviteiten wanneer dit bijdraagt aan de kans op ontwikkeling
en werkhervatting. De reguliere groep (circa 6.500 instromers) krijgt de
reguliere dienstverlening. Die bestaat uit gemiddeld twee gesprekken per
jaar en de inzet van re-integratietrajecten indien nodig. De controlegroep
(circa 6.500 instromers) krijgt in het geheel geen dienstverlening: geen
gesprekken en geen aanbod voor re-integratie- en scholingsactiviteiten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 26 448, nr. 686
6
Mensen in de controlegroep worden hierover geïnformeerd en zij kunnen
zich desgewenst alsnog melden bij UWV voor dienstverlening. Het aantal
zogenoemde zelfmelders was op het moment van de analyses voor de
eerste voortgangsrapportage relatief beperkt (9%). Na een periode van
3 jaar worden de mensen in de controlegroep door UWV opgeroepen
voor activerende dienstverlening.
Het effectenonderzoek is een bijzonder onderzoek waarvan de uitvoering
ingewikkeld is. Een dergelijk experiment naar de effectiviteit van de
WGA-dienstverlening is niet eerder uitgevoerd. De voortgangsrapportage
van het effectenonderzoek laat zien dat de opzet en uitvoering van het
experiment tot nu toe een goede basis vormen voor het meten van
causale effecten van de dienstverlening ten opzichte van geen dienstverlening. In 2025 komen naar verwachting de definitieve resultaten van het
effectonderzoek. In de midterm review wordt geconstateerd dat de
verschillen in ontvangen dienstverlening tussen de experimentgroep en
de reguliere dienstverleningsgroep klein zijn, waardoor de effectiviteit van
de dienstverlening mogelijk uitsluitend vast te stellen is tussen de
experimentgroep en de controlegroep. Het onderzoeksbureau adviseert
om die reden om binnen het experiment een sterker onderscheid tot
uiting te laten komen in de dienstverlening aan de experimentgroep en de
reguliere dienstverleningsgroep.
Het is nog te vroeg om conclusies te kunnen trekken over de effectiviteit
van de dienstverlening. Slechts een derde van de groep kon één volledig
jaar gevolgd worden. De voortgangsrapportage constateert dynamiek op
de participatieladder en doorstroming naar hogere treden, maar constateert nog geen significante verschillen tussen de reguliere en experimentgroep. Op het punt van werkhervatting constateert de tussenevaluatie een
mogelijk begin van een effect op het aandeel personen dat aan het werk
gaat in een baan van 12 uur per week of meer. Na ongeveer acht maanden
beginnen de aandelen in de interventie- en controlegroep uit elkaar te
lopen. Het effect na een jaar is 1,2 procentpunt (van 5,1% naar 6,3%). Dit
effect is niet significant, maar komt wel in de buurt van 10%-significantie.
In hoeverre deze gevonden effecten significant zijn, moet in 2025 blijken
na afronding van het effectonderzoek. In het eerste tertaal van 2023 volgt
een tweede voortgangsrapportage.
Conclusie
Ik constateer op basis van de midterm review en de tussenrapportage van
de effectevaluatie dat we goed op weg zijn om in 2025 bij afronding van
de effectevaluatie inzicht te kunnen verschaffen in de doelmatigheid en
doeltreffendheid van de WGA-dienstverlening. De tussenevaluatie
constateert een zuivere opzet en implementatie door UWV van het
experiment. Ik wil UWV dan ook bedanken voor haar inzet om dit
onderzoek goed te laten verlopen. Het is van belang dat UWV ook de
komende jaren blijft inzetten op een zuivere uitvoering van het
experiment. In mijn gesprekken met UWV zal ik daar ook op blijven letten.
De midterm review constateert op basis van de voortgangsrapportage dat
de verschillen in ontvangen dienstverlening tussen de experimentgroep
en de reguliere dienstverleningsgroep klein zijn, waardoor de effectiviteit
van de dienstverlening mogelijk uitsluitend vast te stellen is tussen de
experimentgroep en de controlegroep. Het zou een gemiste kans zijn als
het verschil in effectiviteit tussen de reguliere dienstverlening en
experimentgroep niet in beeld kan worden gebracht. Ik ga daarom met
UWV in gesprek over de mogelijkheden om een sterker onderscheid tot
uiting te laten komen in de dienstverlening aan de experimentgroep en de
reguliere dienstverleningsgroep door binnen de bestaande opdracht in de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 26 448, nr. 686
7
experimentgroep de dienstverlening aan met name mensen in de
WGA80/100-groep verder te intensiveren.
De midterm review laat zien dat UWV de afgelopen jaren veel heeft
geïnvesteerd in het versterken van de opzet van de WGA-dienstverlening
en dat UWV conform afspraak uitvoering geeft aan de basale dienstverlening. Het aantal professionals en de productiviteit zijn fors toegenomen,
de doelstelling van tenminste een en gemiddeld twee gesprekken wordt
ruimschoots behaald en er wordt voor meer mensen
re-integratiedienstverlening ingekocht. UWV heeft geïnvesteerd in het
vakmanschap van professionals. Daarnaast heeft UWV de processen om
professionals te ondersteunen bij het op gestructureerde wijze in beeld
brengen van de uitkeringsgerechtigde en vervolgens een keuze te maken
voor passende dienstverlening verder geprofessionaliseerd.
Bureau De beleidsonderzoekers adviseert ten behoeve van de eindrapportage aandacht te besteden aan het verder in beeld brengen van de
kwaliteit van de dienstverlening. Deze kwaliteit is een cruciale schakel in
de doeltreffendheid van deze dienstverlening. De perspectieven van
professionals, maar ook van uitkeringsgerechtigden, kunnen bijdragen
aan een antwoord op de vraag wat de nieuwe dienstverlening teweeg
heeft gebracht en wat dit uiteindelijk voor WGA-gerechtigden betekent. In
het kader van het gezamenlijke onderzoeksprogramma «onbeperkt aan
het werk» wil ik samen met UWV bezien welke kwalitatieve onderzoeken
de komende jaren worden gestart om deze inzichten op tafel te krijgen en
de dienstverlening aan mensen in de WIA te verbeteren. Ik zal uw Kamer
hierover en over de verdere ontwikkelingen op de WGA-dienstverlening
via de stand van de uitvoering blijven informeren.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
C.E.G. van Gennip
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 26 448, nr. 686
8
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/048f501e-09bf-4fdf-baf0-4cc30e2cd33e
|
Den Haag, 28 september 2023
Noot:
HERZIENE CONVOCATIE
(naam deelnemer * gewijzigd)
Voortouwcommissie:
Volgcommissie(s):
vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Activiteit:
Datum:
Tijd:
Openbaar/besloten:
Rondetafelgesprek
donderdag 28 september 2023
10.00 - 12.30 uur
openbaar
Onderwerp:
Mantelzorg
Agendapunt:
Programma
Blok I: De huidige en toekomstige situatie (10.00 – 10.40 uur)
• Rudi Westendorp, onafhankelijk adviseur, voormalig hoogleraar
Ouderengeneeskunde
• Alice de Boer, senior onderzoeker SCP en bijzonder hoogleraar Sociale
ongelijkheid en informele hulp VU Amsterdam
• Esther Hendriks, bestuurder MantelzorgNL
Noot:
vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blok II: Mantelzorg en werk (10.50 – 11.30 uur)
• Kitty Jong, vicevoorzitter FNV
• Linda van Beek, secretsaris inclusie, gelijke kansen en diversiteit VNONCW *
• Martijn de Wildt, bestuurslid WerkMantelzorg
Blok III: Ervaringen met mantelzorgen (11.40 – 12.20 uur)
• Stephanie van Witzenburg, ervaringsdeskundige
• Julie Meerveld, Alzheimer Nederland
• Anouk Kersten, Gemeente Breda
• Marije Ammerlaan, BredaMantelzorg
Agendapunt:
Ontvangen position papers
Zaak:
Position paper - – 19 september 2023
Position paper SCP t.b.v. rondetafelgesprek Mantelzorg d.d. 28 september
2023 - 2023Z15417
Position paper - – 20 september 2023
Position paper Reable Nederland t.b.v. rondetafelgesprek Mantelzorg d.d. 28
september 2023 - 2023Z15558
Position paper - – 20 september 2023
Position paper FNV t.b.v. rondetafelgesprek Mantelzorg d.d. 28 september
2023 - 2023Z15573
Position paper - – 20 september 2023
Zaak:
Zaak:
Zaak:
Zaak:
Zaak:
Zaak:
Zaak:
Position paper MantelzorgNL t.b.v. rondetafelgesprek Mantelzorg d.d. 28
september 2023 - 2023Z15576
Position paper - – 20 september 2023
Position paper Werk&Mantelzorg t.b.v. rondetafelgesprek Mantelzorg d.d. 28
september 2023 - 2023Z15577
Position paper - – 20 september 2023
Position paper Alzheimer Nederland t.b.v. rondetafelgesprek Mantelzorg d.d.
28 september 2023 - 2023Z15595
Position paper - – 19 september 2023
Position paper Gemeente Breda en BredaMantelzorg t.b.v. rondetafelgesprek
Mantelzorg d.d. 28 september 2023 - 2023Z15508
Position paper - – 27 september 2023
Position paper VNO-NCW en MKB-Nederland t.b.v. rondetafelgesprek
Mantelzorg d.d. 28 september 2023 - 2023Z16059
Griffier:
H.J. Post
Activiteitnummer:
2023A03376
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/a9d07186-54ea-4c07-9d8e-9bc5cfe903da
|
Den Haag, 14 januari 2014
8e HERZIENE CONVOCATIE
(agendapunten * toegevoegd)
SPREEKTIJD PER FRACTIE: 6 MINUTEN
Voortouwcommissie:
Volgcommissie(s):
vaste commissie voor Economische Zaken
Bewindsperso(o)n(en):
staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma
minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers
Activiteit:
Datum:
Tijd:
Openbaar/besloten:
Algemeen overleg
woensdag 15 januari 2014
16.30 - 19.30 uur
openbaar
Onderwerp:
Dierziekten en antibioticagebruik
Agendapunt:
Onderzoek Consumentenbond naar ESBL in rundvlees
Zaak:
Brief regering - staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma – 27
mei 2013
Onderzoek Consumentenbond naar ESBL in rundvlees - 29683-165
Agendapunt:
Q-koorts herbesmetting Strijbeek
Zaak:
Brief regering - staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma – 1
juli 2013
Q-koorts herbesmetting Strijbeek - 28286-640
Agendapunt:
Structurele maatregelen laag pathogeen aviaire influenza (LPAI)
Zaak:
Brief regering - staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma – 4
juli 2013
Structurele maatregelen laag pathogeen aviaire influenza (LPAI) - 28807-159
Agendapunt:
Stand van zaken rond de afhandeling van de uitbraken van mond- en
klauwzeer (MKZ) in Kootwijkerbroek en Kamperveen in 2001
Zaak:
Brief regering - staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma – 4
juli 2013
Stand van zaken rond de afhandeling van de uitbraken van mond- en
klauwzeer (MKZ) in Kootwijkerbroek en Kamperveen in 2001 - 27622-147
Agendapunt:
Antibiotica in de veehouderij
vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Zaak:
Brief regering - staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma – 4
juli 2013
Antibiotica in de veehouderij - 29683-167
Agendapunt:
Uitbraak van vogelgriep in Friesland
Zaak:
Brief regering - staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma – 6
augustus 2013
Uitbraak van vogelgriep in Friesland - 28807-160
Agendapunt:
Voortgang vaccinatiecampagne Q-koorts
Zaak:
Brief regering - staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma – 22
augustus 2013
Voortgang vaccinatiecampagne Q-koorts - 28286-648
Agendapunt:
Gebruik van antibiotica in de veehouderij in 2012
Zaak:
Brief regering - staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma – 29
augustus 2013
Gebruik van antibiotica in de veehouderij in 2012 - 29683-168
Agendapunt:
Resultaten van de evaluatie naar de basismonitoring van de
Gezondheidsdienst voor Dieren (GD)
Zaak:
Brief regering - staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma – 24
september 2013
Resultaten van de evaluatie naar de basismonitoring van de Gezondheidsdienst
voor Dieren (GD) - 29683-169
Agendapunt:
Stand van zaken over draaiboeken voor mond- en klauwzeer, klassieke
varkenspest en aviaire influenza
Zaak:
Brief regering - staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma – 2
oktober 2013
Stand van zaken over draaiboeken voor mond- en klauwzeer, klassieke
varkenspest en aviaire influenza - 29683-170
Agendapunt:
Informatie over antibioticumgebruik in de veehouderij
Zaak:
Brief regering - staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma – 11
november 2013
Informatie over antibioticumgebruik in de veehouderij - 29683-172
Agendapunt:
Reactie op berichtgeving over invallen in kippensector
Zaak:
Brief regering - staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma – 13
november 2013
Reactie op berichtgeving over invallen in kippensector - 29683-173
2
Agendapunt:
Antwoorden op vragen van de commissie over antibioticaresistentie
(Kamerstuk 32620, nr. 91).
Zaak:
Brief regering - minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers
– 12 november 2013
Antwoorden op vragen van de commissie over antibioticaresistentie
(Kamerstuk 32620, nr. 91). - 32620-95
Agendapunt:
Uitbraak van vogelgriep in St-Annen
Zaak:
Brief regering - staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma – 3
december 2013
Uitbraak van vogelgriep in St-Annen - 28807-162
Agendapunt:
Getroffen maatregelen m.b.t. de uitbraak van vogelgriep in Scheemda
Groningen
Zaak:
Brief regering - staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma – 12
december 2013
Getroffen maatregelen m.b.t. de uitbraak van vogelgriep in Scheemda
Groningen - 28807-163
* Agendapunt:
Reactie op het bericht in de Boerderij van 27 november 2013 inzake
antibioticaresistentie in de veehouderij
Zaak:
Brief regering - staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma – 16
december 2013
Reactie op het bericht in de Boerderij van 27 november 2013 inzake
antibioticaresistentie in de veehouderij - 29683-175
* Agendapunt:
Aanpak Campylobacter op vers kippenvlees
Zaak:
Brief regering - minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers
– 16 december 2013
Aanpak Campylobacter op vers kippenvlees - 26991-388
Griffier:
M.C.T.M. Franke
Activiteitnummer:
2013A05120
3
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/358567ef-9d25-4a32-a4fa-b74f6e896d6b
|
Lijst van ingekomen stukken, met de door de Voorzitter ter zake gedane voorstellen.
10 april 2014
Brieven regering:
Verslag van de Eurogroep en informele Ecofin Raad van 1 en 2 april 2014 te Athene - 2150107-1134
minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem - 07 april 2014
Rondgezonden en gepubliceerd.
Vierde voortgangsrapportage hervormingsprogramma Griekenland - 21501-07-1135
minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem - 07 april 2014
Rondgezonden en gepubliceerd.
Geannoteerde agenda Raad Buitenlandse Zaken en EDA bestuursraad met ministers van
Defensie op 15 april 2014 - 21501-28-110
minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert - 03 april 2014
Rondgezonden en gepubliceerd.
Antwoord van het kabinet op de consultatie van de Commissie inzake de Europese procedure
inzake certificering afvalverwerkingsinrichtingen - 22112-1822
staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld - 07 april 2014
Rondgezonden en gepubliceerd.
Voornemen tot het sluiten van de VN-ECE-Overeenkomst betreffende het aannemen van
eenvormige goedkeuringsvoorwaarden en de wederzijdse erkenning van goedkeuring van
uitrustingsstukken en onderdelen van motorrijtuigen (Trb. 1959, 83) - 23908-(R1519)-115
minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans - 07 april 2014
Rondgezonden en gepubliceerd.
Beantwoording vragen commissie over de Ontwerpwijziging Besluit houders van dieren
vanwege de overname van de welzijnsvoorschriften van het Productschap voor Pluimvee en
Eieren - 28286-730
minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp - 07 april 2014
Rondgezonden en gepubliceerd.
Halfjaarlijkse voortgangsrapportage van het programma Veilige Publieke Taak (VPT) en het
rapport ‘Bestuur in actie’ - 28684-403
minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk - 08 april 2014
Rondgezonden en gepubliceerd.
Ontwerpbesluit tot wijziging van de regeling inzake tariefstructuren en voorwaarden in
verband met de vaststelling van de gassamenstelling - 29023-162
minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp - 04 april 2014
Rondgezonden en gepubliceerd.
Beantwoording vragen commissie over het ontwerp-besluit grootschalige uitrol slimme meters
- 29023-163
minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp - 07 april 2014
Rondgezonden en gepubliceerd.
Uitstel beantwoording vragen van de vaste commissie voor Defensie inzake de rechtspositie
van en de (na)zorg aan tolken in Mali. - 29521-238
minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert - 07 april 2014
Rondgezonden en gepubliceerd.
Onderzoek naar praktijk en effecten van cao-aanvullingen - 29544-514
minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher - 07 april 2014
Rondgezonden en gepubliceerd.
Toezeggingen gedaan in het algemeen overleg internationale kinderontvoering d.d. 16 januari
2014 - 30072-33
staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven - 07 april 2014
Rondgezonden en gepubliceerd.
Reactie op verzoek van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken over de opkomst bij de
gemeenteraadsverkiezingen op 19 maart 2014. - 31142-42
minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk - 07 april 2014
Rondgezonden en gepubliceerd.
Rapport toezicht bij jeugdzorg plusinstelling Horizon - 31839-360
staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn - 07 april 2014
Rondgezonden en gepubliceerd.
Voortgang van het Convenant Gezond Gewicht en de moties van de leden Wiegman en
Vendrik inzake overgewicht - 31899-23
staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn - 07 april 2014
Rondgezonden en gepubliceerd.
Maatschappelijke dialoog over toekomst pensioenstelsel - 32043-204
staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma - 04 april 2014
Rondgezonden en gepubliceerd.
Informatie over de adviesaanvraag bij de Raad van State over het wetsvoorstel ter
verbetering van het financieel toetsingskader (ftk) - 32043-205
staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma - 04 april 2014
Rondgezonden en gepubliceerd.
Beantwoording vragen commissie over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit
omgevingsrecht en diverse andere algemene maatregelen van bestuur in verband met het
permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen
op het terrein van het omgevingsrecht - 32127-189
minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus - 08 april
2014
Rondgezonden en gepubliceerd.
Reactie op het amendement van het lid Segers bij de Wet positie en toezicht advocatuur
(Kamerstuk 32 382, nr. 32) - 32382-33
staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven - 08 april 2014
Rondgezonden en gepubliceerd.
Nederlandse inspanningen inzake mensenrechten in het KSA en andere Golfstaten - 32735104
minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans - 07 april 2014
Rondgezonden en gepubliceerd.
Uitstel beantwoording vragen commissie ontwerp-Rijksstructuurvisie Windenergie op Zee 33561-8
minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus - 07 april
2014
Rondgezonden en gepubliceerd.
Uitkomsten quick scan Slimme Grenzenpakket - 33614-4
staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven - 04 april 2014
Rondgezonden en gepubliceerd.
Reactie op het verzoek van het lid Slob over Participatiesamenleving
- 33750-VII-53
minister van Algemene Zaken, M. (Mark) Rutte - 07 april 2014
Rondgezonden en gepubliceerd.
2
Beantwoording vragen commissie over het Jaarplan 2014 van de Kustwacht voor het
Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch Gebied - 33750-X-49
minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert - 04 april 2014
Rondgezonden en gepubliceerd.
Voortgang oplossingsrichtingen Waddenveren - 33750-XII-80
staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld - 03 april 2014
Rondgezonden en gepubliceerd.
Beantwoording vragen commissie over de wijziging van diverse besluiten in verband met
passend onderwijs - 33890-2
staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker - 07 april 2014
Rondgezonden en gepubliceerd.
De volgende brieven:
Afschrift van het antwoord op de brief van de Waddeneilanden over het onderzoek nearshore
windenergie - 2014Z06303
minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp - 07 april 2014
Doorzenden aan de betrokken commissie(s).
Afschrift van het antwoord op een burgerbrief over interventie bij toekenning codes in het
CROHO - 2014Z06386
minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker - 08 april 2014
Doorzenden aan de betrokken commissie(s).
3
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/883bd939-209e-4d62-9754-6684768e101a
|
2019D25759
INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
bestaat de behoefte om enkele vragen en opmerkingen voor te leggen aan
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het Ontwerpbesluit adequate pensioenregeling payrollwerknemers (Kamerstuk 35 074,
nr. 65).
De voorzitter van de commissie,
Rog
Adjunct-griffier van de commissie,
Kraaijenoord
nds-tk-2019D25759
1
Inhoudsopgave
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
II Reactie van de Minister
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen
van het onderhavige ontwerpbesluit. Zij zijn van mening dat een goede
pensioenregeling een vrijwel onmisbare arbeidsvoorwaarde is geworden.
Dit ontwerpbesluit past in het voornemen om arbeidsvoorwaarden
minder afhankelijk te maken van de juridische constructie waarin werk
wordt verricht. Deze leden hebben nog wel een aantal vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen onder paragraaf 6.3.9 over het
probleem van payrollkrachten die frequent van inlener wisselen. Zij
vragen of hier niet te gemakkelijk over de doelstelling van de regeling
wordt heengestapt, namelijk eenzelfde pensioenregeling voor hetzelfde
werk. Feitelijk betekent de hier gegeven uitleg dat payrollers steeds de
best mogelijke pensioenregeling krijgen, beter zelfs dan de meeste vaste
werknemers van hun inleners. Deelt de Minister deze uitleg? Waarom is er
niet voor gekozen een bepaalde peildatum te hanteren, bijvoorbeeld
1 januari, en payrollers de rest van het jaar in de pensioenregeling van die
datum te houden?
De leden van de VVD-fractie begrijpen uit het voorgestelde artikel 1:1a, lid
1 onder b, dat geen enkele wachttijd wordt toegestaan. Hiermee wordt, zo
begrijpen zij, aangesloten bij de huidige praktijk van basispensioenregelingen die geen wachttijd meer kennen. Kan de Minister toelichten
waarom die praktijk met dit besluit wel wordt geformaliseerd voor
payrollconstructies, maar niet voor gewone arbeidscontracten? Ligt het
niet meer voor de hand om de mogelijkheid voor een wachttijd te
behouden met het oog op kortlopende arbeidsrelaties, vergelijkbaar met
uitzendbanen, of dit gelijk te houden aan de wettelijke voorwaarden in de
pensioenwet?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe het voorliggende voorstel zich
verhoudt tot de afspraken uit het pensioenakkoord met betrekking tot de
afschaffing van de doorsneesystematiek. Op basis waarvan acht de
Minister het bijvoorbeeld logisch dat dit besluit leidt tot fiscaal bovenmatige premieafdracht na afschaffing van de doorsneepremie? In
hoeverre biedt de fiscale gelijkstelling van de derde pijler een mogelijk
alternatief om in individuele gevallen maatwerk te leveren?
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat een payrollkracht een schadevergoeding of vordering tot afdracht van pensioenpremies kan indienen,
wanneer de payrollwerkgever verplicht is in een adequate pensioenregeling te voorzien, maar dit niet doet. Op welke wijze zorgt de Minister
ervoor dat payrollwerkgevers goed geïnformeerd worden over de
consequenties van dit besluit en de verantwoordelijkheden die zij op
grond hiervan hebben? Is er een termijnbepaling van toepassing op deze
verplichting of kan tot onbepaalde tijd teruggekeken worden? In hoeverre
is in de afweging om geen wachttijd op te nemen in het besluit meegenomen dat voor zeer kleine pensioenaanspraken geen waardeoverdracht
mogelijk is?
Dit besluit betekent een uitbreiding van de taken van de Inspectie Sociale
Zaken en Werkgelegenheid (SZW). De leden van de VVD-fractie vernemen
2
graag hoe daaraan gestalte wordt gegeven. Krijgt de Inspectie SZW extra
budget of vervallen er andere taken? Zo ja, welke? Hoe is geborgd dat de
Inspectie SZW voldoende expertise heeft, aangezien de Inspectie SZW
momenteel geen taken heeft die te maken hebben met pensioenregelingen? Waar gaat de Inspectie SZW op toetsen, aangezien de
memorie van toelichting op pagina 18 stelt dat het formuleren van
normen voor de kwaliteit van pensioenregelingen niet het doel van dit
besluit is en tevens onwenselijk wordt geacht door de regering?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister dit besluit, op advies
van de Stichting Loonwijzer, zal evalueren. Kan de Minister aangeven op
welke termijn dit zal gebeuren?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de incidentele regeldruk leidt tot
maximaal € 3,29 miljoen aan kosten voor payrollwerkgevers en € 0,2
miljoen voor payrollkrachten. Er wordt niet gesproken over structurele
regeldruk. Kan de Minister nader toelichten hoe hij tot de incidentele
bedragen komt? Op basis waarvan is geconcludeerd dat het besluit niet
tot structurele regeldruk leidt?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie vragen waarom ervoor gekozen is om het aan
de payrollkracht of vakbond over te laten om een civiele procedure te
starten als de Inspectie SZW heeft geconstateerd dat er geen adequate
pensioenregeling is getroffen. Is het mogelijk om de positie van de
payrollwerknemer hierbij te verstevigen? Waarom is er niet gekozen voor
bestuursrechtelijke handhaving?
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister nader kan toelichten dat
de payrollwerkgever geen eigen uitvoeringsovereenkomst met een
pensioenuitvoerder hoeft te sluiten, maar dat kan worden volstaan met
aansluiting bij een bestaande basispensioenregeling door een uitvoeringsovereenkomst te sluiten met dezelfde pensioenuitvoerder als de
inlener. Uit de internetconsultatie kwam de vraag naar voren of de
uitvoeringsovereenkomst dan niet alleen ziet op de eigen werknemers van
de inlener, dus of aansluiting wel mogelijk is. Kan de Minister hierop
reflecteren?
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister in kan gaan op het
commentaar in de internetconsultatie dat in de praktijk naar verwachting
in veel situaties niet kan worden overgegaan tot aansluiting bij het
pensioen die geldt bij de inlener. Een payrollwerkgever zal dan, afhankelijk
van het aantal sectoren waarin zijn payroll-werknemers werkzaam zijn,
verschillende pensioenregelingen en uitvoeringsovereenkomsten moeten
regelen. Kunnen er straks situaties ontstaan waar een werkgever allemaal
verschillende pensioenregelingen moet aanbieden, of kan een werkgever
dan kiezen voor de beste regeling en die aan al zijn werknemers
aanbieden? Wat is de verwachting van de uitwerking in de praktijk?
Vragen en opmerkingen van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het
Ontwerpbesluit adequate pensioenregeling payrollwerknemers en hebben
daarbij nog enkele vragen.
Hoe gaat de Minister voorkomen dat werkgevers met creatieve oplossingen de maatregelen uit dit ontwerpbesluit alsnog gaan ontwijken?
Hoe wordt er omgegaan met payrollwerkgevers die in meerdere sectoren
zitten? Is vrijwillige aansluiting dan nog steeds mogelijk bij een bedrijfstakpensioenfonds?
Is het waar dat er geen enkele wachttijd meer mag zijn? Dus pensioenopbouw vanaf de eerste dag plaatsvindt?
3
Hoe zien premies eruit in de verschillende sectoren waar veel payroll
voorkomt? Wat is de gemiddelde werkgeversbijdrage voor alle pensioenregelingen van pensioenfondsen?
Is er een manier om te voorkomen dat er op decentraal niveau nog steeds
concurrentie op arbeidsvoorwaarden (pensioen) plaatsvindt? In hoeverre
is een uniforme normpremie voor alle payrollkrachten echt onvermijdelijk?
De Minister geeft aan het aanvaardbaar te vinden dat er een (gering)
verschil in pensioenkosten blijft. Hoe groot zal dit verschil naar
verwachting zijn?
Zou het niet beter zijn om payrollwerkgevers en hun werknemers onder
de werking van de verplichtstelling te laten vallen? Waarom komt er geen
plicht voor pensioenfondsen om payrollwerkgevers en hun werknemers
toe te laten tot de pensioenregeling?
Waarom blijft er keuzevrijheid voor de payrollwerkgever indien er kan
worden aangesloten bij de pensioenregeling van de inlener?
Wordt bij de verkenning van auto enrollment voor zelfstandigen zonder
personeel (zzp’ers) ook auto enrollment voor payrollkrachten meegenomen?
Wat gaat er precies gebeuren met payrollwerknemers die in de transitie
van de ene naar de andere baan zitten? Blijft de pensioenregeling
doorlopen totdat de payrollwerknemer gaat werken bij een nieuwe
inlener? Hoe worden pensioengaten en dekkingsproblemen voorkomen?
Hebben de afspraken voor zzp’ers in het pensioenakkoord op hoofdlijnen
nog gevolgen voor dit ontwerpbesluit?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het
Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit allocatie arbeidskrachten door
intermediairs in verband met het vastleggen van een nadere invulling van
een adequate pensioenregeling. Kunnen er rekenvoorbeelden worden
gegeven waarbij de loonkosten voor een payrollmedewerker lager zijn ten
opzichte van een werknemer in loondienst die hetzelfde werk verricht?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd om te zien dat het initiatiefwetsvoorstel Gijs van Dijk, Smeulders en Van Kent opgepakt en uitgewerkt is. Payrollwerknemers zullen hierdoor ook echt collega’s op de
werkvloer worden in plaats van concurrenten. De leden van de
PvdA-fractie hebben nog wel enkele vragen.
In het ontwerpbesluit worden verschillende opties voor payrollwerkgevers
gegeven om het pensioen te regelen. De leden van de PvdA-fractie
zouden het liefst zien dat payrollwerkgevers en hun werknemers onder de
verplichtstelling van het pensioenfonds vallen. Waarom is er niet alleen
gekozen voor deze optie? Is de Minister bereid om pensioenfondsen te
verplichten payrollwerkgevers en hun werknemers te accepteren tot hun
pensioenregeling? Indien de Minister besluit om toch vast te houden aan
meerdere opties tot het bieden van een pensioenregeling voor payrollwerknemers, is de Minister dan wel bereid om de verplichtstelling als
default in de algemene maatregel van bestuur (AMvB) vast te leggen? Is
de Minister het met de leden van de PvdA-fractie eens dat hierbij dan
goed kan worden aangesloten bij de, in het recent gesloten principe
pensioenakkoord, auto enrollment van zzp’ers? Gaat de Minister daarom
dan ook in de verkenning van auto enrollment van zzp’ers payrollkrachten
meenemen? Hebben de afspraken over zzp’ers in het recent gesloten
principe pensioenakkoord nog gevolgen voor dit ontwerpbesluit?
Verder zien de leden van de PvdA-fractie de payrollwerknemer in between
jobs, de payrollwerknemer die nog in dienst is bij de payrollwerkgever,
4
maar even niet is uitgeleend, niet terug in het ontwerpbesluit. Wat is de
reden daarvoor? Betekent dit dat de pensioenregeling blijft doorlopen
totdat de payrollwerknemer gaat werken bij een nieuwe inlener? Zo nee,
is de Minister dan niet bezorgd voor pensioengaten en dekkingsproblemen?
Als laatste zien de leden van PvdA-fractie dat sommige werkgevers al aan
de slag gaan met het optuigen van nieuwe creatieve schijnconstructies.
Heeft de Minister hier zicht op? Welke maatregelen gaat de Minister
hiertegen nemen? Hoe kan worden voorkomen dat werkgevers met
creatieve oplossingen deze wet gaan ontwijken?
II Reactie van de Minister
5
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/9de392be-ff2d-436a-816a-9d379aa9f7f5
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2020–2021
35 542
Wijziging van de begrotingsstaat van het
Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2020 (Vierde
incidentele suppletoire begroting inzake steunen herstelpakket)
Nr. 9
GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID VAN KENT TER
VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 8
Ontvangen 16 september 2020
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
De begrotingsstaat wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 2 Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet worden het
verplichtingenbedrag en het uitgavenbedrag verhoogd met € 200.000
(x € 1.000).
Toelichting
Door de toepassing van de partnertoets komt een aantal zelfstandigen
niet meer in aanmerking voor de Tozo. Als gevolg hiervan loopt het
gezinsinkomen van zelfstandigen, waarvan de partner een inkomen op of
boven minimumloonniveau heeft drastisch terug, terwijl de vaste lasten
vaak gebaseerd zijn op het gezamenlijk inkomen. Hierdoor ontstaan snel
financiële problemen en schulden. Naast de druk die dit op de zelfstandigen legt, legt dit ook extra druk op gemeenten die verantwoordelijk zijn
voor mensen met financiële problemen en schulden.
Dit amendement beoogt de partnertoets voor zelfstandigen gedurende
de looptijd van het derde steunpakket op te schorten, zodat zelfstandigen
die als gevolg van de crisis niet in staat zijn om inkomen te genereren,
gedurende de looptijd van het steunpakket in staat worden gesteld om
hun vaste lasten te kunnen blijven betalen en normaal te kunnen leven.
Van Kent
kst-35542-9
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2020
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 542, nr. 9
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/416a1602-c2d2-4654-8a0b-8ab20b720cc6
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2020–2021
2
Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de
regering gegeven antwoorden
2914
Vragen van de leden Koerhuis en Van der Woude (beiden VVD) aan de
Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap en van Financiën over het opnemen van
studieschulden in het BKR-register (ingezonden 23 april 2021).
Antwoord van Minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap), mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties (ontvangen 27 mei 2021).
Vraag 1
Kent u het bericht «Financiële waakhond pleit voor registratie studieschuld,
mogelijk extra drempel voor hypotheek starters»?1
Antwoord 1
Ja. Het kabinet heeft een schriftelijke reactie gegeven op de in het nieuwsbericht genoemde wetgevingswens van de Autoriteit Financiële Markten (AFM)
om studieschulden te registreren in een voor hypotheekverstrekkers
toegankelijk centraal register (Kamerstuk 32 545, nr. 134).
Vraag 2
Deelt u de analyse dat starters het nu al heel moeilijk hebben op de
woningmarkt en het daarom heel vreemd is juist voor starters extra
belemmeringen op te werpen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2
Ja, ik deel uw mening dat starters het niet makkelijk hebben op de woningmarkt. Het woningaanbod is beperkt en de concurrentie is groot. De bouw
van extra woningen is daarom topprioriteit voor dit kabinet. Die woningen
staan er echter niet meteen. Daarom nemen we ook maatregelen om starters
op korte termijn te helpen om een woning te kopen. Bijvoorbeeld door
meerderjarige starters tot 35 jaar vrij te stellen van overdrachtsbelasting (bij
een woning tot € 400.000) en door het verbeteren van de informatievoorziening voor starters op de woningmarkt.
Het meewegen van de studieschuld bij het aanvragen van een hypotheek is
niet specifiek gericht op starters. Zij ondervinden daar doorgaans wel de
1
ah-tk-20202021-2914
ISSN 0921 - 7398
’s-Gravenhage 2021
De Volkskrant, 22 april 2021; https://www.volkskrant.nl/economie/financiele-waakhond-pleitvoor-registratie-studieschuld-mogelijk-extra-drempel-voor-hypotheek-starters~b6ff93bb/
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, Aanhangsel
1
meeste gevolgen van. Voor verantwoorde kredietverlening is het verplicht om
bij het bepalen van de maximale financieringslast rekening te houden met
financiële verplichtingen zoals een studieschuld. De (oud-)student is
daarnaast verplicht om bij een hypotheekaanvraag eventuele studieschulden
op te geven. De terugbetaling van een studieschuld drukt namelijk op het
besteedbaar inkomen van een (oud-)student. Het is daarom ook in het belang
van de consument om bij een hypotheekaanvraag een eventuele studieschuld
eerlijk op te geven. Daarmee voorkomt de aanvrager dat de hypotheeklasten
te hoog worden, met mogelijke betalingsproblemen als gevolg. Kredietverstrekkers kunnen de hoogte van de studielening en eventuele aflossingen
verifiëren via een uitdraai van Mijn DUO. De aanvrager deelt die uitdraai met
de kredietverstrekker en/of hypotheekadviseur. Voor studieschulden wordt
vanwege het bijzondere karakter met de bijbehorende sociale terugbetaalvoorwaarden een lagere wegingsfactor gehanteerd bij een hypotheekaanvraag dan voor consumptieve kredieten die wel bij het BKR geregistreerd zijn.
Vraag 3
Deelt u de mening dat dit haaks staat op de belofte bij de invoering van het
sociaal leenstelsel dat de studieschuld niet door het BKR geregistreerd zou
worden?
Antwoord 3
Ja, het voorstel van de AFM staat haaks op de belofte die het kabinet bij
invoering van het sociaal leenstelsel heeft gedaan door studieschulden niet te
registreren bij het BKR.
Vraag 4
Kunt u huidige en oud-studenten verzekeren dat u de belofte om studieschulden niet in het BKR-register op te nemen nakomt? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
Ja, het kabinet gaat niet over tot een BKR-registratie voor studieschulden. In
het antwoord op vraag 2 is genoemd dat het voor kredietverstrekkers al goed
mogelijk is om de hoogte van de studielening te verifiëren. Ook kunnen
eventuele aflossingen worden geverifieerd via een uitdraai van Mijn DUO.
Ten slotte wordt verwezen naar de sociale terugbetaalvoorwaarden van
studieschulden waardoor zij een wezenlijk ander karakter hebben – en
daarom bij een hypotheekaanvraag ook anders worden behandeld – dan
consumptieve kredieten die wel bij het BKR geregistreerd zijn. Daarnaast
vindt het kabinet studieleningen een belangrijk instrument om de toegankelijkheid van het onderwijs te borgen.
Vraag 5
Bent u bereid in gesprek te gaan met de AFM en aan te geven dat deze
belofte in stand blijft?
Antwoord 5
Op 21 april heeft het kabinet de AFM in een schriftelijke reactie laten weten
dat het kabinet niet over gaat tot registratie van studieschulden in het BKR.
Vraag 6
Herinnert u zich de aangenomen motie Van Meenen c.s waarin de regering
wordt verzocht af te zien van de ontwikkeling van een afzonderlijke schuldverklaring?2
Antwoord 6
Ja.
Vraag 7
Kunt u toezeggen dat, in lijn met deze Kameruitspraak, geen nieuwe
registratie van studieschulden wordt ingericht bij het BKR?
2
Kamerstuk 31 288, nr. 760.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, Aanhangsel
2
Antwoord 7
Eerder heeft het kabinet besloten om niet over te gaan tot een BKR-registratie
van studieschulden. Dit standpunt van het kabinet is ongewijzigd. Volledigheidshalve, de schuldverklaring was een manier om verificatie van studieschulden te vergemakkelijken door studenten nog eenvoudiger een uitdraai te
laten maken ten behoeve van de hypotheekverstrekking. Het was geen
registratie bij BKR en ook geen andersoortig instrument waarbij kredietverstrekkers rechtstreeks toegang zouden hebben tot studieschulden. De
ontwikkeling is op initiatief van de Tweede Kamer niet voortgezet.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, Aanhangsel
3
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/4f9f2a3d-7541-4d55-9977-0d6d70439c2d
|
Factsheet
Kenmerken en spreiding van kleinschalige verblijven in Nederland
Inleiding
De meeste kinderen in Nederland groeien het beste op
wanneer dit zo thuis mogelijk plaatsvindt. Ook wanneer
dit niet binnen het ouderlijk huis kan, geldt dat de hulp
het beste zo thuis mogelijk gegeven kan worden in een
gezinshuis of een kleinschalig verblijf. Het NJI heeft
recent een publicatie opgeleverd met het overzicht van
gezinshuizen in Nederland. Het ministerie van VWS
heeft Significant Public de opdracht gegeven om te
onderzoeken hoeveel kleinschalige verblijven er in
Nederland zijn en wat de kenmerken hiervan zijn.
In de periode september tot en met oktober 2021 is via
verschillende kanalen een vragenlijst verspreid gericht
op kleinschalige verblijven. In de uitvraag is zoveel
mogelijk aangesloten bij de definitie zoals opgenomen in
de publicatie ‘richting geven aan kleinschalig verblijf’. In
afstemming met partijen die deelnemen aan het
consortium ‘kleinschaligheid in de jeugdhulp’ is op twee
punten afgeweken van de definitie:
•
•
We hebben geen leeftijdgrenzen opgenomen maar
wel expliciet benoemd dat het om hulp gaat in het
kader van de Jeugdwet.
We hebben de minimumratio van één begeleider op
vier jongeren niet opgenomen, omdat de ratio per
moment van de dag kan wisselen.
Gebruikte definitie voor de uitvraag: ‘Een kleinschalig
verblijf is een 24/7-verblijf binnen een gesloten of open
residentiële jeugdzorginstelling, op een instellingsterrein
of in een woonwijk van maximaal zes - en bij voorkeur
vier - jongeren, in een huiselijke setting door een vast
team van begeleiders, waarbij een intensieve, individuele
behandeling en/of begeleiding op maat - en zolang als
nodig - wordt gegeven, met perspectief op wonen, zorg
en onderwijs/arbeid tijdens verblijf en/of daarna’.
De uitkomsten van de vragenlijst zijn in deze factsheet
weergegeven. Het is niet zeker dat de uitkomsten in
deze factsheet een compleet beeld geven van het aantal
kleinschalige verblijven. Wel kunnen we vaststellen dat
de meeste verblijven die bekend zijn bij het consortium in
de respons zijn meegenomen en in de resultaten zijn
verwerkt.
Respons vragenlijst
In totaal zijn 123 vragenlijsten ingevuld (N=123). Op
basis van de respons kunnen we vaststellen dat het om
153 kleinschalige verblijven gaat, verspreid over 31
zorgaanbieders. In een aantal gevallen is de vragenlijst
ingevuld voor meerdere kleinschalige verblijven. De
respons per vraag ligt soms lager. Het aantal geven we
weer in de figuren.
Spreiding kleinschalige verblijven over
Nederland
Hiernaast is de spreiding van de kleinschalige verblijven
weergegeven. In de oranje gemarkeerde gemeenten zijn
een of meerdere kleinschalige verblijven gevestigd. Het
valt op dat er met name in Midden-Nederland relatief veel
kleinschalige verblijven voorkomen over de verschillende
gemeenten. In het zuiden en noorden van Nederland is
de dekking van kleinschalige verblijven minder hoog over
de verschillende gemeenten. De verwachting is dat ze
hier minder aanwezig zijn, maar kan ook duiden op een
lagere respons vanuit deze regio’s.
Factsheet
Kenmerken en spreiding van kleinschalige verblijven in Nederland
GROEPSGROOTTE (N=123)
39
Kenmerken van de groepsgrootte en
begeleiding
34
24
15
2
2
3
2
•
Veruit de meeste kleinschalige verblijven (88) hebben
een groepsgrootte van tussen de 4 en de 6
jeugdigen. Minimaal 27 van de verblijven voldoen niet
aan de definitie, omdat daar 8 of meer jeugdigen
verblijven. Van 2 verblijven is de groepsgrootte
onbekend.
•
In het aantal begeleiders is meer variatie te zien.
Sommige organisaties werken met een pool van
medewerkers die flexibel ingezet kunnen worden,
daar waar andere organisaties met een kleiner vast
team werken per kleinschalig verblijf. Van minimaal 8
verblijven is het twijfelachtig of zij aan de definitie
voldoen, omdat ze met 8 of meer begeleiders
werken. We kunnen in dat geval onvoldoende
spreken van een ‘vast team van begeleiders’.
•
De variatie in begeleiders zorgt ook voor variatie in
de ratio tussen het aantal jeugdigen per begeleider.
Het vaakst komt voor dat een verblijf 4 jeugdigen per
begeleider heeft (31). 11 verblijven hebben meer dan
4 jeugdigen per begeleider. Dat is meer dan de
definitie zoals opgenomen in de publicatie ‘richting
geven aan kleinschalig verblijf’. Echter hebben we dit
criterium niet meegenomen in dit onderzoek, omdat
de ratio per moment van de dag kan verschillen.
2
AANTAL VAN BEGELEIDERS (N=123)
43
30
9
9
9
1
1
3
5
4
2
1
6
AANTAL JEUGDIGEN PER
BEGELEIDER (N=123)
31
16
9
18
17
11
9
6
4
2
BEREIK VAN DE KLEINSCHALIGE
VERBLIJVEN (N=122)
Kenmerken van het verblijf
65
De grootste groep kleinschalige verblijven richt zich op
een of enkele gemeenten (65). Desondanks is er relatief
ook een behoorlijk aanbod voor kleinschalige verblijven
met een nationaal (34) of bovenregionaal (23) bereik.
34
23
Bovenregionaal
Nationaal
Regionaal
Veruit de meeste (104) kleinschalige verblijven zijn open
residentiële verblijven. Deze verblijven bevinden zich
vooral
in
woonwijken
(57),
maar
ook
op
instellingsterreinen (33). Alle 14 gesloten kleinschalige
verblijven begeven zich op een instellingsterrein. De 3
gemengde verblijven begeven zich in een woonwijk of
aan de rand van bewoond gebied.
LOCATIE & GESLOTEN/OPEN (N=121)
Instellingsterrein & rand bewoond gebied
Instellingsterrein & woonwijk
Instellingsterrein & platteland
Platteland
Rand bewoond gebied
Instellingsterrein
Woonwijk
2
2
3
3
4 1
33
0
Open
Gesloten
Gemengd
14
57
10
20
30
2
40
50
60
70
Factsheet
Kenmerken en spreiding van kleinschalige verblijven in Nederland
GEMIDDELDE DUUR VERBLIJF
(N=110)
24
11
23
13
Kenmerken van de doelgroep waarop
verblijven zich richten
20
14
5
N=104
Duur van het verblijf
De gemiddelde verblijfsduur van jongeren binnen de
kleinschalige voorzieningen varieert van minder dan 3
maanden tot en met 4 jaar of langer. Gezien de
spreiding in de antwoorden zijn er zowel jongeren die
er kort(er) verblijven als ook jongeren die er lang(er)
verblijven.
N=111
N=96
De meeste kleinschalige verblijven
richten zich op jongeren vanaf 8, 10, 12
tot 18 of 23 jaar. Ongeveer een derde
(32%) van de verblijven biedt ook hulp
voor jongeren van boven de 18 jaar. Een
klein aantal verblijven richt zich ook op
kinderen van jonger dan 8 jaar (14%).
De meeste kleinschalige verblijven
richten zich op zowel jongens als meisjes
(81%). 14% is uitsluitend gericht op
jongens en 5% uitsluitend op meisjes.
Wanneer gekeken wordt naar het
intelligentieniveau waarop kleinschalige
verblijven zich richten, is er sprake van
een spreiding over jongeren met een licht
verstandelijke beperking en jongeren met
een lagere, gemiddelde en hogere
begaafdheid.
Omschrijving van de doelgroep
Veel verblijven geven aan dat de doelgroep te maken
heeft met verschillende problematieken, met als gemene
deler dat de jongeren niet zelfstandig kunnen wonen en
houvast nodig hebben van professionele hulpverleners.
Ze hebben begeleiding en behandeling nodig vanuit een
veilig verblijf, om toe te groeien naar zelfstandigheid.
Sommige verblijven noemen dat zij vooral jongeren
hebben met specifieke problemen, zoals (ernstige)
gedragsproblemen, trauma’s, hechtingsproblematiek,
autisme spectrum stoornis (ASS). Een klein aantal
verblijven richt zich op het (kortdurig) opvangen van
jongeren in crisissituaties. Enkele verblijven richten zich
op jongeren met een forensisch of delinquent profiel.
Toekomstige ontwikkelingen
Veel kleinschalige verblijven zijn bezig om toe te werken
naar de definitie van kleinschalig verblijf zoals
omschreven in het document ‘richting geven aan
kleinschalig verblijf’. Ze werken soms nog met grotere
groepen, gemengde groepen, met een poule van
medewerkers waaruit een rooster wordt gemaakt of in
verblijven die nog verbouwd moeten worden richting
kleinschaligheid. De organisaties achter de verblijven zijn
bezig met het verbouwen, werken aan vaste teams of
het verkleinen van de groepen.
Kleinschalige verblijven geven daarnaast aan om de
verblijven verder door te ontwikkelen of te bestendigen.
Het is een relatief nieuwe vorm van jeugdhulp, waardoor
respondenten aangeven dat er bijvoorbeeld ook
aandacht uitgaat naar het blijven boeien en binden van
medewerkers, maar ook het trainen van personeel.
Sommige kleinschalige verblijven geven bovendien aan
dat de nieuwe werkwijze die ze hanteren nog niet altijd
bekend is bij gemeenten. Die verblijven willen in de
toekomst ook meer aandacht creëren voor hun werkwijze
bij gemeenten om bekendheid en erkenning te krijgen.
Enkele kleinschalige verblijven geven ook aan dat zij
graag andere hulpvormen en diagnostiek willen
integreren met de hulp in het kleinschalige verblijf, zoals
bijvoorbeeld ggz-behandelingen.
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/855258f0-801b-4bf3-a014-fb73d8605e91
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2021–2022
36 076
Wijziging van de Wet natuurbescherming en de
Omgevingswet in verband met het opnemen van
regels over het registreren, reserveren en
toedelen van maatregelen ter compensatie van
de gevolgen voor Natura 2000-gebieden van
stikstofdepositie veroorzaakt door projecten
van groot openbaar belang
(natuurcompensatiebank)
Nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden,
Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om met
het oog op het toestaan van projecten die een dwingende reden van groot
openbaar belang vertegenwoordigen en met het oog op het ecologisch
robuust en samenhangend realiseren van compensatienatuur, een
register in te stellen met maatregelen ter compensatie van de gevolgen
voor Natura 2000-gebieden van stikstofdepositie veroorzaakt door deze
projecten;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
ARTIKEL I (WIJZIGING WET NATUURBESCHERMING)
De Wet natuurbescherming wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1.1, eerste lid, komt de begripsomschrijving van «Onze
Minister» te luiden:
– Onze Minister: Onze Minister voor Natuur en Stikstof;
B
Na artikel 5.6 van de Wet natuurbescherming wordt een hoofdstuk
ingevoegd, luidende:
kst-36076-2
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2022
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 36 076, nr. 2
1
HOOFDSTUK 5A. NATUURCOMPENSATIEBANK
Artikel 5a.1
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan
onder:
– adc-project: project van een bestuursorgaan van het Rijk of een
waterschap of een bij ministeriële regeling aangewezen bestuursorgaan
waarvoor een beroep wordt gedaan op artikel 2.8, vierde lid;
– natuurcompensatiegebied: gebied waarop een natuurcompensatiemaatregel betrekking heeft die is geregistreerd op grond van artikel 5a.3,
eerste lid, en dat nog niet bij een onherroepelijk besluit als Natura
2000-gebied of onderdeel van een Natura 2000-gebied is aangewezen;
– natuurcompensatiemaatregel: maatregel die strekt tot het vergroten
van de oppervlakte of het verbeteren van de kwaliteit van voor stikstof
gevoelige natuurlijke habitats of habitats van soorten, genoemd in
bijlage I of II bij de Habitatrichtlijn, of voor stikstof gevoelige leefgebieden
van vogels als bedoeld in artikel 4 van de Vogelrichtlijn;
– register: natuurcompensatieregister als bedoeld in artikel 5a.2.
Artikel 5a.2
1. Er is een natuurcompensatieregister.
2. Het register wordt beheerd door Onze Minister.
3. Het register bevat de volgende gegevens:
a. de natuurcompensatiemaatregelen die voor een adc-project
beschikbaar zijn als compenserende maatregel als bedoeld in artikel 2.8,
vierde lid, onderdeel c, waarbij onderscheid kan worden gemaakt tussen
maatregelen die beschikbaar zijn voor adc-projecten voor het voorkomen
of beperken van overstromingen, de veiligheid van infrastructuur of de
nationale veiligheid en maatregelen die beschikbaar zijn voor andere
adc-projecten;
b. de reservering van een natuurcompensatiemaatregel voor een
adc-project;
c. de toedeling van een natuurcompensatiemaatregel aan een
adc-project;
d. een na de reservering of toedeling weer beschikbaar gekomen
natuurcompensatiemaatregel.
4. Het register is voor een ieder langs elektronische weg toegankelijk.
5. Het register wordt voortdurend geactualiseerd.
Artikel 5a.3
1. Onze Minister kan een natuurcompensatiemaatregel die voor een
adc-project beschikbaar is als compenserende maatregel als bedoeld in
artikel 2.8, vierde lid, onderdeel c, opnemen in het register.
2. Onze Minister neemt alleen maatregelen op die zijn uitgevoerd of
waarvan de uitvoering naar zijn oordeel voldoende zeker is.
3. De op te nemen maatregelen komen, gegeven de beschikbare
financiële middelen en fysieke mogelijkheden, in ieder geval zoveel
mogelijk tegemoet aan de behoefte aan natuurcompensatiemaatregelen
voor adc-projecten voor het voorkomen of beperken van overstromingen,
de veiligheid van infrastructuur of de nationale veiligheid.
Artikel 5a.4
1. Een in het register opgenomen natuurcompensatiemaatregel kan
geheel of gedeeltelijk worden gereserveerd voor een adc-project, voor
zover die maatregel niet al is gereserveerd voor of toegedeeld aan een
ander adc-project.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 36 076, nr. 2
2
2. Reservering van een maatregel voor een adc-project geschiedt door:
a. het bestuursorgaan dat op grond van artikel 1.3 bevoegd is om een
vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, te verlenen;
b. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, als toedeling van de
maatregel zal plaatsvinden bij een tracébesluit waarop artikel 13, zevende
lid, van de Tracéwet van toepassing is; of
c. een bij ministeriële regeling aangewezen ander bestuursorgaan.
3. Een maatregel die volgens het register beschikbaar is voor
adc-projecten voor het voorkomen of beperken van overstromingen, de
veiligheid van infrastructuur of de nationale veiligheid, kan niet worden
gereserveerd voor andere adc-projecten.
4. De gereserveerde maatregel kan geheel of gedeeltelijk worden
toegedeeld aan het adc-project in:
a. een vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid;
b. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid,
onderdeel i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, waarvoor
het bestuursorgaan, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, een verklaring
van geen bedenkingen als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, van die wet
heeft afgegeven;
c. een tracébesluit waarop artikel 13, zevende lid, van de Tracéwet van
toepassing is; of
d. een bij ministeriële regeling aangewezen besluit.
Artikel 5a.5
Op het gebied waarop een in het register opgenomen natuurcompensatiemaatregel betrekking heeft, zijn de artikelen 2.4, 2.5 en 2.6 van
overeenkomstige toepassing zolang het gebied nog niet bij een onherroepelijk besluit als Natura 2000-gebied of onderdeel van een Natura
2000-gebied is aangewezen, met dien verstande dat de desbetreffende
bevoegdheden en verantwoordelijkheden:
a. worden gebruikt ten behoeve van de natuurcompensatie die met de
maatregel wordt beoogd;
b. berusten bij Onze Minister, tenzij ze bij algemene maatregel van
bestuur zijn overgedragen aan gedeputeerde staten of provinciale staten;
c. ten aanzien van artikel 2.6 uitsluitend worden toegepast in een
daartoe door Onze Minister aangewezen natuurcompensatiegebied.
Artikel 5a.6
In het register opgenomen natuurcompensatiemaatregelen die nog niet
zijn toegedeeld aan een adc-project, worden:
a. buiten beschouwing gelaten bij de bepaling van de staat van
instandhouding van natuurlijke habitats, habitats van soorten of leefgebieden van vogels in Natura 2000-gebieden met het oog op de vaststelling
van de maatregelen ter voldoening aan artikel 3 van de Vogelrichtlijn of
artikel 6, eerste en tweede lid, van de Habitatrichtlijn;
b. niet als autonome ontwikkeling of als maatregel ter beperking of
compensatie van de gevolgen voor een Natura 2000-gebied betrokken bij
de toepassing van artikel 2.7, tweede lid, ten aanzien van een ander
project.
Artikel 5a.7
1. Onze Minister kan een in het register opgenomen natuurcompensatiemaatregel doorhalen, als daaraan naar zijn oordeel niet langer behoefte
bestaat voor toedeling aan adc-projecten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 36 076, nr. 2
3
2. Een met toepassing van het eerste lid doorgehaalde maatregel is niet
langer beschikbaar voor toedeling aan adc-projecten en komt ten goede
aan de natuur in het natuurnetwerk Nederland, bedoeld in artikel 1.12,
tweede lid, of in de Natura 2000-gebieden.
Artikel 5a.8
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over onder
meer:
a. het opnemen en doorhalen van natuurcompensatiemaatregelen in
het register;
b. de adc-projecten waarvoor toepassing kan worden gegeven aan
artikel 5a.4 en een eventuele rangschikking van adc-projecten bij
reservering en toedeling;
c. het reserveren en toedelen van in het register opgenomen
natuurcompensatiemaatregelen;
d. het wijzigen, intrekken en vervallen van een reservering en toedeling;
e. het omzetten van een toegedeelde maatregel in een gereserveerde
maatregel als het besluit waarin de maatregel is toegedeeld, wordt
vernietigd;
f. de toegankelijkheid en beveiliging van het register;
g. de weergave van gegevens;
h. het herstellen van fouten in het register;
i. uitvoeringstechnische, administratieve en meet- of rekenvoorschriften.
ARTIKEL II (WIJZIGING OMGEVINGSWET)
De Omgevingswet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2.18, eerste lid, onder g, onder 2°, wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van het eerste onderdeel wordt «aangewezen gevallen,
en» vervangen door «aangewezen gevallen,».
2. Aan het slot van het tweede onderdeel wordt «aangewezen
gevallen,» vervangen door «aangewezen gevallen, en».
3. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
– voor natuurcompensatiegebieden, in bij algemene maatregel van
bestuur aangewezen gevallen,.
B
Artikel 2.19, vijfde lid, onder a, onder 1°, komt te luiden:
1°. het zorg dragen voor het nemen van maatregelen als bedoeld in
artikel 2.18, eerste lid, onder g, onder 2°, tweede en derde streep, voor
bijzondere nationale natuurgebieden en natuurcompensatiegebieden,
behalve in de gevallen die zijn aangewezen bij algemene maatregel van
bestuur als bedoeld in laatstgenoemde artikelonderdelen,.
C
Aan artikel 2.25, eerste lid, onder a, wordt een onderdeel toegevoegd,
luidende:
14°. een handeling of besluit als bedoeld in artikel 2.47, eerste of tweede
en derde lid,.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 36 076, nr. 2
4
D
Artikel 2.31a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «kunnen met het oog op de bescherming, het
herstel en de ontwikkeling van natuur of met het oog op andere
maatschappelijke behoeften worden gesteld» vervangen door «worden
met het oog op de bescherming, het herstel en de ontwikkeling van
natuur of met het oog op andere maatschappelijke behoeften in ieder
geval gesteld».
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Regels als bedoeld in artikel 2.25, eerste lid, onder a, onder 14°,
worden met het oog op de bescherming, het herstel en de ontwikkeling
van natuur of met het oog op andere maatschappelijke behoeften in ieder
geval gesteld over:
a. het registreren van natuurcompensatiemaatregelen voor bij die
regels aangewezen categorieën van Natura 2000-activiteiten,
b. het reserveren en toedelen van maatregelen als bedoeld onder a aan
een Natura 2000-activiteit als bedoeld onder a.
E
Artikel 2.45, derde lid, komt te luiden:
3. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan de
toegang tot de volgende gebieden geheel of gedeeltelijk beperken of
verbieden:
a. een bijzonder nationaal natuurgebied,
b. een natuurcompensatiegebied.
F
Aan paragraaf 2.6.3 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 2.47 (natuurcompensatiemaatregelen)
1. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan een
compenserende maatregel als bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de
habitatrichtlijn registreren als natuurcompensatiemaatregel die
beschikbaar is voor toedeling aan een Natura 2000-activiteit. Hij registreert de maatregel uitsluitend als deze is uitgevoerd of als de uitvoering
daarvan naar zijn oordeel voldoende zeker is.
2. Een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen
bestuursorgaan kan een natuurcompensatiemaatregel reserveren voor
een Natura 2000-activiteit van een bestuursorgaan.
3. Toedeling van een natuurcompensatiemaatregel aan een Natura
2000-activiteit geschiedt in een omgevingsvergunning voor een Natura
2000-activiteit of een ander bij algemene maatregel van bestuur aangewezen besluit.
4. Bij de toepassing van dit artikel kan een onderscheid worden gemaakt
tussen:
a. maatregelen die beschikbaar zijn voor Natura 2000-activiteiten voor
het voorkomen of beperken van overstromingen, de veiligheid van
infrastructuur of de nationale veiligheid, en
b. maatregelen die beschikbaar zijn voor andere Natura
2000-activiteiten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 36 076, nr. 2
5
G
In de artikelen 4.3, eerste lid, onder j, 4.11, eerste lid, onder d, 4.12,
eerste lid, onder f, en 4.30, eerste lid, wordt «of een bijzonder nationaal
natuurgebied» telkens vervangen door «, een bijzonder nationaal
natuurgebied of een natuurcompensatiegebied».
H
Aan paragraaf 10.3.2 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 10.21b (gedoogplicht natuurcompensatiegebieden)
1. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan aan een
rechthebbende een gedoogplicht opleggen voor het treffen van maatregelen die nodig zijn voor het bereiken en in stand houden van de
natuurcompensatie die wordt beoogd met een natuurcompensatiemaatregel in een natuurcompensatiegebied.
2. De bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, berust bij gedeputeerde
staten in gevallen waarin dat bij algemene maatregel van bestuur is
bepaald.
I
In de bijlage, onder A, worden in de alfabetische volgorde de volgende
onderdelen ingevoegd:
natuurcompensatiegebied: gebied waarop een natuurcompensatiemaatregel betrekking heeft die is geregistreerd op grond van artikel 2.47, eerste
lid, en dat nog niet bij een onherroepelijk besluit als Natura 2000-gebied
of onderdeel van een Natura 2000-gebied is aangewezen;
natuurcompensatiemaatregel: maatregel als bedoeld in artikel 2.47,
eerste lid;.
ARTIKEL III (SAMENLOOP INWERKINGTREDING OMGEVINGSWET)
Als artikel II eerder in werking treedt dan artikel I, vervalt artikel I.
ARTIKEL IV (INWERKINGTREDING)
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan
verschillend kan worden vastgesteld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 36 076, nr. 2
6
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister voor Natuur en Stikstof,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 36 076, nr. 2
7
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/0b3c80f6-efbe-4aa3-aa72-eb4e361137e2
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2022–2023
32 645
Kernenergie
Nr. 118
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR KLIMAAT EN ENERGIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 juni 2023
Om de ambities van het kabinet rondom kernenergie in Nederland te
kunnen realiseren is inzet op kennisontwikkeling en innovatie essentieel.
Ik zet mij daarom in om de nucleaire kennisbasis- en infrastructuur verder
te versterken. Ik heb uw Kamer hierover voor het laatst op 18 november
2022 geïnformeerd.1 Daarom wil ik uw Kamer door middel van deze brief
een update geven over de lopende acties en de geplande vervolgstappen.
De interdepartementale werkgroep Kennisbasis Nucleaire Technologie en
Stralingsbescherming heeft haar rapport «Oplossingsrichtingen ter
versterking van de kennisbasis voor nucleaire technologie en stralingsbescherming» afgerond. Ik stuur uw Kamer dit rapport mede namens de
Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en de Minister
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Dit rapport zal als basis
dienen om tot een integraal kennis- en onderzoeksprogramma rondom
nucleair te komen.
Daarnaast zal kernenergie als een nieuwe missie worden toegevoegd aan
het missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid, waar o.a. de
Topsector Energie op inzet. Hiermee wordt kernenergie toegevoegd aan
de Topsector Energie, conform de motie van de leden Erkens en Dassen.2
In deze brief schets ik het vervolgproces rondom deze ontwikkelingen.
Actuele ontwikkelingen
In 2020 heeft de Commissie Van der Zande, in opdracht van de Autoriteit
Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS), het rapport «Naar
een Agenda en Platform Nucleaire Technologie en Straling»3 uitgebracht.
Het rapport bevat aanbevelingen gericht op een structurele borging en
versterking van de kennisbasis voor zowel nucleaire technologie als
stralingsbescherming. Na het verschijnen van dit rapport heeft de
Hoogambtelijke Werkgroep Nucleair Landschap (HAW) besloten een
1
Kamerstuk 32 645, nr. 101
Kamerstuk 32 645, nr. 104
3
Bijlage bij Kamerstuk 25 422, nr. 266
2
kst-32645-118
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2023
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 32 645, nr. 118
1
interdepartementale werkgroep (werkgroep Kennisbasis Nucleaire
Technologie en Stralingsbescherming) op te richten om de problematiek
verder te verkennen en zich te buigen over de uitwerking van dit
adviesrapport.
Het rapport van de interdepartementale werkgroep geeft een goed beeld
van de huidige problematiek rondom het tekort aan opgeleide mensen
zowel met een algemeen technisch als met een meer specifiek nucleair
profiel. Daarnaast maakt het rapport duidelijk dat actie gewenst is om de
beschikbaarheid van stralingsbeschermingsdeskundigen te waarborgen.
Het rapport geeft relevante oplossingsrichtingen voor verdere concrete
stappen om deze problematiek op te lossen. Zo moet er worden geïnvesteerd in nucleair onderwijs op alle niveaus en onderzoek door opleidingsinstellingen, de nucleaire sector en overheden om zo het tekort aan
opgeleide mensen op te kunnen lossen.
Vooruitlopend op het rapport van de interdepartementale werkgroep heeft
het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) al initiatieven
ondernomen om een kennis- en innovatieprogramma op te zetten.4
Hiermee is uitvoering gegeven aan het amendement van de leden Erkens
en Dassen waarmee eenmalig € 5 miljoen is vrijgemaakt voor het
opzetten van een kennis- en innovatieprogramma. Deze acties zijn ook in
het eindrapport opgenomen. Het gaat hierbij om financiering voor het:
• Uitvoeren van een haalbaarheidsstudie naar een publiekscentrum voor
kernenergie;
• Oprichten van een Nuclear Academy;
• Instellen van een leerstoel Stralingsdosimetrie en biofysica aan de TU
Delft (inclusief aanstelling van twee promovendi en financiering
laboratoriumapparatuur);
• Subsidiëren van drie lectoren op het gebied van nucleaire technologie.
Daarnaast worden er momenteel door het Ministerie van EZK gesprekken
gevoerd met TNO, Nuclear Research and consultancy Group (NRG) en TU
Delft. Deze drie partijen hebben bouwstenen aangeleverd, die samen met
het eindrapport van de interdepartementale werkgroep als input zullen
dienen om tot een integraal kennis- en onderzoeksprogramma te kunnen
komen om de nucleaire kennisinfrastructuur verder te versterken. In dit
programma zullen ook bovenstaande acties worden meegenomen en
verder worden verdiept of verbreed. Hiervoor vindt het kabinet het
belangrijk dat ook breder in de sector wordt gekeken naar partijen die een
rol hierin kunnen spelen. Verder gaat ook het Pallas-project bijdragen aan
versterking van de nucleaire kennisbasis van Nederland.
Vervolgstappen interdepartementale werkgroep
Om de coördinatie tussen departementen rondom nucleair en straling te
versterken is de interdepartementale werkgroep Kennisbasis Nucleaire
Technologie en Stralingsbescherming opgericht. Deze werkgroep zorgt
ervoor dat er integraal naar de gehele nucleaire sector en de eerder
geschetste problematiek wordt gekeken. De werkgroep gaat zich dan ook
bezig houden met het opstellen van een breed kennis- en onderzoeksprogramma op het gebied van zowel Nucleaire technologie en veiligheid als
Stralingsbescherming.
Daarnaast zal de werkgroep zich in ieder geval, maar niet uitsluitend,
richten op:
• Investeringen in nucleair onderwijs op alle niveaus en het in aanraking
laten komen van een brede groep studenten met nucleaire technologie
en stralingstoepassingen op mbo-, hbo- en wo-niveau.
4
Kamerstuk 32 645, nr. 101
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 32 645, nr. 118
2
•
Het vergroten van de wetenschappelijke expertise en onderzoek via het
instellen van leerstoelen en lectoraten; in ieder geval een leerstoel
Stralingsbescherming.
• Het bewaken van voortgang en evaluatie van de acties die in het kader
van het amendement Erkens/Dassen in gang zijn gezet en de uitvoering van eventuele vervolgacties die daaruit voortvloeien.
• Het actief stimuleren van verdergaande samenwerking tussen de
bestaande opleidingsinstellingen voor stralingsbescherming.
• Het verkennen van nadere opties om te voorkomen dat de nucleaire
ambities van het kabinet worden belemmerd door de schaarste op de
arbeidsmarkt.
In het najaar zal uw Kamer worden geïnformeerd over de voortgang van
bovenstaande acties.
Vervolgstappen Kennisontwikkeling en Innovatie via missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid
Kernenergie kan een belangrijke bijdrage leveren aan een CO2-vrije
energiemix. Daarvoor is de ontwikkeling van kennis en innovatie op het
gebied van kernenergie essentieel. Ook kan kennis en innovatie bijdragen
aan een veilige en efficiënte toepassing van kernenergie op de korte en
lange termijn. Het kabinet maakt daarom kernenergie onderdeel van haar
missiegedreven innovatiebeleid. Kernenergie wordt daarmee een aparte
missie binnen de Integrale Kennis en Innovatie Agenda Klimaat en
Energie (IKIA) van de Topsector Energie. Hiermee wordt kernenergie
toegevoegd aan de Topsector Energie, conform de motie van de leden
Erkens en Dassen.5 Op deze manier wordt de verbinding tussen het
bedrijfsleven, overheid en kennisinstellingen op het gebied van
kernenergie versterkt.
De Topsector Energie heeft op verzoek van het Ministerie van EZK
geïnventariseerd op welke thema’s binnen het onderwerp kernenergie
kennisontwikkeling en innovatie nodig is in Nederland. Hiermee kan
kernenergie bijdragen aan het behalen van de klimaatdoelstellingen, de
economische veiligheid en strategische autonomie borgen en bijdragen
aan het Nederlandse verdienvermogen. Bijgaand treft u deze inventarisatie.
Het kabinet stelt deze zomer een verkennend missieteam kernenergie in
met vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven, overheid en kennisinstellingen. Dit team werkt deze inventarisatie voor 31 december 2023 nader
uit tot een innovatieprogramma met nadere prioritering van de thema’s,
dat past binnen de financiële kaders en optimaal bij zal dragen aan het
verder versterken van de nucleaire kennisontwikkeling en innovatie. Dit
innovatieprogramma zal onderdeel uitmaken van het bredere eerdergenoemde kennis- en onderzoeksprogramma. Het verkennende missieteam
zal tevens uitwerken welke rollen verschillende partijen in de uitvoering
van het programma zullen hebben en hoe dit programma wordt geborgd
binnen de beleidscyclus. De Topsector Energie zal het ministerie hierbij
ondersteunen met de benodigde kennis inzake innovatieprogrammering
en ecosysteemvorming.
De Integrale Kennis en Innovatie Agenda Klimaat en Energie (IKIA) wordt
in de zomer herijkt. Door opname van kernenergie in deze agenda en door
ondertekening van het hieraan gekoppelde Nederlandse Kennis en
Innovatie Convenant (KIC) wordt de inzet van verschillende publieke en
5
Kamerstuk 32 645, nr. 104
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 32 645, nr. 118
3
private partijen op kernenergie-innovatie geformaliseerd. Uw Kamer zal
dit najaar worden geïnformeerd over het KIC 2024–2027 en de bijbehorende agenda’s.
De Minister voor Klimaat en Energie,
R.A.A. Jetten
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 32 645, nr. 118
4
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/6791e2e3-4234-4a3a-b7a0-756e26129862
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2010–2011
2
Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de
regering gegeven antwoorden
2683
Vragen van het lid Voortman (GroenLinks) aan de minister van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het bericht «Assenaar in actie voor
hulphond» van RTV Drenthe. (ingezonden 4 mei 2011).
Antwoord van minister Schippers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport)
(ontvangen 30 mei 2011).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Assenaar in actie voor hulphond»?1 Hoe
beoordeelt u dit bericht?
Antwoord 1
Ik heb dit bericht ter kennisneming aangenomen.
Vraag 2
Is het waar dat u gaat voorstellen de hulphond in 2012 uit het pakket te
schrappen? Zo ja, waarom?
Antwoord 2
Ik zie op dit moment geen aanleiding om de hulphond uit het pakket te
schrappen. Ik wijs er wel op dat het College voor zorgverzekeringen (CVZ) in
2009 heeft aangekondigd te zullen starten met een landelijk onderzoek naar
de plaatsbepaling van de hulphond binnen het geheel van voorzieningen die
deels hetzelfde doel dienen. De inzet van de hulphond zal daarbij aan de
pakketcriteria van het CVZ worden getoetst, waarbij vooral gekeken wordt of
de hulphond aan het criterium kosteneffectiviteit voldoet. Het permanent
evalueren van het basispakket aan de hand van de pakketcriteria is een
kerntaak van het CVZ. Deze taak past in de lijn van het stringenter pakketbeheer dat in het Regeerakkoord is afgesproken.
Vraag 3
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat zorgverzekeraars nu al de
geldkraan dichtdraaien, door bijvoorbeeld terughoudend te zijn met het
betalen van vergoedingen aan hondentrainers, waardoor stichtingen die
hulphonden opleiden financiële problemen krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo
ja, bent u bereid hiertegen maatregelen te treffen? Welke maatregelen zullen
dit zijn?
1
ah-tk-20102011-2683
ISSN 0921 - 7398
’s-Gravenhage 2011
http://www.rtvdrenthe.nl/nieuws/60167/assenaar-in-actie-voor-hulphond
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel
1
Antwoord 3
Een grote zorgverzekeraar heeft verklaard dat er geen sprake is van het
«dichtdraaien van een geldkraan». Alle aanvragen worden afgehandeld
volgens een erkend protocol en getoetst aan de wettelijke indicatiecriteria (zie
4). Daardoor kan het voorkomen dat aanvragen worden afgewezen. Ik ga er
verder vanuit dat het contracteren en betalen van zorgaanbieders voor hun
diensten normaliter is geregeld in overeenkomsten die zorgverzekeraars met
aanbieders hebben afgesloten. Het sluiten van overeenkomsten is de eigen
verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Daar ga ik niet
over. Maar de zorgverzekeraar heeft wel een zorgplicht , zolang dit deel
uitmaakt van het basispakket.
Overigens zijn zorgverzekeraars niet verantwoordelijk voor het in stand
houden van zorgaanbieders die in financiële problemen verkeren en ik ben
dat evenmin.
Vraag 4
Deelt u de mening dat een hulphond in het pakket thuishoort omdat een
hulphond mensen met een handicap een stuk onafhankelijker kan maken en
soms zelfs het verschil kan maken tussen zelfstandig wonen en wonen in een
verpleeghuis?
Antwoord 4
Ja, ik erken de potentiële meerwaarde van hulphonden voor mensen die van
hulp afhankelijk zijn. Daarom worden hulphonden op dit moment vergoed
indien aan de voorwaarde zoals omschreven in de Regeling zorgverzekering
(Rzv) is voldaan. Op basis van de indicatiecriteria in de Rzv komen hulphonden voor vergoeding in aanmerking wanneer zij een substantiële bijdrage
leveren aan de mobiliteit en de algemene of huishoudelijke dagelijkse
levensverrichtingen van een verzekerde die volledig doof is of die als gevolg
van blijvende, ernstige lichamelijke functiebeperkingen aangewezen is op
hulp bij mobiliteit of bij algemene huishoudelijke dagelijkse levensverrichtingen, waardoor zijn zelfstandigheid wordt vergroot én het beroep op
zorgondersteuning vermindert (artikel 2.34, eerste lid, onderdeel b, Rzv). Het
is aan de zorgverzekeraar om te beoordelen of een aanvraag aan de
indicatiecriteria van de Rzv voldoet.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/14d00e49-0d6c-4123-8aee-6d1dca145419
|
Actieplan sociale
veiligheid op school
PO-Raad, VO-raad
Utrecht, September 2014
Colofon
Tekst: Corine van Helvoirt (PO-Raad), Maartje Smeets (VO-raad), redactie:
Tekstbureau Elise Schouten, vormgeving: BUREAUBAS, fotografie: Inge Pont,
Ewouter Blokland, coördinatie: Rosenmullers Communicatie & Organisatie
Druk: Drukproef
Voorwoord
Een kind dat wordt gepest, kan dat zijn leven lang met zich meedragen. Het is daarom
van wezenlijk belang dat het kan opgroeien in een veilige omgeving.
Dat is een taak van de hele maatschappij. Een leerling, die een groot deel van zijn dag op school doorbrengt,
moet er dus op kunnen vertrouwen dat ook die er alles aan doet om ervoor te zorgen dat hij een
zorgeloze schooltijd heeft en zich ook buiten de muren van het schoolgebouw en online veilig voelt.
Pesten is nog altijd een ernstig probleem. De PO-Raad en VO-raad hebben daarom samen een plan van
aanpak opgesteld om op korte termijn pesten te verminderen en te voorkomen. Met dit plan zetten zij alles
op alles om de komende twee jaar samen met scholen en hun besturen, met leraren en het ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te zorgen voor de veilige omgeving die álle kinderen zo hard verdienen.
Rinda den Besten (PO-Raad)
Paul Rosenmöller (VO-raad)
3
4
Inhoudsopgave
1.
Inleiding
6
2.
Aandachtspunten voor een sociaal veilig schoolklimaat
7
2.1.
Een schoolbrede aanpak
7
2.2.
Duidelijke normen en waarden
7
2.3.
Pedagogisch vakmanschap
8
2.4
Brede interventies passend bij visie en context
8
3.
Activiteiten op weg naar een sociaal veilige school
10
3.1.
11
3.2.
Instrumenten ontwikkelen
Model veiligheidsplan
11
Monitoring via Vensters VO en PO
13
Database interventies sociale veiligheid
15
Kennisdeling en ambassadeurs
17
Regionale bijeenkomsten en landelijke conferentie
Nieuwsbrieven en digitale handreiking
17
19
Professionalisering in netwerken
21
Ambassadeurs Sociale Veiligheid
23
5
1.
Inleiding
belangrijke rol, samen met ouders, sportverenigingen en andere
maatschappelijke organisaties. Zo goed als alle scholen zetten
De staatssecretaris en de kinderombudsman presenteerden in
zich hiervoor al in. Maar gezien het feit dat ongeveer tien procent
maart 2013 een plan van aanpak om pesten op school tegen te
van de leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs nog
gaan. Eén van de aangekondigde maatregelen was de invoering
steeds wordt gepest, kan en moet dat nog beter.
van een wetsvoorstel sociale veiligheid waarin scholen onder
andere verplicht werden erkende anti-pestprogramma’s te
Met dit plan van aanpak geven de sectorraden gehoor aan de
gebruiken (per 1 augustus 2015). In overleg tussen het ministerie
motie van de Kamerleden Bergkamp en van der Burg (3 juli
van OCW en de sectorraden, die geen voorstander waren van
j.l.) die de raden oproept om samen met scholen een aanpak te
dit wetsvoorstel, presenteert de staatssecretaris nu een nieuw
ontwikkelen die de sociale veiligheid op scholen verbetert en
wetvoorstel dat de sectorraden ondersteunen.
pesten effectief bestrijdt.
De sectorraden zijn van mening dat wetgeving een belangrijk
Pesten is een ernstig maatschappelijk probleem, dat
instrument kan zijn om beleidsdoelen te verankeren en de
scholen pro-actief, in samenwerking met relevante partijen
uitvoering ervan te borgen (het ‘wat’), maar het is aan de scholen
moeten aanpakken. Dit is het meest effectief als de aanpak
‘hoe’ zij het sociaal veiligheidsbeleid vormgeven. Scholen
onderdeel is van een brede aanpak van de sociale veiligheid
bepalen zelf hoe zij methodes en programma’s inzetten, welke
in de school. Daar willen de sectorraden zich sterk voor
afspraken ze binnen de school maken, hoe ze die afspraken
maken, samen met scholen en met het ministerie van OCW.
borgen en op welke manier zij aantonen dat hun aanpak effect
De raden zullen zorgdragen voor een verantwoording van
heeft. Wetgeving gaat zo hand in hand met activiteiten in en met
de resultaten, zodat zowel zijzelf als de Inspectie kunnen
scholen om tot een effectieve aanpak te komen.
beoordelen of de aanpak het pesten effectief bestrijdt.
De PO-Raad en de VO-raad onderschrijven onvoorwaardelijk
de urgentie van een effectief anti-pestbeleid, In de aanpak
van dit brede maatschappelijke probleem spelen scholen een
6
2. Aandachtspunten
voor een sociaal veilig
schoolklimaat
meestal niet op bij het verlaten van het schoolplein. Het kan
zich voortzetten op weg naar huis, bij de sportvereniging en op
internet. Pesten is een maatschappelijk probleem. Samenwerking
van alle betrokken partijen is dan ook noodzakelijk.
Maatregelen moeten zich niet alleen richten op de leerling
Leerlingen doen op school niet alleen vakkennis en -vaardigheden
die grensoverschrijdend gedrag vertoont, maar ook op de
op, het is ook de plek waar zij leeftijdsgenoten ontmoeten,
schoolomgeving, de thuisomgeving en op leeftijdsgenoten.
kennis maken met de samenleving, met normen, waarden
Herstelrecht – een specifieke aanpak om conflicten te
en omgangsvormen. Daar hoort bij dat zij leren, oefenen en
voorkomen en op te lossen – kan een goed alternatief zijn voor
soms ook grenzen overschrijden. Didactiek en pedagogiek
disciplinaire straffen. Herstelrecht is een systemische aanpak
begeleiden dit leer- en ontwikkelingsproces. In een veilig
waarbij met name de ouders een belangrijke rol spelen.
schoolklimaat zijn er grenzen en regels, wordt adequaat
opgetreden tegen grensoverschrijdend gedrag en worden
2.2.
Duidelijke normen en waarden
leerlingen aangemoedigd om positief gedrag te laten zien. Om
een sociaal veilig schoolklimaat gestalte te geven, zijn in de visie
De sociale veiligheid op school is gebaat bij een sfeer
van de sectorraden de volgende aandachtspunten belangrijk.
waarin harmonie en respect centraal staan en waarin
pesten en ander agressief gedrag niet worden getolereerd.
2.1.
Een schoolbrede aanpak
Een open en ondersteunende cultuur, waarin leerlingen
een eigen verantwoordelijkheid hebben, bevordert hun
Om een sociaal veilig klimaat te creëren, zet de school meerdere
welbevinden en vermindert problematisch gedrag. Het is
met elkaar samenhangende interventies, programma’s en
daarbij belangrijk dat leerlingen, personeel en ouders zich
methoden in op individueel niveau, op klassikaal niveau en op
bewust zijn van de kernwaarden en de daarvan afgeleide
schoolniveau. Ook betrekt de school de ouders en de omgeving
normen en regels die in de school gelden, dat zij deze
bij de aanpak. Grensoverschrijdend gedrag, zoals pesten, houdt
naleven en dat er sancties volgen als zij dat niet doen.
7
Pesten en ander ongewenst gedrag worden sneller gesignaleerd
en aangepakt als er in de school iemand is aangesteld die
2.4. Brede interventies passend
bij visie en context
speciale aandacht heeft voor sociaal veiligheidsbeleid
en die monitort of de aanpak werkt. Het is belangrijk dat
Het is moeilijk om een eenduidig antwoord te geven op de
er voor leerlingen, ouders en personeel een duidelijk
vraag welke programma’s of interventies het meest effectief
aanspreekpunt is waar zij met (hulp)vragen op dit gebied
zijn om een sociaal veilig schoolklimaat te realiseren. Het is
terecht kunnen. De school kan hiervoor een aparte functionaris
van groot belang dat de school op basis van hun pedagogische
aanstellen of belegt deze taken bij een zorgcoördinator,
visie, de context en de doelen van de school, zich bij de keuze
intern begeleider of (interne) vertrouwenspersoon.
voor programma’s en interventies rekenschap geeft van de
Maar het is altijd duidelijk bij wie men terecht kan.
bewezen effectiviteit daarvan. Een belangrijk hulpmiddel voor
scholen bij het maken van een keuze is het onderzoek van de
2.3.
Pedagogisch vakmanschap
Commissie Anti-pestprogramma’s o.l.v. het NJI. Dit geeft een
indicatie welke programma’s en interventies effectief zijn bij
Leraren spelen een belangrijke rol bij het creëren van een
het voorkomen en tegengaan van pesten. Op basis daarvan
sociaal veilig klimaat. Zij kunnen grensoverschrijdend gedrag
kan de school een goede combinatie maken van programma’s
tijdig signaleren en adequaat ingrijpen. Ook dragen zij normen
of interventies die zich specifiek richten op het tegengaan van
en waarden uit en laten zij leerlingen voorbeeldgedrag zien. Dit
pesten en een schoolbrede aanpak van de sociale veiligheid.
alles vereist pedagogisch vakmanschap. Het is belangrijk dat
Daarbij zijn ook aspecten als seksuele diversiteit (LHBT)
de schoolleiding leraren hierin stuurt en coacht en dat leraren
en discriminatie onderdeel van de schoolbrede aanpak.
zich op dit terrein (verder) professionaliseren. Het begin van het
Scholen moeten kunnen aantonen met welke interventies of
schooljaar is cruciaal voor het realiseren van een sociaal veilig
programma’s zij een sociaal veilige omgeving waarborgen en
klimaat in een klas. Dan begint de groepsvorming. Als de leraar
inzichtelijk maken dat de gekozen aanpak effect sorteert.
in deze fase een positief stempel drukt op de sfeer en met de
leerlingen duidelijke regels afspreekt, creëert hij een positief
klimaat waarvan iedereen de rest van het jaar de vruchten plukt.
8
9
3. Activiteiten op weg naar een
sociaal veilige school
De genoemde aandachtspunten laten zien dat sociale veiligheid veel van scholen vraagt.
Veel scholen zijn daar al volop mee bezig, maar ze staan voor de opdracht om hun beleid
schoolbreed verder te ontwikkelen, uit te voeren en te verantwoorden. De PO-Raad en de
VO-raad willen scholen hierbij ondersteunen, hen informeren, faciliteren en stimuleren. De
sectorraden willen dit doen door een aantal instrumenten te ontwikkelen en verschillende
vormen van kennisdeling te organiseren. Scholen kunnen immers veel van elkaar leren.
De raden vinden het van groot belang dat voor deze activiteiten draagvlak is in de scholen.
De activiteiten moeten immers uitvoerbaar en werkbaar zijn en aansluiten bij de werkwijze
van de school. De scholen moeten de activiteiten als ondersteunend ervaren.
Daarom zullen de sectorraden allereerst (in oktober en de eerste helft van november 2014)
onderzoeken welke wensen en behoeften hun leden hebben als het gaat om het realiseren van
een sociaal veilig schoolklimaat. De raden zullen daarvoor zoveel mogelijk gebruikmaken van de
bestaande netwerken. Deze behoeftepeiling kan leiden tot aanscherping en/of aanvulling van dit
eerste actieplan. Daarna wordt het plan verder geconcretiseerd en voorzien van een begroting.
10
3.1.
Instrumenten ontwikkelen
Model veiligheidsplan
DOEL
Het veiligheidsplan ‘leeft’ in de school en biedt alle betrokkenen
Scholen zijn wettelijk verplicht om een veiligheidsplan op
sturing en ondersteuning bij het creëren en vergroten van de
te stellen. Vaak beperkt het veiligheidsplan zich echter
sociale veiligheid in de school.
tot een verzameling van protocollen en verwordt het
tot een papieren tijger. De plannen gaan onvoldoende
in op de implementatie van veiligheidsbeleid in de
AMBITIE
school en op de vraag wat daarvoor nodig is.
Eind 2016 is dit doel bereikt op 80% van de scholen. In hoeverre
deze ambitie is gerealiseerd, wordt vastgesteld door de
De sectorraden ontwikkelen daarom een nieuw model
quickscan van het ECBO opnieuw uit te voeren.
veiligheidsplan. Dit model sluit aan bij wat er al is, zorgt
ervoor dat het veiligheidsplan een ‘levend’ document is en
dat het beleid werkelijk ‘landt’ in de organisatie. Het model
PLANNING
gaat onder meer in op de wijze waarop de school sociale
• Oplevering eerste opzet van het model: eind 2014
veiligheid gestalte geeft en borgt. De raden ontwikkelen
• Testfase: voorjaar 2015
een eerste opzet van het model, dat samen met een
• Resultaten: zomer 2015
aantal PO- en VO-scholen wordt uitgewerkt (testfase).
Het model en de bijbehorende afspraken, protocollen en
gedragscodes komen online beschikbaar voor alle scholen.
11
12
DOEL
Scholen meten op een valide, betrouwbare en transparante
wijze hoe leerlingen de sociale veiligheid in de school ervaren
en maken zichtbaar welke methodieken en/of programma’s zij
gebruiken.
Monitoring via Vensters VO en PO
In samenspraak met de Inspectie en de scholen in het
AMBITIE
PO en VO wordt de huidige indicator ‘Schoolklimaat
In Vensters VO zijn eind 2015 van 90% van de scholen
en Veiligheid’ in Vensters (VO en PO) aangescherpt,
betrouwbare en gestandaardiseerde gegevens zichtbaar over
zodat ouders, Inspectie en andere betrokkenen
de ervaren sociale veiligheid en het gebruik van methoden/
kunnen zien welke programma’s of methodieken de
programma’s. In de zomer van 2016 is dit het geval voor 100%
school gebruikt om een sociaal veilige omgeving te
van de scholen. In Vensters PO tonen in 2017 alle PO-scholen
creëren, of dat op een effectieve manier gebeurt en bij
hun gegevens.
wie ouders en leerlingen terecht kunnen met vragen
of klachten op het gebied van sociale veiligheid.
PLANNING
Daarnaast wordt de leerlingenenquête aangepast, zodat
PO: gedurende schooljaar 2014/2015 wordt in samenspraak
scholen op een valide en betrouwbare manier kunnen
tussen sector en Inspectie de indicator ‘Schoolklimaat
meten hoe leerlingen de sociale veiligheid op school
en Veiligheid’ vastgesteld, zodat deze bij de start van
ervaren. Ouders en andere betrokkenen kunnen via
schooljaar 2015/2016 beschikbaar is en door scholen
Vensters zien welke programma’s of methodieken de
kunnen worden ingevuld.
school gebruikt om een sociaal veilige omgeving te creëren
VO: gedurende schooljaar 2014/2015 wordt in samenspraak
en of dat op een effectieve manier gebeurt. Met het ITS en
tussen sector en Inspectie de indicator ‘Schoolklimaat
Schoolinfo wordt afgestemd hoe de resultaten van scholen
en Veiligheid’ aangescherpt, zodat deze bij de start van
die meedoen met de landelijke ITS-veiligheidsmonitor
schooljaar 2015/2016 beschikbaar is en door scholen kan
kunnen worden opgenomen in Vensters.
worden ingevuld.
13
14
Database interventies sociale veiligheid
DOEL
Scholen hebben een overzicht van effectieve aanpakken,
Samen met experts van onder andere het NJI, het
methoden en werkwijzen die bijdragen aan de sociale veiligheid.
Centrum School en Veiligheid en OCW zorgen de
sectorraden ervoor dat er een database komt met
(bewezen) effectieve interventies voor het realiseren
AMBITIE
van een sociaal veilige omgeving, zodat scholen kunnen
Scholen maken gebruik van effectieve programma’s en
kiezen voor een aanpak (programma/methodiek)
doelgerichte interventies op het gebied van sociale veiligheid en
waarvan de effectiviteit, voor zover mogelijk, bewezen
verantwoorden zich hierover in Vensters.
is en die past bij hun visie en context. Startpunt is de
inventarisatie van de Commissie Anti-pestprogramma.
Op termijn worden in de database ook aanpakken/
PLANNING
methodieken opgenomen op het gebied van sociale
Oplevering eerste versie database: augustus 2015
vaardigheid/weerbaarheid, seksuele vorming, seksuele
diversiteit (LHBT), discriminatie en racisme.
15
16
3.2.
Kennisdeling en ambassadeurs
Regionale bijeenkomsten en landelijke conferentie
DOEL
Scholen weten wat werkt, kennen good practices en weten hoe
De sectorraden organiseren drie regionale
ze hun aanpak kunnen verantwoorden.
themabijeenkomsten over het tegengaan van pesten.
De sectorraden kennen de vragen en knelpunten die in het veld
De deelnemers delen behoeften en kennis over:
leven en ondernemen daarop actie.
•
De werkzame aspecten van anti-pestmethodes;
•
Goede voorbeelden van een veiligheidsplan;
•
Goede voorbeelden van pestaanpakken (NJI);
AMBITIE
•
Valide monitormogelijkheden.
De sectorraden bereiken met de regionale bijeenkomsten en de
landelijke conferentie 60% van de PO- en VO-besturen.
De bijeenkomsten monden uit in een landelijke
conferentie over sociale veiligheid in april
2015. Deze conferentie wordt in samenwerking
PLANNING
georganiseerd door Rutgers WPF, School en
Uitvoering regionale bijeenkomsten en conferentie: november
Veiligheid, COC, EduDivers en de sectorraden.
2014 t/m voorjaar 2015
17
18
Nieuwsbrieven en digitale handreiking
DOEL
Scholen zijn goed geïnformeerd over de activiteiten rond sociale
Het thema sociale veiligheid en de inhoud van
veiligheid en de resultaten daarvan.
de themabijeenkomsten en van de conferentie
komen maandelijks aan bod in de nieuwsbrieven
van de sectorraden. Zo krijgt sociale veiligheid een
AMBITIE
schooljaar lang aandacht. Eind 2015 – in de week van
Alle PO- en VO-schoolbesturen worden met de nieuwsbrieven
het pesten 21-25 september – krijgen alle scholen
en de digitale handreiking bereikt.
via de websites van de sectorraden en het Centrum
voor School en Veiligheid toegang tot een digitale
handreiking pesten. De handreiking bevat onder meer
PLANNING
informatie over de effectiviteit van methodieken,
Uitvoering: maandelijks tot einde 2015
professionaliseringsmogelijkheden en tips van
schoolleiders, leraren en leerlingen om een sociaal veilige
omgeving te realiseren. De handreiking wordt regelmatig
geactualiseerd.
19
20
Professionalisering in netwerken
DOEL
Alle kernfunctionarissen sociale veiligheid in de school zijn
Als het gaat om de beleidsontwikkeling voor sociale
geprofessionaliseerd.
veiligheid, zijn vertrouwenspersonen één van de belangrijkste
‘aanjagers’ binnen de school. Via bestaande netwerken van
vertrouwenspersonen (Stichting School en Veiligheid / PPSI)
AMBITIE
dragen de sectorraden bij aan de professionalisering van
In 2015 worden 1.000 vertrouwenspersonen
vertrouwenspersonen. Hierin is onder meer aandacht voor
geprofessionaliseerd via de netwerken. Professionalisering
de onderzochte werkzame aspecten van anti-pestaanpakken,
van overige kernfunctionarissen wordt gemonitord via de
de schoolbrede aanpak en professionalisering van leraren.
nascholingsinstellingen.
Met aanbieders van nascholingsinstellingen worden
de mogelijkheden besproken om voor veiligheids-/
PLANNING
zorgcoördinatoren en mentoren soortgelijke netwerken
Uitvoering: vanaf januari 2015
op te zetten. In aansluiting op de initiatieven van pabo’s en
lerarenopleidingen om leraren te professionaliseren op het
gebied van sociale veiligheid, komen in samenwerking met
de Stichting School en Veiligheid inhoudelijke verdieping
en goede voorbeelden over dit thema beschikbaar, die
kunnen worden opgenomen in opleidingen en nascholing.
Op het gebied van professionalisering van personeel
wordt ook afstemming gezocht met de vakbonden.
21
22
Ambassadeurs Sociale Veiligheid
DOEL
Bestuurders en schoolleiders die willen/moeten werken aan
In navolging van de ambassadeurs Veilige Publieke Taak,
de sociale veiligheid op hun school hebben een deskundige
stellen de sectorraden voor om ambassadeurs Sociale
sparringpartner.
Veiligheid aan te stellen. Deze ambassadeurs gaan met
schoolleiders en besturen in gesprek over de manier
waarop scholen de sociale veiligheid kunnen vergroten
AMBITIE
en pesten kunnen aanpakken. Met name voor scholen
De ambassadeurs Sociale Veiligheid bereiken 80% van de
die op dit gebied achterblijven, spelen de ambassadeurs
besturen (PO, V(S)O) die ondersteuning willen/nodig hebben bij
een belangrijke rol. De school kan zelf contact opnemen
het op orde brengen van de sociale veiligheid in hun school.
of de Inspectie verwijst de school naar de ambassadeur.
De Stichting School en Veiligheid draagt, samen met de
sectorraden, zorg voor de inhoudelijke begeleiding en
PLANNING
coördinatie van de ambassadeurs.
Uitvoering: schooljaar 2015-2016
23
Actieplan sociale
veiligheid op school
Dit gezamenlijke actieplan van de PO-Raad en de VO-raad
beoogt scholen te ondersteunen bij de verbetering van de sociale
veiligheid in de school. Voorop staat dat scholen zélf aan zet
zijn. Zij bepalen hoe zij hun veiligheidsbeleid gestalte geven. De
activiteiten moeten uitvoerbaar en werkbaar zijn en aansluiten
bij de werkwijze van de school. Daarom vinden de sectorraden
het van groot belang dat scholen dit actieplan onderschrijven en
dat de activiteiten aansluiten bij de wensen en de behoeften van
scholen. De raden leggen het actieplan dan ook allereerst voor
aan hun achterban. Dit gebeurt via de bestaande netwerken.
Samen met scholen wordt dit plan vervolgens geconcretiseerd
en nader ingevuld.
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/dcf7b390-a8f4-42bd-b620-5bacde4a73a7
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2017–2018
30 234
Toekomstig sportbeleid
30 420
Emancipatiebeleid
Nr. 167
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN
SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 september 2017
Motie van de leden Yesilgöz-Zegerius en Van Dijk over lhbtiacceptatie op sportclubs
Tijdens het VAO Discriminatie van 5 juli jl. (Handelingen II 2016/17, nr. 96,
item 6) is een motie1 ingediend door de leden Yesilgöz-Zegerius en Jasper
van Dijk over lhbti-acceptatie op sportclubs. De motie vraagt met
sportkoepelorganisaties en lhbti-belangenbehartigers te bezien of er een
extra impuls nodig is ter verbetering van lhbti-acceptatie op sportclubs.
Om die reden is overleg gevoerd met NOC*NSF en de John Blankenstein
Foundation. Beide organisaties maken deel uit van de Alliantie Gelijkspelen. Deze alliantie heeft de afgelopen jaren met steun van de Minister
van OCW en mij sociale acceptatie van lhbti-sporters op de agenda van de
sport gezet, omdat ook deze sporters veilig en met plezier moeten kunnen
sporten zonder angst voor discriminatie, geweld of intimidatie. Met de
alliantie is afgesproken dat zij het tweede deel van 2017 gebruiken om
extra in te zetten op de volgende activiteiten:
• Workshops voor de jeugdcoaches van de Betaald Voetbal Organisaties
(BVO’s) uit de Jupiler League.
• Het bespreken en vergroten van de zichtbaarheid van lhbti-acceptatie
door extra zichtbaarheidsacties «inclusie in de sport» met name rond
de Coming Out Dag van 11 oktober. Tevens hebben zij BVO’s en
sportbonden actief benaderd om vanaf de opening van de Nationale
Sportweek tot en met Coming Out Dag de zichtbaarheid rondom het
thema te vergroten.
• Ondersteuning van vier extra gemeenten (Delft, Den Bosch, Venlo en
Zwolle) bij planvorming en uitvoering over hoe sportclubs lhbtiacceptatie bespreekbaar kunnen maken.
1
kst-30234-167
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2017
Kamerstuk 30 950, nr. 132
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 30 234, nr. 167
1
•
Ontwikkelen van een scholing voor scheidsrechters met de focus op
het omgaan met (on)zichtbare verschillen en het bespreekbaar maken
hiervan.
• Organiseren van een bijeenkomst/conferentie ter afsluiting van de
projectperiode van Alliantie Gelijkspelen waarbij behaalde resultaten
en best practises gedeeld gaan worden.
Ook de KNVB heeft zich de afgelopen jaren actief ingezet en blijft zich
actief inzetten om discriminatie en uitsluiting van ondermeer lhbtisporters in het voetbal tegen te gaan en heeft hiervoor recent de IOC
Sport Beyond Borders award ontvangen.
De motie beschouw ik hiermee als afgedaan.
Evaluatierapport Onderzoeksprogramma Sport
Van ZonMw heb ik de eindevaluatie van het onderzoeksprogramma Sport
ontvangen. Het onderzoeksprogramma is aangekondigd in de beleidsbrief
«Sport en bewegen in Olympisch perspectief»2. Het Onderzoeksprogramma Sport is gezamenlijk ontwikkeld, medegefinancierd en uitgevoerd
door NWO-SGW (voorheen NWO/G), NWO-TTW(voorheen NWO/STW) en
ZonMw. Dit in samenwerking met de Stichting lnnovatieAlliantie (SlA).
Voor de uitvoering van het programma was tussen 2012 en 2017 in totaal
10,4 miljoen euro beschikbaar.
Bijgaande rapportage bied ik u verwijzend naar de demissionaire status
van het kabinet zonder verdere inhoudelijke reactie aan3.
Schoolzwemmen
Tijdens het AO Sport van 30 juni 2016 (Kamerstuk 30 234, nr. 146) vroeg
uw Kamer aandacht voor het schoolzwemmen. In het voorjaar 2016 is het
Plan van aanpak «NL Zwemveilig – kennis over leren zwemmen» van start
gegaan. Vanuit het Ministerie van VWS wordt dit mede mogelijk gemaakt.
In dit plan is opgenomen dat meer zicht wordt verkregen op de praktijk
van het schoolzwemmen en het perspectief van zowel gemeenten,
basisscholen, zwemlesaanbieders als ouders.
Hiertoe voert het Mulier Instituut onder meer een monitor uit onder
basisscholen en een onder gemeenten. In deze monitors wordt uitvoerig
ingegaan op (vormen van) schoolzwemmen inclusief overwegingen en
mogelijke belemmeringen. De recente rapportage van deze monitors is
onlangs door het Mulier Instituut gepubliceerd en treft u bijgaand aan4.
Op de site van het Mulier Instituut is hiervan een factsheet 5 te vinden.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.I. Schippers
2
Kamerstuk 30 234, nr. 37
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl
4
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl
5
https://www.kennisbanksportenbewegen.nl/?file=8085&m=1504600295&action=file.download
3
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 30 234, nr. 167
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/c4fcee31-dc64-4e5c-822e-518fe812a5a5
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2018–2019
29 984
Spoor: vervoer- en beheerplan
Nr. 808
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN
WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 december 2018
Met deze brief bied ik u het vervoer- en beheerplan van respectievelijk NS
en ProRail voor 2019 aan1. In deze plannen beschrijven NS en ProRail wat
ze gaan doen om het groeiend aantal reizigers te accommoderen, aan zich
te blijven binden en het spoor op een duurzame manier te onderhouden
en te verbeteren. Steeds meer reizigers kiezen voor de trein2 en zowel het
aantal geplande reizigerstreinen, goederentreinen als internationale
verbindingen neemt in 2019 toe. In het vervoer- en beheerplan geven NS
en ProRail weer hoe zij in 2019, elk binnen hun eigen domein, invulling
geven aan deze uitdaging, inclusief de door mij meegegeven beleidsprioriteiten. Ik heb daarom met beide plannen ingestemd.
De plannen van NS en ProRail voor 2019 vertalen zich op diverse
manieren in tastbare verbeteringen voor gebruikers van het spoor. Zo
stromen vanaf dienstregeling 2019 118 nieuwe sprinters met een betere
toegankelijkheid en toilet, gefaseerd in. Als eerste op het traject tussen
Den Haag en Haarlem. ProRail werkt onder andere met innovatieve
technieken aan het voorkomen van storingen en zet een eerste stap bij de
inzet van reizigerstreinen als meettrein. Hierdoor kan het zicht op de
conditie van het spoor worden verbeterd om «voorbodes» van storingen
op te sporen. Ook neemt het Kabinet in 2019 de Programmabeslissing
ERTMS. ProRail heeft de aanvullende opdracht de coördinatie van het
gehele programma te verzorgen en heeft hiervoor een programmadirectie
ingericht.
Binnen de concessiesystematiek is 2019 een belangrijk jaar, omdat de
doelmatigheid van de uitvoering en de gerealiseerde resultaten van de
concessies van ProRail en NS worden beoordeeld in een zogeheten
midterm review. Deze review is tevens bedoeld om te beoordelen of
aanpassingen in het sturingsinstrumentarium van de concessie wenselijk
1
2
kst-29984-808
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2018
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.
Nationale Markt en Capaciteit Analyse (NMCA), 2017.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 29 984, nr. 808
1
zijn voor het resterende deel van de concessieperiode. In mei van dit jaar
heb ik uw Kamer geïnformeerd over de aanpak van de midterm review
van de vervoerconcessie ook als één van de bouwstenen voor het besluit
over de invulling van de vervoerconcessie voor het hoofdrailnet ná 20243.
Voor de midterm review van de beheerconcessie van ProRail hanteer ik
een vergelijkbare aanpak. Een belangrijk verschil is dat de concessiesystematiek bij de omvorming van ProRail tot zelfstandig bestuursorgaan
plaatsmaakt voor een ander sturingsarrangement, waardoor lessen uit
deze evaluatie vooral in het omvormingstraject zullen worden betrokken.
In deze brief ga ik, naast de invulling van het vervoer- en beheerplan, in op
de afronding van het Programma «Uitvoering en betrouwbaarheid
HSL-Zuid diensten», de doorvoering van een correctie in de prestatieindicator zitplaatskans in de spits HSL en de motie van het lid Van der
Graaf c.s. over bomenkap4.
Beleidsprioriteiten 2019
Conform de werkwijze van de concessie geeft IenW aan het begin van
ieder jaar een aantal beleidsprioriteiten mee aan NS en ProRail. De
beleidsprioriteiten geven extra focus aan de activiteiten voor het komende
jaar. Aan de hand van deze beleidsprioriteiten zullen de plannen van NS
en ProRail in deze brief nader worden toegelicht.
In 2019 zijn de beleidsprioriteiten voor ProRail:
1. Een blijvende inzet op een betrouwbare operatie;
2. verduurzaming;
3. goederenvervoer.
Voor NS:
1. Een blijvende inzet op een betrouwbare operatie;
2. verdere openstelling van data en transparantie over prestaties;
3. versterken van de regionale samenwerking.
Hieronder licht ik deze prioriteiten en de invulling daarvan verder toe.
Blijvende inzet op een betrouwbare operatie (NS en ProRail)
De betrouwbaarheid op het spoor is hoog. Zo kwam in het eerste half jaar
van 2018 93,1%5 van de reizigers binnen 5 minuten van de beloofde
aankomsttijd aan. Vanwege het grote belang van betrouwbaarheid voor
reizigers en vervoerders heb ik ProRail en NS gevraagd zich maximaal te
blijven inspannen om reizigers voldoende kwaliteit te bieden.
Op een aantal andere elementen van een betrouwbare operatie zijn nog
verbeteringen mogelijk. Daarom heb ik NS en ProRail specifiek aandacht
gevraagd om het aantal grote verstoringen te beperken om zo de hinder
voor reizigers te verminderen. Blijvende aandacht voor betrouwbaarheid
is ook in het bijzonder van belang voor de HSL-Zuid. In het licht van de
jaarlijkse reizigersgroei heb ik NS daarnaast extra aandacht gevraagd voor
verbetering van de zitplaatskans.
3
Kamerstuk 29 984, nr. 768.
Motie van het lid Van der Graaf c.s. over bomenkap (Kamerstuk 35 000 A, nr. 8, ingediend
tijdens het VAO MIRT – AO d.d. 27/6).
5
Kamerstuk 29 984, nr. 791.
4
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 29 984, nr. 808
2
Verstoringen
Impactvolle verstoringen in de treindienst veroorzaken veel hinder voor
reizigers en verladers. NS en ProRail werken daarom gezamenlijk aan het
voorkomen, versnellen en verzachten van (impactvolle) verstoringen. Dit
doen zij door op een effectieve manier alle disciplines die bij een
verstoring een rol spelen samen te laten werken. Bij het voorkomen van
verstoringen speelt actieve monitoring een belangrijke rol. NS en ProRail
zien het versnellen van herstel en het snel weer oppakken van de
dienstregeling na een verstoring als een gedeelde verantwoordelijkheid.
Gezamenlijk werken zij ook in 2019 aan verbetermaatregelen. Bijvoorbeeld
door het optimaliseren van versperringsmaatregelen. Versperringsmaatregen zijn maatregelen die de verstoring isoleren om een «sneeuwbaleffect»» in de dienstregeling te voorkomen en de hinder te minimaliseren.
Reizigerspunctualiteit
NS en ProRail werken elke dag samen aan een betrouwbare dienstregeling en een goede reizigerspunctualiteit. Enerzijds door het maken van
een realistische dienstregeling en anderzijds door te sturen op het zoveel
mogelijk rijden volgens deze dienstregeling. ProRail en NS zijn in 2019
vooral gericht op het optimaliseren van deze eerder ingezette aanpak.
Bijvoorbeeld door het gebruik van betere IT-hulpmiddelen in combinatie
met betrokkenheid van de operationele diensten.
ProRail en NS gaan in 2019 de uitvoering van de dienstregeling verbeteren door de machinisten en conducteurs te voorzien van betere
operationele informatie. Een voorbeeld hiervan is de «afteller». Dit is een
scherm op het perron waarop 15 seconden worden afgeteld, waarna de
treindeuren sluiten. De «afteller» is afgestemd met het sluiten van de
overweg van het station, waardoor deze zo kort mogelijk dicht hoeft. Een
ander voorbeeld zijn dienstkaartjes met vertrektijden in tienden van
minuten en een tablet met apps voor machinisten. Bij afwijking van de
dienstregeling streven NS en ProRail in 2019 naar een snellere besluitvorming om daarmee zo snel mogelijk weer te rijden volgens
dienstregeling.
Prestaties op de HSL Zuid
NS en ProRail blijven in 2019 uitvoering geven aan het Verbeterprogramma HSL-Zuid om de prestaties op de HSL te verbeteren. Om voor de
korte en middellange termijn complexiteit te verminderen en de prestaties
te verbeteren is bij de begroting 2018 € 60 mln. vrijgemaakt voor een
maatregelenpakket dat nu wordt uitgewerkt en geïmplementeerd. NS en
ProRail verwachten verdere prestatieverbetering van deze infrastructurele
maatregelen en van de in dienstregeling 2021 geplande introductie van de
Intercity Nieuwe Generatie (ICNG). Ik heb u onlangs geïnformeerd over de
langetermijnvisie HSL-Zuid van NS en ProRail6. NS en ProRail geven
daarin aan wat volgens hen -op de langere termijn- nodig is voor verdere
prestatieverbetering op de HSL
De Intercity Brussel gaat per dienstregeling 2019 tussen Amsterdam en
Rotterdam als vijfde trein per uur over de HSL-Zuid rijden en is daarmee
niet langer gekoppeld aan één van de vier IC-direct treinen per uur. Dit
betekent een uitbreiding van de capaciteit op dit traject en heeft naar
verwachting een positief effect op de betrouwbaarheid. De IC-direct wordt
verlengd, waardoor ook meer capaciteit ontstaat. Thalys zal vanaf april
2019 naar luchthaven Charles de Gaulle en Marne la Vallée (Disneyland)
6
Kamerstuk 22 026, nr. 505.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 29 984, nr. 808
3
gaan rijden. Dit betekent dat ook het traject Schiphol-Charles de Gaulle
gemakkelijker en sneller per trein in plaats van per vliegtuig afgelegd kan
gaan worden. Eurostar is voornemens om in de loop van 2019 een derde
trein tussen Nederland en Londen te gaan rijden. Samen met Staatssecretaris Harbers werk ik aan het mogelijk maken van een directe Eurostarverbinding tussen Amsterdam en Londen, zonder overstap in Brussel.
Hierover wordt uw Kamer voor het einde van dit jaar met een separate
brief geïnformeerd.
Afronding Programma «Uitvoering en betrouwbaarheid HSL-Zuid
diensten»
NS heeft de treindiensten die onderdeel zijn van het alternatieve aanbod
van NS op de HSL-Zuid (na het stopzetten van de V250/Fyra) de afgelopen
jaren stap voor stap geïmplementeerd. Uw Kamer is hierover steeds
geïnformeerd. NS heeft hiermee een mooi aanbod neergezet voor de
reiziger, zowel op het gebied van binnenlandse als internationale
treindiensten. De introducties van deze treindiensten vallen onder het
programma «Uitvoering en Betrouwbaarheid HSL-Zuid diensten». Het
overgrote deel van dit programma is nu gerealiseerd7. Resteert nu de
laatste productstap, namelijk de invoering van nieuw materieel (de
Intercity Nieuwe Generatie, oftewel ICNG) op de binnenlandse HSL-Zuid
treindiensten. De afspraken hierover liggen vast in artikel 61 van de
vervoerconcessie. Ook via de Stuurgroep HSL-Zuid (IenW, NS, ProRail, ILT,
Infraspeed) wordt gezamenlijk gestuurd op o.a. de introductie van de
ICNG.
Gezien het feit dat het grootste deel van het alternatieve aanbod op de
HSL-Zuid inmiddels door NS is geïmplementeerd en dat via de concessie
en de Stuurgroep HSL-Zuid wordt gestuurd op de laatste productstap (de
introductie van de ICNG) en beschouw ik het concessieprogramma
«Uitvoering en betrouwbaarheid HSL-Zuid diensten» als afgerond.
Voor het verbeteren van de prestaties op de HSL is sinds 2017 een
separaat programma onder concessiesturing geplaatst, namelijk het
«Verbeterprogramma HSL-Zuid». Afronding van dit programma is nu niet
aan de orde. De inzet van NS en ProRail in het kader van dit programma
wordt onverminderd doorgezet met als doel om alles uit de kast te halen
om de prestaties op de HSL verder te verbeteren.
Correctie in de prestatie-indicator zitplaatskans in de spits HSL
NS heeft mij geïnformeerd8 dat er in 2017 en dit jaar een fout is gemaakt
bij het vaststellen van de scores op de prestatie-indicator Zitplaatskans in
de spits HSL. NS geeft aan dat gecorrigeerde waarde over 2017 96% is. Dit
is 0,8% lager dan de gerapporteerde waarde9, maar ligt nog steeds ruim
boven de bodemwaarde van 91,2% voor deze prestatie-indicator. Het
oordeel over deze prestatie-indicator in 2017 hoeft daarmee niet te
worden bijgesteld. De gecorrigeerde waarde over het eerste half jaar van
2018 is volgens NS 93,7%. Dit is 1,2% lager dan de gerapporteerde
waarde10. De oorsprong van de fout ligt erin dat na aanpassingen van het
materieel (aanbrengen fietsplekken en bagagerekken) het verminderde
aantal zitplaatsen niet correct door NS in het systeem is opgenomen,
7
Zie bijgevoegde brief van NS: Brief verzoek afronding programma HSL-zuid diensten,
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.
8
Zie bijgevoegde brief van NS: Brief NS correctie realisatie KPI Zitplaatskans HSL 2017–2018,
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.
9
Kamerstuk 29 984, nr. 761.
10
Kamerstuk 29 984, nr. 791.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 29 984, nr. 808
4
waardoor in de berekening van de scores met een te hoog aantal
zitplaatsen is gerekend. Omdat de KPI «Zitplaatskans HSL in de spits» een
subset is van de KPI «Zitplaatskans HRN in de spits», heeft de correctie in
de realisatie van de zitplaatskans HSL in de spits een rekenkundig effect
op de zitplaatskans HRN in de spits over alleen 2017. NS geeft aan dat de
gecorrigeerde waarde over 2017 95,0% is. Dat is 0,1% lager dan de
gerapporteerde waarde, maar ligt nog steeds boven de bodemwaarde van
94,3% voor deze prestatie indicator10. Het oordeel over deze prestatie
indicator in 2017 hoeft daarmee niet te worden bijgesteld.
Zeker gezien het feit dat in 2015 een vergelijkbare fout is gemaakt, is het
betreurenswaardig dat de gerealiseerde scores op deze prestatie-indicator
opnieuw moeten worden gecorrigeerd. NS heeft mij gemeld dat het
systeem en de processen waarmee deze prestatie-indicator wordt
berekend zijn aangepast, om dergelijke fouten in de toekomst te
voorkomen. Ik laat een extern onderzoek uitvoeren naar de berekening en
scores op de prestatie-indicator Zitplaatskans in de spits HSL om vast te
stellen of NS inderdaad inmiddels alles op orde heeft en nieuwe fouten
zijn uitgesloten. Ik zal bij het externe onderzoek ook de berekening van de
prestatie-indicator Zitplaatskans in de spits HRN betrekken aangezien deze
op soortgelijke wijze wordt vastgesteld en ik wil uitsluiten dat bij die
prestatie-indicator dezelfde fouten zijn gemaakt.
Verbetering zitplaatskans – Instroom Sprinter Nieuwe Generatie (SNG)
De vervoerscapaciteit in de spits is de afgelopen jaren flink uitgebreid en
wordt ook in2019 weer groter. NS zet in 2019 in op de instroom van nieuw
materieel en op maatregelen om het beschikbare materieel zo goed
mogelijk aan te laten sluiten op de verwachte reizigersaantallen. Zo zal het
aantal zitplaatsen toenemen, omdat vanaf de onlangs gestarte dienstregeling 2019 118 nieuwe sprinters van het type SNG gefaseerd
instromen11. Alle nieuwe sprinters zijn voorzien van toiletten, wifi en
stopcontacten. De rolstoeltoegankelijke toiletten in combinatie met de call
for aid-knoppen en de gelijkvloerse instap vergemakkelijken bovendien
het zelfstandig reizen voor mensen met een beperking. Sinds dienstregeling 2019 wordt al met 9 nieuwe SNG-sprinters gereden op het traject
Den Haag – Haarlem.
Verduurzaming
In het licht van de klimaatafspraken uit Parijs is duurzaamheid inmiddels
een randvoorwaarde voor toekomstgerichte dienstverlening en één van
de redenen waarom mensen voor de trein kiezen. Ik ben blij dat ProRail en
NS dit belang onderschrijven en zich inzetten om, in lijn met de ambities
uit het regeerakkoord, de positie van het spoor als één van de meest
duurzame vormen van vervoer te behouden en verder uit te bouwen.
Duurzame mobiliteit en klimaatneutraal vervoer (NS en ProRail)
De onderwerpen duurzame mobiliteit en klimaatneutraal vervoer hebben
ook dit jaar een prominente plek in beide plannen gekregen. Gebouwen
en treinen van NS gebruiken nu al 100% windstroom en de NS-treinen
rijden inmiddels 25% zuiniger dan in 2005. NS ziet mogelijkheden om ook
het vervangend busvervoer in 2019 te vergroenen, om zo een volledig
klimaatneutrale reis aan te kunnen bieden. Verder blijf ik samen met NS
werken aan de internationale treinreis als aantrekkelijk alternatief voor een
vliegreis op de kortere afstanden.
11
De fasering in de instroom is mede ingegeven vanuit de aanbevelingen van de parlementaire
enquêtecommissie Fyra.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 29 984, nr. 808
5
ProRail heeft een grote slag gemaakt in de verduurzaming van het
infrastructuurbeheer. In 2018 bedroeg de voetafdruk naar schatting 14
kiloton CO2 tegenover ca. 80 kiloton CO2 in 2010. ProRail werkt samen met
de vervoerders om CO2-emissies van treinen te verminderen, bijvoorbeeld
van dieseltreinen, door studies te faciliteren en alternatieven te onderzoeken. In het verlengde daarvan heeft ProRail de ambitie om eigen assets
te benutten om, door middel van zonnepanelen en zonnestroominstallaties, energie op te wekken. ProRail gaat over de concretisering van deze
ambitie in overleg met onder andere IenW. Op termijn is het doel om net
zoveel energie op te wekken als dat er door ProRail wordt verbruikt.
Het gebruik van Dubocalc12 bij aanbestedingen van bovenbouwvernieuwingsprojecten en kunstwerken stimuleert aannemers om duurzamer te
werken aan het spoor. Bij nieuwbouwprojecten en beheer en onderhoud
zet ProRail in op hergebruik van veelgebruikte materialen zoals beton,
staal, koper en ballast en op het circulair inkopen hiervan.
Compensatie van natuurwaarden en bermbeheer
ProRail richt zicht in 2019 specifiek op beleidsontwikkeling voor compensatie van natuurwaarden bij de inrichting en het beheer van spoorbermen
en aanliggende percelen èn op de vermindering van het gebruik van
glyfosaat bij onkruidbestrijding.
Om het bermbeheer te verduurzamen gaat ProRail in 2019 het gebruik van
bestrijdingsmiddelen in kaart brengen en onderzoek doen naar alternatieve, niet-chemische methoden van onkruidbestrijding om te bezien of
het gebruik van glyfosaat kan worden verminderd.
Tijdens het VAO MIRT van 25 september 2018 is door het lid Van der Graaf
een motie3 over bomenkap ingediend, waarbij de regering wordt verzocht
voor een veilige weginrichting en spoorveiligheid alleen in het uiterste
geval bomenkap in te zetten. De reikwijdte van deze motie is tweeledig en
wordt daarom ook in de Verzamelbrief Wegvervoer en Verkeersveiligheid
(december 2018) behandeld. ProRail geeft aan invulling te geven aan de
motie door bij de aanleg en het onderhoud van het spoor meer rekening
te houden met de waarde van bomen, zoals de monumentale, landschappelijke en ecologische waarde. Er wordt daarbij een afweging gemaakt
tussen de veiligheid en betrouwbaarheid van het spoor en behoud van de
natuur. Bomen die te dicht op het spoor staan en zicht van machinisten
belemmeren of waarvan de kans groot is dat ze op het spoor vallen
tijdens een storm zullen bijvoorbeeld worden verwijderd. Bij bomenkap
wordt in overleg met betrokken partijen als gemeenten en provincies door
ProRail in toenemende mate gekeken naar het terugplaatsen van
alternatieve groenvoorziening, zoals heggen of ander groen. De Wet
natuurbescherming en gemeentelijke bomenverordeningen en ProRails
ambitie om te verduurzamen zijn daarbij de uitgangspunten. In nieuwe
contracten met aannemers worden die uitgangspunten opgenomen. Met
deze werkwijze en die van Rijkswaterstaat wordt er invulling gegeven aan
de motie en daarmee beschouw ik de motie als afgedaan.
Goederen (ProRail)
In de zomer heb ik uw Kamer geïnformeerd over een maatregelenpakket
om de positie van het spoorgoederenvervoer te verbeteren13. In dit kader
zal ProRail zich in 2019 richten op betere samenwerking in de keten en op
de acties voortvloeiend uit het Maatregelenpakket Spoorgoederenvervoer.
12
Dubocalc is een software tool om duurzaamheid en milieukosten van ontwerpvarianten van
GWW werken te berekenen.
13
Kamerstuk 29 984, nr. 782.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 29 984, nr. 808
6
Het betreft maatregelen gericht op de realisatie van groei van spoorgoederenvervoer, op verlaging van de kosten van het vervoer in de keten en
op vermindering van de effecten van spoorvervoer op de omgeving. Over
de implementatie hiervan informeer ik uw Kamer separaat door middel
van de voortgangsrapportage spoorgoederenvervoer en Betuweroute die
ik uw kamer voor het einde van dit jaar doe toekomen.
Verdere openstelling van data en transparantie (NS)
Om de samenwerking met andere partijen te verbeteren is openheid van
data een belangrijk middel. Ik heb NS in lijn met de Kamerbrief Data en
Transparantie14 gevraagd in 2019 flinke stappen te zetten en te werken
aan een verdere openstelling van data en transparantie over prestaties.
NS gaat in lijn met de beleidsprioriteitenbrief en de Kamerbrief Data en
Transparantie informatie openbaar maken waar dit kan en mag. Zij houdt
daar rekening met de geldende regels met betrekking tot onder meer
privacy, mededinging en bedrijfsvertrouwelijkheid. Onlangs heeft NS een
online-dashboard gepresenteerd met cijfers over reizigersgedrag en
klantoordelen. NS werkt aan een nieuwe dataomgeving die vervolgens
gekoppeld kan worden aan het dashboard. Als de nieuwe dataomgeving
werkt kan data over de prestaties worden toegevoegd. Het uiteindelijke
streven van NS is om openbare data op detailniveau inzichtelijk te maken
op een online dataplatform, dat bereikbaar is vanaf een website van NS.
Ook belooft NS actief deel te nemen aan het debat over hoe maatschappelijk relevante data voor Nederland succesvol kan worden ontsloten. Ik
ben blij te zien dat NS maatregelen treft op dit gebied en verwacht in 2019
al concrete resultaten te zien.
Regionale samenwerking (NS)
Om de te verwachten reizigersgroei aan te kunnen, bij het steeds drukker
wordende Nederlandse OV, is samenwerking tussen veel verschillende
partijen een vereiste, ondanks de soms verschillende belangen. NS zet
zich al enige jaren, in samenwerking met de regio, succesvol in op het
verbeteren van onder andere de deur-tot-deur reis en het stationsgebied.
Deze samenwerking is van groot belang voor de reiziger, voor 2019 heb ik
daarom aan NS gevraagd nadruk te leggen op regionale samenwerking.
In 2019 zal NS blijven samenwerken met decentrale overheden, ProRail en
andere vervoerders bij de ontwikkeling van het Dashboard Deur-tot-deur.
Dit dashboard bevat diverse OV-data en geeft inzicht in aansluitingen,
gebruiksgemak, ketenvoorzieningen en first & last mile van OV-reizigers.
Ook geeft NS aan vaker gebruik te gaan maken van zogenoemde
expertsessies. In deze sessies voeren zij een open gesprek met regionale
partners over de ontwikkeling van de dienstregeling. Dit helpt om elkaars
wensen en behoeften te begrijpen en om meer begrip te creëren waarom
deze wel of niet te realiseren zijn. In 2018 is NS gestart met deze expertsessies in Noord-Nederland, Oost-Nederland en in de noordelijke
randstad, dit leverde een constructieve samenwerking op.
Ook voor ProRail is en blijft samenwerking met alle betrokken partijen op
en rond het spoor belangrijk bij de uitvoering van haar taken. In het
beheerplan 2019 geeft ProRail aan zich te richten op het verder verbeteren
en intensiveren daarvan.
14
Kamerstuk 23 645, nr. 654.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 29 984, nr. 808
7
Ten slotte verwacht ik dat NS en ProRail onverminderd hard zullen blijven
werken om de genoemde plannen en ambities waar te maken en alle
streefwaarden te halen in 2019. In maart zal ik uw Kamer zoals gebruikelijk
de jaarverantwoording over 2018 toesturen.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S. van Veldhoven-van der Meer
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 29 984, nr. 808
8
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/e255261c-f9d8-448b-9277-c9a17c34b6b8
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2019–2020
25 295
Infectieziektenbestrijding
Nr. 296
MOTIE VAN DE LEDEN AZARKAN EN KLAVER
Voorgesteld 22 april 2020
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat repatriëring van nog in het buitenland verblijvende
Nederlanders de allerhoogste prioriteit heeft;
overwegende dat de Europese Unie gezamenlijk optrekt om zo veel
mogelijk EU-reizigers in het buitenland te repatriëren, waardoor een groot
deel hiervan al is teruggekeerd;
constaterende dat de terugkeer van duizenden Nederlanders die nog
vastzitten in Marokko uiterst moeizaam verloopt;
constaterende dat de Marokkaanse autoriteiten slechts zeer spaarzaam
toestemming geven voor repatriëringsvluchten en dat de lockdown in
Marokko is verlengd tot 20 mei;
verzoekt de regering, de terugkeer van Nederlanders en andere
EU-ingezetenen te agenderen voor de Europese top van 23 april en er op
het hoogst mogelijke niveau bij Marokko op aan te dringen die terugkeer
mogelijk te maken,
en gaat over tot de orde van de dag.
Azarkan
Klaver
kst-25295-296
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2020
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 295, nr. 296
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/40f66bd3-c380-4b0a-990d-fe132f5e52c7
|
33 529 Gaswinning
Nr. 584 GEWIJZIGDE MOTIE VAN HET LID VAN DER LEE
C.S. TER VERVANGING VAN DIE GEDRUKT ONDER NR.
559
Voorgesteld 5 maart 2019
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering over het jaar 2019 spreekt als «het jaar van de uitvoering» voor
schadeafhandeling en versterking;
overwegende dat recht doen aan gedupeerden en herstel van vertrouwen ermee gediend zijn als er
ook publieke verantwoording wordt afgelegd over keuzes die door betrokken personen,
organisaties en instanties zijn gemaakt;
van mening dat een parlementaire enquête niet mag leiden tot vertraging in schadeherstel,
versterking of vertraging in het tegengaan van risico’s op verdere aardbevingen en
mijnbouwschade;
spreekt uit dat een parlementaire enquête naar de gaswinning in Groningen wenselijk is,
verzoekt het presidium, met een parlementaire enquête te starten op het moment dat de volgende
gezamenlijke doelen van regio en Rijk in het kader van de versterkingsoperatie en
schadeafhandeling behaald zijn:
–
de beoogde uitvoeringsorganisaties – het Instituut Mijnbouwschade en het Instituut
Versterkingsorganisatie – zijn opgericht, wettelijk verankerd en functioneren;
–
fysieke versterking van de meest risicovolle woningen structureel op gang is gekomen, evenals
het proces van schadeafhandeling,
en gaat over tot de orde van de dag
Van der Lee
Nijboer
Yeşilgöz-Zegerius
Agnes Mulder
Sienot
Dik-Faber
Beckerman
Wassenberg
Kops
Van Rooijen
Stoffer
Oztürk
Baudet
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/c4c67d7b-d98d-46c6-a1d6-f2f72887c800
|
Commissie VWS
Aan de staatssecretaris van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Plaats en datum:
Betreft:
Ons kenmerk:
Den Haag, 1 maart 2012
Verstrekking van hulpmiddelen en voorzieningen middels AWBZ en Wmo
2012Z03208/2012D07713
Namens de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport zend ik u bijgaand een kopie van
een aan u gerichte brief van Gehandicapten Belang Boxmeer (GBB) te Boxmeer d.d. 13 februari 2012
inzake Reactie GBB met betrekking tot verstrekking van hulpmiddelen en voorzieningen middels AWBZ
en Wmo.
De commissie ontvangt graag een afschrift van uw antwoord op deze brief.
Hoogachtend,
De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
Drs. A.J.M. Teunissen
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
T. 070-3182211
E. [email protected]
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/3e5f16a4-46ed-47a9-9666-b0e0c02b1123
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2012–2013
33 480 H
Wijziging van de begrotingsstaat van het
BES-fonds voor het jaar 2012 (wijziging
samenhangende met de Najaarsnota)
Nr. 2
MEMORIE VAN TOELICHTING
INHOUDSOPGAVE
A.
Artikelsgewijze toelichting bij het wetsvoorstel
1
B.
Begrotingstoelichting
2
1.
2.
2.1.
Leeswijzer
Het beleid
Het beleidsartikel
2
2
2
A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL
Wetsartikel 1
De begrotingsstaten die onderdeel zijn van de Rijksbegroting, worden op
grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk
afzonderlijk bij de wet vastgesteld en derhalve ook gewijzigd. Het
onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om voor het jaar 2012 wijzigingen
aan te brengen in de begrotingsstaat van het BES-fonds.
Het in de begrotingsstaat opgenomen begrotingsartikel worden in
onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zgn.
begrotingstoelichting).
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.H.A. Plasterk
kst-33480-H-2
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2012
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 480 H, nr. 2
1
B. BEGROTINGSTOELICHTING
1. Leeswijzer
Deze 2e suppletoire begroting geeft een geactualiseerd beeld van de
uitvoering van de begroting 2012. De suppletoire begroting 2012 hangt
samen met de Najaarsnota 2012.
De stand van de 2e suppletoire begroting (Najaarsnota stand) wordt
opgebouwd door de stand ontwerpbegroting 2012 inclusief de mutaties
van de 1e suppletoire begroting.
2. Het beleid
2.1 Het beleidsartikel
Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000)
Tabel 1 BES-fonds
Stand
oorspronkelijk
vastgestelde
begroting 2012
Stand 1e
suppletoire
begroting
Mutaties 2e
suppletoire
begroting
Stand 2e
suppletoire
begroting
(1)
(2)
(3)
(4)=(2+3)
Verplichtingen
24 903
30 423
2 170
32 593
Uitgaven
24 903
33 423
2 170
35 593
1.1
24 903
33 423
2 170
2 170
35 593
BES-fonds
Waarvan verwerkt bij OW2013
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 480 H, nr. 2
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/9eeb5483-1907-4189-8f63-b5ff79896f56
|
Commissie Defensie
Aan de minister van Defensie
Plaats en datum:
Betreft:
Ons kenmerk:
Uw Kenmerk:
Uw brief van:
Den Haag, 6 juni 2014
Verzoek om resultaten aanvullend onderzoek naar IV/ICT
31125-28/2014D20821
31 125, nr. 28
13 mei 2014
Namens de vaste commissie voor Defensie verzoek ik u uw brief met de resultaten van het lopende
onderzoek naar de staat van IV/ICT en van de Gateway Review outsourcing uiterlijk 30 juni 2014 aan
de Kamer te doen toekomen. De Kamer wenst over deze brief nog een algemeen overleg te plannen
voor het zomerreces.
Hoogachtend,
de griffier van de vaste commissie voor Defensie,
G.F.C. van Leiden
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
T. 070-3182211
E. [email protected]
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/4c1de943-300d-476c-8cf1-874e50930f4c
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2019–2020
2
Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de
regering gegeven antwoorden
3545
Vragen van het lid Hijink (SP) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport over het bericht «PGB 2.0 loopt half jaar vertraging op» (ingezonden
8 juli 2020).
Antwoord van Minister De Jonge (Volksgezondheid, Welzijn en Sport)
(ontvangen 17 juli 2020).
Vraag 1
Kunt u toelichten waaruit de verwachte extra kosten van 12,5 miljoen euro
voor het PGB2.0-systeem precies bestaan?1
Antwoord 1
De additionele kosten van € 12,5 miljoen zijn nodig voor het realiseren van
technisch noodzakelijke aanpassingen. Het voldoen aan de zwaardere eisen
van de overheid vereiste een grotere mate van technische aanpassing dan
verwacht. Daarbij bleken er additionele technische aanpassingen noodzakelijk
om een stabiele werking van het systeem bij grotere aantallen gebruikers te
garanderen. Een deel van deze technische aanpassingen is inmiddels
gerealiseerd.
Vraag 2
Kunt u aangeven, aangezien eerder werd gesteld dat het naast elkaar bestaan
van twee systemen zorgt voor een dubbele inspanning, dat er meer middelen
nodig zijn om noodzakelijk beheer uit te voeren en dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en verstrekkers langer in beide systemen moeten werken, of
deze kosten zijn meegenomen in de verwachte extra kosten? Wat is de reactie
van de verstrekkers op het langer moeten werken in twee verschillende
systemen?2
Antwoord 2
Nee, de beheerkosten van het langer werken in beide systemen is geen
onderdeel van de verwachte extra kosten van € 12,5 mln. De beheerkosten
van beide systemen zijn onderdeel van het reguliere begrotingsproces.
1
https://www.skipr.nl/nieuws/pgb-2-0-loopt-half-jaar-vertraging-op/
?_ga=2.185742441.1537518004.1593503300-1573280313.1584432636
2
Kamerstuk 25 657, nr. 328
ah-tk-20192020-3545
ISSN 0921 - 7398
’s-Gravenhage 2020
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Aanhangsel
1
Wat betreft de reactie van de verstrekkers op het langer moeten werken met
twee verschillende systemen, kies ik samen met de ketenpartijen kies ik
bewust voor een zorgvuldige stapsgewijze aanpak. Dit is van belang om de
continuïteit van de dienstverlening aan budgethouders en zorgverleners te
kunnen borgen. Dit betekent dat zolang nog niet alle budgethouders en
zorgverleners gebruik kunnen maken van PGB2.0, een deel van hen kan
blijven rekenen op de ondersteuning en het gebruik van PGB1.0. De strategie
van de doorontwikkeling en invoering van PGB2.0, met de daarbij te nemen
stappen, wordt ketenbreed met verstrekkers en betrokken partijen vastgesteld
en ondersteund.
Vraag 3
Hoe kan het dat de kosten voor het PGB2.0-systeem 60% te laag zijn
ingeschat? Ten laste van welke partijen komen deze extra kosten?
Antwoord 3
Op basis van het onderzoek dat het externe onderzoeksbureau Software
Improvement Group in het najaar 2018 heeft uitgevoerd en een analyse van
de Landsadvocaat, was de verwachting dat de ontwikkeling en implementatie
van het PGB2.0-systeem € 39,5 miljoen zou gaan kosten. In 2019 werd bij de
overdracht van het systeem naar VWS zichtbaar dat het geschikt maken van
het Zorgdomein voor de publieke omgeving een grotere mate van technische
aanpassing en doorontwikkeling vereiste dan was voorzien. Ook bleken
additionele technische aanpassingen noodzakelijk om grotere aantallen
verstrekkers, en daarmee budgethouders en zorgverleners, aan te sluiten. De
hiermee gepaard gaande kosten worden gedragen door VWS.
Vraag 4
Op welke wijze wordt geïnventariseerd welke aanpassingen noodzakelijk
zijn?3
Antwoord 4
Samen met de ketenpartijen en de ontwikkelpartners heeft mijn departement
alle noodzakelijke technische en functionele aanpassingen geïnventariseerd
en gedetailleerd in kaart gebracht. Tevens is daarbij in kaart gebracht
wanneer deze aanpassingen kunnen worden gerealiseerd.
Vraag 5
Hoe wordt voorkomen dat de kosten voor het PGB2.0-systeem nog verder
zullen stijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 5
Het bewaken van de kosten is een doorlopend punt van aandacht. De
programmaraad PGB2.0, waarin naast de ketenpartijen ook Per Saldo en
BVKZ vertegenwoordigd zijn, hanteert een formele wijzigingsprocedure
waarbij voorgestelde wijzigingen (bijvoorbeeld naar aanleiding van een
wetswijziging), vergezeld van een businesscase, ter besluitvorming aan de
programmaraad worden voorgelegd. Zo wordt voorkomen dat de kosten
onnodig stijgen.
Vraag 6, 7
Wat betekent de extra tijd die nodig is voor de uitrol van het PGB2.0-systeem
voor de groepen mensen die daardoor later dan verwacht kunnen worden
aangesloten op het nieuwe systeem?
Per wanneer zal het PGB2.0-systeem naar verwachting volledig uitgerold zijn?
Wat is precies de huidige stand van zaken?
Antwoord 6, 7
Dit betekent dat sommige budgethouders en zorgverleners helaas later dan
oorspronkelijk verwacht gebruik kunnen maken van de faciliteiten van het
PGB2.0-systeem. Het borgen van de continuïteit van de pgb dienstverlening
en de betalingen door de SVB staat echter voorop en daarom is het van
belang om de strategie van zorgvuldigheid boven snelheid te continueren.
3
https://www.zorgvisie.nl/de-jonge-pgb-2-0-niet-meer-in-deze-kabinetsperiode/
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Aanhangsel
2
Voor de planning van de invoering van PGB2.0 verwijs ik u graag naar mijn
brief van 17 juli 2020 met kenmerk 1720125-208039-PPGB.
Vraag 8
Op welk moment zullen naar verwachting de kosten en baten van het
PGB2.0-systeem met elkaar in verhouding zijn?
Antwoord 8
Naarmate er meer budgethouders gebruik gaan maken van het PGB2.0systeem, dalen allereerst de uitvoeringskosten bij de SVB. PGB2.0 zorgt
daarnaast voor een hogere rechtmatigheid en meer gebruikersgemak voor de
budgethouders, zorgverleners en verstrekkers. De kosten van doorontwikkeling en invoering betreffen een incidentele investering en de baten zijn
structureel van aard.
Vraag 9
Hoe verhouden de totale kosten voor het PGB2.0-systeem zich tot het aantal
gebruikers? Hoeveel kost het project naar verwachting in totaal, hoeveel
mensen gaan er uiteindelijk gebruikmaken van dit systeem en hoeveel kost
het systeem dus per persoon?
Antwoord 9
De gebruikers van het PGB2.0-systeem bestaan uit budgethouders, wettelijke
vertegenwoordigers, zorgverleners, medewerkers van gemeenten, medewerkers van zorgverzekeraars, medewerkers zorgkantoren en de SVB. Naar
schatting zullen dit ongeveer 400.000 gebruikers zijn. De kosten van het
systeem per gebruiker zal uiteindelijk het resultaat zijn van een algehele
weging van initiële investeringen voor doorontwikkeling en invoering
enerzijds en van structurele besparingen (zoals de reductie van uitvoeringskosten bij de SVB en het bijdragen aan een hogere rechtmatigheid) anderzijds. Uiteraard zorgt het systeem allereerst voor een betere ondersteuning
van budgethouders, zorgverleners en de ketenpartners.
Vraag 10
Kunt u aangeven, aangezien eerder werd gesteld dat er per release een
besluitvormingsmoment ingebouwd zou worden om te bepalen of de
voorziene release bijdraagt aan de gestelde kwalitatieve en/of kwantitatieve
baten, welke rol kosten spelen in deze afweging? Wanneer worden de kosten
voor het nieuwe systeem te hoog?
Antwoord 10
Afweging voor het realiseren van nieuwe of aangepaste functionaliteit wordt
gedaan, samen met de gebruikers van het systeem (hun stakeholders) op
basis van «business waarde»; er wordt dus voor elke (majeure) wijziging een
afweging gemaakt op basis van de waarde die de wijziging heeft voor de
gebruikers, het systeem of het proces. Op basis daarvan wordt bepaald of de
wijziging ook daadwerkelijk wordt doorgevoerd en tevens bepalen we
daarmee de prioriteit die een dergelijke aanvulling of wijziging krijgt in het
realisatieproces.
Vraag 11
Kan de Kamer een aangepaste begroting voor het PGB2.0-systeem ontvangen?
Antwoord 11
Nu helder is welke technische aanpassingen en functionaliteiten gerealiseerd
moeten worden en wanneer deze beschikbaar zijn, heb ik met de betrokken
partijen kunnen vaststellen wanneer grotere aantallen budgethouders gebruik
kunnen maken van PGB2.0. In mijn brief van 17 juli 2020 met kenmerk
1720125-208039-PPGB heb ik u daarover geïnformeerd. Deze invoeringsplanning wordt financieel doorgerekend, zodra de begroting hiervan is vastgesteld zal ik u een aangepaste begroting verstrekken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Aanhangsel
3
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/36db73db-baac-42d5-b91a-ece6f43106d9
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2020–2021
22 112
Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven
van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 2962
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 november 2020
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 9 fiches die
werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).
Fiche: Verordening betreffende asiel- en migratiebeheer (Kamerstuk
22 112, nr. 2956)
Fiche: Verordening vaststelling procedure internationale bescherming,
gewijzigd voorstel (Kamerstuk 22 112, nr. 2957)
Fiche: Verordening inzake screening (Kamerstuk 22 112, nr. 2958)
Fiche: Verordening inzake aanpak situaties van crisis en overmacht
(Kamerstuk 22 112, nr. 2960)
Fiche: Gewijzigd voorstel voor Verordening inzake instelling EURODAC
(Kamerstuk 22 112, nr. 2960)
Fiche: Aanbeveling inzake legale trajecten voor EU-bescherming
(Kamerstuk 22 112, nr. 2961)
Fiche: Aanbeveling samenwerking inzake operaties Search and Rescue
Fiche: Aanbeveling Migratie Paraatheid en Crisis Blauwdruk (Kamerstuk
22 112, nr. 2963)
Fiche: Mededeling EU-regels inzake definitie en preventie van mensensmokkel (Kamerstuk 22 112, nr. 2964)
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
kst-22112-2962
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2020
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 22 112, nr. 2962
1
Fiche: Aanbeveling samenwerking inzake operaties Search and
Rescue
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Aanbeveling (EU) 2020/1365 van de Commissie van 23 september 2020
betreffende samenwerking tussen lidstaten met betrekking tot
operaties die worden uitgevoerd door vaartuigen die eigendom zijn
van of geëxploiteerd worden door particuliere entiteiten met het oog
op opsporings- en reddingsactiviteiten.
b) Datum ontvangst Commissiedocument
23 september 2020
c) Nr. Commissiedocument
C(2020) 6468 final
d) EUR-Lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/
?uri=CELEX:32020H1365&from=NL
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie
Niet opgesteld
f) Behandelingstraject Raad
Raad Justitie en Binnenlandse Zaken
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Justitie en Veiligheid in nauwe samenwerking met het
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.
2. Essentie voorstel
Deze aanbeveling is onderdeel van de voorstellen inzake migratie en asiel
die de Commissie op 23 september 2020 heeft gepresenteerd 1 en ziet op
de samenwerking tussen Lidstaten ten aanzien van operaties uitgevoerd
door schepen van private partijen met het oog op opsporings- en
reddingsactiviteiten (hierna: SAR-operaties).
In de overwegingen van deze aanbeveling zet de Commissie eerst het
internationale verdragsrechtelijke kader inzake het redden van mensenlevens op zee uiteen. Vervolgens omschrijft de Commissie de situatie op
de Middellandse Zee. De Commissie stelt dat het aantal schepen van
private en commerciële actoren dat betrokken is bij SAR-operaties in dit
gebied de afgelopen jaren is toegenomen. Tegelijkertijd signaleert de
Commissie dat de EU en de lidstaten hun SAR-capaciteit hebben versterkt,
o.a. via nationale autoriteiten, operaties onder coördinatie van Frontex of
maritieme missies als voorheen operatie EUNAVFOR MED Sophia. In de
aanbeveling stelt de Commissie vast dat zich een nieuwe praktijk heeft
ontwikkeld waarbij schepen van niet-gouvernementele organisaties
(ngo’s) het uitvoeren van SAR-operaties met ontscheping op EU grondgebied als enige doel hebben. Deze operaties worden uitgevoerd op eigen
initiatief van de ngo-schepen, al dan niet onder coördinatie van nationale
Maritieme Reddings Coördinatie Centra (MRCC). Tevens benadrukt de
Commissie dat voorkomen dient te worden dat netwerken van migrantensmokkelaars of mensenhandelaren misbruik maken van de SAR-operaties
uitgevoerd door schepen van private partijen.
Volgens de Commissie is er vanwege aanwezigheid van deze
NGO-schepen behoefte aan versterkte coördinatie en samenwerking
tussen deze schepen en nationale autoriteiten, zowel die in de kuststaten,
de staten van vestiging van de NGO, als die in de vlaggenstaten. De
Commissie onderstreept de noodzaak dat de betreffende private schepen
1
COM(2020) 609.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 22 112, nr. 2962
2
passend geregistreerd en voldoende uitgerust moeten zijn om te voldoen
aan de relevante veiligheid- en gezondheidseisen. De Commissie geeft
een overzicht van een aantal eerdere pogingen tot coördinatie op deze
thematiek, zoals het Commissie Actie Plan van 2017 waarin Italië werd
opgeroepen om een gedragscode op te stellen voor NGO-schepen en het
Shared Awareness and De-confliction in the Mediterranean (SHADE MED)
van operatie Sophia. Toch constateert de Commissie dat er momenteel
een specifiek kader voor een gecoördineerde aanpak ten aanzien van
NGO-schepen ontbreekt.
Lidstaten worden daarom door de Commissie opgeroepen om
nauwer/meer samen te werken op het gebied van SAR-operaties
uitgevoerd door schepen van private partijen. Het doel moet zijn het
aantal verdrinkingen op zee te verminderen, veiligheid van de scheepvaart
te borgen en effectief migratiemanagement te bewerkstelligen. Met name
vlag- en kuststaten moeten op regelmatige basis informatie uitwisselen.
Lidstaten worden tevens opgeroepen met elkaar en met de Commissie
samen te werken in een interdisciplinaire contactgroep waar relevante
belanghebbenden, zoals EU-agentschappen en, waar dat gepast wordt
geacht, de betrokken private organisaties, ook aan deel kunnen nemen.
Het doel van deze contactgroep is om veiligheid op zee te verbeteren en
om er voor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten te allen tijde toegang
hebben tot de informatie die zij nodig hebben. Tot slot schrijft de
aanbeveling voor dat de Lidstaten de Commissie tenminste elk jaar van
informatie voorzien over hoe zij uitvoering geven aan deze aanbeveling.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
De essentie van het Nederlands beleid op dit terrein is omvat in de
Kamerbrief van 14 januari 2019, evenals meerdere Geannoteerde
Agenda’s en verslagen van de JBZ-Raden.2 De verantwoordelijkheden
voor SAR-operaties zijn in het internationaal zeerecht verankerd.3 Daaruit
volgt de wettelijke taak van een kuststaat om SAR-operaties te coördineren in diens SAR-zone: Search and Rescue. Het is essentieel dat
betrokken schepen de instructies opvolgen van de verantwoordelijke
autoriteiten. Om deze wettelijke taak effectief te kunnen uitvoeren is een
goed functionerende kustwacht noodzakelijk.
Het kabinet onderstreept dat het tegengaan van het verlies van levens op
de Middellandse Zee en de internationaalrechtelijke plicht om mensenlevens op zee te redden te allen tijde de uitgangspunten blijven. Het
kabinet heeft daarom meermaals opgeroepen tot duidelijke kaders en
goede afspraken tussen alle betrokken partijen om tot een normalisatie
van de ontschepingspraktijk op de Middellandse Zee te komen, inclusief
het definiëren en vaststellen van SAR-zones, veilige havens en goed
werkende kustwachten met voldoende capaciteit. De conclusies van de
Europese Raad van juni 2018 vormen hierbij het uitgangspunt.4 Deze
normalisatie moet bijdragen aan een voorspelbaar en verantwoordelijk
mechanisme voor personen die tijdens een SAR-operatie zijn gered.5
2
Kamerstuk 32 317, nr. 535; Kamerstuk 32 317, nr. 568, Kamerstuk 32 317, nr. 626; Kamerstuk
32 317, nr. 627.
Internationaal Verdrag voor de veiligheid van mensenlevens op zee (SOLAS, 1974), Verdrag
van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (UNCLOS, 1979) en het Internationaal
Verdrag inzake opsporing en redding op zee (SAR Verdrag, 1979), Richtlijnen van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) voor personen gered op zee (2004).
4
EUCO 9/18.
5
De Nederlandse inzet t.a.v. ontschepingsmechanisme is toegelicht in het BNC fiche behorend
bij COM(2020) 610. Kamerstuk 22 112, nr. 2950.
3
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 22 112, nr. 2962
3
Daarbij is het echter wel zaak dat de activiteiten van schepen met ideële
doelstellingen, die al dan niet op basis van humanitaire gronden in de
SAR zones van derde landen stelselmatig drenkelingen aan boord nemen,
niet bijdragen aan het in stand houden van de criminele activiteiten van
mensensmokkelaars die mensenlevens op het spel zetten.6
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet onderschrijft de noodzaak van een nieuwe aanpak voor het
ontschepen van personen die bij opsporing- en reddingsoperaties worden
gered, in het bijzonder door NGO-schepen, maar betwijfelt of deze
Aanbeveling daadwerkelijk zal bijdragen aan de gewenste normalisering
van deze praktijken op de Middellandse Zee.
Uitgangspunt voor het kabinet is dat de internationale afspraken en
verplichtingen die staten reeds hebben ten aanzien van SAR in acht
worden genomen. In de Aanbeveling wordt ook verwezen naar de rol van
Frontex ten aanzien van SAR-operaties. Het kabinet had graag gezien dat
hierbij werd aangegeven dat deze rol, conform de Verordening van de
Europese Grens en Kustwacht (EGKW), uitsluitend betrekking heeft op
grensbewakingsoperaties en voor wat betreft SAR-activiteiten alleen als
deze zich voordoen in dat verband. Het kabinet zal dan ook in gesprekken
over dit samenwerkingsverband duidelijk maken dat de inzet van Frontex
niet specifiek bedoeld is voor SAR-operaties.
Het kabinet merkt op dat wat betreft de interdisciplinaire contactgroep,
eerst duidelijk moet worden wie er deelnemen aan deze groep, alvorens
hierover een oordeel kan worden geveld. Het kabinet wil dan ook graag
dat de Commissie verduidelijkt hoe deze contactgroep zal werken in de
praktijk: zo is nog niet duidelijk welke autoriteiten en landen er in deze
contactgroep deel zullen nemen en hoe dit zich verhoudt tot bestaande
praktijken. In de algemene mededeling7 spreekt de Commissie over de
expert groep en het identificeren en delen van best practices tussen
lidstaten. Het kabinet is benieuwd of en op welke wijze deze worden
geïdentificeerd of worden vastgesteld danwel aanbevolen door deze
groep; dit wordt in de Aanbeveling niet nader uitgewerkt. Wegens
bovengenoemde onduidelijkheden betwijfelt het kabinet of deze aanbeveling daadwerkelijk bij zal dragen aan de gewenste normalisering van
SAR-praktijken op de Middellandse Zee
Tevens plaatst het kabinet vraagtekens bij de eis om tenminste op
jaarlijkse basis te rapporteren aan de Commissie over de implementatie
van de aanbeveling. Er wordt verwezen naar «alle relevante informatie»,
maar dit is een breed begrip. Het is niet duidelijk om wat voor informatie
het precies gaat en daardoor is het ook lastig om te bepalen welke
informatie moet worden aangeleverd en welke nationale autoriteiten deze
informatie gaan leveren. Het kabinet merkt op dat dergelijke rapportages
nuttig kunnen zijn mits de juiste vragen worden gesteld en het helpt om
de situatie op de Middellandse Zee beter in kaart te brengen. Tevens is het
voor het kabinet van belang dat de Commissie meer duidelijkheid geeft
over de bij de rapportage horende financiële en administratieve lasten.
Het kabinet zal deze voorwaarden waar relevant opbrengen.
6
7
Kamerstuk 32 317, nr. 535.
COM(2020) 609.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 22 112, nr. 2962
4
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Waarschijnlijk zal een aantal lidstaten, waaronder met name de lidstaten
van eerste aankomst op de Centraal Mediterrane Route, meer coördinatie
op deze thematiek verwelkomen, waarbij zij overigens zullen insisteren op
verdere regulering. Het is de verwachting dat andere Lidstaten, evenals
Nederland, kritisch zullen staan tegenover de aanbeveling om tenminste
jaarlijks te rapporteren aan de Commissie. Mogelijk zullen bepaalde
lidstaten terughoudend zijn om actief deel te nemen aan de interdisciplinaire contactgroep. Dit brengt immers extra (administratieve) inspanningen met zich. Naar verwachting zal het Europees Parlement de
aanbeveling verwelkomen. Het Europees Parlement heeft al eerder
opgeroepen tot meer capaciteit en coördinatie wat betreft SAR-operaties
uitgevoerd in het Middellandse Zeegebied, ook door niet-statelijke
actoren.
4. Grondhouding ten aanzien van bevoegdheid, subsidiariteit,
proportionaliteit, financiële gevolgen en gevolgen op het gebied
van regeldruk en administratieve lasten
a) Bevoegdheid
De aanbeveling raakt aan het beleidsterrein van de ruimte van vrijheid,
veiligheid en recht. Op dit beleidsterrein heeft de Unie een gedeelde
bevoegdheid met de lidstaten (zie artikel 4, lid 2, sub j, VWEU). Op grond
van artikel 292 van het EU-Werkingsverdrag is de Commissie bevoegd
terzake aanbevelingen vast te stellen. Aanbevelingen zijn juridisch niet
bindend (artikel 288 VWEU). Het kabinet acht dit de juiste rechtsgrondslag
voor deze aanbeveling en heeft dan ook een positieve grondhouding ten
aanzien van de bevoegdheid. Het coördineren en uitvoeren van
SAR-operaties betreft een verantwoordelijkheid voor betrokken nationale
autoriteiten.
b) Subsidiariteit
Het kabinet heeft een positieve grondhouding ten aanzien van subsidiariteit. Gelet op de aanhoudende substantiële aantallen irreguliere
migranten en vluchtelingen die de levensgevaarlijke oversteek vanaf de
Noord-Afrikaanse kust naar de EU ondernemen en de grootschalige
secundaire migratie die de open Schengenzone mogelijk maakt, is een
Europese aanpak met een coördinerende rol van de Commissie middels
een Aanbeveling meer geschikt dan optreden door lidstaten (op centraal,
regionaal of lokaal niveau) alleen. Het kabinet erkent dan ook de inspanningen van de Commissie om de samenwerking tussen Lidstaten op dit
terrein te verbeteren.
c) Proportionaliteit
Het kabinet heeft een positieve grondhouding met kanttekeningen ten
aanzien van de proportionaliteit. De aanbeveling heeft als doel om
samenwerking tussen Lidstaten ten aanzien van SAR-operaties uitgevoerd
door schepen van private partijen in het Middellandse Zeegebied te
bevorderen. De aanbeveling stelt in essentie dat de samenwerking tussen
Lidstaten moet worden verbeterd. De Aanbeveling gaat daarmee niet
verder dan noodzakelijk. Het instellen van een contactgroep en het
rapporteren over de implementatie van de Aanbeveling (mits de juiste
vragen worden gesteld), kan geschikt zijn om het beoogde doel te
bereiken, mits de juiste vragen worden gesteld. Het delen van best
practices is op het oog een goede manier om de samenwerking tussen
lidstaten op dit onderwerp te bevorderen, waarbij er voldoende ruimte
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 22 112, nr. 2962
5
wordt gelaten aan de lidstaten. Maar, zoals aangegeven heeft het kabinet
wel kritische vragen ten aanzien van de praktische uitwerking en
doeltreffendheid van deze op te richten interdisciplinaire contactgroep.
d) Financiële gevolgen
Aan het voorstel waarin wordt opgeroepen tot meer interdisciplinaire
samenwerking zijn vooralsnog geen financiële consequenties verbonden.
Het verzamelen van benodigde gegevens heeft mogelijk wel financiële
gevolgen. Echter, de reikwijdte van de informatieverzameling is nog niet
bekend. Wij zullen de Commissie informeren naar de reikwijdte van de
informatieverzameling en mogelijke administratieve lasten die hieruit
voortkomen.
Het kabinet is van mening dat eventueel benodigde financiële middelen
primair gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken
financiële kaders van het MFK 2014–2020 en het MFK 2021–2027 en dat
deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.
Eventuele budgettaire gevolgen zullen worden ingepast op de begroting
van de beleidsverantwoordelijke departementen, conform de regels
inzake budgetdiscipline.
e) Gevolgen voor regeldruk, administratieve lasten en concurrentiekracht
Er is geen toename van de regeldruk en administratieve lasten als gevolg
van de Mededeling voorzien. Hierbij wordt wel opgemerkt dat het nog niet
duidelijk is hoe veel en wat voor informatie door lidstaten aangeleverd
moet worden bij de Commissie. Mogelijk volgen hieruit een toename aan
administratieve lasten. Het kabinet zal hier voor waken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 22 112, nr. 2962
6
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/b68c1d69-142d-4fa1-86f5-3b7b32788740
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2022–2023
2
Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de
regering gegeven antwoorden
2007
Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Minister van Justitie en Veiligheid
over het afpakken en herbestemming van misdaadgeld (ingezonden
23 februari 2023).
Antwoord van Minister Yeşilgöz-Zegerius (Justitie en Veiligheid) (ontvangen
27 maart 2023). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023,
nr. 1895.
Vraag 1
Wat houden uw plannen concreet in om afgepakt crimineel vermogen
makkelijker terug te geven aan de samenleving? Welke wetten en regels
verzetten zich hier nu precies tegen en wat moet er worden gewijzigd?
Wanneer kan de Kamer de precieze uitwerking van dit beleidsvoornemen
tegemoet zien?1
Antwoord 1
Misdaad mag niet lonen en juist daarom is het verstoren van het crimineel
verdienmodel cruciaal in de strijd tegen de georganiseerde en ondermijnende
criminaliteit. Dit crimineel verdienmodel is namelijk de drijfveer achter deze
vorm van criminaliteit. Door afgepakt vermogen maatschappelijk te herbestemmen wordt zichtbaar gemaakt dat misdaad inderdaad niet loont.
Daarnaast wordt afgepakt vermogen teruggegeven aan de samenleving die te
lijden heeft onder diezelfde misdaad.
Maatschappelijk herbestemmen mogelijk maken is ingewikkeld. Zo zijn er
veel partners bij betrokken, moet het afgepakte goederen geschikt zijn voor
herbestemming en moet dit de maatschappij zo veel mogelijk ten goede
komen. Dit is de reden dat ik aan de hand van pilots onderzoek hoe maatschappelijk herbestemmen het beste kan worden gerealiseerd. Om deze pilots
mogelijk te maken is bij het Coalitieakkoord geld vrijgemaakt zodat maatschappelijk kan worden herbestemd. Concreet staan na de pilot van
Schiedam, die binnenkort van start gaat, ook Rotterdam en Breda op de
agenda. Ook onderzoek ik op welke wijze roerende goederen kunnen worden
herbestemd.
1
ah-tk-20222023-2007
ISSN 0921 - 7398
’s-Gravenhage 2023
RTL Nieuws, 22 februari 2023, Kabinet wil van criminelen afgepakt geld investeren in wijken
(https://www.rtlnieuws.nl/nieuws/politiek/artikel/5367213/crimineel-vermogen-justitie-schiedammaatschappij-herbstemmen).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Aanhangsel
1
Aan de hand van deze pilots zal blijken of, en zo ja welke, wetten en regels
momenteel in de weg staan van het structureel maatschappelijk herbestemmen en hoe deze gewijzigd dienen te worden. Ik zal de Tweede Kamer
hiervan op de hoogte houden door middel van de halfjaarlijkse brieven
omtrent de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit.
Vraag 2
Wat is precies de reden en de achtergrond van dit beleidsvoornemen om
afgepakt crimineel vermogen anders te bestemmen?
Antwoord 2
Financieel gewin is het onderliggende motief van georganiseerde en
ondermijnende criminaliteit. Om deze vorm van criminaliteit tegen te gaan, is
het afpakken van crimineel vermogen en daarmee het verstoren van het
criminele verdienmodel een essentieel aanknopingspunt. Afgepakt vermogen,
waaronder de verkoopopbrengst van afgepakte goederen, vloeit terug naar
de staatskas. In zekere (abstracte) zin is dit al een vorm van maatschappelijk
herbestemmen, aangezien betalingen uit deze staatskas in essentie worden
gedaan ten behoeve van Nederland en haar inwoners. Wat hierin echter
ontbreekt is de zichtbaarheid van maatschappelijk herbestemmen: voor de
samenleving is niet zichtbaar welke goederen zijn afgepakt van criminelen en
op welke wijze deze goederen worden teruggegeven aan de (getroffen)
gemeenschap. Met maatschappelijk herbestemmen wordt criminaliteit
aangepakt doordat het expliciet zichtbaar maakt dat misdaad niet loont en de
overheid initiatieven steunt die de leefbaarheid in de omgeving verbeteren.
Vraag 3
Leidt dit plan ook tot meer afgepakt misdaadgeld? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 3
Het maatschappelijk herbestemmen staat los van het strafrechtelijk apparaat
dat zich bezighoudt met het afpakken van crimineel vermogen. Dit moet ook
zo blijven, omdat vermenging hiervan zou kunnen leiden tot perverse prikkels
bij de opsporing en vervolging. Wel wordt zichtbaarder wat er met afgepakt
crimineel vermogen gebeurt en kunnen kwetsbare wijken gesteund worden in
hun weerbaarheid tegen georganiseerde criminaliteit (zie ook het antwoord
op vraag 5).
Vraag 4
Deelt u de mening dat investeringen in wijken, met name die wijken die veel
last hebben van criminaliteit en overlast, sowieso noodzakelijk zijn, en niet
afhankelijk moeten zijn van de opbrengsten van afgepakt misdaadgeld? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord 4
Ik deel uw mening. In de strijd tegen georganiseerde en ondermijnende
criminaliteit is het zaak om wijken die veel last hebben van criminaliteit
weerbaarder te maken. Om dit te bereiken wordt afgepakt vermogen onder
meer herbestemd met het doel om kwetsbare wijken weerbaarder te maken.
Daarnaast worden er, vanuit zowel het Ministerie van JenV als andere
ministeries, investeringen gedaan om kwetsbare wijken te helpen. Voor deze
investeringen is geld vrijgemaakt en dit is niet afhankelijk van afpakopbrengsten.
Vraag 5
Waarom zijn deze twee verschillende discussies of ambities, te weten 1) het
afpakken van misdaadgeld omdat misdaad niet mag lonen, en 2) het
investeren in wijken voor de leefbaarheid en sociale samenhang, op deze
wijze volgens u noodzakelijkerwijs met elkaar verbonden? Wat schieten we
hier nu precies mee op?
Antwoord 5
Maatschappelijk herbestemmen kan bijdragen aan het vertrouwen van
burgers in de overheid, door te laten zien dat misdaad niet loont. Afhankelijk
van het maatschappelijk doel waarvoor de afgepakte middelen worden
ingezet, kan het bijdragen aan het gemeenschapsgevoel en de sociale cohesie
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Aanhangsel
2
(bijv. door financiering van een buurthuis of buurtkantine) of er kan een
preventieve werking van uitgaan (bijv. door financiering van trajecten gericht
op kwetsbare jongeren). Juist in wijken waar kinderen soms opkijken naar
criminelen is het van groot belang zichtbaar te maken dat criminaliteit niet
loont.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Aanhangsel
3
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/2296a9ec-e9d4-46e5-bf44-d8116d49d620
|
Doden van
zorgbehoevende
dieren
Inhoudsopgave
Procedure3
Leeswijzer3
Samenvatting4
1. Inleiding
8
1.1 Achtergrond
1.2 Vragen van de minister
1.3 Relatie met eerdere zienswijzen
8
8
9
2. Achterliggende zorgen
11
2.1 Dodingspraktijk en dierhouderij
2.2 Het individuele dier binnen het bedrijf
2.3 Opvattingen van het publiek
2.4 Gewetensnood bij dierhouders
11
11
12
13
3. Afbakening
15
3.1 Wat verstaan we onder zorgbehoevend?
3.2 Hoe verhoudt dit begrip zich tot dierwaardige dierhouderij?
3.3 Wat valt onder euthanasie?
3.4 Welke dierpraktijken nemen we in beschouwing?
15
16
17
19
4. Afweging van waarden en belangen
20
4.1 Waarden en belangen
4.2 Waarden gerelateerd aan de mens
4.3 Waarden gerelateerd aan het dier
4.4 Overige waarden
21
21
22
23
5. Relevante criteria in het besluitvormingsproces
24
5.1 Categorie I: Het dier dient uit zijn lijden te worden verlost
5.2 Categorie II: Inspanningen en kosten zijn economisch niet haalbaar
5.3 Belangrijke vragen
24
25
26
6. Professionalisering en dialoog
27
6.1 Ondersteuning en ketenkwaliteitssystemen
6.2 Scholing en professionalisering
6.3 Communicatie en dialoog
27
28
29
7. Conclusies en aanbevelingen
30
Bronnen33
Samenstelling van de raad
34
Bijlage 1: Geraadpleegde praktijkdeskundigen
35
RDA.0223.021
DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 2
Procedure
Deze zienswijze van de Raad voor Dierenaangelegenheden is opgesteld op verzoek van de
minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en voorbereid door een forum bestaande uit
de raadsleden prof. dr. ir. L.A. den Hartog (voorzitter), dr. H.A.P. Urlings, drs. F. Verstappen, J. van
de Ven, drs. R.A. Tombrock, D.M. Eppink DVM, MSc. (jong RDA) en mr.drs. J. Staman. Om alle
leden van het forum optimaal inzicht te verschaffen in het doden van zorgbehoevende dieren, is
voor verschillende praktijken de thans bestaande toestand geschetst. Schetsen zijn gemaakt voor
de opvang van uitheemse en gezelschapsdieren, voor manegebedrijven, voor dierentuinen, voor
slachthuizen en voor melkvee-, melkgeiten-, varkens- en leghennenbedrijven. Voor het samenstellen
van deze schetsen is informatie ingewonnen bij 18 verschillende praktijkdeskundigen, teksten zijn
voor commentaar en aanvullingen teruggelegd. De schetsen zijn door het forum vooral gebruikt
om een beter beeld te krijgen van de praktijk van het doden van zorgbehoevende dieren en de
overwegingen die er spelen, zonder daarbij te streven naar volledigheid. Om de omvang van deze
zienswijze te beperken, is besloten om hierin alleen voorbeelden uit deze schetsen op te nemen.
Het forum werd bij haar werkzaamheden ondersteund door de commissiesecretarissen dr. K. van
Hees en dr. ing. H. Hopster van het RDA-team. De concepttekst van deze zienswijze is in delen
besproken in het forum waarna deze gesprekken hun weerslag kregen in een volledige concept
zienswijze. Dit concept is in een horizontale toets voorgelegd aan alle leden van de Raad, aan
de leden van jong-RDA en aan het RDA-team. Opmerkingen en aanvullingen van deze leden zijn
vervolgens verwerkt in de zienswijze zoals deze voor u ligt. Deze zienswijze is dan ook een product
van de gehele Raad.
Leeswijzer
Deze zienswijze gaat dieper in op de besluitvorming rond het doden van zorgbehoevende dieren
en de belangen, waarden en criteria die daarbij een rol spelen. Ook wordt aandacht besteed
aan hoe praktijken kunnen worden verbeterd en hoe dit lastige onderwerp beter bespreekbaar
kan worden gemaakt. In hoofdstuk 1 wordt het onderwerp ingeleid en de vraag van de minister
weergegeven. In hoofdstuk 2 zijn onderliggende zorgen over de huidige dodingspraktijk en de
maatschappelijke opvattingen over het doden van dieren beknopt weergegeven, vanuit het
perspectief van burgers en dierhouders. Voorbeelden geven situaties weer waar het schuurt. In
hoofdstuk 3 wordt het onderwerp ingekaderd tot de bedrijfsmatige houderij van dieren, wordt het
begrip ‘zorgbehoevend’ gedefinieerd en het begrip euthanasie nader geduid. Hoofdstuk 4 geeft de
verschillende waarden en belangen weer die een rol spelen bij het besluit om dieren eerder dan de
bedoeling was (voortijdig) te doden. Hoofdstuk 5 gaat in op de criteria die kunnen gelden bij het
besluit om dieren voortijdig te doden en eindigt met vragen die van nut kunnen zijn in het gesprek
over dit lastige onderwerp. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op professionalisering van praktijken
en op het beter bespreekbaar maken van het onderwerp. Hoofdstuk 7 sluit af met conclusies en
aanbevelingen.
RDA.0223.021
DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 3
Samenvatting
Achtergrond en vragen
Dierhouders zijn wettelijk verplicht dieren de zorg te bieden die ze redelijkerwijs behoeven (artikel
1.3 Wet dieren). Daar hoort ook een verantwoord beleid bij voor dieren waarvan het leven eerder dan
voorzien moet worden beëindigd. Het besluit om dieren voortijdig te doden is een problematisch,
maar noodzakelijk onderdeel van onze zorg voor dieren.
De positie van dieren in onze samenleving verandert en het doden van dieren roept in toenemende
mate vragen op. De maatschappelijke kritiek spitst zich toe op de zorgvuldigheid waarmee wordt
besloten om dieren te doden en op een verantwoorde uitvoering van zo’n besluit.
De minister van LNV heeft de Raad voor Dierenaangelegenheden gevraagd zich in een zienswijze uit
te spreken over euthanasie van zorgbehoevende dieren. De kernvraag luidde hoe een verantwoord
euthanasiebeleid voor deze dieren er uit zou kunnen zien.
Bij de beantwoording heeft de Raad zich gebogen over enkele deelvragen:
• welke belangen en waarden spelen een rol bij een besluit om het leven van een dier voortijdig te
beëindigen?
• welke criteria moeten daarbij worden betrokken?
• en hoe kan de dierhouderij in het kader van het verantwoord ondernemen de transparantie
vergroten, met oog voor zowel dier als dierhouder?
Kaders
Zorgbehoevend
Bij mensen wordt gesproken van ‘zorgbehoevend’ als een persoon langdurig nauwelijks of niet
meer in staat is om voor zichzelf te zorgen. Voor dieren heeft het begrip zorgbehoevend een
andere betekenis. Gehouden dieren zijn per definitie beperkt zelfredzaam en behoeven levenslang
zorg van mensen. De Raad verstaat onder ‘zorgbehoevende dieren’: dieren waaraan binnen het
huidige economische model geen perspectief kan worden geboden op een leven dat minimaal
voldoet aan de geldende wettelijke normen voor dierenwelzijn.
Categorie I en II
Binnen die groep onderscheiden we grosso modo twee categorieën. Categorie I omvat dieren
waarbij ernstige pijn en onherstelbare welzijnsschade alleen kan worden beëindigd door hun leven
te beëindigen. Categorie II bestaat uit dieren waarvoor een leven dat minimaal voldoet aan de
geldende wettelijke normen niet mogelijk wordt geacht omdat dit inspanningen vraagt die verder
gaan dan hetgeen binnen het huidige economische model, redelijkerwijs van de individuele
dierhouder gevraagd kan worden. Het betreft vaak dieren die niet ondraaglijk lijden, maar die niet
of niet langer geschikt zijn voor het doel waarvoor ze bestemd zijn – ook niet na behandeling en
herstel - en waarvoor geen economisch haalbare alternatieve bestemming mogelijk is.
Met het doden van zorgbehoevende dieren bedoelen we in deze zienswijze de actieve, voortijdige
beëindiging van het leven van dieren uit de twee genoemde categorieën. Ook bij voortijdig doden
geldt als uitgangspunt dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden wordt
bespaard.
Nooddoding
De Raad pleit voor een zorgvuldig gebruik van begrippen en stelt voor om bij dieren, in plaats van
euthanasie, de term ‘nooddoding’ te hanteren. Nooddoding is een verbijzondering van voortijdig
doden, enkel en alleen in het belang van het dier, om het uit uitzichtloos lijden te verlossen.
RDA.0223.021
DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 4
De Raad hanteert deze term liever dan euthanasie, omdat euthanasie zijn betekenis vooral aan
de toepassing bij mensen ontleent en staat voor actieve levensbeëindiging op verzoek van een
wilsbekwame patiënt. Bij dieren is geen sprake van zelfbeschikking of wilsbekwaamheid.
Bedrijfsmatige dierhouderij
In deze zienswijze beperken we ons tot de bedrijfsmatige dierhouderij. Die omvat bedrijven
met productiedieren, manegebedrijven, slachthuizen, dierentuinen, stads- en kinderboerderijen,
dierenasielen en dierenopvangcentra alsmede bedrijven waar gezelschapsdieren worden gefokt.
Op al die bedrijven doen zich gevallen voor waarin besloten moet worden over voortijdige
beëindiging van het leven van dieren.
Maatschappelijke opvattingen
In onze samenleving stemt meer dan tachtig procent van de mensen in met nooddoding van
dieren als dat op voornamelijk diergeneeskundige gronden gebeurt (categorie I). De acceptatie
lijkt aanzienlijk geringer als het gaat om het voortijdig doden van dieren om economische redenen
(categorie II).
Mensen die moeten besluiten tot het voortijdig doden van dieren, en meer nog zij die bij de
uitvoering zijn betrokken, ervaren verschillende vormen en gradaties van gewetensnood. Samen
met het taboe dat er rust op het doden van dieren, kan dit leiden tot uit- of afstel van een tijdig,
noodzakelijk besluit om een dier uit zijn lijden te verlossen.
Waarden en belangen
Het doden van zorgbehoevende dieren mag nooit vanzelfsprekend zijn. Bij de legitimatie spelen
verschillende waarden en belangen elk hun eigen rol. Ze hangen samen met het doel waarvoor
dieren door de mens worden gehouden (productie, recreatie, opvang), met het dier zelf (intrinsieke
waarde), met de relatie tussen dier en houder (affectieve waarde, instrumentele waarde) en met
overige waarden (beslag op grondstoffen en hulpbronnen, medicatie, arbeid of ruimte en de
gevolgen voor veiligheid en volksgezondheid).
Criteria
Voor dieren in categorie I worden andere criteria gehanteerd dan voor dieren in categorie II. Een
besluit om een dier uit zijn lijden te verlossen (cat. I) berust vrijwel altijd op diergeneeskundige
gronden. Maatgevende criteria om tot nooddoding te besluiten zijn onder andere: afwezigheid
van het vermogen om te voorzien in basislevensbehoeften (eten, drinken, ademhalen, ontlasten of
mobiliteit), ernstig mentaal of fysiek lijden en slechte of onzekere herstelprognose of onomkeerbare
gedragsproblemen waaronder het dier zelf lijdt. Bij dieren in categorie II wordt het in leven laten
van dieren economisch niet haalbaar geacht. Dit is bijvoorbeeld het geval bij pasgeboren dieren
met geringe overlevingskansen, dieren die een gevaar vormen voor de omgeving, of dieren die
ongeschikte eigenschappen hebben voor het doel van de houderij.
Voorkomen moet worden dat het voortijdig doden van dergelijke dieren een routine wordt. In
die situaties zal moeten worden nagegaan of er achterliggende structurele oorzaken zijn en hoe
deze zijn op te heffen. Er zijn dan bedrijfs- of systeemaanpassingen nodig om de noodzaak tot
het voortijdig doden van dieren terug te dringen. De RDA vindt dat dit nadrukkelijk een plek moet
krijgen in de besprekingen over het convenant Dierwaardige Veehouderij.
Professionalisering en dialoog
Binnen de bedrijfsmatige dierhouderij groeit de aandacht voor het voortijdig doden, de vereiste
zorgvuldigheid van de besluitvorming en de ermee samenhangende gevoeligheden in de praktijk
en in de samenleving. Er circuleren goede voorbeelden van beslisondersteuners, richtlijnen en
RDA.0223.021
DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 5
protocollen waarmee besluiten tot het doden van zorgbehoevende dieren op zorgvuldige en
controleerbare wijze tot stand kunnen komen. Er zijn ook benchmarken op basis waarvan eventuele
bedrijfsspecifieke of sectorgebonden oorzaken geïdentificeerd en aangepakt kunnen worden. Zo’n
instrumentarium is echter niet voor alle diercategorieën in alle sectoren beschikbaar. Ook blijft het
bespreekbaar maken van dit emotioneel en moreel beladen onderwerp voor velen lastig.
Conclusies
De belangrijkste conclusies van deze zienswijze zijn:
• De intrinsieke waarde van het dier en aandacht voor een goede omgeving, goede voeding, goede
gezondheid, ruimte voor natuurlijk gedrag en het bereiken van een positieve emotionele staat
voor het individu dienen in alle gevallen vertrekpunt voor onze omgang met dieren te zijn, ook
als het gaat om het voortijdig doden ervan;
• We onderscheiden voor het doden van zorgbehoevende dieren twee categorieën: dieren die
ondraaglijk lijden en in hun eigen belang voortijdig moeten worden gedood (cat. I) en dieren
waaraan, binnen de grenzen van het huidige economisch model, door de individuele houder
geen leven volgens minimaal de wettelijke normen geboden kan worden en waarvoor geen
economisch haalbare alternatieve bestemming mogelijk is (cat. II);
• Bij alle vormen van bedrijfsmatige dierhouderij doet de noodzaak om zorgbehoevende dieren
voortijdig te doden zich op enig moment en om enigerlei reden voor. Het is onacceptabel om
een dier dat ernstig lijdt en niet zal herstellen aan zijn lot over te laten en langzaam te laten
sterven;
• In onze samenleving stemt een grote meerderheid in met nooddoding (categorie I). De acceptatie
lijkt aanzienlijk geringer als het gaat om het voortijdig doden van dieren om economische
redenen (categorie II);
• Per dierpraktijk en per situatie verschillen de waarden en belangen die in het geding zijn
bij de afweging om dieren voortijdig te doden. In alle gevallen geldt dat het zou moeten
gaan om incidentele gevallen. Als sprake is van routinematig voortijdig doden, dan zijn
bedrijfsaanpassingen of systeemverandering noodzakelijk;
• Mensen die moeten besluiten tot het voortijdig doden van dieren en in sterkere mate degenen die
bij de uitvoering betrokken zijn, ervaren verschillende vormen en gradaties van gewetensnood.
Dat kan belemmerend werken op het tijdig nemen en uitvoeren van zo’n besluit;
• Beslisondersteuners, richtlijnen en protocollen kunnen bijdragen aan een zorgvuldiger en
controleerbare besluitvorming en uitvoering. Met benchmarksystemen kunnen bedrijfsspecifieke
of sectorgebonden oorzaken aangepakt worden. Zo’n instrumentarium is echter niet voor alle
diercategorieën in alle sectoren beschikbaar.
• Voortijdig doden van (veelal jonge) dieren is een emotioneel en moreel beladen onderwerp en
voor velen lastig bespreekbaar, waardoor verbeteringen worden belemmerd.
Aanbevelingen
De RDA bepleit een herijking van het kader waarbinnen tot het voortijdig doden van dieren wordt
besloten. Dit zou moeten gebeuren in gezamenlijkheid door de overheid, de dierpraktijken en de
Dierenbescherming. De Raad doet daarvoor de volgende aanbevelingen:
Doe meer aan preventie
De veranderende positie van het dier in de samenleving en het groeiende ongemak over het
doden van dieren vragen om preventie. Dat wil zeggen, het voorkomen van situaties waarin
zorgbehoevende dieren moeten worden gedood of tenminste maatregelen waardoor het aantal
gevallen wordt verminderd. De RDA doet sectorpartijen twee aanbevelingen.
• Zorg ervoor dat in alle vormen van bedrijfsmatige dierhouderij voldoende aandacht wordt
RDA.0223.021
DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 6
besteed aan het individuele dier. Zet sterk in op preventie en voorkom zo veel mogelijk dat er
zorgbehoevende dieren ‘ontstaan’.
• Overdenk waar de noodzaak tot het voortijdig doden van dieren structureel verankerd is geraakt
in houderijsystemen en ontwikkel alternatieven waarmee dit zoveel mogelijk kan worden
teruggedrongen, met als focus het individuele dier. Dit zal expliciet een plek moeten krijgen in
de discussie over Dierwaardige Veehouderij.
Begin bij een zorgvuldige afweging
De erkenning van de intrinsieke waarde van dieren maakt dat doden nooit vanzelfsprekend kan zijn.
Elke situatie vraagt om een zorgvuldige afweging, die expliciet maakt welke waarden en belangen
worden meegenomen en hoe het belang van de onderhavige dieren zich daarmee verhoudt.
• De RDA raadt sectorpartijen aan om richtlijnen en instrumenten te laten ontwikkelen voor
alle relevante diersoorten en vormen van bedrijfsmatige dierhouderij. Daarnaast adviseert
de Raad het voortijdig doden van zorgbehoevende dieren waar mogelijk op te nemen in
ketenkwaliteitssystemen.
• Overheid moet systemen ontwikkelen om gegevens van bedrijfsmatige dierhouders voor
een benchmark te verzamelen. In ruil voor hun deelname ontvangen dierhouders informatie,
begeleiding, scholing en training om tot verbeteringen te komen, waarmee het aantal
zorgbehoevende dieren kan worden teruggedrongen.
Zorg voor een verantwoorde uitvoering
In alle gevallen dient het doden tijdig en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid te worden
uitgevoerd door vakbekwame mensen. De Raad adviseert de overheid het volgende:
• Leg de verantwoordelijkheid voor het voortijdig doden van zorgbehoevende dieren bij de
dierhouder, die daarvoor afstemt met deskundigen (bv. diergeneeskundigen, gedragsbiologen).
Zorg daarbij voor voldoende effectieve ondersteuning bij het nemen van het besluit en bij een
pijnloze en zachtzinnige uitvoering daarvan.
Maak het onderwerp beter bespreekbaar
Om het onderwerp beter bespreekbaar te maken zijn communicatie en opleiding belangrijk.
• De Raad adviseert sectorpartijen: zorg voor een goede communicatie over het voortijdig doden
van dieren; dat betreft zowel het delen van informatie binnen de bedrijfsmatige dierhouderij als
het organiseren van dialogen om het onderwerp bespreekbaar te maken.
• De Raad vindt dat de overheid het voortijdig doden van dieren expliciet een plek moet geven in
het curriculum van dier-gerelateerde (MBO, HBO en WO) opleidingen en trajecten voor bij- en
nascholing.
RDA.0223.021
DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 7
1. Inleiding
1.1 Achtergrond
De zorg voor dieren krijgt politiek, maatschappelijk en in de verschillende dierpraktijken
tegenwoordig de nodige aandacht, met name als dieren jong en kwetsbaar zijn (Ouweltjes et
al., 2020; RDA 2021). Sterfte van jonge dieren leidt tot vragen in de samenleving omdat het om
jonge dieren gaat en het vrijwel altijd een voortijdige dood betreft. Dit wordt beschouwd als teken
dat de zorg voor de jonge dieren niet op orde is of door economische factoren onder druk staat
(RDA 2021). Het terugdringen van sterfte onder jonge dieren heeft daarom hoge prioriteit. En
zullen echter altijd (jonge) dieren zijn, die er door uiteenlopende oorzaken erg slecht aan toe zijn
en, binnen het huidige economische model, geen perspectief hebben op herstel, waardoor het
beëindigen van hun leven een noodzakelijke afweging wordt. Ook komt het voor dat (pasgeboren)
dieren met voor de dierhouder ongewenste eigenschappen weinig waarde hebben. Gehouden
dieren zijn voor hun welzijn volstrekt afhankelijk van degene die ze houdt. Dierhouders zijn
wettelijk verplicht dieren de zorg te bieden die ze redelijkerwijs behoeven (artikel 1.3 Wet dieren).
Daar hoort ook een verantwoord beleid bij ten aanzien van dieren waarvan om uiteenlopende
redenen het leven, eerder dan voorzien, moet worden beëindigd. Het besluit om dergelijke dieren
voortijdig te doden is een problematisch, maar noodzakelijk onderdeel van onze zorg voor dieren.
In de recent verschenen zienswijze over het doden van dieren (RDA 2022) concludeert de RDA
dat de vanzelfsprekendheid van het doden van dieren momenteel ter discussie staat, maar niet
in alle gevallen als problematisch of onwenselijk wordt beschouwd. Het is een handeling die om
meer aandacht en discussie vraagt, zowel met betrekking tot de handeling zelf als tot bestaande
houderijsystemen en praktijken die nopen tot het doden van dieren.
1.2 Vragen van de minister
De minister wil graag dat de Raad zich uitspreekt over de euthanasie van zorgbehoevende dieren
en hij heeft daarom de RDA om een zienswijze gevraagd.
De kernvraag die ons daarbij is voorgelegd, is hoe een verantwoord euthanasiebeleid voor
zorgbehoevende dieren er uit zou kunnen zien. Een verantwoord euthanasiebeleid geeft volgens
de minister weloverwogen en inzichtelijke antwoorden op de volgende vragen:
I. Wat zijn relevante criteria in het besluitvormingsproces rondom euthanasie van zorgbehoevende
dieren?
II. Welke belangen- en waardenoverwegingen spelen een rol in de afweging om tot euthanasie
over te gaan?
III. Hoe kan de praktijk de transparantie vergroten in het kader van verantwoord ondernemen, met
oog voor zowel dier als dierhouder?
In nauwe samenhang met bovenstaande vragen werkt Wageningen Livestock Research in het
kader van beleidsondersteunend (BO) onderzoek in opdracht van het ministerie van LNV aan de
volgende kennisvragen:
i) welke criteria zijn van belang om de afweging in het besluitvormingsproces rondom euthanasie
van zorgbehoevende dieren te onderbouwen, inclusief het ontwikkelen van beslisondersteuners
voor verschillende diersoorten;
ii) over welk kennis- en ervaringsniveau dient men te beschikken wanneer men een dier
euthanaseert;
iii) aan welke technische eisen dient een dodingsmethode te voldoen ter borging van het
beschermen van het dier bij het doden en ter borging van de veiligheid van de gebruiker.
RDA.0223.021
DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 8
Alles bij elkaar heeft het ministerie van LNV behoefte aan een handreiking voor beleid voor een
weloverwogen en inzichtelijke besluitvorming ten aanzien van euthanasie van zorgbehoevende
dieren en voor de mogelijkheden en middelen waarover de dierhouder moet kunnen beschikken
voor een optimale uitvoering ervan.
Kort gezegd wordt de RDA gevraagd naar een meer overkoepelende, beleidsmatige insteek met
aandacht voor het communicatieve aspect en gaat het beleidsondersteunend onderzoek aan de
slag met de technische kant. Doel van deze zienswijze is dan ook om antwoorden te geven op de
vragen die de minister de RDA heeft gesteld. In de kern gaat het om duidelijke criteria voor het
besluit tot euthanasie, het coherent kunnen beoordelen van de noodzaak hiervan en een heldere
publieke verantwoording.
1.3 Relatie met eerdere zienswijzen
De vraag van de minister raakt aan onderwerpen die recent in drie eerdere zienswijzen door de
RDA aan de orde zijn gesteld. Als eerste noemen we de zienswijze ‘Zorg voor het jonge dier’ (RDA
2021). Daarin doet de RDA aanbevelingen om de sterfte van jonge dieren, zoveel als mogelijk
is, terug te dringen. Evenwel is ook gesteld dat zelfs bij de beste zorg, sterfte nooit helemaal is
te voorkomen. Met name wordt erop gewezen dat er bijvoorbeeld jonge dieren zijn die er door
genetische afwijkingen, verwonding of ziekte zo slecht aan toe zijn, zonder perspectief op herstel,
dat voortijdige beëindiging van hun leven onvermijdelijk is. Ook wordt gewezen op pasgeboren
dieren die voor de dierhouder niet de gewenste eigenschappen (geslacht, erfelijke aanleg, uiterlijk)
hebben waardoor ze van weinig of geen waarde zijn. Geconcludeerd wordt dat dit in allerlei
dierhouderijsystemen voor komt, bij allerlei dierhouders en bij alle diersoorten.
Eveneens relevant in dit verband is als tweede de zienswijze ‘Doden van dieren aan het licht’.
Daarin wordt onder andere geconcludeerd dat het doden van dieren morele vragen oproept en
dat dit steeds minder als vanzelfsprekend geaccepteerd wordt (RDA 2022). Het doden van dieren,
zo concludeert de RDA (RDA 2022), vraagt om meer aandacht en meer debat over zowel de
uitvoering van de handeling, als over systemen en praktijken die tot het doden van dieren leiden.
Dit debat wordt noodzakelijk geacht om het ongemak over het thema weg te nemen, inclusief
belemmeringen voor ontwikkelingen op het terrein van preventie, zorgvuldige afweging en
verantwoorde uitvoering. De wettelijke zorgplicht brengt immers niet alleen de zorg voor het leven
van dieren met zich mee, maar ook de verantwoordelijkheid voor het beperken van het doden van
dieren en het maken van een zorgvuldige afweging voor het besluit tot doden.
Om enigszins structuur aan te brengen in de uiteenlopende redenen om dieren te doden, ontwierp
de RDA (RDA 2022) de volgende indeling:
• Doden om lijden te beëindigen;
• Doden van dieren die niet aan het beoogde doel voldoen;
• Doden om overlast te voorkomen of te beheersen;
• Doden in het kader van ziektebestrijding;
• Doden voor menselijk nut.
Vanwege de breedte van het thema zijn in de zienswijze ‘Doden van dieren aan het licht’ (RDA 2022)
niet alle onderwerpen inhoudelijk behandeld. Ze dient als opmaat voor een breder debat over het
doden van dieren met als doel om tot zorgvuldige, transparante afwegingen te komen en het welzijn
van dieren bij het doden te verbeteren.
Een vergelijkbaar betoog geldt ook voor de zienswijze ‘Zorg voor het jonge dier’. Ook in die zienswijze
is voortijdige sterfte van jonge dieren in de breedte besproken, waardoor ook de zienswijze ‘Zorg
voor het jonge dier’ als onderliggend aan deze zienswijze over euthanasie moet worden beschouwd.
RDA.0223.021
DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 9
Tenslotte, als derde, dient de zienswijze ‘Dierwaardige veehouderij’ te worden genoemd. In de
zienswijze ‘Dierwaardige veehouderij’ wordt een lans gebroken voor een transitie naar vormen
van veehouderij waarin dieren meer kwaliteit van leven ervaren (‘a life worth living’), waar grenzen
gesteld worden aan het aanpassen van het dier via fokkerij en er meer aandacht is voor de eigen
belangen van het dier. Relevant is ook de vraag welk niveau van sterfte acceptabel is, met name
daar waar het dierhouderijsysteem zelf het terugdringen van sterfte in de weg staat. Om het even
welke oorzaak hier precies aan ten grondslag ligt en ongeacht of het zieke, kwetsbare dieren betreft
die sterven of gezonde dieren die voortijdig worden gedood omdat er geen bestemming voor kan
worden gevonden. Fundamenteler nog is de vraag in hoeverre een bedrijfsvoering levensvatbaar
moet worden geacht als er structureel gezonde dieren worden geboren, waaraan om economische
redenen geen dierwaardig bestaan kan worden geboden. Of, als dieren ziek worden of niet meer
winstgevend zijn, niet in een dierwaardig bestaan kan worden voorzien. Dit roept zelfs de vraag
op in hoeverre de zorgplicht de zorg voor dergelijke dieren nu al niet voorschrijft. De transitie naar
een dierwaardige veehouderij zal volgens de RDA integraal, gezamenlijk met alle stakeholders en
met een heldere regie van de overheid in gang moeten worden gezet. Recent is daartoe de start
gemaakt1. In de systeemdiscussie over toekomstbestendige, dierwaardige veehouderij verdient de
kwestie van sterk gespecialiseerde rassen en foklijnen expliciet te worden besproken.
Wij beschouwen de zienswijzen ‘Doden van dieren aan het licht’ en ‘Zorg voor het jonge dier’ als
onderliggend aan de scherper afgebakende vragen die ons door de minister zijn gesteld betreffende
euthanasie van dieren die extra zorg behoeven. Deze vragen worden in deze zienswijze nader
uitgewerkt.
Tegelijkertijd lopen we ook tegen kwesties aan, die niet op korte termijn kunnen worden opgelost,
omdat deze gerelateerd zijn aan fundamentele keuzes, onlosmakelijk verbonden met gangbare
systemen voor dierlijke productie. Deze ‘systeemvragen’ dienen volgens de Raad expliciet een plek
te krijgen in de gesprekken over het convenant Dierwaardige Veehouderij, als opmaat voor een
vervolg over dierwaardige dierhouderij voor andere bedrijfsmatige praktijken.
1
Convenant voor een dierwaardige veehouderij | Nieuwsbericht | Rijksoverheid.nl
RDA.0223.021
DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 10
2. Achterliggende zorgen
In dit hoofdstuk wordt het doden van zorgbehoevende dieren kort toegelicht, te beginnen met de
maatschappelijke kritiek op de dodingspraktijk en situaties waarin dit schuurt. Vervolgens wordt het
voortijdig doden van dieren kort beschreven vanuit het perspectief van de burger en vanuit het perspectief
van de dierhouder.
2.1 Dodingspraktijk en dierhouderij
Dieren worden voor uiteenlopende doeleinden gehouden, in sterk van elkaar verschillende
praktijken en situaties. Ook worden zij om heel verschillende redenen gedood. Wel geldt algemeen
als uitgangspunt dat het doden, inclusief voorbereidingshandelingen zoals vervoer en het hanteren
van dieren, gepaard dient te gaan met zo weinig mogelijk pijn, spanning of lijden (EU-Verordening
1999/2009).
De maatschappelijke kritiek spitst zich veelal toe op de vraag of, gelet op het doel en de
omstandigheden van het geval, het doden van dieren wel noodzakelijk is. In vervolg daarop gaat
het erom of bij de dodingshandelingen voldoende zorgvuldigheid wordt betracht, of voldoende
kennis en vaardigheid aanwezig is en of gebruik wordt gemaakt van de beste, nieuwste methodes.
Belangrijke kritiek geldt dodingsmethoden, die onvoldoende zijn gebaseerd op de actuele stand
van kennis, techniek en vaardigheden en daardoor onnodige pijn, spanning of lijden opleveren. De
kritiek appelleert bovendien aan het voortbestaan van onvolkomenheden in de bedrijfsvoering en/
of het houderijsysteem, waardoor er te vaak incidenten optreden, aan economische druk op het
dodingsproces en aan incidenten bij dodingen. Tegelijkertijd kan een dodingsmethode negatieve
gevoelens bij mensen oproepen, terwijl de methode op zichzelf technisch gezien met zo weinig
mogelijk pijn, spanning of lijden gepaard gaat.
Nieuwe vormen van kritiek richten zich niet alleen op bestaande dodingspraktijken en de
verbetering daarvan, maar ook op de bestaande dierhouderijpraktijken zelf. De legitimatie daarvan
wordt geheel of op belangrijke onderdelen in twijfel getrokken. Die kritiek lijkt voort te komen uit
veranderende opvattingen over dieren en de morele status van het dier. Afhankelijk van het doel
waarvoor dieren gehouden worden en de voor- en nadelen die wij mensen van dieren ondervinden,
spelen bij de afweging om het leven van dieren actief te beëindigen telkens andere belangen en
waarden een rol. Dat betekent ook dat het belang van het dier met een wisselend complex van
belangen van mensen moet wedijveren.
2.2 Het individuele dier binnen het bedrijf
In deze zienswijze stellen we de zorg voor het individuele dier centraal. Dat houdt in dat dieren
onnodig pijn, spanning of lijden bespaard moet worden en er uitzicht dient te zijn op een leven
volgens wettelijke minimumnormen. Ondanks het streven naar een dierwaardige veehouderij is
dat op dit moment de absolute ondergrens. Moet een dier gedood worden, dan dient dat conform
het wettelijk kader te gebeuren, op verantwoorde wijze en met respect voor het dier. Het beëindigen
van een dierenleven is niet vanzelfsprekend maar ook geen taboe.
De RDA is van mening dat het besluit om een individueel dier voortijdig te doden weloverwogen
genomen dient te worden, op basis van heldere criteria en op inzichtelijke wijze. Elk geval
staat op zichzelf, elke situatie is weer anders en vraagt om een eigen afweging. Per geval zijn
er verschillende waarden in het geding, die onderling zorgvuldig moeten worden afgewogen.
Daarbij zijn de belangen van het dier niet automatisch ondergeschikt aan die van de mens. De
verantwoordelijkheid voor een zorgvuldige totstandkoming en correcte uitvoering van een besluit
RDA.0223.021
DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 11
tot voortijdige beëindiging van het leven van een individueel dier ligt volgens de RDA primair bij de
eigenaar. Deze wordt geacht daarvoor zo nodig deskundige hulp in te roepen. Degene die het dier
doodt, moet adequaat opgeleid en bekwaam zijn, en dient te beschikken over de juiste toegestane
middelen.
Bij bepaalde diersoorten heeft de dierenarts wettelijk gezien het monopolie op het gebruik van de
voor doding benodigde middelen. Het komt voor dat een dierenarts desgevraagd weigert om het
leven van een dier voortijdig te beëindigen. Ook het omgekeerde komt voor, een dierhouder die het
advies van de dierenarts om tot doding over te gaan niet wil opvolgen. We moeten ons afvragen
wie er in zo’n situatie uiteindelijk beslist en wat de gevolgen daarvan zijn voor het dier. De RDA
adviseert te overwegen of in dergelijke gevallen in het belang van het dier een verplichting tot een
‘second opinion’ een oplossing biedt. Hieronder volgt een aantal categorie II situaties die zich in
de praktijk voordoen, waarin zulke verschillen van inzicht kunnen optreden.
• Er zijn vormen van bedrijfsmatige dierhouderij waarbij de houder gezonde dieren, omdat
zij ongeschikt zijn voor het realiseren van het beoogde doel, wil (laten) doden, bijvoorbeeld
incidentele seksfouten en agressieve asielhonden met niet te corrigeren gedragskenmerken.
• In de gangbare vleesvarkenshouderij kan aangescherpt toezicht op transportwaardigheid ertoe
leiden dat biggen die voor het overige gezond zijn, maar bijvoorbeeld een navelbreuk hebben,
voortijdig worden gedood om te voorkomen dat ze later alsnog ongeschikt worden geacht
voor vervoer. Terwijl onder aangepaste omstandigheden dieren met een intacte navelbreuk wel
vervoerd en geslacht zouden kunnen worden.
• Er zijn vormen van bedrijfsmatige dierhouderij waarin de kosten van een adequate behandeling van
een dier en/of de benodigde inspanning dusdanig groot zijn dat de houder voortijdige beëindiging
van het leven van een dier uit oogpunt van een duurzame bedrijfsvoering overweegt. Voorbeelden
zijn te lichte, kwetsbare biggen, immobiele dieren en dieren met chronische aandoeningen.
• Er zijn vormen van bedrijfsmatige opvang van dieren die op enig moment kampen met een
tekort aan opvangcapaciteit en/of dieren in opvang hebben die niet herplaatsbaar blijken.
• Er zijn vormen van bedrijfsmatige dierhouderij waarbij voortplanting wordt beschouwd
als essentieel onderdeel van het natuurlijk gedrag van dieren en/of noodzakelijk is voor de
instandhouding van een gezonde dierpopulatie. Indien jongen niet nodig zijn voor vervanging,
qua genetische aanleg geen bijdrage kunnen leveren aan het fokprogramma en niet kunnen
worden uitgeplaatst, ontstaat er een overschot aan dieren dat op het moment dat de situatie
zich voordoet enkel kan worden beheerst door dieren te doden (in het Engels ‘population
management euthanasia’).
2.3 Opvattingen van het publiek
Er zijn verschillende redenen om dieren voortijdig op het bedrijf te doden en niet alle daarvan zijn
even controversieel. Het minst controversieel is het doden van een dier in zijn eigen belang, om het
bij gebrek aan vooruitzicht op herstel ernstig en/of langdurig (verder) lijden te besparen (categorie
I). In publieksonderzoek (De Cock Buning et al. 2012) is specifiek gevraagd naar de legitimatie om
dieren te doden. Het doen ophouden van lijden zag vrijwel iedereen (94%) als de belangrijkste
legitimatie. Een dier dat een gevaar voor de mens vormt mocht om die reden volgens ruim acht
van de tien (84%) respondenten gedood worden. Veel minder steun was er in dit onderzoek voor
het doden van dieren die hun functie niet meer kunnen vervullen (11%) of overtollig zijn (7,4%), of
als de kosten van de dierenarts te hoog oplopen (5,7%).
Deze bevindingen werden bevestigd in recenter publieksonderzoek in opdracht van de RDA. Uit dit
onderzoek (Kantar Public 2018) bleek dat meer dan 83% van de respondenten ernstig en uitzichtloos
lijden van een dier een legitieme reden vindt om dieren te doden. Nauwelijks instemming (8%)
daarentegen was er met het doden van een gezonde hond of kat ‘als je daar als eigenaar vanaf
RDA.0223.021
DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 12
zou willen’. Bijna de helft (47%) van de respondenten had bezwaar tegen het doden van (oudere)
productiedieren die niet langer van economisch nut zijn (Kantar Public 2018). Een vergelijkbaar
aandeel (51%) vond het niet aanvaardbaar om in een dierentuin, asiel of opvangcentrum dieren
te doden waarvoor geen plaats is en waarvoor binnen een half jaar geen goede bestemming is
gevonden. Overigens vond ongeveer de helft (48%) van de respondenten dat vlees eten een
basisbehoefte is die het slachten van dieren rechtvaardigt. Eén op de vijf Nederlanders was het
daarmee oneens.
De RDA concludeert uit bovenstaande publieksonderzoeken dat het voortijdig doden van dieren uit
economische overwegingen (categorie II) bij het publiek waarschijnlijk beduidend problematischer
ligt dan het doden om dieren lijden te besparen (categorie I).
In geval van ziekte of pijnlijke lichamelijke afwijkingen die het dier ernstig belemmeren zonder
reëel diergeneeskundig perspectief op herstel, is doden in het belang van het dier geboden. De
Europese regelgeving over het doden van dieren die gehouden worden voor de productie van
voedsel of andere dierlijke producten stelt aan de ethische plicht om dieren die pijn lijden te doden
als randvoorwaarde dat het verlichten van de pijn economisch onhaalbaar is (EU-Verordening
1099/2009). Daarmee lijkt niet zozeer het doden van dieren om ze uit hun lijden te verlossen een
punt van discussie, maar vooral wat economisch haalbaar is om de pijn te verlichten, ongeacht of
het productiedieren, gezelschapsdieren of dierentuindieren betreft. Een afweging tussen kosten en
baten speelt altijd mee wanneer besloten moet worden of een dier voortijdig moet worden gedood.
Wanneer lijden zonder reëel perspectief op herstel niet kan worden voorkomen en een
leven volgens minimaal de wettelijke normen niet kan worden geboden, is een adequaat
euthanasiebeleid van cruciaal belang. Ouweltjes et al. (2020) bijvoorbeeld, pleitten in hun analyse
van de aard en omvang van vroege sterfte bij biggen voor een goed euthanasieprotocol waarmee
onnodig lijden van pasgeboren, weinig levenskrachtige biggen kan worden voorkomen. Een
dergelijk dodingsbeleid mag er echter niet toe leiden dat voorbijgegaan wordt aan bedrijfs- of
systeemgebonden oorzaken die tot relatief veel voortijdig doden van dieren leiden. Te denken valt
hierbij aan factoren als het veel te jong spenen en of verplaatsen van dieren. In dit soort gevallen
zijn bedrijfs- of systeemaanpassingen nodig om de noodzaak tot het voortijdig doden van dieren
terug te dringen. Een vraagstuk dat, zoals eerder aangegeven, volgens de RDA in de besprekingen
over het convenant Dierwaardige Veehouderij nadrukkelijk een plek moet krijgen.
2.4 Gewetensnood bij dierhouders
Het voortijdig doden van bijvoorbeeld varkens blijkt voor dierverzorgers emotioneel belastend,
afhankelijk van de mate waarin kan worden vastgesteld dat het dier ziek is of pijn heeft en niet
zal herstellen (Matthis 2004). Eenzelfde spanning ervaren dierverzorgers op melkveebedrijven
indien besloten moet worden om het leven van een koe voortijdig te beëindigen (Román-Muñiz et
al. 2021). De verantwoordelijkheid om dieren zo goed mogelijk te verzorgen verhoudt zich in het
algemeen slecht met het moeten besluiten dieren voortijdig te doden. Reeve et al. (2005) noemen
dat de ‘caring-killing paradox’ waar dierverzorgers, in hun geval in centra waar dieren worden
opgevangen, op enig moment mee geconfronteerd kunnen worden.
Dat voortijdig doden als onderdeel van populatiemanagement ook in de dierentuinwereld bij
dierverzorgers tot verdeelde reacties kan leiden (Powell en Ardaiolo 2016) en dat er al jaren een
maatschappelijke discussie is over het doden van eendagshaantjes, onderstreept dat het doden van
dieren op niet-diergeneeskundige gronden een controversieel en vaak emotioneel en moreel beladen
onderwerp is. Ook de manier waarop het doden gebeurt doet ertoe. Vooral als het gepaard gaat met
geweld kan dit door dierverzorgers als bijzonder onaangenaam worden ervaren (Leary et al. 2020).
RDA.0223.021
DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 13
Uit de studie van Powell en Ardaiolo bleek ook dat mensen die de dieren dagelijks verzorgden,
meer moeite hadden met het voortijdig doden van dieren dan managers en programmaleiders die
niet dagelijks met dieren in contact kwamen. Programmaleiders gaven duidelijk prioriteit aan het
beheer van de populatie, waar dierverzorgers het individuele dier vooropstelden. Bewustwording
van het feit dat voortijdig doden als managementmaatregel in hun dierentuin werd toegepast
bleek de acceptatie hiervan te verhogen.
In de ‘Staat van het Dier’ (RDA, 2019) constateerde de RDA dat Nederlanders de afgelopen
decennia een andere houding ten opzichte van dieren zijn gaan aannemen. Ze ontwikkelden meer
respect voor dieren en inbreuken op dierenwelzijn worden tegenwoordig minder gemakkelijk
geaccepteerd. Steeds meer mensen beschouwen dieren als partners in de zin van deelgenoten
aan ons leven, medebewoners van onze planeet en onderdelen van eenzelfde ecosysteem. Deze
veranderende houding leidt ertoe dat er minder nadruk ligt op het voldoen aan basisbehoeften, en
meer op een ‘life worth living’ (kwaliteit van leven) voor het dier (RDA 2021a). Die veranderende
socio-culturele attitude vraagt een terughoudender opstelling bij het voortijdig doden van dieren, in
het bijzonder waar dit systematisch gebeurt en op niet-diergeneeskundige gronden. Dat betekent
primair dat er gezocht moet worden naar alternatieven en dat, als het niet anders kan, besluiten
tot het voortijdig doden van dieren steeds tijdig en zorgvuldig moeten worden genomen, op basis
van heldere criteria.
RDA.0223.021
DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 14
3. Afbakening
Zoals in de eerdere zienswijze Doden van dieren aan het licht is geschetst, is het doden van dieren
een enorm breed thema. Het verzoek van de minister vergt dan ook nadere inkadering. De RDA
heeft zichzelf daarom de volgende vier vragen gesteld:
• Wat verstaan we onder zorgbehoevend?
• Hoe verhoudt dit begrip zich tot dierwaardige veehouderij?
• Wat bedoelen we precies met euthanasie?
• Welke dierpraktijken nemen we in beschouwing?
Hieronder wordt toegelicht hoe we gekomen zijn tot antwoorden op deze vragen. We krijgen
daarmee een scherper beeld van het eigenlijke probleem waarmee ook mogelijke handvatten
worden geboden om het daadwerkelijk aan te pakken.
3.1 Wat verstaan we onder zorgbehoevend?
Nergens in de Wet dieren staat aangegeven wat onder ‘zorgbehoevend’ moet worden verstaan.
Het is dan ook aan de Raad om deze term nader te duiden. Bij mensen wordt gesproken van
‘zorgbehoevend’ als een persoon nauwelijks of niet meer in staat is om voor zichzelf te zorgen,
waarbij dit substantieel gebrek aan zelfredzaamheid langdurig is. Gehouden dieren zijn echter
altijd beperkt zelfredzaam en behoeven per definitie levenslang zorg van mensen. Ze worden
door mensen gevoed, gedrenkt en van onderdak voorzien en beschermd tegen ziektes en
predatoren. De term ‘zorgbehoevend’ vergt in deze zienswijze daarom een andere duiding. In
deze zienswijze reserveert de RDA de term ‘zorgbehoevend’ voor dieren die van de individuele
dierhouder een dermate, extra inspanning vragen waardoor deze dieren, binnen het huidige
economische model, redelijkerwijs geen perspectief kan worden geboden op een bestaan dat
voldoet aan de wettelijke minimumeisen.
Er zijn grosso modo twee categorieën van omstandigheden waaronder het voortijdig (eerder dan
de bedoeling is) doden van zorgbehoevende dieren aan de orde is:
I. Het dier dient in zijn eigen belang onmiddellijk uit zijn lijden te worden verlost omdat:
• het is uitbehandeld en de situatie verslechtert;
• het ernstig letsel heeft opgelopen, verregaand is verzwakt of in een toestand verkeert van
hevige pijn, spanning of stress waardoor het zich niet langer zelfstandig kan verplaatsen en/
of in de eigen groep kan handhaven;
II. Het dier wordt om bedrijfseconomische redenen en bij gebrek aan een economisch haalbare
alternatieve bestemming voortijdig gedood omdat:
• de inspanningen, de kosten en/of de tijd benodigd voor herstel uitstijgen boven wat
redelijkerwijs nog van de individuele houder van het dier kan worden verlangd;
• het dier, al dan niet na behandeling en herstel, niet of niet langer geschikt is voor het doel
waarvoor het aanvankelijk werd gehouden en niet herplaatst kan worden, of ingezet voor een
andere bestemming.
Tot de categorie I behoren dieren waarbij naar de overtuiging van de dierhouder, al dan niet na
raadpleging van een deskundige, sprake is van ernstige welzijnsschade als gevolg van ondraaglijke
ziekte, verwondingen of beperkingen, zonder uitzicht op herstel. Dit houdt onder andere in dat
er naar de huidige diergeneeskundige maatstaven geen twijfel bestaat over de diagnose en een
daarop gebaseerde, voor het dier uiterst sombere prognose, dat voorts vaststaat dat behandeling
zinloos is en dat het staken van een eventueel lopende diergeneeskundige behandeling daarom
RDA.0223.021
DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 15
gerechtvaardigd is. Hieronder vallen bijvoorbeeld ook dieren die als gevolg van een stalbrand
door de inademing van hete rook en/of schadelijke gassen onherstelbare ademhalingsproblemen
hebben opgelopen of direct door het vuur ernstig zijn aangetast, net als dieren die door toedoen
van andere dieren, waaronder soortgenoten, dermate zijn toegetakeld dat herstel uitgesloten is.
Bij dat laatste valt bijvoorbeeld te denken aan een kip die door koppelgenoten tot bloedens toe en
onherstelbaar is verwond, een ranglage melkgeit die onder de sociale druk van haar soortgenoten
en de door hen veroorzaakte, onherstelbare verwondingen dreigt te bezwijken of een schaap in
de weide dat door een wolf onherstelbaar is verwond. In dit soort situaties blijft de dierhouder
maar één optie over: het leven van het betreffende dier zo snel en zo pijnloos mogelijk (laten)
beëindigen, om het uit zijn lijden te verlossen.
Naast dieren die op het bedrijf waar ze worden gehouden ziekte, verwondingen of beperkingen
oplopen, behoren ook dieren die dit onheil tijdens of na transport naar het slachthuis treft tot deze
categorie. Het gaat dan om dieren die bij aankomst op het slachthuis zulk ernstig letsel hebben, of
dusdanig zijn verzwakt of gestrest, dat zij niet langer zelfstandig en zonder ernstig lijden de route
kunnen afleggen van het losbordes via de wachtruimte naar de plek waar ze worden bedwelmd
en gedood. In dergelijke situaties mag bij aankomst op het slachthuis niet worden gedraald, maar
worden de dieren onmiddellijk onder toezicht gedood. Hetzelfde geldt voor dieren die verderop in
het traject door het slachthuis in zo’n toestand terechtkomen.
Niet beslist ‘zorgbehoevende’ dieren in de strikte definitie die de Raad hier hanteert, maar dieren
waarbij het besluit om ze voortijdig te doden geheel of gedeeltelijk op economische gronden
berust behoren tot categorie II. Dit betreft dieren waarbij behandelen, doorbehandelen of verder
voorzien in de benodigde (extra) verzorging, huisvesting of voeding dermate inspanningen vraagt,
dat de kosten die daarmee gemoeid zijn redelijkerwijs niet van de houder gevraagd kunnen
worden. Dit betreft onder andere (gezonde, jonge) dieren die niet ondraaglijk lijden, maar die
niet, of niet langer, over eigenschappen beschikken die essentieel zijn voor het doel waarvoor ze
door de houder bestemd zijn, al dan niet na behandeling en herstel. Denk hierbij aan asielhonden
met niet te corrigeren gevaarlijke gedragskenmerken die uiteindelijk niet herplaatsbaar zijn, of
aan bij geboorte te lichte en kwetsbare biggen, die vaak sterven, een structurele groeiachterstand
oplopen of ziek worden en anderen besmetten. Ook ééndagshaantjes, seksfouten en kwenen van
op eierproductie geselecteerde kippenlijnen zijn voorbeelden, net als dierentuindieren die vanwege
hun sekse of afstamming onbruikbaar zijn voor fokprogramma’s, en waar ter plaatse noch elders
ruimte voor gevonden kan worden.
3.2 Hoe verhoudt dit begrip zich tot dierwaardige dierhouderij?
Onder categorie II valt ook het routinematig doden van jonge dieren, zoals dat in de huidige
praktijk bij eendagshaantjes voorkomt. Dit staat op gespannen voet met de erkenning van de
intrinsieke waarde van het dier en roept in onze samenleving steeds meer vragen op. Over de
moraliteit van het doden van dergelijke dieren lopen de meningen sterk uiteen. Of mensen vinden
dat dieren gedood mogen worden, en onder welke voorwaarden, hangt onder andere samen met
hun fundamentele visie op de verhouding tussen mens en dier, in relatie tot het ecosysteem. De
Raad vindt het niet passen om, gelet op het lopende gesprek over een nadere concretisering van
dierwaardige veehouderij2, de ‘systeemproblematiek’ vanwege de complexiteit en de noodzaak
tot fundamentele veranderingen in deze zienswijze te behandelen. De ‘systeemproblematiek’
met voortijdige doding, zoals deze zich voor kan doen in de context van andere bedrijfsmatige
dierhouderijen, zoals dierentuinen, komt aan bod in specifiek op die praktijken toegesneden
2 Convenant voor een dierwaardige veehouderij | Nieuwsbericht | Rijksoverheid.nl
RDA.0223.021
DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 16
andere zienswijzen van de Raad (zoals de Zienswijze ‘Dierentuin van de toekomst’, die momenteel
wordt voorbereid). Niettemin hecht de Raad eraan om het voortijdig doden van gezonde, veelal
jonge dieren om economische redenen hier wel te benoemen, vanwege de noodzaak om hiervoor
werkbare oplossingen te zoeken. Primair zal alles erop gericht moeten zijn om te voorkomen dat
dergelijke dieren hoe dan ook ‘ontstaan’, ook al zal dat nooit helemaal lukken. Een goed voorbeeld
daarvan vindt de RDA de ontwikkeling van technieken waarmee het geslacht van een kuiken in
een vroeg stadium in het broedei kan worden vastgesteld. Broedeieren van legrassen waarin
mannelijke embryo’s in ontwikkeling zijn worden dan verder niet uitgebroed. Op deze wijze kan
worden voorkomen dat er haantjes worden geboren die niet geschikt zijn voor de vleesproductie
en daarom vrijwel standaard direct na uitkomst uit het ei worden gedood. Wereldwijd kan
geslachtsbepaling van het embryo in het ei het voortijdig doden van 6,5 miljard eendagshaantjes
voorkomen. Het kost uiteraard tijd om deze techniek te perfectioneren en overal in te voeren.
De RDA is van mening dat, waar systeemaanpassingen het ontstaan van relatief grote aantallen
‘ongeschikte’ dieren kunnen beperken, afspraken hierover thuis horen in het convenant2 over de
ontwikkeling naar een dierwaardige veehouderij. Het betreft hier immers veranderingen die diep
ingrijpen in de huidige houderijsystemen, de verantwoordelijkheid van individuele spelers in de
dierlijke productieketen overstijgen en een omslag vragen in het huidige efficiency denken. De
veranderingen die daarvoor nodig zijn, dienen zorgvuldig te worden overwogen en geleidelijk te
worden doorgevoerd. Daarmee valt deze discussie buiten de scope van deze zienswijze, ook al
raakt deze aan de vraag van de minister.
Waar het de veehouderij betreft, zullen de afspraken in het convenant over Dierwaardige Veehouderij
dus nadrukkelijk ruimte moeten bieden voor de vraag hoe in de toekomst kan worden voorkomen
dat de wijze waarop productiedieren worden gefokt en gehouden, onlosmakelijk verbonden raakt
met het voortijdig doden van gezonde, jonge dieren. Zonder deze systeemdiscussie uit de weg
te willen gaan, vindt de Raad deze, vanwege de implicaties voor toekomstige systemen, het best
passen in de nadere uitwerking van dierwaardige veehouderij. Daarmee zal de bespreking van
categorie II in deze zienswijze beperkt blijven tot incidentele gevallen van het voortijdig doden
van dieren die niet, of niet langer, geschikt zijn voor het doel waarvoor ze aanvankelijk werden
bedoeld. Overwegingen die daarbij spelen zijn hun negatieve effect op bijvoorbeeld de veiligheid,
de volksgezondheid, het efficiënt gebruik van hulpbronnen of een rendabele bedrijfsvoering.
3.3 Wat valt onder euthanasie?
Het woord euthanasie is afgeleid van de Griekse termen eu, dat goed betekent en thanatos, dat
dood betekent (AVMA 2020). Euthanasie betekent dus letterlijk het zorgdragen voor een goede
dood. In die zin is er in theorie nauwelijks verschil tussen euthanasie bij dieren en het doden van
dieren voor de bedrijfsmatige productie van dierlijke producten. Voor het laatste, en overigens ook
voor andere gehouden dieren, stelt het Besluit houders van dieren3, artikel 1.12, immers dat bij het
doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten de dieren elke vermijdbare vorm van
pijn, spanning of lijden moet worden bespaard. Zowel bij euthanasie als bij het doden van dieren
voor voedselproductie wordt dus gestreefd naar een ‘goede dood’.
In de uitvoeringspraktijk zijn er evenwel significante verschillen. Deze betreffen de mate waarin het
te doden dier pijn, lijden en spanning kan worden bespaard, de plaats waar het dier wordt gedood,
de minimale leeftijd waarop een dier van een bepaalde soort gedood wordt, de aard en schaal
van het dodingsproces, de eventuele noodzaak om het dier te verbloeden en de bestemming van
3 https://wetten.overheid.nl/BWBR0035217/2021-11-01
RDA.0223.021
DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 17
het dode dier. Om te worden geslacht moeten dieren als regel vanaf het primaire bedrijf vervoerd
worden naar een daarvoor ingericht slachthuis, waar na ontladen, verplaatsen, bedwelmen en
verbloeden van het dier de dood intreedt. Tijdens al deze handelingen worden dieren onvermijdelijk
tot op zekere hoogte blootgesteld aan pijn, spanning of lijden. Euthanasie vindt daarentegen veelal
plaats in de ‘thuisomgeving’ van het dier. Geslachte dieren – na hun dood karkas genoemd - zijn
bestemd voor menselijke consumptie, terwijl het via euthanasie gedode dier – kadaver genoemd
- wordt aangeboden voor destructie of, zoals met kadavers in dierentuinen kan gebeuren, als voer
voor carnivoren dient.
Een tussencategorie wordt gevormd door productiedieren die zijn verongelukt op het
veehouderijbedrijf en daardoor niet langer geschikt zijn voor transport naar het slachthuis
(NVWA 2021). Als het dier op dat moment gezond is, mag het op het veehouderijbedrijf
worden bedwelmd en verbloed (noodslachting), waarna het karkas, mits geschikt gebleken voor
menselijke consumptie, naar het slachthuis mag worden vervoerd. Ook dieren die bij aankomst
op het slachthuis onvoldoende mobiel blijken om op eigen kracht de slachtlijn te bereiken, kunnen
een vorm van noodslachting ondergaan. Ze worden dan direct bij uitladen bedwelmd en gedood,
waarna het karkas, indien slachtwaardig, in de slachtlijn wordt ingevoegd. Is het karkas niet
slachtwaardig, dan volgt destructie.
Euthanasie kan niet worden gedefinieerd als doden gericht op minimaal lijden, omdat dan ook het
doden van een dier in zijn slaap of het op snelle, pijnloze wijze doden van dieren voor voedsel als
euthanasie zou gelden (Yeates 2010). Deelen en Meijboom (2021) noemen vier centrale kenmerken
van euthanasie bij dieren:
1. Een bewust besluit om tot doden over te gaan;
2. Doden zonder vermijdbare pijn, spanning of lijden;
3. De intentie om in het belang van het dier te handelen door (verder) lijden te voorkomen;
4. Het vaste voornemen om bij een belangenconflict het belang van het dier te laten voorgaan.
De eerste twee punten zijn ook op slachten van toepassing, het verschil met euthanasie zit
daarmee in de laatste twee. Yeates (2010) vat deze kernachtig samen en definieert euthanasie als
‘doden, uitsluitend in het belang van het dier’. In deze zienswijze volgt de RDA deze definitie en
beschouwt uitsluitend het doden van zorgbehoevende dieren om ze uit hun lijden te verlossen
als euthanasie. Euthanasie wordt door de Raad gezien als een verbijzondering van het voortijdig
doden van dieren en betreft enkel en alleen de actieve levensbeëindiging bij dieren die behoren tot
de hiervoor gedefinieerde categorie I.
Het woord euthanasie ontleent zijn betekenis vooral aan de toepassing bij mensen en staat voor
actieve levensbeëindiging op verzoek van de patiënt zelf (zie Van Dale 14e druk). Maar anders dan bij
mensen, is er bij euthanasie van dieren geen enkele sprake van overwegingen van zelfbeschikking
of van wilsbekwaamheid. De Raad pleit daarom voor een zorgvuldiger taalgebruik en stelt voor om
bij dieren in plaats van euthanasie en naar analogie van noodslachting, de term ‘nooddoding’ te
hanteren. Nood, omdat er onder dwang van de omstandigheden geen andere oplossing mogelijk
is dan dieren uit hun lijden te verlossen. Bij dieren in categorie II spreken we niet van nooddoding,
maar van voortijdig doden.
RDA.0223.021
DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 18
3.4 Welke dierpraktijken nemen we in beschouwing?
In deze zienswijze richten we ons uitsluitend op de bedrijfsmatige dierhouderij. Dit sluit aan
bij de aangenomen motie van Kerstens en Moorlag4 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019 – 2020,
28973, Toekomst veehouderij nr. 229) die ervoor pleit dat “vanuit het oogpunt van dierenwelzijn
de best beschikbare, legale technieken als routinemethode op bedrijven worden gebruikt.” De
motie is gericht op het bereiken van een praktische vertaling van het wettelijk handelingskader, een
zorgvuldige en inzichtelijke afweging ter plekke wanneer op een bedrijf een dier voortijdig moet
worden gedood, en een pijnloze, zachtzinnige uitvoering van het proces.
Voor het doden van dieren die gefokt of gehouden worden voor de productie van levensmiddelen,
wol, huiden, pelzen of andere producten bestaan Europese regels (EU-Verordening 1099/2009).
Dat geldt ook voor het ruimen van groepen dieren. Maar deze tot productiedieren beperkte blik
voldoet niet, want de noodzaak om zorgbehoevende dieren voortijdig te doden doet zich ook
voor op bedrijven waar dieren niet voor productie worden gehouden. Een tweede argument
is dat juist in de bedrijfsmatige dierhouderij een besluit tot voortijdig doden veelal meer zal
worden beïnvloed door economische overwegingen dan door een hechte emotionele relatie
tussen houder en dier. Ook al is dat laatste ook niet helemaal uitgesloten. Ten derde ligt er voor
bedrijven een maatschappelijk belang om hun besluit inzichtelijk te maken en er helder over te
kunnen communiceren. Bovenstaande overwegingen zijn voor de Raad reden om te focussen op
bedrijfsmatig gehouden dieren.
De bedrijfsmatige dierhouderij omvat in elk geval de volgende dierpraktijken:
1. Het houden, vermeerderen en fokken van voor productie doeleinden gehouden dieren, inclusief
insecten en vissen;
2. Manegebedrijven;
3. Slachthuizen, inclusief het transport er naar toe;
4. Dierentuinen;
5. Stads- en kinderboerderijen;
6. Dierenasielen en andere opvangcentra voor dieren;
7. Bedrijven waar gezelschapsdieren worden gefokt.
Deze niet uitputtende opsomming laat goed zien hoe rijk geschakeerd het veld van dierpraktijken
en situaties is waarbinnen het voortijdig doden van dieren aan de orde komt. Ze vormt voldoende
achtergrond waartegen de vragen van de minister tegen het licht gehouden moeten worden. Om
het beeld nog verder te verhelderen sluiten we in deze zienswijze de volgende dierpraktijken en
situaties uit:
• Alle dieren die volgens wettelijke verplichtingen gedood moeten worden, zoals bijvoorbeeld het
geval is bij ruimingen bij aangifteplichtige infectieziekten. De verplichting geeft immers aan dat
de afweging op grond waarvan dieren voortijdig gedood zullen worden al is gemaakt;
• Particulier gehouden huis- en hobbydieren, omdat de afweging wordt gemaakt in een totaal
andere situatie. Een besluit tot voortijdig doden komt bij de particuliere houder incidenteel aan
de orde en wordt veelal meer beïnvloed door een sterke emotionele band tussen mens en dier;
• Niet gehouden dieren, omdat daar recent door de Minister expliciet aandacht aan is besteed5.
• Proefdieren, omdat deze onder het regime van de Wet op de Dierproeven vallen, waarbinnen een
lange traditie bestaat van het afwegen van het doden van proefdieren.
4 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28973-229.html
5 https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2021/06/21/kamerbrief-bij-rapport-dodingsmethoden-toepasbaarin-wildopvangen-door-niet-dierenartsen
RDA.0223.021
DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 19
4. Afweging van waarden en belangen
Vraag minister:
Welke belangen- en waardenoverwegingen spelen een rol in de afweging om tot euthanasie over te gaan?
Enige tijd geleden presenteerde de RDA een afwegingsmodel (figuur 1) voor morele vraagstukken
met betrekking tot dieren (RDA 2015). Daarin vormen vigerende maatschappelijke opvattingen,
gebaseerd op intuïties, principes en feiten, en de relevante, actuele wetenschappelijke kennis
de achtergrond waartegen waarden worden gespiegeld en belangen worden gewogen. In dit
hoofdstuk gaan wij nader in op de waarden en belangen die bij het besluit tot euthanasie bij dieren
een belangrijke rol spelen.
Figuur 1: Afwegingskader voor beleidsbeslissingen met Q-koorts als voorbeeld (uit RDA (2015) ‘One Health, een
afwegingskader voor beleidsbeslissingen’).
Afwegingskader
Fundamenteel morele vragen, zoals:
Concrete beleidsafweging voor verschillende
handelingsalternatieven
• Mag je dieren doden?
Wetenschappelijke kennis
(relevant en actueel)
• Hoe weeg je diergezondheid
af tegen humane gezondheid?
Fundamentele vooronderstellingen
Bijvoorbeeld over het vaccineren of doden van
dieren als middel om een uitbraak te stoppen
Levert een objectief en realistisch beeld van
handelingsalternatieven
Potentieel moreel dilemma
Maatschappelijke moraal
Breed gedragen en gebaseerd op:
• Intiuïties • Principes • Feiten
Hoe bepaal je het evenwicht tussen een
hoeveelheid preventief geruimde dieren en de
mate van gevaar voor de volksgezondheid?
Bijvoorbeeld ten aanzien van het doden van dieren
of het belang van de volksgezondheid
Dilemma’s die ondanks de afweging
blijven bestaan
Om handelingsalternatieven te beoordelen aan de
hand van maatschappelijke en ethische opvattingen
Volksgezondheid
Inherente waardigheid
Autonomie
Publieke opinie
Maatschappelijke impact
Welzijn
Dier
Mens
Economische waarde
Wettelijk kader
Relationele waarde
Culturele waarde
Relevante waarden
Relevante waarden uit de drie
domeinen die in de eindafweging
moeten worden meegenomen
Landschapsinrichting
Intrinsieke
waarde
Biodiversiteit
Instrumentele
waarde
Gezondheid
dierpopulatie
Verontreiniging
Ecosysteem
Als inspiratie gebruiken wij hiervoor de maatschappelijke opvattingen over het doden van dieren
en gesprekken met deskundigen uit uiteenlopende bedrijfsmatige dierhouderijpraktijken waarin
zorgbehoevende dieren voortijdig worden gedood. Deze lopen uiteen van veehouderij en slachthuis
tot manegebedrijven, dierentuinen en opvangasielen. De waarden en belangen die we aan deze
RDA.0223.021
DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 20
praktijken ontlenen, spiegelen we aan het afwegingsmodel voor morele vraagstukken zoals dat
door de RDA wordt gehanteerd (RDA 2015).
4.1 Waarden en belangen
Het doden van zorgbehoevende dieren is niet vanzelfsprekend en behoeft steeds legitimatie.
Hierbij zal een afweging gemaakt moeten worden tussen de belangen van het dier, de belangen
van de mens en andere gerechtvaardigde belangen als die van het ecosysteem (zie figuur 1). Naast
belangen spelen waarden een rol. Waarden geven weer wat een persoon, een organisatie of een
samenleving nastrevenswaardig vindt. Ze zeggen iets over wat op dat moment moreel juist of
wenselijk wordt geacht (ELI 2012). Veelal zijn dit immateriële zaken die we kunnen verwoorden in
kernachtige begrippen als respect, rechtvaardigheid, autonomie, dierenwelzijn of volksgezondheid.
Belangen zijn maatgevend voor het gewicht (het belang) dat aan bepaalde waarden wordt
toegekend. Bij belangen wordt eerder gedacht aan meetbare, van waarden afgeleide zaken
als winstgevendheid, marktpositie, belastingdruk of opleidingsmogelijkheden. Belangen zijn
verbonden met een individu, een groep of de maatschappij als geheel. Een belang is instrumenteel
gericht op een doel; mensen hebben ergens belang bij omdat het hen voordeel oplevert. Over
een waarde kan niet onderhandeld worden, over een belang wel. Een belang kun je opgeven, een
waarde niet (ELI 2012). Waarden kunnen in de loop der tijd echter wel opkomen of verdwijnen.
Op zoek naar meer inzicht in de rechtvaardiging voor het houden van dieren zijn waarden die
dit legitimeren breed geïnventariseerd door het toenmalige ministerie van Economische Zaken,
Landbouw & Innovatie, samen met het Ethiek Instituut van de Universiteit Utrecht (ELI 2012).
Inhoudelijk heeft dit werk onder andere zijn weerslag gekregen in het One Health afwegingskader
van de RDA (RDA 2015). Als eerste kwam de autonomie van de mens naar voren, de vrijheid om
onze eigen (morele) keuzes te maken en om zelf te bepalen hoe we met onszelf, anderen en de
wereld omgaan. Deze vrijheid van het individu wordt alleen ingeperkt als de uitoefening ervan
inbreuk maakt op de vrijheid van een ander. De RDA stelt vast dat het dier ook steeds vaker
als ‘een ander’ wordt gezien. Daarnaast is onderscheid aangebracht tussen waarden gerelateerd
aan het doel waarvoor de mens dieren houdt, waarden gerelateerd aan het dier en overige waarden
gerelateerd aan neveneffecten van het houden. Wij nemen dit onderscheid als startpunt voor het
bespreken van waarden en belangen die in het geding zijn bij het besluit om het leven van dieren
voortijdig te beëindigen.
4.2 Waarden gerelateerd aan de mens
Met het bedrijfsmatig houden van dieren hebben mensen als doel melk, vlees, eieren, wol of
huiden te produceren of diensten als recreatie en opvang te leveren. Hierbij speelt de balans
tussen kosten en baten, zowel in materiële als immateriële zin, een belangrijke rol. Zonder
een duurzaam positief bedrijfsresultaat en een ‘license to operate’6 wordt een bedrijf immers
in haar voortbestaan bedreigd. Ondernemers zullen zich daarom inspannen om de kosten zo
veel mogelijk te beperken en de opbrengsten waar mogelijk te verhogen. Daarbij pogen ze om
hun verankering in de samenleving, hun maatschappelijke legitimatie en hun verbinding met
stakeholders te behouden en te versterken. Een positief bedrijfsresultaat en een ‘license to
operate’ zijn belangen die samenhangen met uiteenlopende, belangrijke waarden van mensen als
geluk, welzijn en gezondheid, identiteit, voedselzekerheid, respect voor dieren en biodiversiteit.
Dat dieren ten behoeve van de productie van vlees soms jong worden gedood (vleeskuikens: 6-8
6
Goedkeuring van de samenleving om als bedrijf de beoogde activiteiten te (blijven) doen.
RDA.0223.021
DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 21
weken; melkgeitenbokjes: 4-5 weken; vleesvarkens 6 maanden; vleeskalveren 6 tot 12 maanden),
is in ons land wettelijk toegestaan, mits het doden zonder onnodige pijn, opwinding of lijden
geschiedt. Die voorwaarde komt voort uit waarden die gerelateerd zijn aan het dier.
4.3 Waarden gerelateerd aan het dier
Al meer dan 40 jaar wordt in onze samenleving de intrinsieke waarde van het dier als voelend
wezen erkend en als uitgangspunt voor overheidsbeleid gehanteerd (CRM 1981). Dat betekent dat
het welzijn, de gezondheid en de integriteit van dieren als zodanig belangrijke waarden zijn (RDA
2017). Het tegengaan van pijn, spanning en lijden bij dieren en het bieden van adequate zorg vloeit
daaruit als een verplichting voort. Precies daarom zijn er wettelijke eisen gesteld aan het doden
van dieren: om hen onnodig leed te besparen.
In zijn reflectie op mogelijke oorzaken van onze verlegenheid met het doden van dieren stelt Haring
(RDA 2022) onder meer de vraag of het doden van dieren voor ons problematisch is omdat het
gepaard gaat met dierenleed. Niet per se, beredeneert hij, want ook het snel en pijnloos doden van
een dier is voor ons problematisch. Wel speelt dierenleed een rol. Niet voor niets wordt immers bij
euthanasie een gezelschapsdier in slaap gebracht alvorens een dodelijke injectie te ontvangen. En
niet voor niets is er forse maatschappelijke weerstand tegen het onbedwelmd slachten van dieren.
Onze verlegenheid met het doden van dieren houdt volgens Haring (RDA 2022) waarschijnlijk
in belangrijke mate verband met respect voor het leven als zodanig. Voor het leven van ons
mensen, maar ook voor dat van dieren. Het doden van dieren is voor ons volgens Haring vooral
problematisch omdat het onherroepelijk is, ons pijnlijk confronteert met de betrekkelijkheid van het
leven, ook dat van onszelf, en dit als zodanig vergaand relativeert. Dat spoort niet met de huidige
trend waarbij wij ons persoonlijk leven steeds belangrijker zijn gaan vinden, met zelfontplooiing,
de vrijheid om eigen keuzes te maken en zelfbeschikking als kernwaarden. Onze gewetensnood bij
het doden van dieren wordt nog versterkt als kwetsbare dieren in grote aantallen, nutteloos en op
gewelddadige wijze worden gedood. Het leven van dieren kunnen we niet lichtvaardig beëindigen;
dieren respectloos ‘afdanken’ als waardeloze materie stuit bij veel mensen gevoelsmatig op grote
bezwaren.
Zoals gezegd, naast een intrinsieke waarde die losstaat van het belang voor de mens, hebben
dieren voor de mens een instrumentele én een affectieve waarde (Serpell 2004). De laatste twee
zijn bepalend voor de relatie die mensen met dieren hebben, maar kunnen op gespannen voet
staan met de intrinsieke waarde van dieren. Waar het ene dier door de houder uit eigenbelang
in het hart wordt gesloten, wordt het andere vanuit datzelfde eigenbelang juist meer op afstand
geplaatst. Uit voorzorg, als bescherming, omdat wij mensen geen dieren kunnen eten waar
we van houden. Daar raakt ons geweten van in de war. Een konijn dat zich laat aaien op een
kinderboerderij vertegenwoordigt naast zijn intrinsieke waarde voor de bezoekers vooral een
affectieve waarde. Hoe anders ligt dat voor een konijn dat wordt gehouden voor de bedrijfsmatige
productie van konijnenvlees. Zo’n konijn heeft naast een intrinsieke waarde voor de houder
vooral een instrumentele waarde. Wanneer wij proberen de wereld door de ogen van het konijn te
bezien, voelen wij ons bij deze ongelijke behandeling bijzonder ongemakkelijk. Toch doet dezelfde
inconsequentie zich ook voor bij de relaties die wij als mensen onderling onderhouden. Voor
onze partner, onze kinderen of onze vrienden zijn wij immers bereid meer offers te brengen dan
voor willekeurige vreemden; de relatie is allesbepalend. Dat ontkennen lukt ons niet. Waarden
gerelateerd aan het dier worden daarmee in belangrijke mate gekleurd door de relatie die wij ermee
onderhouden.
RDA.0223.021
DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 22
4.4 Overige waarden
Bij de afweging om dieren voortijdig te doden spelen niet alleen waarden die gerelateerd zijn aan
mens en dier een rol. Er zijn vaak ook andersoortige factoren in het spel. Gevaar, bijvoorbeeld. Het
komt voor dat een agressieve, gevaarlijke hond niet zo getraind kan worden dat de gevaarzetting
beheersbaar is, terwijl hij (landelijk) niet herplaatsbaar is. Zo’n hond zal voortijdig worden gedood
om de veiligheid van mensen en andere dieren niet in gevaar te brengen.
Een andere factor is overtolligheid. Soms ontstaat in een dierentuin onbedoeld een overschot aan
dieren. Of en welke dieren in zo’n geval gedood worden, hangt af van het geslacht van het dier, de
genetische waarde ervan voor de instandhouding van een gezonde, genetisch voldoende diverse
populatie, de mogelijkheden voor aanwending als voedseldier en de ruimte die de dierentuin heeft,
respectievelijk de mogelijkheden om het dier op een verantwoorde wijze op een locatie elders te
herplaatsen.
Een derde factor is het ontbreken van geschikte eigenschappen. Dat kennen we bijvoorbeeld van
biggen met knikruggen (kyfose), biggen en puppy’s die bij geboorte te licht en te kwetsbaar zijn
en kwenen, seksfouten en haankuikens in de legpluimveehouderij. Afgezien van het feit dat deze
dieren economisch gezien vaak een negatieve waarde vertegenwoordigen, nemen zij de plaats in
van dieren met een gunstiger toekomstperspectief en vragen ze minimaal dezelfde verzorging en
voeding. Uit oogpunt van een verantwoord gebruik van schaarse grondstoffen en hulpbronnen,
kan het aanhouden van deze dieren minder gewenst geacht worden. Kwetsbare dieren worden
bovendien eerder ziek, vragen dan meer medicatie en vergroten in geval van infecties de kans dat
ook andere dieren besmet raken.
Al deze factoren beïnvloeden in voorkomende gevallen een eventueel besluit tot doden van
zorgbehoevende dieren ten gunste van individuen die minder inbreuk maken op waarden
gerelateerd aan neveneffecten.
RDA.0223.021
DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 23
5. Relevante criteria in het
besluitvormingsproces
Vraag minister:
Wat zijn relevante criteria in het besluitvormingsproces rondom euthanasie van zorgbehoeven
dieren?
In dit hoofdstuk bespreken we de maatstaven die relevant zijn bij de afweging om het leven
van dieren voortijdig, snel en pijnloos te beëindigen. We putten hiervoor uit het voorgaande
hoofdstuk en uit de contacten met praktijkdeskundigen. Mede gezien het verschil in
maatschappelijke acceptatie bespreken we gevallen waarin het belang van het dier overheerst
(categorie I) en die waarin andere belangen voor gaan (categorie II) apart.
5.1 Categorie I: Het dier dient uit zijn lijden te worden verlost
In elke praktijk waar dieren worden gehouden komt het voor dat besloten moet worden om een
zorgbehoevend dier door nooddoding uit zijn lijden te verlossen. Het is in het belang van het
dier om zijn leven snel en pijnloos te beëindigen. Zo’n besluit tot nooddoding komt aan de orde
bij ernstig lijden zonder uitzicht op herstel en wordt bijna altijd op diergeneeskundige gronden
genomen. Het gebeurt bij katten, konijnen en andere dieren in asielen, in opvangcentra, op
manegebedrijven en stads- en kinderboerderijen, in de veehouderij en zelfs bij slachtdieren op
weg naar hun eindbestemming.
Ondervindt een dier ernstig ongerief of beperkingen vanwege pijn, uitdroging, verzuring, ernstig
neurologische uitval, gevoelloosheid of bewusteloosheid en kunnen die niet op korte termijn
verholpen worden en biedt behandeling geen uitzicht op herstel, dan is een snelle en pijnloze
beëindiging van het leven de ultieme invulling van onze zorgplicht. Criteria die maatgevend zijn
om tot laten inslapen te besluiten zijn:
• Niet zelfstandig kunnen voorzien in basislevensbehoeften (eten, drinken, ademhalen, ontlasten,
mobiliteit);
• Ernstig mentaal of fysiek lijden, onvoldoende mobiliteit;
• Slechte of onzekere herstelprognose, geen verbetering binnen een redelijke termijn, geleidelijke
degradatie (ouderdom), behandeling niet (meer) mogelijk;
• Aanhoudende gedragsproblemen waar het dier zelf onder lijdt, verstoord sociaal gedrag,
automutilatie, apathie, buitensporige angstigheid;
• Pasgeboren zoogdierjong dat niet door de moeder wordt geaccepteerd en waarvoor geen
alternatief beschikbaar is.
In al deze situaties is het de plicht van de dierhouder om het leven van een dier zo snel en pijnloos
mogelijk te (laten) beëindigen. Dit is in het belang van het dier en daarover is in onze samenleving
vrijwel geen discussie. Een grote meerderheid (83%) vindt ernstig en uitzichtloos lijden een
legitieme reden om een dier te euthanaseren (Kantar Public 2018). Daarbij maakt het nauwelijks
iets uit om welke dierpraktijk het gaat; het belang van het dier geeft de doorslag.
Daar waar sprake is van ernstig en onherstelbaar lijden, is een snelle en pijnloze dood veruit te
verkiezen boven een pijnlijk en dieronwaardig bestaan. Dat laat onverlet dat het om een voor
de dierhouder soms erg lastig besluit gaat, bijvoorbeeld uit respect voor het leven van een
dier, of vanwege religieuze of emotionele bezwaren. Maar ook omdat men met het dier graag
het voorgenomen doel had willen realiseren, omdat de voor euthanasie benodigde hulpmiddelen
RDA.0223.021
DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 24
ontbreken, omdat men geen energie en nutriënten wil verspillen (‘alles voor niets geweest’), of
vanwege de kosten van een beroep op de dierenarts. Al deze tegenkrachten kunnen de onzekerheid
over het besluit vergroten en uitstel of zelfs afstel in de hand werken, waardoor het dier onnodig lijdt.
5.2 Categorie II: Inspanningen en kosten zijn economisch niet haalbaar
Soms kunnen dieren onder de heersende randvoorwaarden uitsluitend met bovenmatige
inspanning en/of tegen aanzienlijke kosten in leven worden gehouden. Dit geldt bijvoorbeeld voor
dieren met chronische aandoeningen die levenslang een zo intensieve behandeling vragen dat de
benodigde inspanningen en kosten door de eigenaar niet zijn op te brengen en/of een duurzaam
bedrijfsresultaat bedreigen. De RDA vindt dat in de eerste plaats het ‘ontstaan’ van dergelijke dieren
altijd zo veel mogelijk moet worden voorkomen. Waar in de huidige dierpraktijken desondanks toch
dit soort dieren ‘ontstaan’ sluit de vigerende wetgeving niet uit dat de kosten-baten analyse kan
prevaleren. Op termijn zal echter naar een duurzame oplossing moeten worden toegewerkt.
Los van de inbreuk op de intrinsieke waarde van het dier, wordt zo’n besluit mede bepaald door
de instrumentele en affectieve waarde voor de dierhouder en de maatschappelijke acceptatie van
het besluit als zodanig. Dat impliceert een per vorm van bedrijfsmatige dierhouderij verschillende
handelingsruimte, die met name afhangt van de aard en duur van de relatie met het dier en van
de mogelijkheid om het dier te vervangen (kosten, gelijkwaardigheid). Criteria die voor dieren uit
categorie II maatgevend zijn om tot voortijdig doden te besluiten zijn:
• Het dier is pasgeboren en te weinig levenskrachtig en/of de moeder kan niet alle jongen
grootbrengen, en er is geen economisch haalbaar alternatief;
• Het dier vormt een gevaar voor de omgeving, het is economisch niet haalbaar om de gevaarzetting
beheersbaar te houden en het dier is (landelijk) niet herplaatsbaar;
• Het dier heeft voor het doel ongeschikte eigenschappen, binnen een redelijke termijn is er geen
alternatief doel en plaatsing elders mogelijk, of alleen tegen economisch gezien zodanige kosten
dat dit redelijkerwijs niet van de eigenaar gevraagd kan worden.
Allereerst moet zo veel mogelijk voorkomen worden dat dergelijke dieren ‘ontstaan’, al zal dat niet
altijd lukken en kan het nodig zijn om daarvoor gangbare houderijsystemen kritisch tegen het licht
te houden. Seksfouten en kwenen bij opfokhennen zijn bijvoorbeeld niet altijd te voorkomen, net als
te lichte biggen uit grote tomen en mannelijke jongen in dierentuinen die niet in fokprogramma’s
bruikbaar zijn. In die situaties is het de plicht van de dierhouder om mogelijke alternatieven
(behandeling, extra inspanning, ander doel, andere locatie) te onderzoeken. De haalbaarheid
van zo’n ‘plan B’ moet binnen een gestelde, per geval verschillende termijn vaststaan. Bij een
pasgeboren, weinig levenskrachtige big bijvoorbeeld, zal in het belang van het dier immers sneller
gehandeld moeten worden dan bij een pasgeboren Chinese muntjakbok in een dierentuin die
door zijn moeder wordt gezoogd maar waarvoor binnen het fokprogramma geen ruimte is. En
als er sprake is van structureel veel voortijdig doden van jonge dieren dan moet aan die structuur
wat gedaan worden, bijvoorbeeld door de fokdoelen bij te stellen naar minder en robuustere
jongen, of door bijvoorbeeld de leeftijd van spenen en verplaatsing, te veranderen. Binnen deze
categorie passen ook de ongewenste eendagshaantjes van legpluimveerassen. In dit geval werkt
het bedrijfsleven aan alternatieven die voorkomen dat ze überhaupt geboren worden, dan wel dat
ze na geboorte een herbestemming in de productie van vlees krijgen.
Eenzelfde oplossingsrichting zien we bij melkgeiten die worden doorgemolken opdat niet elke geit
ieder jaar aflamt waardoor er minder boklammeren worden geboren. Een oplossing is ook om de
bokjes tot een leeftijd van 4-5 weken op het bedrijf groot te brengen en vervolgens te slachten. Omdat
het doden van dieren voor voedsel, ook al zijn ze jong, vooralsnog op redelijk wat maatschappelijk
draagvlak kan rekenen, is er daarmee een oplossing voor de op een melkgeitenbedrijf onbruikbare
boklammeren die toch worden geboren. Boklammeren zijn een onvermijdelijk onderdeel van de
RDA.0223.021
DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 25
melkgeitenhouderij, daarom dient een eventueel verlies op het grootbrengen van de bokjes in het
totale bedrijfsresultaat te worden verdisconteerd.
Stads- en kinderboerderijen met overtollige dieren van soorten die ook voor productie mogen
worden gehouden, zoals geiten, konijnen en kippen, kunnen deze afvoeren voor de slacht.
Daarmee vindt een eventueel overschot aan dieren een legitieme bestemming in de voedselketen
en doet het surplusdierenprobleem zich niet of in mindere mate voor.
5.3 Belangrijke vragen
De onderstaande vragen kunnen helpen om het gesprek over de noodzaak om dieren voortijdig
te doden enigszins gestructureerd te kunnen voeren. Ze betreffen het dier, de dierhouder en de
samenleving.
Vragen over het dier:
• Is het dier zelfredzaam met betrekking tot eten, drinken, ademen, uitscheiden en mobiliteit?
• Is er sprake van ernstige pijn, ondraaglijk lijden of degradatie (het verloren gaan van geestelijke
of lichamelijke functies)?
• Zijn er adequate behandelmogelijkheden?
• Is er binnen de vooraf gestelde redelijke behandeltermijn voldoende vooruitgang?
• Is er (kans op herstel met) uitzicht op een leven van dat minimaal voldoet aan de wettelijke eisen?
Vragen aan de dierhouder:
• Is behandeling volgens de aanwijzingen van de dierenarts uitvoerbaar en kan dit economisch
gezien redelijkerwijs van de eigenaar worden verlangd?
• Zijn er na herstel en/of in leven laten blijvend extra verzorging, controle, observatie of ondersteunende
maatregelen nodig en zo ja, kan dit economisch gezien redelijkerwijs van de eigenaar worden
verlangd?
• Kan het dier binnen de economische randvoorwaarden voor een bedrijfsmatige dierhouderij de
gewenste bijdrage leveren aan de gestelde doelen? Zo niet, is er een alternatieve bestemming
mogelijk?
• In welke mate is er sprake van gehechtheid aan het dier, is het vervangbaar door een gelijkwaardig
exemplaar?
• Is het probleem inherent aan de bedrijfsvoering of aan de structuur van de sector en wordt er op
het bedrijf of in de sector aan gewerkt om daaraan binnen een redelijke termijn een oplossing
voor te vinden?
Vragen vanuit de samenleving:
• Zijn alternatieve oplossingen voldoende overwogen?
• Wat voor dier betreft het, hoe uniek is het?
• Zijn de afwegingen die gemaakt zijn controleerbaar en inzichtelijk?
• Hoe had het voortijdig doden van het dier kunnen worden voorkomen?
• Moet het karkas worden vernietigd of dient het nog ergens voor?
• Is voortijdig doden gerechtvaardigd/aanvaardbaar? Zo ja, waarom?
• Kortom: Is het besluit tot voortijdige doding zorgvuldig genomen?
De antwoorden op bovenstaande vragen zijn eveneens van belang bij de communicatie over hoe
het besluit om een dier voortijdig te doden tot stand is gekomen.
RDA.0223.021
DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 26
6. Professionalisering en dialoog
Vraag minister:
Hoe kan de praktijk de transparantie vergroten in het kader van verantwoord ondernemen, met
oog voor zowel dier als dierhouder?
Transparantie en communicatie zijn instrumenten voor democratische controle en maatschappelijke
verantwoording in het belang van de ‘license to operate’. Tegelijkertijd spelen transparantie en
communicatie binnen de verschillende vormen van bedrijfsmatige dierhouderij een belangrijke
rol bij het bespreekbaar maken van het lastige onderwerp van het voortijdig doden van dieren. We
onderscheiden drie lijnen waarlangs deze instrumenten verder ontwikkeld kunnen worden.
Procedurele rechtvaardigheid
Om te voorkomen dat patiënten en zorgverleners bij de verdeling van schaarse zorg zijn overgeleverd
aan willekeur en dat zorgverleners in de lastige positie komen dat zij ad-hoc beslissingen moeten
nemen is het van belang een eerlijke besluitvormingsprocedure voor te bereiden. Een eerlijke en goed
voorbereide procedure vergroot de kans op een eerlijke uitkomst en op de acceptatie van die uitkomst.
Richtlijnen voor procedurele rechtvaardigheid zijn consistentie in de toepassing van standaarden,
onpartijdigheid van besluitvormers, inspraak en akkoord van betrokkenen, waardige behandeling van
betrokkenen, argumenten op basis van accurate informatie, heldere en transparante communicatie,
mogelijkheden voor herziening of correcties en duurzaamheid en uitvoerbaarheid van procedures.
Uit: Code Rood; Verkenning van morele uitgangspunten bij langdurige schaarste in de zorg (Signalering
Ethiek en Gezondheid, 2023)
6.1 Ondersteuning en ketenkwaliteitssystemen
Heldere criteria en protocollen voor het voortijdig doden van dieren helpen dierhouder en
dierenarts zorgvuldig en tijdig tot een besluit te komen. Beslisondersteuners zijn van groot
belang in het kader van procedurele rechtvaardigheid (CEG, 2023; zie kader) en zijn bijvoorbeeld
ontwikkeld voor het voortijdig doden van zorgbehoevende biggen (Anonymous 2020) en varkens
ouder dan 2 maanden (Regiegroep, 2020). Dit zijn waardevolle instrumenten gebleken, net als de
door Stichting AAP opgestelde richtlijnen voor euthanasie. Wat ‘redelijkerwijs’ precies inhoudt, is
afhankelijk van de afweging van diverse waarden en in geval van (ook) economische afwegingen
altijd controversieel. Er zijn immers altijd mensen en/of dieren die nadeel van een bepaalde
keuze kunnen ondervinden. Wat voor een dierhouder ‘redelijkerwijs’ haalbaar is, is als zodanig
vanzelfsprekend het gevolg van politieke keuzes en implicaties daarvan voor de markt. De RDA
wil benadrukken dat de invulling van wat redelijk is, momenteel weliswaar grotendeels gedicteerd
wordt door het huidige economisch systeem, maar dat dat niet noodzakelijk altijd zo zou hoeven
zijn. De invulling van wat redelijkerwijs van de dierhouder gevraagd kan worden, is voor de RDA
een onmisbaar aandachtspunt bij de ontwikkeling van beslisondersteuners. Overeenkomstig de
kernaanbevelingen in ‘Doden van dieren aan het licht’ (RDA 2022), pleit de RDA ervoor om ook
ten behoeve van bedrijfsmatig gehouden dieren in andere diercategorieën en sectoren dergelijk
instrumentarium te ontwikkelen en het gebruik ervan, waar mogelijk, in ketenkwaliteitssystemen
te integreren. De beslisondersteuners, zoals die er nu zijn voor biggen en grotere varkens, gaan
alleen over gezondheid en het onder een bepaald gewicht constateren dat er geen levensperspectief
is. Waar bij het voortijdig doden van dieren ook het economisch argument een rol speelt, stelt de
RDA.0223.021
DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 27
RDA voor om aanvullend maatstaven te ontwikkelen voor wat economisch gezien in redelijkheid
van een dierhouder kan worden verlangd. Door dergelijke beslisondersteuners door onafhankelijke
deskundigen te laten ontwikkelen en regelmatig bij te laten stellen wordt de objectiviteit bevorderd en
kunnen deze bijdragen aan meer transparantie en verantwoording over voortijdig doden van dieren.
Het instrumentarium, dat bestaat uit beslisondersteuners, richtlijnen en protocollen, dient te
berusten op de wetenschappelijke actualiteit en moet desgevraagd het publiek inzicht verschaffen
in de overwegingen die leiden tot het besluit om een dier voortijdig te doden. Het bestaande
kader zal in gezamenlijkheid door stakeholders, overheid en NGO’s, moeten worden herijkt en
waar nodig nader bepaald. Daarbij wordt specifiek aandacht gevraagd voor het voorkomen dat
kwaliteitssystemen perverse prikkels introduceren. Voorkomen moet bijvoorbeeld worden dat
het percentage dieren dat per kwartaal sterft op een bedrijf beschouwd wordt als een belangrijke
indicator voor de kwaliteit van het bedrijfsmanagement. Dat kan er namelijk toe leiden dat dieren die
in aanmerking komen voor voortijdige levensbeëindiging worden ‘doorgeschoven’ naar een volgend
kwartaal of worden verplaatst naar een ander bedrijf, om ongunstige kwartaalcijfers te voorkomen.
In lijn met de kernaanbevelingen in ‘Doden van dieren aan het licht’ (RDA 2022), adviseert de RDA
om het voortijdig doden van dieren op te nemen in het bedrijfsgezondheidsplan, waarmee het
onderwerp vanzelfsprekend een plek krijgt in het gesprek tussen veehouder en dierenarts.
In de RDA zienswijze ‘Zorg voor het jonge dier’ is aanbevolen bedrijfsmatige dierhouders van elkaar
te laten leren door een benchmark op te zetten van relevante kengetallen. In ruil voor hun deelname
dienen ze informatie, begeleiding, scholing en training te kunnen ontvangen die hen helpt gericht
en planmatig aan verbetering te werken. Door dit door een onafhankelijke, ter zake deskundige
organisatie te laten opzetten en verzorgen wint de verantwoording van het voortijdig doden
van dieren aan geloofwaardigheid. Het aldus ontwikkelde instrumentarium zal stellig bijdragen
aan de gewenste vertaling van het wettelijk kader waarbinnen gehandeld moet worden naar een
zorgvuldige en inzichtelijke afweging op het primaire bedrijf en aan een pijnloze, zachtzinnige
uitvoering van een besluit tot voortijdige doding. Daarmee wordt tevens tegemoetgekomen aan
de in hoofdstuk 3 besproken motie van Kerstens en Moorlag.
6.2 Scholing en professionalisering
Het tijdig en op de juiste manier doden van dieren met een ongunstig toekomstperspectief is
een belangrijk onderdeel van goede zorg voor dieren. Uitgangspunten bij de besluitvorming
daaromtrent zijn dat de aandacht uitgaat naar het individuele dier en dat onnodig gedraal
voorkomen wordt. Vakbekwaamheid, kennis en vaardigheid van dierhouders en dierenartsen staan
daarbij natuurlijk centraal, maar een belangrijke uitdaging is om het voortijdig doden van dieren
op het bedrijf bespreekbaar te maken. Het komt voor dat dierenartsen en andere erfbetreders het
lastig vinden om het onderwerp aan te kaarten, uit angst de betreffende dierhouder onbedoeld
te diskwalificeren. Een oplossing voor de toekomst zou kunnen zijn om het voortijdig doden
van dieren expliciet een plek te geven in de curricula van de middelbare, hogere en universitaire
diergerelateerde opleidingen en in programma’s voor na- en bijscholing. Daarbij zou aandacht
besteed moeten worden aan wet- en regelgeving, toegestane methoden, correcte uitvoering en
‘soft skills’ (bijvoorbeeld: Hoe vindt iemand het om een dier te doden? Wat doet dat met iemand?).
Maar ook aan het kritisch bekijken van de huidige systemen en heersende randvoorwaarden, en
hoe deze aangepast zouden kunnen worden om het doden van zorgbehoevende dieren in de
toekomst zo veel als mogelijk is te kunnen voorkómen.
Op deze manier kunnen aankomende professionals in hun opleiding werken aan een eigen set
van normen en waarden, aansluitend op de huidige maatschappelijke ontwikkelingen omtrent de
RDA.0223.021
DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 28
omgang met dieren, en kunnen zij beter worden voorbereid op de omgang met zorgbehoevende
dieren, inclusief de voortijdige levensbeëindiging als onderdeel van zorg.
Specifiek voor de komende generaties dierhouders, fokkerij- en veevoeradviseurs e.d. (MBO, HBO)
en dierenartsen (Faculteit Diergeneeskunde Universiteit Utrecht) dient het onderwijscurriculum
expliciet voldoende aandacht te besteden aan het voortijdig doden van dieren op het bedrijf,
aan het werken met beslisondersteuners, protocollen, richtlijnen en toegestane methoden en
middelen, en aan de communicatie over dit gevoelige onderwerp. Voor in de praktijk werkzame
leden van de relevante beroepsgroepen moet periodieke bijscholing overwogen worden, vergezeld
van een aantekening voor het voldoen aan vakbekwaamheidseisen in het bedrijfsgezondheidsplan.
6.3 Communicatie en dialoog
Het is belangrijk om bij alle communicatie de dierwaardige dierhouderij steeds als uitgangspunt
te gebruiken. Daarbinnen komt een specifiek onderwerp als het voortijdig doden van dieren een
eigen plek toe. Het is een beladen onderwerp dat mensen raakt en gepaard kan gaan met heftige
emoties en sterke morele oordelen, wat ertoe leidt dat bedrijfsmatige dierhouders er vaak enorm
terughoudend over zijn.
Onder mensen die zo’n besluit moeten nemen, maar meer nog bij hen die het moeten uitvoeren,
zien we allerlei vormen en gradaties van gewetensnood. Met name als mensen als gevolg van de
caring-killing paradox grote moeite hebben om dieren uit hun lijden te verlossen, kan uitstelgedrag
een adequate invulling van de zorgplicht frustreren. Zulke aarzelingen kunnen nog worden versterkt
doordat er in onze samenleving stromingen zijn die het doden (en voor productie houden) van
dieren hoe dan ook afwijzen. Sterfte en het voortijdig doden van dieren is echter onlosmakelijk
verbonden met de bedrijfsmatige dierhouderij, is tot op zekere hoogte onvermijdelijk en kan als
gevolg van een waterbedeffect zelfs toenemen7 bij beleid dat beoogt het welzijn van dieren te
verbeteren.
De samenleving wil kunnen vertrouwen op de zorgvuldigheid van het besluitvormingsproces en
de uitvoering ervan. De meesten wijzen het voortijdig doden van zorgbehoevende dieren niet per
definitie af, zolang het om verdedigbare redenen gebeurt. Om het onderwerp in de toekomst beter
bespreekbaar te maken is het van belang dat er meer feitelijke informatie wordt gedeeld, zowel
binnen de dierpraktijken als met het publiek. Zo ontstaat ook vertrouwen. Daarbij zullen niet alleen
de technische aspecten, maar ook de dilemma’s en emoties van het doden van dieren voldoende
aandacht moeten krijgen, net als de wijze waarop een besluit tot voortijdig doden of euthanasie
wordt genomen (Bergstra 2014, pag. 199). Velen vinden het voldoende als ze geïnformeerd worden
dat met protocollen etc. gewerkt wordt die opgesteld zijn door onafhankelijke deskundigen. Voor
hen die meer willen weten adviseren wij informatie via internet te ontsluiten. En voor hen die nog
meer willen weten adviseren wij om hiervoor dialogen te organiseren en open dagen waarop het
onderwerp in de context van de betreffende praktijk besproken wordt. En uiteraard verdient het
aanbeveling om het communicatietraject te integreren in een vergelijkbaar communicatietraject in
het kader van een dierwaardige veehouderij.
7 Als gevolg van aangescherpt toezicht op transportwaardigheid van varkens kunnen varkenshouders bijvoorbeeld
besluiten om biggen met kyfose (knikruggen) of navelbreuken uit voorzorg te doden.
RDA.0223.021
DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 29
7. Conclusies en aanbevelingen
De ons door de minister gestelde vraag was hoe een verantwoord euthanasiebeleid voor
zorgbehoevende dieren er uit zou kunnen zien. Specifiek ging het over wat relevante criteria zijn in
het besluitvormingsproces rondom euthanasie, welke belangen- en waardenoverwegingen spelen
in de afweging om tot euthanasie over te gaan en hoe de praktijk de transparantie kan vergroten
met oog voor zowel het dier als de dierhouder.
De RDA verstaat onder zorgbehoevende dieren, bedrijfsmatig gehouden dieren die, binnen het
huidige economische model, geen perspectief kan worden geboden op een leven volgens wettelijke
minimumnormen. Dat kan zijn omdat de door het dier ervaren pijn en welzijnsschade niet anders
kunnen worden beëindigd dan door het leven van het dier te beëindigen, of omdat er voor de
individuele houder geen economisch haalbare manier geacht wordt te zijn om deze dieren een
leven te bieden dat voldoet aan de wettelijke minimumnormen. Op basis van het voorgaande
komen we dan tot de volgende conclusies:
• De intrinsieke waarde van het dier en aandacht voor een goede omgeving, goede voeding, goede
gezondheid, ruimte voor natuurlijk gedrag en het bereiken van een positieve emotionele staat,
dient in alle gevallen als vertrekpunt voor onze omgang met dieren, ook als het gaat om voortijdig
doden ervan. In afwachting van de verdere ontwikkeling van het maatschappelijk en politiek
debat over wat een duurzame veehouderij behelst, kunnen inbreuken op de bescherming van
het dier bij wet worden toegestaan, afhankelijk van andere belangen en mits voor een redelijk
doel. Op termijn zal echter naar een duurzame oplossing moeten worden toegewerkt;
• In situaties waarin voortijdig doden van dieren uitstijgt boven incidentele gevallen, zal moeten
worden nagegaan of er achterliggende structurele oorzaken zijn en hoe deze zijn op te heffen. Er
zijn dan bedrijfs- of systeemaanpassingen nodig om de noodzaak tot het voortijdig doden van
dieren terug te dringen;
• Er zijn ruwweg twee categorieën zorgbehoevende dieren: (I) Dieren die bij gebrek aan
mogelijkheden om hen op andere wijze uit hun lijden te verlossen, in hun eigen belang voortijdig
moeten worden gedood en (II) dieren waaraan binnen de grenzen van economische haalbaarheid
geen leven volgens minimaal de wettelijke normen geboden kan worden. Dit zijn dieren die
onder de heersende randvoorwaarden voortijdig worden gedood in het kader van een duurzame
bedrijfsvoering en bij gebrek aan een alternatieve bestemming (ander doel). Het voortijdig
doden van dieren in categorie I vatten we onder de term nooddoding. Categorie II behelst het
voortijdig doden van dieren om economische redenen. Nooddoding is een verbijzondering van
voortijdig doden, enkel en alleen in het belang van het dier.
• Bij alle vormen van bedrijfsmatige dierhouderij doet de noodzaak om zorgbehoevende dieren
voortijdig te doden zich op enig moment en om enigerlei reden voor. De RDA vindt het niet
acceptabel om een dier dat ernstig lijdt, en niet zal herstellen, aan zijn lot over te laten en
langzaam uit zichzelf te laten sterven.
• In onze samenleving stemt meer dan tachtig procent van de mensen in met nooddoding –
vaak euthanasie genoemd - van dieren, als dat op voornamelijk diergeneeskundige gronden
noodzakelijk gebeurt (categorie I). De acceptatie lijkt aanzienlijk geringer als het gaat om het
voortijdig doden van dieren om economische redenen (categorie II).
• Per dierpraktijk en per situatie verschillen de waarden en belangen die bij de afweging om dieren
voortijdig te doden in het geding zijn. Ze hangen samen met het doel waarvoor dieren door de
mens worden gehouden (productie, recreatie, opvang), met het dier zelf (intrinsieke waarde),
met de relatie tussen dier en houder (affectieve waarde, instrumentele waarde) en met overige
waarden (beslag op grondstoffen en hulpbronnen, medicatie, arbeid of ruimte en de gevolgen
voor veiligheid en volksgezondheid).
RDA.0223.021
DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 30
• Mensen die moeten besluiten tot het voortijdig doden van dieren, maar meer nog zij die bij
de uitvoering van zo’n besluit betrokken zijn, ervaren verschillende vormen en gradaties van
gewetensnood. Dat kan belemmerend werken op het tijdig nemen en uitvoeren van zo’n besluit.
• Binnen de bedrijfsmatige dierhouderij groeit de aandacht voor het voortijdig doden, de vereiste
zorgvuldigheid waarmee een besluit daartoe wordt genomen en de ermee samenhangende
gevoeligheden in de praktijk en in de samenleving. Er circuleren diverse goede voorbeelden van
beslisondersteuners, richtlijnen en protocollen met behulp waarvan besluiten tot het voortijdig
beëindigen van het leven van zorgbehoevende dieren op zorgvuldige en controleerbare wijze tot
stand kunnen komen en van benchmarken op basis waarvan eventuele bedrijfsmatige of sector
structurele oorzaken geïdentificeerd en aangepakt kunnen worden.
• Zo’n instrumentarium bestaat echter niet voor alle diercategorieën in alle sectoren, en voor zover
ze wel bestaan zijn ze niet altijd toegankelijk en bij iedereen bekend. Ook blijft het bespreekbaar
maken van dit emotioneel beladen onderwerp voor velen lastig.
Het is belangrijk dat het kader waarbinnen tot het voortijdig doden van dieren wordt besloten in
gezamenlijkheid door de overheid, de dierpraktijken en dierenbescherming wordt herijkt. Daartoe
doen wij aan overheid en sectorpartijen de volgende aanbevelingen, als nadere specificatie van
de algemene aanbevelingen in ‘Doden van dieren aan het licht’ (RDA 2022). Deze aanbevelingen
zijn gericht op de huidige dierhouderijsystemen, en op een zo groot mogelijke zorgvuldigheid
aangaande voortijdig doden van dieren daarbinnen.
Doe meer aan preventie
De veranderende positie van het dier in de samenleving en het groeiende ongemak over het doden
van dieren vragen om het voorkomen of tenminste door preventie in aantal verminderen van
besluiten tot doding.
• Sectorpartijen: Zorg in alle vormen van bedrijfsmatige dierhouderij voor voldoende aandacht voor
het individuele dier. Zet sterk in op preventie en voorkom zo veel mogelijk dat er zorgbehoevende
dieren ‘ontstaan’.
• Sectorpartijen: Overdenk waar het voortijdig doden van dieren uitstijgt boven incidentele
gevallen en de noodzaak tot het voortijdig doden van dieren structureel verankerd is geraakt in
houderijsystemen. Ontwikkel daarvoor alternatieven waarmee dit zoveel mogelijk kan worden
teruggedrongen, met als focus het individuele dier.
Begin bij een zorgvuldige afweging
De erkenning van de intrinsieke waarde van dieren maakt dat doden nooit vanzelfsprekend kan zijn.
Elke situatie vraagt om een zorgvuldige afweging, die expliciet maakt welke waarden en belangen
worden meegenomen en hoe het belang van de onderhavige dieren zich daarmee verhoudt.
• Sectorpartijen: Laat onafhankelijke deskundigen beslisondersteuners, richtlijnen en protocollen
ontwikkelen voor alle relevante diercategorieën en iedere vorm van bedrijfsmatige dierhouderij.
Dit niet alleen voor wat betreft het vaststellen of sprake is van ernstig en uitzichtloos lijden, maar
ook voor economische redenen om dieren voortijdig te doden.
• Overheid: Ontwikkel systemen om gegevens van bedrijfsmatige dierhouders voor een
benchmark te verzamelen, in ruil waarvoor zij informatie, begeleiding, scholing en training
kunnen ontvangen om tot verbeteringen te komen. Beleg dit bij een onafhankelijke deskundige
partij om de kwaliteit te borgen en de geloofwaardigheid van het dodingsbeleid te vergroten.
• Sectorpartijen: Zorg dat het voortijdig doden van zorgbehoevende dieren waar mogelijk
opgenomen wordt in ketenkwaliteitssystemen, maar waak ervoor dat daarbij perverse prikkels
ontstaan waardoor dieren onnodig lijden of waardoor te gemakkelijk om economische redenen
voorbij wordt gegaan aan de intrinsieke waarde van het dier.
RDA.0223.021
DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 31
Zorg voor een verantwoorde uitvoering
In alle gevallen dient het doden tijdig en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid te worden
uitgevoerd door vakbekwame mensen. Naast de implementatie van de resultaten van het eerder
vermelde beleidsondersteunend onderzoek, dat tot een stelsel van technische ‘best practices’
moet leiden, adviseren wij het volgende:
• Overheid: Leg de verantwoordelijkheid voor het voortijdig doden van zorgbehoevende dieren bij
de dierhouder die daarvoor afstemt met deskundigen (bv. diergeneeskundigen, gedragsbiologen)
en zorg voor voldoende effectieve ondersteuning bij het nemen van een besluit en bij een pijnloze
en zachtzinnige uitvoering daarvan.
Maak het onderwerp beter bespreekbaar
• Sectorpartijen: Zorg voor een goede communicatie over het voortijdig doden van dieren, deel
informatie hierover binnen de bedrijfsmatige dierhouderij. Organiseer dialogen en open dagen
waarop het onderwerp in de context van de betreffende dierpraktijk bespreekbaar wordt.
• Overheid: Geef het voortijdig doden van dieren expliciet een plek in de curricula van de middelbare,
hogere en universitaire diergerelateerde opleidingen en in na- en bijscholingstrajecten en besteed
daarbij aandacht aan wet- en regelgeving, preventie, zorgvuldige ethische afweging, toegestane
methoden, correcte uitvoering en ‘soft skills’.
RDA.0223.021
DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 32
Bronnen
Anonymous. 2020. Beslisondersteuner Zorgbehoevende Biggen. Anoxia BV, Centre for Sustainable
Animal Stewardship en Faculteit Diergeneeskunde, Putten/Utrecht.
Bergstra, Tamara J. 2014. Pig Husbandry in a Changing Social and Economic Environment: Societal
Attitudes, Farm Economics and Animal Welfare. Wageningen: Wageningen University & Research.
CEG. 2023. Code Rood: Verkenning van Morele Uitgangspunten Bij Langdurige Schaarste in de Zorg.
Den Haag.
De Cock Buning, Tj., Pompe, V., Hopster, H. en C. de Brauw. 2012. Denken over Dieren: Dier En
Ding, Zegen En Zorg. Amsterdam. https://edepot.wur.nl/212210.
CRM. 1981. Rijksoverheid En Dierenbescherming. Den Haag.
Deelen, E., en F.L.B. Meijboom. 2021. “Killing in Plural? On Animal Life Assessments by
Veterinarians and the Role of Euthanasia.” : 255–60.
ELI. 2012. Eindverslag Project Rechtvaardiging Voor Het Houden van Dieren. Ministerie van
Economische zaken, Landbouw en Innovatie, Den Haag.
Kantar Public. 2018. In opdracht van de Raad voor Dierenaangelegenheden De Staat van Het Dier.
Amsterdam. https://mijn.govunited.nl/blg-221895.pdf.
Steven, L. et al. 2020. AVMA Guidelines for the Euthanasia of Animals: 2020 Edition.
Matthis, S. 2004. “The People Perspective of Euthanasia.” North Carolina Healthy Hogs Seminar.
NVWA. 2021. Regels over Noodslachtingen Voor Praktiserende Dierenartsen. Utrecht.
Ouweltjes, W., J.C. Verkaik, en H Hopster. 2020. Vroege Sterfte van Biggen, Kalveren En
Melkgeitenlammeren. Wageningen.
Powell, D. M. en M. Ardaiolo. 2016. “Survey of U.S. Zoo and Aquarium Animal Care Staff Attitudes
Regarding Humane Euthanasia for Population Management.” Zoo biology 35(3): 187–200.
Raad van de Europese Unie. 2009. VERORDENING (EG) Nr. 1099/2009 van de Raad van Europa
(24 September 2009) Inzake de Bescherming van Dieren Bij Het Doden. Brussel.
RDA. 2015. One Health , Een Afwegingskader Voor Beleidsbeslissingen. Raad voor Dierenaangelegenheden,
Den Haag.
RDA. 2017. Denkkader Dierenwelzijn. Raad voor Dierenaangelegenheden, Den Haag.
RDA. 2021a. Dierwaardige Veehouderij. Raad voor Dierenaangelegenheden, Den Haag.
RDA. 2021b. Zorg Voor Het Jonge Dier; Naar Meer Aandacht Voor Het Individuele Dier En Minder
Sterfte. Raad voor Dierenaangelegenheden, Den Haag.
RDA. 2022. Doden van Dieren Aan Het Licht. Raad voor Dierenaangelegenheden, Den Haag.
Reeve, C.L, S.G Rogelberg, C. Spitzmüller en N. DiGiacomo. 2005. “The Caring-Killing Paradox:
Euthanasia-Related Strain Among Animal-Shelter Workers’.” J. of Applied Social Psychology 35(1):
119–43.
Regiegroep Beslisondersteuner Varkens. 2020. Beslisondersteuner Zorgbehoevende Varkens. Centre
for Sustainable Animal Stewardship, Utrecht.
Román-Muñiz, I.N. et al. 2021. “Dairy Caretaker Perspectives on Performing Euthanasia as an
Essential Component of Their Job.” Animals 11(2): 1–15.
Schukken, Y.H., J.C.M. Van Trijp, en H. Hopster. 2019. Staat van Het Dier: Beschouwingen En Opinies
over de Verschuivende Relatie Tussen Mens En Dier in Nederland. Raad voor Dierenaangelegenheden,
Den Haag.
Serpell, J. A. 2004. “Factors Influencing Human Attitudes to Animals and Their Welfare.” Animal
Welfare 13(SUPPL.): 145–51.
Yeates, James. 2010. “Ethical Aspects of Euthanasia of Owned Animals.” In Practice 32(2): 70–73.
RDA.0223.021
DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 33
Samenstelling van de raad
De Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) is een onafhankelijke raad van deskundigen
die de staatssecretaris van Economische Zaken gevraagd en ongevraagd adviseert over
multidisciplinaire vraagstukken op het gebied van dierenwelzijn en diergezondheid. De RDA
bestaat uit wetenschappelijke experts en praktijkdeskundigen die op persoonlijke titel, zonder last
of ruggespraak, zitting hebben in de Raad.
Dit rapport kan geciteerd worden als: RDA, Raad voor Dierenaangelegenheden (2023). Doden van
zorgbehoevende dieren. Den Haag, Nederland. 46 pp.
De RDA bestond op 1 November 2022 uit de volgende leden:
Prof. dr. J.J.M. van Alphen
Prof. dr. M.F.M. Langelaar
Dr. ir. G.B.C. Backus
Dr. L.J.A. Lipman
J.P. van den Berg
Drs. F.E. Rietkerk
W.T.A.A.G.M. van den Bergh
Mr. C.W. Ripmeester
Dr. J.J.L. Candel MA
Prof. dr. ir. T.B. Rodenburg
Drs. H.R. Chalmers Hoynck van Papendrecht
Dr. M.C.Th. Scholten
Prof. dr. ir. G.M. van Dijk
Prof. dr. Y.H. Schukken
Dr. N. Endenburg PhD
Ir. G.C. Six
Prof. dr. R. Gehring
Drs. M. Slob
Drs. D. van Gennep
Prof. dr. G.R. de Snoo
Prof. dr. M.A.M. Groenen
Mr. Drs. J. Staman (voorzitter)
Prof. dr. S. Haring
Dr. ir. J.W.G.M. Swinkels
Prof. dr. ir. L.A. den Hartog
Drs. R.A. Tombrock
A.L. ten Have-Mellema
Prof. dr. ir. J.C.M. van Trijp
Prof. dr. ir. J.A.P. Heesterbeek
Dr. H.A.P. Urlings
Drs. G. Hofstra
Dr. J.B.F. van der Valk
J.A.M. Huijbers J. van de Ven
Prof. dr. A. van Huis
Drs. F.A.L.M. Verstappen
Prof. dr. ir. B. Kemp
Mr. Dr. J. Vink
Secretaris-directeur van de Raad is Ir. M.H.W. Schakenraad
Meer informatie over de Raad voor Dierenaangelegenheden vindt u op onze website: www.RDA.nl.
Daar kunt u ook alle eerder uitgebrachte adviezen downloaden.
RDA.0223.021
DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 34
Bijlage 1: Geraadpleegde
praktijkdeskundigen
Vera Bavinck, praktiserend pluimveedierenarts Fair Poultry
Ernest Bokkers, beleidsadviseur pluimvee van LTO / NOP
Ellen Deelen, dierenarts/promovenda ‘euthanasie van dieren en de rol van de dierenarts’.
Yteke Elte, teamleider ambulante kliniek voor paarden, UU
Hans Fokkens, directeur Dieren Opvang Amsterdam
Floortje Herder, beleidsmedewerker bij Producenten Organisatie Varkenshouderij
Lieuwke Kranenburg, specialist universiteitskliniek Paard, Utrecht en auteur Europese richtlijn
FEEVA over euthanasie bij paarden.
Betsie Krattley, praktiserend rundveedierenarts bij de ULP Harmelen
Derk Oorburg, hoofd kwaliteitszorg bij Vion, Boxtel
Ibe Pelgrim, bestuurslid Vereniging Stads- en Kinderboerderijen Nederland
Paula Polman, bestuurslid Vereniging Stads- en Kinderboerderijen Nederland
Eva Schippers, hoofd Rescue & Rehabilitation, Stichting AAP
Arjan Schuttert, praktiserend varkensdierenarts DAP De Oosthof
Paul van den Oord, praktiserend melkgeitendierenarts DAP ’t Leijdal
Karin van der Toorn, programmaleider Duurzame GeitenZuivelKeten
Mona van Spijk, programmamanager duurzame melkproductie bij de Nederlandse Zuivel
Organisatie
Frank Verstappen, praktiserend dierentuindierenarts en lid van het forum
Talitha Visser, bedrijfsleider Natuurcentrum en kinderboerderij De Elzenhoek Oss
RDA.0223.021
DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 35
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/065910c6-7b02-437f-a7c2-462539f91ce2
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2009–2010
32 258
Wijziging van de Procedureregeling
parlementaire instemming Verdrag van
Maastricht betreffende de Europese Unie en
vaststelling van een Procedureregeling voor de
behandeling door de Kamer van wetgevende
voorstellen van de Europese Unie in het kader
van het parlementair behandelvoorbehoud en in
het kader van de toetsing op aspecten van
Europese rechtsgrondslag, subsidiariteit en
proportionaliteit
Nr. 1
VOORSTEL
10 december 2009
De «JBZ-procedure»wordt als volgt gewijzigd
De titel wordt gewijzigd in:
Procedureregeling parlementaire instemming Verdrag van
Lissabon (het Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie)
De inleidende tekst van de JBZ-procedure tot «Hierop is de volgende
procedure gebaseerd» wordt gewijzigd in:
In de Goedkeuringswet van het Verdrag van Lissabon (Stb. 2008, 301) is
de bepaling opgenomen dat ontwerp-besluiten voortvloeiend uit de artikelen 77, derde lid, 87, derde lid, en 89 van het Verdrag betreffende de
werking van de Europese Unie terstond aan de Staten-Generaal worden
voorgelegd, voordat daarover besluitvorming plaatsvindt door de
JBZ-Raad. Dit betreft ook artikel 81, lid 3 van genoemd Verdrag, voorzover
het niet gaat om de tweede alinea van dat lid.
Instemming van beide Kamers der Staten-Generaal is vereist voordat de
vertegenwoordiger van het Koninkrijk zijn medewerking kan verlenen aan
de totstandkoming van een besluit (van de JBZ-Raad). Stilzwijgende
instemming is verleend indien niet binnen vijftien dagen na overlegging
van het ontwerp-besluit door of namens een van de Kamers de wens te
kennen wordt gegeven dat het ontwerp-besluit de uitdrukkelijke instemming behoeft.
De voorzitter van de commissie voor de Werkwijze,
Verbeet
De griffier van de commissie voor de Werkwijze,
Biesheuvel-Vermeijden
KST138947
0910tkkst32258-1
ISSN 0921 - 7371
Sdu Uitgevers
’s-Gravenhage 2009
Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 258, nr. 1
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/2390ce25-5893-48a1-88f7-d043750280c5
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2009–2010
21 501-02
Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse
Zaken
Nr. 958
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
Vastgesteld 7 april 2010
De vaste commissie voor Europese Zaken1 en de vaste commissie voor
Buitenlandse Zaken2 hebben op 18 maart 2010 overleg gevoerd met
minister Verhagen van Buitenlandse Zaken over:
– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 2 maart
2010 betreffende het verslag van de Raad Algemene Zaken
(RAZ) en Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) van 22 februari 2010
(21 501-02, nr. 945);
– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 15 maart
2010 betreffende de geannoteerde agenda van de Raad
Algemene Zaken en de Raad Buitenlandse Zaken van 22 maart
2010 (21 501-02, nr. 951);
– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 2 maart
2010 betreffende de appreciatie van het avis van de EC inzake
de lidmaatschapsaanvraag van IJsland (23 987, nr. 107);
– eventuele fiches.
Van het overleg brengen de commissies bijgaand stenografisch verslag
uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken,
Waalkens
De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,
Ormel
De griffier van de vaste commissie voor Europese Zaken,
Nijssen
kst-21501-02-958
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2010
Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958
1
Voorzitter: Waalkens
Griffier: Nijssen
Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Blom, Ten Broeke, Van
Bommel, Ormel, Vendrik en Waalkens
en minister Verhagen, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn
ministerie.
De voorzitter: Dames en heren, ik wil deze vergadering beginnen met de
minister van Buitenlandse Zaken en de hem vergezellende ambtenaren
welkom te heten. Op de agenda van deze bijeenkomst van de commissie
voor Europese Zaken staan twee punten: het verslag van de Raad
Algemene Zaken van 22 februari en de brief met de geannoteerde agenda
voor de Raad Algemene Zaken van maandag 22 maart. Ik zie dat er vier
sprekers zijn. We hebben een uur voor dit overleg. De spreektijd is vier
minuten per fractie.
De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Binnen de Europese Unie wordt
van verschillende kanten gezegd dat de EU 2020-agenda, de opvolger van
de Lissabonstrategie, afdwingbaar moet zijn. Soms duikt zelfs de term
Europese economische regering op in de discussie. In het licht van
opmerking van de heer Herman van Rompuy dat de Europese Raad
maandelijks bijeen zou moeten komen, slaat mij dan de schrik om het
hart, want dat was volgens mij niet de bedoeling, ook niet van de
Nederlandse regering. Wat vindt de minister van deze ontwikkeling? Het
gaat nu wel heel erg snel met EU 2020; in amper drie maanden wordt
straks het economisch beleid voor de komende tien jaar vastgesteld. Het
is nogal ambitieus om dat op die wijze te doen. Hoe kan worden gegarandeerd dat dit wordt begeleid door een voldoende democratisch proces,
niet alleen door de Kamer, maar sowieso in Europa? De inhoudelijke
vraag is of de EU 2020-strategie ertoe leidt dat we verdergaan met elkaar
beconcurreren op zaken als arbeidsvoorwaarden, flexibiliseren van de
arbeidsmarkt, snijden in de verzorgingsstaat en andere maatregelen die
leiden tot een race to the bottom, of dat we ons gaan richten op het in
stand houden van verworvenheden door te investeren in onderwijs,
onderzoek en duurzaamheid. Dat was ook een onderdeel van de agenda.
Het is nodig om structurele klimaatdiplomatie te bevorderen. We juichen
dat toe. Maar wie vertegenwoordigt de Europese Unie bij het dossier
klimaatverandering? In Kopenhagen zagen we al dat de interne overeenstemming afhing van de onderhandelingen met de rest van de wereld en
dat dit op niets uitdraaide. We zien dat verschillende instituties en
functionarissen elkaar voor de voeten lopen; het voorzitterschap, de
Commissievoorzitter, de voorzitter van de Europese Raad, de Hoge
Vertegenwoordiger en de Eurocommissaris voor klimaatactie. Zij willen
allemaal een rol spelen bij dat dossier. Hoe gaan we dat in goede banen
leiden? Ziet de minister dat nog goed komen?
De totstandkoming van EDEO is uitgedraaid op een gênante publieke
machtsstrijd tussen de instituties en de lidstaten. Ik heb hierover enkele
vragen. Wordt 1 april gehaald als deadline voor het definitieve voorstel?
Als dat zo is, wordt het dan niet eens tijd dat de Kamer mag meekijken en
meepraten over de opzet? Wat vindt de minister van de klacht van
Duitsland en Frankrijk dat er te veel Britten in deze dienst zullen zitten? Het
Europees Parlement en de Europese Commissie willen meer te zeggen
hebben over de benoemingen bij EU-posten in andere landen. Klopt het
dat ontwikkelingssamenwerking formeel nog steeds onder de Commissie
ressorteert, maar in de plannen operationeel afhankelijk wordt van de
beleidskeuzes die gemaakt worden bij EDEO? Klopt het dat er scenario’s
zijn om regio’s te verdelen tussen de Commissie en EDEO? Klopt het dat
Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958
2
er ook een discussie is over de mate waarin EDEO het nabuurschap
coördineert? Wat is de visie van de minister daarop?
Mijn fractie is van mening dat inzake IJsland kan worden voortgegaan
langs de lijn van het avis. Wij zien dit als een technische voorbereiding
van daadwerkelijke onderhandelingen over lidmaatschap. De kans dat het
probleem met de lening aan IJsland van Nederland en het Verenigd
Koninkrijk kan worden opgelost, is veel groter wanneer we nu niet zeggen
dat alle stoplichten op rood staan en dat we helemaal niets kunnen doen.
Ik denk dat dit juist contraproductief zou werken. Dat is niet in het belang
van IJsland en zeker niet in het belang van Nederland. Ik ben er dan ook
van overtuigd dat we laten zien dat we vinden dat IJsland erbij hoort door
dit stapje te zetten. Als we nu de Kopenhagencriteria zouden toepassen en
Icesave niet had bestaan, zou niemand met zijn ogen knipperen als we
deze stap zouden zetten. Ik vind dan ook dat we nu dit stapje moeten
zetten om te komen tot een oplossing van het Icesave-probleem.
De heer Ten Broeke (VVD): Ik ben verbijsterd over deze opstelling van de
Socialistische Partij. Deze valt te vergelijken met die van Die Linke in
Duitsland, waar men ook liefst vandaag nog de rode loper zou uitrollen
voor IJsland. Ik ben verbijsterd, omdat de heer Van Bommel tot nu toe
altijd heel consequent was. Een van de criteria van Kopenhagen is dat
men het acquis kan overnemen, bijvoorbeeld wat betreft het depositogarantiestelsel. De heer Van Bommel zal toch erkennen dat dit er niet in zit.
Door IJsland wordt ook gediscrimineerd naar nationaliteit doordat bij het
oprichten van een nieuwe bank uitsluitend tegoeden van IJslandse
spaarders worden zeker gesteld. Daarmee worden de fundamenten van
de Europese Unie toch met voeten getreden? Hoe kan de heer Van
Bommel dat voor zijn kap nemen?
De heer Van Bommel (SP): Volgens mij is de kwestie van het depositogarantiestelsel juist onderdeel van de verplichting die valt onder het acquis
communautaire. Ik heb er alle vertrouwen in dat dit onderdeel in de
toekomst geregeld zal zijn. Wat betreft Icesave wil mijn fractie zich het
recht voorbehouden om bij een vervolgstap, namelijk het daadwerkelijk
aangaan van de onderhandelingen, te zeggen dat dit een nieuw
weegmoment is en dat er dan zicht moet zijn op een oplossing. Om de
zaak nu technisch volledig te blokkeren lijkt mij volstrekt contraproductief,
juist als het gaat om de Icesave-kwestie.
De heer Ormel (CDA): Voorzitter. Ik zal de onderwerpen die de heer Van
Bommel besprak, andersom bespreken. De heer Van Bommel vraagt veel
over IJsland, maar volgens mij is het nog zeer de vraag of dat avis ter
sprake zal komen bij deze Raad Algemene Zaken. Is dat zo of wordt het
uitgesteld en doorgeschoven naar juni? Wordt in relatie tot IJsland
gedacht aan hetzelfde scenario als bij Noorwegen? We kunnen wel van
alles zeggen over IJsland, maar er zijn berichten dat de bevolking
helemaal niet zit te wachten op toetreding tot de Europese Unie. Dat is te
vergelijken met Noorwegen, dat destijds wel een aanbod kreeg, maar
waar de bevolking tot twee keer toe nee zei in een referendum. Wij vragen
om eens te schetsen wat het geopolitieke belang van IJsland voor de
Europese Unie en voor Nederland kan zijn, gezien de ligging voor de
toegang tot de Arctische route, die in de komende jaren door klimaatverandering open kan komen te liggen. In hoeverre speelt dat mee?
De CDA-fractie begrijpt dat er bijna overeenstemming is tussen
EU-lidstaten en de Hoge Vertegenwoordiger Ashton over EDEO oftewel de
European External Action Service (EAS). Graag een rapportage over de
voortgang. Kan daarbij aangegeven worden hoe de verhouding tussen het
Europese Parlement, Ashton en de lidstaten precies ligt bij de oprichting
van de EAS? Welke punten spelen er nog? Als je in Brussel bent en
Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958
3
«EDEO» zegt, kijkt iedereen wat wazig. Waarom wennen we onszelf er niet
aan om gewoon te spreken over de EAS?
De discussie over de Europa 2020-strategie zal overheerst worden door de
financiële crisis in Griekenland, waarover vanavond een spoeddebat zal
plaatsvinden, dus daar ga ik nu niet op in. Ook de regering van Letland is
gisteren afgetreden ten gevolge van de financiële crisis. Dat kan weer
gevolgen hebben voor Zweden. Wij steunen de inzet om de EU
2020-strategie en de opinies over het aanscherpen van het Stabiliteits- en
Groeipact aan elkaar te koppelen. Volgens ons moeten lidstaten worden
gedwongen om in goede jaren een meer solide begrotingsbeleid te
voeren. Daarmee kunnen situaties zoals in Griekenland en in andere
landen die in de gevarenzone zitten, worden voorkomen. Graag een
reactie van de minister hierop.
De Europa 2020-strategie gaat meer en meer over de financiële crisis,
terwijl de discussie in eerste instantie ging over de doelstellingen voor
innovatieve ontwikkeling, als opvolger van de Lissabondoelstellingen. De
CDA-fractie heeft eerder voorgesteld om in Eindhoven een aparte
innovatietop te organiseren. Toegegeven, hierbij spelen enige chauvinistische gevoelens een rol, maar de leidende gedachte achter dit voorstel is
vooral om een gezamenlijke inspanning voor innovatieve ontwikkelingen
te steunen en om deze niet te veronachtzamen.
Wat betreft het klimaat zijn wij van mening dat de Europese Unie in
Cancún als geopolitiek blok toch nadrukkelijker aanwezig dient te zijn dan
in Kopenhagen het geval was. Zijn de Raad en de Commissie ook
doordrongen van dit besef? Hoe wordt hieraan gewerkt? In hoeverre
wordt controle op vroege financiering uitgevoerd? Het opzetten van
financiering voor adaptatie moet worden gekoppeld aan een traject
waarbij inzichtelijk is hoe het geld wordt besteed.
De heer Blom (PvdA): Voorzitter. Laat ik maar met het laatste onderwerp
van mijn buurman beginnen, dan maken we er een mooi slingertje van. In
de afgelopen periode heb ik al het een en ander gezegd over de manier
waarop de EU een onderhandelingspositie moet vestigen wat het klimaat
betreft. In het laatste plenaire debat dat wij hierover hebben gehad, heb ik
voorgesteld om te komen tot een mandaat, zodat de EU met één mond de
onderhandelingen kan voeren. Ik heb begrepen dat de minister-president
het daar roerend mee eens was en ik ga ervan uit dat dit nog steeds het
regeringsstandpunt is. Ik ben benieuwd in hoeverre onze kabinetsleden
dat in de eerstvolgende Raad Algemene Zaken ter tafel kunnen brengen.
Ik weet dat hierover ook wordt gediscussieerd in het Europees Parlement.
Het zou wel aardig zijn als er stappen kunnen worden gezet om dit te
realiseren.
Over de EU 2020-strategie zal ik niet te lang uitweiden. Ik ben nog steeds
benieuwd naar de inzet die wordt geformuleerd. In een aantal debatten
hebben we geconcludeerd dat er weinig doelen moeten worden gesteld
die echter wel allemaal te realiseren moeten zijn. In ieder geval moet
objectief te meten zijn wat we met die EU 2020-strategie gaan doen.
Het meest heikele punt is IJsland, waarover de voorgaande sprekers ook
al wat hebben gezegd. Aan de ene kant is de vraag of we IJsland de
mogelijkheid moeten geven om de onderhandelingen over toetreding tot
de EU te starten. Het antwoord daarop is volgens mij vrij simpel. Aan de
andere kant is er nog steeds geen akkoord over het terugbetalen van de
Icesave-tegoeden. Je kunt niet zeggen dat het een niets met het ander te
maken heeft. Zoals mijn collega van de VVD-fractie memoreerde, vormt
het depositogarantiestelsel een link. Ik heb ook begrepen dat de
verwachting is dat er op zeer korte termijn een akkoord komt over het
terugbetalen van die tegoeden. Mocht dat niet het geval zijn, dan blijven
we van mening dat die zaak eerst geregeld moet worden voordat je met
elkaar gaat praten. Het kan niet zo zijn dat er onderhandelingen over
toetreding tot de Europese Unie worden gestart, terwijl dat vuiltje er nog
Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958
4
ligt. Ik zou zeggen: probeer die twee onderwerpen in één avond te regelen
en ga daarna verder. Natuurlijk is de fractie van de Partij van de Arbeid
ook van mening dat het wel reëel moet zijn, ook voor de IJslandse
bevolking. Wij zien ook wel dat de druk op de IJslandse bevolking heel
groot is, als je de hoeveelheid geld waar het om gaat, omslaat over die
bevolking. Om het even in perspectief te schetsen, dit bedrag van een
kleine 2 mld. in IJsland zou in de Nederlandse situatie neerkomen op 220
mld. Het gaat om een verschrikkelijke bak geld die door een relatief kleine
bevolking opgebracht moet worden, maar dat neemt niet weg dat ik vind
dat dit vuiltje uit de lucht moet gaan. Zolang dit niet uit de lucht is, is het
wat mij betreft niet noodzakelijk om de onderhandelingen te starten. Ik
hoop dat het geregeld wordt, want zolang dat niet zo is, staat bij mij het
stoplicht nog steeds op rood en daar schieten de IJslandse bevolking, de
Europese Unie en Nederland niets mee op. Ik hoop dat deze situatie
volgende week of misschien de week daarop verandert.
De heer Van Bommel (SP): Is de heer Blom van mening dat de Raad het
avis van IJsland helemaal niet moet behandelen? Zegt hij dat er helemaal
niets moet gebeuren of dat over dit vraagstuk een afweging moet worden
gemaakt bij de start van daadwerkelijke onderhandelingen over
hoofdstukken?
De heer Blom (PvdA): Ik heb begrepen uit eerdere uitspraken van deze
minister dat hij niets doet zonder de instemming van de Kamer, en de
opstelling van de Kamer is duidelijk. We hebben nu een aantal jaren
samengewerkt en wat mijn portefeuille betreft, heb ik de minister er nog
nooit op kunnen betrappen dat hij tijdens een Raad iets anders heeft
gedaan dan wat de Kamer tijdens een algemeen overleg heeft besloten. Ik
ga ervan uit dat de houding van de minister ten opzichte van de Kamer
niet is veranderd. Wat ik heb gezegd, is vrij simpel: zolang de zaak Icesave
niet is geregeld, is een gesprek wat mij betreft niet aan de orde. Ik hoop
dat het wel geregeld wordt, zodat dit heel snel wel aan de orde kan zijn,
maar zolang dat niet is geregeld dus niet.
De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. Ik zal allereerst ingaan op de EU
2020. We hebben inderdaad vanavond een spoeddebat over Griekenland.
Ik zal afsluiten met IJsland en dan heb ik nog één opmerking en marge.
We hebben al een aantal keren gesproken over EU 2020. Ik heb sterk de
indruk, en dat zie ik gelukkig ook terug in de kabinetsreactie, dat de
Europese Commissie helaas alleen het kaftje van het boekje heeft
vervangen. Het ziet er toch weer erg uit als Lissabon 2010 en dat moeten
we niet hebben. Ik ga op twee punten in. Wat we niet nodig hebben, is dat
met EU 2020 een strategie wordt ontwikkeld die erop is gericht om de
armoede te bestrijden. Het beste middel om armoede te bestrijden is door
de welvaart te vergroten. Armoedebestrijding als zodanig moet niet een
doel zijn en er moet ook geen benchmark voor komen. Hetzelfde geldt
voor schooluitval, om een zijspoor te noemen dat helaas in de EU
2020-plannen wordt benoemd tot een hoofdspoor. Het is typerend voor
Europa om weer de verkeerde weg in te slaan en de verkeerde reflexen te
laten zien, waarmee het vertrouwen in de Europese Unie alleen maar een
grotere deuk oploopt.
Dan is er het gesprek over de Europese economische regering, waarbij de
heer Van Rompuy twaalf keer per jaar wil gaan vergaderen, omdat hij de
agenda zo lang vindt, zoals hij zegt. Het probleem van Europa is niet dat
de agenda zo lang is, maar dat de besluitenlijstjes zo kort zijn. Wat we niet
nodig hebben, is om de hoeveelheid Europese raden te vergroten, die zo
mogelijk nog minder besluiten. We moeten het doen met de middelen die
we hebben. Daar moet Europa nu eindelijk eens voor kiezen. In de
Nederlandse reactie zie ik hiervan iets terug, maar wat mij betreft kan dat
fors worden aangezet. In dat verband wijs ik op de bijdrage van de heer
Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958
5
Delors, voor wie de minister deze week een laudatio heeft uitgesproken
waarover in De Volkskrant is bericht. Deze grote Europeaan, die door
Eurofielen op handen wordt gedragen, sprak zich niet alleen uit tegen een
Europees Monetair Fonds, maar ook voor de bestaande maatregelen.
Ik heb al aangegeven wat ik niet wens terug te zien in de EU
2020-strategie en ik zal ook aangeven wat ik wel hoop terug te zien. We
hebben een Europees fonds en dat is de Europese begroting. Als het aan
ons ligt, wordt deze dit jaar stevig onder handen genomen. Voor 60% van
de uitgaven geldt dat je je kunt afvragen of zij ook maar iets te maken
hebben met de doelstellingen die Europa zich zou moeten voornemen.
Zolang die uitgaven erin zitten, bijvoorbeeld voor de structuur- en
cohesiefondsen, zijn dat de middelen om in te zetten om economisch
verantwoord gedrag af te dwingen, vooral op monetair gebied. Als je het
stabiliteitspact wil handhaven, gebruik daarvoor dan de middelen die we
al hebben. Griekenland is op zoek naar 51 mld. en ontvangt elk jaar ook
nog 6 mld. van de Europese Unie. Door niemand wordt daar een link
tussen gelegd. Dat is de trieste constatering waar wij voorlopig nog toe
moeten komen. Dat draagt alleen maar meer bij aan de irrelevantie van
Europa.
De VVD-fractie is al sinds vorig jaar zomer heel helder over IJsland. Wij
vonden dat de minister eigenlijk een dagje had moeten terugkomen van
zijn vakantie om in Brussel te zeggen dat IJsland een interessant land is
en misschien op den duur een grote aanvulling kan zijn voor de Europese
Unie, maar dat er nog een vuiltje ligt dat eerst van tafel moet. Die
mogelijkheid heeft de minister toen in de wind geslagen en sindsdien is
het spel op de wagen gekomen. De trein is weer in gang gezet. We
moeten de geloofwaardigheid van de Europese Unie werkelijk serieus
nemen, zoals we aan deze kant van de tafel sinds 2005 allemaal op onze
manier zeggen. Dat kunnen we niet zeggen van een land dat zich nu al
niet houdt aan Europese regels inzake het acquis of het depositogarantiestelsel, dat met voeten wordt getreden, maar ook aan het fundamentele
principe om geen onderscheid te maken naar nationaliteit bij het opzetten
van de nieuwe Landsbanki, waarin IJslandse spaartegoeden worden
ondergebracht en zeker gesteld, terwijl de buitenlandse spaartegoeden
wel hoge risico’s lopen. Dat is onacceptabel naar elke maatstaf en elk
principe dat Europa bijeenbrengt. Dit anti-Europeanisme moet worden
gestopt. Daarom moet IJsland voorlopig nog even worden gestopt. Ook ik
zie best de belangen, maar zelfs op basis van de Kopenhagencriteria kun
je op dit moment niet vaststellen dat IJsland daarvoor in aanmerking
komt. Laten we nu eindelijk eens tegen onze eigen bevolking, maar ook
tegen de IJslandse bevolking zeggen: als u werkelijk een toekomst in
Europa wilt, begint dat met het zich houden aan de regels, maar dan moet
men dat doen en zich verantwoordelijk opstellen. Dat is helaas niet het
geval, want het onverantwoordelijke gedrag van IJslandse bankiers is
alleen maar geëvenaard door het onverantwoordelijk gedrag van
IJslandse politici. Het Europa van de heer Barroso kent maar één smaak
en dat is om de rode loper uit te rollen voor welk land er ook maar bij kan
komen.
Staan wij hierin alleen? Ik zie minister Verhagen alweer kijken en ik kan
mij helemaal voorstellen wat hij straks gaat zeggen over een alleingang,
maar dat is het in het geheel niet. Gisteren heeft de Duitse Bondsdag ook
besloten dat het genoeg is. Zij hebben geen exposure op IJsland, maar zij
vinden wel, lerend van de uitspraak van het Hof in Karlsruhe, dat men
heel voorzichtig moet zijn met een volgende uitbreiding. Men neemt daar
de parlementaire taken serieus en het wordt tijd dat wij dat hier ook eens
gaan doen, als het om uitbreiding gaat. Ik roep de minister op om nu
eindelijk gebruik te maken van de mogelijkheid om zijn veto uit te spreken
en zich te verzetten tegen het in behandeling nemen van het avis. Het is
daarvoor te vroeg. De VVD-fractie heeft vaak genoeg laten weten dat we
bereid zijn om te kijken naar een deal, maar er is ondertussen drie keer
Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958
6
heronderhandeld. De renteniveaus zijn voortdurend verlaagd. De
IJslandse positie is veel minder beroerd dan de heer Blom net deed
voorkomen. IJsland blijft nog altijd veel welvarender dan bijvoorbeeld
Frankrijk of Duitsland, om maar even twee landen te noemen. Het wordt
vandaag of morgen tijd om nu eindelijk eens consequent te zijn. Minister
Verhagen, u weet wat u te doen staat.
De heer Vendrik (GroenLinks): Voorzitter. Dat was een lekker pittig stukje
werk van de heer Ten Broeke. Misschien moeten we op een paar puntjes
wat correcties aanbrengen, om te beginnen over IJsland. De heer Ten
Broeke onderschat het probleem van IJsland. Als je de totale claim als
gevolg van het Icesave-drama omrekent naar Nederland, kom je uit op
een buitenlandse schuld voor Nederland in de orde van grootte van 300
mld.; ongeveer de helft van het bruto binnenlands product van Nederland
op dit moment. Ik denk dat als Nederland door een paar falende bankiers
aan de rand van de afgrond gebracht zou zijn, normale burgers bij een
referendum uit hun dak zouden gaan en zich af zouden vragen of het hun
verantwoordelijkheid is om dat allemaal op te hoesten. Ik snap heel goed
waar IJsland mee bezig is. Dan kunnen wij hier heel boze woorden
spreken over verantwoordelijkheid en falende politici. Wat hebben onze
VVD-ministers het in de afgelopen twintig jaar goed gedaan bij de
kredietcrisis. Wij hadden ook een toppertje van een bankwezen, dat sterk
was gereguleerd, met fantastisch toezicht. Hebben wij niet aan de rand
van de afgrond gestaan en miljarden geïnvesteerd in ons bankwezen? Ik
denk dat hier ook van alles fout is gegaan, mijnheer Ten Broeke. Het is
makkelijk om de jij-bak richting IJsland te sturen, om te zeggen dat ze de
helft van hun welvaart moeten inleveren, maar wij hebben ook fouten
gemaakt.
Een schuld van de helft van je welvaart betaal je niet zomaar terug. Daar
heb je een lange termijn voor nodig. Als je ziet wat de Euribor doet, is een
rente van 5,5%, waarover nu wordt onderhandeld, best hoog. Daar wordt
knap op verdiend en dat hoeft niet. Dat kan best wat lager. Daar moet je
met een beetje realisme en maatvoering naar kijken. Het zou ontzettend
fijn zijn als de IJslandse economie op lange termijn zoveel koopkracht en
welvaart weet te genereren dat de helft van de welvaart onze kant op en
naar Engeland kan komen. Wat geeft de beste kans dat dit land die schuld
ooit kan terugbetalen? Dat is toetreding tot de Europese Unie. IJsland is
niet groter dan de stad Utrecht. Het is het kleinste land in de wereld met
een variabele wisselkoers. In deze tijden van globalisering is het extreem
kwetsbaar, en dat hebben ze gemerkt. Als je die schuld wilt terugzien, is
het eerste wat je moet doen, zorgen dat er perspectief komt op toetreding
tot de Europese Unie. Dat is ons belang. Heel hard roepen dat zij niet
mogen toetreden tot de Europese Unie en dat die schuld moet worden
terugbetaald, dat klinkt goed voor de VVD-achterban hier in Nederland.
Dan zijn we lekker sterk bezig met een pittig verhaal, maar het realisme is
ver te zoeken, mijnheer Ten Broeke. Ik zou zeggen dat de minister met een
beetje realisme moet handelen en moet bekijken hoe de zaken lopen. Wat
mij betreft maakt hij een start met de onderhandelingen met IJsland.
Natuurlijk mogen die onderhandelingen leiden tot een mooi akkoord, dat
IJsland op de lange termijn echt zijn best gaat doen om die schuld terug
te betalen. Maar laten we reëel zijn, de IJslandse bevolking is niet
verantwoordelijk voor het falen van Landsbanki. De rechtse regering van
IJsland heeft er de afgelopen tien jaar, met een waanzinnig model, een
potje van gemaakt, zoals we van een grote afstand hadden kunnen
verzinnen. Ook in IJsland kwam de crisis van rechts en moet deze nu door
links worden opgelost. Laten we realistisch zijn en ze vooral even helpen.
Onze minister van Buitenlandse Zaken is een reëel man en ik vertrouw
erop dat hij met een beetje gevoel voor verhoudingen in dit dossier
opereert en niet al te hard gaat roepen: eerst dit en dan dat. Geef de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958
7
IJslanders een perspectief, dan zult u zien dat er ook het een en ander kan
gebeuren aan de onderhandelingstafel over die schuld.
De heer Blom (PvdA): Na het gloedvolle betoog van de heer Vendrik wil ik
een heel simpele vraag stellen. Hij zegt: eerst dit en dan dat, maar als we
dat nu eens tegelijkertijd zouden doen? Als we nu eens tegelijkertijd de
onderhandelingen starten en een deal maken waar we allemaal beter van
worden?
De heer Vendrik (GroenLinks): Dan heb ik mij onzorgvuldig uitgedrukt,
want dat is precies wat ik bedoel. Ik zeg dat er via besluitvorming in
Europa over het avis deuren worden geopend om uiteindelijk een deal te
kunnen sluiten. Volgens mij snapt minister Verhagen dat ook heel goed.
Hij is een kundig man, die dat doorheeft. Go, zou ik zeggen.
De heer Ten Broeke (VVD): Na deze tearjerker van GroenLinks moet ik
toch zeggen dat volgens mij elk medelijden volstrekt misplaatst is. Die
fantastische linkse politici namen vorig jaar wel de tijd om het toetredingsverzoek voor de Europese Unie te formuleren, maar vonden het
vervolgens niet tot hun verantwoordelijkheid behoren om bijvoorbeeld
aan de kapitaalmarkten die voor een deel die rente bepalen, te laten weten
dat zij bereid waren om in ieder geval een keer terug te betalen. Zij namen
ook niet de tijd om een onderhandeling die was gestart, in een deal te
laten uitmonden. De rentepercentages werden vervolgens verlaagd.
De voorzitter: En uw vraag is? Ik kijk ook even naar de tijd.
De heer Ten Broeke (VVD): Mijnheer Vendrik, ontkent u nu werkelijk dat
het voor een land dat zo in de problemen is, het verstandigst is om
vertrouwen van de markt terug te winnen door in de eerste plaats aan te
geven dat je goed bent voor je afspraken door terug te betalen en dat voor
de rest 75% van de schade van Landsbanki waarschijnlijk gewoon in
IJsland wordt gerecupereerd?
De heer Vendrik (GroenLinks): Ik denk dat de IJslandse regering een
gigantisch probleem heeft om vertrouwen te winnen bij de eigen
bevolking en ik denk dat het ook nog wel een probleempje is om
überhaupt een deal te sluiten. Als door de nieuwe regering niet een
levensvatbaar perspectief wordt geschetst, wordt de toekomst van de
economie van IJsland in samenhang met de verplichting om die schuld
uit hoofde van Icesave en Landsbanki terug te betalen bedreigd doordat
mensen het land verlaten. Mensen met perspectief gaan gewoon weg en
dan is de stad Utrecht, want daar praten we over, knap snel leeg en dan
hebben we helemaal geen economie. Dan kunt u die paar miljard op uw
buik schrijven, mijnheer Ten Broeke. Dat is waar de IJslandse regering
voor staat; om dat land überhaupt een perspectief te geven, zodat mensen
daar willen blijven en het hooggeschoolde deel van de arbeidsmarkt zijn
heil niet elders gaat zoeken. Dan blijft een economie achter die al een
grote klap heeft gehad en die nog een keer 20% van het bbp verliest,
zonder verdienvermogen, in een tijd van ruige globalisering. Dan kunnen
wij die hele economie, plus de schuld die erbij hoort, opbergen. Laten we
een beetje reëel zijn. Dat is de vraag waar de IJslandse regering voor
staat. Het is in ons belang om hen daarbij te helpen en volgens mij snapt
minister Verhagen dat.
Nog twee korte punten. We hebben het gehad over de klimaatonderhandelingen in Kopenhagen, die niet goed gingen. Europa speelde daarbij
geen rol. In de geannoteerde agenda staan hierover mooie teksten. Het is
niet mis dat Nederland wil inzetten op daden. Er is geregeld dat er vroege
financiering gaat komen. Dat is allemaal prima, dus regel dat en zorg dat
het op gang komt. De grote klappen moeten in Cancún gemaakt worden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958
8
Eerlijk gezegd heb ik nog geen strategie gezien om een herhaling van
Kopenhagen te voorkomen. Die strategie zou in twee dingen kunnen
zitten, namelijk zelf laten zien dat je nog ambitieuzer bent dan je al bent,
internationaal gezien. Dit is een oud punt van de fractie van Groen Links,
maar in de nieuwe verhoudingen verdient dit opnieuw beantwoording.
Waarom gaan we niet naar 30%? Het voorwaardelijke commitment heeft
bij Kopenhagen niet gewerkt. Valt hier niet een nieuwe strategie te kiezen?
Het komend jaar moet worden gewerkt aan een deal met een aantal
strategische partners, bijvoorbeeld in het Zuiden. Gebeurt dat? In de
stukken staat niets over wat de Europese Commissie en de Raad op dit
punt doen.
Mijn laatste opmerking betreft Europa 2020. Ik heb dit ook al gezegd bij de
Milieuraad. Vorig jaar heeft de Kamer een motie aangenomen van collega
Peters om groene innovatie hoge prioriteit te geven. Dat heeft natuurlijk
alles te maken met de vorige agenda. Dat moet geramd zitten in de EU
2020-strategie. Dat lijkt zo te zijn, maar wij hebben geruchten vernomen
dat de heren Van Rompuy en Barroso daar niet zo hard voor lopen. Is dat
zo? Als dat zo is, zouden wij een klapje moeten geven, omdat het anders
moet. De motie-Peters wordt toch wel uitgevoerd, minister?
Minister Verhagen: Voorzitter. Ik heb weer met genoegen naar de Kamer
mogen luisteren.
Ik zal de verleiding weerstaan om te zeggen dat het prettig is om
wisselende steun van oppositionele partijen te krijgen ten opzichte van
het vorige overleg, zolang je maar voldoende draagvlak houdt in het
parlement om uiteindelijk adequaat beleid te kunnen voeren dat ook in het
belang is van de Nederlandse burgers. Als het gaat om belangen zoals het
veiligstellen van werkgelegenheid, duurzame innovatie en concurrentievermogen, is helder dat de 2020-strategie van het grootste belang is. In
maart zal vooral worden gesproken over het tijdpad. De inhoud zal meer
in de Europese Raad van juni aan de orde komen.
Het is toch van belang om er nu ook inhoudelijk bij stil te staan en om het
te hebben over de focus, de doelen, over hoe je deze bereikt, etc. Daarbij
moeten niet alleen Europese, maar vooral ook nationale doeleinden
worden vastgesteld. Er worden richtsnoeren voor de verhoudingen
vastgesteld die erop gericht zijn om knelpunten voor groei op Europees
en nationaal niveau op te lossen. Op 15 maart hebben collega Van der
Hoeven en ik onze visie op de 2020-strategie aan de Kamer toegestuurd. Ik
geloof dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ook
medeondertekenaar was. Het was in ieder geval een brede reactie. De
inzet is om een ambitieuze maar ook realistische strategie te hebben,
zowel op Europees als op nationaal niveau.
Ik ben het met de heer Ten Broeke eens dat het natuurlijk niet Lissabon
met een kaftje moet zijn. Daardoor zou men niet tegemoetkomen aan de
problemen die we juist met Lissabon hebben gezien. Ik denk dat het goed
is dat in het commissievoorstel de focus ligt op banen en op duurzame
groei, geheel in lijn met de motie-Peters. Het is goed dat er een beperkt
aantal ambitieuze doelen in is vervat. Ik ben het ook met de heer Ten
Broeke eens dat er de nodige twijfel naar boven komt bij het armoededoel
zoals dat nu is geformuleerd. Dat verhoudt zich slecht tot een strategie die
is gericht op het creëren van economische groei en banen. Die strategie
zal natuurlijk een bijdrage leveren aan het tegengaan van armoede. Dat is
evident. Als je een baan hebt en mogelijkheden ziet voor de toekomst, dan
is dat de beste bijdrage aan het tegengaan van armoede, maar wanneer
sociale doelstellingen worden vermengd met innovatiedoelstellingen,
zoals hier is gebeurd, verlies je naar mijn mening juist de mogelijkheden
uit het oog om een duurzame bijdrage te leveren aan de bestrijding van
armoede.
Die strategie zou zich naar de mening van de Nederlandse regering
moeten concentreren op een beleid dat bijdraagt aan economische groei,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958
9
innovatie en banen. Ik ben het met de heer Ten Broeke eens dat de sociale
dimensie van die strategie vooral is gericht op het vergroten van de
werkgelegenheid en daarmee van de inzetbaarheid. Gelukkig staan we
hierin niet alleen. Tegelijkertijd hoor ik ook geruchten dat de heer Barroso,
gesteund door enkele andere lidstaten, juist erg wil vasthouden aan deze
doelstelling. Het gerucht waar de heer Vendrik over sprak, is daar
misschien aan gekoppeld. Ik denk dat duurzame innovatie en groene
technologie van het allergrootste belang zijn voor het veiligstellen van
economische groei en werkgelegenheid voor de toekomst. Daarnaast vind
ik dat het ondernemersklimaat als zodanig meer aandacht verdient dan
het nu krijgt in deze notitie. Het bedrijfsleven, vooral het midden- en
kleinbedrijf, is een belangrijke motor voor economische groei en moet dus
ook een belangrijke rol hebben in die strategie. Ik zal ervoor pleiten om
het ondernemingsklimaat een prominentere plaats te geven in de
strategie, naast het behoud van die groene technologie en duurzame
innovatie die ik de heer Vendrik toezeg.
Dan kom ik op het kaftje als metafoor. Wij hebben altijd aangegeven dat
we de Lissabonstrategie eigenlijk te vrijblijvend vonden. De aanbevelingen bij de 2020-strategie zullen specifieker worden en moeten worden
voorzien van een tijdpad voor actie. Als de lidstaten niet voldoende
activiteiten ondernemen, kan de Europese Commissie op basis van de
2020-strategie een waarschuwing geven. Dat is een nieuw instrument ten
opzichte van de Lissabonstrategie, maar het komt wel voort uit het
Verdrag van Lissabon. Daar heeft Nederland voor gepleit.
Het is ook van belang dat experts van de Commissie en van de lidstaten
bezoeken zullen brengen aan en onderzoek zullen doen in lidstaten, om te
kijken naar de kwaliteit en de betrouwbaarheid van statistieken, zodat men
niet alleen op papier mooie doelstellingen bereikt, maar dit daadwerkelijk
wordt gestaafd door de feiten. Ik denk dat dit op zichzelf aanknopingspunten biedt voor een beter werkende strategie dan de Lissabonstrategie
en voor een betere dialoog tussen de lidstaten en de Commissie over de
voortgang van het beleid. Je krijgt ook een soort peer pressure omdat die
nationale prestaties in één keer in de Europese Raad in samenhang zullen
worden besproken.
Het is wel van belang dat de Europese Commissie niet alleen komt met
voorstellen voor aanbevelingen onder de Europa 2020-strategie maar ook
haar opinie over het Stabiliteits- en Groeipact publiceert. Ik denk dat de
heer Ten Broeke daarin ook zeer is geïnteresseerd.
Een dergelijke parallelle evaluatie biedt voordelen. Zo kun je het risico
voorkomen dat je in het kader van de Europa 2020-strategie zegt:
«investeren, investeren, investeren», terwijl het Stabiliteits- en Groeipact
je vraagt om de overheidsfinanciën op orde te hebben en dus te bezuinigen. Je moet dus zorgen dat de processen niet door elkaar gaan lopen
en dat de doelen van het Stabiliteits- en Groepact niet verwateren. Daar
zouden we immers niet blij mee zijn. De Europa 2020-strategie moet niet
als alibi worden gebruikt om onder de verplichtingen en de procedures
van het Stabiliteits- en Groeipact uit te komen.
Ik denk dat we met de nieuwe strategie goede doelstellingen hebben,
waaraan we moeten vasthouden. Twee zaken moeten we echter wijzigen,
namelijk de armoededoelstelling en het ondernemingsklimaat. We
moeten zekerstellen dat we datgene vasthouden waar een land als
Nederland in de toekomst zijn werkgelegenheid op zal moeten stoelen,
namelijk duurzame innovatie.
De heer Ten Broeke gaat specifiek in op de vraag wat dit inhoudt. Ik sprak
al over peer pressure, rapportages, bezoek van lidstaten, waarschuwingen
die worden gegeven et cetera. Daarmee heb je in ieder geval meer
instrumenten dan onder het Verdrag van Lissabon. Ik ben op zich geen
voorstander van het instellen van financiële sancties als strafmaatregel in
het kader van de Europa 2020-strategie. Ik vind echter wel dat de peer
pressure scherper kan zijn. Dat betekent dus de voortgang beter
Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958
10
bijhouden, elkaar daar nadrukkelijker, ook publiekelijk, op aanspreken en
derhalve elkaar eventueel aan de schandpaal nagelen. We kunnen bezien
hoe je in dit kader de structuurfondsen beter kunt gebruiken. Dat vind ik
een interessante gedachte. Je zou de financiële instrumenten, de
incentives die er zijn, bijvoorbeeld de structuurfondsen, meer kunnen
richten op de doelen van de Europa 2020-strategie. Deze discussie zullen
we moeten voeren in het kader van de nieuwe financiële perspectieven.
Dit zal met name op de langere termijn moeten gebeuren, want tot 2013
liggen de financiële middelen vast, inclusief de verdeling van de structuuren cohesiemiddelen. Ik denk echter wel dat je beter naar dit punt zou
moeten kijken, overigens zonder je oorspronkelijke doelstelling om de
structuur- en cohesiefondsen meer te richten op de armste landen en
overschrijdingen te beperken, uit het oog te verliezen. Het ene staat
immers niet los van het andere. Landen die op grond van de aanbevelingen in het Stabiliteits- en Groeipact maatregelen moeten nemen en
daardoor minder kunnen investeren, kun je op die manier tot ontwikkeling
brengen.
De voorzitter: Is daarmee dit blok afgesloten?
Minister Verhagen: Ik heb nog het een en ander over de economische
regering en de daaraan gekoppelde Eindhoventop.
De voorzitter: Laten we dit blok dan maar afsluiten met de mogelijkheid
om vragen te stellen, ook met het oog op de tijd.
Minister Verhagen: Als eerste kom ik bij het punt van de economische
regering. Als dit inhoudt afstemming op terreinen die vallen onder de
communautaire bevoegdheden gebaseerd op Europese verdragen, een
globale richtsnoer voor economisch beleid en coördinatie op basis van
het Stabiliteits- en Groeipact, is het prima. Daarnaast kun je ervoor kiezen
dat beleidsterreinen die weliswaar vallen onder nationale bevoegdheden,
om goede redenen wel in Brussel worden afgestemd. We hebben nu ook
al een aantal maatregelen met elkaar afgestemd om het hoofd te bieden
aan de financieel-economische crisis, zonder dat het verdrag daar
daadwerkelijk om vraagt. Voorbeelden hiervan zijn het versterken van het
financieel toezicht en het vaststellen van exitstrategieën. Wat ons betreft is
dat ook een mogelijke vorm van governance. De Nederlandse regering is
het echter met de Commissie eens dat gouvernance économique als
instelling en de elementen waarnaar de heer Delors verwees, niet het pad
zijn dat we op dit moment moeten bewandelen.
De heer Ormel vraagt met enige regelmaat naar de mogelijkheid van een
innovatietop. Vanwege het belang van innovatie zou hij een dergelijke top
willen houden, bij voorkeur in Eindhoven, gelet op de cluster van
innovatie die daar is. De minister-president heeft in de Kamer al aangegeven dat hij dit verzoek onder de aandacht zal brengen van de minister
van Economische Zaken. Ik heb inmiddels van de minister van Economische Zaken begrepen dat zij het idee van een top zeer interessant vindt.
De heer Ten Broeke (VVD): Mits in Limburg {
Minister Verhagen: Nee, nee. Het werkt allemaal samen daar, hè!
De heer Ormel zal de discussie over een te organiseren top met de
minister van EZ moeten voeren. Ik wil het verzoek wel onder haar
aandacht brengen, maar gelet op het feit dat zij het een interessant idee
vindt, denk ik dat het nuttiger is om deze discussie met haar te voeren.
Dit was het blokje over de Europa 2020-strategie, voorzitter.
De voorzitter: Er is tijd voor één korte vraag van ieder commissielid.
Daarna gaan we naar het blokje over klimaat.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958
11
De heer Van Bommel (SP): Mede ter voorkoming van een tweede termijn
heb ik één vraag. De minister zegt «op zich» geen voorstander te zijn van
financiële sancties. Dat is een politiek onduidelijke uitspraak.
Minister Verhagen: Ik ben geen voorstander van financiële sancties.
De heer Van Bommel (SP): U bent tegen financiële sancties?
Minister Verhagen: Ja. Oké. Als de heer Van Bommel het zo wil horen.
De heer Van Bommel (SP): Dat is Nederlands. Dank u wel.
De heer Ten Broeke (VVD): De minister is tegen financiële sancties, maar
hij is voor het gebruik van structuur- en cohesiefondsen als een middel
om gewenst beleid uit te voeren. Hij wil het koppelen aan het EU
2020-programma. Is hij er wel voor om structuur- en cohesiefondsen in te
zetten om verdere disciplinering van het Stabiliteits- en Groeipact af te
dwingen?
Minister Verhagen: Gedeeltelijk kan dat al en gedeeltelijk gebeurt het
ook. Ik ben bereid om naar dit punt te kijken. Juist omdat het kan, is het
het overwegen waard om het te doen.
Voorzitter. Dan kom ik bij de tweede component van de Europese
Raadsconclusies: het klimaat. We hebben hierover al gediscussieerd in het
kader van de Milieuraad en naar ik meen ook specifiek in het kader van de
Ecofin-raad. De heer Vendrik verwees hier al naar. Binnenkort zal er een
brief naar de Kamer uitgaan, waarin we meer in detail op alle elementen
van de mededeling van de Europese Commissie ingaan. Als het goed is,
komt deze brief op 19 maart in de ministerraad en zal deze daarna,
volgende week, naar de Kamer worden gestuurd.
Het is van belang dat zowel in de Milieuraad als in de Ecofin-raad een
aantal belangrijke punten overeengekomen zijn. De heer Vendrik wees
hier al op. De Commissie is allereerst gevraagd om een hernieuwde
impact assessment te maken voor de overgang van 20% emissiereductie
naar 30%. Verder is de Commissie gevraagd om een assessment te maken
van de vergelijkbaarheid van de wereldwijd gecommuniceerde reductieinspanningen die nu op tafel liggen. Verder is bevestigd dat de Unie ook
de vroege financiering zo snel mogelijk op gang moet brengen. Daarover
zou tijdens de onderhandelingen in juni in Bonn een eerste rapport
moeten worden gepubliceerd.
Met de Europese Raadsconclusies willen wij bereiken dat de vroege
financiering daadwerkelijk op gang wordt gebracht, want dat is van groot
belang, en dat we een structurele klimaatdialoog aangaan met strategisch
belangrijke partners om vertrouwen op te bouwen en meer inzicht te
krijgen in de opvattingen en belangen van andere partijen. Daar kunnen
dus ook zuidelijke lidstaten toe behoren. Ik denk dat het ook interessant is
met landen als Mexico om de dialoog aan te gaan, met het oog op de
Mexico-top en de ideeën die daar leven over financiering voor de minst
ontwikkelde landen. Het kan nuttig zijn om daarin te investeren. We willen
dus een structurele dialoog voeren over klimaat met strategisch belangrijke partners. We willen ons ervoor inzetten dat die twee elementen ook
bij de Raadsconclusies naar voren komen.
Ik geloof niet dat het grote manco opgelost kan worden door een pad van
nog ambitieuzere doelstellingen te volgen. De kans dat we met één stem
in de EU spreken wordt namelijk alleen maar kleiner als de doelstellingen
nog ambitieuzer zijn dan onze doelstellingen, die naar mijn mening al
ambitieus zijn. Een van de grote problemen bij Kopenhagen was immers
dat de Unie er in wezen niet toe deed, als ik me even heel cru mag
uitdrukken. We zullen dus vooral inbrengen dat de Europese Unie meer
met één stem spreekt. Als we de doelstellingen nog ambitieuzer zouden
Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958
12
formuleren, vallen enkele landen uit de boot die de vorige keer ook al de
grootste tegenstribbelaars waren. Om te beginnen zou je moeten kijken
naar de vraag hoe we het zeker gaan stellen. Kom met een hoge ambtelijke onderhandelaar die niet bij de voorbereidende Europese Raad tot drie
uur ’s nachts vruchteloos probeert tot overeenstemming te komen, maar
die ervoor zorgt dat er van tevoren beter zicht is op de vraag waar
overeenstemming kan worden bereikt.
Noodzakelijk is ook een sterkere rol van de Europese Commissie, die
traditioneel een voortrekker op dit terrein is, en van de heer Van Rompuy.
Als wij ons namelijk niet duidelijker en als één blok profileren op politiek
niveau en in externe contacten dan spelen we in de vervolgdiscussie
wederom geen rol. Dat moeten we, mede gelet op de grote belangen, niet
hebben. Raad en Commissie zijn inmiddels doordrongen van dit besef.
Daarom hoop ik dat ook de discussie in de Europese Raad op dit punt tot
conclusies kan leiden.
Het is evident dat zowel Commissie als individuele lidstaten recht van
spreken hebben, omdat klimaatbeleid een gemengde competentie is. Wij
moeten ons echter niet weer richten op eindeloze en vruchteloze
discussies, maar zorgen dat we met een fatsoenlijke positie naar buiten
kunnen komen.
We hebben nu aangegeven dat de Europese Unie 2,4 mld. per jaar zal
besteden aan fast start finance. Dat is voor ons een prioriteit. Door middel
van de rapportage in juni over de vroege financiering zul je hier meer zicht
op moeten krijgen. Wij willen transparantie hebben. Dat betekent dat we
andere lidstaten oproepen om zo snel mogelijk duidelijkheid te geven,
zodat er meer zicht op is.
De heer Vendrik (GroenLinks): Ik heb een vraag over de transparantie. Ik
ben in de veronderstelling, maar misschien kan de minister van Buitenlandse Zaken dat in zijn begroting bij de aanstaande Voorjaarsnota
toelichten, dat er al een Nederlandse bijdrage van 100 mln. in dat
Europese pakket zit en dat deze dit jaar al ingaat. Kunnen we dit inzichtelijk gemaakt krijgen bij de Voorjaarsnota?
Minister Verhagen: Ja. Oké.
De heer Vendrik (GroenLinks): Ik heb ook een inhoudelijke vraag. Ik snap
dat een verhoogde Europese ambitie een debat binnen Europa uitlokt. Een
van de problemen in Kopenhagen was echter dat Europa er niet toe deed
op het moment dat het erop aankwam. Dat had te maken met het feit dat
China te lang en op onheuse gronden in de gelegenheid was om te
spreken namens een te grote club van ontwikkelingslanden. Hun grootste
hang-up is dat Westerse landen een te laag ambitieniveau hebben. Als je
overweegt om je ambitieniveau te verhogen, isoleer je daarmee de
bestaande zogenaamde woordvoerders van de arme landen. De kans
daarop neemt in ieder geval toe. Dan ben je in ieder geval in staat om een
beter gesprek te openen met de zee van arme landen – het zijn er heel
veel – die in Kopenhagen uiteindelijk de verkeerde partij kozen. Daarom is
het interessant om te heroverwegen of Europa niet al voor Bonn dan wel
Cancún naar een hoger ambitieniveau zou moeten streven. Dat levert je
namelijk strategisch voordeel op.
Minister Verhagen: Volgens mij waren de ontwikkelingslanden op twee
punten bezorgd. Ten eerste bestond het idee dat de Westerse wereld te
weinig doet, zodat de ontwikkelingslanden meer voor hun kiezen moeten
nemen terwijl ze het pad naar economische groei nog op moeten. Het
tweede punt betrof de financiële middelen die het de ontwikkelingslanden
mogelijk zouden maken om adaptatie en bepaalde maatregelen toe te
passen. Op het punt van de financiering heeft Nederland een voortrekkersrol gespeeld. Wij moeten daarbij ook inspelen op plannen van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958
13
Mexicaanse overheid die in Mexico aan de orde zullen komen betreffende
een coalition of the willing. Ik waag te betwijfelen of we met een
verhoging van de doelstellingen voor 2030 daadwerkelijk het verzet van
de ontwikkelingslanden kunnen wegnemen. Het is echter wel van belang
om inzicht te krijgen in de vraag waar de werkelijke belangen zitten en wat
je nodig hebt om die landen aan je kant te krijgen. Zo kun je zowel intern,
in de EU, eenheid krijgen, als ook een bepaalde flexibiliteit inbouwen. Dan
kan de EU in Mexico daadwerkelijk de rol spelen die zowel de heer
Vendrik als ikzelf wensen, ondanks het feit dat onze ambities misschien
enigszins verschillen. Dat is ook de reden dat ik de heer Vendrik steunde in
zijn idee om in te zetten op strategische partnerschappen.
De heer Vendrik (GroenLinks): Ik ben inderdaad ambitieuzer dan u.
Minister Verhagen: Op dit punt!
De heer Vendrik (GroenLinks): Het is heel vreemd, maar het klopt.
Minister Verhagen: De vraag is echter of de vijand en zo voort {
De voorzitter: Het volgende blokje betreft IJsland.
Minister Verhagen: Inderdaad, ik kom toe aan IJsland. Ik heb in Cordoba
gezegd dat ik mijn kruit droog houd. De interpretatie van deze keuze door
sommigen, namelijk dat ik zou vinden dat we al moeten gaan blokkeren, is
onjuist. Ik heb wel gezegd dat ik goed alle voors en tegens wil wegen en
dat ik niet bij voorbaat al instrumenten wilde weggeven. Daarna heb ik
onze opvattingen over een eerste reactie op het avis naar de Kamer
gestuurd.
Ik wil benadrukken dat het avis over IJsland niet op de agenda van de
aanstaande Raad Algemene Zaken of van de Europese Raad staat. Dat
heeft onder andere te maken met Duitsland. Momenteel wordt het avis
nog op technisch niveau besproken met de partners in de Europese
Commissie. Nog niet alle lidstaten hebben hun interne procedures
afgerond om IJsland in de Raad te bespreken. Ik zeg bij dezen dat het 99%
zeker is dat IJsland noch tijdens de RAZ noch tijdens de ER wordt
besproken en dat het onderwerp zal worden doorgeschoven naar de Raad
in april of mogelijk in juni.
Dan kom ik bij het punt van de appreciatie. In mijn brief heb ik twee
overwegingen naar voren gebracht. Deze staan wat mij betreft nog
volledig overeind. Mijn eerste punt is dat als we de Icesave-discussie niet
hadden gehad, er zelfs geen punt van discussie zou zijn geweest, zoals de
heer Van Bommel al aangaf. Ik denk dat Nederland zelfs Kamerbreed de
EU-ambities van IJsland steunt. Het is een gelijkgezinde partner die
belangrijke Europese waarden deelt. Laten we ook niet vergeten dat het
een trouwe NAVO-bondgenoot is.
De heer Vendrik (GroenLinks): En IJsland heeft 70% duurzame energie.
Daar kunnen wij nog een puntje aan zuigen.
Minister Verhagen: Ja, maar als wij van die geisers hadden, kwamen we
er ook aan!
De heer Vendrik (GroenLinks): Maar ze hebben het wel {
Minister Verhagen: «Denk aan de kennis over duurzame energie» staat
hier op mijn lijstje. De heer Vendrik was mij weer voor.
Laten we elkaar niets wijsmaken: op veel punten zou IJsland de Unie
verrijken. De heer Ormel wees al op de ligging voor de toegang tot de
Arctische route. Het is helder dat het niet een one-way street is waar wij
Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958
14
niets aan zouden hebben. Integendeel: we zien dat IJsland al tweederde
van de Europese wetgeving heeft uitgevoerd en voldoet aan de politieke
criteria. Dat staat nog steeds overeind. Ik wil dat nogmaals noemen,
omdat het in de discussie soms wordt vergeten.
Dan mijn tweede punt. Als IJsland lid wil worden van de Europese Unie,
zal dat land net als iedere andere potentiële kandidaat-lidstaat moeten
voldoen aan het acquis communautaire. Ook al voldoet het op dit moment
aan twee derde en ook al is het op tal van punten in ons belang dat
IJsland toetreed, het land zal moeten voldoen aan alle criteria. Ook
daarover kan geen misverstand bestaan. Om te beginnen zijn er natuurlijk
de verplichtingen die IJsland is aangegaan in het kader van de Europese
economische ruimte. Het naleven van de richtlijn inzake het depositogarantiestelsel is dus gewoon een onderdeel van de verplichtingen. Ook dat
is onderdeel van het acquis communautaire. Dit behoort tot de criteria die
IJsland dient te vervullen. Ik zeg dit tegen eenieder.
Ik constateer met voldoening – ik heb dit ook in de reactie aan de Kamer
geschreven – dat de Europese Commissie in haar avis stilstaat bij die
verplichtingen. Wij hebben daar zelf om gevraagd. Ik constateer ook dat
de Commissie aandringt op verbetering van organisatie, functioneren van
systemen en regelgeving, en met name van het toezicht op de financiële
sector. Het is, met alle respect, niet gek dat zij dat vragen. Ik vind het
positief dat dit avis stilstaat bij de knelpunten maar tegelijkertijd goede
aanknopingspunten biedt om IJsland aan zijn verplichtingen te houden.
Een aantal leden stellen dat IJsland absoluut nog geen lid mag worden en
dat het plan in de prullenbak moet zolang er geen overeenkomst over
Icesave is. Anderen zeggen dat je de wens tot toetreding juist moet
gebruiken om zo het geld voor de Nederlandse burger terug te krijgen. Ik
weet niet helemaal zeker wat het standpunt is van de PvdA-fractie. In
eerste instantie dacht ik dat de positie van de PvdA mogelijkheden bood.
Die mogelijkheid greep de heer Van Bommel ook aan. Naar aanleiding van
diens interruptie werd de deur echter dichtgeslagen maar deze ging
daarna weer wat open. Wat nog veel aparter is, is dat de heer Tang, toch
ook een PvdA’er, heel verstandige dingen zei tijdens het algemeen overleg
met de minister van Financiën over Icesave. De heer Tang wilde juist geen
koppeling. Hij zei dat de onderhandelingen een kader kunnen bieden om
IJsland aan te spreken. Nu hoor ik de heer Blom iets heel anders zeggen.
Ik krijg zo meteen graag meer verduidelijking over de positie van de PvdA
op dit punt, omdat ik hecht aan de opvatting van de Kamer.
De heer Ormel wijst op het geopolitieke belang van IJsland, de rijke
visgronden, zeeroutes et cetera. Op zich ben ik het daarmee eens. Hij wijst
ook op de tweeslachtige publieke opinie. Ik heb altijd al gezegd dat je niet
moet beginnen aan referenda, maar daarover wordt in het politieke veld
soms anders gedacht. Als je in Nederland een referendum zou houden –
de heer Ten Broeke speelde hier dankbaar op in – met de vraag of IJsland
erbij moet komen, zegt iedereen «nee», omdat men het idee heeft op die
manier het geld terug te kunnen krijgen. De publieke opinie in IJsland wil
enerzijds niets met de overeenkomst. Anderzijds heeft men op dit
moment ook niet veel op met de Europese Unie. De bevolking van IJsland
voelt zich echter wel verbonden met Europa en ziet heel goed het belang
van een lidmaatschap van de EU in relatie tot perspectieven op economische groei. De politieke partijen in IJsland die vervallen in Euroscepsis,
zijn met name de partijen die actie hebben gevoerd tegen de Icesaveleenovereenkomst. Wij hebben er belang bij om de pro-Europese krachten
wat te ondersteunen. In het algemeen wil ik zeggen dat je je niet moet
blindstaren op opiniepeilingen. Het zijn allemaal dagkoersen en die
moeten in het algemeen niet het referentiekader zijn voor een politicus.
De heer Blom vraagt hoe het staat met de onderhandelingen. Na het
referendum zijn de onderhandelingen over Icesave even op een laag pitje
gezet. Wij hebben echter wel gezegd dat we bereid te zijn om te praten,
juist omdat we op termijn ons geld zo veel mogelijk terug willen krijgen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958
15
Als je niet praat, weet je zeker dat je niets krijgt. Wij wachten op dit
moment dus op IJsland. Wij zijn elk moment bereid weer om de tafel te
gaan zitten met IJsland om te kijken onder welke voorwaarden zij in staat
zijn om aan de verplichtingen te voldoen. Daarbij hebben wij absoluut, net
als de heer Vendrik, begrip voor de gevoelens bij de bevolking. Je zou het
in Nederland eens moeten vragen als de situatie omgekeerd was!
Linksom of rechtsom moeten we echter verder met IJsland. Linksom of
rechtsom zullen we uiteindelijk ons geld moeten terugkrijgen. Daarover is
geen verschil van mening tussen Kamer en regering.
Sommige partijen willen geen stap verder met het EU-traject voordat er
zekerheid is over terugbetaling. Ik denk dat dit meer is ingegeven door
emotie dan door ratio. Zo simpel werkt het namelijk niet. Je krijgt je geld
niet terug als je zegt: jongens, jullie zoeken het maar uit. Ik heb geen
opties uitgesloten en houd mijn kruit droog. Als je dreigende taal gebruikt,
in de trant van «dan komen jullie er nooit bij» en «wij starten niets», denk
ik dat je één ding zeker weet en wel dat je niet zult komen tot een
overeenkomst over Icesave. Dat dient dus niet het Nederlandse belang.
Dat wil ik hier echt zeggen, als minister van Buitenlandse Zaken, die
verantwoordelijk is voor het veiligstellen van de Nederlandse belangen in
het buitenland. Ten eerste zie ik dat de regering van IJsland er met ons wil
uitkomen. Ze zijn het nog niet eens over de vraag op welke basis, maar
uiteindelijk willen ze er wel uitkomen. Dat is ook in hun belang. Ten
tweede wil de regering van IJsland IJsland de Unie binnenloodsen. Het is
juist de conservatieve, oppositionele kracht in IJsland die geen akkoord
over Icesave wil en die geen voorstander is van toetreding tot de
Europese Unie. Ik vind het geen verstandige politiek om die groep in de
kaart te spelen. Door te dreigen spelen we die groep naar mij mening wel
in de kaart. Een gebrek aan toekomstperspectief kan juist, zoals de heer
Vendrik al zei, het vertrek versnellen van mobiele, hoogopgeleide
IJslandse mensen die helemaal geen perspectief meer zien en hun heil
elders gaan zoeken. Wij hebben belang bij een economisch gezond
IJsland dat zijn schulden kan terugbetalen, waaronder die aan Nederland.
Tegelijkertijd wil ik IJsland aanspreken op zijn verplichtingen, inclusief de
verplichtingen op basis van het depositogarantiestelsel. Toetredingsonderhandelingen kunnen juist een kader creëren en een additioneel
instrument zijn om IJsland in Europees verband aan te spreken op de
verplichtingen in het kader van het acquis communautaire. Ik heb ze liever
aan de onderhandelingstafel dan mokkend op hun eiland in de Atlantische
Oceaan, met de rug naar Europa gekeerd.
Deze aspecten wil ik dus wegen. Ik onderstreep daarbij dat er geen sprake
kan zijn van daadwerkelijke toetreding als niet aan het gehele acquis is
voldaan, inclusief de verplichtingen op basis van het depositogarantiestelsel. Je ziet nu de eerste stappen in een lang proces. Talmt IJsland met
het inlossen van zijn verplichtingen, dan zal dat ongetwijfeld zijn weerslag
moeten krijgen op het gehele proces. Dan kun je overwegen om in plaats
van te zeggen dat je niet begint, bij het onderhandelingshoofdstuk over de
financiële diensten een hard ijkpunt te maken.
De heer Ormel (CDA): Hoofdstuk 9.
Minister Verhagen: Hoofdstuk 9. Dan bied je enerzijds perspectief en
anderzijds zeg je: «Sorry, criteria zijn criteria. U voldoet er niet aan. Als u
de laatste stap wilt zetten, moet u nu leveren».
Dit alles laat onverlet dat het gezien de bereidheid van de IJslandse
regering en de instelling van zowel het Verenigd Koninkrijk als de
Nederlandse minister van Financiën naar mijn mening mogelijk moet zijn
om door onderhandelingen tot een overeenkomst te komen die enerzijds
ons geld veilig stelt en anderzijds niet het onmogelijke vraagt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958
16
De heer Blom (PvdA): De minister heeft mij aangesproken op het
PvdA-standpunt. Het gaat mij helemaal niet om dreigen. Dat heeft Paul
Tang natuurlijk ook bedoeld in dat AO. Ik ben er helemaal geen tegenstander van dat IJsland op den duur toetreedt tot de EU, om exact
dezelfde redenen als de minister noemt. Het is inderdaad waar: als er
geen affaire was geweest { Dat is allemaal oké, behalve het puntje dat Ten
Broeke noemde, dat het natuurlijk niet zo kan zijn dat een bank met twee
maten meet binnen de eigen spaarderskring. Daar komen we echter wel
uit wanneer er onderhandelingen zijn. Laten we het onderwerp eens
versimpelen. IJsland wil wat. Wij willen ook wat. Wat is er dan simpeler
om dan te zeggen: «We gaan het allebei doen. We prikken een datum
waarop we de onderhandelingen over het avis starten en tegelijkertijd
werken we dat vuiltje weg»? Wat is daar mis mee? Dat is geen kwestie van
dreigen, dat is een kwestie van als volwassen mensen met elkaar omgaan.
Dat is het standpunt van de PvdA. Natuurlij is er een koppeling tussen het
Icesave-dossier en de toetreding. Het is een illusie om te denken dat die
koppeling er niet is. Ze maakt zelfs onderdeel uit van het avis. Zelfs al zou
ik het willen, dan zou ik het dus niet eens kunnen scheiden. Ik kom
gewoon terug op een redenering op grond van boerenslimheid: we gaan
allemaal om tafel zitten, alle partijen willen iets, dus je zorgt dat iedereen
zijn zin krijgt. Dan is iedereen blij en hebben we het nergens meer over.
Minister Verhagen: Dan zegt u dus {
De voorzitter: Ik wil ook de heer Ten Broeke de gelegenheid geven om
een vraag te stellen. Bovendien kijk ik naar de tijd. Sommige mensen
hebben nog andere verplichtingen. Er komt ook nog een blokje over
EDEO. Dit was een verduidelijking van het standpunt van de PvdA. Nu is
er ruimte voor een vraag en een antwoord en dan gaan we naar het
volgende blokje. We moeten echt snelheid maken.
De heer Ten Broeke (VVD): Heel kort dan, voorzitter. Anderhalve week
geleden deed Nederland voor de vierde keer een voorstel aan de
IJslandse partners die de minister zo graag aan de onderhandelingstafel
wil hebben. Dat voorstel was om met lagere rentepercentages te gaan
werken. Omgerekend leverde dat bijna 0,5 mld. extra coulance op. IJsland
wilde dit voorstel niet eens bespreken.
De voorzitter: Uw vraag is? We hebben geen tijd voor lange
toelichtingen.
De heer Ten Broeke (VVD): Dat had u bij uw partijgenoot die hiervoor
sprak misschien ook even kunnen zeggen.
De voorzitter: Hoho. Ik bepaal hier de volgorde van de interventies en ik
bepaal of u het woord krijgt of niet. U hebt één vraag. Daarop geeft de
minister antwoord en dan gaan we naar het volgende blokje.
De heer Ten Broeke (VVD): Deze inleiding is noodzakelijk voor mijn
vraag. Als wat ik zojuist schetste inderdaad zo is, kan de minister toch niet
zeggen dat hij met IJsland aan de onderhandelingstafel zit? Daar lopen ze
immers juist, al dan niet mokkend, van weg. Het is ook niet de eerste keer
dat dit gebeurt, maar de derde keer in anderhalf jaar. We worden aan het
lijntje gehouden. Ik stel juist het belang van Nederland voorop. Tegelijkertijd kijk ik naar het belang van de Europese gemeenschap die is
gevestigd op basis van de afspraak dat je je aan je afspraken houdt. Nu is
het moment ...
De voorzitter: U hebt uw punt gemaakt. Het woord is aan de minister.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958
17
Minister Verhagen: Het verschil zit niet in de opvatting dat wij willen dat
het geld van de Nederlandse belastingbetaler terugkomt. De vraag is wat
de verstandigste manier is om dat zeker te stellen. Ik begrijp de interventie
van de heer Van Bommel bij de heer Blom. Zodra je voorstelt om
tegelijkertijd te beginnen met onderhandelen ga je in ieder geval
onderhandelen, ook over de toetreding. De heer Blom blokkeert dus niet
het starten van de onderhandelingen.
De heer Blom (PvdA): Als u het in combinatie ziet met het oplossen van
het andere probleem.
Minister Verhagen: Natuurlijk. De vraag is hoe je tot overeenstemming
komt. Hoe kom je tot een oplossing die ertoe leidt dat de Nederlandse
belastingbetaler zijn centen terugkrijgt, dan wel geen extra belasting hoeft
te betalen als we het geld niet terugkrijgen. Ik zeg: gebruik daarvoor het
onderhandelingstraject over de toetreding. Zet een haarscherpe valbijl bij
de vraag of je het hoofdstuk over het financieel dossier kunt afsluiten. Dan
ben je aan het onderhandelen. Als de IJslanders niet aan tafel willen
komen, is het een ander verhaal. Op basis van wat ik hoor van mijn
collega van Financiën en van de Britten, met wie we een-op-een optrekken
– dat is sowieso het belangrijkste – zeg ik dat bij IJsland wel degelijk de
bereidheid bestaat om te praten over de Icesave-overeenkomst. Ik wil niet
dat IJsland het lidmaatschap krijgt zonder dat is voldaan aan die verplichtingen. Daar hebben we dus voldoende mogelijkheden voor. Ik ben het
wel met de heer Ten Broeke eens dat veel ophoudt als de IJslanders
weigeren te praten over Icesave. Je mag tenslotte van iemand met wie je
om de tafel wil zitten in het kader van de toetredingsonderhandelingen en
de opening van hoofdstukken verwachten dat die met ons om de tafel
komt zitten om ook over dit dossier te spreken.
De voorzitter: Ik denk dat we dit voldoende gewisseld hebben. Ik verzoek
de minister om nog even kort in te gaan op EDEO. Dan ronden we dit AO
heel snel af.
Minister Verhagen: Prima. Ik wil op het voorgaande punt nog wel zeggen
dat ik een-op-een wil optrekken met het Verenigd Koninkrijk. Als zij iets
doen en wij blijven aan de andere kant hangen, hebben we een veel
groter probleem. Dan weten we zeker dat we niets terugkrijgen.
Dan kom ik toe aan het blokje over EDEO. Er is weinig veranderd ten
opzichte van de vorige keer dat we hierover spraken. We hebben nog
geen voorstel ontvangen van de Hoge Vertegenwoordiger. Ik heb al eerder
toegezegd dat ik het voorstel naar de Kamer zal sturen zodra het er is. Dan
zal ik de Kamer ook meer in detail informeren over mijn visie. Het is nog
steeds de bedoeling dat de Raad eind april op basis van het voorstel van
de Hoge Vertegenwoordiger een besluit neemt over de oprichting. De
heer Van Bommel had het over 1 april, maar het is dus eind april. We
zullen overigens alles op alles moeten zetten om die deadline te halen. De
lidstaten moeten er namelijk unaniem mee kunnen instemmen, de
Commissie zal zich erin moeten kunnen vinden en het Europees
Parlement zal geraadpleegd moeten worden. 1 april was überhaupt niet
gelukt, dus gelukkig is het eind april. Op basis van wat ik tot nu toe heb
gehoord, is het ook nog een heidens karwei om het voor eind april af te
ronden.
Er is helemaal geen sprake van dat er allemaal Engelsen en weet ik wie
zijn benoemd. Er is nog helemaal niemand benoemd en er is ook nog
helemaal niets om te benoemen.
Ik vind dat een dergelijke dienst er snel moet komen. Ik heb eerder gezegd
dat ik het in ons belang vind dat er een goed functionerende Hoge
Vertegenwoordiger komt alsmede een goed functionerende EDEO, dan
wel – om de heer Ormel tegemoet te komen – een «European External
Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958
18
Action Service», dus een buitenlandse dienst van de Europese Unie. Als
zo’n dienst er is, gebeurt er niet wat wij willen vermijden, namelijk dat de
EU buitenspel staat, wat we al hebben zien gebeuren in Kopenhagen. Als
we willen voorkomen dat de VS en China voortaan met zijn tweeën de
dienst uitmaken, zal er een fatsoenlijk Europees buitenlands beleid met
een fatsoenlijk functionerende HV en een fatsoenlijke diplomatieke dienst
moeten komen.
De heer Van Bommel vraagt hoe het zit met ontwikkelingssamenwerking.
EDEO zal op hoofdlijnen ook belast worden met ontwikkelingssamenwerking, wanneer het gaat over strategische programmering. Binnen de
Commissie is er natuurlijk wel gewoon een commissaris die verantwoordelijk is voor ontwikkelingssamenwerking. Deze is dus ook verantwoordelijk voor het Europees Ontwikkelingsfonds en de hulp aan Azië en
Latijns-Amerika. Voor de uitvoering van dergelijke programma’s blijft de
gewone verhouding bestaan.
De heer Van Bommel vraagt ook waar de Hoge Vertegenwoordiger zit, bij
de Commissie of bij het Raadsecretariaat. Dat is beide. Ze is vicevoorzitter
van de Europese Commissie. Volgens het verdrag krijgt ze ook een eigen
dienst. Die is voor een deel samengesteld uit het Raadsecretariaat.
Ik denk dat zowel EAS als EDEO vreselijke namen zijn. Dat ze in Brussel
niet weten wat EDEO is, kan ik mij voorstellen, want het is een Nederlandse afkorting. U weet, tweetaligheid is in Brussel wel officieel maar
toch { EDEO heet zo omdat dat in het verdrag staat. Ik denk dat we snel
naar een term toe moeten als «Europese diplomatieke dienst», net zoals
er een Nederlandse diplomatieke dienst is. Ik hoop ook dat de Europese
diplomatieke dienst van dien aard wordt dat we bij de discussie over de
heroverwegingen de Europese toekomst op sommige punten met een
gerust hart kunnen bekijken.
De voorzitter: Hiermee zijn we aan het einde gekomen van dit algemeen
overleg. Ik dank de minister en de hem vergezellende ambtenaren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958
19
1
Samenstelling:
Leden: Atsma (CDA), Van Bommel (SP), ondervoorzitter, Van der Staaij
(SGP), Waalkens (PvdA), voorzitter, Ormel (CDA), Van Velzen (SP), De
Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Jan Jacob van Dijk (CDA),
Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé HammingBluemink (VVD), Jonker (CDA), Irrgang (SP), De Roon (PVV), Pechtold
(D66), Ten Broeke (VVD), Gill’ard (PvdA), Jasper van Dijk (SP), Thieme
(PvdD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie) en Peters
(GroenLinks).
Plv. leden: Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), De Wit (SP),
Van der Vlies (SGP), Vos (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Van Heugten
(CDA), Lempens (SP), Schermers (CDA), Knops (CDA), Jacobi (PvdA),
Samsom (PvdA), Kuiken (PvdA), Teeven (VVD), Spies (CDA), Roemer (SP),
Wilders (PVV), Nicolaï (VVD), Van der Ham (D66), Van der Burg (VVD),
Besselink (PvdA), Van Leeuwen (SP), Ouwehand (PvdD), Voordewind
(ChristenUnie) en Vendrik (GroenLinks).
2
Samenstelling:
Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Waalkens (PvdA), Çörüz
(CDA), Ormel (CDA), voorzitter, Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), Nicolaï
(VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Blom (PvdA),
Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD),
Irrgang (SP), Knops (CDA), De Roon (PVV), Voordewind (ChristenUnie),
Pechtold (D66), ondervoorzitter, Ten Broeke (VVD), Van Raak (SP), Gill’ard
(PvdA), Thieme (PvdD), Peters (GroenLinks) en Schippers (VVD).
Plv. leden: De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), Vermeij (PvdA), Omtzigt
(CDA), Van Haersma Buma (CDA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA),
Jasper van Dijk (SP), Van Miltenburg (VVD), Ten Hoopen (CDA), Jonker
(CDA), Boelhouwer (PvdA), Leerdam (PvdA), Arib (PvdA), Neppérus (VVD),
Lempens (SP), Schermers (CDA), Wilders (PVV), Wiegman-van Meppelen
Scheppink (ChristenUnie), Koşer Kaya (D66), Van Beek (VVD), Gesthuizen
(SP), Samsom (PvdA), Ouwehand (PvdD), Halsema (GroenLinks) en
Griffith (VVD).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958
20
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/97dbdbd6-a9ee-46c4-b797-b68887794e3c
|
NMCA weganalyse
Datum
Status
9 juni 2011
definitief
NMCA weganalyse
Datum
Status
9 juni 2011
Definitief
Colofon
Uitgegeven door
Informatie
Rijkswaterstaat Dienst Verkeer en Scheepvaart
M.R. Mulder
Uitgevoerd door
Opmaak
Datum
Status
Versienummer
M. van den Berg
9 juni 2011
Definitief
1
Pagina 4 van 58
Inhoud
Management Samenvatting 7
Inleiding 13
1
1.1
1.2
1.2.1
1.2.2
1.2.3
1.2.4
1.2.5
1.3
1.4
Aanpak 15
Positie t.o.v. hoofdrapport NMCA 15
Soorten kaarten 15
Reistijdfactoren 15
Voertuigverliesuren 15
Robuustheid 15
Vrachtverkeer 15
Samenvatting in tabel 16
Kaarten voor het onderliggend wegennet 16
Gebruikte verkeersmodellen 16
2
2.1
2.1.1
2.1.2
2.1.3
2.1.4
2.2
2.2.1
2.2.2
2.3
2.3.1
2.3.2
2.3.3
2.3.4
Uitgangspunten modelberekeningen 19
Omgevingscenario‟s 19
WLO-scenario‟s 19
Sociaal economische gegevens 20
Vrachtverkeer 20
Autobezit 20
Netwerken 21
Autowegennet 21
Openbaar vervoernet 22
Prijzen 22
Autokosten 22
Parkeertarieven 22
Treintarieven 22
Tarieven overig openbaar vervoer 22
3
3.1
3.2
3.3
3.4
3.5
3.6
Knelpuntenanalyse 23
Algemene mobiliteitsontwikkeling Nederland 23
Reistijden 24
Voertuigverliesuren 27
Robuustheid 29
Vrachtverkeer 30
Onderliggend wegennet 37
4
Samenvattende tabel 43
Bijlage 1: Sociaal Economische Gegevens 45
Bijlage 2: Gerealiseerd veronderstelde projecten in 2020 en 2030 47
Bijlage 3: Kaartbeelden voor het jaar 2020 49
Pagina 5 van 58
Pagina 6 van 58
Management samenvatting
Door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu wordt, in samenwerking met
vertegenwoordigers van regionale overheden, de Nationale Markt- en
Capaciteitsanalyse (NMCA) uitgevoerd. In de NMCA worden infrastructurele
knelpunten voor de zichtjaren 2020 en 2028 van respectievelijk wegen, vaarwegen,
spoor en regionaal openbaar vervoer integraal in beeld gebracht. Dit rapport betreft
de weganalyse. Het hoofdrapport NMCA – Gebiedsuitwerking Nationale Markt- en
Capaciteitsanalyse mobiliteit – met alle modaliteiten, wordt medio juni 2011 aan de
Tweede Kamer aangeboden.
De NMCA biedt de verkeerskundige basisinformatie voor een lange termijn
investeringsprogramma tot en met 2028, het verlengde Infrastructuurfonds. De
NMCA is een nationale inventarisatie van bereikbaarheidsopgaven, geen
gebiedsgerichte verkenning van oplossingen.
De doelen uit de Nota Mobiliteit en de MobiliteitsAanpak vormen in de
gebiedsuitwerking NMCA de meetlat waaraan afgelezen wordt hoe het
mobiliteitssysteem er voor staat. Voor de weganalyse gelden de streefwaarden voor
de gemiddelde reistijd op snelwegen in de spits:
Tussen de steden maximaal anderhalf keer zo lang als de reistijd buiten de
spits.
Rond de (vijf) grote steden maximaal twee keer zo lang als de reistijd buiten
de spits.
Op de hoofdverbindingsassen uit de MobiliteitsAanpak gemiddeld minimaal
80 km/uur tussen steden.
In dit technische deelrapport worden de resultaten van de NMCA weganalyse
getoond. De analyses zijn uitgevoerd met het LMS 2011 en de vier Nederlands
Regionale Modellen (NRM) 2011. Deze nieuwe modellen zijn operationeel sinds
1 april 2011 en zijn gebaseerd op de nieuwste inzichten in het gedrag van
(auto)mobilisten en andere belangrijke modelverbeteringen.
Voor de omgevingsscenario‟s is aangesloten bij de Welvaart en Leefomgeving (WLO)
scenario‟s van de planbureaus. De berekeningen zijn uitgevoerd voor twee
omgevingscenario‟s, Global Economy, GE, met de hoogste economische groei en
Regional Communities, RC, met de laagste economische groei. Dit sluit aan bij het
gedachtegoed van Sneller en Beter, door in de beleidsontwikkeling van twee
omgevingscenario‟s en een (maximale) bandbreedte uit te gaan. Oplossingen voor
knelpunten in het omgevingscenario met lage groei kunnen gezien worden als een
„no regret pakket‟.
De uitgangspunten voor de modelberekeningen zijn als volgt. De ruimtelijke
verdeling van wonen en werken, de autonetwerken en de treinbediening zijn
aangepast aan de nieuwste gegevens en inzichten (eind 2010, MIRT projectenboek
2011 realisatie en planstudies, exclusief verkenningen). Dezelfde berekeningen en
uitgangspunten dienen als basis voor de spoor- en regionaal openbaar vervoeranalyses.
De weganalyse bevat de volgende nationale kaartbeelden voor 2020 en 2030:
Pagina 7 van 58
Reistijdverhoudingen voor de trajecten uit de Nota Mobiliteit
Voertuigverliesuren op wegvakniveau
Kwetsbaarheidanalyse van TNO
Vrachtverkeeranalyses.
De uitwerking naar kaartbeelden voor de acht gebiedsagenda‟s vindt alleen in het
hoofdrapport plaats. De informatie uit de weganalyse is hierbij gecombineerd met
de overige modaliteiten tot een integrale knelpuntanalyse per gebied.
De weganalyse wordt afgesloten met een samenvattende tabel, zie tabel S1. Basis
voor de tabel zijn de reistijdverhoudingen op trajecten in 2030 uit het LMS. In de
tabel wordt onderscheid gemaakt in knelpunten in het RC-scenario (bovenin) en het
GE-scenario (onderin). Knelpunten in het RC-scenario treden naar verwachting zelfs
bij een lage economische ontwikkeling op. Knelpunten in het GE-scenario treden pas
op bij hoge economische ontwikkelingen in Nederland tot het jaar 2030.
In de tabel is aangegeven:
De streefwaarde uit de Nota Mobiliteit voor het desbetreffende traject.
De modeluitkomst uit het LMS, in dezelfde klassen als de figuren. In de
NMCA zijn de uitkomsten uit het LMS leidend.
Of de uitkomst dicht bij de streefwaarde ligt. Genuanceerd is of net wel of
net niet voldaan wordt aan de streefwaarden uit de Nota Mobiliteit. De
kolom „in de buurt van de streefwaarde‟ kleurt paars op als de reistijdfactor
op het traject zich op 0,1 van de streefwaarde (1,5 of 2,0) bevindt.
Als het NRM voor hetzelfde traject een slechtere uitkomst geeft en (net) wel
een knelpunt aangeeft (paars boven de 1,5; rood boven 2,0). In de NMCA
worden de NRM‟s gebruikt als toets op uitkomsten uit het LMS. Door verschil
in detailniveau van modelleren (van vooral de ruimtelijke uitgangspunten)
kunnen uitkomsten licht afwijken in de modellen.
Informatie of het traject in 2020 ook al een knelpunt is (RC of GE-scenario).
Informatie over de ernst van de voertuigverliesuren, kwetsbaarheid en
vrachtverkeer problemen, met een hoog-midden-laag categorisering.
Of sprake is van een lopende verkenning of planstudie.
Als voorbeeld het traject op de A58 tussen Roosendaal en Breda. De streefwaarde
voor de reistijdfactor is 1,5. Het traject is volgens de LMS2030 berekeningen in
2030 in het RC-scenario een knelpunt; ook al in 2020. Het ligt evenwel net boven de
streefwaarde. De voertuigverliesuren zijn niet groot, het is geen kwetsbaar wegvak
voor de robuustheid van het wegennetwerk, en er zijn geen grote aantallen
vrachtauto‟s op deze 2x2 autosnelweg te verwachten.
In het RC-scenario in 2030, zie figuur S1, zijn er knelpunten rond de steden
Amsterdam, Den Haag en Rotterdam. Daarnaast zijn er knelpunten op de A1 tussen
Apeldoorn en Azelo, de A2 tussen knooppunt Deil en Den Bosch en de A58 tussen
Breda en Roosendaal. Het begrip „maatgevende reistijd‟ uit deze kaarten betekent
de slechtste reistijd uit de ochtend- of avondspits weergegeven is.
Pagina 8 van 58
Figuur S1: Reistijdfactoren op trajecten uit de Nota Mobiliteit in 2030: RC-scenario
In het GE-scenario in 2030, zie figuur S2, zijn er veel knelpunten in de
Noordvleugel, Zuidvleugel en Noord-Brabant. Ook zijn er knelpunten in Utrecht en
Oost-Nederland. Geen knelpunten zijn er in Noord-Nederland, Limburg en Zeeland.
Pagina 9 van 58
Figuur S2: Reistijdfactoren op trajecten uit de Nota Mobiliteit in 2030: GE-scenario
Pagina 10 van 58
Tabel S1: Samenvatting NMCA-weg analyse
Pagina 11 van 58
Pagina 12 van 58
Inleiding
Context NMCA
Door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu wordt, in samenwerking met
vertegenwoordigers van regionale overheden, de Nationale Markt- en
CapaciteitsAanalyse (NMCA) uitgevoerd. In de NMCA worden infrastructurele
knelpunten voor de zichtjaren 2020 en 2028 van respectievelijk wegen, vaarwegen,
spoor en regionaal openbaar Vervoer integraal in beeld gebracht.
In een hoofdlijnenbrief d.d. 29 juni 20101 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de
voorlopige resultaten en conclusies op nationaal niveau 2. Daarbij is een
gebiedsuitwerking van de NMCA toegezegd in het voorjaar van 2011.
De NMCA brengt knelpunten in beeld gegeven de doelen van de Nota Mobiliteit en
de MobiliteitsAanpak. In het hoofdrapport – dus niet in deze technische rapportage
over de weganalyse – worden de verschillen in bereikbaarheid tevens in beeld
gebracht volgens de nieuwe indicator met een weging naar omvang en
samenstelling van de verkeerstromen. Deze indicator is nog in ontwikkeling.
De NMCA brengt geen oplossingen c.q. projecten in beeld; daarvoor is nader
gebiedsgericht onderzoek nodig. De NMCA is een nationale inventarisatie van
bereikbaarheidsopgaven. Een „lijn‟ op een knelpuntenkaart in de NMCA betekent niet
dat de hele lijn een probleem is. Zo‟n lijn zegt niets over de aard, omvang en locatie
van de benodigde oplossing. Soms zijn maatregelen op een klein deel van de lijn
voldoende om het probleem op te lossen of zelfs maatregelen buiten de lijn. Dat zal
uit nader gebiedsgericht onderzoek moeten blijken.
Leeswijzer
Dit rapport documenteert de resultaten van de weganalyses gemaakt met het
Landelijk Model Systeem (LMS) en het Nederlands Regionaal Model (NRM) in het
kader van de Nationale Markt en Capaciteitsanalyse.
Hoofdstuk 1 beschrijft de aanpak van het project. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op
de uitgangspunten bij de berekeningen. Hoofdstuk 3 beschrijft de resultaten, in de
vorm van kaartbeelden met reistijden, voertuigverliesuren, kwetsbaarheid,
vrachtverkeer en onderliggend wegennet. In hoofdstuk 4 worden de resultaten
samengevat in een tabel.
1
Kamerstuk 31305 nr. 180
Bijlage bij Kamerstuk 31305 nr. 190, Tussenresultaten HWN-analyses Referenties, Rijkswaterstaat Dienst Verkeer
en Scheepvaart, Delft, november 2010
2
Pagina 13 van 58
Pagina 14 van 58
1
Aanpak
1.1
Positie t.o.v. hoofdrapport NMCA
Het NMCA weganalyse is een technische bijlage van het NMCA hoofdrapport, dat
integraal kijkt naar verkeer en vervoer, via spoor/regionaal OV, water en weg. In
het hoofdrapport worden de integrale knelpuntenkaarten voor de acht gebieden van
de gebiedsagenda‟s weergegeven. De NMCA-weganalyse geeft alleen de nationale
kaartbeelden weer.
1.2
Soorten kaarten
De weganalyse bevat de volgende nationale kaartbeelden voor 2020 en 2030:
1.2.1 Reistijdfactoren
Afgebeeld zijn de reistijdverhoudingen voor de trajecten uit de Nota Mobiliteit. De
reistijdfactoren in de NMCA-weganalyse zijn gebaseerd op het LMS 2011. Hiertoe is
het totale hoofdwegennet in Nederland, conform de aanpak in de Nota Mobiliteit,
opgedeeld in circa 190 trajecten3 (heen en terug). Een toets op de LMS-uitkomsten
met de NRM‟s is uitgevoerd.
1.2.2 Voertuigverliesuren
De omvang van de voertuigverliesuren op wegvakniveau geven de congestielocaties
weer. Samen met de kaarten van de reistijdfactoren is hiermee de oorzaak van een
knelpunt te achterhalen. Niet iedere congestielocatie leidt automatisch tot een
knelpunt; daarvoor moet immers de gemiddelde reistijd over een geheel traject
onder de streefwaarden komen.
1.2.3 Robuustheid
Een kwetsbaarheidsanalyse is uitgevoerd door TNO. Hierbij wordt inzicht gekregen
in het belang van wegvakken voor de robuustheid van het netwerk. Kwetsbaarheid
is de tegenhanger van robuustheid. Gebrek aan robuustheid – met andere woorden
„kwetsbaarheid‟ – is niet automatisch een reden om te spreken van een knelpunt en
om te investeren. Kwetsbaarheid kan een insteek zijn om binnen de
verkeerskundige inventarisatie te prioriteren tussen knelpunten.
1.2.4 Vrachtverkeer
Afgebeeld zijn de etmaalintensiteiten op wegvakniveau (per richting) van het
vrachtverkeer. Naast de intensiteiten staan ook de aandelen van het vrachtverkeer
op de verschillende delen van het hoofdwegennet. Hiermee worden specifieke
vrachtlocaties beter zichtbaar. De informatie wordt per richting en per hoofd- en
parallelbaan weergegeven, waardoor sommige informatie verloren gaat door overlap
op de kaart.
Daarnaast is een analyse gemaakt van de uurintensiteiten van het vrachtverkeer.
Als op enig moment van de dag ergens meer dan 800 vrachtauto‟s rijden dan wordt
3
Trajecten die herkomst- en bestemmingsgebieden met elkaar verbinden en die aansluiten bij de gemiddelde
verplaatsingsafstand op het hoofdwegennet.
Pagina 15 van 58
dat weergegeven op de kaart. Vooral bij 2x2 autosnelwegen kunnen bij deze
aantallen vrachtauto‟s problemen als moeilijk in- en uitvoegen en colonnevorming
ontstaan. Ook hier geldt dat een lijn op de kaart niets zegt over aard, omvang en
locatie van een benodigde oplossing. Het gegeven kan helpen bij de prioritering van
knelpunten.
1.2.5 Samenvatting in tabel
Voor elk van de drie aspecten (1.2.2, 1.2.3 en 1.2.4) is per kneltraject uit het LMS
(in de tabel: situatie 2030) een score bepaald: hoog, midden of laag, aangevende in
welke mate het aspect voor mogelijke problemen zorgt. Nogmaals, deze drie
aspecten zijn géén afzonderlijke redenen voor de „status knelpunt‟ maar kunnen
mede bepalend zijn voor de prioritering zover het gaat om de verkeerskundige
insteek.
Voor alle trajecten uit de Nota Mobilteit is geanalyseerd of de LMS-uitkomsten voor
2030 net onder de grens4 liggen (tussen 1,4 en 1,5 resp. tussen 1,9 en 2). Tevens
is geïnventariseerd welke knelpunten volgens het LMS net boven de grens liggen
(tussen 1,5 en 1,6 resp. tussen 2 en 2,1). Ook deze nuancering helpt bij het
prioriteren van de knelpunten.
1.3
Kaarten voor het onderliggend wegennet
Vanwege de samenhang van het autoverkeer op het gehele netwerk zijn de grotere
verkeersstromen op het onderliggend wegennet in kaart gebracht. Knelpunten op
hoofdwegen en onderliggende wegen hebben vaak relatie met elkaar, en ook bij
oplossingen is het verstandig om het totale wegennet in samenhang te beschouwen.
De NMCA brengt alleen knelpunten in beeld, geen oplossingen. Voor oplossingen is
een verkenning of MIRT-onderzoek nodig. Alle wegbeheerders hebben daarbij hun
eigen verantwoordelijkheid.
De intensiteiten op het onderliggend wegennet zijn in kaart gebracht met gebruik
van de vier NRM‟s, modellen voor Noord, Oost, West en Zuid Nederland.
Er is gekeken naar de situatie in 2030, met beide scenario‟s. De analyse in dit
rapport beperkt zich tot het in beeld brengen van locaties op het onderliggend
wegennet waar het druk is. Dat is beslist wat anders dan knelpunten in beeld
brengen.
Afgebeeld (blauw) worden de wegen waar de capaciteit groter is dan 1450
motorvoertuigen per uur en de etmaalintensiteit groter is dan 10.000. Dat zijn de
grotere stroomwegen. Als de intensiteit-capaciteit daarop volgens het NRM hoger is
dan 0,8 lichten die wegen verder (groen) op.
1.4
Gebruikte verkeersmodellen
Binnen het ministerie van Infrastructuur en Milieu worden twee belangrijke
verkeersmodellen gebruikt. Het Landelijk Modelsysteem (LMS) geeft een landelijk
beeld van de toekomstige Nederlandse mobiliteit. Het Nederlands Regionaal Model
4
Streefwaarden voor de gemiddelde reistijd op snelwegen in de spits:
tussen de steden maximaal anderhalf keer zo lang als de reistijd buiten de spits
rond de (vijf grote) steden maximaal twee keer zo lang als de reistijd buiten de spits
Pagina 16 van 58
(NRM) doet hetzelfde met meer detail voor vier landsdelen en wordt voorgeschreven
in planstudies en verkenningen.
De NMCA-analyses voor het hoofdwegennet zijn uitgevoerd met het LMS 2011. Voor
het onderliggend wegennet en een toets op de LMS-uitkomsten zijn de vier NRM‟s
2011 gebruikt. Deze nieuwe modellen zijn operationeel sinds 1 april 2011.
Er is aangesloten bij het gedachtegoed van Sneller en Beter, door in de
berekeningen uit te gaan van twee omgevingscenario‟s en een (maximale)
bandbreedte. Oplossingen voor knelpunten in het omgevingscenario met lage
economische groei kunnen gezien worden als een „no regret pakket‟.
Het LMS2011 en de vier NRM‟s 2011 kunnen qua uitkomst verschillen met
voorgaande versies. Dit is één van de redenen voor deze gebiedsuitwerking van de
hooflijnenbrief van 2010 van de NMCA. De verschillen hebben verscheidene
oorzaken:
• Actualisatie van de modellering van het mobiliteitsgedrag. De oude modellen
waren gebaseerd op mobiliteitsgedrag van 1986 en 1995. De nieuwe
modellen hanteren inzichten tot en met 2005.
• Betere inschatting van congestie, openbaar vervoer en vracht.
• Actuele beleidsuitgangspunten:
MIRT projectenboek 2011 (realisaties en planstudies,
exclusief verkenningen).
Nieuwe inzichten wonen/werken regio‟s (eind 2010).
Prijzen (regionaal openbaar vervoer, benzineprijzen
gebaseerd op een oliekoers van 70 dollar per vat en niet
meer 25 dollar per vat).
Daarnaast kunnen de (regionale) resultaten afwijken van uitkomsten uit eerdere
versies van het NRM. Belangrijkste oorzaak hiervan, naast de bovenstaande
verschillen, is het gebruik van de WLO-scenario‟s. Tot nu toe waren deze voor de
NRM‟s nog niet beschikbaar. De bovenkant van de bandbreedte in de WLOscenario‟s, het GE-scenario lijkt qua economische groei en inwoners wel op het oude
European Coordination scenario van 1997, maar er zijn enkele verschillen, zie
hoofdstuk 2.
Pagina 17 van 58
Pagina 18 van 58
2
Uitgangspunten modelberekeningen
Bij het gebruik van het LMS en het NRM is een aantal uitgangspunten vastgesteld.
Het gaat hierbij om de sociaal economische gegevens, het gebruikte wegennetwerk
en de verwachte prijzen.
2.1
Omgevingscenario’s
2.1.1 WLO-scenario’s
De planbureaus hebben in 2006 vier toekomstscenario‟s uitgebracht5 voor
Nederland 2020-2040. Het betreft de scenario‟s uit de Welvaart en Leefomgeving
(WLO) studie, die voor een groot deel (met name voor de periode na 2020) afwijken
van het European Coordination (EC) scenario, waar de Nota Mobiliteit op was
gebaseerd.
De WLO-studie is een analyse van de relatie tussen welvaart en leefomgeving in de
periode tot 2040, uitgaande van vier mogelijke toekomsten (scenario‟s): Global
Economy (GE), Strong Europe (SE), Transatlantic Market (TM) en Regional
Communities (RC). Doel van de WLO-studie is na te gaan binnen welke bandbreedtes Nederland zich in de komende decennia kan ontwikkelen onder invloed van
de verschillende scenario‟s en om mogelijke knelpunten daarbij op te sporen.
Voor verkeersberekeningen wordt vooralsnog uitgegaan van twee scenario‟s: GE en
RC. In het RC valt de wereld uiteen in aantal handelsblokken, de bevolkingsgroei en
economische groei zijn bescheiden. In het GE is er hoge internationale handel, hoge
groei van de arbeidsproductiviteit en van de bevolking (vooral door immigratie),
hoge economische groei.
Deze twee scenario‟s beschrijven samen de bovenkant en onderkant van de
mogelijke ontwikkelingen, waardoor een maximale bandbreedte beschouwd wordt.
Onderstaande tabel geeft een vergelijking tussen GE, RC, en het EC-scenario.
Scenario’s zichtjaar 2020
WLO RC
WLO GE
EC
Inwoners x mln.
16,5
17,9
17,8
Huishoudens x mln.
7,3
8,6
7,8
Werkzame personen x mln.
6,4
7,7
7,5
Groei BBP/jaar
1,0%
2,9%
2,7%
Koopkracht (index 2000 = 100)
120
182
165
Goederen uitvoer/invoer in % groei/jr
1,5/1,6%
4,6/4,8%
5,4/5,7%
Het WLO-GE lijkt qua inwoners en economische groei sterk op het EC-scenario,
maar wijkt af op het gebied van de internationale handel. Deze is voor de jaren
2020 en 2030 fors naar beneden bijgesteld. Dit betekent vooral een vermindering
van het vrachtverkeer ten opzichte van eerdere berekeningen.
5
Welvaart en Leefomgeving. Een scenariostudie voor Nederland in 2040, Centraal Planbureau Milieu- en
Natuurplanbureau Ruimtelijk Planbureau, Den Haag, september 2006
Pagina 19 van 58
2.1.2 Sociaal economische gegevens
De gegevens uit de WLO-scenario‟s zijn verdeeld over de regio‟s om tot de sociaal
economische gegevens voor de verkeersmodellen te komen. De door voormalig
VROM geregionaliseerde randvoorwaarden voor wonen en werken voor de 19
deelgebieden in Nederland zijn opgenomen in bijlage 1. De regio‟s zelf hebben eind
2010 gezorgd voor de verdere verdeling van de aantallen inwoners en
arbeidsplaatsen binnen deze 19 gebieden.
2.1.3 Vrachtverkeer
Door minder goede waarneming in de oude modellen van de categorie zware
bestelauto‟s bevatten het oude LMS en NRM relatief veel lange afstand verkeer.
Daar komt bij dat het EC-scenario een zeer hoge groei van vracht kent, en
daarboven extra grensoverschrijdende vracht. De twee genoemde factoren samen
resulteren in significant lagere vrachtprognoses in de nieuwe modellen (LMS en NRM
2011).
De „personenauto-equivalent‟ factor, die aangeeft voor hoeveel personenauto‟s één
vrachtauto meetelt op de weg, is verlaagd van 1,9 in de oude modellen naar 1,75;
een gemiddelde representatie van bestelbusjes en vrachtauto‟s. Dit is lager dan
gewend uit het verleden, maar er wordt dan ook een andere definitie van
vrachtverkeer gehanteerd.
De hoeveelheid vrachtverkeer is eveneens afhankelijk van het gekozen scenario.
Met het Regionaal Goederenvervoer Model van Rijkswaterstaat Dienst Verkeer en
Scheepvaart zijn per scenario vrachtautomatrices 2020 en 2030 gemaakt. Daarbij
zijn voor 2004, de basis voor de prognose, de bij de WLO-studie opgestelde
landelijke vrachtautomatrices gehanteerd. In onderstaande tabel is de groei van het
vrachtverkeer weergegeven als index ten opzichte van de basiswaarden
(vrachtautokilometers) in 2004. In het GE2020 scenario, bijvoorbeeld, groeit het
aantal vrachtautokilometers in Nederland met 42% ten opzichte van de situatie in
2004.
Er is uitgegaan van de ontwikkeling van Maasvlakte II. Verder is geen aanvullend
goederenvervoerbeleid verondersteld.
Index vrachtautoverplaatsingen
Index 2004 = 100
2020
2030
GE
RC
142
161
107
106
2.1.4 Autobezit
Het autobezit is gebaseerd op analyses met het autobezitsmodel „Dynamo‟ 6 van
Rijkswaterstaat Dienst Verkeer en Scheepvaart en het Planbureau voor de
Leefomgeving.
in mln.
GE
RC
9.98
8.25
2020
11.37
8.67
2030
6
bron: Berekeningen Dynamo juni 2010
Pagina 20 van 58
2.2 Netwerken
De uitgangspunten bevatten de netwerken van zowel wegen als openbaar vervoer.
2.2.1 Autowegennet
Uitgangspunt is dat in het wegennet van 2020/2030 alle geplande uitbreidingen en
projecten uit het Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport (MIRT
projectenboek 2011, realisaties en planstudies, de Spoedwet Wegverbreding,
inclusief ZSM1+2, exclusief verkenningen) 7, alsmede vastgestelde
uitbreidingsplannen van het regionale wegennet, worden opgenomen. Het betreft
ook projecten waarover nog geen standpunt is ingenomen, zoals bijvoorbeeld de
A27 Utrecht-Lunetten-Hooipolder, de A13/A16/A20 Rotterdam en de doorgetrokken
A15 in de regio Arnhem-Nijmegen. Verkenningen zonder voorkeursbesluit zijn niet
opgenomen, behalve de A10 Zuidas, omdat het project eerder een planstudies was.
Tevens worden de projecten opgenomen, waarover de Minister bestuurlijke
afspraken heeft gemaakt in de Bestuurlijk Overleg MIRT in het najaar van 2010 en
die uiterlijk eind 2020 volgens planning zijn afgerond.
Een lijst met als gerealiseerd veronderstelde (hoofd)wegenprojecten tot en met
2020 uit het MIRT projectboek 2011 is opgenomen in bijlage 2. Deze lijst is
ingedeeld in de BO-MIRT regio‟s.
Onderstaande figuur toont de uitgangssituatie voor het hoofdwegennet in 2020 na
uitvoering van het MIRT 2011.
Figuur 3.1: Hoofdwegennet in 2020 na uitvoering van het MIRT
7
MIRT Projectenboek 2011, Ministeries van Verkeer en Waterstaat, Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer, Economische Zaken, Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit en Wonen Wijken en Integratie, Den Haag,
september 2010
Pagina 21 van 58
2.2.2 Openbaar vervoernet
Treinbediening conform “maatwerk 6/6”-variant de voorkeursbeslissing van het
Kabinet uit 2010 voor de PHS-corridors “Utrecht - Den Bosch”, “Utrecht - Arnhem”,
“Den Haag - Rotterdam”:
Op de Zaanlijn 6 Intercity‟s en 6 sprinters per uur.
Rond Utrecht 6 Intercity‟s en 6 Sprinters per uur (6 sprinters Geldermalsen Utrecht en 6 sprinters Breukelen - Driebergen/Zeist).
Op de corridor Den Haag - Rotterdam 8 Intercity‟s (inclusief de HSA) en 6
Sprinters per uur.
Op de Brabantroute een 3e en 4e Intercity per uur. Om dit mogelijk te maken
wordt het goederenvervoer dat nu nog door Brabant rijdt, grotendeels
gerouteerd via de Betuweroute. Daarvoor wordt een zuidwestboog bij Meteren
gerealiseerd, zodat goederentreinen naar Venlo (Duitsland) en Limburg, via Den
Bosch en Eindhoven gaan en op de route Dordrecht-Breda-Tilburg capaciteit
wordt vrijgespeeld voor reizigerstreinen.
Tevens zijn meegenomen verbetermaatregelen t.a.v. het streek- en stadsvervoer.
2.3
Prijzen
2.3.1 Autokosten
De brandstofkosten per kilometer zijn gebaseerd op berekeningen met het
autobezitsmodel Dynamo. Uitgangspunt hierbij is een olieprijs van 70 dollar per vat
in de jaren 2020 en 2030. Er is in de nabije toekomst sprake van een aanzienlijke
brandstofefficiency winst van het wagenpark in Nederland.
Bij de ontwikkeling van de brandstofkosten per kilometer is rekening gehouden met
Belastingplannen uit de jaren 2004 t/m 2010, de samenstelling van het wagenpark
en EU-emissierichtlijnen, die van invloed zijn op de brandstofefficiency van het
totale wagenpark.
2.3.2 Parkeertarieven
Voor de parkeertarieven is verondersteld dat ze verdubbelen in 2020 ten opzichte
van de situatie in 2004. In 2030 is eveneens uitgegaan van een stijging van een
kwart ten opzichte van 2020.
2.3.3 Treintarieven
Uitgangspunt is dat de tarieven van de Nederlandse Spoorwegen, exclusief
gebruiksvergoeding, reëel constant zijn vanaf 2003 en dat de gebruiksvergoeding
voor het spoor voor een deel doorbelast wordt naar de reiziger. Er is gewerkt met
een index van 111 voor woon-werk verkeer en een index van 108 voor de overige
reizigers.
2.3.4 Tarieven overig openbaar vervoer
In de periode 1997 t/m 2010 zijn de tarieven gestegen met 15% boven de
consumentenprijsindex. Voor de periode 1997-2020 wordt uitgegaan van 25%.
Pagina 22 van 58
Knelpuntenanalyse
De resultaten van de LMS berekeningen worden getoond in dit hoofdstuk. Eerst
wordt de algemene mobiliteits- en congestie-ontwikkeling voor heel Nederland
geanalyseerd. Vervolgens wordt ingegaan op reistijden op trajecten en
voertuigverliesuren op wegvakken per scenario per zichtjaar. Dan worden de
resultaten van de kwetsbaarheidsanalyse gepresenteerd, en als laatste wordt het
vrachtverkeer beschreven.
3.1 Algemene mobiliteitsontwikkeling Nederland
Onderstaande figuur 3.1 toont de ontwikkeling van het totaal aantal gereden
kilometers op het hoofdwegennet, in miljarden voertuigkilometers per jaar. Van
1985 tot 2010 is dit gebaseerd op statistieken. Van 2010 tot 2015 zijn de resultaten
van een verkenning van het KiM8 getoond, en voor 2020 en 2030 zijn de uitkomsten
uit de LMS berekeningen toegevoegd. Hieruit blijkt dat in beide scenario‟s, GE en
RC, het voertuigkilometrage na 2010 toeneemt, zij het veel sterker in GE dan in RC.
100
80
Miljarden km's
3
60
40
20
0
1985
1990
1995
2000
2005
2010
2015
2020
2025
2030
Jaar
statistieken
KiM-verkenning
Regional Communities
Global Economy
Figuur 3.1: Voertuigkilometrage op het hoofdwegennet (miljarden km’s per jaar)
De voertuigverliesuren in files op het hoofdwegennet zijn weergegeven in figuur 3.2,
in miljoenen voertuigverliesuren per jaar. Ook hier zijn voor de periode 2010-1015
de resultaten van het KiM getoond. Voor 2020 en 2030 is een zeer duidelijk verschil
tussen de scenario‟s: in GE zijn er beduidend meer voertuigverliesuren dan in de
huidige situatie (2010), terwijl in RC de voertuigverliesuren onder het niveau van
2010 liggen.
Belangrijk hierbij is het onderscheid tussen 2020 en 2030. Tot 2020 worden er
wegenprojecten gereed verondersteld, conform het MIRT-projectenboek 2011, zie
bijlage 2. Na 2020 zijn er geen extra wegenprojecten9 gereed verondersteld. Dit
houdt voor de situatie 2030 een beleidsarme situatie in, waardoor de congestie,
zeker in het GE-scenario, flink toeneemt.
8
9
Verkenning mobiliteit en bereikbaarheid 2011-2015, Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid, Den Haag, oktober 2010
Op het gedeelte A12 uit het project Ring Utrecht na
Pagina 23 van 58
Figuur 3.2: Voertuigverliesuren op het hoofdwegennet (miljoenen vvu’s per jaar)
3.2 Reistijden
In deze paragraaf worden de reistijdfactoren op trajecten uit de Nota Mobiliteit
getoond, voor het jaar 2030 en de twee onderscheiden scenario‟s, zie figuur 3.3. De
situatie in 2020 staat in bijlage 3.
Als de gemiddelde reistijd in de spits over een traject twee keer zo hoog of meer is
dan de referentiesnelheid (100 km/uur) dan kleurt dat traject rood op. De
gemiddelde snelheid is dan lager dan 50 km/uur. Zowel op de ringen van de vijf
grote steden als de overige trajecten is dan sprake van een knelpunt volgens de
Nota Mobiliteit.
Als de reistijd in de spits anderhalf keer zo hoog of meer is dan kleurt het traject
geel op. De snelheid bevindt zich dan tussen de 50 en 66,7 km/uur. Op de ringen is
dan nog geen knelpunt, op de overige trajecten wel.
Ook zijn de streefwaarden uit de MobiliteitsAanpak beschouwd. Als de gemiddelde
snelheid in de spits 1,25 keer of meer zo hoog is dan kleurt het traject blauw op. De
snelheid bevindt zich dan tussen de 66,7 en 80 km/uur. Op de
hoofdverbindingsassen uit de MobilteitsAanpak10 is dan sprake van een knelpunt.
10
MobiliteitsAanpak Vlot en veilig van deur tot deur, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Den Haag, oktober 2008
Pagina 24 van 58
Figuur 3.3a: Reistijdfactoren op trajecten uit de Nota Mobiliteit in 2030: RC-scenario
In het RC-scenario zijn er knelpunten rond de steden Amsterdam, Den Haag en
Rotterdam. Daarnaast zijn er knelpunten op de A1 tussen Apeldoorn en Azelo, de A2
tussen knooppunt Deil en Den Bosch en de A58 tussen Breda en Roosendaal.
Pagina 25 van 58
Figuur 3.3b: Reistijdfactoren op trajecten uit de Nota Mobiliteit in 2030: GE-scenario
In het GE-scenario zijn er veel knelpunten in de Noordvleugel, Zuidvleugel, en
Noord-Brabant. Ook zijn er knelpunten in Utrecht en Oost-Nederland. Geen
knelpunten zijn er in Noord-Nederland, Limburg en Zeeland.
Pagina 26 van 58
3.3 Voertuigverliesuren
In deze paragraaf staan de voertuigverliesuren in files op wegvakken op
etmaalniveau, per scenario, voor het zichtjaar 2030, zie figuur 3.4. De situatie in
2020 staat in bijlage 3. Er is gebruik gemaakt van een relatieve schaal met vijf
categorieën. Locaties met de grootste voertuigverliesuren kleuren rood op.
Figuur 3.4a: Voertuigverliesuren op wegvakken in 2030 in het RC-scenario
Pagina 27 van 58
Samen met de kaarten van de reistijdfactoren is hiermee de oorzaak van een
knelpunt volgens de Nota Mobiliteit te achterhalen. Sommige congestielocaties zijn
in omvang niet groot genoeg om sprake te laten zijn van knelpunten volgens de
Nota Mobiliteit.
Figuur 3.4b: Voertuigverliesuren op wegvakken in 2030 in het GE-scenario
De voertuigverliesuren in het RC-scenario komen bijna nergens in de hoogste
categorieën (geel en rood). De voertuigverliesuren zijn het hoogst rond Amsterdam
en in de Zuidvleugel.
Pagina 28 van 58
3.4 Robuustheid
Er is door TNO, in opdracht van het Ministerie van I&M, een kwetsbaarheids analyse
gedaan, om de robuustheid van het netwerk in kaart te brengen11. Robuustheid is te
definiëren als de mate waarin een netwerk zijn functie behoud onder wisselende
omstandigheden. Kwetsbaarheid is de tegenhanger van robuustheid.
In het TNO-onderzoek zijn alle kenmerken van een robuust wegennet geanalyseerd
met de volgende vier indicatoren:
1. Snelheidsratio: verhouding tussen de gerealiseerde snelheid en de
maximum snelheid. Een lage snelheidsratio duidt op congestie en
dus op weinig reservecapaciteit op de route zelf.
2. Ratio intensiteit/reservecapaciteit op alternatieve routes. Indien
alternatieve routes met voldoende reservecapaciteit aanwezig zijn,
is het netwerk robuuster. Hoe hoger de intensiteit hoe meer
reservecapaciteit nodig is om verstoringen op te kunnen vangen.
Hoe dichter de ratio bij 0 ligt hoe minder kwetsbaar een wegvak is.
3. Fileterugslag: aantal gehinderde voertuigen. Als een verstoring op
een bepaalde locatie snel tot grote fileterugslag leidt is deze locatie
kwetsbaar.
4. Kans op verstoringen. Naarmate de kans op een verstoring op een
bepaalde locatie groter wordt is die locatie kwetsbaarder.
Om de vier indicatoren integraal te kunnen beoordelen, zijn de indicatoren
gecombineerd tot één kwetsbaarheidscore. De kwetsbaarheid wordt hierbij
uitgedrukt als het risico dat incidenten met zich meebrengen. Het effect van de
incidenten is benaderd door de overige drie indicatoren met elkaar te combineren.
De kwetsbaarheidscores zijn opgedeeld in vijf categorieën: niet kwetsbaar (groen),
beperkt kwetsbaar (geel), redelijk kwetsbaar (oranje), aanzienlijk kwetsbaar (rood)
en heel kwetsbaar (paars). Het onderzoek is gedaan voor beide scenario‟s, met
zichtjaar 2030. zie figuur 3.5.
Figuur 3.5: Kwetsbaarheid in 2030 in RC-scenario (links) en GE-scenario (rechts)
11
Kwetsbaarheidsscores NMCA, concept, TNO Bouw en Ondergrond, Delft, maart 2011
Pagina 29 van 58
Aanzienlijk kwetsbare wegvakken in het GE2030 scenario zijn de A2 AmsterdamUtrecht, de A12 Gouda-Utrecht, de A2 ten zuiden van knooppunt Everdingen, de A1
bij Muiderberg en de A16 Dordrecht-Moerdijk. In het RC2030 scenario is het aantal
aanzienlijk kwetsbare wegvakken beperkt.
De meest kwetsbare wegvakken bevinden zich in de Randstad. Dit heeft te maken
met hoge intensiteiten, weinig restcapaciteiten, congestie en veel knooppunten
waardoor files als gevolg van verstoringen zich sneller over het netwerk
verspreiden. De kwetsbare locaties in de Randstad bevinden zich zowel op de
wegvakken tussen de steden als op de ringwegen. Naast deze locatie in de Randstad
zijn er ook enkele bruggen en tunnels buiten de Randstad aan te wijzen die
kwetsbaar zijn, met name door een gebrek aan goede alternatieve routes.
In de samenvattende tabel van knelpunten op trajecten is als volgt omgegaan met
de kwetsbaarheidscores. Bij overwegend rood of paars in het GE2030 scenario
scoort het traject hoog; bij overwegend geel of groen in het GE2030 scenario, score
laag; anders midden.
3.5 Vrachtverkeer
De hoeveelheid vrachtverkeer is op drie manieren in beeld gebracht. Eerst de
hoeveelheid vrachtverkeer per richting per etmaal in 2030, vervolgens het
percentage vrachtverkeer in het etmaal per richting, en als laatste een overzicht van
wegen waar in het drukste uur meer dan 800 vrachtauto‟s (per uur per richting)
over gaan, zie figuur 3.6 (RC-scenario) en figuur 3.7 (GE-scenario). Als op enig
moment van de dag ergens meer dan 800 vrachtauto‟s rijden dan wordt dat
weergegeven op de kaart. Vooral bij 2x2 autosnelwegen kunnen bij deze aantallen
vrachtauto‟s problemen als moeilijk in- en uitvoegen en colonnevorming ontstaan.
In bijlage 3 staat de situatie voor het zichtjaar 2020.
Pagina 30 van 58
Figuur 3.6a: Etmaalintensiteit vrachtverkeer (etmaal), RC-scenario 2030
Pagina 31 van 58
Figuur 3.6b: Percentage vrachtverkeer, RC-scenario 2030
Het percentage vrachtverkeer is (altijd) groot bij de grensovergangen. Dit komt
omdat het vrachtverkeer meer internationaal gericht is dan personenverkeer. De
A67 corridor (Antwerpen/Rotterdam en Ruhrgebied) bevat het hoogste percentage
(tot 40%).
Pagina 32 van 58
Figuur 3.6c: Uurintensiteit vrachtverkeer > 800, RC-scenario 2030
De meest kwetsbare locaties qua aantallen vrachtwagens in het RC 2030 scenario
zijn de A58 tussen de knooppunten St. Annabosch en Galder, de Beneluxtunnel en
de A67 tussen Eindhoven en Geldrop.
Pagina 33 van 58
Figuur 3.7a: Etmaalintensiteit vrachtverkeer (etmaal), GE-scenario 2030
Hoewel het omgevingscenario met hoge groei GE lijkt op het tot nu toe in het NRM
gehanteerde European Coordination scenario, is er voor het vrachtverkeer sprake
van een flinke afname. Dit wordt veroorzaakt door de afname van de internationale
handel van jaarlijks 5,6% in EC naar 4,7% in GE. Over een periode van 20 jaar gaat
het hier om een afname van de eerder voorziene groei van 17%.
Pagina 34 van 58
Figuur 3.6b: Percentage vrachtverkeer, GE-scenario 2030
Het percentage vrachtverkeer in het GE-scenario is (ook hier) groot bij de
grensovergangen. De A67 corridor bevat het hoogste percentage (meer dan 40%).
Pagina 35 van 58
Figuur 3.6c: Uurintensiteit vrachtverkeer > 800, GE-scenario 2030
In het GE2030 scenario worden, aanvullend op het RC2030 scenario, kwetsbaar
voor grote aantallen vrachtverkeer: de A67 geheel, de A58 tussen Tilburg en
Eindhoven, de A1 tussen Deventer en Rijssen, de A28 bij Harderwijk, de A20 bij
Gouda, de A27 bij knooppunt Hooipolder, de A4 bij Bergen op Zoom en de A15 bij
Gorinchem.
Pagina 36 van 58
3.6 Onderliggend wegennet
Vanwege de samenhang van het autoverkeer op het gehele netwerk zijn de grotere
verkeersstromen op het onderliggend wegennet in kaart gebracht. Knelpunten op
hoofdwegen en onderliggende wegen hebben vaak relatie met elkaar, en ook bij
oplossingen is het verstandig om het totale wegennet in samenhang te beschouwen.
De NMCA brengt alleen knelpunten in beeld, geen oplossingen. Voor oplossingen is
een verkenning of MIRT-onderzoek nodig. Alle wegbeheerders hebben daarbij hun
eigen verantwoordelijkheid.
De intensiteiten op het onderliggend wegennet zijn in kaart gebracht met gebruik
van de vier NRM‟s, modellen voor Noord, Oost, West en Zuid Nederland.
Er is gekeken naar de situatie in 2030, met beide scenario‟s. De analyse in dit
rapport beperkt zich tot het in beeld brengen van locaties op het onderliggend
wegennet waar het druk is. Dat is beslist wat anders dan knelpunten in beeld
brengen. Enerzijds omdat voor een knelpunt de normering/streefwaarde op niethoofdwegen ontbreekt, anderzijds omdat doorstromingsproblemen daar ontstaan
door kruisende verkeersstromen en verkeerslichten; niet alleen door een hoge
intensiteit-capaciteit verhouding.
Het eerste filter voor de getoonde wegen is een capaciteit groter dan 1450
motorvoertuigen per uur per richting. De figuren tonen verder in blauw alle nietautosnelwegen waar de etmaalintensiteit groter dan 10.000 voertuigen in 1 richting
is. Het betreft dus alleen de grotere verkeersstromen.
In groen wordt aangegeven waar de I/C-verhouding groter is dan 0,8 (dit is dus op
zich geen indicatie van een knelpunt, alleen een indicatie dat het daar druk is).
De informatie uit de kaartbeelden wordt gebruikt om de samenhang van het
wegennet beter te duiden; vooral bij knelpunten op trajecten uit de Nota Mobiliteit.
Het beeld is echter te divers om eenduidig op te nemen in de samenvattende tabel.
Daarnaast ondersteunen de kaartbeelden de kwetsbaarheidsanalyse van TNO en de
kaarten van de voertuigverliesuren op hoofdwegen.
In de gebieden uit de gebiedsagenda kan congestie op onderliggende wegen op
termijn met name optreden:
Noordwest-Nederland: rond Alkmaar en bij Haarlem en Hoofddorp.
Utrecht: „ stedelijke inprikkers‟ ten oosten van Utrecht.
Zuidvleugel: delen van de N44, de N57, de N207 (Gouda-Nieuw Vennep), de
N209 (verbinding A12-A13/A16, de N210 (Algracorridor) en de N211
(Veilingroute).
Noord-Brabant: de N69 Valkenswaard-Eindhoven, de N279 ‟s-HertogenboschVeghel, de N65 ‟s-Hertogenbosch-Tilburg (alleen GE), de N261 Tilburg-Waalwijk
(alleen GE) en enkele in- en uitvalswegen van steden.
Limburg: twee in- en uitvalswegen (Maastricht en Venlo).
Oost-Nederland: de N35, de N50 en de N340.
Noord-Nederland: op een beperkt aantal locaties en op de in- en uitvalswegen
van de stad Groningen.
Zuidwestelijke delta: in Zeeland zelf niet; wel op de toegangswegen tot GoereeOverflakkee (N57 en N59).
Pagina 37 van 58
Figuur 3.8: Intensiteiten onderliggend wegennet NRM Noord, 2030 RC
Figuur 3.9: Intensiteiten onderliggend wegennet NRM Noord, 2030 GE
Pagina 38 van 58
Figuur 3.10: Intensiteiten onderliggend wegennet NRM Oost, 2030 RC
Figuur 3.11: Intensiteiten onderliggend wegennet NRM Oost, 2030 GE
Pagina 39 van 58
Figuur 3.12: Intensiteiten onderliggend wegennet NRM West, 2030 RC
Figuur 3.13: Intensiteiten onderliggend wegennet NRM West, 2030 GE
Pagina 40 van 58
Figuur 3.14: Intensiteiten onderliggend wegennet NRM Zuid, 2030 RC
Figuur 3.15: Intensiteiten onderliggend wegennet NRM Zuid, 2030 GE
Pagina 41 van 58
Pagina 42 van 58
4
Samenvattende tabel
De resultaten van de analyse zijn in onderstaande tabel samengevat. Basis voor de
tabel zijn de streefwaarden voor reistijdverhoudingen op trajecten in 2030. In de
tabel wordt onderscheid gemaakt in knelpunten in het RC-scenario en het GEscenario. Knelpunten in het RC-scenario treden naar verwachting zelfs bij een lage
economische ontwikkeling op. Knelpunten in het GE-scenario treden pas op bij hoge
economische ontwikkelingen in Nederland tot het jaar 2030.
In de tabel is aangegeven:
De streefwaarde uit de Nota Mobiliteit voor het desbetreffende traject.
De modeluitkomst uit het LMS, in dezelfde klassen als de figuren.
Of de uitkomst dicht bij de streefwaarde ligt. Genuanceerd is of net wel of
net niet voldaan wordt aan de streefwaarden uit de Nota Mobiliteit. De
kolom „in de buurt van de streefwaarde‟ kleurt paars op als de reistijdfactor
op het traject zich op 0,1 van de streefwaarde (1,5 of 2,0) bevindt.
Als het NRM voor hetzelfde traject een slechtere uitkomst geeft en (net) wel
een knelpunt aangeeft (paars boven de 1,5; rood boven 2,0).
Informatie of het traject in 2020 ook al een knelpunt is (RC of GE-scenario).
Of sprake is van een lopende verkenning of planstudie.
Als de voertuigverliesuren op wegvakken binnen een traject in de tabel vnl. rood
opkleuren in het GE2030 scenario dan valt het traject in de categorie „hoog‟; bij
geel/groen in de categorie „midden‟, en anders „laag‟. Voor kwetsbaarheid is een
soortgelijke redenering gevolgd: bij overwegend rood of paars in het GE2030
scenario scoort het traject hoog; bij overwegend geel of groen in het GE2030
scenario, score laag; anders midden.
Voor vrachtverkeer is de volgende categorisering gehanteerd:
Hoog:
o op enig uur van de dag meer dan 800 vrachtauto‟s per richting in
het RC-scenario in 2030;
o of meer dan 800 vrachtauto‟s in het GE-scenario op 2x2
autosnelwegen.
Midden: meer dan 800 vrachtauto‟s in het GE-scenario op andere hoofdwegen.
Laag: andere trajecten.
Pagina 43 van 58
Samenvattende tabel NMCA deelrapport-weg
Pagina 44 van 58
Bijlage 1: Sociaal Economische Gegevens
Inwoners
(*1.000)
Regional Communities
Global Economy
2004
2020
2030
2020
2030
NO-Groningen/ZO-Drenthe
378
373
364
397
407
Groningen-Assen
552
565
564
614
652
Noord-Friesland
331
331
328
362
386
Zuid-Friesland/ZW-Drenthe
438
454
452
482
510
Groot-Zwolle
490
516
516
552
587
Twente
615
623
613
670
701
Achterhoek
402
407
401
430
447
Veluwe
642
662
657
710
755
Groot Rivierenland
1.078
1.106
1.107
1.190
1.267
Groot-Utrecht
855
916
923
975
1.028
Polders
189
198
204
214
239
Noord-Holland Noord
589
612
615
660
717
Groot-Amsterdam
2.169
2.273
2.300
2.449
2.565
Hollands Midden
627
620
610
676
720
Groot-Haaglanden/Rijnmond
2.976
2.904
2.821
3.241
3.417
Zeeland
379
379
370
414
436
Brabant
2.407
2.484
2.480
2.690
2.869
Noord- en Midden Limburg
512
506
491
551
577
Zuid-Limburg
628
570
517
604
609
Nederland
16.258
16.500
16.334
17.882
18.889
Pagina 45 van 58
Huishoudens
(*1.000)
Regional Communities
Global Economy
2004
2020
2030
2020
2030
NO-Groningen/ZO-Drenthe
159
164
162
186
198
Groningen-Assen
255
269
268
318
349
Noord-Friesland
143
148
147
178
197
Zuid-Friesland/ZW-Drenthe
182
195
196
224
247
Groot-Zwolle
199
215
215
248
276
Twente
254
264
259
308
335
Achterhoek
161
170
171
188
204
Veluwe
256
273
271
317
347
Groot Rivierenland
459
488
487
571
629
Groot-Utrecht
385
416
413
484
532
108
Polders
74
79
82
92
Noord-Holland Noord
245
266
266
310
348
Groot-Amsterdam
1.024
1.081
1.070
1.256
1.362
Hollands Midden
247
253
251
300
330
Groot-Haaglanden/Rijnmond
1.353
1.333
1.281
1.624
1.766
Zeeland
161
168
165
198
216
Brabant
1.001
1.074
1.066
1.262
1.391
Noord- en Midden Limburg
208
218
213
255
277
Zuid-Limburg
283
274
247
315
330
Nederland
7.049
7.349
7.228
8.634
9.443
Arbeidsplaatsen
(*1.000)
Regional Communities
Global Economy
2004
2020
2030
2020
2030
NO-Groningen/ZO-Drenthe
123
117
102
133
129
Groningen-Assen
239
239
218
274
280
Noord-Friesland
128
126
113
147
149
Zuid-Friesland/ZW-Drenthe
162
171
157
191
193
Groot-Zwolle
221
228
214
258
265
Twente
253
248
226
289
292
Achterhoek
159
156
140
180
179
Veluwe
266
274
257
310
315
Groot Rivierenland
431
435
408
488
495
Groot-Utrecht
464
472
449
549
570
Polders
66
71
70
84
88
Noord-Holland Noord
213
212
198
246
248
Groot-Amsterdam
1.070
1.059
1.001
1.237
1.288
Hollands Midden
241
226
209
275
287
Groot-Haaglanden/Rijnmond
1.314
1.247
1.153
1.450
1.497
Zeeland
144
142
126
169
170
Brabant
1.064
1.108
1.021
1.264
1.279
Noord- en Midden Limburg
211
209
186
241
239
Zuid-Limburg
248
214
181
248
241
Nederland
7.017
6.953
6.430
8.033
8.203
Pagina 46 van 58
Bijlage 2: Gerealiseerd veronderstelde projecten in 2020 en 2030
Vervolg op volgende pagina
Pagina 47 van 58
NB: A12-uitbreiding uit project Ring Utrecht gerealiseerd na 2020.
Pagina 48 van 58
Bijlage 3: Kaartbeelden voor het jaar 2020
Reistijdfactoren op trajecten uit de Nota Mobiliteit in 2020 in het RC-scenario
Pagina 49 van 58
Reistijdfactoren op trajecten uit de Nota Mobiliteit in 2020 in het GE-scenario
Pagina 50 van 58
Voertuigverliesuren op wegvakken in 2020 in het RC-scenario
Er is gebruik gemaakt van een relatieve schaal met vijf categorieën. Locaties met de
grootste voertuigverliesuren kleuren rood op. Via geel, groen en blauw nemen de
voertuigverliesuren steeds verder af tot een nihil niveau (grijs).
Pagina 51 van 58
Voertuigverliesuren op wegvakken in 2020 in het GE-scenario
Pagina 52 van 58
Etmaalintensiteit vrachtverkeer (etmaal), RC-scenario 2020
Pagina 53 van 58
Percentage vrachtverkeer, RC-scenario 2020
Pagina 54 van 58
Uurintensiteit vrachtverkeer > 800, RC-scenario 2020
Pagina 55 van 58
Etmaalintensiteit vrachtverkeer (etmaal), GE-scenario 2020
Pagina 56 van 58
Percentage vrachtverkeer, GE-scenario 2020
Pagina 57 van 58
Uurintensiteit vrachtverkeer > 800, GE-scenario 2020
Pagina 58 van 58
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/74640e40-7289-46af-9d8e-3f2e500d53b5
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2011–2012
30 371
Evaluatie Wet afbreking zwangerschap
Nr. 24
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN
SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 juni 2012
Middels deze brief informeer ik uw Kamer over mijn besluit om op grond
van de Wet afbreking zwangerschap (Waz) een vergunning te verlenen
aan Fundashion Mariadal te Bonaire.
Fundashon Mariadal heeft in haar brief van 14 februari 2012 op grond van
de Waz een vergunning aangevraagd om in voorkomende gevallen
behandelingen te kunnen verrichten gericht op het afbreken van zwangerschappen tot 22 weken. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft
hierop, op mijn verzoek, onderzocht of door het ziekenhuis aan alle
wettelijke eisen kan worden voldaan. De opgestelde rapportage maakt
duidelijk dat het ziekenhuis hieraan in voldoende mate voldoet en dat de
IGZ geen bezwaren ziet die een vergunningverlening zouden belemmeren.
Ik heb aan de vergunning een aantal aanvullende voorschriften verbonden. Het ziekenhuis dient er, ten eerste, voor te zorgen dat de bij het
ziekenhuis in dienstzijnde maatschappelijk werker, klinisch verloskundigen
en verpleegkundigen worden bijgeschoold, opdat zij over de specifiek
voor abortushulpverlening benodigde deskundigheid en ervaring
beschikken. Bovendien dient het ziekenhuis werk te maken van de
implementatie van de vereiste protocollen bij de hulpvraag, de ingreep en
de nazorg.
Ten slotte, dient het ziekenhuis zorg te dragen voor een nadere afbakening
in de relatie met huisartsen. De Waz gaat uit van een systematiek waarin
een vergunning wordt verleend aan een kliniek of ziekenhuis. Indien
Fundashion Mariadal de eerste trimesterbehandelingen onder haar
verantwoordelijkheid wil laten uitvoeren door huisartsen, zoals zij wenst,
dan dient daartoe een overeenkomst te worden aangegaan tussen de
huisartsen en het ziekenhuis. Legale abortushulpverlening is alleen
mogelijk onder de vergunning van het ziekenhuis.
kst-30371-24
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2012
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 30 371, nr. 24
1
Ik heb aan deze voorschriften een termijn van vier maanden verbonden,
waarna door het ziekenhuis op deze punten een verantwoordingsrapportage aan de IGZ dient te worden gestuurd en de IGZ een inspectiebezoek zal brengen. Ik heb daarnaast in mijn brief aan het ziekenhuis
aandacht gevraagd voor een aantal zaken waaraan onverwijld al moet
worden voldaan: deze betreffen in het bijzonder de wettelijke beraadtermijn van 5 dagen en de verplichte registratie, conform de eisen uit de
Waz, van het aantal uitgevoerde abortussen.
In mijn eerdere brief over dit onderwerp (Kamerstukken II 2011/12 31 959,
nr. 22) schreef ik u dat toetsing van een Waz-aanvraag uit Caribisch
Nederland voortvarend ter hand dient te worden genomen. Met deze
vergunningverlening meen ik dat aan deze doelstelling is voldaan. Met de
vergunning wordt de abortushulpverlening in Caribisch Nederland voor
het eerst sinds de inwerkingtreding van de Waz onder de wet gebracht.
In het overleg dat ik heb gehad met het bestuurscollege van Bonaire, is
afgesproken dat de vergunningverlening samen zal gaan met voorlichting
over seksuele gezondheid. Daarmee wordt de kennis over veilig vrijen en
het gebruik van voorbehoedsmiddelen vergroot, en kan tevens aandacht
worden geschonken aan de opname van de pil in het verzekeringspakket
en het gegeven dat abortus niet als voorbehoedsmiddel bedoeld is. De
primaire verantwoordelijkheid voor deze voorlichting ligt bij het bestuurscollege, maar toegezegd is dat het ministerie van VWS in deze met het
eilandbestuur zal samenwerken.
De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. I. Schippers
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 30 371, nr. 24
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/b855cd96-b05d-4081-bc5a-3cbd2455caf7
|
Commissie Financiën
Aan de minister van Financiën
Plaats en datum:
Betreft:
Ons kenmerk:
Uw kenmerk:
Uw brief van:
Den Haag, 8 november 2018
Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit toezicht accountantsorganisaties
houdende de aanwijzing van verschillende instellingen als organisatie van openbaar
belang
33977-19/2018D53322
In de procedurevergadering van de vaste commissie voor Financiën van 7 november 2018 is gesproken
over het Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit toezicht accountantsorganisaties houdende de
aanwijzing van verschillende instellingen als organisatie van openbaar belang.
De commissie heeft besloten dat ontwerpbesluit te agenderen voor een op korte termijn te houden
algemeen overleg over accountancy.
De commissie heeft daarnaast besloten u te verzoeken op korte termijn, met het oog op dat algemeen
overleg Accountancy, de eerder toegezegde visie op de accountancysector aan de Kamer te zenden.
Hierbij breng ik u dit verzoek van de commissie over. Ik verwijs daarbij naar mijn brief van 14
september 2018, waarin ik het verzoek van de commissie had opgenomen om op de hoogte te worden
gesteld van de planning van de aangekondigde brief over voor- en nadelen van de huidige
structuurmodellen en alternatieven voor de accountancy.
Hoogachtend,
de griffier van de vaste commissie voor Financiën,
A.H.M. Weeber
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
T. 070-3182211
E. [email protected]
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/73904017-b538-4b12-b53d-da8968e395fd
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2018–2019
21 501-34
Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport
Nr. 304
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN
WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 november 2018
Hierbij zend ik u, mede namens de Minister voor Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media, de geannoteerde agenda voor de onderdelen
onderwijs en cultuur van de Onderwijs-, Jeugd-, Cultuur- en Sportraad
(OJCS-Raad) die op maandag 26 en dinsdag 27 november 2018 zal
plaatsvinden onder Oostenrijks voorzitterschap van de Raad van de
Europese Unie.
In de bijlage worden de onderwerpen nader toegelicht en treft u per
onderwerp het doel van de Raadsbehandeling, de inhoud van het
onderwerp, de inzet van Nederland en een indicatie van het krachtenveld
aan. De herziening van de Audiovisuele Mediadiensten richtlijn staat niet
op de agenda van de OJCS-Raad. In de bijlage treft u informatie over de
stand van zaken van deze richtlijn.
Ik wijs u erop dat, zoals te doen gebruikelijk, over de definitieve standpuntbepaling van Nederland nog afstemming in de ministerraad zal
plaatsvinden.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
kst-21501-34-304
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2018
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 21 501-34, nr. 304
1
GEANNOTEERDE AGENDA OJCS-RAAD 26 EN 27 NOVEMBER
Onderwijs – maandag 26 november
Voor het onderwijsdeel tijdens de Raad staan de volgende onderwerpen
geagendeerd:
– Informeel lunchdebat
– Gedeeltelijke algemene oriëntatie verordening Erasmus
– Raadsaanbeveling erkenning van kwalificaties
– Beleidsdebat «Europese Onderwijsruimte»
Informeel lunchdebat
Voordat het onderwijsdeel van de Raad begint, vindt er voor de ministers
van onderwijs een informeel lunchdebat plaats. Dit informeel lunchdebat
heeft als onderwerp «antisemitisme». Ministers worden daarbij uitgenodigd om informeel ideeën uit te wisselen.
Gedeeltelijke algemene oriëntatie verordening Erasmus
Doel Raadsbehandeling
Beoogd wordt een gedeeltelijke algemene oriëntatie omtrent de verordening Erasmus (2021–2027) aan te nemen [documentnummer 9574/18].
Hiervoor is een gekwalificeerde meerderheid toereikend.
Inhoud
Het Commissievoorstel voor de verordening Erasmus (2021–2027) is
onderdeel van het pakket aan voorstellen dat de Commissie heeft
uitgebracht in het kader van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) van
2021–2027. Erasmus is het EU-programma voor onderwijs, training, jeugd
en sport voor de periode 2021–2027. Het heeft als doel om in Europa en
daarbuiten steun te bieden aan de professionele en persoonlijke ontwikkeling van lerenden en jongeren in onderwijs en training, en in de
jeugdsector en sport. Het bouwt voort op het programma Erasmus+
(2014–2020).
De Commissie heeft gekozen voor stabiliteit en stelt voor om het
toekomstige Erasmus-programma op te bouwen langs drie actielijnen,
waarmee in grote lijnen dezelfde structuur wordt aangehouden als in het
huidige programma Erasmus+. Het gaat om de actielijnen Leermobiliteit
(«Key Action 1»), Samenwerking tussen organisaties en instellingen («Key
Action 2») en Ondersteuning van beleidsontwikkelingen en samenwerking
(«Key Action 3»). Naast deze drie actielijnen worden wederom Jean
Monnet-acties ondersteund. Zie ook het BNC-fiche met meer informatie
omtrent de inhoud van het Erasmus-voorstel.1
De Raad neemt middels de gedeeltelijke algemene oriëntatie de Raadspositie aan op het Commissievoorstel. Hierin stelt de Raad o.a. voor om de
innovatie component van de strategische partnerschappen sterker op te
nemen in de tekst, de «+» terug te brengen in de naam «Erasmus» om het
integrale karakter van het programma te benadrukken, specifiek allocatiecriteria op te nemen voor de verdeling van decentrale budgetten. Het
«DiscoverEU» initiatief is tussen haakjes gezet in de gedeeltelijke
algemene oriëntatie. Dat betekent dat hierover in een later stadium
definitief zal worden besloten in de horizontale MFK werkgroep, die in de
lead is voor de horizontale budgettaire zaken onder het MFK.
1
Kamerstuk 22 112, nr. 2624.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 21 501-34, nr. 304
2
Inzet Nederland
Nederland maakt goed gebruik van het huidige programma Erasmus+ en
het kabinet verwelkomt dan ook het voorstel voor behoud van een
gezamenlijk EU-programma voor onderwijs, training, jeugd en sport.
Nederland zet in op kwaliteit en impact van de Erasmus-projecten en deze
uitgangspunten zouden ook doorslaggevend moeten zijn bij het
toekennen van projectfinanciering.
Nederland is het eens met de grotere focus op sociale inclusie en het
vergroten van de toegankelijkheid van het programma, specifiek voor
kleinere organisaties en jongeren met minder mogelijkheden. Voortdurende aandacht voor vereenvoudiging van procedures en het terugdringen van administratieve lasten voor overheden, agentschappen,
organisaties en deelnemers is cruciaal voor het welslagen van het nieuwe
programma en het bevorderen van de diversiteit van nieuwe gebruikers
en organisaties.
Nederland heeft in de onderhandelingen over de verordening van het
programma, duidelijk aangegeven geen voorstander te zijn van het
opnemen van het «Discover EU» initiatief, zoals het nu is vormgegeven in
de pilot, in het nieuwe Erasmus programma. De impact en meerwaarde is
onduidelijk en er ontbreekt een duidelijke leercomponent. Nederland stelt
voor de volledige actie uit Erasmus te halen en initiatieven voor jeugdmobiliteit anders uit te werken dan de Commissie nu voorstelt.
De MFK horizontale en budgettaire aspecten rondom het programma
Erasmus worden meegenomen in de integrale onderhandelingen over het
MFK 2021–2027. Nederland hecht eraan dat besprekingen over het
programma Erasmus niet vooruitlopen op de integrale besluitvorming
betreffende het MFK. Voor de kabinetsinzet voor de MFK onderhandelingen wordt verwezen naar de Kabinetsappreciatie van het Commissievoorstel van 1 juni jl.2
Indicatie krachtenveld Raad en Europees parlement
Lidstaten zijn over het algemeen tevreden over het Commissievoorstel en
de voorgestelde structuur van het programma. Op dit moment hebben
enkele lidstaten nog een voorbehoud bij kleine onderdelen van de tekst.
De verwachting is dat deze voor de Raad zullen worden opgeheven en dat
de gedeeltelijke algemene oriëntatie wordt aangenomen. Meerdere
lidstaten zijn samen met Nederland sceptisch over de invulling van het
«DiscoverEU»-initiatief, omdat er geen sprake is van een duidelijke
leerdimensie en de meerwaarde ervan wordt betwijfeld.
Het Europees parlement (EP) zet in op versterking (inhoudelijk en
financieel) van het Erasmus-programma. Het EP zal het formele standpunt
over het Commissievoorstel begin 2019 aannemen. Daarna kan de triloog
tussen Commissie, EP en Raad over definitieve vaststelling van de
verordening beginnen.
Raadsaanbeveling erkenning van kwalificaties
Doel Raadsbehandeling
Beoogd wordt de Raadsaanbeveling over automatische wederzijdse
erkenning van kwalificaties vast te stellen [documentnummer 9292/18].
Hiervoor is een gekwalificeerde meerderheid toereikend.
2
Kamerstuk 21 501-20, nr. 1349.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 21 501-34, nr. 304
3
Inhoud
Deze aanbeveling betreft één van de voorstellen die de Europese
Commissie op 22 mei jl. heeft uitgebracht in het kader van het werken aan
een Europese onderwijsruimte.
Het voorstel beschrijft voorwaarden voor automatische wederzijdse
erkenning, plus de hulp die de EU aan lidstaten en onderwijsinstellingen
kan bieden om aan die voorwaarden te voldoen. Lidstaten worden
uitgenodigd om te streven naar automatische erkenning van kwalificaties
van verschillende schooltypen, van de hogere klassen van het voortgezet
onderwijs tot het beroeps- en hoger onderwijs. Een bachelor of master uit
het ene land kan bijvoorbeeld op die manier automatisch gelijk worden
gesteld aan een bachelor of master uit een ander land. Dit is van belang
voor de toegang tot vervolgonderwijs, maar betekent nog niet automatische toelating. Allereerst moet de authenticiteit van documenten
vastgesteld worden. Instellingen mogen daarnaast zelf toelatingseisen
stellen.
In de aanbeveling wordt een samenwerkingsproces afgesproken voor de
hogere klassen van het voortgezet onderwijs inclusief mbo. Daarnaast
wordt de intentie uitgesproken om een informatiesysteem van kwalificaties in het voortgezet onderwijs in te richten. Ook wordt een grotere
samenhang tussen al bestaande transparantie-instrumenten3 en de
verkenning van nieuwe technologieën zoals block chain verwelkomd. Bij
deze activiteiten zal de Europese Commissie ook bijstand aan lidstaten
verlenen.
Inzet Nederland
Nederland heeft, zoals beschreven in het BNC-fiche4, ruime ervaring op
het gebied van waardering van buitenlandse kwalificaties in het hoger
onderwijs, algemeen voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs. Nederland is bovendien een actieve speler in en buiten de EU op
het gebied van het (helpen) opzetten en uitwisselen van betrouwbare
onderwijsgegevens, als basis van eenvoudige arbeids- en studiemobiliteit
van burgers. Instellingen als Nuffic, SBB en DUO vervullen hierin een
belangrijke rol. Hun adviezen dragen bij aan automatische erkenning van
kwalificaties, maar leiden overigens niet tot automatische toelating tot
onderwijsinstellingen. Nederland heeft het voorstel tot aanvullende
initiatieven op het gebied van het hoger onderwijs ondersteund en heeft
ook succesvol gepleit voor een verwijzing naar bilaterale of regionale
initiatieven op dit terrein, omdat dit belangrijke lessen kan opleveren voor
een EU-brede aanpakken. Nederland zag op voorhand minder toegevoegde waarde in het streven naar gelijkstelling van middelbare schooldiploma’s met inbegrip van het mbo. Daarbij speelt een grote variëteit van
de inrichting van het beroepsonderwijs in de lidstaten als complicerende
factor. Daarom heeft Nederland voor deze typen van onderwijs een meer
geleidelijke benadering in de aanbeveling ondersteund.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees parlement
Er hebben relatief langdurige en grondige onderhandelingen plaatsgevonden over het voorstel, dat ook samenhangt met de complexiteit en
diversiteit van de nationale stelsels op dit terrein en het streven geen
afbreuk te doen aan nationale bevoegdheden en de autonomie van
3
Het betreft hier het diploma-supplement, het certificaat supplement, het Europese Credit
Transfer en Accumulation System, het Europese Credit System voor Beroepsonderwijs en
-opleiding en het Europass online platform.
4
Kamerstuk 22 112, nr. 2611.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 21 501-34, nr. 304
4
onderwijsinstellingen. Lidstaten hebben in het bijzonder geworsteld met
het concept «automatische» erkenning, ook in relatie tot het onderscheid
tussen erkenning en toelating. Dit punt is in belangrijke mate verhelderd,
in lijn met de Nederlandse inzet. De automatische erkenning van
leerperiodes in het buitenland is ook afgezwakt, omdat dit mede afhankelijk is van een leercontract tussen twee instellingen.
Daarnaast was er duidelijk sprake van een verschillend krachtenveld wat
betreft de toepasbaarheid van deze aanbeveling op respectievelijk
voortgezet onderwijs, mbo en hoger onderwijs. Als resultaat wordt, mede
op voorstel van Nederland, in sleutelprincipe 1 in de aanbeveling niet
gesproken van automatische erkenning van kwalificaties voor voortgezet
onderwijs maar van het bereiken van substantiële voortgang hierin, dat in
de toekomst moet worden ondersteund door een samenwerkingsproces
in het kader van het Onderwijs en Opleiding samenwerkingskader
(ET2020) of de opvolger daarvan.
Beleidsdebat «Europese Onderwijsruimte»
Doel Raadsbehandeling
Het Oostenrijkse voorzitterschap heeft dit beleidsdebat gepland als
vervolg op de Raadsconclusies over een Europese onderwijsruimte die
tijdens het Bulgaarse voorzitterschap zijn aangenomen.5 In genoemde
Raadsconclusies werden lidstaten uitgenodigd om gezamenlijk te werken
aan een gedeelde visie over een Europese onderwijsruimte, met inbegrip
van mogelijke doelstellingen, reikwijdte en de verbindingen met het
strategische kader voor samenwerking op het gebied van onderwijs en
opleiding (ET2020). Er is een discussienotitie opgesteld [documentnummer 13583/18].
Inhoud
Het voorzitterschap benadrukt in de discussienotitie de voortgang die
sindsdien is geboekt. Zo is de Raadsaanbeveling voor sleutelvaardigheden gemoderniseerd6; is een Raadsaanbeveling over het bevorderen
van gemeenschappelijke waarden, inclusief onderwijs en de Europese
dimensie van onderwijs aangenomen7; zijn de onderhandelingen over het
nieuwe Erasmus programma vergevorderd; zijn de onderhandelingen
over de Raadsaanbeveling voor het bevorderen van automatische
erkenning van hoger onderwijs en voortgezet onderwijs kwalificaties en
leerperioden in het buitenland afgerond (zie voorgaand agendapunt);
heeft de Commissie een voorstel gepresenteerd voor een Raadsaanbeveling over het bevorderen van onderwijs en het leren in buitenlandse
talen8 en, tenslotte, is een begin gemaakt met de vorming van Europese
universiteiten (bottom-up netwerken van hogeronderwijsinstellingen) en
«Centra van beroepsmatige excellentie» in de vorm van pilotprojecten
onder het lopende programma Erasmus+. Het voorzitterschap herinnert er
aan dat deze initiatieven werden beschouwd als hoekstenen voor de
uitvoering van de Europese onderwijsruimte, en als belangrijkste
beleidssporen, zoals aangewezen door de Europese Raad van december
2017.9 In deze context kan de Europese onderwijsruimte volgens het
voorzitterschap worden beschouwd als een positieve stimulerende kracht,
die helpt om deze afspraken van regeringsleiders in de afgelopen periode
5
Kamerstuk 21 501-34, nr. 297.
Kamerstuk 21 501-34, nr. 297.
Kamerstuk 21 501-33, nr. 297.
8
Kamerstuk 22 112, nr. 2613.
9
Kamerstuk 21 501-20, nr. 1264.
6
7
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 21 501-34, nr. 304
5
te realiseren. Daarbij dient de subsidiariteit op dit beleidsterrein gerespecteerd te blijven worden.
Het voorzitterschap roept op om binnen de lidstaten op een consistente
wijze toe te werken naar een vervolg op de Europese Raadsconclusies en
de onderwijsministers zoals verenigd in de OJCS-Raad om een actief
leiderschap op te pakken en richting te geven aan de vormgeving van een
verdere inhoudelijke agenda. Daartoe zijn een aantal vragen voor de
discussie geformuleerd. Deze hebben allereerst betrekking op nationale
maatregelen die genomen kunnen worden om van de Europese onderwijsruimte een realiteit te maken; de obstakels te identificeren die voor
2025 overwonnen zouden moeten zijn; andere onderwerpen op het gebied
van onderwijsbeleid aan te wijzen dan de tot dusver geïdentificeerde
thema’s die van belang zijn voor een succesvolle realisatie van een
Europese onderwijsruimte. Tenslotte wordt ook gevraagd hoe onderwijsministers aankijken tegen de huidige samenwerking die plaatsvindt
binnen het strategische kader Onderwijs en Opleiding 2020 en tegen
andere instrumenten die kunnen bijdragen aan de realisering van een
Europese onderwijsruimte. Ministers worden gevraagd om niet meer
twee van de vier vragen te selecteren.
Inzet Nederland
In de geannoteerde agenda voor de OJCS-Raad van 15 februari 2018 heb
ik mijn bredere visie op de samenwerking binnen de EU op onderwijsterrein verwoord.10 Deze visie vormt nog steeds de basis voor de
Nederlandse inbreng in dit beleidsdebat. Daarin ben ik vooral ingegaan op
het belang van leermobiliteit en de ondersteunende rol die de EU hierbij
kan vervullen, mede op basis van het Erasmus programma. Inmiddels is
afgesproken dat lidstaten meer aandacht schenken aan de automatische
erkenning van kwalificaties, zonder daarbij afbreuk te doen aan de
autonomie van onderwijsinstellingen met betrekking tot de toelating tot
opleidingen (zie hiervoor). Wat betreft onze nationale bijdrage aan een
Europese onderwijsruimte zal ik nogmaals wijzen op de samenwerking in
Benelux-verband op het gebied van wederzijdse erkenning van kwalificaties. Daarnaast blijkt er een grote belangstelling in Nederland om deel
te nemen aan het pilotproject Europese universiteiten.
In mijn interventie wil ik vooral stilstaan bij de digitale transformatie van
de samenleving en de gevolgen hiervan voor de nationale onderwijsstelsels en -curricula. Ook zal ik wijzen op het gebruik van nieuwe digitale
technologieën die internationale leermobiliteit kan vergemakkelijken,
zoals experimenten in het gebruik van blockchaintechnologie waarmee
gemakkelijk de status van diploma’s kan worden vastgesteld. DUO is in
Europa (en de wereld) een actieve Nederlandse speler op dit gebied. Ik zal
ook wijzen op het streven binnen Europa om voldoende hoog ontwikkeld
talent op digitaal gebied op te leiden en vast te houden, bijvoorbeeld op
het gebied van kunstmatige intelligentie. Met programma’s als Erasmus,
Horizon, het EIT, Digital Europe en de Structuurfondsen (ESIF) kan de EU
in de nieuwe begrotingsperiode 2021–2027 lidstaten, regio’s en onderwijsinstellingen daarbij ondersteunen. Het kabinet ondersteunt dit.
Tenslotte zal ik voorstellen om een sterkere verbinding te organiseren
tussen de uitkomsten van het onderwijs- en opleiding samenwerkingskader ET2020 en de vormgeving van een Europese onderwijsruimte, en
hierover periodiek aan de Raad te laten rapporteren. Dit met als
doelstelling het debat over de opvolger van het samenwerkingskader
ET2020 te voeden.
10
Kamerstuk 21 501-34, nr. 283.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 21 501-34, nr. 304
6
Indicatie krachtenveld Raad en Europees parlement
De Commissie en verschillende lidstaten benadrukken het belang van het
zetten van vervolgstappen in het kader van een Europese onderwijsruimte. Wel wordt benadrukt dat we nog in een vroeg stadium van deze
discussie zitten. Ook wordt opgeroepen goed na te denken over de
samenhang met het proces om tot nieuwe onderwijsprioriteiten voor de
periode na 2020 (opvolger van het beleidskader ET2020) te komen.
Cultuur en audiovisueel beleid – dinsdag 27 november
Voor het cultuurdeel en het deel over audiovisueel beleid tijdens de Raad
staan de volgende onderwerpen geagendeerd:
– Voortgangsrapportage verordening Creative Europe
– Raadsconclusies Werkplan Cultuur
– Raadsconclusies over het versterken van Europese content in de
digitale economie
– Beleidsdebat «Desinformatie»
– Overige zaken:
• Bescherming van consumenten tegen misbruik en herverkoop
tickets voor sport- en culturele evenementen
• Omgaan met de koloniale context van Europese collecties
Voortgangsrapportage met betrekking tot de verordening
Creative Europe
Doel Raadsbehandeling
Aanhoren van een voortgangsrapportage van het Oostenrijks voorzitterschap over het Commissievoorstel omtrent het toekomstige programma
Creative Europe (2021–2027) [documentnummer 9170/18].
Inhoud
Creative Europe is het ondersteuningsprogramma van de Europese Unie
en heeft als doel het bevorderen, versterken en beschermen van de
Europese cultuur en taaldiversiteit, cultureel erfgoed en creativiteit,
evenals het concurrentievermogen van Europa’s culturele en creatieve
sectoren. De Europese Commissie heeft een voorstel gedaan voor een
nieuwe editie van het programma voor de periode 2021–2027.
Het programma omvat drie sub programma’s: «MEDIA» ter ondersteuning
van de Europese audiovisuele industrie; «Cultuur» om Europese culturele
en creatieve sectoren te promoten; en «cross sectoraal» om acties te
ondersteunen, verspreid over de audiovisuele en andere culturele,
creatieve sectoren. Het programma biedt ruimte voor innovatie voor de
audiovisuele, culturele en creatieve sectoren.
De MFK horizontale en budgettaire aspecten rondom het Creative Europe
programma worden meegenomen in de integrale onderhandelingen over
het MFK 2021–2027. Nederland hecht eraan dat besprekingen over het
Creative Europe programma niet vooruitlopen op de integrale besluitvorming betreffende het MFK. Voor de kabinetsinzet voor de MFK
onderhandelingen wordt verwezen naar de Kabinetsappreciatie van het
Commissievoorstel van 1 juni jl.11
11
Kamerstuk 21 501-20, nr. 1349.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 21 501-34, nr. 304
7
Inzet Nederland
De Tweede Kamer is via het BNC-fiche «MFK – Voorstel Verordening
Commissie programma Creative Europe 2021–2027» geïnformeerd over
het voorstel en de Nederlandse inzet daarbij.12
Nederland heeft het voorstel verwelkomt voor behoud van een
gezamenlijk EU-programma dat de culturele en creatieve sectoren in
Europa ondersteunt. De ondersteuning van samenwerking tussen landen,
regio’s en steden en het leren van andere lidstaten is van groot belang.
Hetzelfde geldt voor het investeren in de internationale promotie en
distributie van Europese producties. Naast deze meer economische
insteek ondersteunt Nederland de grotere aandacht voor sociale inclusie
binnen het programma. Deze is in lijn met uitkomsten van de Sociale Top
in Gotenburg en de conclusies van de Europese Raad van 14 en
15 december 2017 over de inzet van onderwijs en cultuur bij het
opbouwen van inclusieve, hechte samenlevingen.13
Er zijn een paar onderdelen in het inhoudelijke voorstel van de Europese
Commissie waarbij volgens Nederland aanpassingen nodig zijn. Een
belangrijk punt voor Nederland is de rol van de lidstaten bij de implementatie van het programma. Deze rol lijkt in het voorstel van de Europese
Commissie gemarginaliseerd. Nederland wil daarom, net als veel andere
lidstaten, een programmacomité, waarin de lidstaten deelnemen,
opgenomen zien in de verordening. Ook wenst Nederland meer duidelijkheid over de verdeling van het budget over de verschillende (nieuwe)
prioriteiten in het voorstel.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees parlement
Veel lidstaten hebben in het algemeen positief gereageerd op het voorstel
van de Commissie voor wat betreft de grote lijnen van de inhoud en de
versterking van het programma met een financiële impuls. Lidstaten
benadrukten echter ook dat zij het voorstel nog meer in detail moeten
beoordelen en bespreken. Daarnaast bestaan er nog veel (kritische)
vragen, bijvoorbeeld over de rol van de lidstaten, de taakverzwaring van
de nationale desks en een zogenaamd seal of excellence.
Momenteel wordt het voorstel nog besproken in een Raadswerkgroep.
Het Europees parlement zal in april 2019 stemmen over het voorstel. Het
parlement heeft eerder gepleit voor een flinke versterking van het
toekomstige programma Creative Europe.
Raadsconclusies Werkplan Cultuur
Doel Raadsbehandeling
Vaststelling van Raadsconclusies over het Werkplan Cultuur 2019–2022
[documentnummer 13886/18].
Inhoud
De voorgestelde Raadsconclusies stellen een Werkplan Cultuur 2019–2022
voor waarin de lidstaten benoemen op welke thema’s zij willen samenwerken. Het werkplan is gericht op kennisuitwisseling en samenwerking
tussen lidstaten. De prioritaire onderwerpen zijn: duurzaamheid in
cultureel erfgoed; cohesie en welzijn; een ecosysteem dat kunstenaars,
12
13
Kamerstuk 22 112, nr. 2623.
Kamerstuk 21 501-20, nr. 1264.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 21 501-34, nr. 304
8
culturele en creatieve professionals en Europese inhoud ondersteunt;
gendergelijkheid en, tot slot, internationale culturele betrekkingen.
Digitalisering en betrouwbare statistieken zijn horizontale onderwerpen in
het werkplan. De gekozen werkmethoden zijn expertgroep op basis van de
Open Methode van Coördinatie, peer learning, een door de Commissie of
door een voorzitterschap georganiseerde conferentie, een werkgroep
en/of een onderzoek.
Inzet Nederland
De genoemde prioriteiten sluiten aan bij het beleid als beschreven in
«Cultuur in een open samenleving» en «Erfgoed Telt». Zo komen de
sociale waarden en de toegankelijkheid van erfgoed, duurzaamheid,
cultuur van en voor iedereen (inclusiviteit) en de arbeidsmarktpositie
terug in prioriteiten van het Werkplan Cultuur. In de activiteiten is ook
aandacht voor «ruimte voor vernieuwing» en democratische waarden en
burgerschap.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees parlement
Er is brede steun onder de lidstaten voor de opgenomen prioriteiten en
activiteiten in het werkplan.
Raadsconclusies over het versterken van Europese content in de
digitale economie
Met de voorliggende Raadsconclusies [documentnummer 13923/18] wil
het Oostenrijks voorzitterschap het belang van Europese audiovisuele en
culturele content in relatie tot enkele actuele thema’s binnen de Europese
regelgeving agenderen.
Inhoud
De Raadsconclusies benoemen de mogelijkheden die digitale en online
technologieën bieden om Europese werken en daarmee Europese
creativiteit te verspreiden. Maar benadrukken ook de diverse uitdagingen
waar de audiovisuele en culturele sector voor staat, zoals de noodzaak tot
het aanpassen van bedrijfsmodellen door de opkomst van digitale en
online diensten.
Er worden vier prioriteiten binnen de EU-agenda aangehaald:
A. Bevorderen van diversiteit, zichtbaarheid en innovatie;
B. Zorgen voor een gelijk speelveld;
C. Versterken van vertrouwen in informatie en bronnen; en
D. Verbeteren vaardigheden en competenties.
Deze vier punten worden verder uitgewerkt waarbij de respectievelijk de
Europese Commissie en de lidstaten worden opgeroepen hun steentje bij
te dragen.
Inzet Nederland
Het oorspronkelijke tekstvoorstel is inmiddels, met name onder druk van
Nederland beter afgebakend. Verschillende referenties naar auteursrecht
en illegale inhoud; platformen, e-commerce en mededinging en belastingen werden verwijderd of geherformuleerd.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees parlement
Het merendeel van de lidstaten ondersteunt de Raadsconclusies.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 21 501-34, nr. 304
9
Beleidsdebat «Desinformatie»
Doel Raadsbehandeling
Het Oostenrijks EU voorzitterschap heeft de lidstaten uitgenodigd om hun
kijk op de stand van zaken en toekomstperspectieven te geven op gebied
van de bestrijding van desinformatie. Er is een discussienotitie opgesteld
[documentnummer 13362/18].
Inhoud
De EU-voorzitter heeft de focus voor bespreking gelegd op de rol van
media bij de bestrijding van desinformatie.
Inzet Nederland
Een goed functionerende mediasector versterkt de weerbaarheid van de
samenleving tegen desinformatie. Nederland kent in vergelijking met
andere landen een pluriform en niet-gepolariseerd medialandschap.
Nederlanders hebben daarnaast relatief veel vertrouwen in media. Het
kabinet maakt zich evenwel sterk voor een goede, onafhankelijke en
pluriforme nieuwsvoorziening door middelen vrij te maken voor onderzoeksjournalistiek.
Ten aanzien van bestrijding van desinformatie heeft de Nederlandse
overheid het afgelopen jaar ingezet op een aanpak van debat en bewustwording. Het kabinet ziet een belangrijke rol weggelegd voor private
spelers zoals online platforms, adverteerders, media en onderzoekers.
Waarborging van de vrijheid van meningsuiting staat in alle gevallen
voorop. Nederland voorziet geen wetgeving op dit onderwerp.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees parlement
Op 17 juni heeft het Europees parlement een resolutie aangenomen
waarin de Commissie opgeroepen wordt om het bestaande wettelijk kader
te analyseren en wettelijke mogelijkheden te onderzoeken om desinformatie tegen te gaan.
De Europese Raad heeft op 28 juni en 18 oktober jl. conclusies aangenomen waarin de Europese Commissie en lidstaten aangespoord worden
actie te ondernemen om desinformatie tegen te gaan.
Overige zaken
Bescherming van consumenten tegen misbruik en herverkoop
tickets voor sport- en culturele evenementen.
Informatie van de Deense delegatie over dit onderwerp.
Omgaan met de koloniale context van Europese collecties
Informatie van de Duitse delegatie over dit onderwerp.
Stand van zaken AV-Richtlijn
Hoewel dit onderwerp niet geagendeerd is voor de OJCS-Raad van 26 en
27 november wil ik u middels deze geannoteerde agenda informeren over
de herziening van de Audiovisuele Mediadiensten richtlijn.
De herzieningsrichtlijn is op 6 november 2018 als hamerstuk met
gekwalificeerde meerderheid aangenomen op de ECOFIN-Raad.
Nederland heeft, net als een aantal andere lidstaten, tegengestemd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 21 501-34, nr. 304
10
Samen met twee andere lidstaten heeft Nederland een stemverklaring
opgesteld waarin de tegenstem werd toegelicht. Met deze lidstaten
erkennen we het belang van bescherming van minderjarigen tegen
schadelijke content en van burgers in het algemeen tegen haat zaaien op
videoplatformen, maar geven we aan dat de AV-Richtlijn hiervoor niet het
juiste instrument is. Deze richtlijn ziet tot op heden namelijk slechts toe op
diensten die redactionele verantwoordelijkheid kennen. Videoplatformen
kennen deze verantwoordelijkheid niet, kenmerkend voor deze platformen
is juist dat ze door gebruikers geüploade content bevatten. Daarnaast is
de regelgeving – naar mening van de ondertekenaars van de stemverklaring – niet voldoende onderzocht op de effecten en vrezen we de
gevolgen voor de vrijheid van meningsuiting op videoplatformen.
De herzieningsrichtlijn zal binnenkort worden gepubliceerd, waarna de
lidstaten 21 maanden hebben om deze om te zetten in nationaal recht. De
vastgestelde tekst van de herzieningsrichtlijn wordt momenteel geanalyseerd om te bezien waar de Nederlandse regelgeving moet worden
aangepast. Hierbij worden belanghebbenden betrokken.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 21 501-34, nr. 304
11
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/4893161d-8c1e-4535-924e-1b15304e5dc9
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2019–2020
27 923
Werken in het onderwijs
Nr. 407
GEWIJZIGDE MOTIE VAN HET LID RUDMER HEEREMA TER
VERVANGING VAN DIE GEDRUKT ONDER NR. 400
Voorgesteld 3 maart 2020
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in de CAO-bepalingen in het primair onderwijs op dit
moment strak is geregeld welke beloning een goed functionerende leraar
extra kan krijgen bij goed presteren, namelijk een extra periodiek voor
goed functioneren, maar dat het voor scholen momenteel nog niet
voldoende duidelijk is dat zij hier bovenop extra beloning kunnen
toekennen bij excellente leraren,
constaterende dat het Ministerie van OCW zich gezamenlijk met de
AOb/FNV, AVS, CNV Onderwijs, PO-raad en VO-raad verantwoordelijk
voelt voor het maatschappelijke vraagstuk van een tekort aan leraren,
van mening dat het belangrijk is om excellent presterende leraren een
carrièreperspectief met extra beloning te bieden en dat we hiermee meer
mensen warm kunnen laten lopen voor een carrière als leraar,
verzoekt de regering,om in gesprek te gaan met werkgevers- en onderwijsorganisaties en hen aan te sporen om mogelijkheden te verkennen
om bij toekomstige cao’s binnen het primair en voortgezet onderwijs
duidelijk ruimte te laten om excellent presterende leraren meer beloning
te geven bovenop de extra periodiek per jaar, of dit nu gaat om bijvoorbeeld loon of studiemogelijkheden, en de uitkomsten van deze
gesprekken voor 1 november 2020 met de kamer te delen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Rudmer Heerema
kst-27923-407
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2020
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 27 923, nr. 407
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/18bda219-c0aa-4570-afc7-33008ba57162
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2019–2020
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2020Z07849
Vragen van de leden Hijink en Marijnissen (beiden SP) aan de ministers van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport en voor Medische Zorg over de briefing
inzake het testbeleid en de persoonlijke beschermingsmiddelen (ingezonden
1 mei 2020).
Vraag 1
1. Hoe verhoudt het credo van VWS «blijf kopen», zoals aangegeven in de
presentatie van de heer Van der Kolk van het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (pagina 2) «VWS bepaalt de scope, de prijzen en het credo: blijf
kopen», zich tot de opmerking in zijn toelichting dat er wel meer beschermingsmiddelen kunnen worden ingekocht door meer leveranciers in te
schakelen, maar dat deze uitbreiding niet wordt gemaakt?1
Vraag 2
Hoe verhouden de constante berichten van een tekort aan persoonlijke
beschermingsmiddelen en de resultaten van de enquête die NU’91 heeft
uitgezet onder haar leden dat 47% van de respondenten aangeeft dat er
onvoldoende materialen beschikbaar zijn zich tot de opmerking in de
technische briefing dat er voldoende middelen beschikbaar zijn en dat er een
goede «supply base» is? Als er geen tekort zou zijn aan persoonlijke
beschermingsmiddelen, waar gaat het nou precies mis?2
Vraag 3
Wat vindt u van de oproep van de heer Van der Kolk aan zorgaanbieders om
zelf niet te gaan zoeken naar extra persoonlijke beschermingsmiddelen? Heeft
u begrip voor zorgaanbieders die dit juist wel doen omdat zij te weinig het
gevoel hebben dat het LCH voor alle zorgverleners voldoende materiaal
inkoopt?
Vraag 4
Heeft het besluit om niet bij meer aanbieders mondkapjes en dergelijke te
kopen iets te maken met de RIVM-richtlijnen?
1
Presentatie technische briefing van de heer Van der Kolk over persoonlijke beschermingsmiddelen, 30 april 2020
2
Resultaten van de enquête van NU’91 naar de beschikbaarheid en het gebruik van persoonlijke
beschermende materialen voor zorgpersoneel
kv-tk-2020Z07849
’s-Gravenhage 2020
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Vragen
1
Vraag 5
Zijn de richtlijnen van het RIVM, bijvoorbeeld als het gaat om het gebruik van
persoonlijke beschermingsmiddelen op niet-corona afdelingen in verpleeghuizen en in de thuiszorg, afgestemd op vermoede of daadwerkelijke schaarste
of zijn deze richtlijnen volledig medisch-inhoudelijk van aard?
Vraag 6
Kunt u zich voorstellen dat veel zorgverleners ook uit voorzorg willen werken
met persoonlijke beschermingsmiddelen om zichzelf en hun cliënten
preventief te beschermen? Waarom wordt in het inkoopbeleid geen rekening
gehouden met die behoefte en worden niet meer middelen ingekocht?
Vraag 7
Hoe verhouden de opmerkingen dat er genoeg beschermingsmiddelen zijn en
dat er niet bij meer aanbieders wordt besteld zich met het bericht dat er voor
kappers en andere contactberoepen voorlopig nog niet voldoende mondkapjes beschikbaar zijn?3
Vraag 8
Bestaat de mogelijkheid dat straks in een situatie terecht wordt gekomen
waarin de kappers en andere contactberoepen niet open kunnen wegens een
gebrek aan persoonlijke beschermingsmiddelen? Wat is de verwachte
economische schade van deze langere sluiting? En in hoeverre weegt deze
schade op tegen het veel massaler inkopen van beschermingsmiddelen door
het LCH?
Vraag 9
Is het vooruitlopend op een mogelijke versoepeling van de maatregelen in de
verpleeghuizen niet verstandig om massaal extra beschermingsmiddelen in te
kopen zodat een tekort aan beschermingsmiddelen in ieder geval geen
beletsel zal zijn om bezoek weer toe te laten in verpleeghuizen? Wordt daar
op dit moment voldoende op geanticipeerd?
Vraag 10
Kunt u uiteenzetten, aangezien het grootste tekort blijkt te bestaan in de
jassen en schorten, welke maatregelen precies genomen worden om de
tekorten aan deze persoonlijke beschermingsmiddelen op te lossen?
Vraag 11
Worden in eigen land al productielijnen voor schorten en jassen opgestart?
Zo ja, welke bedrijven doen dit en in welke hoeveelheden? Zo nee, waarom
niet?
Vraag 12
Is een specificatie mogelijk als het gaat om het verwachte moment waarop de
grote aantallen beschermingsmidelen beschikbaar komen die volgens de
presentatie zijn ingekocht en die de komende tijd worden verwacht?
Vraag 13
Is het waar dat de GGD nog werkt aan een plan voor het vervolg van het
bron- en contactonderzoek?4
Vraag 14
Waarom maakt de GGD nu pas een plan voor het vervolg van de bron- en
contactonderzoeken? Waarom heeft de GGD niet uit zichzelf besloten over te
gaan tot opschaling?
Vraag 15
Zijn we voldoende voorbereid, als het gaat om de beschikbaarheid van
testen, testcapaciteit en beschermingsmiddelen voor het weer openen van de
basisscholen?
3
https://nos.nl/artikel/2332071-mondkapjes-voorlopig-niet-beschikbaar-voor-contactberoepenbuiten-de-zorg.html
4
Presentatie technische briefing van de heer Woldman over coronatesten, 30 april 2020
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Vragen
2
Vraag 16
Kunt u ingaan op de opmerking van de heer Sijbesma in de technische
briefing dat het moeilijk is het aantal testen te vergroten omdat er niet
zomaar andere materialen gebruikt kunnen worden bij de testmachines? Ligt
de oorzaak dan bij de fabrikanten die het onmogelijk maken dat er andere
producten op hun machines worden gebruikt? Zo ja, kunt u hier iets aan
doen?
Vraag 17
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het debat over de
ontwikkelingen rondom het coronavirus op donderdag 7 mei 2020?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Vragen
3
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/01289bb0-1ca4-4bbc-9abb-3747b4969638
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2020–2021
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2021Z14535
Vragen van de leden Bikker (ChristenUnie), Michon-Derkzen (VVD) en
Ellemeet (GroenLinks) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het
bericht «Achterstand van honderden zedenzaken bij politie Midden-Nederland»
(ingezonden 25 augustus 2021).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Achterstand honderden zedenzaken
bij politie Midden-Nederland»?1
Vraag 2
Klopt het dat er vijfhonderd verkrachtings- en aanrandingszaken op de plank
liggen bij de politie Midden-Nederland? Hoeveel zaken liggen er landelijk in
totaal op de plank?
Vraag 3
Kunt u aangeven wat de voortgang is van de uitvoering van de motie Klaver
c.s.2 over structureel investeren van extra capaciteit in de zedenpolitie? Zal de
90 extra fte in 2023 volledig inzetbaar zijn?
Vraag 4
Al jaren stapelen de achterstanden zich op, heeft u het beeld dat dit in 2023
daadwerkelijk ingelopen is? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, wanneer
voorziet u dat dit wel het geval is? Op welke wijze bent u van plan de Kamer
hierover tussentijds te informeren?
Vraag 5
Herkent u het signaal van de Nationale Politiebond dat hetzelfde geldt voor
kinderporno of mensenhandel? Zo ja, hoe ernstig zijn de achterstanden hier
en wat is er nodig om dat in te lopen? Zo nee, waar baseert u dat op?
1
NRC, 19 augustus 2021, «Achterstand van honderden zedenzaken bij Politie middenNederland».
2
Kamerstuk 35 300, nr. 11.
kv-tk-2021Z14535
’s-Gravenhage 2021
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, Vragen
1
Vraag 6
Wat kan en gaat de regering in de tussentijd tot 2023 doen om de doorlooptijd van zaken te verkorten en zo te voorkomen dat daders van seksueel
geweld jarenlang ongestraft kunnen rondlopen of er herhaald daderschap
optreedt?
Vraag 7
Op welke wijze is er oog voor slachtoffers die jaren moeten wachten tot werk
wordt gemaakt van hun zaak? Hoe is de zorg geregeld in deze periode? Is
hierin ook aandacht voor het voorkomen van herhaald slachtofferschap?
Vraag 8
Hoe wordt voorkomen dat slachtoffers ontmoedigd raken om aangifte te
doen? Is er genoeg capaciteit bij Het Centrum Seksueel Geweld om alle
slachtoffers van seksueel geweld te begeleiden en de zorg te bieden die
nodig is?
Vraag 9
Op welke wijze wordt het personeel van de zedenpolitie gesteund nu men al
zo lang teveel zaken met te weinig capaciteit heeft? Welke stappen worden
genomen om uitval te voorkomen?
Vraag 10
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Kindermisbruik
en Seksueel Geweld van 16 september aanstaande?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, Vragen
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/4158b7c6-8afd-4582-a808-7973c1632702
|
TOEKOMSTVERKENNING PUBLIEKE OMROEP – INBRENG CLT-UFA
1.
INLEIDING
1.1
Bij brief aan de Tweede Kamer van 12 november 2009 is door de minister van
OCW aangekondigd dat een brede consultatie zal worden gehouden onder tal
van maatschappelijke organisaties en aanbieders van mediadiensten. Daartoe
zal een aantal organisaties en personen gericht worden uitgenodigd hun
inbreng te geven, terwijl de consultatie ook openstaat voor belangstellenden.
De consultatievragen zijn per brief van 15 december 2009 “in de markt gezet”
en de consultatietermijn sluit op 15 maart 2010.
1.2
CLT-UFA S.A. maakt graag van de gelegenheid gebruik haar inbreng te
leveren in de consultatie. CLT UFA is een van de grootste mediaondernemingen van Europa met haar hoofdzetel in Luxemburg en tal van
commerciële omroepactiviteiten in de EU en daarbuiten. CLT-UFA is vanuit
haar hoofdzetel in Luxemburg de grootste commerciële omroepaanbieder op
de Nederlandse markt. CLT-UFA was de eerste commerciële omroep in
Nederland en is als zodanig al 20 jaar actief. CLT-UFA is de
moederonderneming van RTL Nederland B.V. CLT-UFA S.A. en RTL
Nederland B.V. worden hierna gezamenlijk als “RTL” aangeduid.
1.3
RTL is thans met de televisiezenders RTL 4, RTL 5, RTL 7 en RTL 8 en
recentelijk met de themazender RTL Lounge actief. Daarnaast, op het gebied
van radio, is RTL eigenaar van Radio 538, RTL Lounge Radio en Radio 10
Gold.
1.4
Alvorens in te gaan op de specifieke consultatievragen zullen wij enkele meer
algemene opmerkingen maken over nut, noodzaak, reikwijdte en relevante van
de consultatie. De beantwoording van de vragen zal uit de aard der zaak
beperkt zijn tot die elementen die vanuit de positie en visie van RTL relevant
zijn.
2.
ALGEMENE OPMERKINGEN
2.1
De met de consultatie ingezette “Toekomstverkenning Publieke Omroep”
getuigt enerzijds van ambitie, maar anderzijds juist ook van een gebrek aan
ambitie. Dit blijkt al dadelijk uit de formulering van de strekking van de
Toekomstverkenning in de uitnodigingsbrief:
De consultatie is bedoeld als voorbereiding van eventuele
wetswijziging voor de erkenningsperiode van 2016 tot en met 2020.
Voor de erkenningsperiode die duurt van 1 september 2010 tot 1
januari 2016 zijn de spelregels vastgelegd. Komend voorjaar dient de
publieke omroep zijn Concessiebeleidsplan in, die de basis vormt voor
een prestatieovereenkomst en goedkeuring van nieuwe diensten.
Daarmee liggen de activiteiten van de publieke omroep tot 1 januari
2016 vast. Door nu al een consultatie te organiseren, is er wel
gelegenheid dringende maatregelen eerder te laten ingaan.
2.2
De uitwerking van deze doelstelling in de vijf onderwerpen van de consultatie
en de daaraan verbonden deelvragen is buitengewoon ruim: zo wordt gevraagd
naar inschattingen van ontwikkelingen in media-aanbod en mediagebruik voor
de komende vijf tot tien jaar, wordt gevraagd om een inschatting van
economische ontwikkelingen en distributiemodellen over dezelfde lange
periode en wordt gevraagd naar het evenwicht tussen overheidscontrole en
onafhankelijkheid van de publieke omroep. Dit alles met het oog op een
eventuele wetswijziging in 2016, ofwel halverwege de kabinetsperiode die
volgt op de eerstvolgende kabinetsperiode.
2.3
Tegelijk getuigt de Toekomstverkenning van een gebrek aan ambitie nu deze
tot uitgangspunt neemt dat de activiteiten van de publieke omroep de komende
vijf jaar vast liggen, met uitzondering van “dringende maatregelen” die eerder
zouden moeten ingaan.
2.4
Uiteraard begrijpen wij dat niet dadelijk voor de hand ligt om zeer kort na
invoering van de Mediawet 2008 en de daarop met de Erkenningenwet
aangebrachte wijzigingen – welke juist uitgaan van een “ritme” in de
concessieverlening van vijf jaar – substantiële wijzigingen aan te brengen.
2.5
Daar staat tegenover dat ook in de net ingevoerde systematiek van de
Mediawet 2008 het takenpakket van de publieke omroep geen “rustig bezit” is
maar juist relatief eenvoudig, al dan niet onder de noemer van experiment op
grond van art. 2.21a Mediawet 2008, kan worden aangepast en uitgebreid. De
multimediale taakopdracht en de zeer ruime omschrijving in de Mediawet
2008 van de publieke taak laten de publieke omroep veel ruimte – zeker in het
licht van de door de minister vaak herhaalde stelling dat het primaat bij de
“professionals in Hilversum” ligt. Die ruimte kan de publieke omroep benutten
in de concurrentieslag met private aanbieders op de zeer dynamische en sterk
convergerende mediamarkten.
2.6
De houdbaarheid en bruikbaarheid van de resultaten van de consultatie zijn
dan ook op voorhand nogal beperkt terwijl ook de vraag zo langzamerhand
gerechtvaardigd lijkt wat deze consultatie nu toevoegt aan alle onderzoeken en
toekomstverkenningen die al zijn gedaan.
2.7
Ten eerste: de publieke omroep is en blijft een politiek gevoelig onderwerp.
Illustratief is de gang van zaken rond de opvolging van het WRR-rapport
Focus op Functies uit 2005 (waarover hierna meer): nadat staatssecretaris Van
der Laan (D66) een belangrijk wetgevingsprogramma heeft aangekondigd, viel
het kabinet en heeft het daaropvolgende kabinet afstand genomen van deze
plannen en die vrijwel direct ingetrokken. Inmiddels is ook dit kabinet weer
gevallen. De minister die de consultatie heeft uitgeschreven en een prominente
en uitgesproken visie op aard en functioneren van de publieke omroep heeft
uitgedragen, zal de resultaten niet in een visiedocument gaan verwerken. De
consultatie is daarmee in de lucht komen te hangen.
2.8
Ten tweede: de consultatie is bepaald niet de eerste toekomstverkenning en
inventarisatie die door de overheid is georganiseerd. Met name het WRRrapport Focus op Functies uit 2006 biedt een grondige en wetenschappelijk
onderbouwde inventarisatie van de te verwachten ontwikkelingen en geeft de
kern van het debat goed weer. Hoewel de op basis van dit rapport in gang
gezette reorganisatie van de landelijke publieke omroep in 2007 weer zijn
ingetrokken heeft ook het vorige kabinet het WRR-rapport omarmd en deelt
het de hoofdlijnen van de analyse van de WRR, althans stelt het dit te doen.
Uiteraard vinden wij het nuttig en zinvol wanneer de overheid zich informeert
over ontwikkelingen in media-vraag en media-aanbod. Terecht merkt
voormalig minister Plasterk op dat het denken over de publieke omroep niet
ophoudt. Wij maken daarom graag gebruik van de gelegenheid onze inbreng te
geven, maar menen dat de bereidheid zou moeten bestaan alle aspecten in de
overweging te betrekken, juist nu de consultatie “van voren af aan” lijkt te
beginnen zou deze gelegenheid moeten worden aangegrepen “het bestel” in
alle aspecten opnieuw te overwegen. Dat brengt ons op het volgende punt.
2.9
Ten derde: hoewel, als gezegd, de opzet van de Toekomstverkenning zeer
ruim is, stellen we vast dat er tegelijk ook een aantal uitgangspunten wordt
vastgelegd, die echter niet zo evident zijn. Met name valt ons op dat de
consultatie de positie van de huidige publieke omroep centraal stelt en met
name vanuit opzet en organisatie van de Nederlandse Publieke Omroep,
waarin omroepverenigingen nog altijd centraal staan, is opgezet.
2.10
Juist nu de consultatie bruikbare resultaten ambieert voor de periode na 2016
is het een gemiste kans wanneer de focus onverminderd op het huidige bestel
blijft liggen. Sinds de constatering van de WRR in 2006 over de aard van het
debat over de Nederlandse Publieke Omroep is kennelijk nog niets veranderd:
De raad vindt dat in de huidige discussie over de Nederlandse Publieke
Omroep de kernvragen anders en in een andere volgorde moeten worden
geformuleerd dan thans gangbaar lijkt. Voorop dient de wat-vraag te staan:
welke maatschappelijke risico’s en publieke belangen kunnen in het sterk
veranderende medialandschap worden onderkend en dienen voor de overheid
als eindverantwoordelijke een onderwerp van beleid te zijn? Deze
inhoudelijke vraag moet per functie, en vooral ook onbevangen, vanuit een
toekomstgericht perspectief worden beantwoord. Veel explicieter dan
voorheen moet de overheid, ook als wetgever, zich hierover uitspreken. Eerst
daarna is de hoe-vraag aan de orde, dat wil zeggen de vraag op welke wijze
de borging van de erkende publieke belangen moet plaatsvinden.
De manier waarop de Nederlandse Publieke Omroep momenteel feitelijk is
vormgegeven, is daarbij niet meer dan één van de denkbare opties. Meerdere
typen van vormgeving moeten worden onderzocht. Criteria hierbij zijn:
doeltreffendheid, maatschappelijke verankering, doelmatigheid, juridische
toelaatbaarheid en eisen van politiek-democratische besluitvorming.
WRR, Focus op Functies, 2006, p. 17.
2.11
Ook de nu voorliggende consultatie stelt de “wat-vraag” naar onze opvatting
onvoldoende scherp en getuigt van onvoldoende bereidheid om echt kritisch te
kijken welk media-aanbod nu voorwerp van aandacht en beleid van de
overheid moet zijn.
2.12
De omschrijving van de publieke mediaopdracht in de Mediawet 2008 draagt
niet aan de benodigde focus bij, nu die omschrijving zeer ruim en inherent
onbepaald is. Ook de Raad van State merkte dit op:
De Raad is van oordeel dat deze formulering onvoldoende onderscheidend
vermogen heeft voor de afbakening van de publieke mediaopdracht ten
opzichte van de activiteiten van de commerciële omroep. Weliswaar geeft
artikel 2.1, tweede lid, criteria voor de wijze waarop de publieke
mediaopdracht wordt uitgevoerd (voldaan moet worden aan democratische,
sociale en culturele behoeften van de Nederlandse samenleving), maar de
definitie van de publieke mediaopdracht bevat verder geen
aanknopingspunten aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat
bepaalde activiteiten niet tot het domein van de publieke omroep, maar tot
dat van de commerciële omroep behoren. Dat zou ertoe kunnen leiden dat de
commerciële omroep op (vrijwel) alle terreinen kan worden geconfronteerd
met concurrentie van de kant van de publieke omroep. De
concurrentievoorwaarden waaronder de publieke omroep en de commerciële
omroep opereren, zijn evenwel zeer verschillend. Aan het verrichten van de
publieke mediaopdracht zijn immers verschillende voorrechten verbonden,
zoals de publieke financiering, een voorkeursrecht op het gebruik van
frequenties en een voorkeursrecht voor bepaald media aanbod. De
formulering van de publieke mediaopdracht biedt door zijn ontoereikend
onderscheidend vermogen naar het oordeel van de Raad dan ook
onvoldoende waarborgen tegen concurrentievervalsing tussen de publieke en
de commerciële omroep en tegen overtreding van de Europese
staatssteunregels.
TK 2007-2008, 31 356, nr. 4, onderstreping toegevoegd.
2.13
De tegenwerping van de minister luidde als volgt (onderstreping toegevoegd):
De kern van het onderhavige wetsvoorstel is dat het duidelijker dan voorheen
regelt welke taak de publieke omroep heeft in het digitale medialandschap.
Er is geen onderscheid meer tussen een hoofdtaak – enkele algemene zenders
op «klassieke» radio en televisie – en neventaken – zoals digitale
themakanalen en websites. Al het media-aanbod valt voortaan onder de
publieke taak. Ter afbakening definieert het wetsvoorstel «media-aanbod» als
«één of meer elektronische producten met beeld- of geluidsinhoud die
bestemd zijn voor afname door het algemene publiek of een deel daarvan»,
en «mediadienst» als «een dienst die bestaat uit het verzorgen van mediaaanbod door middel van openbare elektronische communicatienetwerken [...],
waarvoor de verzorger redactionele verantwoordelijkheid draagt». De taak
van de publieke omroep wordt verder afgebakend door in artikel 2.1. de
terreinen te benoemen waarop de publieke omroep actief is. Dit zijn:
informatie, educatie, cultuur en verstrooiing. Diensten die niet aan deze
omschrijvingen voldoen – bijvoorbeeld printmedia en telefonie – vallen niet
onder de publieke taak. Artikel 2.1. geeft verder een opsomming van
algemene waarden waaraan het publieke media-aanbod moet voldoen. Die
waarden bepalen niet de aard van elk programma afzonderlijk, maar wel de
aard van het publieke aanbod als totaal.
2.14
Duidelijk is dat deze tegenwerping alleen maar het risico bevestigt dat door de
Raad van State wordt gesignaleerd: de PO wordt geacht met een
“totaalaanbod” “altijd en overal” aanwezig te zijn. Nu de afzonderlijke
activiteiten van de PO steeds in het kader van het totale aanbod van de PO
moeten worden beoordeeld, is duidelijk dat zolang het aanbod van de PO maar
breed genoeg is, zij in feite alles mag. Ook de Raad voor Cultuur en het
Commissariaat voor de Media hebben kritische kanttekeningen bij dit
uitgangspunt geplaatst
2.15
Niettemin wordt het uitgangspunt van het “totaalaanbod” in de consultatie
gehandhaafd, terwijl dit nu juist ter discussie gesteld zou moeten kunnen
worden.
2.16
Inmiddels is ook gebleken dat de nieuwe Mediawet onvoldoende aan de
belangen van private partijen tegemoet komt. De voormalig minister heeft dit
steeds ontkend, maar tegelijk steeds met klem betoogd dat het meewegen van
belangen van private partijen per definitie tot marginalisering van de PO zou
leiden. De interventie van de Europese Commissie was dan ook nodig om van
de minister gedaan te krijgen dat aanpassing van de mediawetgeving werd
toegezegd om concurrentiebelangen van private partijen meer recht te doen
(persbericht Europese Commissie 26 januari 2010):
(i)
De Nederlandse autoriteiten hebben zich ertoe verbonden vooraf
en voldoende gedetailleerd aan te geven wat de omvang is van
de publieke taak die aan de publieke omroep zal worden
toegewezen.
(ii)
Voorts hebben de Nederlandse autoriteiten toegezegd dat
nieuwe audiovisuele diensten, waaronder betaaldiensten, aan
een voorafgaande toetsing zullen worden onderworpen voordat
zij als taak aan de publieke omroep worden toegewezen.
(iii)
De Nederlandse autoriteiten zullen erop toezien dat deze
voorafgaande toetsing op transparante wijze verloopt. In het
kader van deze voorafgaande toetsing zullen belanghebbenden
worden gehoord en zullen de markteffecten van de nieuwe
audiovisuele diensten worden beoordeeld en afgewogen tegen
de waarde van de nieuwe diensten voor de Nederlandse
samenleving.
(iv)
De Nederlandse autoriteiten hebben tevens toegezegd dat zij het
financieringsmechanisme zullen aanpassen, waarbij de
compensatie voor de publieke omroep wordt beperkt om te
garanderen dat de publieke financiering niet meer bedraagt dan
wat nodig is voor de vervulling van de publieke taak, met
controle op overcompensatie.
2.17
Deze toezeggingen zullen moeten worden uitgevoerd. Gelet op het belang van
deze toezeggingen, ligt voor de hand de uitvoering daarvan eveneens ter
consultatie voor te leggen. Daarbij kan dan tevens alsnog aandacht worden
besteed aan het wezenlijke onderwerp van de financiering van de publieke
omroep. Ten onrechte is dit onderwerp buiten de huidige consultatie
gehouden.
3.
CONSULTATIEVRAGEN
3.1
Hierna zullen wij ingaan op de afzonderlijke consultatievragen. Het hiervoor
door ons gesignaleerde brede, en daarmee in feite onbepaalde, karakter van
deze consultatie komt met name in deze vragen tot uitdrukking. Wij zullen ons
daarom bij de beantwoording beperken tot die onderdelen die vanuit onze
positie relevant zijn.
1a- Vindt u het nodig dat de overheid meer gaat doen dan nu om de kwaliteit,
verscheidenheid en toegankelijkheid van andere media dan de publieke
omroep te verzekeren? Zo ja, wat is daarvoor de aanleiding en aan welke
maatregelen denkt u?
-1b- Deelt u de volgende uitgangspunten voor de publieke omroep en welke
uitgangspunten zou u eventueel willen toevoegen of veranderen, op basis
van welke argumenten?
-
de publieke omroep houdt bestaansrecht (Regels en steun voor
commerciële media zijn nodig, maar deze kunnen kwaliteit,
verscheidenheid, toegankelijkheid en continuïteit van publieke omroep
niet garanderen.)
3.2
RTL is geen tegenstander van publieke omroep in abstracto. Evenmin is RTL
tegenstander van de Nederlandse Publieke Omroep als zodanig, maar hebben
wij met name bezwaar tegen de onbepaaldheid van de taakopdracht van de
NPO en de mate van publiek gefinancierde concurrentie die wij van de NPO
ondervinden zonder dat daar een deugdelijke afweging aan vooraf gaat.
3.3
De kernvraag is echter niet wat “de” publieke omroep dient te doen, maar van
welk media-aanbod de overheid de beschikbaarheid voor een breed publiek
dient te garanderen. Het is heel goed denkbaar dat bepaald publiek mediaaanbod ook door private aanbieders wordt gegarandeerd – de dagbladpers is
nooit publiek gefinancierd, terwijl ook de publieke omroepverenigingen
uiteindelijk private instellingen zijn, hoe zwaar gereguleerd ook. De voormalig
minister onderkent terecht dat de nieuws- en informatievoorziening zoals
aanbieders als CLT-UFA die verzorgen onafhankelijk en van voldoende
kwaliteit is (RTL Nieuws is een kwalitatief hoogwaardig en evenwichtig
journalistiek programma met een groot publiek). De veronderstelling dat
commerciële media geen kwaliteit en verscheidenheid kunnen garanderen is
als zodanig nergens op gebaseerd en aantoonbaar onjuist.
-
de publieke omroep is van en voor iedereen (brede programmatische
opdracht, multimediaal)
3.4
In deze stelling valt op dat twee zeer verschillende zaken onder de noemer
“van iedereen en voor iedereen” worden gebracht, namelijk de brede
programmatische opdracht en multimedialiteit. Het ene betreft de vraag wat
onder de publieke opdracht moet worden verspreid, het ander de vraag hoe dit
gebeurt.
3.5
Wij citeren opnieuw de WRR:
Gegeven de eerder gemaakte analyse van het brede medialandschap
concludeert de raad voor de eerste vraag (de wat-vraag) als volgt. Publieke
belangen betreffen een onafhankelijke, pluriforme en kwalitatief goede
nieuwsvoorziening, de functie van opinievorming en maatschappelijk debat,
evenals, zij het in mindere mate, de functies kunst en cultuur en het geven van
specifieke informatie. Functies als vermaak, reclame, voorlichting en andere
vormen van persuasive communication vallen hier in beginsel buiten en
vormen daarom geen kerntaak van een voor de toekomst wenselijke publieke
‘omroep’, in welke vorm die ook gestalte zal krijgen. Hoogstens omwille van
pragmatische of afgeleide redenen (bereik, ondersteuning van andere
functies) zouden deze functies door een toekomstige publieke omroep kunnen
worden vervuld. Deze functionele differentiatie houdt in dat niet langer moet
worden vastgehouden aan het geldende uitgangspunt dat de publieke omroep
een volledig programma moet kunnen bieden
3.6
Ook hier geldt wat ons betreft dat de kernvraag moet zijn wat de publieke
mediaopdracht inhoudt – als de inhoud van die opdracht eenmaal is
vastgesteld, is de wijze van verspreiding vervolgens secundair. Met dat laatste
bedoelen wij dat RTL er als commerciële aanbieder geen bezwaar tegen heeft
dat publieke media-inhoud ook langs andere wegen dan de “klassieke” radio
en televisie de kijker/luisteraar bereikt. Gelet op de ontwikkelingen op de
mediamarkten (digitalisering, convergentie, belang van internet) is dat ook
onvermijdelijk.
3.7
Dat laat uiteraard onverlet dat ook bij deze alternatieve vormen van
verspreiding geen marktverstoring mag optreden.
3.8
Wij willen benadrukken dat het adagium “van iedereen en voor iedereen” niet
mag betekenen dat marktaandeel (kijkcijfers) leidend zijn. De publieke
mediaopdracht is fundamenteel iets anders dan het genereren van
marktaandeel. De term “bereik” kan in dat verband ook snel misleidend zijn.
Bereik is iets anders dan marktaandeel of kijkcijfers. Werkelijk publieke
content moet voor een ieder bereikbaar zijn, maar dat betekent niet dat
publieke content er op zou moeten zijn gericht ook zoveel mogelijk kijkers te
genereren en dat content die dit kan om die reden als “publiek” wordt gezien.
Aanbieders van bijvoorbeeld kunst en cultuur mogen er naar streven een breed
publiek te bereiken met dit aanbod. Maar dat is nog iets wezenlijk anders dan
het genereren van zo hoog mogelijke kijkcijfers door de NPO als publiek doel
te formuleren omdat die kijkcijfers door de NPO worden gegenereerd.
Illustratief voor de huidige gang van zaken is het voorbeeld van de als
“cultuur” gepresenteerde door Endemol geproduceerde show “Op zoek naar
Mary Poppins” waar kijkers met sms kunnen stemmen voor 60 cent per sms,
hetgeen inmiddels zelfs tot Kamervragen heeft geleid. Dit staat in schril
contrast met het feit dat “echte” cultuurprogramma’s nog altijd vaak buiten
“prime time” worden uitgezonden.
3.9
Daar komt bij dat de huidige systematiek onder de Mediawet 2008 het aan de
Publieke Omroep zelf overlaat de taakopdracht te omschrijven, waarna deze
wordt neergelegd in een “prestatieovereenkomst” met een onduidelijke status
en nauwelijks bindende kracht. Daarmee is de mediawetgeving ver verwijderd
geraakt van de ooit strikte programmavoorschriften voor de Publieke Omroep.
De ruimte om kijkcijfers leidend te laten zijn is navenant toegenomen.
-
3.10
de publieke omroep is verankerd in de samenleving en vormt daarvan
een redelijk goede afspiegeling (ledentallen bewijzen dat, coördinatie
blijft lastig)
Het is ons niet duidelijk of hier commentaar op een feitelijke stelling wordt
gevraagd (“de PO is een redelijk goede afspiegeling van de samenleving”) of
commentaar op een ideaalbeeld (“een publieke omroep zou in ieder geval
redelijk goed in de samenleving verankerd moeten zijn”). Wij vermoeden dat
het eerste is bedoeld.
3.11
Wij menen dat de organisatie van een publieke omroep altijd ondergeschikt
moet zijn aan de taakopdracht van de publieke omroep. Opnieuw: het wat is
belangrijker dan het hoe. De verwijzing naar ledentallen in deze deelvraag
geeft opnieuw blijk van een onzes inziens te grote focus op het huidige bestel.
De veronderstelling dat ledentallen duiden op maatschappelijke verankering is
minst genomen aanvechtbaar: het betreft in feite een relict uit het verzuilde
verleden wat vandaag de dag hoofdzakelijk de vorm aanneemt van een
abonnement op een omroepgids. Nu de programmagegevens van de publieke
omroepen voor anderen beschikbaar gaan komen zal het enig werkelijk
onderscheidend element van het omroeplidmaatschap verdwijnen.
3.12
Bovendien zijn ook de ledentallen die na invoering van de erkenningenwet
zijn vereist om in het bestel te participeren nog altijd een fractie van het aantal
kijkers en luisteraars dat een media-aanbieder zou willen bereiken, zoals ook
het aantal leden van een politieke partij een fractie is van het electoraat van die
partij. Politieke partijen beoordelen hun maatschappelijke verankering op basis
van kiezers, niet op basis van leden. Voor media-aanbieders is dat niet anders.
Dat een goed gedefinieerde en helder geformuleerde publieke mediaopdracht
aansluit op wat leeft in de samenleving lijkt ons duidelijk, maar daar zijn tal
van andere modellen en mogelijkheden voor.
-
3.13
de continuïteit van de publieke omroep is voor lange tijd verzekerd.
(Wettelijke opdracht, multimediaal budget). De overheid bepaalt de taak,
maar blijft ver van inhoudelijke afwegingen.
De taakomschrijving van de publieke mediaopdracht is uiterst ruim en
onbepaald. Dit is al door de Raad van State gesignaleerd, zoals we hiervoor
opmerkten. Dit is steeds gerechtvaardigd onder verwijzing naar de beweerde
noodzaak van autonomie van de “professionals in Hilversum” en de noodzaak
overheidsbemoeienis met de (publieke) omroep zoveel mogelijk te vermijden.
Wij menen dat het tegengaan van nodeloze overheidsbemoeienis weliswaar
een groot goed is dat terecht door grondrechten wordt beschermd, maar dat dit
belang niet mag worden gebruikt als excuus om helemaal af te zien van het
formuleren en handhaven van een duidelijke taakopdracht.
-2a- Verwacht u de komende vijf tot tien jaar substantiële verschuivingen in
het media- aanbod en het mediagebruik, welke zijn dat, en wat zijn de
gevolgen voor de publieke omroep en andere spelers op de mediamarkt?
-2b- Welk multimediaal ontwikkelingsscenario biedt de beste kansen om
iedereen met het publieke aanbod te bereiken: bundeling, differentiatie of
een ander scenario?
3.14
Duidelijk is dat de ontwikkelingen zeer snel gaan en dat convergentie van
voorheen verschillende media een centraal element blijft. De fundamentele
visie die de WRR al in 2006 formuleerde op de in de nabije toekomst te
verwachten ontwikkelingen in het medialandschap, is nog steeds relevant:
Deze algemene aanduidingen laten zich meer concreet benoemen in een
aantal belangrijke verschuivingen en bewegingen, die het hoofdbeeld en
wellicht zelfs het grondidee van het medialandschap van de komende tien à
vijftien jaar in verregaande mate zullen kenschetsen:
• een verschuiving van een nationaal georiënteerd en gereguleerd
medialandschap naar een internationaal (maar ook regionaal) georiënteerd
en gereguleerd medialandschap;
• een verschuiving van een publiek georiënteerd medialandschap naar een
privaat (op winst) georiënteerd en georganiseerd medialandschap, dat zich
overigens kenmerkt door steeds meer diffuse grenzen tussen publiek en
privaat;
• een toenemende vervaging van traditionele scheidslijnen tussen
afzonderlijke diensten, functies en inhouden: er is sprake van vermenging en
verbinding van tot nu toe helder gescheiden domeinen (denk aan
infotainment, polimercials, docutainment en virtualisering) (Geerardyn en
Fauconnier 2000);
• een verschuiving, zo niet kanteling, van een aanbodgericht medialandschap
naar een meer vraaggeoriënteerd (meer sensitief) en hier en daar zelfs
vraaggestuurd landschap, bevorderd door de sterk vergrote mogelijkheden
van interactiviteit en commodificering van mediadiensten;
• een relativering van het belang van het middel (het medium) in relatie tot de
daarmee over te dragen inhoud/te vervullen functie, in het bijzonder als
gevolg van convergentie;
• een zekere verschuiving van een publieke logica naar een marktlogica (en
van massamedia naar ‘kassamedia’, vooral in de vorm van een grotere rol
van conditionele vormen van toegang);
• een verschuiving in het aanbod in de richting van amusement en vermaak
ten koste van andere typen van aanbod (vgl. ook de opkomst van gaming1).
Deze ontwikkelingen zijn van groot belang voor de veronderstellingen en de
vormgeving van het mediabeleid dat de overheid voert.
3.15
Het antwoord op de vraag naar het meest voor de hand liggende scenario,
bundeling of differentiatie, is mede afhankelijk van de mate waarin radio en
televisie het belangrijkste medium blijven. Zolang dat het geval is, achten wij
het zuiver andere activiteiten van de Publieke Omroep steeds een afgeleide te
laten zijn van de op de hoofdkanalen/media ontwikkelde activiteiten. Wordt
deze bundeling losgelaten, dan dient in ieder geval de publieke taakopdracht
voldoende duidelijk en afgebakend te zijn. In het consultatiedocument wordt
ook terecht benadrukt dat in ieder scenario audiovisueel materiaal de kern
moet blijven om overheidssteun te rechtvaardigen.
3.16
Een specifiek knelpunt dat aandacht van het ministerie verdient is de
problematiek van de auteurs- en naburige rechten op omroepinhoud. De
distributieketen van audiovisuele programma’s wordt in toenemende mate
bemoeilijkt door onduidelijkheden en tegenstrijdige belangen bij het beheer
van rechten. De convergentie en digitalisering draagt nog bij aan deze
problematiek Het ministerie en de Publieke Omroep kunnen hier een
belangrijke rol in spelen en de Publieke Omroep heeft zich deze problematiek
ook aangetrokken in overleg met andere partijen. Omroepen en producenten
die programma’s produceren en verkopen dienen steeds in staat te zijn de
rechten “aan de bron” te regelen zodat enerzijds rechthebbenden een passende
en marktconforme vergoeding krijgen en anderzijds de distributie van
programma’s niet nodeloos gecompliceerd wordt.
-3a- Verwacht u de komende vijf tot tien jaar substantiële veranderingen in
de distributie van audiovisuele media? (Technisch en vooral ook
economisch gezien). Wat zijn de gevolgen voor de publieke omroep en
andere spelers op de mediamarkt?
-3b- Welke aanpassingen in wet- en regelgeving en/of de organisatie van de
publieke omroep zijn nodig om verspreiding en promotie van het publieke
aanbod onder alle Nederlanders veilig te stellen?
3.17
Voor wat betreft de distributie is duidelijk dat digitalisering onverminderd
actueel blijft en sterker doorzet dan voorzien. De meest recente jaarlijkse
rapportage van de Stichting Kijkonderzoek (SKO) Televisie in Nederland
2009 die in opdracht van SKO door Gfk Intomart is samengesteld, bevestigt
dit (persbericht SKO, www.kijkonderzoek.nl):
Het Nederlandse Televisielandschap digitaliseert verder. 1 op de 2
huishoudens nu voorzien van digitale televisie. 1 op de 5 huishoudens heeft
een harddisk recorder.
Dit blijkt uit het Establishment Survey van SKO, dat jaarlijks door Intomart
GfK wordt uitgevoerd. In 2009 werden bij 6.989 Nederlandse huishoudens de
belangrijkste televisiekenmerken vastgesteld.
Penetratie digitale televisie groeit van 41% in 2008 naar 51% in de tweede
helft van 2009.
Steeds meer huishoudens in Nederland hebben de mogelijkheid digitaal
televisie te kijken. Het totale percentage digitale ontvangst is gestegen van
41,3% in 2008 naar 50,8% procent in de tweede helft van 2009. Het
percentage traditionele analoge kabelaansluitingen is in de tweede helft van
2009 gedaald naar 60% (was 73% in 2008).
Eén op de vijf huishoudens (22%) heeft een harddisk recorder.
Bij de randapparatuur die op het tv-toestel is aangesloten, stijgt het aantal
harddisk recorders in Nederlandse huishoudens van 14,7% (2008) naar
21,6% in de tweede helft van 2009. Deze toename in HD-recorders wordt
vooral veroorzaakt door een sterke toename van digitale decoders met
harddisk, die in 9,2% van de huishoudens te vinden zijn.
In 35% van de Nederlandse huishoudens wordt wel eens televisie via
internet bekeken.
Het kijken naar televisieprogramma’s op internet (WEB-TV) blijft sterk
groeien in 2009. In 2008 keek 27% van de Nederlandse huishoudens wel eens
tv via de computer. In de tweede helft van 2009 stijgt dat ook significant door
naar 34,9%.
Bas de Vos (directeur SKO) zegt hierover: ‘De digitalisering van het
televisiesignaal is nu de kritische 50% grens voorbij. Iets wat zich ook
vertaalt in de groei van settopboxes met harddisk. Beide fenomenen zullen
zorgen voor een verdere evolutie in het kijkgedrag. Het uitgesteld kijken kan
steeds eenvoudiger plaatsvinden. Tevens kunnen kijkers steeds meer zenders
ontvangen. We hebben mede daarom per afgelopen 1 januari ook ruim 40
zenders aan de meting in het kijkonderzoek toegevoegd Daarmee komt het
totaal aantal zenders in de meting op 159’.
3.18
In toenemende mate zal een verschuiving van de aanbodkant naar de
vraagkant plaatsvinden, in die zin dat het publiek een steeds ruimere keuze
krijgt zonder door capaciteitsproblemen in die keuze gehinderd te worden, en
ook steeds meer zelf tijd en inhoud van de content gaat bepalen. De opkomst
van internet als medium voor het kijken naar televisie programma’s en de
sterk toegenomen mogelijkheid zelf het moment te bepalen waarom bepaalde
programma’s worden bekeken dragen daaraan bij. Een duidelijk voorbeeld is
Net TV, de mogelijkheid via het “gewone” toestel met de vaste
afstandbediening het internet op te gaan en op internet beschikbare
televisieprogramma’s op een zelf gekozen moment (“niet-lineair”) te kijken.
Dit zal naar wij inschatten een grote vlucht gaan nemen. Deze ontwikkeling
illustreert ook dat het recent aangepaste regelgevend kader dat is gebaseerd op
de Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten (de opvolger van de Richtlijn
Televisie Zonder Grenzen) achterhaald is nu het onderscheid tussen licht
gereguleerde non-lineaire diensten en zwaarder gereguleerde lineaire diensten
is gebaseerd op de gedachte als zouden de laatste een groter belang hebben.
De dynamiek op de mediamarkten en de grote vlucht van non-lineaire diensten
hebben deze ontwikkeling achterhaald.
3.19
Publieke content zal steeds de weg naar de kijker/luisteraar kunnen vinden nu
de distributiemogelijkheden alleen maar verruimen en capaciteitsschaarste niet
meer aan de orde is zodat must carry-regelingen overbodig zijn.
-4a- Welke veranderingen in de organisatie van de publieke omroep zijn
gewenst met het oog op een goede programmering, presentie en
publieksbereik in het digitale medialandschap?
-4b- Wat zijn de voor- en nadelen van bovengenoemde opties om de
openheid van het bestel voor diverse maatschappelijke geledingen te
behouden en te beheersen? Welke alternatieven ziet u?
3.20
Bij de beantwoording van deze vraag stellen wij nogmaals voorop dat juist in
het kader van een zo breed opgezette toekomstverkenning die is gericht op een
periode tot 2020, de publieke omroep in haar huidige vorm niet zonder meer
het uitgangspunt zou moeten zijn. Wij bepleiten niet de afschaffing van de
huidige publieke omroep maar zien het bestel evenmin als onwrikbaar
uitgangspunt. Tegen die achtergrond merken we nog het volgende op over het
huidige bestel.
3.21
Uitgangspunt van de consultatie lijkt te zijn dat het huidige bestel in beginsel –
eventueel na doorvoering van enkele verbeteringen – verder kan als pluriforme
aanbieder van mediadiensten die een afspiegeling vormen van de samenleving.
Om een aantal redenen menen wij dat dit uitgangspunt niet opgaat:
(i)
De zucht naar marktaandeel en de concurrentie op dat vlak met
private aanbieders leidt er toe dat het halen van kijkcijfers
prioriteit lijkt te hebben boven programma’s met een duidelijk
stempel van een omroep of, bijvoorbeeld, kunst en cultuur of
verdieping. Het systeem van omroepverenigingen heeft dat niet
veranderd.
(ii)
De ruimte voor omroepverenigingen zich te profileren is daarbij
beperkt. Als echter uitgangspunt is om de omroepverenigingen
als hoeksteen van het publieke bestel te handhaven (nogmaals:
voor ons is dat zeker geen onwrikbaar gegeven) dienen zij zich
ook inhoudelijk te kunnen profileren, zonder dat dit overigens
met een verveelvoudiging van “bestuurlijke druk” en dupliceren
van kostbare faciliteiten gepaard moet gaan. Het vermijden van
verspilling is uiteraard een groot goed, maar dat hoeft aan de
pluriformiteit niet af te doen. De rol van de netmanager is
illustratief voor de beperkte ruimte die omroepen nog krijgen
voor eigen profilering in het bestel.
(iii)
Het lidmaatschap van een publieke omroep heeft thans te weinig
inhoud en drijft hoofdzakelijk op het abonnement op
programmabladen. Dit lidmaatschap zou meer inhoud moeten
krijgen. De ledentallen die thans vereist zijn om tot het bestel te
worden toegelaten of daarin te blijven zouden moeten worden
heroverwogen, omdat allerminst gegeven is dat die aantallen
een echte maatstaf voor representativiteit zijn.
3.22
In de consultatie wordt naar een aanbestedingsmodel verwezen. Dit lijkt zeker
een alternatief wat de moeite waard is nader te bestuderen. Een dergelijk
model heeft onder meer als belangrijk element dat de aanbesteder duidelijk
moet bepalen wat wordt verlangd van inschrijvers. De omschrijving van de
aan te besteden publieke mediadienstverlening, en dus de omschrijving van de
publieke taak zal in een dergelijk model scherp moeten zijn geformuleerd.
Bovendien kunnen alle geschikte partijen in aanmerking komen. Daarmee
wordt duidelijker dat het bij de publieke mediaopdracht gaat om wat er wordt
geproduceerd en verspreid en niet om wie dat doet.
-5- Welke (duurzame) samenwerking tussen de publieke omroep en
verwante journalistieke, culturele en educatieve organisaties is wenselijk en
wat eist dat van de publieke omroeporganisatie en de wetgeving?
3.23
Bij een verruiming van de mogelijkheid tot samenwerking tussen publieke
omroep en verwante (private) organisaties dient het level playing field voor
alle vormen van “publiek-private” samenwerking in de media gewaarborgd te
zijn. Ook mag geen afbreuk worden gedaan aan de duidelijk omschreven
publieke taak.
3.24
Vanzelfsprekend zullen de thans geldende juridische beperkingen daarbij in
acht dienen te worden genomen. In de eerste plaats stellen de Europese
staatssteunregels juridische grenzen aan commerciële activiteiten van publieke
omroepen. Dit is ook door minister Plasterk onderkend in de reactie op het
rapport-Brinkman 1 : “… aan samenwerking tussen pers en publieke omroep
zitten veel haken en ogen. De eisen die de Europese Unie stelt aan staatssteun
maken het tot weerbarstige materie.” De Omroepmededeling van de
Commissie van 2 juli 2009 (par. 6.3) zet nog eens uiteen dat lidstaten er
terdege op moeten toezien dat commerciële activiteiten van publiek
gefinancierde omroepen niet marktverstorend zijn.
3.25
In de tweede plaats stelt ook het Nederlands recht grenzen. De Mediawet 2008
voorziet in strikte regels om concurrentieverstoring door de PO tegen te gaan
in de regeling van de nevenactiviteiten in art. 2.132 Mediawet 2008. Het
Commissariaat voor de Media staat die activiteiten alleen toe als een verband
bestaat met de publieke media-opdracht en het media-aanbod van de PO, deze
activiteit op marktconforme wijze wordt verricht en ten minste kostendekkend
is. Dit laatste werkt marktverstoring in de hand, nu commerciële omroepen
1 TK 2009-2010, 31 777, nr. 18.
niet alleen dekking van de kosten maar ook een winstmarge zullen (moeten)
berekenen voor gelijksoortige activiteiten.
3.26
RTL zou graag betrokken worden bij het opstellen van de (nadere) criteria
voor een verruiming van de mogelijkheid tot samenwerking tussen publiekprivate organisaties en zou vervolgens het toetsen aan dergelijke criteria graag
onderworpen zien aan een onafhankelijke instantie.
3.27
Dit is overigens ook de huidige stand van zaken met betrekking tot de
programmagegevens van de Publieke Omroep: ofschoon deze gegevens sinds
kort ook voor derden te verkrijgen zijn gebeurt dat alleen op marktconforme
voorwaarden. Minister Plasterk heeft dit beleid onderschreven:
Ik ben blij dat de publieke omroep de programmagegevens in principe
beschikbaar wil stellen tegen een redelijke vergoeding. Het kabinet heeft al
eerder gesproken over een marktconforme vergoeding en ik herhaal dat hier
dan maar. De schattingen van welk gat het zou slaan bij de publieke omroep
als de gegevens gratis beschikbaar zouden worden gesteld, variëren tussen
15 mln. en 25 mln. Vanaf het begin heb ik gezegd dat de regering zeker niet
bereid zal zijn om dat gat te dichten. Gratis beschikbaarstelling zou dus een
groot financieel gat slaan bij de publieke omroep. Het is dan een politieke
keuze of je dat gat wil laten ontstaan. Ik vind het dan ook billijk dat er een
redelijke vergoeding voor wordt gevraagd, maar daar zullen de kranten en de
publieke omroep samen uit moeten komen. Mij wordt net gezegd dat ook de
Europese Commissie ervan uitgaat dat er een vergoeding voor dergelijke
zaken mag worden gevraagd.
TK 2009-2010, 31 777, nr. 20, p. 25.
3.28
De Mededingingswet is eveneens van toepassing op activiteiten van de PO. De
PO kwalificeert zonder twijfel als “onderneming”, gelet op de zeer brede
definitie daarvan (elke eenheid die een economische activiteit uitoefent,
ongeacht haar rechtsvorm of de wijze waarop zij wordt gefinancierd en
ongeacht of er sprake is van een winstoogmerk). De PO (NPO noch
afzonderlijke omroepverenigingen) is niet uitgezonderd van de
Mededingingswet.
3.29
De Mededingingswet verbiedt onderlinge afstemming tussen ondernemingen
in welke vorm dan ook met een concurrentiebeperkend doel of effect. Niet
vereist is dat de betrokken ondernemingen concurrenten zijn; ook “verticale”
(leverancier-afnemer) relaties kunnen geraakt worden door het verbod van art.
6 Mededingingswet. Wanneer bijvoorbeeld de PO content levert tegen nietmarktconforme voorwaarden aan marktpartijen zodat voor commerciële
aanbieders geen business case resteert, is verdedigbaar dat zich een vorm van
de facto exclusiviteit en marktafsluiting voordoet die mededingingsbeperkend
kan zijn.
3.30
Meer in het algemeen geldt dat de publieke financiering van de PO alleen ter
compensatie mag strekken van de kosten van uitvoering van de publieke taak.
Dit vloeit al voort uit de staatssteunregels. Kern is dat de PO met belastinggeld
haar content mag maken en binnen de kerntaak kan openbaar maken maar bij
levering aan derden voor hergebruik de markt niet mag verstoren. In dat
stadium van hergebruik vormt de publieke financiering geen rechtvaardiging
voor concurrentieverstoring.
-6- Op welke wijze dienen overheidscontrole en onafhankelijkheid van de
publieke omroep in evenwicht te worden gebracht? Is er aanleiding om
wetgeving op (ondermeer bovengenoemde) onderdelen te wijzigen?
3.31
Hiervoor merkten wij op dat de onafhankelijkheid van de publieke omroep ten
opzichte van de overheid niet als een excuus mag worden gebruikt om een
duidelijke omschrijving van en controle op de publieke taakopdracht te
ontlopen. Daartoe behoort ook een markttoets. De Commissie heeft inmiddels
van Nederland de toezegging verkregen dat een dergelijke toets alsnog wordt
ingevoerd. Ook moet het toezicht op overcompensatie verbeterd worden. Deze
gang van zaken illustreert dat de vrijheid van lid-staten om te bepalen wat zij
al dan niet tot de publieke mediaopdracht rekenen niet kan afdoen aan de
belangen van private mediaondernemingen die niet van publieke financiering
kunnen profiteren.
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/b409f2d9-bd92-442c-b682-c832134e7331
|
Den Haag, 1 juni 2016
Voortouwcommissie:
algemene commissie voor Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking
Activiteit:
Datum:
Tijd:
Inbreng feitelijke vragen
donderdag 9 juni 2016
14.00 uur
Onderwerp:
Wijziging van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2016
(wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Agendapunt:
Wijziging van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2016
(wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Zaak:
Begroting - minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
E.M.J. Ploumen – 30 mei 2016
Wijziging van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2016
(wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) - 34485-XVII
Griffier:
T.J.E. van Toor
Noot:
1.
2.
3.
Activiteitnummer:
De feitelijke vragen worden volgens afspraak met de fracties uitsluitend
ingebracht via de vragenapplicatie (VIA).
De leden wordt verzocht per vraag aan te geven op welke bladzijde van
het Kamerstuk de vraag betrekking heeft.
Fracties die geen vragen inleveren, wordt verzocht dit ook per e-mail
kenbaar te maken ([email protected]).
2016A02470
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/161d0863-edbc-4aa9-bb7e-8f02f29790b9
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2015–2016
2
Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de
regering gegeven antwoorden
3360
Vragen van het lid Van Laar (PvdA) aan de Ministers van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het
bericht «Wageningse geurval kan malaria uitroeien» (ingezonden 12 augustus
2016).
Mededeling van Minister Schippers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport)
(ontvangen 30 augustus 2016).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van bovengenoemd bericht?1
Vraag 2
Hoe weegt u de impact van de resultaten van dit soort onderzoek, en op
welke wijze zal deze methode verder worden gebracht om door muggen
(mede) veroorzaakte ziekten te bestrijden, ook in ons Koninkrijk?
Vraag 3
Op welke wijze zou deze methode in Caribisch Nederland gebruikt kunnen
worden om deze ziekten te bestrijden, nu op (een deel van) de eilanden van
het Koninkrijk de door muggen veroorzaakte Chikungunyakoorts voorkomt,
maar ook het zikavirus daar is geconstateerd?
Vraag 4
Welke meerwaarde ziet u om op de eilanden een soortgelijke methode toe te
passen om deze ziekten daar tot staan te brengen, en misschien zelfs uit te
roeien?
Vraag 5
Bent u bereid op één van de eilanden waar chikungunya en zika voorkomen
een pilot te starten met de «Wageningse geurval»? Zo ja, binnen welke
termijn? Zo nee, waarom niet?
1
ah-tk-20152016-3360
ISSN 0921 - 7398
’s-Gravenhage 2016
http://www.telegraaf.nl/gezondheid/26381104/__Geurval_kan_malaria_uitroeien__.html
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, Aanhangsel
1
Mededeling
De vragen van het Kamerlid Van Laar (PvdA) over het bericht «Wageningse
geurval kan malaria uitroeien» (2016Z15256) kunnen tot mijn spijt niet binnen
de gebruikelijke termijn worden beantwoord.
De reden van het uitstel is dat er meer tijd nodig is om de beantwoording af
te stemmen met betrokken partijen.
Ik zal u zo spoedig mogelijk de antwoorden op de Kamervragen doen
toekomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, Aanhangsel
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/2599342f-4bc0-47c3-9bf2-bf478d013eef
|
Rapport
Uitvoering Wet langdurige
zorg 2017/2018
Wlz-uitvoerder CZ Zorgkantoor B.V.
Zorgkantoorregio Haaglanden
Zorgkantoorregio West-Brabant
Zorgkantoorregio Zeeland
Zorgkantoorregio Zuid-Hollandse Eilanden
Zorgkantoorregio Zuid-Limburg
Zorgkantoorregio Zuidoost-Brabant
28 november 2018
Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor
2
Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor
Inhoud
Samenvatting
5
1.
9
Inleiding
2. Financiële rechtmatigheid 2017
2.1
Inleiding
2.2
Financiële gegevens
2.3
Controleverklaring en foutentabel
2.4
Aanvullende bevindingen NZa
2.4.1
Fouten/onzekerheden persoonsgebonden budget
2.5
Algemene bevindingen
11
11
11
12
12
13
14
3. Sturing op kwaliteit van zorg
3.1
Inleiding
3.2
Acties en resultaten zorgkantoren
3.3
Bevindingen NZa
15
15
15
16
4. Cliëntondersteuning en wachtlijsten
4.1
Aanleiding
4.2
Inzet toezicht 2017-2018
4.3
Acties en resultaten zorgkantoor
4.4
Bevindingen NZa
17
17
17
17
19
5. Thema’s Uitvoeringsverslag 2017
5.1
Inleiding
5.2
Zorg thuis (leveringsvorm vpt en mpt)
5.3
Zorginkoop inclusief / exclusief behandeling
5.4
Vroegsignalering discontinuïteit zorgverlening
5.5
Verantwoording over doelmatige zorg
5.6
Fraudebestrijding pgb door zorgkantoren
5.7
Overige opmerkingen
21
21
21
23
24
25
26
27
3
Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor
4
Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor
Samenvatting
De wetgever heeft met de Wet langdurige zorg (Wlz) beoogd dat iedere
cliënt die daarop is aangewezen tijdig passende zorg krijgt, van goede
kwaliteit en in overeenstemming met zijn voorkeuren. De NZa houdt
toezicht op de uitvoering van de Wlz door zorgkantoren. De doelen van
de Wlz zijn daarbij het uitgangspunt, kort gezegd:
•
Voldoende doelmatige, kwalitatief goede zorg (zorginkoop);
•
Tijdige en passende zorg voor Wlz-cliënten, met aandacht voor
individueel welzijn (zorgbemiddeling);
•
Betaalbare Wlz-zorg (rechtmatige zorguitgaven; controle en
verantwoording).
Het zorgkantoor moet de doelmatigheid en rechtmatigheid van de
uitvoering van de Wlz borgen in de organisatie en aansturing.
De NZa maakt jaarlijks een gefundeerde keuze in de thema’s die zij
onderzoekt bij de zorgkantoren (doelgericht en risicogericht toezicht).
Wij voeren thematisch onderzoek uit en wij benutten de
verantwoordingen van de zorgkantoren in ons toezicht (financieel verslag
en uitvoeringsverslag). Op basis van het toezicht op CZ Zorgkantoor over
2017/2018 komen wij tot het volgende beeld:
Voldoende doelmatige en kwalitatief goede zorg (zorginkoop)
•
CZ Zorgkantoor committeert zich aan het Kwaliteitskader
Verpleeghuiszorg en zet stappen om het te implementeren in de
zorginkoop. In 2019 moeten hiervan de (eerste) resultaten
zichtbaar worden. De NZa houdt daar toezicht op. Wij zullen
controles uitvoeren bij het zorgkantoor, om de implementatie
van het kwaliteitskader bij de zorginkoop te toetsen.
Zorgkantoren moeten onderscheid gaan maken tussen
zorgaanbieders: bij welke wordt zorg van goede en van minder
goede kwaliteit geleverd? Daarop zal het zorgkantoor passende
maatregelen moeten treffen in de zorginkoop, met het oog op
het belang van de Wlz-cliënt (zie hoofdstuk 3).
•
CZ Zorgkantoor heeft een basis gelegd voor de verantwoording
over wat hij bereikt met sturing op doelmatige zorg, maar moet
dit verder verbeteren. Zorgkantoren kunnen dan goede
voorbeelden van sturing op doelmatige zorg met elkaar
uitwisselen. Hierover gaan wij in dialoog met de zorgkantoren
(zie hoofdstuk 5.5).
•
Het beleid van het CZ Zorgkantoor om zorg thuis mogelijk te
maken met vpt/mpt is evenwichtig, gericht op vraag én aanbod,
maar leidt nog niet tot een grote toename in het gebruik in 2017.
De inzet van CZ Zorgkantoor kan bijdragen aan
keuzemogelijkheden voor cliënten, oplossingen voor fricties
tussen zorgvraag en –aanbod en doelmatige zorg. Een
aandachtspunt is dat het zorgkantoor monitort of deze doelen
worden gehaald.
Tijdige, passende zorg voor Wlz-cliënten (zorgbemiddeling)
•
CZ Zorgkantoor zet zich voldoende in om goede
informatievoorziening en serviceverlening aan Wlz-cliënten te
bieden, om voor iedereen passende zorg te realiseren (zie
hoofdstuk 4). Aandachtspunt voor het zorgkantoor is dat hij
cliënten voorziet van bruikbare keuze-informatie over
behandeling en dat hij bewaakt dat cliënten de behandeling
krijgen die zij nodig hebben. De NZa verwacht met het oog op de
5
Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor
•
naleving van de zorgplicht een actieve rol van zorgkantoren
hierin (zie hoofdstuk 5.3).
Het aantal niet-actief wachtenden bij CZ Zorgkantoor is
vergelijkbaar met het landelijk gemiddelde. De NZa heeft tijdens
de controle gezien dat het zorgkantoor voortvarend stappen zet
om inzicht te krijgen in wie waarom op de wachtlijst staat en of
dit verantwoord is. Wij verwachten van CZ Zorgkantoor dat hij
stappen blijft zetten om dit beeld compleet te krijgen en actueel
te houden en dat hij cliënten desgewenst naar een passende plek
bemiddelt (zie hoofdstuk 4).
Betaalbare Wlz-zorg (rechtmatige zorguitgaven; controle en
verantwoording)
•
De accountant heeft bij de financiële verantwoording een
goedkeurende controleverklaring afgegeven over het getrouw
beeld van het eigen vermogen, resultaat en naleving van de Wet
normering topinkomens (WNT). Voor de financiële
rechtmatigheid heeft de accountant een afkeurende verklaring
afgegeven over de verantwoorde schaden Wlz, schaden AWBZ,
bedrijfsopbrengsten Wlz, bedrijfsopbrengsten AWBZ,
beheerskosten Wlz en beheerskosten AWBZ. Het afkeurende
oordeel heeft betrekking op de fouten/onzekerheden in de pgbschaden. De fouten/onzekerheden ten aanzien van de
persoonsgebonden budget (pgb) schaden Wlz zijn onder andere
het gevolg van:
•
afspraken tussen budgethouders en pgb-zorgverleners
waarin vaste maandloonbetalingen zijn afgesproken
waarvoor geen formele grondslag in de wet- en
regelgeving is opgenomen;
•
onzekerheden die ontstaan over de rechtmatigheid van
de pgb-betalingen, doordat de feitelijke levering van zorg
onvoldoende aantoonbaar is;
•
de problematiek welke ontstaan is bij de invoering van
de trekkingsrechten in 2015 en de daaraan te relateren
gerapporteerde fouten en onzekerheden door de Sociale
Verzekeringsbank (SVB).
Deze problematiek is van toepassing op alle Wlz-uitvoerders en
valt grotendeels buiten de directe beïnvloedingsfeer van de Wlzuitvoerder. Te corrigeren onzekerheden en fouten dient het
zorgkantoor uit te zoeken respectievelijk te corrigeren en
daarover verantwoording af te leggen. De NZa houdt daar
toezicht op (zie hoofdstuk 2). De NZa verwacht van de Wlzuitvoerder dat hij proactief mee blijft denken over de landelijke
rechtmatigheidsdossiers en toekomstige oplossingen tijdig
implementeert. Daarnaast verwachten wij van de Wlz-uitvoerder
dat hij contact opneemt met de NZa zodra hij tegen problemen
met deze implementatie aanloopt.
Ten aanzien van onzekerheden die ontstaan over de
rechtmatigheid van de pgb-betalingen, doordat de feitelijke
levering van zorg onvoldoende aantoonbaar is, heeft CZ
Zorgkantoor aangegeven dat zij zich inspant om deze
onzekerheden binnen haar mogelijkheden zoveel mogelijk terug
te dringen. Hiervoor maakt zij onder andere gebruik van
huisbezoeken, data-analyse en formele controle. Deze
werkzaamheden nemen de onzekerheden die zijn ontstaan
echter niet volledig weg.
•
CZ Zorgkantoor zet zich in om pgb-fraude te signaleren en
bestrijden. In 2017 zijn vermoedens van fraude in behandeling
6
Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor
genomen en onderzocht. In 2017 is geen pgb-fraude vastgesteld
(zie hoofdstuk 5.6). Vanwege de actuele landelijke
ontwikkelingen (pgb-portaal; de handreiking ‘feitelijke levering
van zorg’) zullen de zorgkantoren hun fraudebestrijdingsbeleid
mogelijk moeten aanscherpen. De NZa verwacht van de
zorgkantoren dat zij voortvarend mogelijkheden scheppen en
benutten om de pgb-fraudebestrijding effectiever te maken.
7
Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor
8
Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor
1. Inleiding
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) houdt op grond van artikel 16 van
de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) toezicht op de
rechtmatige en doelmatige uitvoering van de Wet langdurige zorg (Wlz)
door de Wlz-uitvoerders / zorgkantoren.
Kader 1 Wlz-uitvoerders / zorgkantoren
De uitvoering van de Wlz vindt plaats in de regio door zorgkantoren. Zorgkantoren
zijn daartoe gemandateerd door Wlz-uitvoerders, die deel uitmaken van het concern
met een zorgverzekeraar. Wlz-uitvoerders dragen de eindverantwoordelijkheid voor
de uitvoering van de Wlz voor de verzekerden van de betreffende zorgverzekeraar,
behalve voor de administratie van het zorgkantoor en de uitvoering van de pgbregeling. Daarvoor draagt het zorgkantoor zelfstandig de verantwoordelijkheid. Voor
de leesbaarheid spreken wij in dit rapport van zorgkantoor waar in veel gevallen de
Wlz-uitvoerder is bedoeld.
De NZa maakt jaarlijks een gefundeerde keuze in de thema’s die zij
onderzoekt bij de zorgkantoren, rekening houdend met de doelen van de
Wlz. Wij voeren thematische onderzoeken uit en wij benutten de
verantwoordingen van de zorgkantoren in ons toezicht. Zorgkantoren
leveren jaarlijks vóór 1 juli een financieel verslag en een
uitvoeringsverslag op aan de NZa.
Toezicht 2017/2018
Op hoofdlijnen was het toezicht in 2017/2018 als volgt ingericht:
•
Financieel rechtmatigheidsonderzoek 2017, op basis van het
financieel verslag (zie hoofdstuk 2).
•
Sturing op kwaliteit van zorg door zorgkantoren 2018 (zie
hoofdstuk 3).
•
Cliëntondersteuning en regie op wachtlijsten door zorgkantoren
2017/2018 (zie hoofdstuk 4).
Het uitvoeringsverslag van het zorgkantoor benutten wij om over een
aantal aanvullende thema’s een dialoog te voeren met het zorgkantoor.
Hoofdstuk 5 bevat een korte weergave van de uitkomsten. De thema’s in
2018 zijn:
•
Zorg thuis (leveringsvorm vpt en mpt);
•
Zorginkoop inclusief / exclusief behandeling;
•
Vroegsignalering discontinuïteit zorgverlening;
•
Verantwoording over doelmatige zorg;
•
Fraudebestrijding pgb door zorgkantoren.
CZ Zorgkantoor B.V. heeft in een procedure van hoor en wederhoor zijn
visie kunnen geven op de inhoud van dit rapport.
Samenvattend rapport 2017/2018
Dit rapport per Wlz-uitvoerder is een openbare bijlage bij het
Samenvattend rapport uitvoering Wlz door zorgkantoren 2017/2018. In
dat samenvattend rapport staan onze algemene conclusies en
gevolgtrekkingen voor het toezicht van de NZa op de uitvoering van de
Wlz in 2018/2019.
9
Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor
10
Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor
2. Financiële rechtmatigheid 2017
2.1 Inleiding
Dit hoofdstuk is een samenvatting van de bevindingen uit het onderzoek
naar de financiële rechtmatigheid van de uitvoering van de Wlz door CZ
Zorgkantoor B.V. Deze bevindingen zijn in detail teruggekoppeld aan de
Wlz-uitvoerder en Zorginstituut Nederland. Van de Wlz-uitvoerder wordt
verwacht dat hij opvolging geeft aan deze bevindingen.
Voor het financieel rechtmatigheidsonderzoek 1 maakt de NZa primair
gebruik van de gecombineerde controleverklaring bij de aangeleverde
financiële verantwoording van de door de Wlz-uitvoerder aangestelde
accountant. Daarnaast gebruiken wij het bijbehorende
accountantsrapport en de in de bestuursverklaring aangeleverde
foutentabel voor het onderzoek. De NZa verricht cijferanalyses naar
aanleiding van de ontvangen verantwoordingsinformatie en stelt gericht
vragen over de in de financiële verantwoording gerapporteerde
opvallendheden. Tot slot beoordelen wij de opvolging van de
aandachtspunten uit het rechtmatigheidsonderzoek over 2016 (en indien
van toepassing ook nog van aandachtspunten van de jaren voorafgaand
aan 2016). Op het financieel verslag is geen accountantscontrole
uitgevoerd door de NZa.
2.2 Financiële gegevens
In tabel 1 zijn de belangrijkste financiële gegevens van CZ Zorgkantoor
B.V. weergegeven.
Tabel 1: Samenvatting cijfers
Kerngegevens Wlz-uitvoerder
(x € 1.000)
2017
Wlz
2017
AWBZ
2017
Totaal
Totaal bedrijfsopbrengsten
exclusief subsidies2
4.215.332
716
4.216.048
Totaal schaden
exclusief subsidies 2
4.183.275
7.927
4.191.202
Budget beheerskosten
32.196
-
32.196
Beheerskosten
exclusief mutatie technische voorziening
30.157
287
30.444
Wettelijke reserve Wlz per 31 december 2017
6.398
Bron: De cijfers zijn afkomstig uit de financiële verantwoording van de Wlz-uitvoerder
1
Financiële rechtmatigheid zoals gedefinieerd in het protocol accountantsonderzoek
Wlz-uitvoerders: Bij financiële rechtmatigheid hebben handelingen en beslissingen van
een organisatie directe financiële gevolgen. De (financieel) rechtmatige uitvoering kan
worden gekoppeld aan de geldstromen die het gevolg zijn van het voldoen aan de
wettelijke taken zoals omschreven in de Wlz. Als de wettelijke taken niet rechtmatig
worden uitgevoerd, heeft dat financiële consequenties voor de Wlz-uitvoerder. De
controleverklaring bij de financiële verantwoording is gericht op financiële
rechtmatigheid.
2
De bedragen AWBZ zijn gepresenteerd exclusief pgb, de bedragen Wlz zijn
gepresenteerd inclusief pgb.
11
Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor
2.3 Controleverklaring en foutentabel
De accountant heeft bij de financiële verantwoording een goedkeurende
controleverklaring afgegeven over het getrouw beeld van het eigen
vermogen, resultaat en naleving van de Wet normering topinkomens
(WNT). Voor de financiële rechtmatigheid heeft de accountant een
afkeurende verklaring afgegeven over de verantwoorde schaden Wlz,
schaden AWBZ, bedrijfsopbrengsten Wlz, bedrijfsopbrengsten AWBZ,
beheerskosten Wlz en beheerskosten AWBZ. Het afkeurende oordeel
heeft betrekking op de fouten/onzekerheden in de pgb-schaden.
De fouten/onzekerheden ten aanzien van de persoonsgebonden budget
(pgb) schaden Wlz zijn onder andere het gevolg van:
afspraken tussen budgethouders en pgb-zorgverleners waarin
vaste maandloonbetalingen zijn afgesproken waarvoor geen
formele grondslag in de wet- en regelgeving is opgenomen;
onzekerheden die ontstaan over de rechtmatigheid van de pgbbetalingen, doordat de feitelijke levering van zorg onvoldoende
aantoonbaar is;
de problematiek welke ontstaan is bij de invoering van de
trekkingsrechten in 2015 en de daaraan te relateren
gerapporteerde fouten en onzekerheden door de Sociale
Verzekeringsbank (SVB).
Deze problematiek is van toepassing op alle Wlz-uitvoerders en valt
grotendeels buiten de directe beïnvloedingsfeer van de Wlz-uitvoerder.
Over deze punten is de NZa met ketenpartijen in overleg.
In tabel 2 is de door de accountant gecontroleerde foutentabel 3 2017
weergegeven betreffende de beheerskosten en de bedrijfsopbrengsten
en de schaden AWBZ en Wlz.
2.4 Aanvullende bevindingen NZa
De NZa voert cijferanalyses uit en houdt aanvullende interviews bij de
Wlz-uitvoerder. Uit ons onderzoek zijn (aanvullende) aandachtspunten
geconstateerd in de financiële verantwoording 2017. In tabel 2 zijn de
aanvullende bevindingen op de foutentabel 2017 op totaalniveau
weergegeven betreffende de beheerskosten en de bedrijfsopbrengsten
en de schaden AWBZ en Wlz. De onderliggende details zijn
teruggekoppeld aan de Wlz-uitvoerder.
CZ Zorgkantoor B.V. heeft een netto- in plaats van een bruto foutentabel
verantwoord. In tabel 2 zijn de aanvullende bedragen opgenomen om
van de netto foutentabel een bruto foutentabel te maken.
De zienswijze van CZ Zorgkantoor B.V. verschilt op dit punt van de NZa.
De reactie van CZ Zorgkantoor B.V. op dit punt is als volgt:
CZ stelt zich op het standpunt dat een post eenmaal aangemerkt als fout
niet ook als een onzekerheid kan worden aangemerkt, dit om
dubbeltelling te voorkomen. Bij een bruto verantwoording van de fouten
3
De foutentabel maakt onderdeel uit van de bestuursverklaring van de Wlz-uitvoerder
en wordt door de externe accountant beoordeeld. In een (bruto)foutentabel worden alle
fouten en onzekerheden opgenomen, waarbij de mogelijkheid bestaat dat er zowel een
fout als onzekerheid gerapporteerd wordt. Hierdoor kan het voorkomen dat de
gerapporteerde fouten/onzekerheden in de foutentabel hoger zijn dan de opgenomen
bedragen hieromtrent in het financieel verslag. De NZa rapporteert de bruto foutentabel
waarin de fouten/onzekerheden met betrekking tot pgb in zijn totaliteit zijn
opgenomen. Dit heeft tot gevolg dat er meer dan 100% van de pgb-schaden is
opgenomen in de foutentabel.
12
Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor
en onzekerheden is het totaal van de fouten en onzekerheden significant
hoger dan de schade zoals verantwoord in het financieel verslag. Dit doet
ons [CZ] inziens geen recht aan het getrouw beeld van de financiële
werkelijkheid, daarom heeft CZ gekozen voor een netto methodiek.
Tabel 2: (bruto) Foutentabel bij de financiële verantwoording
2017 en aanvullende fouten/onzekerheden bij de financiële
verantwoording 2017
Nr.
Bevindingen
Foutentabelbedrag
(x € 1.000)
Wlz
Aanvullend
bedrag voor
een bruto
foutentabel
(x € 1.000)
Wlz
Aanvullend
bedrag
opmerkingen
NZa
(x € 1.000)
Wlz
Foutentabelbedrag
(x € 1.000)
AWBZ
Aanvullend
bedrag
opmerkingen
NZa
(x € 1.000)
AWBZ
Beheerskosten AWBZ en Wlz
1a.
Fouten – te corrigeren
-
-
-
-
-
1b.
Fouten – niet te corrigeren
-
-
-
-
-
2a.
Onzekerheden– te corrigeren
-
-
-
-
-
2b.
Onzekerheden – niet te
corrigeren
-
-
-
-
-
32
-
-
-
-
243.932
-
-
-
-
2.747
283
-/- 51
-
-
145.005
238.765
-
-
-
Bedrijfsopbrengsten en schaden AWBZ en Wlz
3a.
Fouten – te corrigeren
3b.
Fouten – niet te corrigeren
4a.
Onzekerheden – te
corrigeren
4b.
Onzekerheden – niet te
corrigeren
Bron: NZa, afkomstig uit gerapporteerde (bruto) foutentabellen door de Wlzuitvoerders en haar accountants & aanvullende fouten/onzekerheden bij de financiële
verantwoording 2017 geconstateerd door de NZa.
De NZa verwacht van de Wlz-uitvoerder dat hij opvolging geeft aan de
gerapporteerde foutentabel behorend bij het financieel verslag 2017 in
het komend boekjaar (verwerking in boekjaar (en financieel verslag)
2018). Onzekerheden [te corrigeren] dienen verder onderzocht te
worden, te corrigeren fouten dienen (voor zover mogelijk) te worden
gecorrigeerd. De NZa verwacht in de verantwoordingsinformatie 2018
een toelichting over de wijze van afwikkeling. Niet te corrigeren fouten
en onzekerheden kunnen gezien de aard niet door de Wlz-uitvoerder
worden gecorrigeerd en/of uitgezocht.
2.4.1 Fouten/onzekerheden persoonsgebonden budget
In bovenstaande (bruto) foutentabel zijn ook de fouten en onzekerheden
opgenomen met betrekking tot de pgb-uitgaven. De NZa kan op basis
van de gegeven informatie niet vaststellen of de pgb-bestedingen
rechtmatig zijn. De Staatssecretaris van VWS heeft op 9 april 2018 in
een brief aan Zorginstituut Nederland aangegeven dat VWS het
Zorginstituut Nederland kan verzoeken om onrechtmatige betalingen
over 2017, die ontstaan zijn door de in deze brief geschetste
problematiek bij de invoering van de trekkingsrechten pgb, ten laste van
het fonds te brengen.
13
Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor
2.5 Algemene bevindingen
Naast de bevindingen specifiek voor de Wlz-uitvoerder vraagt de NZa
aandacht voor de volgende onderwerpen:
Stelselwijziging zorguitgaven (schadebedrag herschikkingen);
Beheerskosten zorgkantoren;
Verantwoording uitgaven persoonsgebonden budget;
Ontwikkelingen persoonsgebonden budget;
Maandloonbetalingen aan pgb-zorgverleners;
Leidraad controle op feitelijke levering pgb-Wlz;
Formele onrechtmatigheid mondzorg;
Aansluiting Vecozo, Menza 4 en Financieel verslag;
Ontwikkeling financieel verslag.
Deze onderwerpen zijn besproken met de Wlz-uitvoerder en daar waar
mogelijk zijn onze verwachtingen uitgesproken. De NZa verwacht van de
Wlz-uitvoerder dat hij proactief meedenkt over de landelijke
rechtmatigheidsdossiers en toekomstige oplossingen tijdig
implementeert. Daarnaast verwachten wij van de Wlz-uitvoerder dat hij
contact opneemt met de NZa zodra hij tegen problemen met deze
implementatie aanloopt.
In het samenvattend rapport Uitvoering Wlz door zorgkantoren
2017/2018 gaan wij op een aantal van deze onderdelen nader in.
4
Menza is het NZa-systeem waarin de nacalculatiegegevens van de zorgkantoren en
zorgaanbieders zijn opgenomen.
14
Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor
3. Sturing op kwaliteit van zorg
3.1 Inleiding
Zorgkantoren zijn ervoor verantwoordelijk voldoende en doelmatige
zorg in te kopen. De zorg moet kwalitatief goed zijn en aansluiten op de
noden en wensen van cliënten met een Wlz-indicatie. De kwaliteitskaders
voor de verpleeghuiszorg en de gehandicaptenzorg spelen hierin een
belangrijke rol.
Sinds de komst van het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg heeft de
sturing op kwaliteit van zorg meer gewicht gekregen binnen de taken
van de zorgkantoren, mede omdat hiermee extra middelen gepaard
gaan. Het kwaliteitskader is gericht op het realiseren van merkbare
verbeteringen voor bewoners van verpleeghuizen. De Wlz positioneert de
zorgkantoren als scharnierpunt tussen het landelijk beleid en de cliënten.
In essentie leidt dit tot de opdracht aan zorgkantoren en zorgaanbieders
gezamenlijk om de kwaliteit van zorg te verbeteren en hun lerend
vermogen te versterken.
Er bestaat geen blauwdruk voor de wijze waarop zorgkantoren deze
(deels nieuwe) rol moeten invullen. In de visie van de NZa gaat het er
daarbij om dat zorgkantoren:
•
Proactief en continu sturen op zorg die aansluit op de noden en
wensen van cliënten;
•
Sturen op kwaliteit in de zorginkooprelatie en bemiddeling van
cliënten; en dat zij
•
Verpleeghuizen de juiste prikkels geven om kwaliteit te verbeteren.
In 2018 hebben wij ons een beeld gevormd van de ontwikkelingen bij de
zorgkantoren, op basis van een informatieverzoek.
3.2 Acties en resultaten zorgkantoren
Zorgkantoren hebben de eerste stappen gezet om invulling te geven aan
hun nieuwe sturende rol. De zorgkantoren hebben naar aanleiding van
het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg hun samenwerking en inhoudelijke
uitwisseling van kennis en informatie geïntensiveerd. Het gaat daarbij
om:
•
Ontwikkeling van een dashboard over de kwaliteit van zorg die wordt
geleverd door verpleeghuizen;
•
Uniforme afspraken over passende instrumenten voor zorgkantoren
om zorgaanbeiders aan te zetten tot kwaliteitsverbeteringen;
•
Het ontsluiten van informatie over de kwaliteit van zorg bij
zorgaanbieders voor cliënten;
•
Competentieontwikkeling bij het zorgkantoor en van zorginkopers.
Concreet leidt dit onder andere tot een uniforme aanpak voor
zorginkopers om concrete maatwerkafspraken te kunnen maken over
continue verbetering.
Verder hebben zorgkantoren een start gemaakt met veranderingen in
hun zorginkoopfunctie: uitbreiding van de bezetting, het trainen van
zorginkopers, het intensiveren van de relatie met zorgaanbieders en
cliëntenraden, of combinaties van deze elementen. Zorgkantoren geven
aan dat zij meer (werk)bezoeken willen afleggen bij meer locaties van
zorgaanbieders. Bij verschillende zorgkantoren nemen de cliëntenraden
15
Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor
deel aan inkoopgesprekken. Een aantal zorgkantoren gebruikt
meerjarenafspraken om opvolging te kunnen geven aan de plannen van
zorgaanbieders en waar nodig tussentijds in te spelen op ontwikkelingen
in de uitvoering van de plannen van zorgaanbieders.
Hoe zorgkantoren op per regio aangepaste wijze concreet invulling gaan
geven aan de realisatie van het kwaliteitskader is nog niet te beoordelen.
In de loop van 2019 zullen de eerste resultaten van de in 2018 gemaakte
afspraken zichtbaar kunnen worden.
3.3 Bevindingen NZa
CZ Zorgkantoor committeert zich aan het Kwaliteitskader
Verpleeghuiszorg en zet stappen om het te implementeren in de
zorginkoop. Dit is zichtbaar in de actieve deelname aan de onderlinge
samenwerking tussen de zorgkantoren, de inhoudelijke uitwisseling van
kennis en informatie en het ontwikkelen van de hierboven genoemde
instrumenten. Aanvullend hierop bewaakt het zorgkantoor
ontwikkelingen met een eigen dashboard en kunnen in bijzondere
situaties casusspecifieke maatregelen worden genomen, zoals de inzet
van een crisisteam.
De komende jaren houden wij toezicht op de wijze waarop zorgkantoren
hun rol oppakken bij het sturen op kwaliteit van zorg. Zorgkantoren
moeten onderscheid gaan maken tussen zorgaanbieders: bij welke wordt
zorg van goede en van minder goede kwaliteit geleverd? Daarop zal het
zorgkantoor passende maatregelen moeten treffen in de zorginkoop, met
het oog op het belang van de Wlz-cliënt.
16
Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor
4. Cliëntondersteuning en wachtlijsten
4.1 Aanleiding
Onderzoek van de NZa in 2017 toonde aan dat zorgkantoren
onvoldoende inzicht hadden in de oorzaken van de lange wachttijden in
de langdurige zorg. Ook wisten zij niet goed waarom cliënten op de
wachtlijst staan en of de situatie wel verantwoord is. Daarnaast werd
geconstateerd dat mensen het zorgkantoor niet of nauwelijks weten te
vinden voor vragen over langdurige zorg én zorgbemiddeling als zij te
lang moeten wachten op zorg.
Om te zorgen dat cliënten tijdig, passende zorg krijgen, met aandacht
voor individueel welzijn, is het noodzakelijk dat zorgkantoren acties
ondernemen om:
Verzekerden te informeren over de langdurige zorg.
Op structurele wijze actueel inzicht te hebben in de zorgbehoefte en
wensen van cliënten.
Regie te nemen op de zorgbemiddeling zodat cliënten tijdig passende
zorg ontvangen en houden.
4.2 Inzet toezicht 2017-2018
Alle zorgkantoren hebben op 1 juni 2017 een verbeterplan ingediend en
op 1 januari 2018 een voortgangsrapportage aangeleverd bij de NZa. CZ
Zorgkantoor hebben wij één keer bezocht voor een controle ter plaatse.
Doel van deze controle was zicht te krijgen op de vorderingen van het
zorgkantoor met de implementatie van het verbeterplan om cliënten te
voorzien van tijdige, passende zorg. Gelijktijdig wilden wij met de
controle inzicht krijgen in de actuele wachtlijst, de reden dat mensen
wachten, of de situatie verantwoord is en de acties van het zorgkantoor
om deze mensen naar zorg te bemiddelen.
4.3 Acties en resultaten zorgkantoor
CZ Zorgkantoor heeft aangegeven dat onder meer de volgende acties
zijn ondernomen:
Informatievoorziening
Verbetering van de brochures;
Informatieverstrekking via huisartsen, transferpunten van
ziekenhuizen, onafhankelijke cliëntondersteuners zoals MEE en
Zorgbelang, zorginstellingen, Wmo-loketten en patiëntverenigingen;
Nieuwe zorgatlas met cliëntreviews bij zorgaanbieders;
Lancering hulpwijzer voor Zvw, Wlz en Wmo;
Ontwikkeling van een klantcontactstrategie;
Pilots met inloopspreekuren voor cliënten, mantelzorgers en anderen
geïnteresseerden;
Wlz-informatie in CZ Magazine.
Inzicht en registratie wachtenden
Verbetering van de invulling van cliëntdossiers;
Onderzoek door Tranzo naar wensen en behoeften van gehandicapte
cliënten;
Belacties om wachtlijsten op te schonen;
17
Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor
-
Het volgen van wachtenden door middel van terugbelafspraken;
Flyer voor en overleg met zorgaanbieders: hoe zorgen wij voor een
zuivere wachtlijst?;
Pilot bellen met nieuwe cliënten binnen een week na het verkrijgen
van de indicatie;
Monitoring wachtlijstgegevens.
Zorgbemiddeling
Vóór het verstrijken van de treeknorm wordt contact opgenomen
met cliënt;
Gesprekken met zorgaanbieders over passendheid zorg van cliënten
in zorg;
Materiële controles op contractbepaling over dossierhouderschap
zorgaanbieders en zorgleefplan;
Specifiek telefoonnummer voor onafhankelijke cliëntondersteuners;
Met cliëntorganisaties en cliëntondersteuning vindt
beleidsafstemming plaats over complexe problematiek.
Inzicht in resultaten
CZ Zorgkantoor benoemt onder meer de volgende resultaten van de
acties die tot nu toe zijn ingezet.
CZ Zorgkantoor merkt dat cliënten het zorgkantoor vaker en gerichter
bellen met vragen. Door meer contact met de cliënten wordt samenloop
tussen Zorgverzekeringswet (Zvw) en Wlz voorkomen en komen cliënten
niet voor verrassingen te staan zoals het betalen van een eigen bijdrage.
Om kwantitatief de effecten inzichtelijk te krijgen zal in 2018 onderzoek
plaatsvinden naar klantervaringen van cliënten in de gehandicaptenzorg
(ghz) en geestelijke gezondheiszorg (ggz). Het onderzoek naar
ervaringen van ouderen zal worden herhaald.
CZ Zorgkantoor bespreekt casuïstiek van cliënten met een complexe
zorgvraag in een vroeg stadium met cliënten, aanverwanten,
cliëntondersteuners en zorgaanbieders. Door deze contacten worden
cliënten eerder geplaatst en kan escalatie worden voorkomen.
Het aantal actief wachtenden (AW) en niet-actief wachtenden (NAW), als
percentage van het aantal cliënten met een indicatie voor Wlz-zorg is
opgenomen in onderstaande tabel. 5
Tabel 3: Aandeel wachtenden van Wlz-populatie CZ en landelijk
AW>treek norm zonder
zorg
AW>treek norm met zorg
NAW zonder zorg
NAW met zorg
totaal
CZ
01-072017
01-012018
Landelijk
01-0701-012017
2018
0,02%
0,02%
0,77%
3,35%
4,16%
0,01%
0,02%
0,79%
4,04%
4,86%
0,03%
0,03%
0,64%
3,53%
4,23%
0,02%
0,03%
0,72%
4,04%
4,81%
Bron: Zorginstituut Nederland, tabellen voor toegankelijkheid Wet Langdurige zorg
5
Actief wachtenden zijn wachtenden waarbij de geïndiceerde en/of toegewezen zorg
dringend moet starten omdat het thuis niet meer verantwoord en/of doelmatig is. Nietactief wachtenden zijn wachtenden die de geïndiceerde zorg alleen van de
voorkeursaanbieder willen ontvangen.
18
Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor
4.4 Bevindingen NZa
Informatievoorziening
CZ Zorgkantoor is actief om de zichtbaarheid als zorgkantoor te
vergroten. Door verschillende activiteiten zoals de hulpwijzer voor Zvw,
Wlz en Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), inloopspreekuren,
informatieverstrekking aan partners in de keten worden verzekerden,
cliënten en aanverwanten geïnformeerd over de mogelijkheden in de
langdurige zorg en de rol van het zorgkantoor.
Het verstrekken van informatie voor verzekerden is een continu proces
waarbij het zoeken blijft wat effectief is. De NZa ziet dat CZ Zorgkantoor
zich hierin proactief opstelt en voldoende onderneemt om dit te
realiseren.
Inzicht en Registratie
CZ Zorgkantoor benadert wachtenden actief en heeft daardoor voor de
meeste wachtenden inzicht in waarom iemand wacht en of de situatie
thuis verantwoord is. Daarnaast investeert het zorgkantoor in
kennisoverdracht over wachtstatussen, zodat zorgaanbieders
wachtenden eenduidig registreren. Het contact met de wachtenden geeft
inzicht in de sociale context van de cliënt, maar ook of de thuiszorg
voldoet en of de zorgaanbieder zijn werk goed doet.
De NZa heeft tijdens de controle gezien dat het zorgkantoor voortvarend
stappen zet om inzicht te krijgen in wie waarom op de wachtlijst staat en
of dit verantwoord is. Wij verwachten dat CZ Zorgkantoor deze stappen
blijft zetten om dit beeld compleet te krijgen en actueel te houden.
Zorgbemiddeling
Voor zorgbemiddeling is interne en externe samenwerking essentieel.
Intern binnen het zorgkantoor tussen zorginkoop en de medewerkers die
contact onderhouden met cliënten, zodat voldoende zorg kan worden
ingekocht die overeenkomt met de noden en wensen van cliënten.
Extern met zorgaanbieders, cliënten en cliëntondersteuners zodat
cliënten passende zorg krijgen en houden. Wij zien deze samenwerking
bij CZ Zorgkantoor terug.
Het aantal niet-actief wachtenden van CZ Zorgkantoor is vergelijkbaar
met het landelijk gemiddelde (zie tabel 3). We verwachten dan dat het
zorgkantoor zich met de betrokken partijen blijft inspannen om deze
cliënten desgewenst naar een passende plek te bemiddelen.
Inzicht in resultaten
CZ Zorgkantoor onderzoekt door het meten van klantervaringen het
effect van de maatregelen op bijvoorbeeld het gebied van
informatieverstrekking. Positief is dat deze metingen zijn verbreed tot
alle Wlz-sectoren. Sterk punt in de aanpak van het zorgkantoor is ook
dat maatregelen worden voorbereid via onderzoek en uitgeprobeerd in
de vorm van pilots, voordat wordt besloten ze breder uit te rollen.
19
Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor
20
Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor
5. Thema’s Uitvoeringsverslag 2017
5.1 Inleiding
Jaarlijks leveren de zorgkantoren per 1 juli een uitvoeringsverslag op,
waarin zij ingaan op de uitvoering van de Wlz. Wij vragen de Wlzuitvoerders te rapporteren over resultaten, risico’s en knelpunten,
oplossingen en actuele ontwikkelingen. Deze informatie benut de NZa
onder meer voor een nader onderzoek en een dialoog met de
zorgkantoren over een aantal thema’s, die zijn gekozen op basis van een
risicoanalyse. Het doel is de zorgkantoren een spiegel voor te houden en
sterke punten en aandachtspunten voor de keuzes die zij maken terug te
koppelen. Bovendien benutten wij dit onderzoek voor onze
signaleringsfunctie. Dit hoofdstuk bevat een korte weergave van de
uitkomsten van dit onderzoek.
5.2 Zorg thuis (leveringsvorm vpt en mpt)
Inleiding
Wlz-cliënten kunnen zorg thuis ontvangen van door het zorgkantoor
gecontracteerde zorgaanbieders, in de leveringsvormen volledig pakket
thuis (vpt) en modulair pakket thuis (mpt). Deze leveringsvormen komen
tegemoet aan de wens van veel mensen om zo lang mogelijk in de
vertrouwde omgeving te blijven wonen, ook als intensieve zorg nodig is.
Het is aan de zorgaanbieders om kwalitatief goede en doelmatige zorg te
leveren in een thuissituatie die verantwoord is. Het zorgkantoor is een
belangrijke schakel tussen cliënt (zorgplicht; keuzevrijheid cliënt; noden
en wensen van de cliënt) en zorgaanbieder (zorginkoop; sturen op een
divers en kwalitatief goed en doelmatig zorgaanbod).
Beeld
CZ Zorgkantoor wil een goed passend zorgaanbod realiseren waarmee
het zorgkantoor adequaat kan inspelen op de behoeften en voorkeuren
van de cliënten. Met dit doel wil het zorgkantoor vpt- en mpt-aanbod
stimuleren.
In de regio’s van CZ Zorgkantoor is het aandeel vpt en mpt licht
gestegen (2016: 4,5 - 5,4%; 2017: 4,8 – 6,3% van de totale
zorguitgaven). Het aandeel is kleiner dan bij andere zorgkantoren is
bereikt.
De meeste vpt-plaatsen zijn plaatsen in een geclusterde setting, meestal
als onderdeel van een intramurale instelling. CZ Zorgkantoor geeft aan
dat het waarborgen van de kwaliteit en veiligheid makkelijker vorm
wordt gegeven in een geclusterde setting. Ongeclusterde vpt is logistiek
lastiger vorm te geven door zorgaanbieders.
CZ Zorgkantoor stelt de cliëntwens centraal door in het inkoopbeleid
door persoonsvolgende bekostiging te hanteren. Verschuivingen in
zorgrealisatie tussen zorgaanbieders zijn erg beperkt gebleken.
Daarnaast overlegt het zorgkantoor met zorgaanbieders om te kijken of
uitbreiding van het aantal plaatsen vpt en mpt mogelijk is. Ook speelt
het zorgkantoor in zijn communicatie in op de mogelijke wens van de
cliënt om thuis te wonen. Vanaf eind 2017 heeft het zorgkantoor
geïnvesteerd in een betere communicatie met cliënten.
21
Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor
CZ Zorgkantoor maakt melding van een experiment van Meander om
meer zorg via vpt in de thuissituatie te leveren. In deze aanpak wordt
samengewerkt met de wijkverpleging, kan de cliënt kiezen voor een
uitgebreid pakket aan zorg en ondersteuning, en heeft de cliënt de
mogelijkheid om een deel van de eigen bijdrage gecompenseerd te
krijgen als hij onderdelen zelf blijft doen, zoals de was. De medewerkers
van Meander kijken naar “de vraag achter de vraag” van de cliënt,
waardoor de zorg persoonsgericht kan worden ingezet. Het zorgkantoor
bevordert dat Meander aan andere zorgaanbieders laat zien hoe het vpt
wordt vormgegeven.
CZ Zorgkantoor benoemt een aantal belemmeringen voor het realiseren
van zorg thuis (via vpt en mpt):
•
Het honoreren van de wens van de cliënt om zo lang mogelijk
thuis te blijven wonen, kan spanning opleveren met de
doelstelling van doelmatigheid (kostenbeheersing). Het thuis
wonen vergt individueel maatwerk.
•
Zorgaanbieders geven aan dat aan intramurale opname steeds
vaker spoedsituaties vooraf gaan in het Wmo/Zvw-domein. Wlzzorg thuis is dan niet meer verantwoord en doelmatig.
•
De belastbaarheid van mantelzorgers is meestal beperkt en in
een echte thuissituatie is het waarborgen van veiligheid door een
instelling niet goed mogelijk.
•
De fysieke en bouwkundige omgeving kunnen de mogelijkheid
voor zorg thuis beperken.
•
Zorgaanbieders zijn niet allemaal in staat zorg thuis te leveren,
door (beschikbaarheid personeel; efficiëntie van inzet personeel).
CZ Zorgkantoor geeft aan dat de samenwerking met de gemeenten in
principe tot betere mogelijkheden voor zorg thuis leidt (Wlz als volgende
stap na de Wmo). In de praktijk werpt de samenwerking ook
belemmeringen op vanwege de verschillende organisatievormen en
processen voor wat betreft de inrichting en uitvoering van de zorgtaken.
Ook kan invulling van de aanspraken in de Wmo tussen gemeenten
verschillen.
Bevindingen NZa
Het beleid en de inzet van CZ Zorgkantoor om vpt en mpt te stimuleren
heeft in 2017 niet geleid tot een grote toename in het gebruik. Vanaf
eind 2017 heeft het zorgkantoor geïnvesteerd in een betere
communicatie met cliënten, onder meer over de leveringsvormen. Het
zorgkantoor zet de wens van de cliënt daarbij centraal. Dat maakt het
beleid van CZ Zorgkantoor evenwichtig, gericht op de aanbod- en de
vraagzijde.
De inzet van CZ Zorgkantoor om meer mogelijkheden voor zorg thuis te
creëren met vpt en mpt kan bijdragen aan keuzemogelijkheden voor
cliënten en oplossingen voor fricties tussen zorgvraag en -aanbod. Méér
vpt- en mpt-aanbod kan ook bijdragen aan doelmatige zorg. Een
aandachtspunt is dat het zorgkantoor monitort of deze doelen worden
gehaald.
Een sterk punt bij CZ Zorgkantoor is het experiment van Meander met
vpt. Dat laat zien dat het zorgkantoor op zoek is naar haalbare,
verantwoorde en doelmatige arrangementen voor Wlz-zorg thuis.
22
Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor
5.3 Zorginkoop inclusief / exclusief behandeling
Inleiding
Voor cliënten met een Wlz-indicatie kan behandeling nodig zijn,
bijvoorbeeld geneeskundige zorg, paramedische zorg, farmacie of
mondzorg. Een zorgkantoor moet vanuit zijn zorgplicht bewaken of de
Wlz-cliënten in zijn regio de behandeling krijgen die zij nodig hebben.
Vanuit de historie bestaan er voor cliënten met een Wlz-indicatie twee
verschillende vormen van verblijf: met en zonder behandeling. Een
zorgkantoor koopt bij zorgaanbieders zorg in inclusief behandeling en
exclusief behandeling. Een Wlz-cliënt die in een zorginstelling verblijft op
een plaats ‘zonder behandeling’, kan aanspraak maken op behandeling
op basis van de Zvw.
Zorginstituut Nederland heeft in 2017 geadviseerd om vrijwel alle
behandelingen over te hevelen naar de Wlz. Het ministerie van VWS
heeft de NZa gevraagd om de uitvoerings- en toezichtaspecten in beeld
te brengen. Om meer zicht te krijgen op de huidige situatie heeft de NZa
bij de beoordeling van de uitvoeringsverslagen 2017 specifiek gekeken
naar dit thema.
Beeld
CZ Zorgkantoor maakt met bijna alle intramurale instellingen (circa
95%) afspraken voor zowel zzp’s inclusief als exclusief behandeling
(V&V). Uitgangspunten bij de inkoop zijn doelmatigheid en de wens van
de klant. Daarbij gaat het zorgkantoor ervan uit dat maximaal circa 70%
van de gebruikers V&V Wlz-zorg inclusief behandeling ontvangt. De cliënt
overlegt met zijn zorgaanbieder of hij de behandeling zelf kan blijven
regelen (behoud van eigen zorgverleners) of kiest voor behandeling via
de instelling.
Reden voor de sturing op doelmatigheid is de beheersing van het budget
dat voor Wlz-zorg beschikbaar is. Wanneer meer cliënten kiezen voor
behandeling via hun zorginstelling dan het percentage dat in de
overeenkomst is vastgelegd, kan de zorginstelling de kosten declareren.
Indien het totaal sterk stijgt, het boven het CZ-gemiddelde uitkomt of
indien de zorgaanbieder geen afwegingsinstrument gebruikt, kan het
zorgkantoor een uitgebreide uitleg opvragen bij de zorgaanbieder. Het
zorgkantoor weegt daarbij af of de omzetting in het belang is van de
cliënt, of de zorgaanbieder (minder verschillende behandelaren). De
persoonlijke situatie is leidend. De zorgaanbieder heeft de
verantwoordelijkheid om te borgen dat cliënten de juiste zorg ontvangen.
Als blijkt (bijvoorbeeld uit een klacht) dat een zorginstelling voor cliënten
inclusief behandeling niet aan behandeling levert wat hij daarover met de
instelling heeft afgesproken, komt CZ Zorgkantoor in actie.
CZ Zorgkantoor geeft aan zijn cliënten over behandeling te informeren
via de website, brochures en de Zorgatlas. Daarnaast verstrekt de
zorginstelling meer specifieke informatie. Als klanten contact opnemen
met het zorgkantoor, geeft het een nadere toelichting.
Indien een cliënt zorg ontvangt inclusief behandeling, worden bepaalde
zaken niet meer vanuit de Zvw vergoed. Op de website van CZ
zorgverzekeraar is informatie opgenomen, om te voorkomen dat mensen
dubbel verzekerd zijn.
Bevindingen NZa
Sterk punt van CZ Zorgkantoor is dat hij wil bevorderen dat cliënten de
mogelijkheid houden om hun eigen behandelaren te kiezen, ook als zij
verhuizen naar een Wlz-instelling.
23
Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor
Van groot belang daarbij is een goede informatievoorziening aan cliënten
over hoe behandeling voor hen is geregeld als zij kiezen voor verblijf bij
een bepaalde zorgaanbieder, waaronder ook de situatie waarin voor een
cliënt een zzp zonder behandeling wordt gedeclareerd. Of een cliënt de
behandeling krijgt die hij nodig heeft, lijkt door CZ Zorgkantoor alleen te
worden gemonitord op basis van signalen. De NZa verwacht met het oog
op de naleving van de zorgplicht dat het zorgkantoor zicht houdt op
passende zorg voor zijn cliënten.
5.4 Vroegsignalering discontinuïteit zorgverlening
Inleiding
Zorgkantoren hebben zorgplicht en moeten de continuïteit van zorg
borgen als een zorginstelling deze niet langer kan bieden (bijvoorbeeld
door faillissement). Om dit voor te zijn hebben de zorgkantoren een
Early Warning System (EWS) waarin de (financiële) ontwikkelingen bij
zorgaanbieders worden gevolgd. De NZa deed in 2017 de aanbeveling
om ‘zachte signalen’ van mogelijke problemen bij zorgaanbieders beter
te borgen in dit proces en daarbij oog te hebben voor goed bestuur.
Bovendien bevalen wij aan eerder in gesprek te gaan met
zorgaanbieders als er problemen zijn, zo nodig met de Raad van Toezicht
van een zorgaanbieder.
Beeld
In 2017 heeft CZ Zorgkantoor tijdig gezorgd voor continuering van
zorgverlening aan cliënten die dat nodig hadden. Er deden zich geen
faillissementen voor, maar er is wel zorgverlening stopgezet na een
materiële controle en een vordering ingediend.
CZ Zorgkantoor handelt op basis van signalen van gemeenten, IGJ en/of
zijn eigen EWS. Door het EWS komt een financieel slechte situatie van
een zorginstelling niet als een verassing bij het zorgkantoor binnen. Uit
regioanalyses blijkt dat er verschil is in het risico op faillissementen
tussen sectoren en tussen regio’s. De regio Den Haag bijvoorbeeld wordt
gekenmerkt door veel zorgaanbieders die moeite hebben om het hoofd
boven water te houden. Het gaat dan meestal over verpleging en
verzorging.
Het zorgkantoor heeft contractueel vastgelegd dat zorgaanbieders
risicovolle omstandigheden van financiële of zorginhoudelijke aard
moeten melden. Daar wordt ook bestuurlijke onrust en verscherpt
toezicht van de IGJ verstaan.
Het komt steeds vaker voor dat het zorgkantoor als derde partij
aanschuift ingeval er een gesprek met de bank plaatsvindt over de
financiële situatie bij een zorgaanbieder.
Bevindingen NZa
De uitkomst van vroegsignalering door CZ Zorgkantoor was positief in
2017: geen discontinuïteit van zorg. CZ Zorgkantoor heeft goed zicht op
gecontracteerde zorgaanbieders (dashboard), heeft oog voor zachte
signalen en maakt regioanalyses. Blijvende aandacht van het
zorgkantoor voor ontwikkelingen en knelpunten die de continuïteit en
kwaliteit van zorg voor cliënten in gevaar kunnen brengen is
noodzakelijk.
24
Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor
5.5 Verantwoording over doelmatige zorg
Inleiding
De NZa verwacht van het zorgkantoor dat het stuurt op doelmatige zorg,
waarbij het kansen benut om de balans tussen kosten, volume en
kwaliteit van zorg te optimaliseren. In 2016/2017 zagen wij dat
zorgkantoren hiertoe diverse initiatieven ontplooien, maar hierbij nog
onvoldoende een leercyclus hebben ingericht. De NZa deed in 2017 de
aanbeveling om concrete doelen te formuleren voor sturing op
doelmatige zorg: wat wil het zorgkantoor volgend jaar (en meerjarig)
bereiken in het verbeteren van de balans zorgkosten/zorgresultaten? De
verantwoording over doelmatige zorg verdient verdere uitwerking,
bijvoorbeeld door gebruik te maken van indicatoren en toelichtingen.
Beeld
CZ Zorgkantoor heeft verschillende initiatieven die zijn bedoeld om
doelmatige zorg te bevorderen, bijvoorbeeld:
•
Verschillende instrumenten bij zorginkoop voor beheersing van
de kosten.
•
Vergelijkende analyses om doelmatigheid in kaart te brengen. In
2017 is het zorgkantoor met aanbieders van gehandicaptenzorg
in de regio Zuidoost-Brabant het gesprek aangegaan, omdat uit
onderzoeken bleek dat de zorgkosten in deze regio hoger zijn
dan andere regio’s.
•
Inzet op uitbreiding van het extramurale zorgaanbod in plaats
van intramuraal, omdat die zorg vaak beter aansluit bij de wens
van de klant en goedkoper is.
CZ Zorgkantoor heeft het plan om het vergelijken van zorgaanbieders op
het gebied van doelmatigheid en kwaliteit van zorg te intensiveren. Dit
wil het zorgkantoor doen via benchmarking en daarmee heeft het een
begin gemaakt. Zeker op het gebied van doelmatigheid is uitwerking
noodzakelijk, bijvoorbeeld om met kengetallen inzicht te krijgen in
ongewenste variatie in de kosten.
CZ Zorgkantoor legt het accent in de sturing op doelmatige zorg op
beperking van kosten en ziet ontwikkelingen die daar niet mee stroken.
Het volgen van de wens van de cliënt wordt sterk centraal gesteld in het
landelijk beleid en dat staat (soms) op gespannen voet met
doelmatigheid. Het zorgkantoor geeft het voorbeeld van de recente
verruimingen rond regelingen Extra Kosten Thuis en Meerzorg, met het
verzoek om deze regelingen coulant te hanteren. Dit leidt tot een
opwaartse druk op de kosten van zorg thuis.
Bevindingen NZa
CZ Zorgkantoor heeft een duidelijke visie op doelmatigheid: het
zorgkantoor stuurt op de kostenbeheersing, maar heeft ook oog voor de
ontwikkeling van kwalitatief goed zorgaanbod. Een sterk punt is de
verschillenanalyse tussen zorgaanbieders (kwaliteit/doelmatigheid),
sectoren en regio’s.
Het zorgkantoor geeft voorbeelden van resultaten van
doelmatigheidsinitiatieven, maar slaagt er nog niet voldoende in de
concrete, gerealiseerde verbeteringen in de balans tussen kosten,
volume en kwaliteit van zorg te verantwoorden. Dit was ook vorig jaar
een aandachtspunt. Het formuleren van concrete eigen doelstellingen,
waarop in de verantwoording kan worden teruggekoppeld, kan hier bij
helpen.
25
Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor
5.6 Fraudebestrijding pgb door zorgkantoren
Inleiding
Het pgb is op dit moment voor veel mensen een waardevol instrument
om eigen regie te hebben op zorg. Het pgb is ook fraudegevoelig.
Zorgkantoren hebben een belangrijke rol bij het voorkomen, signaleren
en bestrijden van pgb-fraude.
Beeld
Bij CZ Zorgkantoor varieert het aandeel pgb-uitgaven in de regio’s van
8-10,4% van de totale zorguitgaven in 2017 (landelijk 10%).
CZ Zorgkantoor wil pgb-fraude zoveel mogelijk voorkomen en als het
toch voorkomt dit tijdig signaleren en de schade, zo mogelijk, ongedaan
maken.
De Interne auditdienst van CZ Zorgkantoor heeft op basis van zijn
onderzoek vastgesteld dat het zorgkantoor in 2017 uitvoering heeft
gegeven aan de processen ter voorkoming en het aanpakken van
zorgfraude (waaronder pgb-fraude), gegeven artikel 7.10 van de
Regeling langdurige zorg.
CZ Zorgkantoor heeft in 2017 bij 34,2% van de pbg-houders een
huisbezoek afgelegd en heeft daarmee voldaan aan de hiervoor geldende
norm. Het zorgkantoor ziet het huisbezoek als manier om zoveel
mogelijk fraude en/of oneigenlijk gebruik van het pgb te voorkomen en
de cliënt te helpen om de zorg en het beheer van het pgb te verbeteren.
Vervolgacties op een huisbezoek kunnen zijn: een aanvullend
adviesgesprek of aanvullend huisbezoek en/of het uitzetten van een
administratief onderzoek.
In 2018 wil CZ Zorgkantoor de kwaliteit van huisbezoeken naar een
hoger niveau tillen. Op basis van de analyse wordt er een verbeterplan
opgesteld en uitgevoerd door het pgb-team.
Het zorgkantoor investeert in het fraudebewustzijn van de medewerkers,
bijvoorbeeld met bijeenkomsten voor kennisdeling, educatie via
e-learning, et cetera.
Het pgb-controleteam geeft fraudesignalen door aan Bureau Bijzonder
Onderzoek van CZ (BBO). Daar vindt het fraudeonderzoek plaats naar
betrokkenen, oorzaak, schade, verhaalbaarheid en sanctiemogelijkheid.
CZ Zorgkantoor heeft in 2017 dertien meldingen ontvangen van
vermoedens van fraude met Wlz-pgb. Op 1 januari 2018 waren zestien
dossiers in behandeling (met betrekking tot 148 individuele pgbhouders). In 2017 is geen pgb-fraude geconstateerd, wel administratieve
fouten.
Fraudeonderzoek door het BBO met daaropvolgend strafrechtelijk
onderzoek door de Inspectie SZW, leidde in 2017 wel tot twee vonnissen
van de strafrechter.
CZ Zorgkantoor benadrukt het belang van het bijeenbrengen van de
beschikbare informatie over zorgverlening vanuit verschillende bronnen.
Daarmee kan er betere data-analyse worden ingezet. Het zorgkantoor
gaat dat in een pilot doen samen met de SVB. Het doel is gerichter
onderzoek te doen naar misbruik en oneigenlijk gebruik van het pgb.
26
Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor
Bevindingen NZa
CZ Zorgkantoor zet zich in om pgb-fraude te signaleren en bestrijden. In
2017 heeft het zorgkantoor geen pgb-fraude vastgesteld.
Sterke punten zijn dat het zorgkantoor de huisbezoeken naar een hoger
plan tilt en samen met de SVB de analyses gaat uitvoeren, om gerichter
onderzoek te doen naar fraude.
Vanwege de actuele landelijke ontwikkelingen (pgb-portaal; de
handreiking ‘feitelijke levering van zorg’) zullen de zorgkantoren hun
fraudebestrijdingsbeleid mogelijk moeten aanscherpen. De NZa verwacht
van de zorgkantoren dat zij voortvarend mogelijkheden scheppen en
benutten om de pgb-fraudebestrijding effectiever te maken.
5.7 Overige opmerkingen
Aandachtspunten 2017
De aandachtspunten die de NZa vorig jaar formuleerde voor
CZ Zorgkantoor op basis van het uitvoeringsverslag 2016, waren
onderdeel van de dialoog in 2018. Deze zijn in voldoende mate opgepakt
door het zorgkantoor.
Prestatie-indicatoren 2017
In bijlage 2 bij het samenvattend rapport Uitvoering Wet langdurige zorg
door zorgkantoren 2017/2018 zijn de scores van de zorgkantoren op de
prestatie-indicatoren opgenomen. CZ Zorgkantoor scoort goed op de
meeste indicatoren.
27
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/dfec4b75-e834-4817-8fac-9089ecb9bd5d
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2018–2019
25 295
Infectieziektenbestrijding
Nr. 58
MOTIE VAN DE LEDEN VAN KOOTEN-ARISSEN EN VAN GERVEN
Voorgesteld 12 maart 2019
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het aantal gehouden geiten in Nederland met 45% is
toegenomen ten opzichte van vijf jaar geleden;
overwegende dat economische belangen lang genoeg hebben geprevaleerd boven volksgezondheid en dierenwelzijn;
verzoekt de regering, een landelijk moratorium in te stellen op de bouw en
uitbreiding van geitenstallen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Van Kooten-Arissen
Van Gerven
kst-25295-58
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2019
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 25 295, nr. 58
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/d4b1eb65-d9e8-4503-ad60-7487da0586c0
|
Leeswijzer Actieve openbaarmaking Prinsjesdag 2022
1. Korte introductie leeswijzer
Met deze leeswijzer wordt een toelichting gegeven op de openbaar gemaakte stukken en wordt
beoogd de lezer een overzichtelijke weergave te bieden. Dit gebeurt onder andere in de vorm van
tabellen. Daarbij wordt ook vermeld op welk(e) proces(sen) de nota nog meer ziet. Dat gebeurt in
de kolom ‘ziet ook op’. De vindplaats kan uit de tabel worden afgelezen aan de hand van het
toegekende nr. van de bundel en het paginanummer. Iedere nota zit echter maar één keer in de
bundel. Daarnaast is er een toedeling op onderwerp/maatregel voor lezers die alleen op zoek zijn
naar informatie over een bepaald onderwerp. Te denken valt aan specifieke maatregelen die zijn
opgenomen in het pakket Belastingplan 2023.
Navigeren in de notabundel - Belastingplan
In de onderstaande tabellen is voor het pakket Belastingplan 2023 en box 3 per nota de vindplaats
in de bundel aangegeven. Zowel het notanummer en het paginanummer zijn opgenomen in de
tabellen. Navigeren in deze bundel is mogelijk door met Ctrl+f te zoeken op het notitienummer
(zichtbaar rechts onderaan de pagina’s in de bundel) of te navigeren naar het paginanummer
(zichtbaar midden onderaan de pagina in de bundel) waar deze nota begint.
2. De verschillende onderdelen
2.1 Toelichting Pakket Belastingplan 2023
Het pakket Belastingplan bestaat dit jaar uit één verzamelwetsvoorstel (Belastingplan 2023) en uit
zeven losse wetsvoorstellen. De reguliere besluitvorming omtrent maatregelen die onderdeel
(gaan) worden van het pakket Belastingplan start doorgaans aan het begin van het kalenderjaar
via centraal gecoördineerde ‘verzamelnota’s’. In deze nota’s wordt een breed scala aan
onderwerpen voor het aankomende pakket Belastingplan ter beslissing voorgelegd aan de
bewindspersonen. Naast deze verzamelnota’s worden er regelmatig nota’s aan de
bewindspersonen gestuurd die gericht zijn op een specifiek onderwerp dat onderdeel uitmaakt van
het pakket Belastingplan, of waarvan op een later tijdstip is besloten dat het onderdeel gaat
uitmaken van het pakket Belastingplan 2023.
Tot slot zijn er onderwerpen die een wat langere aanloop kennen en waarover al voor het begin
van het kalenderjaar notities aan de bewindspersonen zijn gestuurd. Dit alles betekent dat de
besluitvorming over verschillende onderdelen van het pakket Belastingplan 2023 deels plaatsvindt
via de verzamelnotities en deels via aparte gerichte notities. Het is ook mogelijk dat een
onderwerp zowel terugkomt in de aparte notities als in de verzamelnotities.
Daarom is ervoor gekozen om enerzijds een inhoudsopgave te maken van de beslisnota pakket
Belastingplan 2023. Anderzijds wordt – voor de onderdelen waarvoor aparte gerichte nota’s zijn
geschreven – een overzicht gegeven van de beslisnotities waarin dit onderdeel ter sprake komt. Zo
is eenvoudig terug te vinden in welke beslisnotities een onderdeel van het pakket Belastingplan
2023 aan bod is gekomen.
2.2 Toelichting nota’s box 3
Het bovenstaande geldt bijvoorbeeld ook voor de beslisnota’s voor box 3, waarvoor sinds begin dit
jaar separate verzamelnota’s zijn opgesteld in verband met de werkzaamheden naar aanleiding
van het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021. Hiervoor is een separate bundel
toegevoegd. Vanwege de nog lopende besluitvorming over het nieuwe box 3-stelsel op basis van
werkelijk rendement valt de informatie op dit onderdeel momenteel buiten de reikwijdte van dit
Belastingplan. Deze informatie wordt openbaar gemaakt bij de aanbieding van het wetsvoorstel
voor het nieuwe box 3-stelsel
Verzamelnota’s pakket Belastingplan 2023
In de hierna opgenomen tabellen is van verzamelnota’s van het pakket Belastingplan 2023
aangegeven welke onderwerpen in deze notities aan bod komen. Daarnaast is per notitie de
vindplaats aangegeven en is per onderdeel aangegeven van welk wetsvoorstel in het pakket
Belastingplan 2023 dit onderdeel uitmaakt.
Overzicht fiscale onderdelen Coalitieakkoord
Onderwerp
Leegwaarderatio box 3
Verhogen onbelaste reiskostenvergoeding
Lastenverlichting € 3 miljard
Aanpassen tarifering energiebelasting eerste schijf
Tariefstructuur energiebelasting, verlagen ODEtarief en afschaffen vrijstelling energiebelasting
Afbouw vrijstelling BPM bestelauto’s
Verhogen vliegbelasting
Afschaffen schenkingsvrijstelling eigen woning
Financiële middelen regeerakkoord Belastingdienst
Eerste beelden uitvoerbaarheid coalitieakkoord voor
Belastingdienst, Toeslagen en Douane
Belastingplan 2023
Belastingplan 2023
Pagina 1
Ziet ook op
Augustusbesluitvorming
-
Belastingplan 2023
Belastingplan 2023
Belastingplan 2023
-
-
Wetsvoorstel
Belastingplan 2023
Belastingplan 2023
Belastingplan 2023
Planning fiscale wetgeving 2022-2025 (startnota)
Onderwerp
Wetsvoorstel
Uitstel Wetsvoorstel kwalificatiebeleid rechtsvormen Voorstel toedeling maatregelen coalitieakkoord en
overzicht fiscale wetsvoorstellen en maatregelen
(bijlage I)
Pagina 14
Ziet ook op
-
Tijdpad Belastingplan (bijlage II)
-
Overzicht (lopende) wetgeving
Onderwerp
Overzicht maatregelen coalitieakkoord (bijlage 1)
Overzicht aanhangige wetgeving (bijlage 2)
Aankomende wetstrajecten
-
Wetsvoorstel
-
Pagina 33
Ziet ook op
-
Mogelijkheden voor spreiding van de wetgeving in het pakket
Belastingplan 2023
Onderwerp
Wetsvoorstel
Spreiding van wetgeving
Belastingplan 2023
Lopende en toekomstige wetsvoorstellen
-
Pagina 39
Eerste beslisnota pakket Belastingplan 2023
Onderwerp
Integratie tarieven Opslag Duurzame Energie- en
Klimaattransitie (ODE) in tarieven energiebelasting
(EB)
Wet minimum CO2-prijs industrie
Pagina 48
Ziet ook op
-
Verhoging algemeen tarief overdrachtsbelasting
Verhoging tabaksaccijns
Verhoging vliegbelasting
Verhoging verbruiksbelasting op alcoholvrije
dranken
Fiscale maatregelen voorjaarsbesluitvorming
Onderwerp
Wetsvoorstel
Belastingplan 2023
CO2-minimumprijs
industrie
Belastingplan 2023
Belastingplan 2023
Belastingplan 2023
Belastingplan 2023
Wetsvoorstel
Ziet ook op
-
Pagina 53
Ziet ook op
Btw-nultarief zonnepanelen
Belastingplan 2023
Reparatie uitspraak lage btw-tarief van toepassing
op lachgas
Budgettair besluit ODE
Belastingplan 2023
Fiscale klimaatregelen Belastingplan 2023
Onderwerp
Aanpassing tarieven energiebelasting en ODE schijf
2-4
Aanscherping CO2-heffing industrie
Wet minimum CO2-prijs industrie
Afbouw vrijstelling BPM bestelbusjes ondernemers
Overige aanpassingen in de energiebelasting
conform coalitieakkoord in het Belastingplan 2023
Verhoging van de vliegbelasting conform
coalitieakkoord in het Belastingplan 2023
Beleidsmatige ontwikkeling ODE
Uitstel salderingsregeling
Tweede beslisnota pakket Belastingplan 2023
Onderwerp
Verhoging verbruiksbelasting op alcoholvrije
dranken
Afschaffen inkomensafhankelijke combinatiekorting
Wijziging invorderingsrente
Afschaffing spreidingsmogelijkheid vrijstelling eigen
woning
Nultarief zonnepanelen btw
Planning integrale uitvoerbaarheid fiscale
maatregelen
Derde beslisnota pakket Belastingplan 2023
Onderwerp
Onbelaste reiskostenvergoeding
30%-regeling
Afschaffen fiscale oudedagsreserve (FOR)
Technische wijziging artikel 8.9 wet IB
Minimum CO2-prijs industrie
Vierde beslisnota pakket Belastingplan 2023
Onderwerp
Proces Belastingplan 2023
Voortgang uitvoeringstoetsen
Geen effect toeslagen gasthuishoudens ontheemde
Oekraïners
Implementatie elementen CBAM-verordening in
pakket Belastingplan 2023
30%-regeling
Schijfgrens box 2
Reparatie overgangsrecht scholingsaftrek
Wetsvoorstel
Belastingplan 2023
Voorjaarsnota
Voorjaarsnota
Voorjaarsnota
Pagina 87
Ziet ook op
-
Belastingplan 2023
Wetsvoorstel CO2minimumprijs industrie
Belastingplan 2023
Belastingplan 2023
-
Belastingplan 2023
-
Belastingplan 2023
-
Voorjaarsnota
-
Wetsvoorstel
Belastingplan 2023
Pagina 97
Ziet ook op
-
Belastingplan 2023
Belastingplan 2023
Belastingplan 2023
-
Belastingplan 2023
Pakket Belastingplan
2023
-
Wetsvoorstel
Belastingplan 2023
Belastingplan 2023
Belastingplan 2023
Belastingplan 2023
Wetsvoorstel CO2minimumprijs industrie
Wetsvoorstel
Pakket Belastingplan
2023
Pakket Belastingplan
2023
Belastingplan 2023
Pagina 143
Ziet ook op
-
Pagina 158
Ziet ook op
-
Wetsvoorstel CBAM
-
Belastingplan 2023
Belastingplan 2023
Belastingplan 2023
-
Parameters in augustusbesluitvorming
Belastingplan 2023
Oudedagsverplichting aanwenden voor een lijfrente
Belastingplan 2023
Augustusbesluitvorming
-
Conceptteksten Belastingplan 2023
Onderwerp
Reparatie overgangsrecht scholingsaftrek
Geen effect toeslagen gasthuishoudens ontheemde
Oekraïners
Wetsvoorstel
Belastingplan 2023
Belastingplan 2023
Pagina 182
Ziet ook op
-
Wetsvoorstel
Belastingplan 2023
Pagina 210
Ziet ook op
-
*op de nota is per abuis de datum 8 juli 2022 opgenomen. Deze nota heeft de bewindspersonen op 24 juni
2022 bereikt.
Vijfde beslisnota pakket Belastingplan 2023
Onderwerp
30%-regeling
MR versie pakket Belastingplan 2023
Onderwerp
Zonnepanelen BES
Criteria wetgeving
Twee schijven box 2
Verzending stukken MR
Vliegbelasting
Geen effect toeslagen gasthuishoudens ontheemde
Oekraïners
Aanpassing toeslagpartnerschap bij noodopvang
Accijns laag alcoholisch bier
Verhogen tabacsaccijns
Zesde beslisnota pakket Belastingplan 2023
Onderwerp
Giftenaftrek
Wetsvoorstel
Belastingplan 2023
Belastingplan 2023
Belastingplan 2023
Pakket Belastingplan
2023
Belastingplan 2023
Belastingplan 2023
Belastingplan 2023
Belastingplan 2023
Belastingplan 2023
Wetsvoorstel
Belastingplan 2023
Invoeringstoets in aanbiedingsbrief BP23
Nota: wijzigingen in het pakket BP2023
Onderwerp
Vice-president bellen voor spoedadvies NvW
Codificatie registratiedrempel KOR
Overgangsrecht aftopping 30% regeling
Advies onafhankelijke adviesorganen
Rapport BPM vrijstelling
Afbouw zelfstandigenaftrek
Inwerkingtreding CO2 prijs industrie
Vaststelling forfaitaire rendementspercentages
achteraf in
wetsvoorstel Overbruggingswet box 3
Hanteren anti-arbitragebepaling i.p.v. fraus legis
Pagina 237
Ziet ook op
-
Wetsvoorstel
Pakket Belastingplan
2023
Belastingplan 2023
Belastingplan 2023
Belastingplan 2023
Belastingplan 2023
Belastingplan 2023
Belastingplan 2023
Pakket belastingplan
2023
Pagina 269
Ziet ook op
Augustusbesluitvorming
Pagina 294
Ziet ook op
Pakket belastingplan
2023
Beslisnota’s per maatregel of wetsvoorstel - Belastingplan
In de overzichten hieronder is van het pakket Belastingplan een overzicht gegeven van de
beslisnota’s waarin dit onderwerp aan bod is gekomen. Dit betreft alleen de onderwerpen waarvan
– naast de verzamelnotities van de Belastingplan – ook losse notities aan de bewindspersonen zijn
gestuurd. Daarbij wordt tevens verwezen naar de vindplaats van de nota’s in de notabundel.
Sommige maatregelen komen in dit overzicht niet specifiek terug. Dat kan zijn omdat de
maatregel dusdanig duidelijk omschreven is in het coalitieakkoord dat geen aanvullende
besluitvorming noodzakelijk was.
Proces Belastingplan 2023
Datum nota Titel
7 januari
Overzicht fiscale wetgeving (zie ook bijlage
2022
I en II)
10 januari
Planning fiscale wetgeving 2022-2025
2022
(startnota)
12 januari
Overzicht (lopende) wetgeving
2022
4 februari
Mogelijkheden voor spreiding van de
2022
wetgeving in het pakket Belastingplan
2023
24 juni
Vierde beslisnota pakket Belastingplan
2022
2023
29 juni
Conceptteksten Belastingplan 2023
2022
5 juli 2022
Stand van zaken en invulling toezegging
invoeringstoetsen Belastingplanpakket
2022
16 augustus MR-versie pakket Belastingplan 2023
2022
10 augustus Belnota gesprek RvS
2022
5
Zesde beslisnota pakket belastingplan
september
2023
2022
14
Nota: wijzigingen in het pakket BP23
september
2022
14
Aanbiedingsbrief pakket belastingplan 2023
september
2022
Vindplaats
Pagina 2
Ziet ook op
-
Pagina 10
-
Pagina 33
-
Pagina 39
-
Pagina 157
-
Pagina 181
-
Pagina 186
Pagina 236
Pagina 218
Pagina 271
Pagina 293
Pagina 299
Adviezen
Raad van
State
Uitvoerbaarheid maatregelen door Belastingdienst, Toeslagen en Douane
Datum nota Titel
Vindplaats
Ziet ook op
7 januari
Overzicht fiscale onderdelen
Pagina 12
2022
Coalitieakkoord
15 maart
Tweede beslisnota pakket Belastingplan
Pagina 102
2022
2023
24 juni
Vierde beslisnota pakket Belastingplan
Pagina 159
Augustusbe2022
2023
sluitvorming
5 augustus
Stapeling werkzaamheden IV-portofolio
Pagina 214
2022
keten Inkomensheffingen
6 juli 2022
Vervolg impact Kerstarrest box 3 op IVPagina 188
portofolio
22 augustus Uitstel invoering werkelijk rendement box 3 Pagina 261
2022
Onbelaste reiskostenvergoeding
Datum nota Titel
7 januari
Overzicht fiscale onderdelen
2022
Coalitieakkoord
30 mei
Derde beslisnota pakket Belastingplan
2022
2023
Vindplaats
Pagina 5
Ziet ook op
-
Pagina 142
-
Schijven box 2
Datum nota Titel
24 juni
Vierde beslisnota pakket Belastingplan
2022
2023
16 augustus MR versie pakket Belastingplan 2023
2022
5 augustus
Stapeling werkzaamheden IV-portofolio
2022
keten Inkomensheffingen
16 augustus MR versie pakket Belastingplan
Vindplaats
Pagina 166
Pagina 238
Pagina 216
Pagina 238
Technische wijziging artikel 8.9 Wet inkomstenbelasting 2001
Datum nota Titel
Vindplaats
30 mei
Derde beslisnota pakket Belastingplan
Pagina 148
2022
2023
Maatregel afschaffen inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK)
Datum nota Titel
Vindplaats
15 maart
Tweede beslisnota pakket Belastingplan
Pagina 97
2022
2023
5 augustus
Stapeling werkzaamheden IV-portofolio
Pagina 216
2022
keten Inkomensheffingen
Reparatie overgangsrecht scholingsaftrek
Datum nota Titel
24 juni
Vierde beslisnota pakket Belastingplan
2022
2023
29 juni
Conceptteksten Belastingplan 2023
2022
Oudedagsverplichting aanwenden voor een lijfrente
Datum nota Titel
24 juni
Vierde beslisnota pakket Belastingplan
2022
2023
13 juni
Nota. Verzoek van de commissie van de
2022
Verzoekschriften en de Burgeriniatieven
Aftoppen 30%-regeling
Datum nota Titel
30 mei
Derde beslisnota pakket Belastingplan
2022
2023
24 juni
Vierde beslisnota pakket Belastingplan
2022
2023
5 augustus
Vijfde beslisnota pakket Belastingplan 2023
2022
14
Nota: wijzigingen in het pakket BP23
september
2022
Afschaffen fiscale oudedagsreserve (FOR)
Datum nota Titel
16 augustus MR versie pakket Belastingplan 2022
2022
5 augustus
Stapeling werkzaamheden IV-portofolio
2022
keten Inkomensheffingen
Ziet ook op
-
Ziet ook op
-
Ziet ook op
-
Vindplaats
Pagina 166
Ziet ook op
Pagina 182
-
Vindplaats
Pagina 168
Ziet ook op
-
Pagina 139
Vindplaats
Pagina 143
Ziet ook op
-
Pagina 161
-
Pagina 209
-
Pagina 295
Vindplaats
Pagina 237 en 239
Pagina 216
Ziet ook op
30 mei
2022
Derde beslisnota pakket Belastingplan
2023
Actualiseren leegwaarderatio
Datum nota Titel
6 juli 2022
Brief aan de kamer over leegwaarderatio
21 juni
Nadere onderbouwing leegwaarderatio
2022
31 mei
Leegwaarderatio
2022
5 augustus
Stapeling werkzaamheden IV-portofolio
2022
keten Inkomensheffingen
Pagina 147
-
Vindplaats
Pagina 187
Pagina 153
Ziet ook op
Pagina 127
Pagina 216
Toepassing multiplier bij fiscale partners voor giften aan culturele ANBI’s
Datum nota Titel
Vindplaats
Ziet ook op
26 mei
Toepassing multiplier bij fiscale partners
Pagina 121
2022
voor giften aan culturele ANBI’s
Afschaffing schenkingsvrijstelling eigen woning
Datum nota Titel
7 januari
Overzicht fiscale onderdelen
2022
Coalitieakkoord
15 maart
Tweede beslisnota pakket Belastingplan
2022
2023
Vindplaats
Pagina 9
Ziet ook op
-
Pagina 100
-
Btw-nultarief voor levering en installatie van zonnepanelen
Datum nota Titel
Vindplaats
23 februari
Fiscale maatregelen
Pagina 57
2022
Voorjaarsbesluitvorming
15 maart
Tweede beslisnota pakket Belastingplan
Pagina 101
2022
2023
13 april
Btw-nultarief voor levering en installatie
Pagina 106
2022
van zonnepanelen op woningen voor
internetconsultatie
10 mei
Kamervragen Boulakjar en Romke de Jong
Pagina 117
2022
(beiden D66)
8 juni 2022
Btw-(nul)tarief combiproducten die zonnePagina 134
energie opwekken en andere functies
vervullen
14
Nota: wijzigingen in het pakket BP23
Pagina 294
september
2022
Ziet ook op
Voorjaarsnota
Reparatie uitspraak lage btw-tarief van toepassing op lachgas
Datum nota Titel
Vindplaats
23 februari
Fiscale maatregelen
Pagina 61
2022
Voorjaarsbesluitvorming
Ziet ook op
Voorjaarsnota
Verhoging overdrachtsbelasting
Datum nota Titel
11 februari
Eerste beslisnota pakket Belastingplan
2022
2023
Ziet ook op
-
Energiebelasting en opslag duurzame energie (ODE)
Vindplaats
Pagina 51
Datum nota
7 januari
2022
11 februari
2022
7 maart
2022
14 april
2022
13 mei
2022
7 juli 2022
10 augustus
2022
24 augustus
2022
Titel
Overzicht fiscale onderdelen
Coalitieakkoord
Eerste beslisnota pakket Belastingplan
2023
Fiscale klimaatregelen Belastingplan 2023
Vindplaats
Pagina 6
Ziet ook op
-
Pagina 48
-
Pagina 88
-
Invulling aanvullende varianten
tariefaanpassing energiebelasting
Variant energiebelasting in impactanalyse
fiscale klimaatregelen
Oplegnotitie – nieuwe versie slide deck
energiebelasting
Belangrijkste resultaten impactanalyse
fiscale klimaatregelen
Slide deck overzicht fiscale
klimaatmaatregelen
Pagina 108
Afbouw bpm-vrijstelling bestelauto ondernemers
Datum nota Titel
7 januari
Overzicht fiscale onderdelen
2022
Coalitieakkoord
7 maart
Fiscale klimaatregelen Belastingplan 2023
2022
21 april
Zelfstandige nota afbouw bpm-vrijstelling
2022
bestelauto ondernemers
14
Nota: wijzigingen in het pakket BP23
september
2022
13 mei
Variant energiebelasting in impactanalyse
2022
fiscale klimaatregelen
21 augustus Advies sondering bpm bestelauto bij
2022
fracties
24 augustus Slide deck overzicht fiscale
2022
klimaatmaatregelen
Verhoging vliegbelasting
Datum nota Titel
7 januari
Overzicht fiscale onderdelen
2022
Coalitieakkoord
11 februari
Eerste beslisnota pakket Belastingplan
2022
2023
16 augustus MR versie pakket Belastingplan 2023
2022
13
Onderzoek verhogen vliegbelasting
september
2022
Verhoging tabaksaccijns
Datum nota Titel
11 februari
Eerste beslisnota pakket Belastingplan
2022
2023
16 augustus MR versie pakket Belastingplan 2023
2022
Pagina 119
Pagina 201
Pagina 222
Pagina 282
Vindplaats
Pagina 7
Ziet ook op
-
Pagina 88
Pagina 111
-
Pagina 296
Pagina 119
Pagina 255
Pagina 288
Vindplaats
Pagina 8
Ziet ook op
-
Pagina 52
-
Pagina 241
Pagina 275
Vindplaats
Pagina 52
Ziet ook op
-
Pagina 242
Geen effect toeslagen gasthuishoudens ontheemde Oekraïners
Datum nota Titel
Vindplaats
Ziet ook op
24 juni
2022
29 juni
2022
16 augustus
2022
Vierde beslisnota pakket Belastingplan
2023
Conceptteksten Belastingplan 2023
Pagina 159
-
Pagina 182
-
MR versie Pakket Belastingplan 2023
Pagina 241
Wijziging invorderingsrente
Datum nota Titel
15 maart
Tweede beslisnota pakket Belastingplan
2022
2023
Verhoging belasting op alcoholvrije dranken
Datum nota Titel
11 februari
Eerste beslisnota pakket Belastingplan
2022
2023
15 maart
Tweede beslisnota pakket Belastingplan
2022
2023
16 augustus MR versie pakket Belastingplan 2023
2022
Wetsvoorstel minimum CO2-prijs industrie
Datum nota Titel
11 februari
Eerste beslisnota pakket Belastingplan
2022
2023
30 mei
Derde beslisnota pakket Belastingplan
2022
2023
14
Nota: wijzigingen in het pakket BP23
september
2022
13 mei
Variant energiebelasting in impactanalyse
2022
fiscale klimaatregelen
Aanscherpen CO2 heffing
Datum nota Titel
12 januari
Overzicht lopende wetgeving (bijlage)
2022
7 maart
Fiscale klimaatregelen Belastingplan 2023
2022
13 mei
Variant energiebelasting in impactanalyse
2022
fiscale klimaatregelen
24 augustus Slide deck overzicht fiscale
2022
klimaatmaatregelen
Vindplaats
Pagina 99
Ziet ook op
-
Vindplaats
Pagina 52
Ziet ook op
-
Pagina 97
-
Pagina 242
Vindplaats
Pagina 50
Ziet ook op
-
Pagina 148
-
Pagina 297
Pagina 119
Vindplaats
Pagina 35
Ziet ook op
Pagina 88
-
Pagina 119
Pagina 290
Wetsvoorstel implementatie elementen CBAM-verordening
Datum nota Titel
Vindplaats
24 juni
Vierde beslisnota pakket Belastingplan
Pagina 160
2022
2023
24 augustus Slide deck overzicht fiscale
Pagina 287
2022
klimaatmaatregelen
Toeslagen noodopvang
Datum nota Titel
16 augustus MR versie pakket Belastingplan 2023
2022
Afbouw zelfstandigen aftrek
Vindplaats
Pagina 241
Ziet ook op
-
Ziet ook op
-
Datum nota
14
september
2022
Titel
Nota: wijzigingen in het pakket BP23
Giftenaftrek
Datum nota Titel
5
Zesde beslisnota pakket belastingplan
september
2023
2022
Caribisch Nederland
Datum nota Titel
16 augustus MR versie pakket Belastingplan 2023
2022
Vindplaats
Pagina 296
Ziet ook op
-
Vindplaats
Pagina 268
Ziet ook op
-
Vindplaats
Pagina 237
Ziet ook op
-
Vindplaats
Ziet ook op
-
Beslisnota’s per maatregel of wetsvoorstel – Box 3
Rechtsherstel arrest box 3
Datum nota Titel
13 januari
Nota Consequenties en vervolgstappen
2022
Arrest box 3
20 januari
Nota Voorbereiding MR 21-1 Arrest Hoge
2022
Raad box 3
21 januari
Nota bespreekpunten voor besluitvorming
2022
arrest HR box 3 d.d. 21 jan
26 januari
Nota Conceptmemo Vierhoek 28/1 arrest
2022
HR box 3
28 januari
Scenario's en conceptuitspraak arrest HR
2022
box 3
3 februari
Nota Toepassing heffingsvrij vermogen box
2022
3
7 februari
Nota planning box 3 en richtingennotitie
2022
14 februari
Box 3 Vastgoed en wegen op de hand
2022
21 februari
Nota bespreking stand van zaken box 3 op
2022
23 februari
4 maart
Nota box 3 politieke vierhoek 8 maart en
2022
budgettaire informatie
8 maart
Nota bespreking box 3 d.d. 9 maart
2022
14 maart
Nota bespreking box 3 d.d. 16 maart
2022
21 maart
Nota bespreking box 3 d.d. 24 maart
2022
28 maart
Nota bespreking box 3 d.d. 30 mar
2022
1 april 2022 Nota bespreking box 3 d.d. 4 april
6 april 2022 Nota conceptstukken box 3 politieke
vierhoek 8/4
7 april 2022 Nota Beslispunten box 3
14 april
Beslisnota verzending box 3 brieven
2022
26 april
Bespreeknotitie 28 april
2022
6 mei 2022
Kamerbrief doorwerking herstel box 3
18 mei
Nota verwachte uitspraak Hoge Raad box 3
2022
d.d. 20 mei
20 mei
Nota bespreking box 3 d.d. 23 mei
2022
26 mei
2022
9 juni 2022
15 juni
2022
24 juni
2022
28 juni
2022
6 juli 2022
4 augustus
2022
19 augustus
2022
Voortgangsnota box 3
Voortgangsnota box 3 d.d. 9 juni
Nota bespreking box 3 d.d. 16 juni
Voortgangsnota box 3 d.d. 24 juni
Ondertekening kamerbrief beleidsbesluit
rechtsherstel
Nota bespreking box 3 d.d. 11 juli
Nota bespreking box 3 d.d. 8 augustus
Nota bespreking box 3 d.d. 23 augustus
Overbruggingswetgeving box 3
Datum nota Titel
13 januari
Nota Consequenties en vervolgstappen
2022
Arrest box 3
21 januari
Nota bespreekpunten voor besluitvorming
2022
arrest HR box 3 d.d. 21 jan
26 januari
Nota Conceptmemo Vierhoek 28/1 arrest
2022
HR box 3
7 februari
Nota planning box 3 en richtingennotitie
2022
21 februari
Nota bespreking stand van zaken box 3 op
2022
23 februari
4 maart
Nota box 3 politieke vierhoek 8 maart en
2022
budgettaire informatie
14 maart
Nota bespreking box 3 d.d. 16 maart
2022
17 maart
Nota Invorderingsrente bij
invorderingspauze VA 2022
21 maart
Nota bespreking box 3 d.d. 24 maart
2022
28 maart
Nota bespreking box 3 d.d. 30 mar
2022
1 april 2022 Nota bespreking box 3 d.d. 4 april
4 april 2022 Aanbod technische briefing
6 april 2022 Nota conceptstukken box 3 politieke
vierhoek 8/4
7 april 2022 Nota Beslispunten box 3
11 april
Nota wekelijkse bespreking box 3 d.d. 13
2022
april (Minister)
14 april
Beslisnota verzending box 3 brieven
2022
26 april
Beslisnotitie box 3-brief
2022
18 mei
Nota verwachte uitspraak Hoge Raad box 3
2022
d.d. 20 mei
26 mei
Voortgangsnota box 3
2022
9 juni 2022
Voortgangsnota box 3 d.d. 9 juni
24 juni
Voortgangsnota box 3 d.d. 24 juni
2022
6 juli 2022
Nota bespreking box 3 d.d. 11 juli
4 augustus
Nota bespreking box 3 d.d. 8 augustus
2022
19 augustus Nota bespreking box 3 d.d. 23 augustus
2022
Vindplaats
Ziet ook op
-
14
september
2022
Wijzigingen pakket Belastingplan
Lijst met onderwerpen die wel in nota stonden, maar zijn gelakt als ‘buiten reikwijdte’
Grondslag Vpb (1 mld taakstellend ingeboekt): CFC-maatregel Ter Haar, Pillar II
Werkelijke rendement box 3
Verbeteringen huidig toeslagenstel
Lijst met onderwerpen die wel in nota stonden, maar zijn gelakt als ‘Financiële en economische
belangen van de staat’
Giftenaftrek
m
Ministerie van Financien
Directie Algemene
TER INFORMATIE
FIscale Poimek
Aan
de secretaris generaal t b v
beoogd staatssecretaris Fiscaliteit
persoonsgegevens
nota
Overzicht fiscale onderdelen Coalitieakkoord
Datum
7 januari 2022
Notanummer
Aanleiding
Allereerst
van
harte welkom op het ministerie van Financien
2022 0000002935
Bijiagen
I
U heeft gevraagd om
een
overzicht van de fiscale punten uit het coalitieakkoord
CA
Onder de kop toeiichting treft u een overzicht van een seiectle van fiscale
maatregelen uit het CA met daarbij een toeiichting op aandachtspunten en of
bijzonderheden Daarnaast treft u in bijiage I een overzichtstabel met alle fiscale
maatregelen uit het CA In die tabel zijn de budgettaire reeks en een inschatting
van de wetstechnische complexiteit en uitvoeringscomplexiteit opgenomen In
bijiage II worden relevante uitvoeringsaspecten met betrekking tot het CA nader
toegelicht
Overzichtstabel fiscale
maatregelen coalitieakkoord
II
Uitvoeringsaspecten
Kern
•
De selectie van
maatregeien uit het CA is gemaakt op basis van eventuele
beleidsmatige of uitvoeringstechnische aandachtspunten
Daarnaast gelden bij enkele maatregelen budgettaire onzekerheden Ook is
gekeken naar eventuele politieke gevoeligheid of zeer recente ontwikkelingen
bijvoorbeeld box 3
Een belangrijk aspect bij de uitvoerbaarheid is de samenloop tussen
beieidsvoorstellen en de inpassing in de ICT systemen Voor dit laatste punt
geidt dat nog onzeker is of er tijdig voidoende budget is om de benodigde
ICT capaciteit te reaiiseren zie paragraaf financiele middeien
Minder capaciteit betekent dat het op orde krijgen van de
regeerakkoord
Belastingdienst ICT en of reaiiseren van de beleidsagenda kan vertragen
Daarbij zijn er iopende dossiers die komende periode veei impact kunnen
hebben op de verandercapaciteit van de dienst Bijvoorbeeld de noodzakelijke
aanpassingen van systemen aan de AVG en de mogeiijke hersteiacties bij
zowel FSV als Box 3 Ook dit kan impact hebben op de planning van de
maatregelen uit het coalitieakkoord
Het overgrote deel van de maatregelen uit het CA vereist een wetswijziging U
wordt op korte termijn geadviseerd over de planning van deze maatregelen
en bijbehorende toedeling aan een specifiek wetgevingstraject
wetstechnische
•
•
•
yi
h^
Toeiichting
•
De onderstaande tabel bevat een selectie van fiscale maatregelen uit het CA
waarvoor
aandachtspunten of bijzonderheden gelden
Deze maatregelen
Pagina 1 van 10
1
1122207
00001
worden onder de tabel kort toegelicht
Niet fiscale maatregelen die wel de
Belastfngdienst raken zijn niet in deze notitie meegenomen
Onderwerp
Toelichting
BOR
CA geeft beperkt richting ten aanzien van welke
maatregelen concreet genomen kunnen worden
ZZP DBA webmodule
Nadere duiding nodig m b t de richting die het
kabinet op zou willen
Grondslag Vpb € 1 mrd taakstellend ingeboekt
CFC maatregel Ter Haar en OESO Pillar II
Om € 1
miljard te realiseren zijn waarschijnlijk
nog aanvullende maatregelen lage VPB
tarief schijflengte nodig per 2023
Er ligt een contourennota die naar Kamer
Invoeren werkelijk rendement box 3
gezonden kan worden
Er moeten nog wel
beleidskeuzes worden gemaakt Per 2025
invoeren is ambitieus en compiex
Gevolgen uitspraak HR worden in kaart gebracht
Leegwaarde ratio box 3
Opbrengst maatregel wordt gebruikt als dekking
voor verhogen heffingvrij vermogen De
juridische gevolgen van de maatregel moeten
nader in kaart worden gebracht
onbelaste
Verhogen
reiskostenvergoeding
Beleidsmatig zijn er nog vragen Dit forfait
beoogt daarnaast aan te sluiten bij de werkelijke
kosten onduidelijk is of de ingeboekte bedragen
daar ook bij passen
tarief op groente fruit
luridisch en uitvoeringstechnisch compiex
Suikerbelasting en 0
Onzeker of derving btw verlaging gedekt kan
worden met suikerbeiasting
in
te
vullen
€
3
Nog
miljard lastenverlichting
Nog ruimte voor discussie omdat het niet precies
is vastgelegd in CA
Aanpassen tarifering energiebelasting EB le schijf De energierekening is een politiek gevoelig
dossier De voorgestelde maatregeien ieiden
gezamenlijk macro tot een lastenverlichting bij
de huishoudens
Tariefstructuur energiebelasting
gas en eiektra
Poiitiek gevoelig omdat de maatregel voor
verlagen ODE tarief 2e en 3e schijf en afschaffen
vrijsteiiing in de energiebeiasting
Afschaffen verlaagd tarief Energiebelasting
Glastuinbouw
inputvrijstelling
eiektriciteitsopwekking beperken tot aardgas dat
wordt aangewend voor net
MRB Pius
vlak kilometertarief op basis van
kiiometerstand
Afbouw vrijsteiiing BPM bestelauto s
individuele bedrijven een
forse
lastenverzwaring kan Ieiden De verlaging van de
ODE zal deels bij andere bedrijven neerslaan dan
de verhoging van de tarieven in de EB De
maatregel is macro lastenneutraai maar voor
individuele bedrijven niet
Politiek gevoelig door evt werkgelegenheids en
C02 weglekrisico s Dit bemoeilijkt mogelijk
onderhandelingen met de sector over convenant
Daarnaast is sprake van uitvoeringstechnische
forse impact
Zeer complex
betrouwbaarheid handhaving privacy Politiek
gevoelig
Realisatie per 1 januari 2024 vraagt
Pagina 2 van 10
2
1122207
00001
Onderwerp
Toelichting
herprioritering in de IV planning van de keten
auto
Politiek gevoelig
Samenloop met andere
maatregelen en omstandigheden die de
Verhogen vliegbelasting
luchtvaartsector raken
Fiscaie rechtshulp
Meer duiding
nodig
Bezien moet worden hoe dit
zich verhoudt tot reeds bestaande rechtsingang
en
Invordering
rente
en
maximum te stelien aan verhogingen
incassokosten
ondersteunende voorzieningen
Meer duiding is nog
aan
verhogingen
nodig
rente
en
Een maximum stelien
incassokosten in
absoiute zin betekent dat de relatie tussen de
omvang en de looptijd van de schuid enerzijds en
de hoogte van de rente anderzijds wordt
losgeiaten Daardoorzou voor lage
belastingschulden dezeifde bedragen gaan gelden
als voor hoge belastingschuiden Dit lijkt op het
eerste oog niet logisch
Afschaffen schenkingsvrijstelling eigen woning
Uitvoerbaar per 2024
Politiek gevoelig
BOR
•
•
Samenvatting De bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in de erf en schenkbelasting
en de inkomstenbelasting zijn belangrijk voor de continuiteit van bedrijven
met name van familiebedrijven omdat voor veel van hen deze faciliteiten
essentieel zijn voor het voortbestaan van de onderneming In deze
kabinetsperiode wordt in samenhang met de evaluatie van de BOR die in 2022
wordt afgerond onderzocht hoe de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten kunnen
worden verbeterd en oneigenlijk gebruik van de regeling kan worden
tegengegaan zodat de regeling wordt gebruikt waarvoor deze bedoeld is
Aandachtspunten Eerlijker maken en tegengaan van oneigenlijk gebruik
kunnen op gespannen voet staan met het eenvoudiger maken van de BOR De
uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de huidige BOR is lastig Daarnaast
is de maatregel zowel beleidsmatig als wetgevingstechnisch erg complex
Valt buiten reikwijdte
Pagina 3 van 10
3
1122207
00001
Valt buiten reikwijdte
Pagina 4 van 10
4
1122207
00001
Valt buiten reikwijdte
Vervolg box 3 Leegwaarde ratio juridtsche risico uitvoering nog
bekijken
Samenvatting Per 2023 wordt de leegwaarderatio in box 3 afgeschaft
waardoor de belasting van bet rendement op verhuurd vastgoed in box 3
meerzal gaan aansluiten bij de praktijk Dit draagt bij aan meer balans in het
huidige fiscale regime voor particulieren en beleggers die woningen voor de
verhuur financieren in box 3 De opbrengst hiervan samen met een extra
budget van € 200 miljoen wordt gebruikt om de vrijstelling in box 3 te
verhogen naar ca € 80 000
Aandachtspunten Het uitgangspunt van box 3 is dat bezittingen in
aanmerking worden genomen voor de waarde in het economische verkeer
Onderzocht moet worden of een heffing waarbij verhuurde woningen op basis
van de WOZ waarde worden belast niet in strijd is met het EVRM Onderzocht
moet worden of deze maatregel het taakstellende bedrag van € 100 min kan
•
•
waarmaken
Verhogen onbelaste reiskostenvergoeding nadere
uitwerking onderbouwing nodig
Samenvatting Vanaf 1 januari 2024 wordt de onbeiaste
reiskostenvergoeding verhoogd De precieze tariefsverhoging wordt nader
uitgewerkt binnen de taakstellende budgettaire derving van € 200 miljoen in
2024 en € 400 miljoen per jaar vanaf 2025
•
•
Aandachtspunten Verhogen van de onbelaste reiskostenvergoeding staat
haaks op eerder voorgestelde beleidsopties beperken vanuit milieueffecten
overwegingen en loopt vooruit op een evaluatie De vraag is tevens hoe de
verhoging van de € 0 19 per kilometer het beste kan worden gemotiveerd
Aandachtspunt daarbij is dat de hoogte van de maximale onbelaste
reiskostenvergoeding een forfaitaire benadering is van de gemiddelde
variabele kosten van een kieine middenklasse personenauto
Uit de evaluatie
moet nog volgen wat de beste inschatting is van deze kosten
Een wijziging
vergt ook daarom een goede feitelijke onderbouwing
tarief op groente fruit
Suikerbelasting en 0
Bezien
wordt hoe op termijn een suikerbelasting Ingevoerd
Samenvatting
kan worden en hoe de btw op groente en fruit naar 0
kan
•
Pagina 5 van 10
5
1122207
00001
•
Aandachtspunten De maatregel is juridisch en uitvoeringstechnisch
kwetsbaar onder meer gelet op het fiscale neutraliteitsbeginsel en
afbakeningsproblematiek In het CA is geen invoeringsdatum en geen
budgettaire reeks opgenomen wat kan impliceren dat de suikertax de btw
derving dient te compenseren die afhankelijk van de gekozen reikwijdte fors
kan zijn Hetaarbij is onzeker of de derving wel opgevangen kan worden door
een suikerbeiasting Voorbeelden van een suikertax uit het buitenland zijn
niet uitgesproken succesvol Daarnaast kan er kritiek komen tav de
Het
doelmatigheid en doeitreffendheid van een btw veriaging oa CPB IMF
effect op de prijs per product zal beperkt zijn terwiji de derving van
beiastinginkomsten fors zal zijn
Nog in te vullen C 3 miljard lastenverlichting
Samenvatting € 3 miljard lastenverlichting voor middeninkomens vanaf
2023 In het CA wordt benoemd dat de arbeidskorting wordt verhoogd en dat
zelfstandigen daarmee ruimschoots worden gecompenseerd voor verlaging
van de zelfstandigenaftrek Daarnaast is benoemd dat de ouderkorting wordt
verhoogd
Aandachtspunten doordat invulling van het pakket aan lastenverlichting
niet concreet is opgenomen in het CA laat dit mogelijk meer ruimte voor
discussie Wel is er een doorrekening van SZW met nadere invulling Grootste
•
•
post is een lastenverlichting van € 2 7 miljard in de arbeidskorting De
doorrekening bevat echter ook enkele lastenverzwaringen
schijf halveren jonggehandicaptenkorting
inkorten eerste
Aanpassen tarifering energiebelasting EB
schijf
Samenvatting het tarief op aardgas in de 1 schijf in de EB wordt in de
periode 2023 2028 verhoogd met 5 23 cent m^ het tarief op elektriciteit in de
EB wordt in de periode 2023 2028 verlaagd met 5 23 cent KWh Daarnaast
komt een regeling om de prijsstijging a g v de bijmengverplichting van
groengas te compenseren door de belastingvermindering te verhogen
hiervoor is 225 min per jaar opgenomen
Aandachtspunten de energierekening van huishoudens is een politiek
gevoelig onderwerp Naar verwachting zal de energierekening ook de
komende jaren in de belangstelling staan o a door prijsschommelingen bijv
van aardgas
de opioop in de ODE en de hierboven beschreven maatregel
De hierboven beschreven maatregelen geven structureel een lastenverlichting
van 862 min p j echter zal de maatregel ook tot een herverdeling tussen
huishoudens en bedrijven onderling leiden
•
•
Tariefstructuur energiebelasting
en
•
gas en elektra
verlagen ODE tarief 2^
3^ schijf en afschaffen vrijstelling in de energiebelasting
Samenvatting de tariefstructuur van de energiebelasting wordt minder
degressief gemaakt door de tarieven in de hogere verbruiksschijven gas en
elektriciteit te verhogen De budgettaire opbrengst is taakstellend 250 miljoen
euro in
2023 en 500 miljoen euro in 2024 en verder ODE tarief 2
en
3^ schijf
elektriciteit worden verlaagd per 2023 met een taakstellende derving van 250
miljoen euro in 2023 en 500 miljoen euro in 2024 en verder De vrijstelling en
teruggaafregeling in de energiebelasting aardgas en elektriciteit voor
Pagina 6 van 10
6
1122207
00001
•
metallurgische en mineralogische precedes wordt per 1 januari 2025
afgeschaft De budgettaire opbrengst bedraagt in 2025 78 miljoen euro
Aandachtspunten De verhoging van de tarieven op gas en elektriciteit in de
EB volledig worden gecompenseerd met een verlaging in de tarieven van de
ODE elektriciteit en is daarmee lastenneutraal
Desalniettemin zal deze schuif
Dit kan voor
tot herverdeling ieiden tussen de energie intensieve bedrijven
individuele bedrijven tot een
grote lastenverzwaring
Ieiden
Ook het
afschaffen van de vrijstelling kan voor individuele bedrijven tot een
grote
lastenverzwaring Ieiden
Afschaffen verlaagd tarief in de energiebelasting voor
inputvrijstelling elektriciteitsopwekking
glastuinbouwbedrijven
beperken tot bepaalde aardgas
Samenvatting afschaffen verlaagd tarief energiebelasting voor
de inputvrijstelling elektriciteitsopwekking beperken
glastuinbouwbedrijven
tot het aardgas dat wordt aangewend voor de productie van elektriciteit dat
wordt geleverd aan het net
Aandachtspunten de sector en dan met name de extensievere kleinere
bedrijven zullen mogelijk wijzen op de werkgelegenheids en C02
wegiekrisico s die afschaffing verlaagd tarief energiebelasting kan hebben
polltiek gevoelig Daarnaast wordt tussen Rijk en sector onderhandeld over
verlenging van een glastuinbouwconvenant waarbij beoogd is afspraken te
maken die moeten Ieiden tot C02 reductie in de sector Dit bemoeilijkt de
onderhandelingen Daarnaast heeft de beperking van de inputvrijstelling forse
impact op de uitvoering
•
•
MRB Plus
•
vlak kilometertarief op basis van kilometerstand
Samenvatting
In 2030 wordt een MRB Plus
kilometerbeprijzing ingevoerd
met een vlak kilometertarief voor alle personen
en
bestelauto s
Dit betekent
dat gebruikers van elektrische en fossiele auto s beiden gaan meebetalen aan
het weggebruik
•
Aandachtspunten Het is een zeer omvangrijke aanpassing en vooral de
uitvoering kent risico s op hetterrein van handhaafbaarheid fraude kosten
en dooriooptijd van het hele traject Zo moet er een systeem bedacht worden
om het aantal gereden kilometers betrouwbaar te registreren De RDW heeft
al aangegeven dat de huidige tellerstand registratie te fraudegevoelig is Over
de mogelijke inwerkingtredingsdatum zijn in de voorbereidlngsfase van het CA
door Belastingdienst en RDW nog geen definitieve uitspraken gedaan De
meetvoorziening brengt privacyvraagstukken mee Daarnaast is een
belangrijk aandachtspunt wie de regie krijgt over de uitwerking van de
kilometerbeprijzing Tenslotte dient een budget voor aanloopkosten aan de
FIN begroting kunnen toevoegen tekstueel wel in CA maar niet in de
budgettaire tabel opgenomen Op deze manierzou het ook logisch zijn om de
regie op dit project bij Financien te houden
Afbouw vrijstelling BPM bestelauto s
•
•
Samenvatting de vrijstelling BPM bestelauto s wordt vanaf 2024 afgeschaft
Aandachtspunten deze maatregel vergt aanpassingen in de systemen voor
de autobelastingen van de Belastingdienst Om de noodzakelijke
automatiseringscapaciteit beschikbaar te maken
moeten andere aan de
Pagina 7 van 10
7
1122207
00001
Tweede Kamer toegezegde aanpassingen naar verwachting worden vertraagd
Dit wordt bij de uitwerking verder in kaart gebracht waarna u hierover een
beslispunt krijgt voorgelegd
Verhogen vliegbelasting
Samenvatting De vliegbelasting wordt per 2023 verhoogd zodat de
budgettaire opbrengst met € 400 min per jaar toeneemt
Aandachtspunten Politiek gevoelig Tegenstanders wljzen o a op effecten
COVID 19 op de sector en samenloop met andere maatregelen die de
luchtvaartsector taken voorstanders vragen juist om hogere tarleven en of
verdere differentiatie van tarieven
businessclass veelvllegers
De grondslag
om de benodigde tariefsverhoging per ticket te bepalen
gegeven de
van
€
400
mln
is
door
COVID
voor
discussie
vatbaar
opbrengst
•
■
Fiscale rechtshulp
•
•
Samenvatting Er wordt een laagdrempelige onafhankelijke fiscale
rechtshulp naar het model van de Taxpayers Advocate Service TAS
opgerlcht De TAS is een onafhankelijk orgaan binnen de Internal Revenue
Service IRS dat opkomt voor de rechten van belastingplichtigen die vallen
onder de reikwijdte van de Taxpayer Bill of Rights
Aandachtspunten Ten aanzien van het oprichten van een nieuwe instantie
voor rechtsbescherming van burgers bij fiscale zaken moet worden
onderzocht hoe zich dit verhoudt tot reeds bestaande rechtsingangen en
voorzieningen Kritische geluiden zijn dat het versnippering kan opieveren
wat leidt tot onduidelijkheid bij burgers waar kunnen ze terecht voor welke
vraag
en
dat bureaucratie met bureaucratic wordt bestreden
De Commissie
Praktische rechtsbescherming toonde zich in haar rapport kritisch op het idee
van een
Nederlands equivalent van de TAS
Znvordering
Samenvatting
•
De opstapeling van schulden wordt tegengaan door een
maximum te stellen aan verhogingen
•
Aandachtspunten
rente
Het coalitieakkoord
maximum in te stellen aan verhogingen
en
incassokosten
beschrijft het voornemen om een
rente
en
incassokosten
Aandachtspunt hierbij is dat onder het huidige recht de invorderingsrente in
rekening gebracht wordt indien wordt betaald na de geldende betaaltermijn
Bij de berekening van de verschuldigde invorderingsrente is er thans een
samenhang tussen de openstaande belastingschuld de termijn dat het te
betalen bedrag openstaat en het invorderingsrentepercentage Hoe hogerde
openstaande belastingschuld en hoe groter de overschrijding van de
betalingstermijn hoe hoger de te betalen invorderingsrente zal zijn Als dit
wordt iosgelaten zou dit onevenwichtige effecten kunnen hebben
Voorts zijn de in de Kostenwet invordering rijksbelastingen opgenomen kosten
in de Leidraad Invordering 2008 reeds gemaximeerd
Box 2
•
Samenvatting Aanpassen versoepelen van het wetsvoorstel excessief lenen
bij de eigen vennootschap door het verhogen van het maximumbedrag van
Pagina 8 van 10
8
1122207
00001
€ 500 000 naar€ 700 000
Dit wetsvoorstel beoogt het tegengaan van
belastinguitstel en afstel dat zich voordoet in box 2 doordat
aanmerkelijkbelanghouders lenen bij hun eigen vennootschap in plaats van
beiast dividend uit te keren of loon te betalen
500 000
Wanneer de lening
meer
in het huidige wetsvoorstel nog €
bedraagt dan het maximumbedrag
wordt het meerdere beiast als inkomen uit aanmerkelijk belang in
de inkomstenbelasting
De beoogde inwerkingtreding van het wetsvoorstel is 1 januari 2023
•
De nodige politieke aandacht kan worden verwacht op dit onderwerp
•
Verschillende partijen hebben eerder gepleit voor een lager maximumbedrag
dan€ 500 000
Schenkingsvrijstelling eigen woning
Samenvatting In het coalitieakkoord is afgesproken dat de
schenkingsvrijstelling eigen woning per 2024 wordt afgeschaft
•
Aandachtspunten De schenkingsvrijstelling staat al langer ter discussie
Capaciteit bij de Belastingdienst voor het afschaffen van de
schenkingsvrijstelling is beschikbaar vanaf 2023 Dit maakt verwijdering
mogelijk per 1 januari 2024 Mogelijk voIgt vanuit de politiek de vraag om
snellere afschaffing van de schenkingsvrijstelling
•
Financiele middelen
Overzicht
A
Regeerakkoord
mln
2022
fiscale rechtshulp
B
2023
2024
2025
2026
struc
strucinjaar
Voorziening laagdrempelige
3
7
10
14
14
14
2025
50
70
85
85
0
0
2026
200
600
600
600
600
133
2032
Uitvoeringskosten
C
Dienstverlening Wau ICT
Rijks breed
waarvan
•
Belastingdienst
PM
PM
PM
PM
PM
PM
Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de voor de Belastingdienst
relevante intensiveringen uit het coalitieakkoord
•
Reeks A is bestemd voor laagdrempelige fiscale rechtshulp en directe fiscale
bijstand aan burgers
•
Reeks B is bestemd voor de uitvoering van de fiscale maatregelen in het
Europese wetgeving en nieuwe lastenmaatregelen gedurende
De middelen zijn nagenoeg conform aanvraag
maar slechts incidenteel toegekend Dit terwiji de uitvoeringskosten vaak
structureel doorlopen
Reeks C betreft de middelen die rijksbreed zijn gereserveerd voor de
verbetering van de uitvoering en dienstverlening Werk aan Uitvoering Tot
en met 2032 is er£ 600 min per jaar beschikbaar daarna loopt de reeks af
coalitieakkoord
de komende kabinetsperiode
•
naar €
133 min
Het is nog onbekend weik deel voor de Belastingdienst is en
welk proces om tot vrijgave te komen wordt gevoigd
Het is reeel dat de
Belastingdienst daarmee minder middelen krijgt dan gekwantificeerd en
gevalideerd door EY in het rapport Werk aan Uitvoering € 219 min
o
Dit is een risico voor de ambities op het gebied van onder meer ICT
ontwikkeling minder capaciteit betekent dat het op orde krijgen van de
Pagina 9 van 10
9
1122207
00001
Belastingdienst ICT en of realiseren van de beleidsagenda kan vertragen
het keren van de daling in het niveau van toezicht en de ontwikkeling van
vakmanschap
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
Niet van toepassing
Pagina 10 van 10
10
1122207
00001
in itantfen in min
1
t 2
1 3
■
m
b HldovciftiechMi
BtJrijven «n ond«iiienn
2ns
«iiuc
1 68
999
Box 2
a
B7
HOR
D
0
0
0
a
ZA
Q
86
172
258
605
1 000
l OCW
1 00
p
i
w y
l S
0
CFC
PiMar II
1 6
0
| 24e fOBlrchlin^]
4
4
1 00
2
2W
^20P
aop
2 w
8PQ
eoQ
SOP
BOO
Wrt h buJjaBarra tab^r ra
P8A
2
I i68
1 258
8
0
V€imog«n
150
TJia
■
Par]
taTnjwgbbhaPB’
Wog gun wincrita wwilMhg
358
265
482
Valt buiten reikwijdte
1 1
Bal rtan
1 3
Vathegar haffinavrij vaifnegan bex 3
1 4
AfK
I S
QVB niit w^Pir^^ir^
3
3 1
I
IVa^rtfcoK3
•
raa
’
9V
V«il4
TaDaksa«ij
niaf cs
10 auto t aor tan pikjt
Afsthiffjr mi4d«rin}»rigalirg
3 3
r 4
r
0
100
loo
10b
iw
0
IDO
200
300
300
Bepirfct tomplat
Naar verwachting baperkte rmpact
0
8
15
152
j^irktjornpliK
Uiittoerbaai
Hi« caoipltx
Param«ur
aff4n 4eh8r lurtq»vrijitelling g ggn wonina
VarhBqaa enbiljila raiakaitennar^aJjiig
0
450
450
450
450
505
607
•562
562
0
145
3GS
4S4
434
Hi«t «on^plei
ParAmei r
Beperkt comprex
0
•eo
119
ITS
178
Bgpttkt complex
0
300
300
300
300
B«pstkt temple
0
2tn
0
0
170
32
9
Effect nominale pramie
0
•192
22S
ass
208
mtanc»mp4fitaiii pramie i^cHn turjara
□
362
256
394
1 453
3 478
3 900
Overige laiban
lACK aekfcira imeuwe
52
Afscriaffer verFitrurdsrheffing vanaf 2023
ByaliE
2024
LaslenvetlicMing mndijeninkomars
6
KlimaatlBsten
Inijustne
ers sn jypji gTgj
4 3GS
3 149
0
0
55
1 561
Beperkt compiax
UitvaifBaar
900
1 420
1 710
I4iet csmpifx
Niflt camplex
Mag geen carerata invijllrng
fiaq gain ccnefala inv jlliig
Q
3 00B
3 000
3 000
3 000
0
141
337
■605
111
0
ss
7S
J5J
J54
0
0
6
0
0
83
Tatiefaltueluu
D
^4
Va1 gMlsiiefO[7Eie«n 34«hyfj4leklre
i
5
Oalirvik anualgp rratie 1 lerrri
0
»
A^schaffan wnj tgihngen EB
EB
tFlUor5i |[gM4n« ^4j
75 mini
inine
alo^ischa eri
retalbfgiscrte prccedss
Cebounde ompet inp
Stbuif engfgietielaktLpg
M
6 10
V4n
ilgUricHeiQ
If Bchijf fttklrinUit ^5 23 4}
75
D
0
24
0
9
sb»
25
l
Khijf gax
0
0
Neg keiiMste nisVan Mpfd naHg
puz24 «A «m atilijkf vardallnj
500
500
Nog iiauaed t« rnaka n
puaaien bffl eedoke xard^ing
S
7S
•
0
7S
79
30S
364
637
3S4
637
•694
MM
305
2
■27S
474
■
7S
247
2
■
0
^0
500
0
le 4chi f
1 246
470
Optopapde CD2 Tinirruinpriis fmoai badtm in de mi kt rsndar dal hij gaat
vf v
5W
H
0
0
0
0
0
0
225
225
225
225
12
Cebraik tnvelap nratir Baftnant
landbauir
20VQ
225 min
UndgebfUik
6 U
iWKK
BiW4m wn^u
0
225
aas
225
225
0
0
US
133
6
6
0
rL|DD
100
RedalKjkmnpbx
^enoopdig
0
0
0
•45
•33
blOtlilUH
0
•400
•617
•751
S4l
P
0
0
0
ft
P
6
217
351
141
0
400
400
1400
^4W
0
50
50
eo
so
0
50
fkm slaiid
Bapatkl eempla
’ 8t
0
Afscbaffen xeilaagd tarief glastuinPouiv
6 iS
Bap4rt tcqmpC«E
a^1 oa^la
Cemptps^itg enefgpgiekgning grpen gas
BijffiangvPfpltchUng groan gai
•
B«pprtti| xrpU x
ISiat cemplax
Biparkl cplnplqx
••
11
kl4
•
Cbrfkptei
0
^ansehtrpin OOZ htThrtg Iridwtgb
89
CBftipWt
0
g ^
7
yaiw^thtina i «parM| Irtia^
■
0
5 1
t
400
Jjleti i budaetuae
Zorg
Eneer IftB premie
5
tealafciipjibti
0
5^ Suikaibtlamna an BTW cp qroaote
4
4«ri
cemptu
LpA hHibaar mb dliact wonR
08ft r^ mttgeiukxHr rroetiyk
Eaparkt complai
mpl x an endanoak «f btRuut
t 4swmi»wrdefi»
Kan tan ksvta gaan van andarq
6 14
Vrijilalling bpm bwt«l»ijtq nspr OH in 2026
Saperkl cemplax
iverkfaarrihadsn bl] da
Ceperktcaniplax lariefjKiling door
847 Verhi^kKvliBgbalastmg MOO mH» bAksH lMdl
Pai^niatar
jngMvikAaid
I lffisi unuur en snnd^ite
6 IS
Verhoger budget 6IA
50
50
50
BaparM cempla
Aftaakeiijk van votmaeving
6 19
Verncgar bJdgat JilflAfAWL
0
0
0
30
30
Baparkt ccmplax
Afhankaii]k van vatmgtking
Oveng
0
0
0
0
0
6 20
lei
Tataal
SDE
ODE
0
0
0
0
0
B
1375
1430
1679
4T0
11
1122207
00001
EERSTE BEELDEN UITVOERINGSASPECTEN COALITIEAKKOORD
BD
Aangeleverd door
UHB
Algemene noties
•
Het coalitieakkoord zet in op een sterke overheid
een
■
overheid die betrouwbaar dienstbaar
In relatie burgers en overheid gaat het om
dichtbij en rechtvaardig is
Veel aandacht voor uitvoerbaarheid en voor beoordeling van wetten op eenvoud
maat en uitvoering
Waar mogelijk krijgen professionals in de uitvoering
menselijke
meer beslisruimte
Hardheidsclausules in de wet
•
Uitwerking en verdere concretisering gaan tijd een aandacht vragen {in het verlengde van
WaU
POK en TCU
Fiscale maatregelen uit het Regeerakkoord
•
Dossiers met grootste impact
Auto
•
•
•
en AOV
AOV ZZP en mrb plus
Box 3
ZZP
waarbij inwerkingtreding mrb plus
verderte onderzoeken en in leder geval niet deze
Inkomensheffing
kabinetsperiode Uitwerking en voorbereiding wel op korte termijn door te zetten
Verder veel maatregelen met beperkte re impact
Wetgevingspakket op de korte termijn 2023 2024 vooral veel parameters en kleine
maatregelen
Bij de uitwerking moet verdere beoordeling plaatsvinden van samenloop met andere
wetsvoorstellen die los staan van het coalitieakkoord
•
Opietpunt dat impact generieke ketens nog verder is uit te werken evenals de impact op
toezicht en dienstverlening
Samenhang met
Toeslagen vanaf 2023 start stapsgewijze hervormingen huurtoeslag en kinderopvangtoeslag
Primaire verantwoordelijkheid bij DG Toeslagen naar verwachting wel metforse impact op de
Belastingdienst IV CAP KI S etc
Douane wetgevingspakket met alleen parameters en kleine maatregelen 2023 2024
Lopende trajecten niet uit het Coalitieakkoord van basis op orde tot perspectief burgers en
bedrijven Belangrijk om dit goed naast elkaar te zetten en te bezien
•
•
•
Financieel
•
•
maar minder dan in kaart gebracht in rapport
kwantificering Werk aan Uitvoering
Geld voor uitvoering maatregelen regeerakkoord is niet structureel
Extra middelen voor de uitvoering
Specifieke dossiers
•
Mrb plus forse impact voor de keten auto Met Belastingdienst en RDW moet worden
uitgewerkt op welke manier een mrb plus variant uitgevoerd kan worden en op welke termijn
dit inpasbaar is Een vorm van kilometerbeprijzing past niet in het nieuwe MRB systeem van
de Belastingdienst Daarvoor verschilt de voorgestelde vormgeving te veel ten opzichte van de
huidige mrb Het lijkt erop dat het opzetten van een nieuw system met het toekomstige
gemoderniseerde IV landschap eenvoudiger is dan integratie in het nieuwe MRB systeem
Opietpunt is het doenvermogen van autobezitters als meer kilometers worden gereden dan
vooraf ingeschat kan dat tot onverwachte extra kosten leiden en tot financiele problemen als
iemand daar niet op is voorbereid
•
c
q
geen financieie buffer heeft om dat op te vangen
Afbouw vrUstellinQ BPM bestelauto s
invoering staat gepland voor 2024 Tijdens de
voorbereidingen voor het Coalitieakkoord is reeds gesignaleerd dat dit tot stapeling in het
portfolio van de keten auto leidt waarbij een nadere keuze nodig is welke ingeplande ook
politick relevante vernieuwings en moderniseringstrajecten op een later moment worden
gerealiseerd
•
Box 3
forse impact voor de keten
inkomensheffing Afgeiopen jaar is ai veel energie gestoken
heffing naar reeel rendement Verdere uitwerking bouwt daarop door
Inwerkingtreding 2025 stelt harde voorwaarden aan wetgevings tijdpad en zet spanning op
tjidige realisatie gewenste inpassing in de vooringevulde aangifte Bij realisatie Box 3 zijn
naast min of meer reguliere aanpassingen die in de Belastingplan Fvw wetcycli meelopen geen
andere grote re beleidsinitiatieven in de keten inkomensheffing realiseerbaar
in de uitwerking van een
12
1122207
00001
•
Afschaffen leecwaarderatio
technisch reaiiseerbaar om terug te vallen op 100
Daarmee gaat de belaste waarde echter uit de pas lopen met de
WOZ waarde
lagere verhuurde waarde in
het economisch verkeer
•
AOV ZZP
forse impact voor de keten inkomensheffing
keuzes in de vormgeving
mede afhankelijk van nog te maken
Vanuit perspectief uitvoering belang bij een zo gestroomlijnd
mogelijke variant Invoering niet deze kabinetsperiode Verdere uitwerking moet wel worden
gestart
•
Arbeidsmarkt
coaiitieakkoord zoekt aansluiting bij SER Advies MLT Eerder is reeds
vastgesteld dat dat vanuit uitvoeringsperspectief op een aantal onderdelen zeer problematisch
is
o a
voor
•
•
vormgeving AOV ZZP conform advies Stichting van de Arbeid en minimumuurtarief
ZZP ers
Invulling 1 mrd Vob CFC maatregel Ter Haar zou inhoudelijk en uitvoeringstechnisch
samenlopen met aanpassingen voortvioeiend uit internationale afspraken
Wenselijkheid haalbaarheid is vanuit dat perspectief nader te bezien
Aanoak schuldenoroblematiek
doorwerking naar aanpak inning moet bij de verdere uitwerking
in kaart worden gebracht
13
1122207
00001
«sl2
Ministerie van Pinancien
Directle Algemene
TER BESLISSING
Fiscale Politiek
Aan
de staatssecretaris van Financien
de staatssecretaris van Financien
Fiscaliteit en Belastingdienst
Toeslagen en Douane ter info
persoonsgegevens
nota
Planning fiscale wetgeving 2022
2025
Datum
10 Januari 2022
Notanummer
Aanleiding
Bijgaand treft u een voorstel voor een planning van de uitwerking en
parlementaire behandeling van fiscale maatregelen voor de periode 2022 2025
Deze nota bevat een voorstel voor de toedeling van de maatregelen uit Met
coalitieakkoord CA aan een bepaald wetstraject inclusief planning Daarnaast
bevat deze nota een overzicht van lopende en toekomstige wetstrajecten die
2022 0000004845
BiJIagen
I Toedeling maatregelen CA
en
overzichten fiscale wets
voorstellen
maatregelen
TIjdpad proces Belasting
plan
II
losstaan van het CA
De planning is gebaseerd op de maatregelen uit het coalitieakkoord in
samenspraak met de uitvoering Hierbij heeft nog geen integrale afweging
plaatsgevonden over onder meer het IV portfolio
Methode toewijzen fiscale maatregelen aan wetstraject
Het uitgangspunt is om fiscale wetgeving waar mogelijk te spreiden
grotere maatregelen krijgen hun eigen wetstraject terwiji kleinere
Beleidsmatig
meer
technische maatregelen in een fiscale verzamelwet kunnen worden opgenomen
Een speciale positie heeft het jaarlijkse pakket Belastingplan
dat kan bestaan uit
wetsvoorstel Belastingplan en losse wetsvoorstellen vaak gericht op
invoering per 1 januari van het aankomende jaar of 1 januari van een later jaar
een
de wetgeving en de inwerkingtreding een
bepaalde voorbereidingstijd voor de uitvoering nodig is Maatregelen kunnen
worden opgenomen in het pakket Belastingplan als wordt voldaan aan een van de
volgende uitgangspunten
Er bestaat een Europeesrechtelijke verplichting voor een bepaalde
inwerkingtredingsdatum
Er bestaat een budgettaire noodzaak voor een bepaalde
inwerkingtredingsdatum
wanneer er tussen aanname van
•
f
•
•
•
L^
Er bestaat voor de reparatie van jurisprudentie noodzaak voor een bepaalde
c
y’
inwerkingtredingsdatum
Er bestaat politieke noodzaak voor een bepaalde inwerkingtredingsdatum
Bij het opstellen van de planning is uitgegaan van bovenstaande uitgangspunten
Pj
u
‘
Relevant is vooral dat de meeste maatregelen in een wetstraject terechtkomen
vanwege de budgettaire afspraken uit het coalitieakkoord Dit betekent dat veel
maatregelen opgenomen moeten worden in het pakket Belastingplan 2023 en
dat van spreiding van wetgeving dit jaar niet veel sprake kan zijn
Dit
1
14
1224758
00002
onderstreept het belang om op korte termijn een brief aan de Tweede Kamer te
versturen Daarvoor zullen wij u binnenkort een concept voorleggen
Overzicht lopende en toekomstige wetgeving van andere departement met impact
op de Belastingdienst
De inventarisatie van lopende en toekomstige wetgeving
van
al dan niet uit het CA
andere departementen met impact op de Belastingdienst loopt
Bij de aanbieding van de nota met de inventarisatie maatregeien CA is eerder
aangegeven
•
Een belangrijk aspect bij de uitvoerbaarheid is de samenloop tussen
beleidsvoorstellen en de inpassing in de ICT systemen Voor dit laatste punt
geldt dat nog onzeker is of er tijdig voldoende budget is om de benodigde
ICT Capaciteit te realiseren Minder capaciteit betekent dat het op orde krijgen
van de Belastingdienst ICT en of realiseren van de beleldsagenda kan
vertragen
•
Daarbij zijn er lopende dossiers die komende periode veel impact kunnen
hebben op de verandercapaciteit van de Beiastingdienst Bijvoorbeeid de
noodzakelijke aanpassingen van systemen aan de AVG en de mogelijke
herstelacties bij zowel FSV als Box 3 Ook dit kan impact hebben op de
planning van de maatregeien uit het CA
Beslispunten
Beslispunt 1 opname maatregeien coalitieakkoord in wetstrajecten
Bent u akkoord met het voorstel in de bijiage voor de opname van de
maatregeien uit het CA in de desbetreffende wetgevingstrajecten
j
LLci
Daarnaast vindt u in de bijiage een visuele weergave van de tijdpaden van de
wetsvoorstellen
een
ook los van het CA
overzicht van alle lopende en toekomstige wetsvoorstellen
en
per verzamelwetsvoorstel de indeling op
maatregelenniveau
Toelichting
Belastinaolan
•
Voor maatregeien waarvoor budgettaire gevolgen zijn ingeboekt voor het jaar
2023 geldt dat het snelste en bijna onvermijdelijke wetgevingstraject het
Belastingplan 2023 is
Dit traject gaat normaal gesproken op 1 februari van
start met de startbijeenkomst
gevolgd door onder andere beslisnota s voor
de bewindspersonen
•
Voor maatregeien uit het coalitieakkoord waarvan het niet nodig is dat ze per
1 1 2023 in working treden stellen wij voor ze dat deze een zelfstandig
wetstraject volgen of indien ze daar te klein voor zijn
meelopen in de
Fiscale verzamelwet 2024 of 2025
•
Flet is mogelijk dat gaandeweg het traject blijkt dat het verstandig is om ook
andere maatregeien dan die uit het coalitieakkoord toe te voegen aan het
Belastingplan 2023 Flierover wordt u dan uiteraard te zijner tijd om een
beslissing gevraagd
Fiscale verzamelwetten
Op dit moment wordt tevens gewerkt aan het indienen van de Fiscale
verzamelwet 2023
Fvw23
en
het opstellen van de Fiscale verzamelwet 2024
Pagina 2 van 6
15
1224758
00002
Fvw2024
De Fiscale verzamelwet bestaat uit maatregelen met een veelal
technisch karakter zonder grote tijdsdruk
Fvw23
U bent eerder via een separate notitie gevraagd om uw akkoord op bet
behandelen van de Fvw23 in de MR
Wij hebben geen maatregelen uit het CA aan
Inwerkingtredingsdatum is per 1 januari 2023 De
maatregelen uit de Fvw23 zijn opgenomen in het overzicht in de bijiage
dit wetstraject toebedeeld
Fvw24
•
Voor de Fvw24 is recent een eerste inventarisatie van de maatregelen
gemaakt zie het overzicht in de bijiage
Wij zullen u op korte termijn nader
informeren en vragen te beslissen over het daadwerkelijk opnemen van deze
maatregelen in de Fvw24
Voor nu is relevant dat de in het overzicht
opgenomen maatregelen technisch van aard zijn en niet raken aan de
maatregelen uit het CA
•
Daarnaast wordt voor enkele maatregelen uit het CA voorgesteld deze
voorlopig in de planning te zetten voor opname in de Fvw24 U wordt later
inhoudelijk over deze maatregelen geinformeerd en gevraagd definitlef te
besiissen over opname in de Fvw24
Lopende en aankomende wetstraiecten
In dit overzicht in de bijiage treft u wetstrajecten aan die al lopen
Europeesrechtelijke verplichtingen
een logisch moment separaat geinformeerd
name om
Het gaat met
Over deze wetstrajecten wordt u op
Beslispunt 2 uitstel wetsvoorstel Kwalificatiebeleid rechtsvormen
Bent u akkoord met een jaar uitstel voor de indiening van het wetsvoorstel
Kwalificatiebeleid rechtsvormen
naar de Tweede
Het nieuw beoogde moment voor verzending
Kamer is dan het derde kwartaai van 2023
Om de impact van het arrest m b t
box 3 te kunnen verwerken en mede
gezien de capaciteit die noodzakelijk is bij andere wetsvoorstellen die per 1
januari 2023 in working moeten treden is een herprioritering noodzakelijk
gebleken Om die reden stellen wij voor de indiening van het wetsvoorstel
kwalificatiebeleid in de tijd uit te stellen
De keuze voor deze herprioritering is mede ingegeven door het feit dat dit
wetsvoorstel geen budgettaire consequenties heeft dus een latere
inwerkingtreding vereist geen dekking
De oorspronkelijke planning na eerder uitstel was om het wetsvoorstel
kwalificatiebeleid rechtsvormen in September 2022 naar de Kamer te sturen
Het
bevriezen
moeten leiden
een
van
dit wetsvoorstel met een jaar zou niet tot veel weerstand
omdat het wetsvoorstel slechts voorziet in de behoefte van
beperkte groep binnen de fiscale praktijk
Beslispunt 3 Conceptplanning Belastingplan 2023 en afstemming daarvan met
griffies Eerste en Tweede Kamer en afdeling advisering Raad van State
Wij adviseren u om ermee akkoord te gaan dat zoals gebruikelijk ambtelijk
overleg wordt gevoerd met de Afdeling advisering van de Raad van State
Afdeling en de griffie van de Tweede Kamer om overeenstemming te bereiken
over het te
n
volgen behandelschema
Pagina 3 van 6
16
1224758
00002
Toelichting
•
Er vindt jaarlijks op initiatief van ambtelijk Financien vroegtijdig overleg met
de Afdeling en de griffie van de Tweede Kamer plaats over een werkbaar
tijdpad Voor de Afdeling gaat het bijvoorbeeld om het delen van een lijst met
onder\werpen en conceptwetteksten Voor de Tweede Kamer en later ook de
Eerste Kamer gaat het om het tijdpad voor de behandeling Voor de Tweede
Kamer wordt dat tijdpad vervolgens in een procedurevergadering vastgesteld
De Eerste Kamer stelt vervolgens het tijdpad vast op basis van het tijdpad
van
de Tweede Kamer
Informatiepunt 1 separaat overzicht voor belastingverdragen
De bilaterale belastingverdragen die Nederland sluit met andere landen zijn niet in
het overzicht opgenomen Het verloop van de onderhandelingen en de timing van
de Kamerbehandeling laat zich niet goed plannen waardoor de verdragen zich
minder lenen voor opname In een wetgevingsoverzicht Wei zullen we u in de
komende weken apart informeren over de stand van zaken van lopende
verdragsonderhandelingen en het onderhandelplan voor 2022 Dit in het kader
van de aan de Tweede Kamer toegezegde jaarlijkse brief over
verdragsonderhandelingen Wij zullen u vervolgens tussentijds blijven informeren
over relevante ontwikkelingen op specifieke onderhandeldossiers en in het najaar
opnieuw een intern overzicht sturen van de algehele stand van zaken
Informatiepunt 2 doeltreffend en doelmatigheid
doenvermogenscan bij nieuwe wetgeving
CW3 1
en
Wij maken van de gelegenheid graag gebruik om u mee te nemen in twee
belangrijke aspecten bij nieuwe wetgeving
Doeltreffendheid en doelmatigheid
•
CW3 1
Artikel 3 1 van de Comptabiliteitswet 2016
CW3 1
schrijft voor dat alle
beleidsvoorstellen een toelichting moeten bavatten op de doelstellingen
doeltreffendheid en doelmatigheid die worden nagestreefd
beleidsinstrumenten die worden ingezet
en
•
de
de finandele gevolgen voor Rijk
of maatschappelijke sectoren
Daarnaast bevatten alle financieel
significante voorstellen een
evaluatieparagraaf met toelichting of en hoe het voorstel zal worden
geevalueerd
•
Per november 2021 worden Kamerbrieven met financieel
voorstellen
20 min
significante
voorzien van een kader waarin alle CW3 1 aspecten en
evaluatie toegelicht worden
•
Voor wetgeving
geldt dat de toelichting onder herkenbare koppen komt te
Over de praktische vormgeving zijn we
nog in gesprek in ieder geval zal per maatregel de doeltreffendheid
doelmatigheid en evaluatieparagraaf expliciet aan bod komen
Het kan daarmee dus gebeuren dat een minder positieve beoordeling van de
staan in de Memories van Toelichting
•
doelmatigheid of doeltreffendheid in de Memorie van Toelichting landt Door in
een zo vroeg mogelijk stadium de doeltreffend en doelmatigheid van de
maatregelen tegen het licht te houden kunnen verrassingen voorkomen
worden en kan nagedacht worden over aanpassingen aan de vormgeving van
maatregelen
Pagina 4 van 6
17
1224758
00002
Doen vermogenscan
•
Voor de maatregelen in het Belastingplan voeren we een doenvermogenscan
uit
Dat is een inschatting van de mate waarin voorstellen doenlijk zullen zijn
voor de
betreffende burgers en ondernemers Ook worden mogeiijkheden om
de doenlijkheid te verhogen in kaart gebracht en waar mogelijk verwerkt in
het voorstei
•
De belangrijkste bevindingen uit dit
worden
scanproces
meegenomen in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel
Als eerste zai een quick scan worden gedaan om een eerste inschatting te
maken van de doenlijkheid voor burgers en ondernemers
en
de
mogeiijkheden om deze door aangepaste vormgeving van maatregelen te
verbeteren Wanneer doenlijkheid een zorgpunt is zal vervolgens een
uitvoeriger analyse worden gedaan Hierbij zal ook de Belastingdienst worden
betrokken
•
Bij de nieuw te ontwikkeien invoeringstoets toepassing circa een jaar na
invoering van nieuwe wetten kan getoetst worden in hoeverre de
voorspellingen uit de doenvermogenscan overeenkomen met de uitwerking in
de praktijk
Toelichting wetsvoorste
kwafificatiebeleid rechtsvormen
Het wetsvoorstel kwalificatiebeleid rechtsvormen wordt hieronder kort toegelicht
•
In Nederland wordt bij het kwalificeren van buitenlandse rechtsvormen
gebruikgemaakt van de methode van rechtsvormvergelijking In deze
methode worden de civielrechteiijke kenmerken van de rechtsvorm van een
naar buitenlands recht opgericht lichaam vergeleken met Nederlandse
rechtsvormen
van
bijvoorbeeld de nv bv stichting maatschap
Indian voldoende equivalence met een
commandltaire vennootschap etc
Nederlandse rechtsvornn bestaat wordt dat buitenlandse lichaam in Nederland
fiscaal op dezelfde wijze behandeld
•
•
dat wil zeggen transparent of niet
transparant zeifstandig belastingplichtig
Een kapitaalvennootschap zoals de nv of de bv heeft rechtspersoonlijkheid
en is zeifstandig belastingplichtig
Onder het huidige fiscale recht is een personenvennootschap fiscaal
transparant voor o a de
inkomsten
vennootschaps en dividendbelasting Dit betekent dat nietde
personenvennootschap zeifstandig belastingplichtig is maar de participanten
in die vennootschap belastingplichtig zijn met betrekking tot het resultaat uit
die
personenvennootschap
•
Het wetsvoorstel bevat kort gezegd
I
de volgende maatregelen
de huidige methode van rechtsvormvergelijking wordt in de verschillende
wetten verankerd
it
voor situaties waar de
methode van rechtsvormvergelijking geen opiossing
biedt wordt een aanvullende methode voor het kwalificeren van buitenlandse
rechtsvormen in de wet opgenomen
iii de belastingplicht voor de commandltaire vennootschap in de
vennootschapsbelasting wordt afgeschaft inclusief overgangsrecht
dit
betekent dat de fiscale mismatch die in veei grensoverschrijdende situaties
kan ontstaan wordt opgelost
een
fiscale mismatch kan resulteren in dubbeie
niet heffing of dubbeie heffing
iv
de huidige inconslstentie tussen de binnenlandse en buitenlandse
Pagina 5 van 6
18
1224758
00002
belastingplicht in de vennootschapsbelasting wordt opgelost bijvoorbeeld
door doelvermogens op te nemen in de binnenlandse belastingplicht
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
Niet van toepassing
Pagina 6 van 6
19
1224758
00002
Bijiage 1
overzichten maatregeien en wetgeving
Deze bijiage bevat achtereenvolgens
•
•
Overzicht lopende en toekomstige wetsvoorstellen
in tabel en matrix
A
Voorstel voor de toedeling van de fiscale maatregeien uit het coalitieakkoord
bepaald wetstraject
CA
aan een
B
•
Overzicht individuele maatregeien in verzamelwetsvoorstellen
•
Een tijdschema van het proces Belastingplan
C
en
D
Voorstel voor de toedeling van de fiscale maatregeien uit het CA aan een wetstraject
Hieronder vindt u ons voorstel voor de toedeling van fiscale maatregeien uit het CA aan een
wetstraject Daarbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd
Beleidsmatig grote en politiek gevoelige maatregeien krijgen een zelfstandig wetstraject
Kleinere meer technische maatregeien opgenomen kunnen worden in een
verzamelwetsvoorstel met een zelfstandig wetstraject Fiscale verzamelwet
Maatregeien komen op basis van onderstaande uitgangspunten in het Belastingplan
1
Er bestaat een Europeesrechtelijke verplichting voor een bepaalde
inwerkingtredingsdatum
2
Er bestaat een budgettaire noodzaak voor een bepaalde inwerkingtredingsdatum
3
Er bestaat voor de reparatie van jurisprudence noodzaak voor een bepaalde
inwerkingtredingsdatum
4
Er bestaat politieke noodzaak voor een bepaalde inwerkingtredingsdatum
•
•
•
Qua volgorde hebben wij de maatregeien op de volgende volgorde gesorteerd
Zelfstandig wetstraject
Belastingplan 2023
Belastingplan 2024
•
•
•
•
•
Fiscale verzamelwet 2024
Maatregeien uit CA waarvoor naar verwachting geen fiscale wetgeving nodig is
wel raakviakken zijn
•
maar er
en
Maatregeien uit CA waarvoor nog onderzocht moet worden of wetgeving nodig is
20
1224756
00003
Deel A 1
Matrix overzicht lopende en toekomstige wetsvoorstellen
Wetgevingsmatrix
1
weergave vroegst mogelijke moment van verwachte Indiening per kwartaal en verwachte duur parlementaire behandeling
COz minitnumprijs
elektriciteit
2
Afbouw salderingsregeling
3
Excessief lenen bij eigen vennootschap
4
Aanpassing fiscale regaling aandelenoptierechten
5
Delegatiebepalingen schrijnende gevallen
6
Implementatie DAC 7
7
Fiscale verzannelyi et 2023
8
Spoedwet box 3
9
Pakket BP2023
10
Implementatie SME richtlijn
11
Implementatie PbP richtlijn
17
Ml iltilat craalvorHran ni ilor 1
btw
13
Fiscale verzamelwet 2024
14
Aanpassen systematiek informatiebeschikking
15
Waarborg gegevensverwerking Belastingdienst
lb
Pakket BFZ0W
1
Kwaimcatie ouitenianosB rec®
18
4
Q2
1
32
Q4
1
Fiscale verzamelwet 2025
2
7024
2022
Si
al aanhangige wetsvoorstellen
21
1224756
00003
Deel A 2
Tabel overzicht lopende en toekomstige wetstrajecten
Onderstaande twee tabellen bevatten een overzicht van de lopende en toekomstige wetstrajecten
buiten het CA In deel A l vindt u grafisch weergegeven wanneer de wetstrajecten uit deze
tabellen en het CA ongeveer lopen tijdens de kabinetsperiode
1
2
Aanhangig wetsvoorstel
Fase
Aanpassing fiscale regeling
aandelenoptierechten
TK
laatste stap wetgevingsoverleg
nog wel nota van wijziging
TK laatste stap Nota n a v
Afbouwen salderingsregeling voor
voIgt
verslag
kl ei nve rbru i kers
3
Delegatiebepalingen tegemoetkoming
TK
aangehouden bij stemmingen
_EK
laatste stap Memorie van Antwoord
schrijnende gevallen waaronder FSV
I 4
T COz minimumprijs elektriciteit
Nog in te dienen wetsvoorstellen
arrest m b t
Verwachte indiening
box 3
1
Spoedwetgeving n a v
2
Fiscale verzamelwet 2023
Ql 2 2022
3
Nederlandse implementatie DAC7
4
Q^3 2022
53 4 2022
Q^4 2022
Q^4 2022
7
Implementatie PSP richtlijn btw
Implementatie SME richtlijn
Multilateraalverdrag pijier 1 OESO
Wet waarborgen gegevensverwerking
8
Belastingdienst
Aanpassen systematiek
5
6
^
Z s m^
Ql 2 2023
Ql 2 2023
informatiebeschikking
9
10
I Fiscale verzamelwet 2024
Ql 2 2023
Kwalificatie bultenlandse rechtsvormen
Q3 2023
22
1224756
00003
Deel B
CA
Tabel I
1
Voorstel voor de toedeling van de fiscale maatregelen uit het coalitieakkoord
aan een
bepaald wetstraject
Maatregelen uit het CA toebedeetd aan wetstrajecten
Maatregel
Wetstraject
Verhoging maximumbedrag € 500 000
Zelfetandig wetstraject
naar€ 700 000 in wetsvoorstel
excessief lenen
2
Verbetering BOR
Reden voorgesteld
vtfetstraject
Reeds als zelfstandig
wetstraject ingediend
Zeifstandig wetstraject
met indiening in 2023
bij Tweede Kamer
Verhoging
maximumbedrag moet
via nota van wijziging
Beieidsmatig en
poiitiek complex
met
dossier
uitwijkmogeiijkheid
naar Belastingplan
evaiuatie in 2022
met relevante
2024 indien te kiein
zeifstandig
wetstraject
Zeifstandig wetstraject
in 2023 ais wetgeving
voor
3
Fiscale rechtshulp
4
Werkelijk rendement box 3
5
Kilometerheffing
nodig is
Zeifstandig wetstraject
Beieidsmatig en
poiitiek complex
vormgeving vergt tijd
Beieidsmatig en
poiitiek complex
dossier
6
MRB
Nader te bepalen
Introductie suikerbelasting en 0
btw
op groente fruit
N t b
geen
wetstraject in 2022
t z t zeifstandig
wetstraject
_
7
Zelfstandigenaftrek verlagen
Belastingplan 2023
8
Aanscherping CFC maatregel
Belastingplan 2023
9
Pijier 2
Belastingplan 2023
10
Belasten verhuurd vastgoed box 3
leegwaarderatio
11
Belastingplan 2023
_
Verhogen heffingvrij vermogen box 3
Belastingplan 2023
Beieidsmatig en
poiitiek zeer complex
Beieidsmatig poiitiek
en uitvoeringstechnisch
complex meer
Jnformatie nodig
Budgettaire opbrengst
Jngeboekt in 2023
Budgettaire opbrengst
Jngeboekt in 2023
Budgettaire opbrengst
ingeboekt in 2023
Europeesrechtelijk
verplicht
Budgettaire opbrengst
Jngeboekt in 2023
Budgettaire derving
ingeboekt in 2023
CA gekoppeld met
12
Afschaffen schenkingsvrijstelling eigen
Belastingplan 2023
woning
13
Algemeen tarief overdrachtsbelasting
15
16
Budgettaire opbrengst
Jngeboekt in 2023
Budgettaire opbrengst
Vf i[logincj tabaksaccijns naar€ 10
Belastingplan 2023
joer pakje in 2 stappen
Afschaffen middelingsregeling
Belastingplan 2023
Aanscherpen verbruiksbelasting niet
Belastingplan 2023
alcoholische dranken
stap 1
verhoging tarief per 2023
stap 2
uitzondering mineraalwater per 2024
Jeegwaarderatio
Budgettaire opbrengst
ingeboekt in 2024 en
voorbereidingstijd
jjitvoering
Belastingplan 2023
naar 9
14
in
beide verhoginqen
beide
ingeboekt in 2023
Budgettaire opbrengst
ingeboekt in 2023
Budgettaire opbrengst
ingeboekt in 2023
wetgevingsstappen
vanwege samenhang
consistentie
maatregel
23
1224756
00003
17
Maatregel
Wetstraject
Reden voorgesteld
wetstraject
Pakket lastenverlichting
Belastingplan 2023
Reeks begint in 2023
Belastingplan 2023 in
overleg met BZK die
beleidsmatig
verantwoordelijk zijn
Budgettaire derving
ingeboekt in 2024
middeninkomens
18
Afschaffen verhuurderheffing
voor
19
Aanscherpen C02 heffing industrie
de
verhuurderheffing
Belastingplan 2023
Politiek complex
Maatregel kan
onderdeel
Belastingplan 2023 zijn
als tabel op pagina 46
CA inderdaad
impliceert dat hij per
2023 in moet gaan
20
Minimum C02
prijs industrie
Belastingplan 2023
CA impliceert
inwerkingtreding per
2023
21
Belastingplan 2023
Aanpassen tariefstructuur
energiebelasting voor glas elektra
Budgettaire opbrengst
ingeboekt in 2023
onderdeel 1
Onderdelen 1 t m 5
hangen samen en
zouden tegelijk
genomen moeten
worden
22
Verlagen tarief ODE 2® en 3® schijf
Belastingplan 2023
onderdeel 2
Budgettaire opbrengst
ingeboekt in 2023
Onderdelen 1 t
m
5
hangen samen en
zouden tegelijk
genomen moeten
worden
23
Gebruik envelop Hermans
3
onderdeel
Belastingplan 2023
Budgettaire opbrengst
ingeboekt in 2023
Onderdelen 1 t m 5
hangen samen en
zouden tegelijk
genomen moeten
worden
24
Schuif energiebelasting 1® schijf
Belastingplan 2023
onderdeel 4
Budgettaire opbrengst
ingeboekt in 2023
Onderdelen 1 t m 5
hangen samen en
zouden tegelijk
genomen moeten
worden
25
Compensatie energierekening groen
gas
Belastingplan 2023
onderdeel 5
Budgettaire opbrengst
ingeboekt in 2023
Onderdelen 1 t m 5
hangen samen en
zouden tegelijk
genomen moeten
worden
26
Loslaten koppeling SDE ODE i r t
Energiebelasting
Belastingplan 2023
als nodig
Samenhang met
bovenstaande 5
energiegerelateerde
ni aa tregel en
27
Afbouwen vrijstelling bpm bestelauto s
Belastingplan 2023
ondernemers
Budgettaire opbrengst
ingeboekt in 2024
maar moet voor
24
1224756
00003
Maatregel
Wetstraject
Reden voorgesteld
wetstraject
uitvoering vaststaan in
2023
te klein voor
zelfstandig wetstraject
28
Verhogen vliegbelasting
Belastingplan 2023
29
Uitfaseren lACK
Belastingplan 2023
Belastingplan 2024 of
Budgettaire opbrengst
Jngeboekt in 2023
Budgettaire opbrengst
Fiscale verzamelwet
ingeboekt in 2025
rechtvaardigt geen
2024
zelfstandig
wetsvoorstel
30
Afschaffen vrijstellingen voor
Belastingplan 2024
mineralogische en metallurgische
precedes
Budgettaire opbrengst
te
ingeboekt in 2025
klein voor zelfstandig
te
wetstraject
politiek gevoelig voor
verza mel
31
Beperken inputvrijstelling
elektriciteitsopwekking
Belastingplan 2024
wetsvoorstel_
Budgettaire opbrengst
te
ingeboekt in 2025
klein voor zelfstandig
te
wetstraject
politiek gevoelig voor
verza mel wetsvoorstel
Moet samengenomen
worden met
onderstaande
maatregel om perverse
prikkels sector te
voorkomen^
32
Afschaffen verlaagd tarief glastuinbouw
Belastingplan 2024
Budgettaire opbrengst
te
ingeboekt in 2025
klein voor zelfstandig
te
wetstraject
politiek gevoelig voor
verza mel wetsvoorstel
Moet samengenomen
worden met
bovenstaande
maatregel om perverse
prikkels sector te
voorkomen
33
Verhogen onbelaste
reiskostenvergoeding
Belastingplan 2024 of
Fiscale verzamelwet
2024
Budgettaire derving
te
ingeboekt in 2024
klein voor zelfstandig
wetstraject
Betreft verhoging
budget uitgavenkant
Betreft verhoging
budget uitgavenkant
_
34
Verhogen budget EIA
Geen wetgeving nodig
35
Verhogen budget MIA VAMIL
Geen wetgeving nodig
36
Aanpassingen invordering vanwege
N t b
brede armoede
en
waaronder maximum voor
verhogingen
37
rente
en
ministerie
incassokosten
Gegevensuitwisseling regie op
Voortouw
waarschijnlijk bij ander
schuldenaanpak
daarvan
_afhankelijk
N t b
Voortouw
waarschijnlijk bij ander
gegevens
ministerie
daarvan
afhankelijk
25
1224756
00003
Deel C
Overzicht individuele maatregelen in verzamelwetsvoorstellen
Hieronder vindt u vier tabellen voor het inzicht in de individuele maatregelen in de
verzamelwetsvoorstellen Belastingplan 2023
Belastingplan 2024 Fiscale verzamelwet 2023 en
Daarbij zijn we er vooralsnog van uitgegaan dat u heeft ingestemd met
de toedeling van de fiscale maatregelen ult het CA zoals bovenaan deze bijiage voorgesteld
Fiscale verzamelwet 2024
Overzicht maatregelen Belastingplan 2023
Maatregel
Herkomst
1
Zelfstandigenaftrek verlagen
CA
2
Aanscherping CFC maatregel
CA
3
Pijier 2
CA
4
Belasten verhuurd vastgoed box 3
5
Verhogen heffingvrij vermogen box 3
CA
6
Afschaffen schenkingsvrijstelling eigen woning
CA
7
Algemeen tarlef overdrachtsbelasting naar 9
CA
8
Verhoging tabaksaccijns naar € 10
CA
9
Afschaffen middelingsregeling
CA
10
Aanscherpen verbruiksbelasting niet alcoholische dranken stap 1
verhoging tarief per 2023 i stap 2 uitzondering mineraalwater per
CA
leegwaarderatio
per pakje in 2 stappen
CA
2024
11
Pakket lastenverlichting middeninkomens
CA
12
Afschaffen verhuurderheffing
CA
13
Aanscherpen COz heffing Industrie
CA
Aanpassen tariefstructuur energiebelasting voor glas elektra onderdeel
CA
14
11
15
Verlagen tarief ODE 2® en 3® schijf
onderdeel 2
16
Gebruik envelop Flermans
17
Schuif energiebelasting 1® schijf
18
Compensatie energierekening groen gas onderdeel 5
CA
19
Loslaten koppeling SDE ODE i r t
CA
20
Afbouwen vrijstelling bpm bestelauto s ondernemers
CA
21
Verhogen vliegbelasting
CA
22
Uitfaseren lACK deels n t b
verzamelwet 2024
onderdeel 3
CA
CA
onderdeel 4
Energiebelasting als nodig
kan ook in Belastingplan 2023 of Fiscale
CA
CA
26
1224756
00003
Overzicht maatregeten Belastingplan 2024
Herkomst
Maatregel
1
Uitfaseren lACK
deels n t b
kan ook in
Belastingplan 2023 of Fiscale
CA
verzamelwet 2024
2
Afschaffen vrijstellingen voor mineralogische en metallurgische precedes
CA
3
Beperken inputvrijstelling elektriciteitsopwekking
CA
4
Afschaffen verlaagd tarief glastuinbouw
CA
5
Verhogen onbelaste reiskostenvergoeding
deels n t b
kan ook in Fiscale
CA
^rzamelwet 2024
27
1224756
00003
Overzicht maatregelen Fiscale verzamelwet 2023
Herkomst
Maatregel
1
Inschrijven op briefadres inkomensafhankelijke combinatiekorting
Vorig kabinet
2
Voor bezwaar vatbare beschikkingen op belastingaanslag voor bezwaar
Vorig kabinet
3
beroep onderdeel uit laten rnaken van belastingaanslag
Wettelljke grondslag uitvraag gegevens per Inkomstenverhoudlng
Vorig kabinet
4
Codificatie maatregelen lijfrenten en loonstamrechten
Vorig kabinet
5
Enkele technische verbeteringen in de dividendbelasting
Vorig kabinet
6
Betalingsvordering lokale belastingen
Vorig kabinet
7
Afschaffen betalingskorting voorlopige aanslag vennootschapsbelasting
Vorig kabinet
8
Versterken rechtsbescherming bij de onderlinge overlegprocedure tussen
Vorig kabinet
_
Staten met een
9
10
belastingverdrag
Aanpassen omissie Invorderingswet 1990
Vorig kabinet
Vorig kabinet
11
Verlengen en uniformeren bepaalde termijnen vereenvoudigd
derdenbeslag
Oplossen van schrijnende situaties bij verkrijgen nalatenschap
12
Maatwerk belastingrente
Vorig kabinet
13
Rentestop naheffingsaanslag
Vorig kabinet
14
Wijzigingen in de Belastingwet BES
Vorig kabinet
Vorig kabinet
28
1224756
00003
Overzicht maatregelen Fiscale verzamelwet 2024
Maatregel
Herkomst
1
Taxatieplicht giften in natura
Ambtelijk
2
Technische wijziging ANBI regeling zodat de voorwaarden voor een ANBI
in derde landen van toepassing zijn
Ambtelijk
3
Periodieke gift loskoppelen van de periodieke uitkering
Ambtelijk
4
ojT^zekerheidsyer^te
Verduidelijking van de culturele multiplier in de inkomstenbelasting
Ambtelijk
5
Voorkomen cumulatie btw door dubbele aftrekuitsluiting bij horeca
_
en
Ambtelijk
Voorwaarden voor wijze elektronisch berichtenverkeer aanpassen naar
kan bepaling
Ambtelijk
Uitfaseren lACK
CA
cateringbestedingen
6
_
_
7
_
_
deels n t b
_
kan ook in Belastingplan 2023 of Fiscale
verzamelwet 2024
8
Verhogen onbelaste reiskostenvergoeding deels n t b
kan ook In Fiscale
CA
verzamelwet 2024
29
1224756
00003
Deel D
CONCEPT TIJDPAD BELASTINGPLAN 2023
Onderwerp
iDagiH
Datum
iVoiariierfiidinQjeaAfet moilOfl
Startnotitie met concept tijdpad
vr
21 1 2022
Startbijeenkomst Belastingplan 2023 voor medewerkers
di
1 2 2022
Deadline aanleveren eerste beslisnota
ma
14 2 2022
Eerste beslisnotitie in de tas
vr
18 2 2022
Bespreken eerste beslisnotitie
di
22 2 2022
Maatreqelen pakket BP23 delen met RvS
vr
4 3 2022
Deadline aanleveren tweede beslisnota
vr
4 3 2022
ma
7 3 2022
Tweede beslisnota in de tas
vr
11 3 2022
Besprekinq tweede beslisnota
di
15 3 2022
Tweede deadline aanleveren wetgeving en toelichting
inclusief doenvermogen en CW3 1 BP23
lets minder
vr
1 4 2022
do
7 4 2022
Deadline aanleveren derde beslisnota
ma
11 4 2022
Derde beslisnota in de tas
vr
15 4 2022
Bespreking derde beslisnota
di
19 4 2022
VooQaarsreces vrijdag 25 februari tot en met
maandag 7 maart 2022
Eerste deadline aanleveren wetgeving en toelichting
inclusief doenvermogen en CW3 1 BP23 eenvoudige
deze deadline geldt voor de maatregelen
Afschaffen schenkingsvrijstelling eigen woning
Overdrachtsbelasting niet woningen naar 9
maatregelen
Zelfstandigenaftrek verlagen
Verhogen heffingvrij vermogen box 3 let op hangt
mogelijk samen met afschaffen leegwaarderatio
Verhoging tabaksaccijns naar € 10 per pakje
Afschaffen middelingsregeling
Aanscherpen verbruiksbelasting niet alcoholische
dranken
Afschaffen verhuurderheffing
Verhogen vliegbelasting
Aanscherpen C02 heffinq Industrie
eenvoudige maatregelen deze deadline geldt voor de
maatregelen
Relkwijdte CFC maatregel Onder voorbehoud van
advisering beslissing over
inhoudelijk budgettaire uitvoeringstechnische
samenhang met Pijier 2
Onderdelen 1 t m 5 Energiebelasting
Afbouwen vrijstelling bpm bestelauto s ondernemers
Maatregelen verbetering huidige stelsel toeslagen die
meelopen in BP23
Wetgeving onderhands naar de RvS onderwerpen naar
Raad voor de Rechtspraak J
V toets
Besluitvorming hoofdlijnen inkomsten
Medio eind
april
Derde deadline aanleveren wetgeving en toelichting
ma
2 5 2022
Uitvoerinqstoetsen pakket BP23 zoveel moqeliik qereed
ma
30 5 2022
Eerste integrale versie naar bewindspersonen
vr
3 6 2022
inclusief doenvermogen en CW3 1 BP23
meer complexe
maatregelen
Pijier 2 vanwege afhankelijkheid onderhandelingen
Afschaffen leegwaarderatio box 3 vanwege onderzoek
en
juridisch advies
Meireces
2022
^
vrijdag 22 april tot en met maandag 9 mei
30
1224756
00003
8 6 2022
Bespreken eerste conceptversie
woe
Technische briefing departementen
Di
Stand van zaken benoemen in Ambtelijke viifhoek
week
Driehoekoverleq
do
30 6 2022
Bespreking in potlood voor zomerreces met laatste
ma
4 7 2022
14 6 2022
van
13 6 2022
punten
Voor heel complexe maatregelen die mee moeten lopen in het BP23 kijken we of het mogelijk is zoveel
mogelijk maatwerk voor de deadiines te hanteren Om ook de deadlines voor de uitvoeringstoets te kunnen
respecteren wordt dan zoveel mogelijk parallel aan wetgeving en uitvoeringstoets gewerkt
31
1224756
00003
Proces jaarlijks Belastingplan
Half September
Prinsjesdag
I
ndiening
Belastingplan bij
□ntuangst spoed
advies RvS
I
2 februarl
11 februari
Medio april
Begin juni
Eindaugustus
U itvoe ri n gstoetse n
Besluitvorming
hoofdlijn inkomsten
grotendeels af voor
wetgeving
aangeleverd voor 1
april
Behandeling in MR
Eerste beslisnota
L
Startbijeenkomst
medewerkers
Februari
Januari
A
AA
Maart
AA
AA
Inuentarisatie
mcfotregete i
April
^1
AA
Mei
Medio november
Allerlaatste datum
aanvraag
wijzigen parameters
spoedadvies
Juli
Juni
AA
Tweed e Kamer
AA
1
■
Oktober^B
^1
Jd
September^^
Augustus
Ad
uitvoeringsjtoetsen
besluit
vormipg
m
decern
J
bejH
Porfemen
Augustus
Beslisnota s wetgeving
t
flifS
tofre jbe
handeling
Na de sfemm ng in de Eerste Kamer vindtiiet contraseign piaots en
warden de wetten in het Staatsbiad gepub iceerd
32
1224757
00004
Sli
Ministerie van Financien
Oirectie Algemene
TERINFORMATIE
Fiscale Politiek
Aan
de staatssecretaris van Financien
Fiscaliteit en Belastingdienst
persoonsgegevens
nota
Overzicht
lopende wetgeving
Datum
12]anuari 2022
Notanummer
2022 0000007649
Aanleiding
U heeft gevraagd om een overzicht van beoogde wetgeving waarvoor u
beleidsverantwoordelljk bent
coalitieakkoord
Kern
vvetgeving
Bijiagen
1
2
Overzicht maatregelen
Overzicht aanhangige
3 Aankomende wetstra
Overzicht fbeooade} wetaevina
jecten
Bij deze nota treft u drie bijlages aan ten aanzien van dit verzoek
1 een overzicht met de maatregelen uit het coalitieakkoord en de verwachte
inwerkingtredingsdatum
2 een overzicht met lopende wetstrajecten los van het coalitieakkoord
3 de maatregelen die zijn opgenomen in de Fiscale verzamelwet 2023 over de
lij
Fiscale verzamelwet 2023 ontvangt u binnenkort een separate nota voor uw
expliciete goedkeuring met betrekking tot dit wetsvoorstel
Ci
WetaevinaskaSender dashboard
U heeft gevraagd om een dashboard met planning en inhoud van de
aankomende wetsvoorstellen
Op dit moment wordt in nauw overleg met de
uitvoering gewerkt aan een bredere specifieke planning en een overzicht waarin
de verschillende maatregelen waaronder de maatregelen uit het Coalitieakkoord
zijn toegedeeld aan verschillende wetstrajecten wetgevingskalender Hierover
ontvangt u een separate nota
Toelichting
•
Tot en met 2024
jaar van indiening zijn er verschillende wetstrajecten
denkbaar
o
o
Zetfstandige wetstrajecten met daarin bijvoorbeeld een belangrijke
maatregel Indiening staat niet vast
Pakket Belastingplan 2023 2024 en 2025
indiening op de Prinsjesdag
voorafgaand aan het jaar van inwerkingtreding dan wel als onderdeel van
het wetsvoorstel belastingplan of Overige fiscale maatregelen dan wel als
o
zelfstandig wetsvoorstel uitmakend van het pakket aan wetsvoorstellen
Fiscale verzamelwet 2024 en 2025
indiening over het algemeen in het
voorjaar voorafgaand aan het jaar van Inwerkingtreding
Pagina 1 var 2
33
1122208
00005
•
Er zijn verschillende overwegingen om een maatregel in een
bepaald
wetsvoorstel op te nemen
o
Budgettair
gerealiseerd
o
voor
maatregelen die een opbrengst hebben die per 2023
is bet belastingplan 2023 feiteiijk de enige
moet worden
mogeiijkheld
Uitvoering de Belastingdienst heeft bijvoorbeeld tijd nodig om de
uitvoering van een maatregei mogeiijk te maken waardoor deze rulm van
tevoren in bet Staatsbiad moet staan
o
PoUtiek
bet kan gewenst zijn bepaaide maatregelen bij eikaar in een
wetsvoorstei te voegen
Spreiding van wetgeving bet pariement en ook de Raad van State
vragen jaariijks om meer spreiding van wetgeving Die wens hebben wij
uitdrukkelijk ook Echter nu er tegeiijkertijd gevraagd is om zaken per
2023 in te iaten gaan zai dit voor dit jaar mogeiijk iastig te realiseren
zijn
In bijgevoegd overzicht 1 is gemarkeerd weike maatregeien een opbrengst of
derving kennen in 2023 en waarvoor er dus beperkte keuzevrijheid is in weik
wetstraject iets mee kan lopen en maatregelen waarvoor dat niet geldt
o
•
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
Niet van toepassing
Pagina 2 van 2
34
1122208
00005
Tabel I
Voorstel toedeling maatregelen regeerakkoord aan verschillende wetstrajecten
Jaar van opbrengst
Maatregel
Verhoging maximumbedrag € 500 000 naar
Reeds als zelfstandig wetstraject ingediend bij Tweede Kamer
Verhoging
maximumbedrag moet via nota van wijziging^
Beleidsmatig en poiitiek complex dossier met relevante evaiuatie in 2022
€ 700 000 in wetsvoorstel excessief lenen
Verbetering BOR
Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023
Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023
Zelfstandigenaftrek verlagen
Reikwijdte CFC maatregel uitbreiden naar actieve
_
inkomsten
Pijier 2
Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023
Lastenverlichting middeninkomens
Budgettaire derving ingeboekt in 2023 Nog niet gespecificeerd
Europeesrechtelijk verplicht
waarschiiniiik auaustusbesluitvorming
Valt buiten reikwijdte
i
Belasten verhuurd vastgoed box 3 fleegwaarderatio
Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023
Verhogen heffingvrij vermogen box 3
in RA gekoppeld met leegwaarderatio
Budgettaire derving ingeboekt in 2023
Afhankelijk van uitwerking arrest Hoge Raad box 3
Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2024 en voor^ereidingstijd uitvoering
Afschaffen schenkingsvrijstelling eigen woning
Overdrachtsbelasting op niet wonijigenjiaar 9
Verhoging tabaksaccijns naar € 10 per pakje in 2
Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023
Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023
stappen
Afschaffen middelingsregeling
_
Aanscherpen verbruiksbelasting niet alcoholische
dranken stap 1 verhoging tarief per 2023
stap 2
Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023
Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023
uitzondering mineraalwater per 2024
Verhogen onbelaste reiskostenvergoeding
Introductie suikerbelasting en 0° o btw op
Budgettaire derving ingeboekt in 2024
Beleidsmatig poiitiek en uitvoeringstechnisch compiex
meer
informatie nodig
groente fruit
Uitfaseren lACK
Afschaffen verhuurderheffing
Minimum COz prijs industrie
Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2025
Budgettaire derving ingeboekt in 2023 ligt ook bij BZK
Beleidsmatig en poiitiek complex en biedt voldoende tijd voor gewenst nader
onderzoek
Aanscherpen COz heffing industrie
Niet helemaal duidelijk is of de tabel op pagina 46 RA inderdaad impliceert dat hij
per 2023 In moet gaan
Aanpassen tariefstructuur energiebelasting voor
glas elektra onderdeel 1
Verlagen tarief ODE 2® en 3® schijf onderdeel 2
Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023 Onderdelen 1 t m 5 hangen
zouden tegelljk genomen moeten worden
Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023 Onderdelen 1 ^m 5 hangen
samen en
samen en
Gebruik envelop Hermans
onderdeel 3
zouden tegelljk genomen moeten worden
_
Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023 Onderdelen 1 b m 5 hangen
samen en zouden tegelljk genomen moe^n worden
35
1122209
00006
Jaar van opbrengst
Maatregel
Schuif energiebelasting
schijf onderdeel 4
Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023 Onderdelen 1 t m 5 hangen
zouden tegelijk genomen moeten worden
Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023 Onderdelen 1 t m 5 hangen
samen en
Compensatie energierekening groen gas
onderdeel
zouden tegelijk genomen moeten worden
5
samen en
Afschaffen vrijstellingen voor mineralogische en
Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2025
metallurgische precedes
Beperken inputvrijstelling elektriciteitsopwekking
Afschaffen verlaagd tarief glastuinbouw
Kilometerheffing
MRB
Afbouwen vrijsteiling bpm bestelauto s ondernemers
Verhogen vliegbelasting
Verhogen budget EZA
Verhogen budget MIA VAMIL
Verbeteringen huidig toeslagenstelsel o a
I hardheidsclausules verantwoordelijkheid stas TD
Fiscale rechtshulp
Aanpassingen invordering vanwege brede armoede
en schuldenaanpak waaronder maximum voor
verhogingen rente en incassokosten
Gegevensuitwisseling regie op gegevens
Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2025
Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2025
Beleidsmatig en politiek zeer complex invoering staat voor 2030 gepland
Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2024
Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023
Betreft verhoging budget uitgavenkant
_
Betreft verhoging budget uitgavenkant
Beleidsmatig en poiitiek complex
vergt tijd om de verbeteringen te ontdekken
vormgeving vergt tijd
^eleidsmatig en poiitiek complex
Voortouw waarschijnlijk bij ander ministerie daarvan afhankelijk
Voortouw waarschijnlijk bij ander ministerie
daarvan afhankelijk
36
1122209
00006
Tabel II
Aanhangige wetgeving
Wetsvoorstel
Aanhangig bij
Reden
35929 Wet aanpassing fiscale
Tweede Kamer
Door vorige staatssecretaris
aangehouden tijdens
regel ing
behandeling BP22
aandelenoptierechten
35930 Wet
Tweede Kamer
delegatiebepalingen
tegemoetkoming schrijnende
Op verzoek van TK
aangehouden bij behandeling
pakket BP22
gevallen
35496 Wet excessief lenen bij
Tweede Kamer
Dient te worden aangepast
naar aanleiding van
eigen vennootschap
Coal idea kkoord
34492 Goedkeuring
Tweede Kamer
Belastingverdrag met Kenia
Ratificatieproces in Kenia
vastgelopen Voorgesteld zal
worden het verdrag in te
trekken
u
wordt hier later
over qeadviseerd
35216 Wet minimum C02
Eerste Kamer
Nog niet ingepland voor
behandeling in Eerste Kamer
prijs electriciteitsopwekking
35594 Wijziging van de
Tweede Kamer
Controversieel verklaard
Elektriciteitswet 1998 en de
Wet belastingen op
milieugrondslag ter uitvoering
van
de afbouw van de
salderingsregeling voor
kleinverbruikers
voortouw ligt
bij EZK
37
1122210
00007
Tabel III
Lopende en aankomende wetstrajecten
Nog in te dienen Wetsvoorstellen
verdragen
1
Belastingverdrag Colombia
2
Belastingverdrag Cyprus
3
Fiscale verzamelwet 2023
4
Belastingverdrag Thailand
5
Belastingverdrag Andorra
6
Belastingverdrag Chili
7
Douaneverdrag met India
8
Nederlandse implementatie DAC7
9
Implementatie PSP richtlijn betreft btw
10
Implementatie pijier 2 OESO pm implementatie pijier 1
11
Implementatie SME richtiijn betreft btw
12
Belastingverdrag Spanje
13
Wet waarborgen gegevensverwerking Belastingdienst
14
Aanpassen systematiek informatiebeschikking
15
Fiscale verzamelwet 2024
16
Kwalificatie buitenlandse rechtsvormen
17
PM
mogelijk fiscaal wetsvoorstel naar aanleiding van EU richtliJn
fusies en splitsingem
grensoverschrijdenden omzettingen
38
1122211
00008
Ministerie van Financien
Directie Algemene
TER BESLIS5ING
Fiscale Politick
Aan
de staatssecretaris van Financien
Fiscaliteit en Belastinqdienst
persoonsgegevens
nota
Mogelijkheden voor spreiding van de wetgevlng in het
pakket Belastingplan 2023
Datum
4 februarl 2022
Notanummer
2022 0000047239
Bijiagen
geen
Aanleiding
U heeft gevraagd welke mogelijkheden er zijn om fiscale maatregelen die per
2023 in werking moeten treden niet allemaal te laten landen in het pakket
Belastingplan 2023
maar
bijvoorbeeld al eerder door middel van een separaat
wetsvoorstel in te dienen bij de Tweede Kamer Dit in het kader van spreiding van
wetgevlng
Opbouw nota
In deze nota gaan wij eerst in op de drie opties die wij zien om tegemoet te
komen aan de wens om de wetgevlng uit het pakket Belastingplan_^23 te
spreiden Voor de volledige context zullen we vervolgens schetsen hoe de
spreiding van wetgevlng in 2022 er volgens de huidige planning uit ziet Dit doen
we door de hoeveelheid wetgevlng in het huidige pakket Belastingplan 2023 te
vergelijken met eerdere jaren en door aan te geven wanneer andere fiscale
wetsvoorstellen dit jaar behandeld of ingediend worden l
r o7
Valt buiten reikwijdte
Valt buiten reikwijdte
7
Bespreekpunt
De omvang van het pakket Belastingplan 2023 en de geschetste opties tot
spreiding bespreken wij graag met u
Drie opties voor meer spreiding
Wij hebben drie opties voor meer spreiding g^entificeerd Deze worden
De drie opties zijn
De Eerste en Tweede Kamer in het voorjaar een uitgebreide brief sturen
waarin u aangeeft wat er ingediend wordt aan fiscale wetgevlng op
Prinsjesdag
Een nota van wijziging indienen op de Fiscale verzamelwet 2023 en
Een separaat wetsvoorstel indienen met de wetgevingstechnisch meest
eenvoudige maatregelen dat een spoedprocedure doorloopt om de wetgevlng
per 1 januari 2023 in werking te laten treden
Wij adviseren u de optie aangeklede brief in het voorjaar Dit wordt ook
toegezegd in de Kamerbrief over het naar voren halen van de Miljoenennota
vender uitgewerkt in de toelichting
1
’
2
3
U heeft hierover recent een separate nota ontvangen Hoewel de andere twee
opties deels tegemoetkomen aan de wens tot meer spreiding zoudenlvij u
het geheel overziend adviseren om hiervoor niet te kiezen
Pagtna 1 van 10
39
1224760
00009
Toelichting drie opties voor meer spreiding
1
u
•
De Eerste en Tweede Kamer in het voorjaar een uitgebreide brief sturen waarin
aangeeft wat er ingediend wordt aan fiscale wetgeving op Prinsjesdag
In deze variant wordt niet eerder een separaat wetsvoorstel ingediend maar
ontvangen de belde Kamers na de Voorjaarsbesluitvorming een brief met
daarin een uitgebreide omschrijving van de wetgeving die op Prinsjesdag
verwacht kan worden
Dit maakt bet mogeiijk om hierover nog voor het
schriftelijke ronde te houden of in debat te gaan
Deze variant heeft wat ons betreft de voorkeur omdat het wetgevingsproces
zomerreces een
•
op een zorqvuldiqe manier doorlopen kan worden terwiji de Tweede Kamer
tegelijk meer gelegenheid krijgt om kennis te nemen van de voorgenomen
maatregelen en daarop al invioed kan uitoefenen
Voordelen
o
Siuit aan bij de opties die worden geschetst in de brief
Miljoenennota in
het voorjaar
Beide Kamers worden uitgebreid gemformeerd over de voorgenomen
o
o
maatregelen De beleidsbrief verbetert de informatiepositie van het
parlement aanzienlijk
Op basis van de brief kan een schriftelijk overleg of een debat gevoerd
worden Dit biedt beide Kamers de gelegenheid om maanden eerder dan
gebruikelijk invioed uit te oefenen op de inhoud van het pakket
Belastingplan Dit betekent een forse vergroting van de mogelijkheden
voor hun
controlerende taak
Er is meer tijd om een zorgvuldig wetgevingsproces te doorlopen
o
Nadelen
Dit komt in feite meer neer op het spreiden van informatie dan van
o
wetgeving De wetsbehandeling van het pakket Belastingplan 2023 start
bij deze variant zoals gebruikeiijk op Prinsjesdag
2 Een nota van wijziging indienen op de Fiscale verzamelwet 2023
•
De Fiscale verzamelwet 2023 wordt naar verwachting in april of begin mel
ingediend bij de Tweede Kamer De bij optie 3 geidentificeerde maatregelen
zouden via een nota van wijziging op dit wetsvoorstel ingediend kunnen
worden
Voordelen
De Tweede Kamer beschikt eerder over een aantal maatregelen dan als zij
o
op Prinsjesdag
ingediend zouden zijn
De Fiscale verzamelwet 2023 doorloopt een regulier wetstraject en geen
o
spoedwetstraject zoals het pakket Belastingplan
Nadelen
o
De maatregelen passen niet bij het karakter van de Fiscale verzamelwet
waarin vooral onderhoud wordt gepleegd aan het fiscale stelsel Dit
wetsvoorstel bevat doorgaans dus meer technische maatregelen
o
Aangezien het een ingrijpende nota van wijziging zou betreffen die niet al
in het wetsvoorstel opgenomen maatregelen wijzigt maar geheel nieuwe
maatregelen introduceert gelden hiervoor grotendeels dezelfde stappen
als voor een separaat wetsvoorstel Alle nota s van wijziging krijgen
bijvoorbeeld een uitvoeringstoets worden door 3enV getoetst op
wetgevingskwaliteit gaan langs de MR en ontvangen een advies van de
Pagina 2 van 10
40
1224760
00009
RvS
Daardoor schatten wij in dat de nota van wijziging in juni of jull voor
het zomerreces Ingediend kan worden
o
Dit betekent dat mogelijk nog een
schriftelijke ronde voor het zomerreces kan plaatsvinden Dit lijkt een
enigszins beperkte winst te zijn
Daarbij is relevant dat de parlementaire behandeling van de Fiscaie
verzamelwet 2023 moet wachten tot de nota van wijziging is ingediend
Hierdoor verschuift een deel van de parlementaire behandeling van voor
het zomerreces naar na het zomerreces
Gezien de samenhang met het
pakket Belastingplan 2023 en de maatregelen die daarin worden
opgenomen bestaat de kans dat de Fiscaie verzamelwet 2023 in
hetzelfde tijdpad wordt gevoegd Beide aspecten komen de spreiding van
wetgeving juist niet ten goede
o
Hoewel voor beide Kamers meer gelegenheid ontstaat voor hun
controlerende taak ontstaat voor de adviesorganen zoals JenV en de RvS
o
juist extra druk om voor extra wetgeving spoedadvies te geven Deze
optie komt daarmee niet tegemoet aan hun wens voor een meer
zorgvuldige totstandkoming van wetgeving Bij het kiezen voor deze optie
zou het daarom van groot belang zijn om de werkwljze met uw college s
bij JenV en de RvS af te stemmen
Maatregelen die logischerwijs samenhangen zoals de afbouw van de
zelfstandigenaftrek en de lastenverlichting voor middeninkomens komen
hierdoor in twee separate wetsvoorstellen Dit maakt het lastig een
integraal beeld in het eerste wetsvoorstel te geven van de gevolgen voor
de koopkracht Bovendien kan het ingewlkkeld zijn als zoete en zure
maatregelen in verschiiiende wetsvoorstellen zitten
3 Een separaat spoedwetsvoorstel indienen met de wetgevingstechnisch meest
eenvoudige maatregelen
In tabel IV met de uitgesplitste maatregelen kunt u zien welke maatregelen
relatief het meest eenvoudig zijn deze zijn aangegeven met een
Deze
tabel staat onderaan de toelichting Voor de 8 gemarkeerde maatregelen zou
^
geprobeerd kunnen worden met spoed een separaat wetgevingstraject op te
starten Dit wetsvoorstel wordt dan zo snel mogelijk ingediend bij de Tweede
•
Kamer
•
Het betreft de volgende 8 maatregelen
1
Zelfstandigenaftrek verlagen
2
Afschaffen schenkingsvrijstelling eigen woning
3
4
Algemeen tarief overdrachtsbelasting naar 9
Verhoging tabaksaccijns naar € 10 per pakje in 2 stappen
5
Afschaffen middelingsregeling
6
Aanscherpen verbruiksbelasting niet alcoholische dranken stap 1
verhoging tarief per 2023
stap 2 uitzondering mineraalwater per
2024
7
Aanscherpen C02 heffing Industrie en
Verhogen vliegbelasting
Hierbij geldt dat de eerste 6 maatregelen naar verwachting het meest zeker
tijdig uitgewerkt kunnen worden omdat Financien beleidsverantwoordelijk is
of het verantwoordelijke departement de maatregel ondersteunt Wij
begrijpen dat het aanscherpen van de COz heffing Industrie en het verhogen
van de vliegbelasting nog wel tot nodige discussie en daardoor tot tijdsverlies
kunnen leiden Daarom is het belangrijk dat u
om het proces te versnellen
8
•
Pagina 3 van 10
41
1224760
00009
in deze variant snel contact opneemt met de bewindspersonen van EZK en
I
W om dit te voorkomen
Voordelen
De Tweede Kamer beschikt eerder over een aantal maatregelen dan als zij
o
op Prinsjesdag
ingediend zouden zijn
IMadelen
o
o
o
o
Wij schatten in dat de tijdswinst beperkt zal zijn Het uitwerken van de
wetgeving en al e stappen die daarbij horen zoals het maken van de
uitvoeringstoets het certificeren van de ramingen^ de behandeling in de
CFEZIL en MR en het verkrijgen van advies van de Raad van State kost
enige maanden Wij verwachten het wetsvoorstel net voor het zomerreces
in juni of juli in te kunnen dienen
Hierdoor is de kans groot dat het wetsvoorstel uiteindelijk tegelijkertijd
met het Belastingplan 2023 behandeld wordt in de Tweede Kamer ook
vanwege de samenhang Mogelijk zou alleen de schriftelijke ronde voor de
nota naar aanleiding van het verslag af^rond kunnen worden
Hoewel voor beide Kamers meer gelegenheid ontstaat voor hun
controlerende taak ontstaat voor de adviesorganen zoals JenV en de RvS
juist extra druk om voor extra wetgeving spoedadvies te geven Deze
optle komt daarmee niet tegemoet aan hun wens voor een meer
zorgvuidige totstandkoming van wetgeving Bij het kiezen voor deze optie
zou het daarom
groot belang zijn om met uw collega s bij JenV en de
de werkwijze af te stemmen
R^
Dit wetsvoorstel bevat alleen zure maatregelen uit het coalitieakkoord
terwiji normaat gesproken in het Belastingplan vanwege hun budgettaire
consequentles zowel zure als ^ete maatregelen zitten Wij schatten in
dat het parlementaire traject hierdoor lastig zal verlopen en mogelijk zelfs
een meerderheid tegen het wetsvoorstel stemt Dit nadeel is weg te
nemen door alle overige maatregelen op Prinsjesdag via een nota van
wljziging op dit wetsvoorstel In te dienen Hoewel dit een parlementair
novum en daardoor wel interessant zou zijn verwachten wij dat met
name JenV en
de RvS forse kritiek zullen uiten op deze manier van
totstandkoming van wetgeving
o
Voor zowei twee losse wetsvoorstellen als een
van
wetsvoorstel met een nota
wljziging op Prinsjesdag geldt daarnaast dat maatregelen die
iogischerwijs samenhangen zoais de afbouw van de zelfstandigenaftrek
en
de lastenveriichting voor middeninkomens
wets voorsteiien zitten
hierdoor in twee separate
Het is bijvoorbeeld lastig om een integraal beeld
te geven in het eerste wetevoorstel van de gevolgen voor de koopkracht
Het is mogelijk dat de Kamer
een
wetende dat er nog een wetsvoorstel of
hele grote nota van wljziging voIgt
beide voorstellen tegelijk zal
willen behandelen en dit slechts als symbolische spreiding opvat
Tabel IV
Maatregelen en wetsvoorstellen In het pakket Belastingplan 2023
eenvoudige maatregel
1
Zelfstandigenaftrek verlagen
Belastingplan 2023
2
Afschaffen schenkingsvrijstelling eigen
Belastingplan 2023
woning
^
Budgettaire opbrengst
ingeboekt in 2023
Budgettaire opbrengst
ingeboekt in 2024 en
Pagina 4 van 10
42
1224760
00009
3
j Algemeen tarief overdrachtsbelasting
voorberejdingstijd
uitvoering
Budgettaire opbrengst
ingeboekt in 2023
Budgettaire opbrengst
ingeboekt in 2023
Budgettaire opbrengst
ingeboekt in 2023
Budgettaire opbrengst
ingeboekt in 2023
j Belastingplan 2023
i naar 9
r
4
5
6
Verhoging tabaksaccijns naar€ 10
per pakje in 2 stappen
Afschaffen middelingsregeling
Belastingplan 2023
Aanscherpen verbruiksbelasting niet
alcoholische dranken stap 1
verhoging tarief per 2023
stap 2
Belastingplan 2023
wetgevingsstappen
uitzondering mineraalwater per 2024
vanwege samenhang
Belastingplan 2023
beide
consistentie
jnaatregel
7
Aanscherpen C02 heffing Industrie
Belastingplan 2023
Politick complex
Maatregei kan
onderdeel
Belastingplan 2023 zijn
als tabel op pagina 46
CA inderdaad
impliceert dat hij per
2023 in moet gaan
8
Verhogen vliegbelasting
Belastingplan 2023
9
Belasten verhuurd vastgoed box 3
Belastingplan 2023
10
leegwaarderatio
Verhogen heffingvrij vermogen box 3
Belastingplan 2023
Budgettaire opbrengst
ingeboekt in 2023
Budgettaire opbrengst
ingeboekt In 2023
Budgettaire derving
i ingeboekt in 2023
in
CA gekoppeld met
j leegwaarderatio
Reeks begint in 2023
I
11
Pakket iastenverlichting
middeninkomens
Belastingplan 2023
het is niet uit te
sluiten dat dit uit meerdere
12
maatregelen bestaat
Minimum C02 prijs Industrie
Belastingplan 2023
I CA impliceert
inwerkingtreding per
_2023
13
Aanpassen tariefstructuur
energiebelasting voor glas elektra
Belastingplan 2023
onderdeel 1
Budgettaire opbrengst
ingeboekt in 2023
j Onderdelen 1 t m 5
i
hangen samen en
zouden tegelijk
genomen moeten
worden
14
Verlagen tarief ODE 2® en 3 schijf
Belastingplan 2023
onderdeel 2
Budgettaire opbrengst
ingeboekt in 2023
Onderdelen 1 t m 5
hangen samen en
zouden tegelijk
genomen moeten
worden
Pagina 5 van 10
43
1224760
00009
£6
15
i Gebruik envelop
Hermans
onderdeel
Belastingplan 2023
i
3
Budgettaire opbrengst
ingeboekt in 2023
i Onderdelen 1 t
m
5
I hangen samen en
I zouden tegelijk
genomen moeten
worden^
16
Schuif energiebelasting 1® schijf
Belastingplan 2023
Budgettaire opbrengst
onderdeel 4
1
ingeboekt In 2023
Onderdelen 1 t m 5
1
hangen samen en
zouden tegelijk
genomen moeten
I worden^
17
Compensatie energierekening groen
gas
Belastingplan 2023
Budgettaire opbrengst
ingeboekt in 2023
onderdeel 5
Onderdelen 1 t m 5
hangen samen en
zouden tegelijk
genomen moeten
worden
18
Loslaten koppeling 5DE ODE i r t
Belastingplan 2023
Samenhang met
Energiebelasting als nodig
19
Afbouwen vrijstelling bpm bestelauto s
Ii bovenstaande 5
energiegerelateerde
maatregelen
Budgettaire opbrengst
ingeboekt in 2024
Belastingplan 2023
ondernemers
maar
moet voor
uitvoering vaststaan in
2023
20
21
Maatregelen verbetering huidige stelsel
toeslagen waarschijnlijk meerdere
maatregelen
Groen beleggen
te klein voor
OEM 2023
zelfstandig wetstraject
Belangrijk
Belastingplan 2023
aangenomen motie
OEM 2023
U heeft akkoord
gegeven
i
Pijler 2
Belastingplan 2023
Budgettaire opbrengst
ingeboekt in 2023
Europeesrechtelijk
verpj i^t
2
Afschaffen verhuurderhefflng
Vermoedelijk zal BZK
vragen om
mee
te
mogen lopen in het
traject van het
Belastingplan 2023
U
Budgettaire derving
ingeboekt in 2023
Voor BZK geeft
meelopen met het
Belastingplan
kunt aangeven dat u
zekerheid
mening bent dat
een zelfstandig
wetstraject meer recht
echter niet onmogelijk
van
Het is
dat ze zelf een traject
starten
doet aan de
Pagina 6 van 10
44
1224760
00009
im^Re den
Maatreqel
afschaffing
en
de wens
[ tot sp re]d i ng
Huidige spreiding van wetgeving
Omvang pakket Belastingplan 2023 vergeleken met eerdere jaren
In de startnota voor het Belastingplan 2023 is voorgesteld om In het belang
van spreiding van wetgeving alleen de noodzakelijke maatregelen mee te
•
nemen
in het Belastingplan
het voorstel is bijgevoegd als bijiage
Dat houdt
in dat er geen maatregelen meegenomen worHerTwaarvan het niet
noodzakelijk is dat ze per 2023 in werking treden
•
•
•
maar waarvoor het
mogelijk wel logisch zou zijn deze nu mee te nemen zoals de uitfasering van
de lACK Met dit voorstel bestaat het pakket Belastingplan M23 uit twee
weBsworstellen het Belastingplan 2023 en het wetsvoorstel implementatie
van pijier 2
Het wetsvoorstel Belastingplan 2023 omvat 20 maatregelen
Daarnaast heeft u onlangs akkoord gegeven om een maatregel rondom groen
beleggen mee te laten [open in het wetsvoorstel Overige Fiscale Maatregelen
OFM 2023 bijgevoegd als bljlage
Dit wetsvoorstel maakt ook deel uit van
het pakket Belastingplan 2023 en bevat vooralsnog 1 maatregel De kans
bestaat dat daar nog maatregelen bij komen ter verbetering van het huidige
stelsei van toeslagen Staatssecretaris TD is hiervoor beleidsverantwoordelijk
maar de laatstejaren zijn fiscale en toeslagenmaatregelen vaak
gecombineerd in een wetsvoorstel met twee ondertekenaars Dat zou
betekenen dat er drie wetsvoorstellen in het pakket Belastingplan 2023 zitten
In tabel I treft u een grove vergelijking aan met de hoeveelheid
maatregelen van voorgaande jaren
Onze conclusie is dat heTpakket Belastingplan 2023
mits het bij deze
maatregelen blijft relatief overzichteiijk is Het aantal maatregelen is kleiner
dan in eerdere jaren Zeker in vergelijking met het pakket Belastingplan uit
2017 het eerste jaar van het vorige
k^inet valt op dat de omvang beperkt
De huidige maatregelen zijn in verhouding wel meer beleidsmatig dan
technisch
Ook leert de ervaring dat er gedurende het voorjaar vanwege
diverse oorzaken nog maatregelen In het pakket meegenomen worden
•
Wij schatten overigens in dat de Kamers de omvang vanTieFpakket mede
vanwege de beleidsmatige impact in eerste instantie als
verge^ijkbaar met
eerdere jaren zai zien
”
Tabel I
Aantal maatregelen en wetsvoorstellen in pakketten Belastingplan
iKalenderjaar
2022
Aantal wetsvoorstellen in pakket
3
Maatregelen in
20
Belastingplan
Maatregelen in OFM
Kalenderjaar
Aantal wetsvoorstellen in pakket
Maatregelen in Belastingplan
Maatregelen in OFM
Kalenderjaar
Aanta wetsvoorstellen In pakket
Maatregelen in Belastingplan
Maatregelen in OFM
Kalenderjaar
1
voorstel
mogelijk 2
tot nu toe
2021
6
later is door TK een 7^ toegevoegd
17
10
2020
8
later is door TK een 9^ toegevoegd
18
8
2019
Pagtna 7 van 10
45
1224760
00009
ftantal wetsvoorstellen in pakket
6
Maatregelen in Belastingplan
14
Maatregelen in OFM
24
Kalenderjaar
2018
ftantal wetsvoorstellen In pakket
7
Maatregelen in Belastingplan
Maatregelen in OFM
19
10
Kalenderjaar
2017
ftantal wetsvoorstellen in pakket
4
Maatregelen in Belastingplan
15
35
Maatregelen in OFM
Maatregelen onder de noemer inkomensbeleid tellen vaak als 1 maatregel
Overzicht overige fiscale wetsvoorstellen in 2022
In label II staan de lopende wetstrajecten en in tabel III vindt u de
•
wetsvoorstellen die naar verwachting in 2022 ingediend worden
Er lopen
dit jaar 10 wetstrajecten naast het pakket Belastingplan 2023
Het grootsEe deel van de parlementaire behandeling varTde 4 lopende
•
wetstrajecten is naar verwachting voor de zomer afgerond
Daarnaast
verwacFiten wij dat de Fiscale verzamelwet 2023 en de implementatie van
DAC7 voor de zomer ingediend en voor een deel parlementair behandeld
kunnen worden
Dit zou betekenen dat een belangrijk deel van de parlementaire
•
behandeling van de andere wetstrajecten dan het pakket Belastingplan
2023 voor de zomer plaatsvindt Dit is positief voor de
spreading van
wetgeving
Daarnaast zou dit betekenen dat het overgrote deel van de fiscale
•
wetsvoorstellen in 2022 via een regulier wetgevingstraject in plaats van
een
spoedproceduFs^ordt behandeld
wens van
Ook dit komt tegemoet aan de
beide Kamers voor meer gelegenheid voor hun controlerende
taak
Tabel II
1
2
lopende wetstrajecten
Aanhangig wetsvoorstel
Fase
Excessief lenen bij eigen yennootschap
TK
laatste stap nota n a v
TK
laatste stap wetgevingsoverleg
Afbouwen salderingsregeling voor
kleinverbruikers
TK
laatste stap Nota n a v
Delegatiebepalingen tegemoetkoming
TK
aangehouden bij stemmingen
EK
laatste stap Memorie van Antwoord
rAanpassing fiscale regeling
nader verslagj
aandeienoptierechten
3
4
sc^rjjnende gevallen
5
verslag
waaronder FSV
rC02 minimumprijs elektriciteit
Tabel III
1
toekomstlge wetstrajecten in 2022
Nog in te dienen wetsvoorstellen
Verwachte indiening
Fiscale verzamelwet 2023
Qi 2 2022
2
_N
3
Spoedwetgeving n a v arrest m b t box 3
Implementatie PSP richtlijn btwj
Implementatie SME richtlijn
Implementatie internationale Europese
afspraken Pijier 1
4
5
6
e d e r I a n dse i m
pi
ern en tat i e
0^3 2022
DAC7
mogelijk onderdeel pakket Beiastingplanj
Q3 4 2022
Q3
03 4 2022
Q3 4 2022
Pagina 8 van 10
46
1224760
00009
7
Wet waarborgen gegevensverwerking
Ql 2 2023
8
Belastingdienst Toeslagen en Douane
Aanpassen systematiek
informatiebeschikking
Ql 2 2023
9
Fiscale verzamelwet 2024
Ql 2 2023
10
Kwalificatie
buitenlandse
rechtsvormen^
Q3 2023
Valt buiten reikwijdte
Pagina 9 van 10
47
1224760
00009
Ministerie van Financien
Directie Algemene
TER BE5LISSINQ
Fiscale Politlek
Aan
de staatssecretarls van Financien
Fiscaliteit en Belastingdienst
persoonsgegevens
nota
Eerste beslisnota pakket Belastingplan 2023
Datum
11 februari 2022
Notanummer
2022 0000042100
Bijiagen
geen
Aanleiding
Tijdens de eerste helft van het jaar wordt voortdurend gewerkt aan de wetgeving
in het pakket Belastingplan 2023 Beleidsmatig belangrijkere keuzes die hierblj
opkomen leggen wij via beslisnota s aan u voor
Beslispunten
Beslispunt 1 integratie ODE in EB
Bent u akkoord met een integratie van de tarieven Opsiag Duurzame Energie
Klimaattransitie ODE in de tarieven van de energiebelasting EB
en
Dit beslispunt zal met hetzelfde advies ook aan de minister voor Klimaat en
Energie worden voorgeiegd Indien u beiden akkoord bent zal dit worden
verwerkt in het wetsvoorstel van de ODE EB tariefsaanpassingen die in het
coalitieakkoord zijn afgesproken en per 2023 in moeten gaan De tnhoudelijke
keuzes rondom de tariefsaanpassingen zullen we op een later moment aan u
\ Qorleggen
Huidige siWatie en afspraak coalitieakkoord
•
Over de levering en het verbruik van elektriciteit en aardgas moet naast de
energiebelasting
EB
een
opsiag duurzame energie
ODE
worden betaald
De EB is opgenomen in de Wet belastingen op milieugrondslag
in de Wet ODE
•
FIN
de ODE
EZK
De ODE wordt samen met de EB geheven en ingevorderd door de
Belastingdienst
en
kent dezelfde tariefstructuur en grondslag als de
energiebelasting
•
De ODE dient echter ter financiering van de subsidieregeling Stimulering
Duurzame Energieproductie
ais niet
ontvangsten
begroting van EZK
nu
•
SDE
Om die reden worden de ODE
belastingontvangsten geraamd en verantwoord op de
De koppeling met de SDE betekent dat voor het vaststellen van de ODE
tarieven wordt gewerkt met een budgettaire taakstelling
•
die grotendeels is
in
gebaseerd op de verwachte kasuitgaven van de subsidieregeling SDE
een bepaald jaar
In het coalitieakkoord is afgesproken dat de SDE en ODE per 2022 worden
ontkoppeld Een aanpassing van de SDE kasuitgaven heeft hierdoor voortaan
geen gevolgen meer voor de hoogte van de ODE tarieven
Pagina 1 van 5
48
1224759
00010
•
De ODE tarieven zijn relevant voor het lastenkader en via het pakket
Belastingplan 2021 tot en met 2022 wettelijk vastgelegd
Voorgestelde integratie ODE tarieven in EB tarieven
In het coalitieakkoord is de keuze open gelaten of de ontkoppelde ODE ais
aparte belasting kan biijven bestaan
•
•
We adviseren om de ODE tarieven te integreren in de tarieven van de
energiebelasting en de ODE als aparte betasting te laten verdwijnen
Dit
betekent dat de Wet ODE wordt afgeschaft
•
Door de ontkoppeling tussen de SDE en ODE is het beleidsdoel van de ODE
namelijk verdwenen financiering van de SDE
terwiji de grondslag en
tariefstructuur is exact gelijk aan de energiebeiasting
•
•
Integratie in de energiebelasting betekent bovendien een vereenvoudiging
voor de uitvoering belastingplichtigen en burgers en bedrijven omdat
voortaan nog maar met 1 tarieftabei hoeft te worden gewerkt
De huidige status van ODE als doelheffing op de begroting EZK die tevens
onder het Inkomstenkader valt levert tot slot voortdurend spanning op in
relatie tot de begrotingsregels Het integreren in de EB verschaft voor de
toekomst de benodigde duidelijkheid
Wetsvoorstet tariefsaanpassingen energiebelasting
•
In het coalitieakkoord zijn een aantal tariefsaanpassingen in de
energiebelasting en ODE afgesproken die per 2023 in moeten gaan
Hiervoor
werken we momenteel aan een voorstel
•
De inhoudeiijke keuzes zullen we binnenkort aan
u
voorieggen
Indien u
akkoord bent met integratie van de ODE in de EB dan zullen de
•
coalitieakkoordmaatregelen die van toepassing zijn op de ODE tarieven
worden verwerkt in de EB tarieven Dit is een technische aanpassing en heeft
geen beieidsmatige gevolgen want de tariefstructuur en grondslag van de
ODE en EB zijn nu al gelijk
We leggen het beslispunt over de integratie van de ODE in de EB tarieven nu
al aan u voor zodat we dit vroegtijdig mee kunnen nemen bij het opstellen
van
de wettekst en berekeningen van de tarieven
Uitvoeringsgevolgen
•
•
Hieronder is een eerste inschatting gegeven van de uitvoeringsgevolgen voor
de Belastingdienst Indien u akkoord bent met integratie van de ODE tarieven
in de EB tarieven dan zai dit samen met de Belastingdienst verder worden
uitgewerkt
Voor de Belastingdienst is het van belang dat conform het huidige voorstel
de Integratie wordt vormgegeven als een aanpassing van de bestaande EB
tarieven omdat de integratie zowel de aangiftekant als de
teruggaafregelingen raakt Bij de uitvoeringstoets wordt in kaart gebracht
welk deel van de aanpassing per 1 1 2023 mogelijk is en welk deel naar
verwachting meertijd zal kosten Ter indicatie
o
o
het aanpassen van de EB tarieven en het op nul zetten van de ODE
tarieven valt naar verwachting te zien als parameterwijziging
het vervallen van de ODE vergt tevens een structuurwijziging
vanwege
de aanpassing van in ieder geval
■
■
■
het aangifteformulier en de teruggaafformulieren
systemen voor de milieubelastingen en teruggaafregelingen
de inrichting van de bestuurlijke informatievoorziening
Pagina 2 van 5
49
1224759
00010
■
het aanleverproces naar SSO FenMI die de verantwoording en
afdracht naar EZK regelt
•
•
Integratie van de ODE tarieven in de EB tarieven zal pas op termijn een
vereenvoudiging voor de Belastingdienst en de beiastingplichtigen betekenen
Op het aangifteformulier EB ODE staan drie kaienderjaren het lopende jaar
en de twee jaren ervoor
Daardoor zai er nog enige tijd sprake van zijn dat
bij kaienderjaren voor 2023 de EB en ODE afzonderiijk moeten worden
vermeid op het aangifteformuiier Bij teruggaafformulieren speelt lets
vergelijkbaars
Formeie uitspraken over de uitvoerbaarheid voor de Belastingdienst verlopen
via de uitvoeringstoets
Beslispunt 2 hoogte C02 minimumprijs in nnaatregel COz minimumprijs
Industrie
Bent u akkoord met het gelijksteilen van de hoogte van het tarief van de
C02
minimumprijs Industrie uit het coalitieakkoord met het tarief van de C02
minimumprijs voor elektridteitsopwekking dat momenteei aanhangig is bij de
Eerste Kamer
•
Door het relatief lage minimumprijspad van het wetsvoorstel C02
minimumprijs voor elektridteitsopwekking over te nemen blijft introductie
per 1 januari 2023 haalbaar Discussies en onderzoeken naar een
ambitieuzer prijspad voor de Industrie zouden dat zeer lastig haalbaar
maken Het prijspad kan later goed onderbouwd en met een goed politiek
proces eventueel ambitieuzer worden gemaakt Dat kan n a v de KEV in
het najaar en of de al voorgenomen herijking van de C02 minlmumprijs
voor elektriciteitsopwekking na 3 jaar Ambtelijk EZK aan de klimtaatkant
steunt deze aanpak We zijn nog in overleg met economische kant van
ambtelijk EZK die een en ander nog beter wilden bezien gegeven het
lage prijspad zal dat het probleem niet zijn ambtelijk EZK gaf aan vooral
kritisch te kijken naar de aanscherping van de bestaande C02 heffing
Industrie conform het CA Dat is ons Inziens echter een ander punt en is
voor
•
later
In het coalitieakkoord is afgesproken om per 1 januari 2023 een COz
minimumprijs Industrie te introduceren Hierbij zijn geen precieze
afspraken gemaakt over de hoogte van deze COz minimumprijs
coalitieakkoord staat alteen vermeid dat het een
verwachte ETS
prijs
is en
In het
bodem voor de
niet gaat werken als vlakke heffing
Vrlj
vertaald betekent dit dat de minimumprijs ruim onder de huidige COz
prijs in het Europese Emissiehandelssysteem EU ETS moet liggen
bij voorkeur in samenspraak
met ons omringende landen tot stand komt
Een wetsvoorstel voor de introductie van een minimum COz prijs voor
elektriciteitsopwekking ligt momenteei in de Eerste Kamer Het prijspad
van deze heffing loopt op van € 16 40 in 2023 naar € 31 90 in 2030
Tevens is bepaald dat deze minimumprijs
•
Tussen het indienen van het wetsvoorstel en de huidige behandeling is de
ETS
prijs sterk toegenomen De ETS prijs ligt inmiddels ruim boven de €
90
Dit lage prijspad roept vragen op over de doelmatigheid van de C02
minimumprljs De Tweede Kamer heeft de Motie Grinwis c s aangenomen
waarin wordt opgeroepen het minimumprijspad over drie jaar te herijken
•
Het is de
politieke vraag wat de hoogte van de minimumprijs moet zijn
Belangrijkste ankerpunt is op dit moment het minimumprijspad
Pagina 3 van 5
50
1224759
00010
•
•
elektriciteitsopwekking die zoals gezegd relatief laag is en vragen oproept
over de doelmatigheid van de minimumprijs Tegelijkertijd voldoet dit
prijspad wel aan de In het coalitfeakkoord gestelde eisen
Een hoger minimumprijspad is ook mogelijk maar vergt onderbouwing
bijvoorbeeld een expert meeting of studie waarvoor niet veel tijd
resteert Mogelijk leidt deze laatste route ook weer tot nieuwe politieke
afwegingen
In het wetsvoorstel C02 minimumprijs elektriciteitsopwekking is al in een
herijking voorzien na 3 jaar Daar zou voor de C02 minimumprijs
Industrie bij kunnen worden aangesloten Bovendien is goed denkbaar dat
het KEV in dit najaar al aanleiding geeft meerdere klimaatmaatregelen te
heroverwegen waaronder genoemde minimumprijspaden Het KEV zal een
geiipdatet inschatting geven van de C02 reductie in 2030 De update is
o b v de klimaatmaatregelen waartoe in dit voorjaar wordt besloten Ook
zullen nieuwe ETS prijzen en realisaties van C02 uitstoot worden
meegenomen
Informatiepunt 1 Verhoging algemene tahef overdrachtsbelasting van 8
naar
9
In het BP 2023 wordt de CA
maatregel opgenomen om het algemene
ovb vanaf 1 januari 2023 te
tarief voor de overdrachtsbelasting
naar 9
verhogen van 8
De maatregel beoogt dat er meer ruimte ontstaat voor niet beleggers op
de woningmarkt Daarnaast dient de verhoging een budgettair doel
jaarlijks 392 min euro ter dekking van de overige maatregelen in het
Coalitieakkoord
De verhoging van het algemene tarief van 8
naar 9
versterkt
voor
zover dit
beleggers raakt naar verwachting het beoogde effect van de
gekozen maatregelen in de Wet differentiate overdrachtsbelasting die op
1 januari 2021 in werking is getreden namelijk het versterken van de
positie op de woningmarkt van starters en doorstromers t o v beleggers
Er kan een parlementaire discussie ontstaan over de doeltreffendheid en
doelmatigheid omdat het effect van de ingevoerde differentiate ook wel
wordt bestreden
Het is te vroeg daar nu uitspraak over te kunnen doen
genoemde Wet is gepland voor 2024
van
waarvan
De evaluate van
de resultaten in de loop
2025 bekend zullen worden
De eerste berichtgeving van het Kadaster geeft wel aan dat de posite van
koopstarters op de woningmarkt sinds de inwerkingtreding van de Wet
differentiatie overdrachtsbelasting lijkt te zijn verbeterd ten opzlchte van
beleggers In de eerste helft van 2021 werd een beduidend kleiner
gedeelte van de verkochte woningen in Nederland gekocht door een
belegger in vergelijking met de eerste helft van 2020 Ook het aandeel
koopstarters jonger dan 35 nam voor het eerst in jaren weer iets toe in
2020 2021
Antcipatie effecten eind 2020 en begin 2021 beinvioeden
echter de cijfers
Overigens raakt de maatregel ook het verkrijgen van niet woningen o a
bedrijfsgebouwen De totale grondslag voor de ovb waarop het algemene
tarief wordt toegepast bestaat voor zo n 70
uit niet woningen In
zoverre betreft het een budgettaire maatregel
Paging 4 van 5
51
1224759
00010
Informatiepunt 2 maatregelen uit het coalitieakkoord die een relatief
eenvoudige wetswijziging vergen
In het coalitieakkoord zijn verschillende maatregelen opgenomen die per 2023
budgettair effect hebben Een aantal van deze maatregelen is relatief
duidelijk omschreven in het akkoord We stellen voor deze maatregelen als voIgt
een
in wetgeving op te nemen
Verhoging van de tabaksaccijns in 2 stappen naar € 10 per pakje
o
Het accijnstarief op sigaretten wordt in 2 gelijke stappen
verhoogd
o
Ook het tarief op rooktabak en op sigaren wordt verhoogd
Verhoging van de vliegbelasting
o
Het vlakke tarief per passagier wordt verhoogd om tot het
taakstellend budget € 400 min extra opbrengst te komen
Het
tarief dat hierbij hoort moet nog worden geraamd en de mogelijke
effecten ervan nog onderzocht Een wijziging van het bestaande
viakke tarief betreft voor de Belastingdienst een zogenaamde
parameterwijziging
Verhoging van de verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken ook wel
frisdrankbelasting genoemd
o
Het tarief op frisdrank wordt in 2023 en 2024 verhoogd en in
2024 wordt mineraalwater vrijgesteld
o
Het laagste minimum accijnstarief op bier wordt in gelijke mate
verhoogd om te voorkomen dat over alcohol minder belasting
wordt betaald dan over frisdrank
Het verder terugbrengen van de zelfstandigenaftrek vanaf 2023 met
stappen van € 650 inclusief basispad laatste twee jaar in stappen van €
605
tot€ 1 200 in 2030
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
Niet van toepassing
Paging 5 van 5
52
1224759
00010
SlS’
Ministerie van Financien
TER BESLISSING
Aan
de staatssecretaris van Financien
Fiscaliteit en Belastingdienst
Directle Algemene
Fiscaie Politick
TER INFORMATIE
Aan
de minister van Financien
de staatssecretaris van Financien
nota
Toeslagen en Douane
persoonsgegevens
Fiscaie maatregelen Voorjaarsbesluitvorming
Datum
23 februari 2022
Notanummer
2022 000005A362
Bijiagen
Aanleiding
Dit jaar wordt voor het eerst tijdens de Voorjaarsbesluitvorming ook op
hoofdiijnen over de lastenkant besioten In augustus vindt er dan op basis van de
laatste economische cijfers een actuaiisatie van de besluiten uit het voorjaar
plaats Deze werkwijze is opgenomen in het coalitieakkoord
6
Kern
•
•
•
•
De nieuwe werkwijze betekent dat de fiscaie maatregelen
als los
wetsvoorstel of onderdeel van een verzamelwetsvoorstel
met budgettaire
consequenties die voor de volgende Voorjaarsbesluitvorming worden
ingediend in deze Voorjaarsbesluitvorming worden meegenomen We leggen
deze maatregelen in deze nota aan u voor Omdat er voor de
klimaatmaatregelen een aanvullend traject is met de betrokken
beleidsdepartementen wordt u hierover ge’informeerd door middel van een
separate nota die als bijlage is toegevoegd aan deze nota
Wij willen u vragen om zo mogelijk vrijdag 11 maart op deze nota m b t de
Voorjaarsbesluitvorming te reageren Er is op deze vrijdag 11 maart een
15 30 uur Daarnaast willen we u vragen om
bespreking gepland van 15 00
bij voorkeur dinsdag 15 maart op de bijgevoegde klimaatnota te reageren
We hebben de maatregelen onderverdeeld naar wetstraiect Bij onderdeel 4
wordt het uiteindelijke budgettaire besluit met het dekkingsvoorstel voor de
budgettaire gevolgen van de maatregelen in deze nota aan u voorgelegd
De Belastingdienst heeft aan de hand van een zogenoemde lichte toets een
eerste inschatting gemaakt van de uitvoerbaarheid van deze maatregelen De
eerste inschatting is dat deze maatregelerTop zichzelf bezien uitvoerbaar zijn
voor de Belastingdienst Het is op deze termijn echter niet moaeliik om de
stapelinq van deze maatregelen integraal te wegen U wordt op egiilater
^jTTomer^einformeerd over de integrale uitvoerbaarheid
uiFBFonderstiinde wetstrajecten
van
hut
V
Ico^
^
de maatregelen
Alle maatreg^n in deze nota worden
namelijk nog getoetst op uitvoerbaarheid door middel van een
uitvoeringstoets
•
Daarnaast treft u hieronder een korte weergave van het proces van de
Voorjaarsbesluitvorming
•
Op pagina 3 is een inhoudsopgave opgenomen
Pagina 1 van 17
53
1224761
00011
Proces voorjaarsbesluitvorming
Activiteit
Moment
Nota Voorjaarsbesluitvorming fiscale
Donderdag 10 maart
maatregelen in tas
Bespreking met bewindspersonen
Koopkrachtbeeid in Vierhoek
Kiimaat in ambtelijk klimaatoverleq
Kiimaat in poiitiek klimaatoverieg
Voliediqe fiscale nota in Vierhoek
Streven naar afronding fiscale nota in
Vrijdaq 11 maart
Dinsdaq 15 maart
Woensdag 16 maart
Vrijdaq 18 maart
Dinsdaq 22 maart
Dinsdag 29 maart
Vierhoek
Eventuele uitloop besluitvorming
April
Belastingplan 2023
De maatregelen voorde Voorjaarsbesluitvorming betreffen hoofdzakelijk
maatregelen die zullen landen in het pakket Belastingplan 2023 Deze
maatregelen komen grotendeels voort uit het coaiitieakkoord en daarvan heeft u
eerder een overzicht ontvangen
Deze maatregelen worden automatisch
meegenomen in de Voorjaarsbesluitvorming
We vragen in deze nota ook uw
akkoord voor het meenemen van enkele los van het coaiitieakkoord staande
fiscale maatregelen in de Voorjaarsbesluitvorming
Fiscale verzamelwet 2024
In deze nota stellen wij voor een aantal budgettair relevante maatregelen die los
van
het coaiitieakkoord zijn opgekomen op te nemen in de Fiscale verzamelwet
2024 en deze maatregelen te laten meelopen in de Voorjaarsbesluitvorming dit
jaar
Deze maatregelen treden per 1 januari 2024 in werking
Het meelopen van
deze maatregelen in de Voorjaarsbesluitvorming dit jaar is van belang omdat de
behandeling van het wetsvoorstel in de Ministerraad eind 2022 is voorzien De
als de indiening
indiening is begin 2023 voorzien Zowel de behandeling in de
vinden daarmee plaats voor de voorjaarsbesluitvorming van 2023 U ontvangt
binnenkort een separate nota over de Fiscale verzamelwet 2024 In die nota
worden de niet budgettaire reievante maatregelen voorgelegd
Overige maatregelen
Naast de maatregelen die landen in het pakket Belastingplan 2023 of de Fiscale
verzamelwet 2024 wordt in dit onderdeel aandacht besteed aan fiscale
maatregelen of wetsvoorstellen die daarbuiten vallen
Pagina 2 van 17
54
1224761
00011
J
Overzicht budgettaire gevolgen m b t
Beslispunt
In euro min
maatregelen in deze nota
saldoverbeterend
2023
2024
2025
Struct
28
28
28
28
Lastenverzwa re nd
nuitarief op zonnepanelen
1
BTW
2
Rechterlijke uitspraak mbt btw tarief op
Derving 0 5 min tot 1 5 min
lachgas
2
Herstelwetgeving lachgas
3
Codificatle Leefvervoer verstrekt vanuit UWV
8
4
Periodieke gift loskoppelen van de periodieke
Tussen f 1 en
afhankelijk van vormgeving
9
uitkering
Aanpassing Omzetbelasting inzake
margeregeling
Wijziging afkoop lijfrente bij
arbeidsongeschiktheid
Uitbreiding kring van belastlngplichtigen
frisdrankbelasting lastenrelevantle wordt nog
uitgezocht
Richtlijn Kleine ondernemersregeiing
geen
Verlagen schenkingsvrijstelling
7
Opbrengst 0 5 tot
1 5 min
5
6
8
Totaal te dekken beleidsmatige
lasten
1
1
1
1 min
m
pM
PM
0
0
0
5
5
5
5
8
8
7
7
7
17
25
25
24
tiet gaat om budgettaire gevolgen aan de lastenkant iiit is dus nog exclusief eventuefe
Uitvoeringskosten die aan de uitgavenkant zitten
De maatregel
aanpassing invorderingsrente bij verliesverrekening
beslispunt 7
Het gaat naar verwachting
heeft gevolgen voor de uitgavenkant van de begroting
om een
beperkte opbrengst
tot € 1 min
Het besluit omtrent de verlaging schenkingsvrijstelling
jubelton is reeds aan de
Kamers gecommuniceerd
Pagina 3 van 17
55
1224761
00011
Inhoud
Aanleiding
1
1
5
PAKKET BELASTINGPLAN 2023
Beslispunt 1
BTW nultarief voor levering en installatie van zonnepanelen
nieuwe maatregel in aanvulling op coalitieakkoord
Beslispunt 2
nieuwe maatregel in aanvulling op coalitieakkoord
2
5
Reparatie uitspraak lage btw tarief van toepassing op lachgas
FISCALE VERZAMELWET 2024
9
11
leefvervoer verstrekt vanult UWV
Beslispunt 3 Codificatie goedkeuring
Beslispunt 4 Periodieke gift loskoppelen van de periodieke uitkering
11
onzekerheidsvereiste
11
Beslispunt 5 Aanpassing Omzetbelasting inzake de margeregeling
Beslispunt 6 Wijziging afkoop lijfrente bij arbeidsongeschiktheid
Beslispunt 7 Aanpassingen invorderingsrente bij verliesverrekening
Beslispunt 8 Ultbreiding kring belastingplichtigen frisdrankbelasting
12
Informatiepunt 1 Deformaliserend werken IH en OB
14
3
15
OVERIGE MAATREGELEN
Beslispunt 9
4
Kleine ondernemersregeling
KOR
BUDGETTAIR BESLUIT
Beslispunt 10
12
13
14
15
16
budgettair besluit
16
Informatie die nlet openbaar gemaakt kan worden
17
Pagina 4 van 17
56
1224761
00011
1
PAKKET BELASTINGPLAN 2023
Beslispunt 1
BTW nultarief voor levering en installatie van zonnepanelen
nieuwe maatregel in aanvulling op coalitieakkoord
Bent u akkoord
onder voorbehoud van budgettaire dekking
met het opnemen in
het BP2023 van een wetsvoorstei invoering van een btw nultarief op de levering
en
installatie van niet geintegreerde zonnepanelen op woningen per 1 januari
2023
derving 28 min
Bent u akkoord met een onderzoek doen naareen btw nultarief op de levering en
installatie van zonnepanelen op openbare gebouwen en andere gebouwen die
ulL
HaI
worden gebruikt voor activiteiten van algemeen belang en daarbij de brede
evaluatie van verlaagde btw tarieven te betrekken
U bent recent ge’mformeerd over de Btw tarievenrichtlijn
naar
verwachting in de eerste helft van 2022 in werking
om een
op
Deze richtlijn treedt
Het wordt dan mogelijk
btw nultarief toe te passen op de levering en installatie van zonnepanelen
en naast woningen
al dan niet in privebezit
en
openbare en andere
gebouwen die worden gebruikt voor activiteiten van algemeen belang
Met deze
nota informeren wij u over deze mogelijkheid en leggen wij een tweetal
beslispunten aan u voor
Kern
•
De levering en de installatie van zonnepanelen is nu belast met 21
•
Het terugvragen van deze btw heeft geleid tot een jaarlijkse toenemende
stroom van verzoeken om
levert voor particulieren
•
•
•
•
btw
teruggaaf inmiddels circa 200 000 per jaar
Dat
die in dit kader btw ondernemer zijn ~en de
Belastingdienst een bewerkelijke uitvoeringspraktijk op
Toepassing van een btw nultarief voor zonnepanelen op woningen heeft een
relatief beperkt effect op de btw opbrengst maar leidt tot een substantiele
vermindering van administratieve en uitvoeringslasten
U wordt daarom geadviseerd een nultarief op zonnepanelen voor woningen in
BP23 op te nemen Dit vergt een budgettaire dekking van € 28 mln^ per jaar
die nog nader uitgewerkt dient te worden Het advies is ook in lijn met het
initiatief van NLom de mogelijkheid van een nultarief op te nemen in de BTW
tarievenrlchtlijn De TK is hierbij betrokken geweest en voorstander van
Bij het advies wordt rekening gehouden met de kritiek van de Algemene
Rekenkamer op het bestaan van vele fiscale regelingen Voor invoering van
het nultarief is het toetsingskader fiscale regelingen doorlopen waaruit
voorlopig een positieve beoordeling volgt
Eventuele uitbreiding van het btw nultarief naar andere gebouwen dan
woningen bijvoorbeeld ziekenhuizen scholen sportverenigingen ministeries
en gemeentehuizen
zal
desgewenst nog worden onderzocht op noodzaak
en
afbakeningsproBlematiek
derving Dit on^rzoek kan niet voor BP23
worden voltooidrGeadviseerd”v7ordt bij het overwegen daarvan de evaluatie
van verlaagde btw tarieven te betrekken
voorzien voor eind 2022
]jaAou ^i~
Dit bedrag bestaat voor 18 min uit het wegvallen van het forfait bij aanmelding en voor 10 min uit het
wegvailen van een in sontimige gevallen aftrekbeperking bij installatie van zonnepanelenTloor of In
opdracht van woningcorporaties en verhuurders op woningen
Pagira 5 van 17
57
1224761
00011
•
Een ander aandachtspunt is het verschil tussen zonnepanelen die uitsluitend
dienen om energie op te wekken
zgn
niet gei ntegreerde zonnepanelen
producten die daarnaast ook een andere functie hebben
•
en
op dit moment
voornamelijk dakbedekking met zonnecellen
Dakbedekking met zonnecellen zal in de regel niet als zonnepaneel in de zin
van de btw richtiijn kwalificeren door de aanvullende functies
bedekking van
van
stroom
Daarom
kan
het dak naast het opwekken
daarop geen btw
een
nultarief worden toegepast daarnaast mogen op
product niet meerdere
btw tarieven worden toegepast
Wei blijft voor dakbedekking met
zonnecellen het huidige beleid in stand waardoor een deel van de
voorbelasting kan worden teruggevraagd
Toeltchting
Algemeen
•
ondernemerschap leidt tot verplichtingen aan de kant van de
particulier waaronder het aanmelden als ondernemer bij de Belastingdienst
Het btw
en
•
daarom tot administratieve lasten
Door middel van specifiek beleid tracht de Belastingdienst de administratieve
lasten van particuliere zonnepaneelhouders te verminderen
•
Dit beleid voorkoniFechter niet dat zonnepaneelhouders meerdere
handelingen moeten verrichten
Belastingdienst
door middel
•
een
Het beleid voorkomt ook niet dat bij de
uitvoeringslast ontstaat
van een
Dit moet nog getoetst worden
uitvoeringstoets
In het verleden zijn veel klachten ontvangen van zonnepaneelhouders
Slechts een deel van de klachten is inmiddels opgelost door het proces en of
beleid aan te passen
De TK
D66 en VVD
zijn hier kritisch over geweest
Het
voorgaande kabinet heeft zich in Europees verband ingezet voor de
mogelijkheid van een btw nultarief voor de levering en installatie van
zonnepanelen Uw ambtsvoorganger heeft aangegeven dat het toepassen van
een
nultarief op zonnepanelen het Nederlandse huidige proces en de
administratieve fasten aanzienlijk kan vereenvoudigen
•
Door de introductie van een nultarief drukt geen btw meer op de aanschaf en
de installatie van de niet gei ntegreerde zonnepanelen op woningen waardoor
er
•
niet langer een teruggaafbelang bestaat bij zonnepaneelhouders
Er ontstaan daarnaast geen btw
verplichtingen meer vanwege het
terugleveren aan het net voor veel zonnepaneelhouders
registratiedrempel
van
€ 1 800
door de
als men onder die drempel blijft hoeft men
zich voor de btw niet te melden bij de Belastingdienst
Toelichting lastenverlichting zonnepaneelhouders
De introductie van een nultarief op de levering en installatie van
zonnepanelen op woningen brengt een structurele administratieve
lastenverlichting met zich mee voor zonnepaneelhouders van naar
verwachting € 20 min per jaar
Een particulier die zonnepanelen installeert op zijn woning ervaart door het
nultarief in combinatie met de registratiedrempel voor kleine ondernemers
niet langer btw druk of verplichtingen
•
•
Toelichting op de uitvoering door de Belastingdienst
Pagina 6 van 17
58
1224761
00011
•
De uitvoeringsprocessen en systemen van de Belastingdienst zijn gericht op
de echte ondernemer
professionaNteit
en
Van deze ondernemers wordt een mate van
kennis verwacht die vaak ontbreekt bij de
zonnepaneelhouder
De zonnepaneelhouder voelt zich vaak geen btw
ondernemer maar ziet de teruggaaf als een subsidie
•
Deze systemen en processen slulten dus niet of niet in voldoende mate aan
op de behoefte van de zonnepaneelhouder Daarom is waar mogeiijk
afgeweken van hit reguiiere uitvoeringsproces
echter
bewerkeiijlTvoor
Dit uitvoeringsproces biijft
de Belastingdienst en ingewikkeid voor de gemiddelde
zonnepaneelhouder
•
De zonnepaneelhouder heeft niet alleen een toename van het aantal fte s
binnen de uitvoering tot gevolg maar zorgt ook voor een toename van de
complexitelt bij de Belastingdienst
Dit komt o a
het aantal processen
belastingplichtigen en toename van de
toename van
tot uiting in de toename van
compliciteit In de ict
•
De
Belastingdienst verwacht dat de introductie van een nultarief op niet
ge i
ntegreerde zonnepanelen op wonlngen een positief effect heeft op de
uitvoering
•
proceshygiene
Het definitieve oordeel over de uitvoerbaarheid door de Belastingdienst
de tijdelijke en structurele gevolgen voor de uitvoeringskosten
een
incl
zal middels
uitvoeringstoets in kaart gebracht worden
Toelichting dakbedekking met zonnecellen
•
Slechts een beperkt deel van de zonnepaneelhouders kiest voor dakbedekking
met zonnecellen
worden gemaakt
•
Vermoedelijk zal daarlrTde toekomst meet gebruik van
vooral in nieuwbouwwoningen
Dakbedekking met zonnecellen heeft een dubbele functie De functie van
zonnepaneel en de functie van dakbedekking
In het huidige regime wordt
daarmee rekening gehouden
•
Een eventueel nultarief voor dakbedekking met zonnecellen kan fiscaal
technisch niet beperkt worden tot louter de functie van energieopwekking
Het
uitgangspunt in de btw is namelijk dk niet tv^^e tarieven op een product of
dienst kunnen worden toegepast
•
Dit betekent dat het overheersende product
het daaraan ondergeschikte
de dakbedekking
met daarin
energieopwekJ endeHeel onder het nultarief
gebracht zou nio^ePTworden De btw richtlijn staat het niet toe om
dakbedekking onder het btw nultarief te brengen Dit is beleidsmatig ook
onwenselijk^jomdat dan een nultarief van toepassing zou worden op een deel
van
de kosten van een dak Dat is niet beoogd en zou het budgettair beslag
aanzieniijk verhogen
Toelichting btw nultarief op levering en installatie van zonnepanelen op openbare
gebouwen
Een nultarief op levering en installatie van zonnepanelen op openbare en
andere gebouwen die worden gebruikt voor activiteiterTvan algemeen belang
•
bijvoorbeeld ziekenhuizen scholen sportverenigingen ministeries is te
het wetsvoorstel mee te nemen maar kan
complex om
worden onderzobtTf voor eventuele invoering op een later moment dan 1
januari 2023
^kortelermi]^
Pagina 7 van 17
59
1224761
00011
openbare en andere gebouwen die warden gebruikt voor
beiang is nog niet gedefinieerd Dit moet
onderzocht worden alsmede de potentiele derving
Scholen sportverenigingen ministeries en ziekenhuizen hebben veelal geen
of een zeer beperkt btw aftrekrecht zodat de btw op zonnepanelen voor hen
een kostenpos t kan vormen
Voor gemeenten heeft een nuitarief zeer beperkte financtele voordelen omdat
die normaliter de btw kunnen ci^men via het BTW compensatiefonds
Invoering van een nuitarief voor zonnepanelen op openbare gebouwen heeft
een wezenlijk andere beieidsdoelstelling dan de nu voorgestelde maatregel
die immers prirhair is gericht op een reductie van administratieve en
uitvoeringslasten
Geadviseerd wordt de evaluatie naar verlaagde btw tarieven verwachting
ultimo 2022 te betrekken bij het onderzoek naar een btw nultarief op
levering en installatie van zonnepanelen op openbare en andere gebouwen
Het begrip
activiteiten van algemeen
Toelichting gevolgen bedrijkleven
Voor het bedrijfsieven heeft deze maatregel naar verwachting beperkte
gevolgen
Leveranciers en installateurs van zonnepanelen zullen een btw nultarief
moeten toepassen in piaats van het nu voor hen gebruikelijke tarief van 21
De bewijslast voor het correct toepassen van het btw nultarief ligt bij de
•
•
•
ondernemer die dat tarief toepast
•
De leveranciers en instaliatiebedrijven
maar ook
dienstverleners die deze service aanbieden
ervaren
van
omdat zij niet langer
administratieve
kunnen een geringe omzetdaling
tegen betaling
de administratieve afhandeling
de zonnepanelen met de Belastingdienst hoeven te regelen
Toelichting budgettaire aspecten
De invoering van een btw nultarief op de aanschaf en installatie van niet
gei ntegreerde zonnepanelen op woningen resulteert naar verwachting in een
derving van 28 min
Die derving is in hoofdzaak aan de volgende punten toe te schrijven
o
Het vervallen van de eenmalige forfaitaire btw heffing die
particulieren betalen over de levering aan het elektriciteitsnet in het
jaar van installatie derving van 18 min
•
•
Woningcorporaties en andere verhuurders van woningen veelal btw
vrijgesteld kunnen straks ook aanspraak maken op het nuitarief
laten installeren op woningem Een
wanneer zij zonnepanelen
van
de
woningcorporaties en andere verhuurders
beperkt gedeelte
van woningen kan nu de btw op deze kosten niet in aftrek brengen In
die gevallen zorgt de introductie van een btw nultarief voor een
derving Deze derving wordt voorzichtig geschat op 10 min
De derving is geschat voor het jaar van invoering en kan sterk wisselen
afhankelijk van onder meer het jaarlijkse aarital nieuwe Installaties door met
o
•
name
particulieren
Toelichting nieuwe fiscale regaling
o
Invoering van het btw nuitarief voor zonnepanelen op woningen betekent een
nieuwe fiscale regeling Hierbij moet in acht genomen worden dat de
Pagina S van 17
60
1224761
00011
o
o
Algemene Rekenkamer al vaker en ook recent nog kritiek heeft geuit op het
grote aanta[ fis^cale regelingen
Toegezegd is dat er beter wordt toegezien op gebruik van het toetsingskader
fiscale regelingen bij invoering van nieuwe regelingen en evaluates
Ult bet doorlopen van het toetsingskader voIgt voorlopig een positieve
beoordeling
Beslispunt 2 Reparatie uitspraak lage btw tarief van toepassing op lachgas
nieuwe maatregel in aanvulling op coalitieakkoord
Bent u akkoord met het in de Voorjaarsbesluitvorming mee laten
lopen van de
maatregel om een uitspraak over het lage btw tarief op lachgas te repareren en
deze op te nemen in het Belastingplan 2023
•
iHUi_
Op basis van een recente gerechtelijke uitspraak is het verlaagde btw tarief
van toepassing op de verkoop van N20 capsules
lachgas^ voor de bereiding
slagroom Een ambtsvoorganger van u heeft in een beleidsbesluit het
standpunt ingenomen dat lachgascapsutes voor de bereiding van slagroom
niet opgaan in de slagroom en dat het verlaagde tarief daarom niet van
toepassing is Een gevoig van de uitspraak is dat ook op de verkoop van
lachgas voor gebruik als partydrug het verlaagde btw tarief van toepassing is
Na de uitspraak is dat staiidpunt niet langer Imrdbaar wat ruimte geeft aan
de verkopers van lachgascapsules om het verlaagde btw tarief toe te passen
van
•
V
Mede omdat het ministerie van VWS en JenV werken aan een verbod op
oneigenlijk gebruik van lachgas door het op lijst II van de Opiumwet te
plaatsen adviseren wij een van de twee volgende beleidsopties waarbij
wetgevend optreden de voorkeur genietr
Wettelijk regelen dat alle lachgas zowel capsules als flessen met
uitzondering van medlsche toepassingen worden uitgesloten van het
verlaagde btw tarief of
in het bestaande beleidsbesluit de gevolgen van de hofuitspraak
verduidelijken met de opmerking dat het verlaagd btw tarief niet van
’
•
•
toepassing is op de levering van flessen met lachgas
Wilt u aangeven welke optie uw voorkeur heeft
Mocht gekozen worden voor een aanpassing van het beleidsbesluit heeft dat
in tegenstelling tot wettelijk optreden budgettaire effecten
Een eerste
Inschatting is dat optreden bij beleidsbesluit rekening houdend met opname
van lachgas op de Opiumlijst een jaarlijks beslag van € 0 5 min
€ 1 5 min
heeft lastenrelevantie wordt nog uitgezocht
Wettelijk ingrijpen
Lachgas kan wettelijk worden uitgesloten van het verlaagde btw tarief
behoudens voor gebruik in de medische sector Dit is in lijn met het eerder
ingenomen beleidsstandpunt
•
Een wettelijke uitsluiting van een product in het kader van de Opiumwet is
geen novum Pootgoed en land en tuinbouwzaden die producten kunnen
•
’
Lachgas kent meerdere toepassingen Een daarvan is gebruik als voedingsadditief nummer E942 dat
In de voedingsmiddelenindustrle de horeca en door thuisbakkers wordt gebruikt om slagroom of andere
voedingswaren mee op te kloppen
Pagina 9 van 17
61
1224761
00011
voortbrengen die onder de Opiumwet vallen
wettelijk uitgesloten van het lage btw tarief
•
worden sinds 1 januari 2016
^
Voordeel van uitsluiting is dat lachgas als partydrug word
uitgesloten van het
verlaagde btw tarief Een gevolg van dit alternatief is dat de verkoop van
capsules voor gebruik als voedingsadditief door een kleine groep
particulieren opnieuw van het l¥ge tarief wordt uitgesloten dit is we[ in
overeenstemming met het eerdere beleidsstandpunt dat door het hof
verworpen is
•
Wettelijk ingrijpen treft de horeca niet aangezien deze sector in de regel btw
aftrekrecht heeft
•
Hoewel over de markt voor lachgas capsules
beschikbaar zijn
onvoldoende gegevens
is uit de media en in genoemde hofuitspraak een explosieve
stijging van de verkoop van lachgascapsules waarneembaar Ter illustratie de
omzet van de webshop die procedeerde steeg in zo n vier jaar van ongeveer
€ 90 000 naar € 2 400 000 Het is niet aannemelijk dat een groot deel van de
verkochte lachgascapsules voor als voedingsadditief wordt gebruikt
Beleidsbesluit aanpassen
•
Een alternatief voor wettelijk ingrijpen is om in een beleidsbesluit een passage
op te nemen die het uitstralingseffect van de uitspraak tracht in te perken
•
Het gevolg daarvan is dat volgens u alleen capsules dan nog onder de
reikwijdte van het lage tarief vallen Flessen lachgas blijven dan volgens u
behoudens voor medische toepassing
buiten de reikwijdte van het verlaagde
tarief
•
Groot nadeel daarvan
beleidsbesluit
•
•
is dat het verkopen van
niet valt uit te sluiten dat die als partydrug worden
lachgascapsules
gebruikt binnen het bereik van het verlaagde btw tarief blijft Daarbij moet
worden opgemerkt dat VWS en JenV aan een verbod op oneigenlijk gebruik
van lachgas werkt door het naar verwachting vanaf medio 2022 op lijst II
van de Opiumwet te plaatsen
Lachgascapsules worden alsclan zeer beperkt
verhandelbaar Niet valt uit te sluiten dat na een wijziging van het
beleidsbesluit gerechtelijke procedures zullen worden gevoerd door verkopers
van lachgas over schending van de fiscale neutrallteit tussen capsules en
lachgasflessen De inspecteur kan en zal stellen dat lachgas in flessen
verkocht aan consumenten gezien de hoeye elheid gas niet wordt gebruikt
voor normale menselijke consumptie
maar de rechter kan waarde hechten
aan het gegeven dat in flessen en capsules hetzelfde product zit
Niet is uit te sluiten dat capsules alsnog als partydrug worden gebruikt Een
beleidsmatige scheidslijn aanbrengen op basis van het beoogde gebruik van
capsules voor gastronomische doeleinden vs als partydrug is niet
uifvoerbaar Zowel voor de online verkoper en de Belastingdienst is immers
niet te bepalen voor welk doel de capsules worden of zijn gekocht
Bij wettelijk ingrijpen spelen deze risico s niet omdat dan op alte soorten
verpakkingen het algemene tarief van toepassing is
waarvan
Pagina 10 van 17
62
1224761
00011
2
FISCALE VERZAMELWET 2024
Hieronder vindt u de maatregelen waarvan wij voorstellen om die op te nemen in
de Fiscale verzamelwet 2024 met budgettaire consequenties
waardoor ze
meegenomen moeten worden in de Voorjaarsbesluitvorming indien u ermee
U ontvangt binnenkort een separate nota voor de maatregelen die
wij voorstellen voor de Fiscale verzamelwet 2024 zonder budgettaire
akkoord bent
consequenties
In beide nota s betreft het maatregelen die los van het
coaiitieakkoord opgekomen zijn
Besiispunt 3 Codificatie goedkeuring
leefvervoer verstrekt vanuit UWV
Bent u akkoord met het opnemen van de codificatie van de fiscale behandeling
van
leefvervoer verstrekt vanuit het UWV in de Fiscale verzamelwet 2024
•
Eind vorig jaar heeft uw ambtsvoorganger besloten om een goedkeuring op te
nemen voor leefvervoer verstrekt vanuit
UWV
Leefvervoer omvat het verstrekken van vervoer aan personen met een
•
aandoening Dit vervoer hebben zij nodig om persoonlijke activiteiten te
kunnen uitvoeren en deel te nemen aan de maatschappij Bijgevoegde nota
omvat een uitgebreidere omschrijving van de maatregel
De goedkeuring is vooruitlopend op een wijztging van de Wet IB 2001
opgenomen in het Wijzigingsbesluit lijfrente en periodieke uitkeringen en op
23 december 2021 in werking getreden Het voorstel is om de wijziging van
•
de Wet IB 2001 op te nemen in de Fiscale verzamelwet 2024
Overigens is de goedkeuring opgenomen met het volgende voorbehoud
Daarbij maak ik wel het voorbehoud dat wanneer het parlement niet akkoord
zou gaan met een desbetreffende wetswijziging deze goedkeuring weer komt
te vervallen onder eerbiediging van tussentijds toegepaste vrijstellingen van
periodieke uitkeringen en verstrekkingen inzake leefvervoer vanuit het UWV
De kosten van de maatregel worden geraamd op structureel ongeveer € 1
mitjoen per jaar De maatregel dient met terugwerkende kracht per 1 januari
2016 te worden ingevoerd Hiermee komt het totale budgettaire beslag op € 8
miljoen in 2023 jaarlijks € 1 miljoen over de periode 2016 tot en met 2023
en daarna jaarlijks structureel € 1 miljoen Voor deze maatregel dient dekking
te worden gezocht in de voorjaarsbesluitvorming
•
•
Besiispunt 4
Periodieke gift toskoppelen van de periodieke uitkering
onzekerheidsvereiste
Bent u akkoord met het opnemen van de maatregel
van
de periodieke uitkering
onzekerheidsvereiste
Periodieke gift loskoppelen
HA
in de Fiscale verzamelwet
2024
•
De periodieke gift Is een vaste en gelijkmatige periodieke uitkering aan
instellingen en verenigingen Door de koppeling met de periodieke uitkering
moet de gift ook aan de voorwaarden van periodieke uitkeringen voldoen
waaronder het onzekerheidsvereiste
Dit leidt tot ongewenste situaties
bijvoorbeeld als de periodieke gift van meerdere levens afhankelijk is en
daardoor niet meer voldoet aan het onzekerheidsvereiste
Pagina 11 van 17
63
1224761
00011
Wanneer men niet voldoet aan het onzekerheidsvereiste
niet meer als periodieke gift
maar
kwalificeert de gift
als gewone gift met de bijbehorende
drempel en plafond
Daarom wordt voorgesteld art 6 34 Wet IB 2001 aan te passen om de
definitie van een periodieke gift ios te koppeten van de periodieke uitkering
Beslispunt 5 Aanpassing Omzetbelasting inzake de margeregeling
Stemt u in met het opnemen van deze maatregel in het
pakket Fiscale
verzamelwet 2024
•
Op basis van de margeregeling hoeft over kunstvoorwerpen in bepaalde
gevallen geen btw te worden geheven over de hele prijs zoals gewoonlijk
maar slechls over
•
de marge die een wederverkoper ontvangt
Op basis van de nieuwe richtlijn
die naar verwachting in de loop van de
eerste helft van 2022 in werking zal treden
moet in de wet worden geregeld
dat de margeregeling door wederverkopers niet mag worden toegepast als
deze wederverkoper het kunstvoorwerp heeft ingekocht tegen een verlaagd
tarief
•
•
Voortaan mag de margeregeling alleen nog worden toegepast als de
wederverkoper het kunstvoorwerp heeft ingekocht tegen het algemene btw
tarief E e a moet uiterlijk 1 januari 2025 in de wet zijn aangepast
In de nota inzake de btw tarievennchtlijn van 2 februari 2022 bent u
ge fnformeerd over het voorlopige voornemen om de aanpassing van de
margeregeling op te nemen in de_Eiscale verzamelwet 2024 Bij nader inzien
adviseren wij u heb
wetsvoorstl^p te nemen die hetzelfde tijdpad
als
de
Fiscafe
verzamelwet
2024 een soort pakket Fiscale
doorloopt
verzamelwet 2024 omdatzuivere implementatie voorschrijft dat in het
implementatievoorstel geen andere regels opgenomen worden dan
noodzakelijk en dit dus een Ios wetsvoorstel vergt
De budgettaire consequenties kunnen nog niet worden geraamd maar de
verwachting is dat deze maatregel een geringe opbrengst opievert
|i^part
•
Beslispunt 6 Wijziging afkoop lijfrente bij arbeidsongeschiktheid
X
stemt u in met het omzetten van de maatregel uit het beleidsbesluit in wetgeving
waarmee
wordt gecodificeerd dat bij afkoop van een lijfrente als gevolg van
arbeidsongeschiktheid alleen over het bedrag boven de afkoopgrens revisierente
is verschuidigd
•
Als er sprake is van langdurige arbeidsongeschiktheid kan een opgebouwde
lijfrente geheel of gedeeltelijk worden afgekocht op grond van artikel 3 133
negende lid Wet IB 2001 Dit om te voorzien in een inkomen voor de‘
arbeidsongeschikte
Er gelden voor deze afkoop wel afkoopgrenzen Bij overschrijding van deze
afkoopgrenzen wordt over het gehele afkoopbedrag inkomstenbelasting en
20
revisierente geheven In de praktijkLleek dit te hard uit te pakken
”
•
Pagrna 12 van 17
64
1224761
00011
•
•
In een beleidsbesluit is vooruitlopend op wetgeving door uw ambtsvoorganger
goedgekeurd dat alleen over het bedrag waarmee de afk^opgrens wordt
overschreden revisierente is verschuidigd
De uitwerking van de nog benodigde wettelijke aanpassing hiervoor is
opgepakt via de piiot wendbaar wetgeven In deze pilot wordt de uitwerking
van wetgeving in de uitvoering doorde Belastingdienst helder gemaakt Uit de
pilot kwamen nog een aantal andere technische knelpunten naar voren die
gedeelteiijk in wetgeving en gedeeitelijk in lagere regelgeving verwerkt
dienen te worden Voor wat betreft de wetgeving gaat het dan om het laten
vervallen van de variabele afkoopgrens van artikel 3 133 negende lid
onderdeel c Wet IB 2001 die in de praktijk lastig vast te stellen blijkt en het
wegnemen van een complexiteit bij de berekening van de revisierente als een
beroep wordt gedaan op de tegenbewijsregeling Deze twee vooral technische
knelpunten dienen nog preciezer uitgewerkt te worden In een
vervoigbeslisnota wordt u hier verder over gei nformeerd
De budgettaire gevolgen zijn naar verwachting verwaarloosbaar
€ 0 5
^
miljoen
“
•
Beslispunt 7 Aanpassingen invorderingsrente bij verliesverrekening
Stemt u in met het opnemen van hieronder beschreven aanpassingen
invorderingsrente bij verliesverrekening in de Fiscale verzameiwet 2024
•
•
Bij het project Invorderingsrente is discussie ontstaan over de uitleg van
artikel 28 Invorderingswet 1990 IW 1990
Hierbij gaat om de vraag hoe om
te gaan met het rekenen van invorderingsrente bij een veriiesverrekening
Geconcludeerd is dat artikel 28 IW 1990 momenteel geen grondslag bjedt om
invorderingsrente te rekenen bij een verliesverrekening en dat er een
herrekening van de Invorderingsrente moet piaatsvinden wanneer de
hoofdsonn is verminderd als gevolg van een verliesverrekening
In het Belastingplan 2012 is artikel 28 IW 1990 gewijzigd Voor die wijziging
bevatte de bepaling een zesde lid dat wel een grondslag bood om bij een
verliesverrekening invorderingsrente In rekening te brengen en waardoor
werd voorkomen dat invorderingsrente herrekend moest worden bij een
•
verminderlng van de aanslag als gevolg van een verliesverrekening Uit de
memorie van toelichting bij het Belastingplan 2012 blijkt niet waarom dit lid is
komen te vervallen Dit lijkt geen bewuste keuze te zijn geweest
Bij de overschrijding van de betalingstermiin isTiet gebriTikeliik om
invorderingsrente in rekening te brengen Het is derhalve consistent om ook
bij een verliesverrekening invorderingsrente te brengen en voorts met langer
invorderingsrente te herrekenen In navolging hiervan wordt voorgesteld om
artikel 28 IW 1990 te wijzigen en het per 1 januari 2013 vervallen zesde lid
weer op te nemen
in de bepaling
^
We tiebben dit onderzocht op basts van de aangiften 2017 Het bleek dat in 367 gevallen een lijfrente
afgekocht werd met een waarde boven de maximumgrens en een leeftijd onder de AOW leeftijd Slechts
in een klein deel hiervan zal er sprake zijn van arbeidsongeschiktheid Het budgettaire belang van de
revisierente 20
zal in die gevallen naar alle waarschijnlijkheid in totaal minder dan € 0 5 miljoen zijn
Dit komt overeen met signalen die wij vanult de Belastingdienst ontvangen
Pagina 13 van 17
65
1224761
00011
4
Beslispunt 8 Uitbreiding kring belastingplichtigen frisdrankbelasting
Stemt u in met de uitbreiding kring belastingplichtigen frisdrankbelasting en het
opnemen van deze maatregel in de Ftscale verzameiwet 2024
•
Artikei 17 van de Wet op de verbruiksbelasting van aicoholvrije dranken
Wvad
•
•
voldoet niet meer aan de huidige tijd door onder andere de online
aankopen door particulieren en toelevering vanuit het buitenland
Belastingontwijking neemt hierdoor steeds meer toe
De wet beperkt de kring van belastingplichtigen tot degene die de aicoholvrije
dranken voorhanden heeft Voorgesteld wordt om artikei 17 Wvad uit te
breiden naar eTiige andere persoon die bij het voorhanden hebben ervan
betrokken is
Dit sluit aan bij de huidige systematiek van de Wet op de
WA
die
in 2010 is ge mtroduceerd en heeft geieid tot een meer
accijns
effectieve fraudeaanpak bij accijnsgoederen
De Douane heeft circa 100 ondernemers in het vizier waarbij mogelijk sprake
is van fraude met verbruiksbelastingen zonder dat zij de aicoholvrije dranken
•
fysiek voorhanden hebben
Naar schatting gaat het hierbij om € 5 miljoen nadeel in verbruiksbelastingen
Met de voorgestelde wijziging kunnen deze ondernemers wanneer onderzoek
naar bijvoorbeeld de finandeie administrate aantoont dat er daadwerkelijk
sprake is van andere betrokkenheid bij de fraude dan het fysiek voorhanden
hebben beter worden aangepa Kt
Informatiepunt 1
Deformaliserend werken IH en OB
Voor het opnemen van de
deformaliserend werken
Invoering herzienlngstermijn IH OB en grondslag
in de Fvw24 zijn de budgettaire gevolgen op dit moment
niet in kaart te brengen
Deze zijn nameiijk afhankelijk van eventuele
toekomstige onvoorspelbare jurisprudentie Er is nu daarom geen claim
ingediend
•
Kern van het wetsvoorstel zai zijn dat in afwijking van de Algerngne wet
bestuursrecht
Awb een mogelijkheid gecreeerd wordt tot herziening van een
beiastingaanslag IH OB en een voldoening OB op aangifte overeenkomstig de
aangedragen gegevens van de beianghebbende Berichten waaronder
schriftelijke berichten elektronische aanglftebiljetten of negatieve suppleties
worden na de beoogde wetswijziging niet larTger als bezwaar maar als een
verzoek tot herziening aangemerkt Om de burger daartoe voidoende
geiegenheid te bieden wordt een herzieningsperiode van in beginsel een jaar
naap
vooXQgsteld Dit onder and
aar^iHing van het rapport van de
gommissie praktische rechtsbeschermin^
Een herzienlngstermijn van een jaar biedt die burger veel meer ruimte dan de
rp
•
•
huidige bezwaartermijn van zes weken Cruciaal is verder dat de wetgeving
rechtswaarborgen biedt zodafBij een inhoudelijk geschil alsnog toegang tot
bezwaar en beroep openstaat
Het gaat alleen om een
voordeie van de
De
belastingschuld kan dus alleen meniergi^ing verminderd worden yoor
verhoqipg van de belastingschuld blijven de reguliere regelingen van
herzienin£^n
belanghebben^
Pagina 14 van 17
66
1224761
00011
A
Valt buiten reikwijdle
Pagina 15 van 17
67
1224761
00011
Valt buiten reikwijdte
4
BUDGETTAIR BESLUIT
Beslispunt 10 budgettair besluit
Stemt u in met de inzet om de beleidsmatige lasten {€ 25 min struc
van
als gevolg
de fiscale maatregelen met de extra ontvangsten bij de ODE te dekken
meet dan dinsdag a s
De budgettaire gevolgen van de fiscale maatregelen
onder punt Ij 2 en 3
leiden tot een
inkomstenkader
Er is een opbrengst van € 277 min
zijn
nog niet elders ingezet
hiervoor beschreven
beperkt meerjarige belasting van het
Het gaat om structurele reeks van € 25 min
nu
Dit
in de politieke vierhoek worden opgebracht
zie tabel 1
uit de ODE middelen
Achtergrond
extra tariefsverhoging moet plaatsvinden
van
regel Totaal
Deze ODE middelen
deze € 277 min
is dat er een
omdat er in de tussentijd
gedurende Rutte III sprake is geweest van grondslagerosie Volgens de
regels van het inkomstenkader is deze herijking lastenrelevant
Pagtna 16 van 17
68
1224761
00011
4
•
Het is een optie om deze € 277 min
voor €
25 min te gebruiken voor het
sluiten van de plaat en de reiTvoor verlagifig van de ODE tarieven
Aiternatief is het voNedige bedrag in te zetten voor verlaging van de ODE
tarieven
dan moet er elders dekking worden gevonden voor de € 25 min
structureel
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
Niet van toepassing
Pagina 17 van 17
69
1224761
00011
Ministerie van Financien
TER BESLISSING
Aan
de staatssecretaris van Financien
Fiscaliteit en Beiastingdienst
Directie Algemene
Fiscaie Politiek
TERINFORMATIE
Aan
de minister van Financien
de staatssecretaris van Financien
nota
Toeslagen en Douane
persoonsgegevens
Fiscaie maatregelen Voorjaarsbesiuitvorming
Datum
23 februari 2022
Notanummer
Bijlagen
6
Aanleiding
Dit jaar wordt voor het eerst tijdens de Voorjaarsbesiuitvorming ook op
hoofdlijnen over de lastenkant besioten In augustus vindt er dan op basis van de
iaatste economische cijfers een actualisatle van de besluiten uit het voorjaar
piaats Deze werkwijze is opgenomen in het coalitieakkoord
Kern
•
De nieuwe werkwijze betekent dat de fiscaie maatregelen
als los
wetsvoorstei of onderdeel van een verzamelwetsvoorstel
met budgettaire
consequenties die voor de volgende Voorjaarsbesiuitvorming worden
ingediend in deze Voorjaarsbesiuitvorming worden meegenomen We leggen
deze maatregeien in deze nota aan u voor Omdat er voor de
^
klimaatmaatregeien een aanvullend traject is met de betrokken
beleidsdepartementen wordt u hierovi
irrFormeerd^domr middel varfeen
separate nota die ais bijiage is toeg^oegd aan deze nota
•
C
Wij wiilen u vragen om zo mogpnjk vrijdag 11 maart op d
VoorjaarsBFsIuitvorming te re^geren
Er is op deze
besorekino oeoland van lb QQ ^S 3Q uur
•
•
vrij^at
nota m b t
UjOl QA ^rcy^
de
11 maart een
ist wiilen we u vragen om
bij voorkeur dinsdag 15 maart op de bijgevoegde klimaatnota te reageren
We hebben de maatregelen onderverdeeld naar wetstraject Bij onderdeel 4
wordt het uiteindelijke budgettaire besiuit met het dekkingsvoorstei voor de
budgettaire gevolgen van de maatregelen in deze nota aan u voorgelegd
De Beiastingdienst heeft aan de hand van een zogenoemde iichte toets een
eerste inschatting gemaakt van de uitvoerbaarheid van deze maatregeien De
eerste inschatting is dat deze maatregelen op zichzelf bezien uitvoerbaar zijn
voor de Beiastingdienst Het is op deze termijn echter niet mogelijk om de
stapeling van deze maatregeien integraal te wegen U wordt op een later
moment geinformeerd over de integrale uitvoerbaarheid van de maatregelen
IU
\ ^ ikV\V^
1
uit de onderstaande wetstrajecten
Alle maatregelen In deze nota worden
namelijk nog getoetst op uitvoerbaarheid door middel van een
uitvoeringstoets
•
Daarnaast treft u hieronder een korte weergave van het proces van de
Voorjaarsbesiuitvorming
Op pagina 3 is een inhoudsopgave opgenomen
c^jk\HP\
Pagina 1 van 17
70
1224762
00012
CT
Proces voorjaarsbesluitvorming
Activiteit
Moment
Nota Voorjaarsbesluitvorming fiscale
Donderdag 10 maart
maatregelen in tas
Bespreking met bewindspersonen
Koopkrachtbeeld in Vierhoek
Klimaat in ambteliik klimaatoverleg
Klimaat in politiek klimaatoverleg
Volledige fiscale nota in Vierhoek
Vriidaq 11 maart
Dinsdag 15 maart
Woensdag 16 maart
Vriidaq 18 maart
Dinsdag 22 maart
Streven naar afronding fiscale nota in
Dinsdag 29 maart
Vierhoek
Eventuele uittoop besluitvorminq
April
Belastingplan 2023
De maatregelen voor de Voorjaarsbesluitvorming betreffen hoofdzakelijk
maatregelen die zullen landen in het pakket Belastingplan 2023 Deze
maatregelen komen grotendeels voort uit het coalitieakkoord en daarvan heeft u
eerder een overzicht ontvangen Deze maatregelen worden automatisch
meegenomen in de Voorjaarsbesluitvorming We vragen in deze nota ook uw
akkoord voor het meenemen van enkele los van het coalitieakkoord staande
fiscale maatregelen in de Voorjaarsbesluitvorming
Fiscale verzamelwet 2024
In deze nota stellen wij voor een aantal
van
budgettair relevante maatregelen die los
het coalitieakkoord zijn opgekomen op te nemen in de Fiscale verzamelwet
2024 en deze maatregelen te laten meelopen in de Voorjaarsbesluitvorming dit
Deze maatregelen treden per 1 januari 2024 in werking Het meelopen van
deze maatregelen in de Voorjaarsbesluitvorming dit jaar is van belang omdat de
jaar
c
behandeling van het wetsvoorstel in de Ministerraad eind 2022 is voorzien De
indiening is begin 2023 voorzien Zowel de behandeling in de MR als de indiening
vinden daarmee plaats voor de voorjaarsbesluitvorming van 2023 U ontvangt
binnenkort een separate nota over de Fiscale verzamelwet 2024 In die nota
worden de niet budgettaire relevante maatregelen voorgelegd
Valt buiten reikwijdte
Pagina 2 van 17
71
1224762
00012
■3
Overzicht budgettaire gevolgen m b t
irSDei
Besllspunt
overzicni
In euro min
maatregelen in deze nota
aeKK^n lasten
saldoverbeterend
2023
2024
2025
Struct
28
28
28
Lastenverzwarend
j
1
BTW nultarief op zonnepanelen
28
2
Derving 0 5 min tot 1 5 min
2
Rechterlijke uitspraak mbt btw tarief op
lacbgas
Herstelwetgeving lachgas
3
Codificatie Leefvervoer verstrekt vanuit UWV
4
Periodieke gift loskoppelen van de periodieke
Tussen
afhankelijk van vormgeving
5
uitkering
Aanpassing Omzetbelasting inzake
Opbrengst 0 5 tot
1 5 min
8
1
1
1 en
1
1 min
PM
PM
PM
PM
jpargeregeling
6
Wijziging afkoop lijfrente bij
0
0
0
8
arbeidsongeschiktheid
Uitbreiding kring van beTastingplichtigen
frisdrankbelasting lastenrelevantie wordt nog
5
5
5
5
7
7
7
7
uitgezocht
Valt buiten reikwijdte
geen
Verlagen schenkingsvrijstelling
Totaal te dekken
beleidsmatige
het gaat om budgettaire gevolgen aan de lastenkant
uitvoeringskosten die aan de uitgavenkant zitten
lasten
24
17
25
25
dit is dus nog exclusief eventueie
De maatregel
c
aanpassing invorderingsrente bij verliesverrekening
beslispunt 7
Het gaat naar verwachting
om een beperkte opbrengst tot € 1 mtn
heeft gevolgen voor de uitgavenkant van de begroting
Het besluit omtrent de verlaging schenkingsvrijstelling
jubelton
is reeds aan de
Kamers gecommuniceerd
Pagina 3 van 17
72
1224762
00012
Inhoud
Aanleiding
1
1
5
PAKKET BELASTINGPLAN 2023
Beslispunt 1 BTW nultarief voor levering en installatie van zonnepanelen
nieuwe nnaatregel in aanvulling op coalitieakkoord
BesMspunt 2 Reparatie uitspraak lage btv tarief van toepassing op lachgas
nieuwe nnaatregel in aanvulling op coalitieakkoord
2
c
FISCALE VERZAMELWET 2024
5
9
11
Beslispunt 3 Codificatie goedkeuring leefvervoer verstrekt vanuit UWV
Beslispunt 4 Periodieke gift loskoppelen van de periodieke uitkering
11
onzekerheidsvereiste
11
Beslispunt 5 Aanpassing Omzetbelasting inzake de margeregeling
Beslispunt 6 Wijziging afkoop iijfrente bij arbeldsongeschiktheid
Beslispunt 7 Aanpassingen invorderingsrente bij veriiesverrekening
Beslispunt 8 Uitbreiding kring belastingplichtigen frisdrankbelasting
12
Informatiepunt 1
Deformaliserend werken IH en OB
12
13
14
14
Valt buiten reikwijdte
4
BUDGETTAIR BESLUIT
16
Beslispunt 10 budgettair besluit
Informatie die niet openbaar gennaakt kan worden
16
17
c
Pagina 4 van 17
73
1224762
00012
1
PAKKET BELASTINGPLAN 2023
Beslispunt 1 BTW nultarief voor levering en installatie van zonnepanelen
nieuwe maatregel in aanvuINng op coalitleakkoord
Bent u akkoord
onder voorbehoud van budgettaire dekking met het opnemen in
het BP2023 van een wetsvoorstei invoering van een btw nuitarief op de levering
en
instaiiatie van niet geintegreerde zonnepaneien op woningen per 1 januari
2023
derving 28 min
Bent u akkoord met een onderzoek doen naar een btw nultarief op de levering en
instaiiatie van zonnepaneien op openbare gebouwen en andere gebouwen die
worden gebruikt voor activiteiten van algemeen belang en daarbij de brede
evaluatie van verlaagde btw tarieven te betrekken
U bent recent ge fnformeerd over de Btw tarievenrlchtlijn
Deze richtlijn treedt
verwachting in de eerste helft van 2022 in werking Het wordt dan mogelijk
om een btw nultarief toe te passen op de levering en instaiiatie van zonnepaneien
en openbare en andere
op en naast woningen al dan niet in privebezit
gebouwen die worden gebruikt voor activiteiten van algemeen belang Met deze
nota informeren wij u over deze mogelijkheid en leggen wij een tweetal
beslispunten aan u voor
naar
Kern
•
De levering en de instaiiatie van zonnepaneien is nu belast met 21
•
Het terugvragen van deze btw heeft geleid tot een jaarlijkse toenemende
stroom van verzoeken om teruggaaf
levert voor particulieren
I
•
•
•
•
btw
inmiddeis circa 200 000 per jaar
die in dit kader btw ondernemer zijn
en
Dat
de
Belastingdienst een bewerkelijke uitvoeringspraktijk op
Toepassing van een btw nultarief voor zonnepaneien op woningen heeft een
relatief beperkt effect op de btw opbrengst maar leidt tot een substantiele
vermindering van administratieve en uitvoeringslasten
U wordt daarom geadviseerd een nultarief op zonnepaneien voor woningen in
BP23 op te nemen Dit vergt een budgettaire dekking van € 28 mln^ per jaar
die nog nader uitgewerkt dient te worden Het advies is ook in lijn met het
initiatief van ML om de mogelijkheid van een nultarief op te nemen in de BTW
tarievenrichtlijn De TK is hierbij betrokken geweest en voorstander van
Bij het advies wordt rekening gehouden met de kritiek van de Algemene
Rekenkamer op het bestaan van vele fiscale regelingen Voor invoering van
het nultarief is het toetsingskader fiscale regelingen doorlopen waaruit
voorlopig een positieve beoordeling voIgt
Eventuele uitbreiding van het btw nultarief naar andere gebouwen dan
woningen bijvoorbeeid ziekenhuizen scholen sportverenigtngen ministeries
en gemeentehuizen zal
desgewenst nog worden onderzocht op noodzaak
afbakeningsproblematiek en derving Dit onderzoek kan niet voor BP23
worden voltooid Geadviseerd wordt bij het overwegen daarvan de evaluatie
van
verlaagde btw tarieven te betrekken
voorzien voor eind 2022
Dit bedrag bestaat voor 18 min uit het wegvallen van het forfait bij aanmeldtng en voor 10 min ult het
wegvallen van een in sommige gevallen aftrekbeperking bij instaiiatie van zonnepaneien door of in
opdracht van woningcorporatles en verhuurders op woningen
Pagina 5 van 17
74
1224762
00012
•
Een ander aandachtspunt is het verschil tussen zonnepaneien die uitsluitend
dienen om energie op te wekken
•
zgn niet gemtegreerde zonnepaneien en
producten die daarnaast ook een andere functie hebben op dit moment
voornamelijk dakbedekking met zonnecellen
Dakbedekking met zonnecellen zal in de regel niet als zonnepaneel in de zin
van de btw richtlijn kwalificeren door de aanvullende functies
bedekking van
het dak naast het opwekken van stroom Daarom kan daarop geen btw
nultarief worden toegepast daarnaast mogen op een product niet meerdere
btw tarieven worden toegepast
Wei blijft voor dakbedekking met
zonnecellen het huidige beleid in stand waardoor een deel van de
voorbelasting kan worden teruggevraagd
ToeMchting
Algemeen
•
Het btw ondernemerschap leidt tot verplichtingen aan de kant van de
particulier waaronder het aanmelden als ondernemer bij de Belastingdienst
en
•
daarom tot administratieve lasten
Door middel van specifiek beleid tracht de Belastingdienst de administratieve
lasten van particuliere zonnepaneelhouders te verminderen
•
Dit beleid voorkomt echter niet dat zonnepaneelhouders meerdere
handelingen moeten verrichten Het beleid voorkomt ook niet dat bij de
Belastingdienst een uitvoeringslast ontstaat Dit moet nog getoetst worden
door middel van een uitvoeringstoets
•
In het verleden zijn veel klachten ontvangen van zonnepaneelhouders
Slechts een deel van de klachten is inmiddels opgelost door het proces en of
beleid aan te passen
De TK
D66 en VVD
zijn hier kritisch over geweest Het
voorgaande kabinet heeft zich in Europees verband ingezet voor de
mogelijkheid van een btw nultarief voor de levering en instaliatie van
zonnepaneien Uw ambtsvoorganger heeft aangegeven dat het toepassen van
een nultarief op zonnepaneien het Nederlandse huidige proces en de
c
administratieve lasten aanzienlijk kan vereenvoudigen
•s
•
Door de introductie van een nultarief drukt geen btw meer op de aanschaf en
de instaliatie van de niet geintegreerde zonnepaneien op woningen waardoor
er niet
•
langer een teruggaafbelang bestaat bij zonnepaneelhouders
Er ontstaan daarnaast geen btw
verplichtingen meer vanwege het
terugleveren aan het net voor veel zonnepaneelhouders door de
registratiedrempel van € 1 800 als men onder die drempel blijft hoeft men
zich voorde btw niet te melden bij de Belastingdienst
Toelichting lastenverlichting zonnepaneelhouders
De introductie van een nultarief op de levering en instaliatie van
zonnepaneien op woningen brengt een structurele administratieve
lastenverlichting met zich mee voor zonnepaneelhouders van naar
verwachtlng € 20 min per jaar
•
Een particulier die zonnepaneien installeert op zijn woning ervaart door het
nultarief In combinatie met de registratiedrempel voor kleine ondernemers
niet langer btw druk of verplichtingen
•
Toelichting op de uitvoeiing door de Belastingdienst
Pagina 6 van 17
75
1224762
00012
•
De uitvoeringsprocessen en systemen van de Belastingdienst zijn gericht op
de echte ondernemer
Van deze ondernemers wordt een mate van
professionaliteit en kennis verwacht die vaak ontbreekt bij de
zonnepaneelhouder De zonnepaneelhouder voelt zich vaak geen btw
ondernemer maar ziet de teruggaaf als een subsidie
•
Deze systemen en processen sluiten dus niet of niet in voidoende mate aan
op de behoefte van de zonnepaneelhouder Daarom is waar mogelijk
•
•
•
afgeweken van het reguliere uitvoeringsproces Dit uitvoeringsproces biijft
echter bewerkeiijk voor de Beiastingdienst en ingewikkeld voor de gemiddelde
zonnepaneelhouder
De zonnepaneelhouder heeft niet alleen een toename van het aantal fte s
binnen de uitvoering tot gevolg maar zorgt ook voor een toename van de
complexiteit bij de Belastingdienst Dit komt o a tot uiting in de toename van
het aantal processen toename van belastingplichtigen en toename van de
compliciteit in de ict
De Belastingdienst verwacht dat de introductie van een nultarief op niet
geintegreerde zonnepanelen op woningen een positief effect heeft op de
uitvoering proceshygiene
Het definitieve oordeel over de uitvoerbaarheid door de Belastingdienst incl
de tijdelijke en structurele gevolgen voor de uitvoeringskosten zai middels
een uitvoeringstoets in kaart gebracht worden
Toelichting dakbedekking met zonnecellen
Slechts een beperkt deel van de zonnepaneelhouders kiest voor dakbedekking
met zonnecellen Vermoedeiijk zal daar in de toekomst meer gebruik van
worden gemaakt vooral in nieuwbouwwoningen
Dakbedekking met zonnecellen heeft een dubbeie functie De functie van
zonnepaneei en de functie van dakbedekking In het huidige regime wordt
daarmee rekening gehouden
Een eventueel nultarief voor dakbedekking met zonnecellen kan fiscaal
technisch niet beperkt worden tot louter de functie van energieopwekking Het
uitgangspunt in de btw is namelijk dat niet twee tarieven op een product of
dienst kunnen worden toegepast
•
Dit betekent dat het overheersende product de dakbedekking met daarin
het daaraan ondergeschikte energieopwekkende deei onder het nultarief
gebracht zou moeten worden De btw richtlijn staat het niet toe om
dakbedekking onder het btw nultarief te brengen Dit is beleidsmatig ook
onwenselijk omdat dan een nultarief van toepassing zou worden op een deel
van de kosten van een dak Dat is niet beoogd en zou het budgettair beslag
aanzienlijk verhogen
•
•
•
r
V
Toelichting btw nultarief op levering en Installatie van zonnepanelen op openbare
gebouwen
•
Een nultarief op levering en installatie van zonnepanelen op openbare en
andere gebouwen die worden gebruikt voor activiteiten van algemeen belang
bijvoorbeeld ziekenhuizen scholen sportverenigingen ministeries is te
complex om op korte termijn in het wetsvoorstel mee te nemen maar kan
worden onderzocht voor eventuele invoering op een later moment dan 1
januarl 2023
Pagina 7 van 17
76
1224762
00012
Het begrip openbare en andere gebouwen die worden gebruikt voor
activiteiten van algemeen belang is
onderzocht worden
nog
niet gedefinieerd
Dit moet
alsmede de potentiele derving
Scholen sportverenigingen ministeries en ziekenhuizen hebben veelal geen
of een zeer beperkt btw aftrekrecht zodat de btw op zonnepanelen voor hen
een
kostenpost kan vormen
Voor gemeenten heeft een nultarlef zeer beperkte financiele voordelen omdat
die normaiiter de btw kunnen claimen via het BTW compensatiefonds
Invoering van een nultarief voor zonnepanelen op openbare gebouwen heeft
een wezeniijk andere beieidsdoelstelling dan de nu voorgestelde maatregei
die immers primair is gericht op een reductie van administratieve en
uitvoeringslasten
Geadviseerd wordt de evaluatie naar veriaagde btw tarieven
verwachting
bij het onderzoek naar een btw nuitarief op
ievering en instailatie van zonnepanelen op openbare en andere gebouwen
uitimo 2022
te betrekken
Toelichting gevolgen bedrijfsieven
Voor het bedrijfsieven heeft deze maatregei naar verwachting beperkte
gevolgen
•
Leveranciers en installateurs van zonnepanelen zullen een btw nuitarief
moeten toepassen in plaats van het nu voor hen gebruikelijke tarlef van 21
•
De bewijslast voor het correct toepassen van het btw nuitarief ligt bij de
ondernemer die dat tarief toepast
•
De leveranciers en installatiebedrijven
maar ook administratieve
dienstverleners die deze service aanbieden
kunnen een geringe omzetdaling
omdat zij niet langer tegen betaiing de administratieve afhandeling
van de zonnepanelen met de Beiastingdienst hoeven te regelen
ervaren
Toelichting budgettaire aspecten
De invoering van een btw nuitarief op de aanschaf en instailatie van niet
gemtegreerde zonnepanelen op woningen resulteert naar verwachting in een
derving van 28 min
Die derving is in hoofdzaak aan de volgende punten toe te schrijven
o
Het vervallen van de eenmalige forfaitaire btw heffing die
particuiieren betaien over de levering aan het elektridteitsnet in het
jaar van instailatie derving van 18 min
o
Woningcorporaties en andere verhuurders van woningen veelal btw
vrijgesteld kunnen straks ook aanspraak maken op het nultarief
wanneer zij zonnepanelen
laten installeren op woningen Een
beperkt gedeelte van de woningcorporaties en andere verhuurders
van woningen kan nu de btw op deze kosten niet in aftrek brengen
In
die gevallen zorgt de introductie van een btw nuitarief voor een
derving Deze derving wordt voorzichtig geschat op 10 min
De derving is geschat voor het jaar van invoering en kan sterk wisselen
afhankelijk van onder meer het jaarlijkse aantal nieuwe installaties door met
name particuiieren
•
•
•
Toelichting nieuwe fiscale regeling
Invoering van het btw nuitarief voor zonnepanelen op woningen betekent een
nieuwe fiscale regeling Hierbij moet in acht genomen worden dat de
o
Pagina 8 van 17
77
1224762
00012
o
o
Algemene Rekenkamer al vaker en ook recent nog kritiek heeft geuit op het
grote aantal fiscale regelingen
Toegezegd is dat er beter wordt toegezien op gebruik van het toetsingskader
fiscale regelingen bij invoering van nieuwe regelingen en evaluaties
Uit het doorlopen van het toetsingskader voIgt voorlopig een positieve
beoordeling
Beslispunt 2 Reparatie uitspraak age btw tarief van toepassing op lachgas
nieuwe maatregel in aanvulling op coalitieakkoord
Bent u akkoord met het in de Voorjaarsbesluitvorming mee laten lopen van de
maatregel om een uitspraak over het lage btw tarief op lachgas te repareren en
deze op te nemen in het Belastingptan 2023
•
Op basis van een recente gerechtelijke uitspraak is het verlaagde btw tarief
toepassing op de verkoop van NjO capsules lachgas^ voor de bereiding
van slagroom Een ambtsvoorganger van u heeft in een beleidsbesluit het
standpunt ingenomen dat lachgascapsules voor de bereiding van slagroom
van
niet opgaan in de slagroom en dat het verlaagde tarief daarom niet van
•
toepassing is Een gevolg van de uitspraak is dat ook op de verkoop van
lachgas voor gebruik als partydrug het verlaagde btw tarief van toepassing is
Na de uitspraak is dat standpunt niet langer houdbaar wat ruimte geeft aan
de verkopers van lachgascapsules om het verlaagde btw tarief toe te passen
Mede omdat het ministerie van VWS en JenV werken aan een verbod op
oneigenlijk gebruik van lachgas door het op lijst II van de Opiumwet te
plaatsen adviseren wij een van de twee volgende beleidsopties waarbij
wetgevend optreden de voorkeur geniet
1
Wettelijk regelen dat alle lachgas zowel capsules als lessen met
uitzondering van medische toepassingen worden uitgesloten van het
verlaagde btw tarief of
C
2
•
•
in het bestaande beleidsbesluit de gevolgen van de hofuitspraak
verduidelijken met de opmerking dat het verlaagd btw tarief niet van
toepassing is op de levering van lessen met lachgas
Wilt u aangeven welke optie uw voorkeur heeft
Mocht gekozen worden voor een aanpassing van het beleidsbesluit heeft dat
in tegenstelling tot wettelijk optreden budgettaire effecten Een eerste
inschatting is dat optreden bij beleidsbesluit rekening houdend met opname
van lachgas op de Opiumlijst een jaarlijks beslag van € 0 5 min
€ 1 5 min
heeft lastenrelevantie wordt nog uitgezocht
Wettelijk ingrijpen
Lachgas kan wettelijk worden uitgesloten van het verlaagde btw tarief
behoudens voor gebruik in de medische sector Dit is in lijn met het eerder
ingenomen beleidsstandpunt
Een wettelijke uitsluiting van een product in het kadervan de Opiumwet is
geen novum Pootgoed en land en tuinbouwzaden die producten kunnen
•
•
^
Lachgas kent meerdere toepassingen
in de voedingsmiddefenindustrie
Een daarvan is gebruik als voedingsadditief
nummer
de horeca en door thuisbakkers wordt gebruikt om siagroom
E942
dat
of andere
voedingswaren mee op te kioppen
Pagina 9 van 17
78
1224762
00012
•
voortbrengen die onder de Opiumwet vallen worden sinds 1 januari 2016
wettelijk uitgesloten van het lage btw tarief
Voordeel van uitsluiting is dat lachgas als partydrug wordt uitgesloten van het
verlaagde btw tarief Een gevolg van dit alternatief is dat de verkoop van
capsules voor gebruik als voedingsadditief door een kleine groep
particulieren opnieuw van het lage tarief wordt uitgesloten dit is wel in
overeenstemming met het eerdere beleidsstandpunt dat door het hof
verworpen is
•
Wettelijk ingrijpen treft de horeca niet aangezien deze sector in de regel btw
aftrekrecht heeft
•
Hoewel over de markt voor lachgas capsules
beschikbaar zijn
onvoldoende gegevens
is uit de media en in genoemde hofuitspraak een explosieve
stijging van de verkoop van lachgascapsules waarneembaar Ter illustratie de
omzet van de webshop die procedeerde steeg in zo n vier jaar van ongeveer
€ 90 000 naar € 2 400 000
Het is niet aannemelijk dat een groot deel van de
verkochte lachgascapsules voor als voedingsadditief wordt gebruikt
Beleidsbesluit aanpassen
•
Een alternatief voor wettelijk ingrijpen is om in een beleidsbesluit een passage
op te nemen die het uitstralingseffect van de uitspraak tracht in te perken
•
Het gevolg daarvan is dat volgens u alleen capsules dan nog onder de
reikwijdte van het lage tarief vallen Fiessen lachgas blijven dan volgens u
behoudens voor medische toepassing
buiten de reikwijdte van het verlaagde
tarief
•
Groot nadeel daarvan
beleidsbesluit
•
•
is dat het verkopen van
niet valt uit te sluiten dat die als partydrug worden
lachgascapsules
gebruikt binnen het bereik van het verlaagde btw tarief blijft Daarbij moet
worden opgemerkt dat VWS en JenV aan een verbod op oneigenlijk gebruik
van lachgas werkt door het naar verwachting vanaf medio 2022 op lijst II
van de Opiumwet te plaatsen Lachgascapsules worden alsdan zeer beperkt
verhandelbaar Niet valt uit te sluiten dat na een wijziging van het
beleidsbesluit gerechtelijke procedures zullen worden gevoerd door verkopers
van lachgas over schending van de fiscale neutraliteit tussen capsules en
lachgasflessen De inspecteur kan en zal stelien dat lachgas in fiessen
verkocht aan consumenten gezien de hoeveelheid gas niet wordt gebruikt
voor normale menselijke consumptie maar de rechter kan waarde hechten
aan het gegeven dat in fiessen en capsules hetzelfde product zit
Niet is uit te sluiten dat capsules alsnog als partydrug worden gebruikt Een
beleidsmatige scheidslijn aanbrengen op basis van het beoogde gebruik van
capsules voor gastronomische doeleinden vs als partydrug is niet
uitvoerbaar Zowel voor de online verkoper en de Belastingdienst is immers
niet te bepalen voor welk doel de capsules worden of zijn gekocht
Bij wettelijk ingrijpen spelen deze risico s niet omdat dan op alle soorten
verpakkingen het algemene tarief van toepassing is
waarvan
Pagina 10 van 17
79
1224762
00012
2
FISCALE VERZAMELWET 2024
Hieronder vindt u de maatregelen waarvan wij voorstellen om die op te nemen in
de Fiscale verzamelwet 2024 met budgettaire consequenties
waardoorze
meegenomen moeten worden in de Voorjaarsbesluitvorming Indien u ermee
akkoord bent
U ontvangt binnenkort een separate nota voor de maatregeien die
wij voorsteiien voor de Fiscale verzamelwet 2024 zonder budgettaire
consequenties In beide nota s betreft het maatregeien die los van bet
coaiitieakkoord opgekomen zijn
Beslispunt 3
Codificatie goedkeuring
ieefvervoer verstrekt vanuit UWV
Bent u akkoord met het opnemen van de codificatie van de fiscale behandeling
van
ieefvervoer verstrekt vanuit het UWV in de Fiscale verzamelwet 2024
Eind vorig jaar heeft uw ambtsvoorganger besloten om een goedkeuring op te
•
nemen voor
ieefvervoer verstrekt vanuit UWV
Ieefvervoer omvat het verstrekken van vervoer aan personen met een
•
aandoening
Dit vervoer hebben zij
nodig om persoonlijke activiteiten te
Bijgevoegde nota
omvat een uitgebreidere omschrijving van de maatregei
De goedkeuring is vooruitlopend op een wijziging van de Wet IB 2001
opgenomen in het Wijzigingsbesiult lijfrente en periodieke uitkeringen en op
23 december 2021 in werking getreden Het voorstei is om de wijziging van
kunnen uitvoeren en deei te nemen aan de maatschappij
•
de Wet IB 2001 op te nemen in de Fiscale verzamelwet 2024
Overigens is de goedkeuring opgenomen met het volgende voorbehoud
Daarbij maak Ik wel het voorbehoud dat wanneer het parlement niet akkoord
zou gaan met een desbetreffende wetswijziging deze goedkeuring weer komt
te vervallen onder eerblediging van tussentijds toegepaste vrijstellingen van
periodieke uitkeringen en verstrekkingen inzake Ieefvervoer vanuit het UWV
De kosten van de maatregei worden geraamd op structureel ongeveer € 1
miljoen per jaar De maatregei dient met terugwerkende kracht per 1 januari
2016 te worden ingevoerd Hiermee komt het totale budgettaire beslag op € 8
miljoen in 2023 {jaariijks € 1 miljoen over de periode 2016 tot en met 2023
en daarna jaariijks structureel € 1 miljoen Voor deze maatregei dient dekking
te worden gezocht in de voorjaarsbesluitvorming
•
•
Beslispunt 4 Periodieke gift ioskoppelen van de periodieke uitkering
onzekerheidsvereiste
Bent u akkoord met het opnemen van de maatregei
van
de periodieke uitkering
onzekerheidsvereiste
Periodieke gift ioskoppelen
in de Fiscale verzamelwet
2024
•
De periodieke gift Is een vaste en gelijkmatige periodieke uitkering aan
instellingeri en verenigingen Door de koppeling met de periodieke uitkering
moet de gift ook aan de voorwaarden van periodieke uitkeringen voldoen
waaronder het onzekerheidsvereiste
Dit leidt tot ongewenste situaties
bijvoorbeeld als de periodieke gift van meerdere levens afhankelijk is en
daardoor niet meer voldoet aan het onzekerheidsvereiste
Pagina 11 van 17
80
1224762
00012
Wanneer men niet voldoet aan het onzekerheidsvereiste
niet meer als periodieke gift
maar als
kwalificeert de gift
gewone gift met de bijbehorende
drempel en plafond
Daarom wordt voorgesteld art 6 34 Wet IB 2001 aan te passen om de
definitie van een periodieke gift los te koppelen van de periodieke uitkering
Beslispunt 5 Aanpassing Omzetbelasting inzake de margeregeling
Stemt u in met het opnemen van deze maatregel in het
pakket Fiscale
verzamelwet 2024
Op basis van de margeregeling hoeft over kunstvoorwerpen in bepaaide
gevallen geen btw te worden geheven over de hele prijs zoals gewooniijk
•
maar siechts over de marge die een wederverkoper ontvangt
Op basis van de nieuwe richtlijn die naar verwachting in de loop van de
•
eerste helft van 2022 in working zal treden
moet in de wet worden geregeld
dat de margeregeling door wederverkopers niet mag worden toegepast als
deze wederverkoper het kunstvoorwerp heeft ingekocht tegen een verlaagd
tarief
Voortaan mag de margeregeling alleen nog worden toegepast als de
•
wederverkoper het kunstvoorwerp heeft ingekocht tegen het algemene btw
moet uiterlijk 1 januari 2025 in de wet zijn aangepast
In de nota inzake de btw tarievenrichtlijn van 2 februari 2022 bent u
gei nformeerd over het voorlopige voornemen om de aanpassing van de
margeregeling op te nemen in de Fiscale verzamelwet 2024 Bij nader inzien
adviseren wij u het als apart wetsvoorstel op te nemen die hetzelfde tijdpad
doorloopt als de Fiscale verzamelwet 2024 een soort pakket Fiscale
verzamelwet 2024 omdatzuivere implementatie voorschrijft dat in het
implementatievoorstel geen andere regels opgenomen worden dan
noodzakelijk en dit dus een los wetsvoorstel vergt
De budgettaire consequenties kunnen nog niet worden geraamd maar de
verwachting is dat deze maatregel een geringe opbrengst opievert
tarief E e a
•
•
Beslispunt 6 Wijziging afkoop lijfrente bij arbeidsongeschiktheid
Stemt u in met het omzetten van de maatregel uit het beleidsbesluit in wetgeving
waarmee wordt
gecodiflceerd dat bij afkoop van een lijfrente als gevolg van
arbeidsongeschiktheid alleen over het bedrag boven de afkoopgrens revisierente
is verschuldigd
Als er sprake is van langdurige arbeidsongeschiktheid kan een opgebouwde
•
■
•
lijfrente geheel of gedeeltelijk worden afgekocht op grond van artikel 3 133
negende lid Wet IB 2001 Dit om te voorzien in een inkomen voor de
arbeidsongeschikte
Er gelden voor deze afkoop wel afkoopgrenzen Bij overschrijding van deze
afkoopgrenzen wordt over het gehele afkoopbedrag inkomstenbelasting en
20
revisierente geheven In de praktijk bleek dit te hard uit te pakken
Pagina 12 van 17
81
1224762
00012
•
•
•
In een beleidsbesluit is vooruitlopend op wetgeving door uw ambtsvoorganger
goedgekeurd dat aileen over het bedrag waarmee de afkoopgrens wordt
overschreden revisierente is verschuldigd
De uitwerking van de nog benodigde wettelijke aanpassing hiervoor is
opgepakt via de pilot wendbaar wetgeven In deze pilot wordt de uitwerking
van wetgeving in de uitvoering door de Beiastingdienst helder gemaakt Uit de
pilot kwamen nog een aantal andere technische knelpunten naar voren die
gedeeltelijk in wetgeving en gedeeltelijk in iagere regeigeving verwerkt
dienen te worden Voor wat betreft de wetgeving gaat het dan om het laten
vervallen van de variabele afkoopgrens van artikel 3 133 negende iid
onderdeel c Wet IB 2001 die in de praktijk lastig vast te stellen blijkt en het
wegnemen van een compiexiteit bij de berekening van de revisierente als een
beroep wordt gedaan op de tegenbewijsregeling Deze twee vooral technische
knelpunten dienen nog preciezer uitgewerkt te worden In een
vervoigbeslisnota wordt u hier verder over geinformeerd
De budgettaire gevolgen zijn naar verwachting verwaarloosbaar
€ 0 5
^
miljoen
Beslispunt 7 Aanpassingen invorderingsrente bij verliesverrekening
Stemt u in met het opnemen van hieronder beschreven aanpassingen
invorderingsrente bij verliesverrekening in de Fiscate verzamelwet 2024
•
Bij het project Invorderingsrente is discussie ontstaan over de uitleg van
artikel 28 Invorderingswet 1990
IW 1990
Hierbij gaat om de vraag hoe om
invorderingsrente bij een verliesverrekening
Geconcludeerd is dat artikel 28 IW 1990 momenteel geen grondslag biedt om
invorderingsrente te rekenen bij een veriiesverrekening en dat er een
herrekening van de invorderingsrente moet piaatsvinden wanneer de
hoofdsom is verminderd als gevolg van een verliesverrekening
In het Belastingplan 2012 Is artikel 28 IW 1990 gewijzigd Voor die wijziging
bevatte de bepaling een zesde lid dat wel een grondslag bood om bij een
verliesverrekening invorderingsrente in rekening te brengen en waardoor
werd voorkomen dat invorderingsrente herrekend moest worden bij een
vermindering van de aanslag als gevolg van een verliesverrekening Uit de
memorie van toelichting bij het Belastingplan 2012 blijkt niet waarom dit lid is
komen te vervallen Dit lijkt geen bewuste keuze te zijn geweest
Bij de overschrijding van de betalingstermijn is het gebruikelijk om
invorderingsrente in rekening te brengen Het is derhalve consistent om ook
bij een verliesverrekening invorderingsrente te brengen en voorts niet langer
invorderingsrente te herrekenen In navolging hiervan wordt voorgesteld om
artikel 28 IW 1990 te wijzigen en het per 1 januari 2013 vervallen zesde lid
te gaan met het rekenen van
•
•
weer op te nemen
in de bepaling
’
We hebben dit onderzocht op basis van de aangiften 2017 Het bleek dat In 367 gevallen een fijfrente
afgekocht werd met een waarde boven de maximumgrens en een leeftijd onder de AOW leeftijd Slechts
In een kleln deel hiervan zal er sprake zijn van arbeidsongeschiktheid Het budgettaire belang van de
revisierente 20
zal In die gevallen naar alle waarschijnlijkheid in totaal minder dan € 0 5 miljoen zijn
Dit komt overeen met signalen die wij vanuit de Beiastingdienst ontvangen
Pagina 13 van 17
82
1224762
00012
Beslispunt 8 Uitbreiding kring belastingplichtigen frisdrankbelasting
Stemt u in met de uitbreiding kring belastingplichtigen frisdrankbelasting en het
opnemen van deze maatregel in de Fiscale verzamelwet 2024
•
Artikel 17 van de Wet op de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken
Wvad
•
voldoet niet meer aan de huidige tijd door onder andere de online
aankopen door particulieren en toelevering vanuit het buitenland
Belastingontwijking neemt hierdoor steeds meer toe
De wet beperkt de kring van belastingplichtigen tot degene die de alcoholvrije
dranken voorhanden heeft Voorgesteld wordt om artikel 17 Wvad uit te
breiden naar enige andere persoon die bij het voorhanden hebben ervan
betrokken is
Dit sluit aan bij de huidige systematiek van de Wet op de
WA
die in 2010 is geTntroduceerd en heeft geleld tot een meer
accijns
effectieve fraudeaanpak bij accijnsgoederen
•
De Douane heeft circa 100 ondernemers in het vizier waarbij mogeitjk sprake
is van fraude met verbruiksbelastingen zonder dat zij de alcoholvrije dranken
•
fysiek voorhanden hebben
Naar schatting gaat het hierbij om € 5 miljoen nadeel in verbruiksbelastingen
Met de voorgestelde wijziging kunnen deze ondernemers
wanneer onderzoek
bijvoorbeeld de financiele administrate aantoont dat er daadwerkelijk
sprake is van andere betrokkenheid bij de fraude dan het fysiek voorhanden
hebben beter worden aangepakt
naar
Informatiepunt 1
Deformaliserend werken IH en OB
Voor het opnemen van de
deformaliserend werken
c
invoering herzieningstermijn IH OB en grondslag
in de Fvw24 zijn de budgettaire gevolgen op dit moment
niet in kaart te brengen Deze zijn namelijk afhankelijk van eventuele
toekomstige onvoorspelbare jurisprudentie Er is nu daarom geen claim
ingediend
•
Kern van het wetsvoorstel zal zijn dat in afwijking van de Algemene wet
bestuursrecht Awb
een
mogelijkheid gecreeerd wordt tot herziening van een
belastingaanslag IH OB en een voldoening OB op aangifte overeenkomstig de
aangedragen gegevens van de belanghebbende Berichten waaronder
•
•
schriftelijke berichten elektronische aangiftebiljetten of negatieve suppleties
worden na de beoogde wetswljzlging niet langer als bezwaar maar als een
verzoek tot herziening aangemerkt Om de burger daartoe voldoende
gelegenheid te bleden wordt een herzieningsperiode van in beginsel een jaar
voorgesteld Dit onder andere naar aanleiding van het rapport van de
commissie praktische rechtsbescherming
Een herzieningstermijn van een jaar biedt die burger veel meer ruimte dan de
huidige bezwaartermijn van zes weken Cruciaal is verder dat de wetgeving
rechtswaarborgen biedt zodat bij een inhoudelijk geschii alsnog toegang tot
bezwaar en beroep openstaat
Het gaat alleen om een herziening ten voordele van de belanghebbende De
belastingschuid kan dus alleen met herziening verminderd worden Voor
verhoging van de belastingschuid blijven de reguliere regelingen van
Pagina 14 van 17
83
1224762
00012
navordering en nahefflng van toepassing Na de herzieningsperiode kan de
belastingaanslag of de voldoening overeenkomstig de bestaande regels
ambtshalve worden verminderd
•
•
Een belangrijk punt van dit wetsvoorstel zal zijn dat gedurende de
herzienlngstemnijn van een jaar de aanslag formeelrechtelijk niet
onherroepelijk zal zIjn Hierdoor kan de belastingplichtige een geslaagd
beroep doen op voor hem begunstigende jurisprudentle en beleld die
gedurende dat jaar is opgetreden vastgesteld
De budgettaire gevolgen van het wetsvoorstel hangen voornamelijk aan de
terugwerkende kracht van nieuwe jurisprudentle binnen het herzieningsjaar
Het box 3 arrest is een goed voorbeeld inzake de mogelijke grote gevolgen
daarvan De budgettaire gevolgen kunnen wegens de onvoorspelbaarheld van
de Inhoud van nieuwe jurisprudentle op dit moment niet in kaart worden
gebracht
f
Valt buiten reikwijdte
Pagina 15 van 17
84
1224762
00012
■
Valt buiten reikwijdte
4
BUDGETTAIR BESLUIT
Beslispunt 10 budgettair besluit
Stemt u in met de inzet om de beleidsmatige lasten
van
€ 25 min
struc
als gevolg
de fiscale maatregelen met de extra ontvangsten bij de ODE te dekken
Dit
moet dan dinsdag a s in de politieke vierhoek worden opgebracht
De budgettaire gevolgen van de fiscale maatregelen
onder punt 1
2 en 3
hiervoor beschreven
leiden tot een beperkt meerjarige belasting van het
inkomstenkader
Het gaat om structurele reeks van € 25 min
Er is een opbrengst van € 277 min
zie tabel 1
uit de ODE middelen
rege Totaal
Deze ODE middelen
zijn nu nog niet elders ingezet Achtergrond van deze € 277 min is dat er een
extra tariefsverhoging moet plaatsvinden omdat er in de tussentijd
gedurende Rutte III sprake is geweest van grondslagerosie Volgens de
regels van het Inkomstenkader is deze herijking lastenrelevant
Pagina 16 van 17
85
1224762
00012
•
Het is een optie om deze € 277 min
voor € 25 min
te gebruiken voor het
sluiten van de plaat en de rest voor verlaging van de ODE tarieven
Alternatief is het volledige bedrag in te zetten voor verlaging van de ODE
tarieven
dan moet er elders dekking worden gevonden voor de € 25 m n
structureel
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
IMiet van toepassing
C
Pagina 17 van 17
86
1224762
00012
\
\
\
\
m
Ministerie van Financien
■
Directie
TER BESLI5SING
Verbruiksbelastingen
Aan
Douane en
de staatssecretaris van Financien
Om
k
iubi
nota
Fiscaliteit en Belastingdienst
e^C
Internationale aang
c
Fiscale klimaatmaatregelen Belastingplan 2023
persoonsgegevens
Aanleiding
In het coalitieakkoord
CA
staat een aantal fiscale klimaatmaatregelen die in het
Een aantal maatregelen uit het CA
Belastingplanpakket
nadere
over
de
onderstaande
vragen
invulling
maatregelen is naar verwachting
besluitvorming
nodig
politieke
1
Aanpassing tarieven Energiebelasting EB en Opslag Duurzame Energie en
klimaattransitie ODE schijf 2 4
2
Aanscherping COz heffing industrle
BP
3
4
2023 is opgenomen
Datum
7 maart 2022
Notanummer
2022 0000088911
Bijiagen
Invoering minimum ouz prijs Industrie
Afbouw vrijstelling BPM bestelbusjes ondernemers
Kern en proces
•
•
De lastenbesluitvorming vindt dit jaar in het voorjaar via de vierhoek plaats
Voorafgaand aan de besluitvorming in de vierhoek vindt een DG overleg
DGO en een bewindsliedenoverleg BWO plaats waarin de fiscale
klimaatmaatregelen uit het BP 2023 worden besproken U ontvangt nog de
stukken en een aanvullende voorbereiding voor het BWO
Btj de uitwerking van de maatregelen uit het CA en dan in het bijzonder de
aanpassingen in de EB en ODE is de huidige geopolitieke situatie niet
meegenomen Ons advies houdt geen rekening met huidige ontwikkelingen op
de energiemarkt Indien er vanwege de huidige omstandigheden toe wordt
besloten voor 2023 af te wijken van de afspraken is het desalniettemin
wenselijk om principe besluiten te nemen op de beslispunten In dat geval
kunnen wij met die keuzes de conceptwet gereed maken Besluitvorming om
al dan niet af te wijken van het CA a g v de huidige situatie vindt plaats in de
~
vierhoek
•
A
Het proces ziet er als voIgt uit
o
Woensdag 16 maart
o
Woensdag 16 maart verspreiden stukken BWO
DGO
u
ontvangt ons advies en
aanvullende voorbereiding voor het BWO
o
Vrijdag 18 maart
BWO
Dinsdag 22 maart vierhoek
In het BP 2023 zit ook een aanpassing in de vliegbelasting en een aantal
aanpassingen in de EB die niet voorliggen ter besluit Hiervan zijn in het CA al
heldere keuzes gemaakt die wij zonder nader bericht cf de CA afspraken
o
•
uitwerken
0^^
Pagina 1 van 10
87
1224764
00013
Beslispunten
Aanpassing tarieven EB en ODE schijf 2 4 elektridteit en gas
Interdepartementaal zijn wij tot twee varianten gekomen waar een keuze in
gemaakt moet worden
•
•
Momenteel zetten wi1 in op tariefaanpassinqen conform variant A
fduurzaamheid’l
Deelt u deze lijn
zle toelichting voor nadere informatie
Aanscherpen C02 heffing Industrie
•
In het CA staat benoemt dat de COz
heffing Industrie wordt aangescherpt
reductiefactor en tarief zodat 4 Mton extra COz reductie gerealiseerd in
Er staat niet per wanneer deze aanscherping in moet gaan
Momenteel zetten wii in op een aanscherping van de reductiefactor per 1
2030
•
lanuari 2023 en aanscherpino van het tarief per 1 ianuari 2025
Deelt u deze lijn
[zie toelichting voor nadere informatie
Invoering minimum C02 prijs industrie
•
In het CA is opgenomen dat per J023 een COz
industrie moet worden ingevoerd
minimumprijs voor de
Er staat niet opgenomen wat de hoogte van
de minimurnprijs zou moeten zijn
•
•
Momenteel zetten we in op een minimurnprijs gelijk aan de minimum COz
prijs elektri^itsopwekking en een herijking van het tarief in het najaar
U bent hter in de vorige basispuntennotitie mee akkoord gegaan
Afbouw vrijstelling BPM bestelbusjes ondernemers
•
In het CA is opgenomen dat de BPM
vriJstellmg voor bestelbusjes voor
ondernemers wordt_afgeschaft In de uitwerking lopen wij tegen drie keuze
aan
wij hopen hier ambtelijk uit te komen
1
Snelheid van de afbouw
•
Onze llln is om de vrMstelling in drie aeliike stapoen af te bouwen
kortino in 2024
33
66
kortina in 2025 en nul kortinq in 2026
zie toelichting voor nadere informatie
•
Deelt u deze lijn
2
Horizonbepaling voor de BPM vrijstelllng voor emissievrije bestelauto s
•
Onze liin is om de vrMstellina voor emissievrile bestelauto s in 2030 af te
laten lopen via een horizonbepaiing
•
Deelt u deze lijn
3
BPM
zie toelichting voor nadere informatie
•
Onze liin is om de BPM teruaaaafreaelina voor bestelauto
teruggaafregellng voor bestelauto gehandicaptenvervoer
oehandicaotenvervoer aan te oassen naar een vriistellina als bliikt dat het
nadeel voor deze oroep daarmee kan worden opoelost
•
Deelt u deze lijn
zie toelichting voor nadere informatie
Toelichting
1
Aanpassing tarieven EB en ODE schijf 2 4
•
We adviseren om akkoord te gaan met variant A
De tariefmaatregelen
gericht op bedrijven zijn in het coalitieakkoord als onderdeel van het
klimaatpakket genomen en met variant A is de duurzaamheidsprikkel het
grootst Bovendien sluit deze variant het beste aan op het ETD voorstel van
de Europese Commissie
•
Variant B is opgenomen op verzoek van
I^V omdat deze variant gunstiger
uitpakt voor de glastuinbouw We adviseren om hier niet in mee te gaan
omdat het inhoudelijke verhaal minder sterk is kleinere
verduurzamingsprikkel slechtere aansluitlng ETD voorstel
Pagina 2 van 10
88
1224764
00013
De lastenverzwaring en lastenverlichting staan macro vast^ beide 500 min
•
waardoor een verandering enkel tot herverdeling leidt
voor de
bedrijven
in dit geval de industrie
Industrie is in beide varianten
lastenverzwaring
Tabel 1
van
Een
lastenverlichting
qiastuinbouw betekent een lastenverzwaring voor een andere groep
voor de
De relatieve lastenverzwaring voor de
A en B
vele male hogerdan de relatieve
glastuinbouw
Lastenmutaties EB
Zie onderstaande tabel
ODE op microniveau bij bedrijfsprofielen per 2030
CA varianten t o v bet basispad
Mutaties uitgedrukt in
t o v
in het basispad in 2030
in lopende
de lasten
Belastingdeel
energierekening
Variant A
Variant B
2030^
prijzen
Detailhandel non food^
€3 183
21
21
Grootschalige bakker^
€ 9 450
25
22
Verpleeg
of verzorgingstehuis^
€ 75 004
Ziekenhuis^
€ 162 755
Voortg^et speciaal _onderwijs^^
^5^9
2
2
Fitness^
€ 7 522
19
17
Glastuinbouw zonder WKK^^
€ 40 888
Grootschalige logistiek met keeling^
€ 132 286
8
10
€3 095
18
18
Overige iandbouw^
^uivelindustrie^
€ 556 755
Papierindustrie^
€ 469 335
•
10 12 Voedings
en
17 18 Papier
grafische [ndustrie^
en
2
1
€ 3 907 318
genotmiddelenindustrie
€ 1 90~6^992
20 21 Chemie en farmaceutische Industrie^
€ 3 850 572
24 Basismetaalindustrie ^
€ 4 053 908
I
mummer
Voor de invulling van de tariefaanpassingen in de EB en ODE schijf 2 4 liggen
twee varianten voor Deze variant zijn opgesteld aan de hand van de
uitgangspunten van het CA en het resultaat van interdepartementaie
afstemming De varianten zijn
o
Variant A
Verduurzaming
Variant A is gericht op een maximale prikkel tot verduurzaming
groot mogelijke C02 reductie te realiseren
manieren
namelilkdoor de lastenverzwaring volledig in te zetten op
tarieven in
ot^2^ en 3^ schijf ga^Jj^aar de prikkel tot verduurzaming nu
nog relatief beperkt is
energieverbruik
o
Doel is
om een zo
Variant B
zo veel
en
Dit gebeurt op twee
door de elektrificatieprikkel over het gehele
mogelijk te vergroten
Verduurzaming met lastensoreiding
Variant B is een combinatie van het vergroten van de
verduurzamingsprikkel
en
het spreiden van de lasten
In variant B wordt
Basispad inct overige CA maatregeien EB en ODE zoais schuif in de 1” schijf en opioop ODE
Op basis van het nnedlane energieverbruik van sectoren behaive voor de industrieie profieien Vanwege
beperkte databeschikbaarheid wordt het gemiddeide energieverbruik van bedrijven in de sectoren
papierindustrie en zuiveilndustrie gebruikt voor bedrijven met 20 tot 200 werknemers CBS
^
Na afschaffing van het veriaagd EB tarief GTB wordt de lastendruk op microniveau voor dit
bedrijfsprofiel vanaf 2025 anders dan nu is weergegeven
^
Gebaseerd op het hoogste gemiddeide energieverbruik binnen de betreffende sectoren voor bedrijven
met meer dan 200 werknemers CBS
Zonder rekening te houden met vrijsteiiingen
^
Pagina 3 van 10
89
1224764
00013
groter deel van de lastenverlichting op elektriciteit gegeven in schijf 3
elektriciteit van de ODE t o v variant A Daarnaast wordt de heift van de
een
lastenverzwaring in de 2^ en 3^ schijf gas gelegd en de andere heift in de
4® schijf gas en elektriciteit gelegd
In tabel 2 is een vergelijking van de effecten tussen variant A en B gemaakt
Wtj adviseren variant A aangezien deze de grootste verduurzamingsprikkei
heeft en het beste aansluit op het voorstel van de Europese Commissie voor
herziening van de energiebelasting richtlijn ETD
De totaie iastenontwikkeling tussen variant A en B isgelijk maar verschilt wei
tussen de verschiilende bedrijven in variant A siaat de lastenverzwaring neer
bij de verbruikers van de 2® en 3® schijf gas o a niet ETS Industrie en
giastuinbouw en in variant B wordt ook een deel van de lastenverzwaring
neergelegd bij de grootverbruikers in de 4® verbruiksschijf gas en eiektriciteit
o a
ETS deel Industrie
In tabei 3 is getoond hoe de iastenveriichting en lastenverzwaring is verdeeld
over de
verschiiiende schijven
In de stukken die voorafgaand aan het BWO worden verspreid
wordt meer
informatie en duiding verschaft
Tabet 2
vergelijking van de effecten tussen variant A en B t o v het basispad
Variant A
Variant B
0
0
[ Verduurzamingsprikkei
LMiddelgrootverbruikers
r
i Grootverbruikers
[ Lastenontwikkeling
i
Middelgrootverbruikers
_
i Giastuinbouw
i Grootverbruikers
i
lijn niet het ETD voorstel
_Afbouwen degressiviteit
^
Cf ranking vereiste
Pagina 4 van ID
90
1224764
00013
Tabel 3
lastenverderling over de schtjven 2 4 en opbrengsten in bet basispad
Opbrengst per schijf in het basispad
Variant
Variant
incl overige CA maatregelen EB en
ODE
A
B
m
Schijf 2
101
229
125
Schijf 3
100
271
125
Schijf 4
i45
0
85
Schijf 2
892
346
300
Schijf 3
1 586
154
200
Schijf 4
31
0
165
Elektriciteit
Krachtenveld
De meest betrokken departementen zijn EZK
innovatie
BZK en LNV
klimaat
EZK
bedrijfsleven en
Uit de ambtelijke afstennming komen de volgende
voorkeuren naar vdren
Vanwege de huidige omstandiaheden op de eneraiemarkt als gevolg van de
geopolitieke situalie
kan er weerstand bestaan tegen het verhogen van de
tarieven op gas in de energieb^asting
In de huidige adviezen is dit niet
meegenorhen Wij adviseren om indien er voor uitstel wordt gekozen wel
prindpeBesluiten te nemen
EZK
klimaat
en
duurzaamheid
BZK lijken een voorkeur te hebben voor variant A
omdat in deze variant de duurzaamheidsprikkel het meest
wordt vergroot en deze variant het dichtst bij het ETD voorstel komt
EZK
A
7
bedrijfsleven en innovatie lljkt ook een voorkeur te hebben voor variant
In variant kent een evenwichtigere verdeling van de lasten wat de sterke
lastenstijging voor de grootverbruikers tempert
LNV heeft een voorkeur voor variant B
glastuinbouw
Voor een
omdat deze beter uitpakt voor de
voorbeeldBedrijf krijgt de glastuinder een beperkte
lastenvefTlHiting in variant B en een beperkte iastenverzwaring in variant A
Let wel
dit betreft een voorbeeld bedrijf samengesteld aan de hand van het
mediane verbruik van een glastuinbouwbedrijf zonder WKK
De sector is zeer
heterogeen en het effect van de maatregelen verschilt daardoor sterk In deze
variant wordt de lastenverhoging
500 min
voor de
helft vormgegeven via
de in de 4^ schijf gas en elektriciteit en niet alleen ojtgr 2® en 3® schijf gas
Daarnaast wordt een groter deel van de
lastenveriichtinq via de 3® schijf
elektriciteit vormgegeven
Pagina 5 van 10
91
1224764
00013
2
Aanscherping COi heffing Industrie
In het Coalitieakkoord is opgenomen dat de COz
heffing industrie zodanig
wordt aangescherpt zodat ten opzichte van de huidige reductiedoeistelling van
14 3 Mton een extra COz reductie wordt gerealiseerd van 4 Mton in 2030
Wij adviseren u om per 1 januari 2023 de reductiefactor te herijken op basis
van de nieuwe EU ETS benchmarks en gelijktijdig aan te passen aan de
nieuwe opgave uiTRet coalitieakkoord Dit vormt een prikkei voorde industrie
om een
extra emissiereductie te realiseren in 2030
Wij adviseren u tevens om per 1 januari 2023 geen tariefsverhoging toe te
passen In 2024 zal PBL een nieuwe tariefstudie uitvoeren waarin het volledig
uitgewerkte klimaatBeleid van de coalitie meegenomen kan worden Op basis
hiervan kan het tarief per 1 januari 2025 dan worden herijkt
Krachtenveld
De meest betrokken departementen zijn EZK
innovatie
en
lenW
klimaat
EZK
bedrijfsieven en
Uit de ambtelijke afstemming komen de volgende voorkeuren
naar voren
•
PBL zal donderdag 10 maart de resultaten van de concept tariefstudie aan ons
bekend maken
•
Wij zufleh de beslisnotitie aan de hand hiervan aanscherpen
Dit neemt niet Weg dat wij
Mir THnVAJ
unprcranHor
de
reductiefactor
van
de
C02 heffing aan te
zijn
scherpen aan de hand van het coalItTEdkkuutil ‘eTT TTrerhet tarief EventueIe
herijking van het tarief kan het beste in 2024 worden beoordeeld wanneer
om
»
ampn
per 1 januari 2023
ook de overige klimaatmaatregelen uit herEbalitieakkoord die betrekking
hebben op de industrie zijn uitgewerkt
•
EZK
bedrijfsieven en innovatie
welke
aanscherpingsva^nt
vooral voor verdere
heeft zich nog niet expliciet uitgfisppsi^^n
de voorkeur geniet Dit
EZK
uit^rking van de maatregel
ondercie^Tv^
^^
plelT^
Dit in sam nfeana met hal
overige klimaatbeleid voor de inHlistrie met name maatwerkafspraken
samenspraak met de industrie speelveldtoets
3
In veering CO2
•
In het coalitieakkoord is afgesproken om per 1 januari 2023 een CO2
en
^
in
|j
minimumprijs industrie
minimumprijs industrie te introduceren Hierdoor is er beperkte tijd voor
nader onderzoek t b v
•
•
de uitwerking van de COj minimumpriis
Door met de tarifering aan te
sluiten^Wj het prijspad van de minimum CO2
prijs elektriciteitsopwekking is een sneile invoering mogeiijk en kan deze
maatregel meelopen met het Belastingplan pakket 2023 en per 1 januari 2023
ingaan cf het CA
Een herijking van het
prijspat^it najaar is nodig om de effectlviteit van de
heffing te vergroten Met het prijspad van de minimum COj prijs is de CO2
minimumprijs industrie niet effectief aangezien dat prijspad ver onder de
verwachte ETS prijs ligt
Krachtenveld
De meest betrokken departementen zijn EZK
innovatie
en
lenW
klimaat
EZK
bedrijfsieven en
Uit de ambtelijke afstemming komen de volgende voorkeuren
naar voren
•
Ambtelijk is om de C02 minimumprijs industrie in te voeren met het prijspad
minimum COz prijs elektriciteitsopwekking en het prijspad te herijken Dit met
name omdat dlUn overeenstemming is met het coalitieakk^rd en
tegelijkertijd weinig directe impact heeft op de industrie Wei is er zorg over
Pagina 6 var 10
92
1224764
00013
de snelheid waarmee een evaluatie wordt gestart
EZK Klimaat en AFEP willen
dit zo snei mogelijk
Afbouw vnjstelling BPM bestelbusjes ondernemers
4
4
•
In het BP23 zitten twee bpm
1
maatregelen over bestelauto s
In de bpm geldt momenteel een vrijstelling voor bestelauto s van
ondernemers In het CoaNtieakkoord is afgesproken om deze vrijstelling
per 1 1 2024 In drie stappen geheel af te schaffen in 1 1 2026 Hierna is
het reguliere bpm tarief voor bestelauto s ook van toepassing voor
ondernemers
2
•
Voorts is in het CoaNtieakkoord afgesproken om vanaf 2025 een bpm
vrijstelling voor emissievrije bestelauto s te introduceren Deze vrijstelling
geldt zowel voor particulieren als ondernemers De vrijstelling wordt vanaf
2025 ingevoerd omdat er tot 2025 al een aigehele bpm vrijstelling Is
voor a le emissievrije voertuigen
Voor de uitwerking van deze maatregelen zijn drie besijspunten opgenomen
Voor de uitvoering is de gefaseerde afbouw van de vrijstelling complex De
oorzaak hiervan is dat bij de inschrijving de afnemer nog niet bekend is Wie
de afnemer is is echter wel van belang voor de hoogte van het BPM bedrag
Afbouwpad vnjstelling
•
In het CoaNtieakkoord is niet gespecificeerd In welk tempo de vrijstelling
faestelauto ondernemer wordt afgebouwd
In de onderliggende raming_vQor
deze maatregel is^estijds uitgegaan van een evenredige
tariefskorting va
korting meer
•
^6°^ in 2025
een
afbouwTi^^2^en
korting vaC33^ en vanaf 2026 geen
^O
SO
3^
_
^
o
c
Momenteel wordt de raming voor deze maatregel herijkt Eventuele
significante afwijkingen en de opiossingen daarvoor zullen meeiopen in de
augustusbesluitvorm ing Indien een afwijking op deze voorqestelde afbouw
relevant zou zijn bijvoorbeeld voor betere uitvoerbaarheld van de maatregel
wordt dit zo snel mogelijk aan u voorgelegd
Horizonbepaling
•
In het CoaNtieakkoord staat bij deze maatregel dat De vrijstelling in de bpm
bestelauto s blijft wel bestaan Gelet op dat het hier gaat
bijzondere r^gting fbelastinguitgaven moet besloten worden of een
horizonbepaling wordt opgenomen
De horizonbepaling dwingt om aan het einde van deze peri ode opnieuw de
afweging te maken of aan de fiscale fa^tteit prioriteit wordt gegeven Indien
deze prioriteit opnieuw wordt gegeven moet dit budgettair worden gedekt
Het opnemen van de horizonbepaling kan mogelijk effect hebben op de
geraamde Cp2 redu^e en teveiis een budgettair effect De effecten van deze
maatregel worden riader onderzocht
Ambtelljk lenW heeft aangegeven geen horizonbepaling te willen opnemen
omdat ze verwachten dat de t b2 reductie van de maatregel In 2030 dan
lager komt te Nggen
voor emissievrije
om een
•
•
•
Bestelauto gehandicaptenvervoer
•
Voor bestelauto s gehandicaptenvervoer geldt een bpm teruggaafregeling
In
de praktijk is deze zo vormgegeven dat er al een beroepjcan worden gedaan
op de teruggaaf voordat de bpm wordt afgedragen omdat het belastbaar feit
de tenaamstelling is Vanaf 2024 verandert
Bij inschrijving van de
h^proces
bestelauto in het kentekenregister v^rdt straks wel bpm in rekening gebfacht
De gebruiker van de regellng gehandicaptenvervoer moet dan a chteraf de
Pagina 7 van 10
93
1224764
00013
betaalde bpm terugvragen
Door het veranderen van het proces ondervinden
deze groep een liquiditeitsnadeel
•
Om voornoemde nadeel te voorkomen wordt met de Belastingdienst naar een
oplossing gezocht om te voorkomen dat de jrelatief grote bedragen bpm
moet worden voorgeschoten Een optie die wordt uitgezocht is de
teruggaafregeling om te zetten naar Wn vrijstelling
Infopunt de afschnjvingstermijn van 5Jaar voor bestelauto s herzien
Bij het importeren van een tweede hands bestelauto wordt op de
verschuldigde bpm_aan de hand vaTi de bpm afschrijvingstabei een forfaitaire
de auto Naarmate de
korting verleend die is gekoppeid aan de leeftijd
auto ouder is neemt de verschuldigde bpm af
Wij adviseren om de periode van 5 jaar te verlengen om te voorkomen dat
door afschaffing ^ de vrijstelling^Tmporteerde auto s ten opzichte van
nieuwe bestelautciTTiscaai aantrekkelijker worden als deze binnen 5 jaar
geheel worden afgeschreven
•
£4^
•
5
•
Overige aanpassingen in de EB cf CA in het Belastingplan 2023
In het CA staat een aantal tariefaanpassingen in de EB en ODE die per 2023
in moeten gaan Deze maatregelen zullen daarom word fT opgenomen in het
pakket Belastingplan 2023
1
EB schuif verhogmg tarief 1^ schijf gas en veriaging tarief
l^schijf
elektriciteit
2
Verhoging belastingvermindering vanaf 2023 22^mln
Oploop ODE tarieven conform BLO basispad zoals opgenomen in EZK
begroting 2022
4
Tariefaanpassingen EB en ^E schijf 2 4 hierboven beschreven
De maatregelen over de afbouw van ^e WKK vrijstelling afschaffen verlaagd
tarief voor de glastuinbouw en het afschaffen van de vrijstellingen zullen
worden opgenomen in het pakket Belastingplan 2024 Hier voIgt volgend jaar
een afzonderlijk uitwerkings en afstemmingstraject voor
3
•
Krachtenveld EB aanoassina
schiif belastinaverminderlna en ODE basisoad
De meest betrokken departementen zijn EZK
innovatie
BZK
plaatsgevonden
LNV en
^W
klimaat
EZK
be^rijfsleven en
”
Met SZW heeft geen ambtelijke afstemming
Uit de ambtelijke afstemming komen de volgende voorkeuren
7
naarvoren
Vanwege de huidige omstandigheden op de energiemarkt als gevotg van de
geopolitieke situatie kan er weerstand bestaan teqen het verhogen van de
tarieven o[3 gas in de energiebelasting
meegenomen
wlj aaviseren om
indien er voor uitstel wordt gekozen
wel
principe besluiten te nemen
De stijging van de ODE tarieven zal waarschijnlijk veel
vragen discussie
opieveren omdat deze lastenstijging verstopt zit in de budgettaire plaat van
het Coalitieakkoordi
Andere departementen zullen mogelijk inbrengen dat het ophogen van de
ODE tarieven in strijd is met de CA afspraak om de SDE en ODE
budgetneutraal te ontkoppelen U kunt dan aangeven daFFTet klopt dat de
SDE en ODE zullen worden ontkoppeld
4^
In de huidige adviezen is dit niet
maar dat ook
\
i
a
is afgesproken om de
beleidsmatige lastenontwiilckeling in de ODE gelijk te houden
Indien de ODE
tarieven niet worden verhooqd _dan ontsTaat een iastenrelevante derving van
bijna 1 mid
euro
per jaar in 2030
Pagina 8 van 10
94
1224764
00013
6
•
Verhoging van de vliegbelasting cf CA in Belastingplan 2023
Eerder hebben we u geinformeerd dat het vlakke tarief per passagier wordt
verhoogd om tot het taakstellend budget € 400 min extra opbrengst uit het
coalitieakkoord te komen
•
Het is de verwachtlng dat COVID19 in 2023 nog grote invioed heeft op de
luchtvaart Voor 2024 en 2025 wordt het effect kleiner Als gevolg hiervan zou
het tarief van de vliegbelasting in 2023 hoger moeten uitvallen dan in 2024
2025 om de extra opbrengst van € 400 miljoen per jaar te garanderen
Aangezien tariefschommelingen zowel voor belastingplichtigen ais de
Belastingdienst onwenselijk zijn stellen we voor om het vlakke tarief per
passagier eenmalig te verhogen met € 20 20 naar€ 28 58 in 2023 Dit tarief
is nog afhankelijk van de definitieve tabelcorrectief^tor die pas in augustus
en
•
bekend wordt
Hierdoor zal over de drie kalenderjaren in totaal € 1 2 mrd 3x € 400 min
opgehaald worden De lagere opbrengst in 2023 worHt als het ware
gecompenseerd door hogere opbrengsten in 2024 en 2025 Zie onderstaande
•
tabel
Tabel 4
opbrengsten verhoging vliegbelasting met 20 20 euro per passagier
In C min in prijzen 2023
Opbrengst
cumulatief
lastenverzwarend
Totale opbrengst
2024
2025
struct
333
435
431
431
2023 2025
verhoging met €
20 20
•
2023
Ter vergelijking hieronder de tarieven die Duitsland momenteel hanteert
i h k v
hun vliegbelasting
Deze tarieven zijn afhankelijk van de
bestemming van de viucht
Tabel 5
tarieven die Duitsland momenteel hanteert
Categorie
Binnen Europa
in euro
passagier
tarief
Noord Afrika
13 03
Middellange afstand
33 01
Lange afstand
13 03
j C C
^
K
^
7 BLO ontwikkeling ODE
•
In het coalitieakkoord Is afgesproken om de ODE lastenneutraal te
ontkoppelan van de SDE
Uit herijking van de tarieven vanaf 2023 blijkt dat
vasthouden aan de Hestaande ODE
bedragen in de begroting EZK echter een
extra inkomstenkaderrelevante lastenverhoginq betekent ten opzichte van het
basispad
•
Het voorstel is om deze kaderrelevante ruimte in te zetten voor
lastenverlig^ing zodat het effect op de lasten per saldo neutraal is Deze
lastenverlichting kan ook 1 op 1 ingezetworden m de ODE om de herijking en
het effect hiervan op de
•
energierelcening teniet te doen
In een eerdere notitie heeft u reeds besloten de ODE te willen afschaffen en
de tarieven te willen integreren in de EB
Deze operatie zulien we
lastenneutraal in overleg met EZK doorvoeren
i
Pagina 9 van 10
95
1224764
00013
8
•
Uitstel salderingsregeling
De afbouw van de salderingsregeling voor zonnepanelen zou per 2023 ingaan
□it is niet meer haalbaar volgens EZK Uitstel van deze regeling leldt tot een
budgettaire derving van ten minste ^miljoen tot maximaal 100 miljoen
EZK
zal hiervoor dekking moeten vinden Aankomende 2 weken wordt ambtelijk
geprobeerd hieruit te komen
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
Niet van toepassing
Pagina 10 van 10
96
1224764
00013
cr
Ministerie van Financien
Directie Algemene
TER BESLISSING
Fiscale Politiek
Aan
de staatssecretaris van Financien
y
de staatssecretaris van Financien
Fiscaliteit en Belastingdienst
~
Toesiagen en Douane beslispunt 3
persoonsgegevens
nota
Tweede beslisnota pakket Belastingplan 2023
Datum
Aanleiding
Op dit moment wordt gewerkt aan de wetgeving voor het pakket Belastingplan
2023
In februari heeft u
staatssecretaris FB
de tweede waarin wij u staatssecretaris
een
aantal
keuzes
graag
voorleggen voor het uitwerken van de wetgeving
ontvangen Flierbij ontvangt u
FB
de eerste beslispuntennota
beiden
15 maart 2022
Notanummer
2022 0G00093533
Bijiagen
geen
Flet derde beslispunt is ook relevant voor staatssecretaris TD
Daarnaast heeft u
staatssecretaris FB
Voorjaarsbesluitvorming bijgevoegd
bij de nota over fiscale maatregelen in de
So os JloZZ
enkele vragen gesteld die in deze nota
beantwoord worden
Onderdeel wetgeving pakket Belastingplan 2023
Beslispunt 1 Frisdrankbelasting
Bent u akkoord met het ophogen van de frisdrankbelasting zoals hieronder
beschreven
Eerder hebben we u gei nformeerd dat het tarief op frisdrank in 2023 en 2024
wordt verhoogd en in 2024 mineraalwater wordt vrijgesteld Ook hebben we u
gemeld dat het laagste minimum accijnstariet op bier in gelijke mate wordt
verhoogd om te voorkomen dat over alcohol minder belasting wordt betaald
dan over frisdrank
Om de extra opbrengst van € 300 miljoen te garanderen
zullen de tarieven
ais voIgt worden verhoogd
o
In 2023
incl
mineraalwaters
met€JJ^37 per hectoliter naar
mineraalwaters
met nog eens £ 2 47 per hectoliter
€ 20 5^
o
In 2024
naar €
excl
22 67
Deze tarieven zijn nog afhankelijk van nieuwe realisatiecijfers
die_gas in de
zomer bekend worden
Beslispunt 2 Afschaffen inkomensafhankelijke combinatiekorting
lACK
per 1
Januari 2025 voor ouders met kinderen geboren na 2024
Bent u akkoord met het
in
iijn met het coalitieakkoord
in het Belastingplan 2023
opnemen van de maatregel waarmee de lACK In de perlode van 1 januari 2025
tot 1 januari 2037 gefaseerd wordt afgeschaft
Pit gebeurt door het recht op de
Pagina 1 van 7
97
1224765
00014
lACK per 1 januah 2025 te laten vervallen voor ouders met
geboren
•
na
uitsluitend
kinderen
31 december 2024
De lACK is een heffingskorting
max
€ 2 534 in 2022
voor de
minstverdienende of alleenstaande ouder die arbeid en zorg combineert voor
een
of meerdere kinderen die jonger zijn dan 12 jaar
de overige voorwaarden
van
•
deze groep mensen
en
die ook voldoet aan
met als doei het verhogen van de arbeidsparticipatie
voornamelijk vrouwen
In het coalitieakkoord is afgesproken om de lACK tussen 1 januari 2025 en 1
januari 2037 gefaseerd af te schaffen door het recht op de lACK te laten
vervallen vooTouders met uitsluitend kinderenHie zFjn geboren na 31
december 2024
•
Recht op lACK blijft daarmee
voor minstverdienende
over kinderen
uiterlijk 12 jaar lang tot en met 2036
bestaan
of alleenstaande oudeiT die arbeid en zorg combineren
die joh^r zijn dan 12 jaar en die zijn geboren voor 1 januari
2025
•
De maatreget bestaat uit twee elementen
afschaffing van de lACK als zodanig en
het uiterlijk 12 jaar lang blijven toekennen van de lACK aan ouders met
kinderen die zijn geboren voor 1 januari 2025 overgangsrecht
a
b
•
Als reden voor de afschaffing van de lACK wordt aangevoerd de eveneens in
het coalitieakkoord opgenomen invoering van een herzien stelsel van de
kinderopvangtoeslag
vergoed
•
KOT
voor werkende
waarbij_^
van
de kinderopvangkosten wordt
ouders
Het is niet zo dat een ouder die gebruikmaakt van de lACK ook per definitie
gebruik maakt van de KOT De lACK if^richt op de alleenstaande en tweede
verdieners
vaak vrouwen
met jonge kinderen
waarbij het niet uitmaakt of
wel of geen gebruik wordt gemaakt varTformele kinderopvang
groep de relatief sterk reageert op financiele prikkels
Dit is een
De KOT is uitsluitend
gericht op werkende ouders die gebruikmaken van formele kinderopvang
•
De maatregelen samen leiden per saldo tot een
de structurele werkgelegenheid
beperkt negatief effect op
De lACK is per euro effectiever in het
stlmuleren van het arbeidsaanbod dan de KOT
omdat het gebruik van
formele kinderopvang geen voorwaarde voor de JACK is
•
Door het overgangsrecht ontstaat een ongelijke behandeling tussen ouders
met
uitsluitend
kinderen die voor i januari 2025 zijn geboren
wel JACK
en
ouders met
uitsluitend
kinderen die na 31 december 2024 zijn geboren
geen lACK
terwiji beide groepen ouders in dezelfde mate profiteren van het
Dit verschil in behandeling zal vermoedelijk tot
nieuwe stelsel van de KOT
•
•
onbegrip en weerstand leiden bij de ouders met uitsluitend kinderen die na
31 december 2024 zijn geboren en mogelijk tot telefonie met de
Selastingdienst en bezwaren Het financiele belanq is immers qroot
Tijdens de formatie is als reden voor dit overgangsrecht aangevoerd dat
belastingplichtigen die voor 2025 al recht hebben op de lACK dit recht niet
abrupt mogen verliezen of de lACK verlaagd zien wordefiT
De gekozen vormgeving van het overgangsrecht bewerkstelligt dit maar leidt
er ook toe dat ouders die voor 2025 nog geen gebruik maken van de lACK
bijvoorbeeld omdat er toen nog niet voldoende werd gewerkt ook recht
krijgen op de lACK als op een later moment wel aan alle voorwaarden wordt
voldaan
Pagina 2 van 7
98
1224765
00014
Het
uiteindelijk afschaffen van deJACK maakt het belastingstelsel
eenvoudiger en transparanter doorSaTde marginale druk vanuit de
belastingtarieven meer in lijn komt met de eWectieve marginale belastingdruk
Daarnaast zorgt afschaffing van de JACK ervoor dat de verschillen in
belastingdruk tussen eefi^n tweeverdienershuishoudens met kinderen
worden beperkt
De maatregel is een enkelvoudige structuuraanpassing in de systemen van de
Belastingdienst en uitvoerbaar per 1 januafT2025 mits de wetswijziging
meeioopt in het Belastingplan 2023 Dit wordt nog bevestigd in een definitieve
uitvoeringstoets
Eerder bent u geinformeerd over deze wijziging waarbij is aangegeven dat het
mogelijk is om de maatregei op te nemen in de Fiscale verzamelwet 2024 of
in het Beiastingplan 2024 Voor impiementatie per 2025 is doorschuiven naar
2024 echtertoch niet mogelijk Voor de voorbereiding van de uitvoering is het
namelijk van belang dat de uit te voeren wetgeving vaststaat per eind 2022
De uiteindelijke afschaffing van de lACK moet leiden tot vereenvoudiging
van de uitvoering Er zullen minder belastinqplichtiaen in het proces voor een
voorlopige aanslag betrokken worden en de toezicht problematiek bij
belastingplichtigen met een in het buitenland woonachtige partner komt te
vervallen evenals de co oudersproblematiek
Het gefaseerd afschaffen van de lACK per 2025 levert het volgende op
S
Jaar
Opbrengst
62
171
288
409
523
640
36
766
913
37
1065 1234 1434 1661 1992
struc struc
1772
in
2037
in € min
prijzen
2025
Beslispunt 3 wijziging invorderingsrente
Gaat u ermee akkoord om de Invorderlngswet 1990 te wijzigen zodat het
flexibeler wordt om in bepaalde gevallen geen invorderingsrente in rekening te
brengen
•
•
Op 17 maart jongstleden bent u staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingen
akkoord gegaan met het aafilT voorgelegde beslispunt om bij voorlopige
aanslagen 2022 met een box 3 inkomen geen invorderingsrente in rekening
te brengen Hiervoor is een weTtelljkegrondslag noodzakelijk
Vender heeft u gezamenlijk staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingen en
staatssecretaris Toeslagen en Douane besloten om geen invorderingsrente in
rekening te brengen over in het kader van corona gepauzeerde
toesiaginvorderingen voor zover deze vofcJeringen worden voldaan middels de
aangeboden betalingsregeiing in het kader^n de opstart van de
invorderingsmaatregelen Voor deze beslissing is eveneens een wettelijke
grondslag noodzakelijk Vooruitlopend op deze wettelijke grondslag wordt een
beleidsbesluit opgesteld of een spoedwetstraject gestart Het kan dus zijn dat
dit onderdeel uiteindelijk niet zal meelopen met het Belastingplan 207
Daarover wordt u in een latere beslisnota voor het pakket Beiastingplan 2023
geinformeerd
Pagina 3 van 7
99
1224765
00014
•
•
Het eerste lid van artikel 28 Invorderingswet 1990
IW 1990
schrijft voor dat
bij overschrijding van de vooTde belastingaanslag geldende enige of laatste
betalingstermijn rnvorderingsjiente irTrekening wordt gebracht
In het derde lid van artikel 28 IW 1990 is nu een limitatieve opsomming
opgenomen met gevallen waarbij
invorderingsrente in rekening wordt
gebracht
•
Het niet in rekening brengen van invorderingsrente kan uitsluitend bij wet
worden geregeld
Wanneer het nieF wenselijk is om
invorderingsrente te
rekenen is de huidige situatie dat dit steeds met een wetswilziaino moet
worden geregeid
•
Wij adviseren u artikel 28 derde lid IW 1990 te wijzigen en op te nemen dat
bij aigemene mastregel van bestuur kan worden vastgesteld in welke gevaiien
er
geen invorderingsrente wordt gerekend
nieuwe
De bestaande situaties en de twee
hiervoor beschreven situaties zuiien hier in ieder gevai onder worden
gebracht Het voordeel van deze vormgeving is dat er sneller een grondslag
kan worden gecreeerd om geen invorderingsrente in rekening brengen
waardoor maWelijker kan worden ingespeeld op de actualTteit In de
aigemene maatregel van bestuur komen de gevaiien te staan waarbij geen
invorderingsrente in rekening wordt gebracht
Beslispunt 4 inperking en afschaffing spreidingsmogelijkheid vrijstelling EW
Voor de schenkingsvrijsteiling eigen woning
drie jaar
vrijsteiiing EW geldt een
in het eerste jaar onbenut deel van de
spreidingsmogelijkheid
maxlmumvrijstelling kan in de daaropvolgende twee kalenderjaren alsnog worden
van
een
benut
Bent u akkoord met
1
de Inperking van deze spreidingsmogelijkheid
zodanig dat een verkrijger die in
2022 een EW schenking heeft ontvangen en de vrijstelling EW niet volledig heeft
benut tot en met 31 december 2023
en
dus niet tot en met 31 december 2024
de mogelljkheid krijgt om deze vrijstelling EW alsnog tot ten hoogste het
onbenutte gedeelte
2
aan te vutlen
het per 1 januari 2023 laten vervallen van de spreidingsmogelijkheid voor
schenkingen EW voor het eerst gedj^an in 2023
In het Belastingplan 2023 wordt de afschaffing van de vrijstelling EW per 1
januari 2024 opgenomen
De spreidingsmogelijkheid houdt in dat als de waarde van de schenking door
een
schenker in het eerste jaar lager is dan het maximumbedrag van de
vrijstelling
aan
schenkingsri voor de eigen woning door diezelfde schenker
dezelfde verkrijger in de twee_direct daaropvolgende kalenderjaren ook
onder die vrijstelling kunnen vallen tot dat maximumbedrag
In uw brief van 1 maart jl
aan de TK is vermeid dat het kabinet nog geen
besluit heeft genomen over de vraag of deze spreidingsmogelijkheid per 1
januari 2024 helemaal vervalt
In uw brief van 8 maart heeft u een verlaging van de vrijstelling EW per 1
januari 2023 voorgesteld totlRet bedrag gelijk aan de eenmalige verhoogde
vrijstelling schenkbelasting tussen ouders~^n kinderen € 27 231
In het verlengde hiervan stellen wij u voor om de spreidingsmogelijkheid per
1 januari 2024 af te schaffen voor schenkingen waarvoor in 2022 voor het
eerst een beroep is gedaan op dg vrijstelling EW Voor deze schenkingen mag
dan nog worden gespreid aangevuld in 2023 maar niet meer in 2024 Dit
Pagina 4 van 7
100
1224765
00014
heeft beperkt materieel teruqwerkende kracht maar dat achten wij
gerechtvaardigd omdat het past bij de afschaffing van d^rijstelling EW en
onndat door opname htervan in het BelastingpTan 2023 reeds eind 2022 aan
iedereen bekend is dat de spreidliTgsnnogelijkheid op 31 december 2023
eindigt Daarnaast is” de burger door het coalitieakkoord reeds bekend dat de
•
vrijstelling EW per ITaTfuari 2024 wordt afg^chaft Voor schenkingen
waarvoor in 2021 voor het eerst een beroep is gedaan op de vrijstelling EW
blijft spreiding over 2022 en 2023 mogelijk
Daarnaast stellen wij u voor om de spreidingsmogelijkheid af te schaffen voor
schenking waarvoor in 2023 voor het eerst een beroep is gedaan op de
vrijstelling EW Afschaffing achten wij logisch onndat de vrijstelling EW voor
het jaar 2023 wordt veriaagd tot € 27 231 Voor schenkingeri diejn 2023 voor
het eerst worden gedaan voor de EWls dan per 1 januari 2023 wettelijk
geregeld dat geen spreidingsmogelijkheid bestaat
Het budgettaire effect van het al dan niet volledig vervalien per 2023 van de
een
•
spreidingsmogelijkheid is verwaarloosbaar
•
Een andere optie is de soreidinosmogellikheid van 3 jaar laten bestaan voor
schenkingen EW voor het eerst gedaan in 2022 of 2023 Ten aanzien van
deze schenkingen zou men tot 1 januari 2025 respectieveiijk l januari 2026
aanvullend kunnen schenken Pit achten wij gezien de voorgestelde
afschaffing per 1 januari 2024 niet logisch en uitvoeringstechnisch
onwensetijk Een beroe^l^deyrilstelling EW zou dan immers ook in de
aangiften 2024 en 2025 moeten worden verwerkt Dit leidt tot verwarring bij
de burger orh dat de vrijstelling EW dan is afgeschaft Ook zou gespreid
kunnen schenken tot 2025 respectievelilk 2026 tot meer uitworp leiden
omdat het systeem dan geen automatische aanslag kan opieggen Dit heeft
tot gevolg dat dan meer toezicht nodig is
Onderdeel antwoorden op vragen gesteld bij nota fiscale maatregeien
Voorjaarsbesluitvorming
Informatiepunt 1 onderzoek nultarief op de levering van zonnepanelen op
andere gebouwen dan woningen
U heeft gevraagd waarom het onderzoek naar toepassing van het nultarief op
de levering van zonnepanelen op andere gebouwen dan woningen niet op
korte termijn kan worden afgerond
Het begrip openbare en andere gebouwen die worden gebruikt voor
activiteiten van algemeen belang is niet nader gedefinieerd in btw wet en
regelgeving in tegenstelling tot
gezegdJ^urrherTw ^coor
aansluiten
een
en
woningen
bij
rg d^gedefinieyd
we voor openbare en andere ^bouwen een nieuw beoriornoeten
•
•
afg^akend begri^terwijl
introduceren
en
Het is aan de I
afbakenen
igr instaliate i\van de^zofihepanelen
dat zij het ni^ltarief terecht toepassery
om^n te tonen
Oqffafbakeninqsprobiemeo en daarmee
II
fiscale aeschilfemle voorkomen mo^ nauwkejjrig geduid worden welke
gebouwen
branche
zouden kunnen
kwalificeren
Dat vergt afstemming met de
andere overheden en de Belastinqdienst en kan niet op korte termijn
worden afgerond
Pas als vaststaat welke gebouwen kwalificeren kan de
derving worden vastgesteld
i
jj
Dit onderzoek wordt zo snei mogeiijk opgestart
Pagina 5 van 7
101
1224765
00014
•
Bi] dit onderzoek zullen wij meenemen of
in welke qevallen
dergelijke
volledig recht
hebben op aftrek van voorbelasting wat voor^Jijvoorbeeld schoien het geval
is
is sprake van een stimulerende maatregel subsidie die in een
aanvullende derving resulteert Relevant is in dat geval de
stimuleringseffectiviteit doelmatigheid van verlaagde tarieven De uitkomst
maatregel effectief is
van een
en
een
Voor zover de afnemers namelijk geen
onderzoek hiernaar wordt eind 2022 verwacht
Informatiepunt 2 afbakening zonnepanelen en zonnecellen
•
U heeft opgemerkt het verschil tussen zonnepanelen en zonnecellen goed af
te bakenen
•
De mogelijkheid die de tarieven
zonnepanelen
en
richtlijn creeert is een nultarief op
Zonnepanelen hebben een functie
kwalificeren in Europees btw
het oowekken van energie
opziQh atS~foeren^ goedere
Zij worden 6p
het dak gemonteerd en zijn eenvoudig weer weg te nemen zonder dat het
gebouw daardonr inrnmpippt wnrdt
Dit zijn andere producten dan in
cttgRbedekkina geintegreerde zonneceiT^t Deze laatste producten hebben een
dubbelfunctie
zoweJ dakl^edekking als energieopwekking
en
kwalificeren in
gebouw zonder dakbedekl^g
opzicht als^roerenfUbmdat
incompleet is De verschillen tussen deze producten nemen wij mee bij het
schrijven van de wetgeving Het uitgangspunt daarbij is dat Btw richtlijn geen
mogelijkheid creeert om het nultarief toe te passen op bijvoorbeeld
dakbedekking Het uitgangspunt bij het schrijven van de wetgeving is om een
duidelijke en voor de praktijk werkbare afbakening te creeren Dit helpt de
leveranciers installateurs die moeten aantonen dat er zonnepanelen worden
geleverd waarop zij het nultarief terecht toepassen en de Belastingdienst bij
btw
een
de controle van het btw nultarief
Informatiepunt 3 planning integrale uitvoerbaarheid fiscale maatregelen
•
U heeft gevraagd wanneer de uitvoerbaarheid van alle maatregelen samen
integraal getoetst is Daarbij heeft u een duidelijke planning verzocht
Komende periode wordt de desbetreffende wetgeving verder uitgewerkt
Vervolgens worden uitvoeringstoetsen opgesteld voor de maatregelen die
afgerond zijn Deze zijn uiterlijk in augustus afgerond Dan geven wij ook een
beeld van de integrale uitvoerbaarheid Van dit pakket op basis van de dan
•
beschikbare informatie
•
Het inzicht bieden in de samenloop van beleid
wet en regelgeving in de
uitvoering is tegelijkertijd een ontwikkeltraject waar uitvoering en beleid
samen aan
werken
We werken stap voor stap een steeds beter inzicht hierin
De realisatie van deze werkwijze is naar verwachting een
•
meerjarig traject
De belangrijkste ontwlkkelonderdelen van dit traject zijn
o
Een levend
meerjarig overzicht opstellen van de fiscale en niet
maatregelen die op de Belastingdienst afkomen zoals uit het
coalitieakkoord Europese verplichtingen jurisprudentie etc
fiscale
o
Het opbouwen van een meerjarig beeld van
ruimte in
het IV
portfolio van de Belastingdienst Op basis hiervanjiioet stap voor stap
meer
inzicht ontstaan in de samenloop per keten en over de ketens
been
o
Eerste inschattingen van bijvoorbeeld
personeel toezicht
communicatie en dienstverlening
Pagina 6 van 7
102
1224765
00014
•
Door het inzicht in de
eventuele
samenloop van verschillende maatregeien
te vergroten moet op termijn in eik stadiunn van de beieidsvoorbereiding het
•
gesprek kunnen plaatsvinden oveTwaar de BD tegen grenzen aanloopt en
welke keuze en dilemma s dit met zich meebrengt
Siuitstuk blijft de uitvoeringstoets per maatregei waarmee op grond van een
concreet uitgewerkte wetteksLhet precieze capaciteitsbeslag van een
maatregei in kaart wordt gebracht Naarmate we er beter in siagen aan de
hand van het meerjarig overzicht van maatregeien en het inzicht in de
opbouw van het portfolio in een vroeg stadium keuzes te maken moet het
beter lukken te vooTkorne^n dat we pas in het stadium van de uitvoeringstoets
tot de conciusie komen dat een maatreQertoFknpipunrQn in hot
•
p^rffniin leidt
Bij de indiening van het pakket belastingplan 2023 en de daarbij horende
parameterbrief kan worden ingegaan op de samenloop van het geheei aan
De inhoud daarvan zou dan een finalisering van
het proces van de komende maanden zijn In^ beleFds ^en uitvoeringsbrief
die voor juni gepjand is kan de kamer meegenomen worden in de dan actuele
voorgenomen maatregeien
j^ar opgedane
verbeterstappen er mogelijk zijn
stand van zaken en eventueel voorziene dilemma s
ervaringen kijken we welke vervolg
en
Met de dit
richting het Belastin^an 2024
Informatiepunt 4 Wijziging afkoop lijfrente bij arbeidsongeschiktheid
U heeft gevraagd wanneer u wordt geinformeerd over de uitwerking van nog
twee technische knelpunten Deze knelpunten worden momenteel vender
opgepakt en uitgewerkt met collega s van de Belastingdienst en DGFZ U
•
wordt hierover voor de zomer vender geinformeerd
ruimschoots voor T ngTening van deze wetgeving
Dit is overioens
omdat deze maatregei is
opgenomen in de Fiscale verzamelwet 2024 en die begin 2023 wordt
ingediend
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
IMiet van toepassing
Pagina 7 van 7
103
1224765
00014
m
Ministerie van Financien
■j
Directie Algemene
TER INFORMATIE
Fiscale Politiek
Aan
de staatssecretaris van Financien
Fiscaiiteit en Belastingdienst
Persoonsgegevens
nota
Proces bewindspersonenoverleg fiscale
Datum
klimaatmaatregelen
22 maart 2022
Notanummer
2022 ODOQ101209
Bijlagen
geen
Aanleiding
Er moet politieke besluitvorming plaatsvinden over de precieze invulling van een
aantal fiscale klimaatmaatregelen uit het Coalitieakkoord
•
•
•
•
Aanpassingen tarieven energiebelasting en ODE in de hogere
verbruiksschijven
Afschaffen vrijstelling bpm bestelauto ondernemers
Aanscherping C02 heffing Industrie
Introductie minimum C02 prijs Industrie
In de voorbespreking van woensdag 16 maart jl
van
heeft u gevraagd of het BWO
18 maart kan worden verplaatst naar een later moment
23 o3 Z JZ
Informatiepunt
Besluitvorming over de fiscale klimaatmaatregelen staat op de agenda
van de Politieke Vierhoek van dinsdag 5 april De betrokken
bewindspersonen die niet in de Vierhoek zitten MKE MIenW MLNV en
MVRO zullen voor deze keer 00k worden uitgenodigd wordt een
eenmalige 8 hoek
•
Toelichting
1
Agendatechnisch bleek het niet mogelijk om op korte termijn het
bewindspersonenoverleg van 18 maart te verschuiven naar een ander
geschikt moment
In overleg met AZ is de besluitvorming over de fiscale klimaatmaatregelen
op de agenda gezet van de Politieke Vierhoek van dinsdag 5 april De
betrokken bewindspersonen die niet in de Vierhoek zitten zullen 00k
worden uitgenodigd
Het voorbereidend DG overleg heeft reeds op woensdag 16 maart
plaatsgevonden De stukken zullen daarom alleen ter informatie worden
gestuurd naar de Ambtelijke Vierhoek van donderdag 31 maart
voorportaal van de Politieke Vierhoek van dinsdag 5 april
De stukken over de fiscale klimaatmaatregelen zullen deze week zoals
eerder in een notitie aan u voorgelegd worden verzonden naar de andere
departementen
II
II
II
Pagina 1 van 2
104
1557631
00015
•
Volgende week ontvangt u ter voorbereiding op de Politieke Vierhoek nog
een aanvullende adviesnotitie In deze notitie zullen we uw opmerkingen
en vragen op de notitie van afgelopen weekend meenemen en daarnaast
het krachtenveld positie van de andere bewindspersonen bijwerken
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
Niet van toepassing
Pagina 2 van 2
105
1557631
00015
4
A
Minisrerie van Financien
Directie
TER BESLISSING
Verbruiksbelastingen\
Aan
Douane en
de staatssecretaris van Financien
Fiscaiiteit en Belastingdienst
Internationale aang
Persoonsgegevens
nota
Btw nultarief voor ievering en instaiiatie van
zonnepanelen op woningen voor internetconsultatie
Datum
13 april 2022
Notanummer
2022 0000121848
Bijiagen
Aanleiding
1
Wettekst consultatie
U bent recent gemformeerd over de mogelijkheid om een btw nuitarief te
2
MvT consultatie
introduceren voor de levering en instaiiatie van zonnepaneien op woningen
U
bent onder voorbehoud akkoord gegaan met een btw nuitarief op de levering en
instaiiatie van niet
geintegreerde zonnepaneien op woningen per 1 januari 2023
derving 28 min D^miaatregel kan in het BP2023 worden opgenomen Met deze
nota leggen wij als beslispunt aan u voor om de bijgevoegde stukken bijiage 1 en
2 ter openbare internetconsultatie aan te bieden
Beslispunt 1
Gaat u ermee akkoord de bijgevoegde conceptwetgeving ter openbare
internetconsultatie aan te bieden
Kern
De markt voor zonnepaneien en zonne energie kan worden getypeerd als
dynamisch en kent snelle techTiis che ontwikkelingen Om dat speelveld
beter
te overzien is consultatie wenselijk
Belangrijkste beieidsmatige aandachtspunt is het verschil tussen
zonnepaneien die uitslui^g oienen om energie op te wekken zgn niet
geintegreerde zonnepaneien en productecLdie daarnaast ook een andere
fS
functie hebben
zonnecellen
op dit moment voornamelijk dakbedekking met
zoals dakpannen met zonnecellen
U heeft aangegeven het verschil tussen zonnepaneien en dakbedekking
goed te willen afbakenen Een consultatie zalTiaar verwachting bljdragen
aan de kwaliteit van deze afbakening
Met de consultatie beogen we het
overleg met de burger en het bedrijfsieven zo breed mogelijk vorm te
geven en inzicht te verknigen in ae mogelUke kaelpunten en opiossingen
i e starten voor vier
Voorgesteld wordt om de internetcnnsultat ie
■■^Sken
Na afloop zullen opmerkingen eventueiTTn nader overleg met de
J
j
^api1l
f
sector verwerkt worden in het wetsvoorstel
I
De internetconsultatie vindt deels gelijktijdig met de uitvoeringstoets
Dat is een niet de standaard werkwljze nriaar
gelet op het
krappe tijdpad bij een pakket Belastingplan en de wens om het
plaats
wetsvoorstel te cnnsiilteren
^nnvprmijdplijk
Gegeven de conditionaliteit zal bij de internetconsultatie expliciet worden
aangegeven dat de eventueie invoering athankeliik i^\^n fij de
Pagina 1 van 2
106
1516464
00017
r
uitkomsten van de internetconsultatie
uitvoeringstoets
en
Mi
ii
de uitkomsten van de
de budgettaire haalbaarheid
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
Niet van toepassing
Pagina 2 var 2
107
1516464
00017
Ministerie van Financien
Directie Algemene
TER BESLISSING
Fiscals Politiek
Aan
de staatssecretaris van Financien
Fiscaliteit en Belastingdlenst
Persoonsgegevens
nota
Invulling aanvullende varianten tariefaanpassing
energiebelasting
Datum
14april 2022
Notanummer
2022 0000122895
Bijiagen
Aanleiding
Find vorige week hebben we een memo voor sondering van de tariefaanpassingen
in de energiebelastingen aan u voorgelegd In reactie op deze notitie heeft u
gevraagd om een aantal extra varianten uit te werken ter voorbereiding op het
gesprek met de fiscaal en klimaatwoordvoerders van de coalitiewoordvoerders
In dit stuk gaan wij nader in op de mogelijke extra varianten voor de
tariefaanpassingen in de energiebelasting en vragen we om uw richting
Het gesprek met de fiscaal
met de PA gepland
en
geen
klimaatwoordvoerders wordt momenteel_in_overleg
Voor dit gesprek ontvangt u nog een aparte voorbereiding
waarin de vanarrEen verder zijn uitgewerkt
Beslispunt
•
Deelt u de gekozen invulling van de aanvullende varianten hieronder
waarbij de lastenverzwaring meer is verschoven van de tweede en
derde schijf gas naar de vierde schijf gas en elektriciteit Heeft nog
aanvullende aandachtspunten of wensen
Toelichting
De varianten hebben
o
betrekking op de volgende CA afspraken
Energiebelasting minder degressief maken door tarieven in hogere
verbruiksschijven gas en elektriciteit te verhogen struc 500 min
o
Tarief op 2^ en 3® schijf elektriciteit verlagen
lastenverzwaringj
struc
_M0 min
lastenverlichting
In het BWO over de fiscale klimaatmaatregelen lag variant A ter akkoord voor
en
is afgesproken te kijken naar aanvullende varianten fA Fj
Voor een A h variant is een groot aantal varianties mogelijk
Om te trechteren
hebben wij bij het opstellen van de A t varianten de volgende uitgangspunten
gehanteerd
o
Gas zwaarder of gelijk belasten per energie eenheid
o
A
verondersteld dat de variant dichter bij A dan
bij Bligt A is dus het
uitgangspunt en wordt aangevuid met een lastenverzwaring in de 4®
schijf
Pagina 1 van 3
108
1557632
00018
•
Deze uitgangspunten hebben we interdepartementaal getoetst
LNV
EZK
bedrijfsIeven
Ambtelijk zijn
EZK klimaat en BZK het eens met hoe wij deze
uitgangspunten hebben toegepast
•
In de interdepartementale afstemming werd ons sterk meegegeven A als
uitgangspunt te nemen en zoveel mogelijk oog te houden voor COz reductie
en
•
jasteneffecten
In tabel 1 is weergegeven hoe de structurele invulling van de envelop voor
2Q30
500 min
lastenverzwarlng en 500 min lastenverlichting kan
Naast de oorspronkelijke variant A en B zijn drie extra
varianten uitgewerkt
o
Variant A
50 min van 3® schijf gas naar 4^ schijf gas 25 min
4® schijf elektriciteit 25 min
worden ingevj^d
en
—
o
Variant A
80 min
4® schijf elektriciteit
o
Variant A
en
•
van
90 min
4 ^ schijf elektriciteit
De varianten A
3® schijf gas naar 4^ schijf gas
25 min
en
55 min
van
3^ schijf gas naar 4^ schijf gas
35 min
55 min
A h h h zijn verschillende variaties op een
lastenverschuiving van de 3^ aardgas naar de 4^ schijf gas elektriciteit
Dit
heeft er mee te maken dat we de belastinq per GI voor elektriciteit en gas
minimaal gelijk willen trekken
energieverbruik
voor een
De derde schijf aardgas overlapt qua
groot deel met de vierde schijf elektriciteit en voor
dit deel wordt op moment al aardgas zwaarder belast dan elektriciteit
•
•
•
De lastenverzwarlng in schijf 2 4 gas heeft het grootste effect op de
grootverbruikers
Een lastenverschuiving tussen 3^ en 4^ schijf gas leidt tot een
lastenverlichtinq bij kleinere e^nergie intensieve bedrijven en een
lastenverzwarlng voor grootverbruikers
Een lastenverschuiving tussen de 3^ en 4^ schijf gas leidt tot een kleinere
verduurzamingsprikkel Het ontmoedigen van gasverbruik in de 3® schijf heeft
naar
verwachting een groter effect dan het ontmoedigen van gasverbruik in
de 4® schijf In de 4« schijf is de aanvullende prikkel van het verhogen van de
energiebelasting bovenop de COz heffing beperkt
Pagina 2 van 3
109
1557632
00018
label 1
2030
Structurele invulling enveloppen
500 min
euro en
500 min
in
euro
in € min
Opbrengst
per schijf
Variant
Variant
A
A
Variant
A
Variant
A
Variant
B
in bet
basispad
niat II
U
Gas
Schijf 2
99
210
210
210
210
125
Schijf 3
96
290
240
210
200
125
Schijf 4
138
0
25
25
35
87
Schijf 2
861
323
323
323
323
300
Schijf 3
1 513
177
177
177
177
200
Schijf 4
30
0
25
55
55
163
Elektriciteit
i
\
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
Niet van toepassing
Pagina 3 van 3
110
1557632
00018
Ministerie van Financien
Directie
TER BESLISSING
VerbruiksbelastlngenX
Aan
Douane en
de staatssecretaris van Financien
Fiscaliteit en Belastinqdienst
Internationale aang
de minister van Financien
persoonsgegevens
nota
Beslisnotitie afbouw bpm
vrijstelling bestelauto
ondernemers
Datum
21aphi 2022
Notanummer
2022 0000131033
Aanleiding
In het Coalitieakkoord is afgesproken om per 2024 de vrijstelling in de bpm voor
bestelauto s van ondernemers in drie stappen af te bouwen naar nui in 2026
Bijiagen
geen
hierna de bpm maatregei
Daarnaast is afgesproken dat de vrijsteiiing voor
emissievrije bestelauto s blijft bestaan nu geidt tot 2025 een generieke bpm
vrijsteiling voor alle emissievrije voertuigen Beide maatregelen worden
opgenomen in het BP2023
Bij de uitwerking van de maatregel zijn drie belangrijke aandachtspunten naar
boven gekomen waardoor er keuzes gemaakt moeten worden die afwijken van
het Coaiitieakkoord
In deze fiMtie wordt u over deze drie punten nader
geadviseerd
O r
Punten 1 tot en met 3 ter beslissing en advies aan staatssecretaris
Punt 3 ter beslissing en advies aan minister
Gaat u akkoord met het in plaats van de netto catalogusprijs kiezen voor
1
9
een
andere grondslag voor de bpm voor bestelauto s en om ten behoeve
van
de augustusbesluitvorming zowel een variant gebaseerd op gewicht als
variant gebaseerd op COz ultstoot uit te werken
Gaat u akkoord met het uitwerken van de effecten op het beleid
een
2
Jht £
hrr^^
budgettair en de uitvoering zijn als de bpm vrijstelling in 1 keer wordt
afgeschaft en ditsamen met andere openstaande punten te wegen in de
augustusbesluitvorming
Gaat u akkoord met het in kaart brengen van opties gericht op bestelauto s
3
om
9
de verwachte budgettaire derving ten opzichte van de startnota te
dekken
V
J ais
Kern
Beslisount 1
We adviseren om in plaats van de netto catalogusprijs te kiezen voor een
andere grondslag voor de bpm bestelauto s en om ten behoeve van de
augustusbesluitvorming zowel een variant gebaseerd op gewicht als een
variant gebaseerfl^p C02 uitstoot uit te werk’erc
Paglna 1 van 6
111
1224767
00019
jdlit
De Belastingdienst heeft namelijk aangegeven dat de netto catalogusprijs als
grondslag voor de bestelauto s van ondernemers zeer moeilijk handhaafbaar
is
Als alternatief kan worden gekeken naar authentieke voertuiggegevens die
worden aangeleverd door de RDW
zoals gewicht en C02 ultstoot
De effecten
hiervan onderzoeken we
o
i DoU d
Een grondslag op basis van C02 heeft als voordeei dat geen
fiscale regeling nodig is ofn EV vrij te stellen Nadeel is hierdoor
1
wel grondslagerosle ohbtaat bij Ingroei EV die opgevangen za
moeten worden in het MRB Plus tarief vanaf 2030
Bestisount 2
\J
We adviseren
vanwege de uitvoeringsgevolgen voor de Belastingdienst om
uit te werken wat de effecten op het beleid budgettair en de uitvoering zijn
als de bpm vrijstelling in 1 keer wordt afgeschaft en dit samen met andere
openstaande punten te wegen in de augustusbesluitvorming
De in het Coalitieakkoord afgesproken afbouw in drie stappen was een politiek
compromis om de effecten van het afschaffen van de vhjstelling voor
ondernemers te verzachten en aan te sluiten bij de marktontwikkelingen
De Belastingdienst heeft echter aangegeven dat voor de afbouw van de
vrijstelling een nieuwe en tijdelijke processtroom moet worden ingericht voor
ondernemers die in de jaren 2024 en 2025
net ais particuliere kopers van
een bestelbusje
aangifte moeten doen De stapsgewijze afbouw leidt
daardoor tot forse IV inspanningen ten opzichte van afschaffing in 1 keer
We stellen daarom voor uit te zoeken wat het beleidsmatig budgettair en
qua uitvoering zou betekenen om in 1 keer af te schaffen
Beslispunt 3
•
We adviseren om
eveneens ter
voorbereidinq op de augustusbesluitvorming
binnen de motorrijtuigenbelasting en bpm o ptiesgericht op bestelauto s In
kaart te brengen om de veTwacfite budgettaire derving ten opzichte van de
j4ak 0^
startnota te dekken
Zoals gebruikelijk worden de budgettaire effecten bij het voorbereiden van de
14
wetgeving herijkt en verfijnd
•
Ten behoeve daarvan is het model waarmee de budgettaire en beleidseffecten
in kaart worden gebracht verbeterd
Uit een eerste analyse met dit verbeterde
nog berekencTmet de netto catalogusprijs als grondslag
model
^
meer emissievrije
biijkt dat er
bestelauto s In het wagenpark groelen dan eerder geraamd
in het Coalitieakkoord
De extra
ingroei van emissievrije bestelauto s
veroorzaakt extra budgettaire derving van inkomsten uit brandstofaccijnzen
en
•
bpm
De C02 reductie neemt hierdoor in 2030 naar verwachting toe van 0 7 Mton
naar 0
9 Mton
maar
tegelijkertijd ligt de budgettaire opbrehgst
door derving
in accijnzerrin bpm in met name de laatste jaren van de periode 2024
circa € 1 mitjard lager
verwacht
cumulatief 2024 2030
cimuilatief € 2 2 miljard
2030
dan in het Coalitieakkoord
Dit vergt dekking We stellen voor dit in
kaart te brengen binnen het domein van de bestelauto
•
In het kader van
om
s
uitvoerings^chnische Kaalbaarheid heeft het de voorkeur
te zoeken naar parameterwijzigingen en geen structuurwijzigingen
Pagina 2 van 6
112
1224767
00019
Alle besliSDunten
•
•
Aangezien de bovenstaande punten afwijken van het Coalitieakkoord zal
nadere besluitvorming hierover ook politieke sonderinq besluitvorming
vergen
Indian u akkoord gaat met de bovenstaande beslispunten
stellen wij voor het
politieke proces in gang te zetten nadat wij een en ander in kaart hebben
gebracht
Toelichting
Netto cataloauspriis als arondslaa in de bom
De grondslag van de huidige bpm voor personenauto s i^e COz uitstootyPe
grondslag van de huidige bpm voor bestelauto s en motorrijwielen is de netto
catalogusprijs Ook de bijtelling in de inkomstenbelasting is gebaseerd op de
netto catalogusprijs
“
Door dTvrijstelling in de bpm voor bestelauto s van ondernemers is op dit
moment bij het overgrote deel van de bestelauto s geen
bpm verschuldigd
Dit geldt jaarlijks voor gemiddeld circa 87 000 van de 90 000 bestelauto s die
het Nederlandse wagenpark instromen
aandeel impoPTbedraagt circa 30
Dat verandeit bij de stapsgewijze afbouw en afschaffing van de vrijstelling
Uit een analyse van de BD blijkt dat de netto catalogusprijs als grondslag zeer
moeilljk handhaafbaar iST^
De netto catalogusprijs is een gegeven dat door de autobranche zelf
wordt vastgesteld In tegenstelling tot bijvoorbeeld de
CO^uitstoot is
de netto catalogusprijs geen authentiek gegeven van een voertuig dat
wordt opgenomen in
heFkentekenregister De RDW is daarom niet
verantwoordeiijk voor de juistheid van de netto catalogusprijs die
wordt vastgelegd in het kentekenregister
Voor de offidele import van nieuwe voertuigen wordt de netto
catalogusprijs door de officiele importeur aangeleverd bij het doen
van
aanqifte De controle op deze gegevens kan alleen achteraf
plaatsvinden aan de hand van de admihlstratie van de officiele
importeur
Voor bestelauto s die via de para I lei import worden geimporteerd is op
het moment van de BPM aangifte hefemaal geen contra Informatie
beschikbaatn Voor de controle is de medewerking vereist van een
officiele importeur ook al voert deze het voertuig zelf niet in
Verder
leert de ervaring dat voor de parallelimport de opgegeven netto
catalogusprijs lang niet in alle gevallen n^r waarheid wordt ingevuld
Ook worden opties hierbij al snel over het hoofd gezien
een
waardoor ook
welwillende belastingplichtige onbedoeld een fout kan maken
Het blijven hanteren van de netto catalogusprijs als grondslag voor
bestelauto
^sTergt inspanningen die de^BD niet waar kan maken
Controle bij aangifte zal daarom slechts beperkt kunnen plaatsvinden
I
Bij het T^h toepassen van deze grondslag zal dan geaccepteerd
moeten worden dat er nauwelijks_toezicht plaatsvindt op de
opgegeven netto catalogusprijs
Indien de inspecteur na controle besluit over te gaan tot een naheffing
op basis van de gegevens van de officiele importeur wordt zeker
voor de bestelauto s die via ae parallelimport worden geimporteerd
veel bezwaar en beroep verwacht OoTTBiTeen zeer kleine onjuistheid
enkele euro s in de naheffing ontstaat namelijk recht op
Pagina 3 van 6
113
1224767
00019
procesj^asten en immateriele schadevergoeding
Deze vergoedingen
zijn de drijvende kracht achter het verclienmodel van no cure no pay
bedhjven en leggen nu al veel druk op het systeem
■
O
Daarnaast wordt voor de bpm gewerkt aan het technisch reaiiseren
het voorinvullen van de bpm aangiften Het voorinvullen van
aangiften kan alleen op basis van betrouwbare en authentieke
brongegevens De netto catalogusprijs is in tegelTstelling tot het
van
aewicht en de C02 ultstoot geen authentiek gegeven dat door de
RD W in het kentekenregister wordt opgenomen
Alternatieve arondslaa
»
Als alternatief voor de netto catalogusprijs kan worden gekeken naar
authentieke gegevens van het voertuig die de RDW registreert in het
•
•
kentekenregister zoals voertuiggewicht en C02 uitstoot
Deze authentieke gegevens dienen te voldoen aan hoge bij of krachtens de
wet geregelde kwaliteitseisen wat betreft betrouwbaarheid en actualiteit De
BD mag van de juistheid van deze gegevens uitgaan zonder nader onderzoek
Het ligt om die reden voor de hand bij dergelijke gegevens aan te sluiten
We hebben daarom gekeken in hoeverre de spreiding van een bpm op
C02 uitstoot of gewicht bjj Bestelauto s verschilt van een bpm op netto
catalogusprijs^
•
Uit deze globale analyse voIgt dat de COz uitstoot en gewicht
met een vast
tarief per gram CO2 of kg gewichtl een vergelijkbare spreiding geven als bij
de huidige bpm op b^sis van de netto cataloausprils
•
Daarbij ontstaan op microniveau wel verschuivinqen
in verhouding lijken
duurdere bestelauto s net wat gunstiger uit te komen dan goedkopere
bestelauto s
zowel bij de C02 uitstoot als gewicht als grondslag
waarbij dlt
effect bij gewicht wat groter is en bij gewicht de gpfeiging ook wat afneemt
•
Het verschuiven van de bpm
grondslag naar gewicht of C02 uitstoot kent de
volgende overwegingen
C02 uitstoot als grondslag
De bpm maatregel vormt in het Coalitieakkoord een van de
^
maatregelen in het kader van het terugdringen van de CO^ uitstoot in
de mobiliteitssector om de klimaatdoelen te kunnen halen en om de
luchtkwaliteit te verbeteren
sluit hier het beste op aan
Een grondslag gebaseerd op COz uitstoot
De personenauto s worden in de Wet BPM
1992 ook belast op basis van de C02 uitstoot
tot en met 2009 was dit
op basis van de netto catalogusprijs
Er is geen aparte vrijstelling voor emissievrije bestelauto s meer
nodig omdat dit inherent is aan de CC 2 ^rQndslag van de bpm Dit
betekent ook dat het vraagstuk rondom het wel niet opnemen van
een horizonbepaling hiermee van tafe is
De bpm opbrengst uit bestelauto s loopt op langere termijn leeg als
’
alle nieuwe bestelauto s emissievrij worden
Indien de voorkeur is om structureel wel bpm opbrengsten uit de
aanschaf van bestelauto s te genereren
dan moet op een langere
termijn de bpm grondslag weer worden aangepast
Indien de voorkeur is om de bom oobrengst van bestelauto s op
termijn leeg te laten lopen zou zoals in het Coalitieakkoord
afgesproken de voornoemde grondslagerosie in het kilometertarief
van
de MRB Plus moeten worden verrekend
zowel
bij
De tacto komt dit dan
bestelauto s als person^auto s terecht in het
Pagina 4 van 6
114
1224767
00019
kilometertarief Aangezien de bpm bij personenauto s nu ook op de
COz uitstoot gebaseerd is geldt omgekeerd ook dat die
grondslagerosie zowel bij besteiauto s ais personenauto s terecht komt
in het kilometer^rief Maar de gemiddeTde bpm bij besteiauto s is
ongeveer twee keer zo hoog a s bij personenauto s dus dit zorgt voor
een herverdeling tussen besteiauto s als personenauto s
Gewicht als grondslag
■
Gewicht zorgt
grondslag
■
en
net als de netto catalogusprijs
voor een
stabieie
daarmee blijft de_ bpm opbrengst uit besteiauto s ook op
de lanqere termijn structureel
mits emissievrije besteiauto s niet
structureel worden vrijgesteld
Niet structureel betekent dat er een
horizonbepaling riodig is voor de vriistelling emissievrile bestelauto
Elektrische besteiauto s ziin door de accupakketten gemiddeld
zwaarder dan de fossiele varianten
waardoor de elektrische
besteiauto s relatief gezien meer bpm betalen
gewicht wbrdt Hierdoor za
sec
indien de grondslag
het afichaffen van de bpm
vrijstelling de facto geen C02 eductie meer opleveren Dit kan
tijdelijk worden ondervangen door een aparte fiscale regeling in te
stellen voor emissievrije besteiauto s volledige of gedeeltelijke
vrijstelling zoals nu ook fs opgenomen in het Coalitieakkoord Indien
de emissievrije bestelauto structureel wordt vrijgesteld dan ontstaat
er
grondslagerosie die in het kilometertarief van de MRB plus zal
moeten worden geSOrVipenseerd
Afbouw van de bpm
•
vrijstelling ondernemers in drie jaar
vrijstelling voor
ondernemers niet in 1 keer maar in drie stapjes af te bouwen Op deze
In het coalitieakkoord is afgesproken om de bpm
manier worden ondernemers niet in 1
keer^confronteerd met een forse
lastenstijging en worden forse aTitia^atie effecten in de markt voorkomen of
~~
verkieind
•
Daarnaast is de markt voor elektrische besteiauto s nog volop in ontwikkeling
en neemt
het handelingsperspectTeTyobr ondernemers richting 2030 toe
door
de vrijstelling langzaam af te bouwen wordt er rekening mee geh^uden dat
•
•
•
een
elektrische bestelauto in de beginjaren nog niet voor alle ondernemers
een
goed alternatief is
Op dit moment hoeft een ondernemer die een bestelauto koopt geen aangifte
te doen Als de bestelauto wordt tenaamgesteld krijgt de BD van de ROW een
signaal uit het kentekenregister De BD checkt vervolgens in het systeem of
er sprake is van ondernemer of van een particulier Als het een particulier is
verstuurt de BD een bericht met het verzoek tot het doen van aangifte Als
het een ondernemer worde de ondernemersvrijstelling automatisch toegepast
In de uitwerking van de maatregel blijkt dat de stapsgewijze afbouw van de
vrijstelling voor de Belastinqdienst tot forseJV insoanninaen leidt omdat de
Belastingdienst voor de Jaren 2024 en 2025 een nieuwe en tiideliike
aangifteprocesstroom moet inrichten voor de ondernemers De afbouw en de
afschaffing van de vrijstelling pakken namelijk uit als twee op zichzelf staande
maatregelen
Door de afbouw ontstaat voor de ondernemers een tiidelijke aanoiffeplirhr
voor 2024 en 2025
die weer vervalt zodra de vrijstelling is afgeschaft vanaf
2026
Vanaf dat moment gaat de importeur of dealer die de bestelauto in het
kentekenregister inschrijft de aanqifte~doen DiTaangifteproces wordt al
toegepast bij de personenauto s
Pagina 5 van 6
115
1224767
00019
•
Het gaat hierbij om de volgende geraamde IV inspannIngen
■
Het introduceren van de aangifte voor ondernemers
het uitbouwen
hrervan en het vanaf 2026 wijzigen naar aangifte door inschrijver kost
verwachting circa 1 500 IV dagen
De aangifteplicht voor ondernemers
moet dan worden geautomatiseerd Dit vergt naar verwachting 1 000
IV dagen Verwacht wordt dat hierdoor in 2023 ongeveer de helft van
de IV capaciteit voor de BPM in beslag wordt genomen
De benodigde IV inspanningen zijn naar verwachting omvangrijker als
de grondslag netto catalogusprijs wordt gehandhaafd
De benodigde IV inspanningen voor het inreqelen van de stapsgewijze afbouw
heeft gevolgen op de implementatietermijn van andere dossiers zoals uitstel
van moderniserings
en vernieuwinqstraiecten
Maar ook voor wetswijzigingen
naar
De impact is in 2023 het grootst
ll
y
•
en
■
beleidsmStTge wensen zoais h^verstevigen van het toezicht op de
parallelimport
•
Voor de uitvoering is het in een keer afschaffen van de vrijstelling wenselijker
Hierdoor hoeft er geen nieuwe aangiftescroom te worden geautomatiseerd en
250 IV
uitgebouwd waarcfoor de totale IV impact waarschijnlijk klein is
dagen Er hoeft dan waarschijnlijk niet te worden geprioriteerd in het
portfolio
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
Niet van toepassing
Pagina 6 van 6
116
1224767
00019
Ministerie van Financien
Directie
TER BESLIS5ING
Verbru1ksbela5tingen\
Aan
Douane en
de staatssecretaris van Financien
Internationale
Fiscalitelt en Belastingdienst
aang^
Persoonsgegevens
nota
Kamervragen Boulakjar en Romke de Jong beiden D66
Datum
10 mei 2022
Notanummer
2022 0000141090
Aanleiding
Op 21 aprii 2022 hebben de Tweede Kamerleden Boulakjar en Romke de Jong
beiden D66
Bijlagen
Aanbiedingsbrief
1
enkele vragen aan u en de minister voor Volkshuisvesting en
Ruimteiijke Ordening gesteld
over btw
2
Antwoorden
op zonnepanelen
Beslispunt
Gaat u akkoord met bijgaande beantwoording van de Kamervragen
bijiage 2
bijiage 1 te ondertekenen
en mede namens de minister voor Volkshuisvesting en Ruimteiijke Ordening te
Zo ja
dan verzoeken wij u bijgaande aanbiedingsbrief
verzenden
9
df
Kern
De Kamervragen zijn een reactie op bet internetconsuitatievoorstei Btw
nultarief op de levering en instaliatie van zonnepaneien op of in de
onmiddeliijke nabijheid van woningen
De Kamerleden vragen hoofdzakelijk naar de reikwijdte van dit btw
nultarief en naar de ambities van het kabinet om daken vol te leggen
met zonnepaneien
De antwoorden maken duidelijk dat de regeling ruim is opgezet
De
reikwijdte in het consultatievoorstel is dat het btw nultarief van
toepassing is op zonnepaneien op of in de onmiddeliijke nabijheid van
woningen zoals bijvoorbeeld zonnepaneien op een schuur een garage
de tuin of een uitbouw die bij de woning hoort
in
Zodoende kunnen dus ook zonnepaneien die door of in opdracht van
consumenten verenigd in een postcoderoos
woningcorporaties en
particuliere verhuurders worden gelegd op of in deTinmiddellijke nabijheid
van woningen onder het btw nultarief valleTi
Daarnaast wordt aangegeven dat het consultatievoorstel primair beoogt
de administratieve cq uitvoerlngslast voor particuliere
zonnepaneelhouders en de Belastingdienst te verlichten
In de nabije toekomst wordt onderzocht of het mogelijk en wenselijk is
te taciliteren dit is
zonnepaneien op op~enbare_en andere gebouwen
g
mogelijk op grond vap nJe B^ ri’chdijn en zo ja of een btw nultarief
daarvoor beleidsmatig een verstandige route is hieraan zijn namelijk
budgettalFe gevolgen en afbakeningsproblematiek verbonden
In de zonnebrief die de minister voor Klimaat en Energie binnenkort naar
de Kamer zal versturen
zal nader worden ingegaan op de wijze waarop
het kabinet het huidige tempo van de realisatie van zonnepaneien op
Pagina 1 van 2
117
1516466
00020
geschikte daken wil behouden en waar mogelijk kan versnellen de brief
gaat niet over btw
•
De antwoorden zijn ook afgestemd met ambtelijk EZK
dat deze niet mede namens de minister v an k
maar zij
geven aan
E hoeven te worden
verstuurd
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
Niet van toepassing
Pagina 2 van 2
118
1516466
00020
w
Ministerie van Financien
Directie Algemene
TER BESLISSING
Fiscafe
Aan
de staatssecretaris van Financien
Politiek^^
Fiscaliteit en Belastingdienst
Persoonsgegevens
nota
Variant energiebeiasting in impactanalyse fiscale
klimaatmaatregelen
Datum
13 mei 2022
Notanummer
2022 0000147650
Bijiagen
geen
Aanleiding
In het bewindspersonenoverleg over de fiscale klimaatnnaatregelen 5 april jl
is
afgesproken dat ten behoeve van finale besluitvorming in augustus een
impactanalyse wordt gemaakt van het effect van de fiscale klimaatmaatregelen op
de lastendruk voor bedrijven en de klimaatwinst De besluitvorming in potlood
over de tariefaanpassingen in de energiebeiasting is nog niet volledig afgerond
In
deze notitie leggen we daarom aan u ter akkoord voor welke variant we kunnen
meenemen
in de impactanalyse
2 2
Besiispunt
Bent u ermee akkoord dat we in de impactanalyse voor de
tariefaanpassingen in de hogere verbruiksschijven van de energiebeiasting
variant A
c
meenemen
^
Jc
Toelichting
Impactanalyse fiscale klimaatmaatregelen
•
In het BWO van 5 april jl
is verzocht om een impactanalyse over de fiscale
klimaatmaatregelen die worden opgenomen in het BP2023 en waarover in
•
•
•
augustus finale besluitvorming plaatsvindt
De impactanalyse wordt momenteel uitgezet bij een extern onderzoeksbureau
en naar verwachtlng begin augustus opgeleverd
De impactanalyse is opgesplitst in twee delen
Het eerste deel bevat twee effectstudies
C02 hefflng Industrie en de aanpasslngen in de energiebeiasting de
lasterTMecten voor het bedrijfsieven en de CGz reductie in kaart worden
‘
gebracht
•
l ^rz
waarin voor de aanscherping van de
Het tweede deel bestaat uit een synthese onderzoek waarin het lasteneffect
voor het
bedrijfsieven en de klimaatwinst van de volgende drie
lastenmaatregelen in samenhang worden bekeken
o
Aanscherping C02 heffing Industrie
o
Tariefaanpassingen energiebeiasting
o
Afschaffen bpm vrijstelling bestelauto ondernemer deze maatregel
wordt parallel door een ander onderzoeksbureau reeds nader
A
L TsM
Pagina 1 van 2
119
1557628
00021
doorgerekend en is daarom niet opgenomen in het eerste deel van de
impactanalyse
Voor het uitvoeren van de impactanalyse moeten we uiterlijk 1 juni de
beleldsmatige uitgangspunten meegeven aan het onderzoeksbureau Mogelijk
is de politieke sondering over de invulling van de tariefaanpassingen in de
hogere verbruiksschijven van de energiebelasting dan nog niet helemaal
•
afgerond
We adviseren om ten behoeve van de impactanalyse variant A
•
geven
door te
Deze variant is ambtelijk met de betrokken ministeries afgestemd en
sluit aan
bijde wens van het BWO_om ook een deel van de lastenverzwarinq
in het tarief elektrlciteit te realiseren
zonder dat
de_TO2 winst te sterk wordt
afgezwakt
Varianten hogere verbruiksschijven energiebelasting
In het CA is over de tariefaanpassingen in de hogere verbruiksschijven van de
•
energiebelasting het volgende afgesproken
o
Energiebelasting minder degressief maken door tarieven in hogere
verbruiksschijven gas en elektrlciteit te verhogen struc 500 min
lastenverzwaring
Tarief op 2 en 3® schijf elektriciteit verlagen struc 500 min
Q
lastenverlichting
~
In tabel 1 is weergegeven hoe deze twee tariefaanpassingen kunnen worden
•
ingevuld Het grootste verschil tussen de varianten is de invulling van de 500
min euro lastenverzwaring
In het BWO over de fiscale klimaatmaatregelen lag variant A ter akkoord voor
en is afgesproken te kijken naar aanvullende varianten
A
omdat in variant
A de 500 min lastenverzwaring volledig werd gerealiseerd via een verhoging
•
elektriiijt^nieFwordt verhooga^
de tarieven gas en het tarief
Om hieraan tegemoet te komen hebben we variant A
van
•
opge5teld7waarin een
deel van de lastenverzwaring ook in de 4^ schijf elektriciteit en 4^ schijf gas
wordt gerealiseerd
In de interdepartementale afstemming werd ons sterk meegegeven A als
•
uitgangspunt te nemen en zoveel mogelijk oog te houden voor C02 reductie
en lasteneffecten Ambtelijk zijn LNV EZK bedrijfsIeven EZK klimaat en BZK
akkoord met variant A
Deze variant moet wel nog politiek gesondeerd
0
worden
Tabel 1
Structurele invulling enveloppen
500 min
500 min
euro en
euro in 2030
in €
min
Variant A
Variant A
Variant B
Gas
^
Schijf 2
210
210
125
Schijf 3
290
240
125
Schijf 4
0
25
87
Schijf 2
323
323
300
Schijf 3
177
177
200
SchijfA
0
25
163
Elektriciteit
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
Niet van toepassing
Paglna 2 van 2
120
1557628
00021
Ministerie van Financien
Directie Directs
TER BESLIS5ING
Belastingen
Toeslageiw^
Aan
de staatssecretaris van Financien
Fiscaliteit en Belastingdienst
Persoonsgegevens
nota
Toepassing multiplier bij fiscale partners voor giften aan
culturele ANBI s
Datum
26 mei 2022
Notanummer
2022 0000114817
Bijiagen
Aanleiding
Op 28 September 2020 heeft een belastingadviseur vragen gesteld over de
van giften aan culturele algemeen nut
toepassing van de verhoging van 25
hierna
de
beogende instellingen
multiplier in de inkomstenbelasting Bij de
deze
is
van
beantwoording
vragen
geconcludeerd dat de multiplier sinds de
in
2012
is
invoering
onjuist
toegepast Wij achten het raadzaam om de Tweede
Kamer te informeren over deze onjuiste toepassing en om de wet te wijzigen
zodat de wettekst in lijn wordt gebracht met de uitvoeringspraktijk In deze nota
1
Kamerbrief
2
Juridische analyse
3
Brief adviseur
9
wordt daarom allereerst uw akkoord gevraagd om de Tweede Kamer te
informeren en wordt u vervolgens een beslispunt over de wetswijziging
voorgeiegd
Als laatste informeren wij u over de gevolgen voor lopende jaren en
het verleden
In de bijiagen van deze nota vindt u de conceptbrief aan de Tweede
bijiage 1 de juridische analyse bijiage 2 en tot slot de
conceptbeantwoording van de gestelde vragen per brief bijiage 3
Kamer
Beslispunt 1
instemmen met Kamerbrief
Wij adviseren u in te stemmen met de opgestelde Kamerbrief bijiage 1
Indien u dat doet verzoeken wij u de brief te ondertekenen
Beslispunt 2 Wetswijziging muitiplier
Wij adviseren u de wet op korte termijn te wijzigen zodat deze in lijn wordt
gebracht met de uitvoeringspraktijk van de afgelopen 10 jaar max € 1 250
bij fiscale partners
1
Het alternatief is om te verduidelijken dat de maximale verhoging
is bij fiscale partners
Dan is er minder haast en kan
nu
^Icicle
€ 2 500
zoals eerder was
de verduidelijking opgenomen worden in de Fiscale verzamelwet
Dit wordt echter om diverse redenen minder wenselijk geacht Ook zou
gepland
2024
dit een budgettaire derving met zich meebrengen
Dit moet dan worden
gedekt in het inkomstenkader
U
2 Indien u zich kan vinden in de geadviseerde aanpak is het verstandig de
wet zo snel mogelijk te wijzigen zodat de Belastingdienst niet langer dan
noodzakelijk rekening hoeft te houden met een verhoging van € 2 500 Het
Pagina 1 van 6
121
1401414
00022
Belastingplan 2023 is daarvoor de eerste mogelijkheid Wij vragen uw
akkoord om deze wijziging daar in op te nemen
Kern
•
•
•
•
•
Sinds 2012 wordt het bedrag aan aftrekbare giften aan cultureie
algemeen nut beogende insteilingen hierna cultureie giften in de
inkomstenbelasting verhoogd met de multiplier
In de wet is geregeld dat de verhoging 25
van het bedrag van de
cultureie giften is en maximaal € 1 250 bedraagt In de praktijk dat wil
zeggen in het aangifteprogramma van de Belastingdienst en in de
commerciele software voor het doen van aangifte inkomstenbelasting en
premie volksverzekeringen en de ramingen is ervan uitgegaan dat
ingeval de belastingplichtige een fiscale partner heeft het
maximumbedrag van € 1 250 voor hen samen geldt
Mogelijk omdat het slechts om weinig gevailen gaat waar dit speelt en in
de toelichting niets over deze werkwijze wordt gezegd is de juistheid van
deze praktijk nooit aan de orde gesteld totdat op 28 September 2020
hierover vragen zijn gesteld door een belastingadviseur
Deze vragen hebben geleid tot een bredere juridische analyse zie bijiage
1
Hieruit voIgt dat op grond van de wettekst het maximumbedrag van
€ 1 250 per belastingplichtige dus ook per fiscale partner geldt en dat
voor fiscale partners dus een gezamentijk maximumbedrag van € 2 500
geldt
Bovenstaande betekent dat belastingaanslagen in het verleden op een
onjuist bedrag zijn vastgesteld Dit maakt het onvermijdelijk dat de
aanslagen in het verleden minimaal over de laatste 5 jaar juist
vastgesteld dienen te worden Op dit moment wordt uitgewerkt wat de
gevolgen zijn voor lopende jaren en het verleden Wij zullen u hiereind
augustus naderover informeren
•
Daarnaast wordt op dit moment bezien op welke wijze rekening kan
worden gehouden met het juiste bedrag van de multiplier in de aanslagen
van
lopende jaren en het verleden
Dit is gelet op de uitvoeringsaspecten
niet eenvoudig en daarom kunnen wij
u
helaas nog geen concrete
Middels deze nota willen we u wel alvast op de
beslispunten voorleggen
hoogte brengen van de onjuiste toepassing van de multipiier mede
doordat de beantwoording op de vragen van de adviseur al enige tijd is
uitgesteld en we hier niet veel langer meer mee kunnen wachten
•
•
Zodra de uitvoeringsgevolgen voor het aanpassen van de
belastingaanslagen voor het heden en verleden en het effect op de niet
belastingontvangsten in kaart zijn gebracht zullen de deze kosten moeten
worden ingepast binnen artikel 1 van de Financienbegroting
Over de wijze waarop de Beiastingdienst rekening kan houden met het
juiste bedrag van de muitiplier in de aanslagen van de lopende jaren en
het verleden wordt u in een latere nota eind augustus nader
geTnformeerd
•
In de brief aan de belastingadviseur wordt de inhoudelijke conclusie
gedeeld en geven wij aan dat de gevolgen van de onjuiste toepassing van
de multiplier nog in kaart worden gebracht
Pagina 2 van 6
122
1401414
00022
•
Dit antwoord kan tot publiciteit leiden
Daarnaast is het goed mogelijk dat
beantwoording van de vragen belastingplichtigen in bezwaar komen
tegen de onjuiste toepassing van de multiplier of een verzoek indienen
voor ambtshalve vermindering van de aanslag Deze bezwaren en
verzoeken zullen dan conform de juridische analyse waar nodig moeten
worden toegekend
Wij achten het ook raadzaam om de Tweede Kamer te informeren over de
onjuiste toepassing van de multiplier
Tot slot wordt geadviseerd om de wet te wijzigen zodat deze in lijn wordt
hoewel dit
gebracht met de uitvoeringspraktijk Wij zijn van mening dat
juridisch niet goed is uitgewerkt de uitvoeringspraktijk wel de destijds
beoogde toepassing van de wet voIgt Bovendien zou het een groot
beroep doen op het IV portfolio van de Belastingdienst als zij de
uitvoering in lijn moeten brengen met de juridische analyse In de totale
waging van de IV portfolio lijkt dit niet verstandig gezien de prioriteiten
die er liggen op andere dossiers zoals box 3
na
•
•
Toelichting
Taelichting bij beslispunt 1
instemmen met Kamerbrief
In de Kamerbrief wordt de Tweede Kamer
in lijn met de kern van deze nota
gei nformeerd over de onjuiste toepassing van de multiplier bij fiscale partners
Daarbij wordt toegeltcht wat de multiplier is en welke fout er is gemaakt
Ook wordt aangegeven dat dit voor eerdere en lopende jaren gevolgen
heeft maar de exacte gevolgen daarvan en de wijze waarop de aanslagen
op het juiste bedrag vastgesteld kunnen worden nog onderzocht wordt
Daarzal de Kamer eind augustus over worden gemformeerd Bij het
informatiepunt van deze nota wordt deze problematiek nader uiteengezet
•
•
De Tweede Kamer wordt erop gewezen dat het op voorhand niet
eenvoudig lijkt om alle aanslagen uit het verleden en heden op het juiste
bedrag vast te stelien Bovendien doen andere belangrijke dossiers zoals
box 3 al een groot beroep op de uitvoering en het IV portfolio van de
Belastingdienst
•
Daarnaast wordt de Kamer gewezen op het voornemen om de wettekst te
wijzigen Bij het volgende beslispunt wordt uw akkoord gevraagd om de
wet dusdanig te wijzigen dat deze in lijn wordt gebracht met de
uitvoeringspraktijk
Toelichting bij beslispunt 2 wetswijziging multiplier
•
Per amendement is de multiplier voor culturele giften opgenomen in
artikel 6 39a
eerste lid
van
de Wet inkomstenbelasting 2001
toelichting bij dit amendement staat
In de
Met dit amendement wordt
geregeid dat de In het voorstel van wet opgenomen multiplier in de
giftenaftrek In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt verlaagd naar 25
met een absoluut maximum van € 1250 Dit betekent dat de verhoging
van 25
wordt toegepast over maximaal € 5000 van de aan culturele
^
instellingen gedane giften
Kamerstukken II 2011 12
33 006
nr
10
Pagina 3 van 6
123
1401414
00022
•
•
Bij de budgettaire raming van dit amendement is uitgegaan van het
eenmaal toepassen van het maximale bedrag van de multiplier bij fiscale
partners
De uitvoerige analyse en de condusie daarop toont echter aan dat de
wettekst niet helder is en
zoals uit de analyse blijkt
leidt tot een
andere uitwerking
Ambtelijk wordt het raadzaam geacht om de wettekst
te wijzigen zodat deze in lijn wordt gebracht met de huidige praktijk
oftewel een maximale verhoging van € 1 250 bij fiscale partners
•
Als voor deze lijn wordt gekozen
is geen aanpassing van het
aangifteprogramma nodig en moet enkel worden bezien op welke wijze de
aanslagen bij een onjuiste toepassing van de multiplier over de
belastingjaren 2017 tot en met de inwerkingtreding van de wetswijziging
moeten worden verminderd Daarbij is het de wens van de uitvoering om
in de wettekst tevens te verduidelijken dat giften van fiscale partners
worden samengevoegd alvorens het aftrekbare bedrag aan giften wordt
bepaald
•
Uit eerdere onderzoeken
zoals Geven en werven in de cuiturele sector in
Nederiand van de VU^ en de evaluatie van de giftenaftrek^
blijkt dat de
multiplier geen of slechts beperkte positieve effecten heeft gehad op het
geefgedrag
daarvan
•
De doelmatigheid van de multiplier
en een
verhoging
kan daarom betwist worden
De maximering van de multiplier voor fiscale partners op € 1 250 zal door
het ministerie van OCW en cuiturele Instellingen mogelijk wel worden
ervaren
•
•
•
•
^
als een beperking
Indien voor deze wijziging wordt gekozen
Geven en werven in de cuiturele sector in Nederland
Universiteit Amsterdam
3
is het raadzaam de
wetswijziging snel aan te brengen zodat de Belastingdienst niet langer
dan noodzakelijk rekening hoeft te houden met een maximale verhoging
van € 2 500 Eventueel zou daarvoor bij het Belastinqolan 2023
aangesloten kunnen worden
Een andere keuze zou kunnen zijn om in de wettekst te verduidelijken dat
giften van fiscale partners moeten worden samengevoegd alvorens de
multiplier wordt toegepast en dat de verhoging maximaal € 2 500
bedraagt bij de partners
Met een dergelijke wijziging wordt de multiplier meer in lijn gebracht met
de wijze waarop andere fiscale regelingen in de inkomstenbelasting zijn
vormgegeven In nagenoeg alle gevallen waarvooreen gezamenlijke
regeling voor fiscale partners is gekozen worden de relevante bedragen
zodanig vastgesteld dat de regeling in totaal zoveel mogelijk tot dezelfde
uitkomst leidt als bij tweemaal een individuele benadering
Gelet op de afwijking van de wet in het aangifteprogramma van de
Belastingdienst en de commerciele software voor het doen van de
aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen zullen deze wel
gewijzigd moeten worden als deze lijn gekozen wordt De aanpassing van
het aangifteprogramma van de Belastingdienst is een structuurwijziging
van de IH systemen Alleen al het inbouwen van een structuurwijziging
kost naar verwachting 15 5 maand Dit legt beslag op het IV portfolio die
2011 2020
Centrum voor FilanCropische Studies
Vrije
19 oktober 2021
Kamerstukken II 2016 17 34552 77
Pagina 4 van 6
124
1401414
00022
op dit moment mede door box 3 erg onder druk staat
Deze lijn wordt
daarom niet raadzaam geacht
•
Deze wijziging betreft hoofdzakelijk een verduidelijking van de wettekst
Bij een dergelijke wijziging kan worden aangesloten bij een later
wetgevingstraject zoals de Fiscale Verzamelwet 2024
•
Als laatst is ook de mogelijkheid om de multipiier af te schaffen
omdat deze
zoals eerder opgemerkt
slechts beperkte
positieve effecten heeft gehad op het geefgedrag Deze keuze zou echter
meer afstemming met politiek sector en OCW vergen
Bovendien zou ook
deze aanpassing een structuurwijziging zijn en een beroep doen op het
IV portfoiio Voor 2023 staat wederom evaluatie van de giftenaftrek
gepland Indien uit deze evaluatie voIgt dat de regeling niet doelmatig is
overwogen
kan afschaffen worden overwogen
Gevolgen voor lopende jaren en het verleden
•
De conclusie dat de huidige praktijk niet in overeenstemming is met de
wet betekent dat voor een specifieke groep belastingplichtigen de
belastingaanslagen op een te hoog bedrag worden zijn vastgesteld Naast
de verschuidigde belasting heeft dit ook doorwerking in de vaststelling
van
het verzameiinkomen
Aanpassing van het aangifteprogramma kan op
korte termijn niet worden gerealiseerd
•
Momenteel wordt onderzocht op weike wijze
geiet op de periode van
rekening kan worden gehouden met een juiste
toepassing van de multiplier voor de beiastingjaren vanaf 2017
Uit de wet voigt dat de inspecteur een beiastingaansiag ambtshaive zal
verminderen zodra hem is gebleken dat de beiastingaansiag op een te
hoog bedrag is vastgesteld Eind augustus zal in een nota inzichtelijk
worden gemaakt wat deze wetsbepaling voor gevolgen heeft voor de
Belastingdienst Dit zal zich met name richten op de vraag in hoeverre de
Belastingdienst actief aanslagen moet corrigeren of dat belastingplichtigen
waarbij de multiplier onjuist is toegepast zich kunnen melden middels
bezwaar of een verzoek voor ambtshalve vermindering Daarbij dient
rekening te worden gehouden met de beschikbare uitvoeringscapaciteit
Ondanks dat de doelgroep beperkt is in 2019 had een groep van 1 512
belastingplichtigen recht op een hogere multiplier is het aanpassen van
aanslagen waarbij de multiplier onjuist is toegepast niet eenvoudig Dit
heeft te maken met de vormgeving van de multiplier in de aanslag en de
doorwerking naar andere elementen van de aanslag waaronder het
ambtshalve vermindering
•
•
verzameiinkomen
•
Voor de beiastingjaren 2021 en 2022 is het niet mogelijk om het
aangifteprogramma hierop tijdig te wijzigen Hiervoor wordt ook een
uitvoerbare opiossing nader onderzocht Voor latere beiastingjaren is
e e a afhankelijk van de keuze die gemaakt wordt omtrent de
toekomstige toepassing van de multiplier bij fiscale partners
•
Scenario s voor herstel en de kosten daarvan worden momenteel
onderzocht
Wij informeren u opnieuw zodra daar meer over bekend is
Communicatie
Hoewel de omvang van de doelgroep beperkt is adviseert CD Communicatie van
de Belastingdienst in het kader van transparantie zowel intern als extern te
Paging 5 van 6
125
1401414
00022
communiceren over de inhoud van de brief Dit gebeurt o a
door communicatie
over de
juiste manier van het toepassen van de multiplier en het
handelingsperspectief voorde betrokken doelgroep op Belastingdienst nl en het
informeren betrekken van stakeholders Een woordvoeringslijn wordt vanuit
directie Communicatie kerndepartement opgesteld om gebruikt te worden
mochten er vragen binnenkomen via de pers
Vervolg
Indien u akkoord gaat met de diverse beslispunten zullen wlj de Tweede Kamer
informeren over de onjuiste toepassing van de multiplier en zullen wij
langs de
wetswijziging uitwerken Het in deze nota aangegeven
nadere onderzoek naar de gevolgen voor lopende jaren en het verleden warden
eind augustus in een nota aan u voorgelegd
door u gekozen lijn
een
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
Niet van toepassing
Pagina 6 van 6
126
1401414
00022
Ministerie van Financien
Directie Directs
TER BESLIS51NG
VERZOEK OM REACTIE VRIJDAG 17 JUNI
Belastingen
Toeslagen
Aan
de staatssecretaris van Financien
Fiscaliteit en Belastingdienst
Persoonsgegevens
nota
Djdtuw
Leegwaarderatio
mei 2022
Notanummer
2022 0000159209
Bijlagen
2
jA4^
Aanleiding
Op 31 mei 2022 heeft onderzoeksbureau 5EO haar rapport De waarde van
woningen in verhuurde staat uitgebracht zie bijiage Oit rapport beschrijft de
evaluatie en mogelijke actualisatie van de leegwaarderatio In het coaiitieakkoord
is afgesproken de leegwaarderatio af te schaffen Wij stelien voor om
bovengenoemd rapport op korte ternnijn met een kabinetsreactie op basis van
door u en het kabinet genomen beslissingen aan de Tweede Kamer aan te
bieden Deze kabinetsreactie zai in de poiitieke vierhoek van 28 juni aanstaande
worden besproken en in de voorlaatste MR voor het zomerreces worden
geagendeerd Daarvoor is behan^eUng vaTrsl^^t onderwerp in de ambtelijke
0
viejjTjiekTran aciflstaande dinsd^ 121 iunilj^ dig Een spoedige reactie voorkeur
J
iTjdag 17 juniUs daarom wens^jk
d ^2
c
BesMspunten
We adviseren u het voigende
1
e
De ieegwaarderatio te blijven hanteren met geactualiseerde percentages
conform de uitkomsten van het SEO onderzoek
Dit is een
aanpassing van
de afspraak in het coaiitieakkoord om de ieegwaarderatio af te schaffen
2
p
Met een actualisering van de ratio wordt de in het coaiitieakkoord
L
voorziene budgettaire opbrengst ook gerealiseerd en dlt heeft niet het
cJ
juridische risico dat volledig afschaffen van de leegwaarderatio wel heeft
De wijzigingen voor de leegwaarderatio conform beslispunt 1 niet alleen in
de Wet inkomstenbelasting 2001 maar ook in de Successiewet 1956 door
fdjTl
te voeren
3
In het geval
a
bij actualisatie
De tijdelijke contracten uit te sluiten van toepassing van de
regaling leegwaarderatio Voor tiideliike contracten betekent dit in
feite dat de leegwaarderatio wordt afgeschaft Daardoor is dit
gedeelte in lijn met de afspraak over de leegwaarderatio in het
—j
^
gelieerde verhoudingen betdkent dit in feite dat de
leegwaarderatio wordt afgeschaft Daardoor is dit gedeelte in lijn
met de af5praaR~over de leegwaarderatio in het’coaiitieakkoord
De tabel vSTTde leegwaarderatio periodiek bijvoorbeeld om de vijf
jaar te gaan actualiser^nl
^
cC
coaiitieakkoord
b
c
Bij verhuur aan gelieerde partijen uit te gaan van het hoogste
percentage in de tabefvin de leegwaarderatio op basis van het
voor te stelien percentage van 100
^or verhuursituaties in
Pagina 1 van 7
127
1531071
00023
4
De extra opbrengst van de wijzigingen conform
beslispunt 1 en 2 mee te
Bij de raming voor het
coalitieakkoord is geen rekening gehouden met de opbrengst in de erf
nemen
in de Augustusbesluitvorming
en
schenkbelastingTTJ^arnaast leiden het afschaffen en actualiseren van de
tabel van oe teegwaarderatio beide tot een hogere~o~pbrengst dan waar
rekening mee is gehouden in het coalitieal koord
Kern
•
•
Uitgangspunt in box 3 is dat bezittingen worden gewaardeerd op de waarde in
het economische verkeer Voor woningen wordt de WOZ waarde gebruikt
Volgens vaste jurisprudentie is de WOZ waarde de waarde in het economische
verkeer met inachtneming van de ficties vrij en onbezwaard
Voor de waardebepaling van een verhuurde woning met huurbescherming
en verpachte woningen
in box 3 en in de schenk en erfbelasting wordt
aangesloten bij de WOZ waarde van de woning vermenigvuldigd met de
leegwaarderatio Oe leegwaarderatio is een hulpmiddel voor de uitvoering
belastingplichtige en Belastingdienst om de waarde in het economische
verkeer te bepafen De~leegwaarderatio is uitgewerkt in een tabel en bedraagt
minimaal 45
tot maximaal 85
van de WOZ waarde Het percentage van
de leegwaarderatio hangt af van de verhouding van de jaarlijksejiuurprijs tot
de WOZ waarde van de woning
De ratio hierachter is dat de waarde in het
economische verKeer van een woning wordt gedrukt als deze in verhuurde
staat verkeert
•
In het coalitieakkoord staat dat de leegwaarderatio per 1 januari 2023 wordt
afgeschaft vooruitlopend op de invoering van een nieuw box 3 stelsel op
basis van werkelijk rendement De belasting over het renBFment op verhuurd
vastgoed in box 3 moet daardoor meer gaan aansluiten bij de praktijk Dit
draagt bij a an nieer balans in het huidige fiscale r^ime voor particulieren
•
enerzijds en beleggers die woningen voor de verhuur financieren in box 3
anderzijds
Op de afschaffing van de leegwaarderatio voor de schenk en erfbelasting is in
het coalitieakkoord niet
•
eiTpliciet ingegaan
Het afschaffen van de leegwaarderatio levert juridische risico s op
omdat in
dat geval wordt afgeweken van het uitgangspunt waarde economische
verkeer
van
Die risico s worden ondervangen als de leegwaarderatio in plaats
afgeschaft wordt geactualiseerd Zie beslispunt 1 voor de voor en
nadelen van de alternatieven
•
Onderzoeksbureau SEO heeft onderzoek gedaan naar de leegwaarderatio om
onder meer tot een actualisatie van de leegwaarderatio te komen
l
Eenheid van kabinetsbeleid
lUiteindeliik hebben wij het rap^rt van SEO op 31 mel 2022
ontvangen Uit genoemd rapport blijkt onderandere dat de~ leegwaarderatio
aan het doelmatiqheidscriterium voldoet Actualisatie kan de leegwaarderatio
doeltreffend en doelmatig maken
^
Toelichting
Beslispunt 1 Stemt u ermee in de leegwaarderatio te blijven hanteren
met geactualiseerde percentages conform de uitkomsten van het SEO
onderzoek Dit is een aanpassing van de afspraak in het coalitieakkoord
Pagina 2 van 7
128
1531071
00023
om
de leegwaarderatio af te schaffen
Met een actualisering van de ratio
wordt de in het coalitieakkoord voorziene budgettaire opbrengst ook
gereaiiseerd en dit heeft niet het juridische risico dat voiledig afschaffen
de leegwaarderatio wel heeft
van
Afschaffen
•
In het coalitieakkoord is afgesproken om de leegwaarderatio af te schaffen
•
Het afschaffen van de leegwaarderatio conflicteert mogelijk met het
uitgangspunt van box 3 dat bezittingen in aanmerking worden genomen voor
de waarde in het economische verkeer
Bovendien zou het betekenen dat
ongelijke gevallen gelijk behandeld gaan worden zonder dat daarvoor een
objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat Hetzelfde zou mogelijk gelden
I
als de waarde in het economische verkeer zou worden vervangen door de
WOZ waarde
Belastingplichtigen kunnen zich op de strijdigheid met het
beroepen Voor de Belastingdienst zou het
afschaffen van de leegwaarderatio weer bezwaar en beroepsprocedures
EVRM
discriminatieverbod
betekenen
•
Afschaffen van de leegwaarderatio zou wel een bescheiden versimpeling van
II
de aangifte en het belastingsysteem betekenen
•
Afschaffing van de leegwaarderatio betekent dat verhuurde woningen die
onder de huurbescherming vailen voor zowel box 3 als voor de schenk en
erfbelasting worden gewaardeerd naar de vollej WOZ waarde zijnde de
waarde in vrij opieverbare staat Hierbij wordt geen rekening gehouden met
het feit dat de verhuurde staat gevolgen heeft
waarde
De WOZ waarde wjjkt
casu quo kan hebben voor de
al dan niet met inachtfl eming van het
waardedrukkend effect van vej±LUur
verkeer
af van deTvaardeTn het economische
Hierdoor heeft een afschaffing van de leegwaarderatio tot gevoig dat
de bezwaren van de Raad van State in 1999 nieFmeer warden ondervangen
•
De Raad adviseerde destijds de verschillen tussen de waarde in het
economische verkeer en de WOZ waarde te analyseren en te motiveren om
welke redenen inbreuken op de waarde in het economische verkeer bij de
bepaling van de rendementsgrondslag genegeerd kunnen of^moeten worden
Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad inzake de waardering van
onroerende zaken is vervolgens besloten voor de waardering van de
onroerende zaken die tot de rendementsgrondslag behoren terug te gaan
naar de hoofdregei namelijk waardering op basis van de waarde in het
economisch verR^er De WOZ waarde is vodr woningen die belastingplichtigen
in belangrijke mate ter beschikkiriu stdlldemras met de derde nota van
wijziging bij de Wet IB 2001 weer geherintroduceerd en de leegwaarderatio
zelf is
•
peK^lO ingevoerd^
Als de leegwaarderatio wordt afgeschaft worden verhuurde en onverhuurde
woningen voor de box 3 heffing gelijk gewaardeerd terwiji geeii sprake is van
•
gelijke gevallen De gelijke behandeling van ongelijke gevallen zonder dat
daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat is in strijd met
het EVRM discriminatiev_erbod
Belastingplichtigen kunnen zich op de
strijdigheid met het EVRM discriminatieverbod beroepen Dit heeft meer
bezwaar en beroepsprocedures tot gevoig
Het gaat om circa 45 000 woningen die mogelijk strijdig met het EVRM
zouden worden behandeld als de leegwaarderatio wordt afgeschaft
Actualiseren
Pagina 3 van 7
129
1531071
00023
•
voor
•
is de ieegwaarderatio niet af
wetssystematiek ongewijzigd te handhaven en de tabel
Een alternatief dat juridisch minder kwetsbaar is
te schaffen
maar de
de ieegwaarderatio te actualiseren
Mateheel kan met een aanpassing in de tabel
de geactualiseerde percentages
afhankelijk van de hoogte van
vrijwel hetzelfde worden bereikt als is
beoogd met het afschaffen namelijk dat de belasting op verhuur meer gaat
aansluiten bij de praktijk zonder dat inbreuk wordt gedaan op het
waarderingsprincipe van vermogensbestanddelen in box 3 of strijdigheid met
het EVRM zou ontstaan
•
Bii actualisatie gaat het budgettaire belang van de Ieegwaarderatio met 85
90
omiaag en wordt meer opbrengst gehaald dan geraamd bij het
cSalitieakkoord
•
Bij de Belastingdienst geeft men aan liever wel een Ieegwaarderatio te hebben
dan niet omdat dat juist voor een vereenvoudiging zorgt ten opzichte van het
vaststellen van de waarde in het economische verkeer
•
De Ieegwaarderatio dient geregeld geactualiseerd te worden om situaties als
de huidige te voorkomen
waarbij geruime tijd een te groot voordeel door
werd_^noten Het actualiseren is niet eenvoudig aangezien een
inschatting gemaakt moet worden van het waardedrukkende effect van
verhuurders
verhuur
•
—
^
De uitvoerbaarheid zal btijken uit een nog aan te vrage^^Xlitvoeringstoet^
Onze inschatting is dat het actualiseren van de
2023 uitvoerbaar is voor de Belastingdienst
•
leegwaarderaF5~peTTTanuari
Dat geldt eveneens voor het in
aanmerking nemen van het hooqste percentage in de tabel van de
Ieegwaarderatio van 100
ingeval sprake is van verhuur aan gelieerde
Er
zal
voor
h
eFuitsluiten
van tijdelijke contracten van de regeling
partijen
Ieegwaarderatio een beoordeling moeten plaatsvinden naar de feiten en
omstandigheden
De percentages in de nieuwe tabel zijn zo hoog dat de Ieegwaarderatio voor
het gros van de verhuurders niet meer van toepassing is zoals te zien is in
onderstaande tabel
Verhouding jaarlijkse huurprijs
tot WOZ waarde
Meer dan
Minder dan
Huidige
Ieegwaarderatio
Voorstel SEO voor
actualisatie
0
1
45
73
1
2
51
79
2
3
56
84
3
4
62
90
4
5
67
95
5
6
73
100
6
7
78
100
85
7
100
Tabel Actualisatie van de leegwaarde voor de inkomstenbelasting Bron
Onderzoek Rapport De waarde van woningen In verhuurde staat
•
Circa 60
en
van
vS
SEO Economisch
J
ac
2022
de verhuurde woningen bevindt zich in de hooqste drie klassen
krijgTEij actualisatie te maken met een Ieegwaarderatio van 100
andere woorden
Met
Samen met tijdeiijk verhuurde
geen Ieegwaarderatio
woningen en woningen die worden verhuurd aan gelieerde partijen
dan 2 3 van de woningen een Ieegwaarderatio van 100
zou meer
krijgen
Pagina 4 van 7
130
1531071
00023
•
In het rapport van SEO staat dat er ook onder de huidige
marktomstandigheden woningen zijn waarvan de waarde wordt gedrukt
omdat ze worden verhuurd
Dit effect zou er zonder huurbescherming niet
zijn omdat eigenaren dan op elk gewenst moment de voile en onbezwaarde
eigendom van de woning kunnen opeisen Een actuele leegwaarderatio is een
doeltreffend instrument om hiervoor bij de belastingheffing te corrigeren Uit
interviews blijkfhet instrument goed uitvoerbaar tegen beperkte kosten en dit
onderzoek ievert ook geen aanwijzingen op voor aanzienlijke ongewenste
neveneffecten Hiermee voidjet een actueie leegwaarderatio volgens SEO ook
aan het doelmatigheidscriterium
Budgettair
In het coalitieakkoord is opgenomen dat de leegwaarderatio wordt afgeschaft
De
geraamde opbrengst bij die maatregel bedroeg 100 miijoen euro Voor de nieuwe
raming wordt uitgegaan van het huidige heffingvrije vermogen en van het nieuwe
box 3 stelsel zoals dat in 2023 gaat gelden
geraamd
voor
box 3 steisel
het coalitieakkoord
De opbrengst in box 3 is groter dan
omdat nu wordt uitgegaan van het nieuwe
De opbrengst in de erf
schenkbelasting was niet meegenomen
en
^
bij de raming voor het coalitieakkoord
Tabel 1
Budgettaire opbrengst in miljoenen euro s prijzen 2023
Jaar
2023
struc
struc in
119
119
2023
PM
PM
98
98
PM
PM
Afschaffen leegwaarderatio
waarvan
box 3
waarvan erf en schenkbelasting
Updaten leegwaarderatio volgens tabel uit
_
rapport SEO
met afkappen op 1
waarvan
box 3
waarvan
erf ^ sch^kbelastin^
Dit is nog exciusief de maatregelen
uitsluiten tijdeiijke verhuur
percentage ongebruikelijke huur
Die cijfers komen nog
het samen iets boven de 100 min uit gaat komen
2023
en
maar het
hoogste
is zeker dat
Beslispunt 2 Wijzigingen in zowel de Wet IB 2001 als in de SW 1956
doorvoeren
In het coalitieakkoord is afgesproken om
vooruitlopend op de invoering van een
nieuw box 3 5teisel op basis van reeel rendement
ieegwaarderatio af te schaffen
per 2023 de
De regeling voor de leegwaarderatio Is zowel in
artikel TSTderde lid Wet IB 2001 als in artikel 21
opgenomen
achtste lid
SW 1956
De tabelien voor de leegwaarderatio staan in de artikelen 17a UBIB
2001 en 10a UBSW 1956
Op de afschaffing van de leegwaarderatio voor de
expliciet ingegaan
Aangezien de ratio van deze artikelen gelijk is adviseren wij u de wijzigingen in
schenk
en
erfbelasting is in het coalitieakkoord niet
deze nota in beidelwetten doorte voeren
Beslispunt 3a Uitsluiten tijdeiijke verhuurcontracten van
leegwaarderatio
Als u kiest voor actualisatie van de leegwaarderatio adviseren wij u om tijdeiijke
contracten uit te sluiten van de toepassing van de leegwaarderatio en de artikelen
Pagina 5 van 7
131
1531071
00023
5 20 derde lid
Wet IB 2001 en artikel 21
achtste lid
SW 1956
Voor de beoogde datum
dienovereenkomstig
inwerkingtreding van
1 januari 2023 moet deze wijziging worden meegenomen in het Belastingplan
aan
2023
sluiten
te passen
Het advies om tijdelijke contracten van de regeling
is voor dit onderdeel in
leegwaarderatio uit te
iijn met de afspraak in het coalitieakkoord om de
leegwaarderatio af te schaffen
Uit bovengenoemd rapport van 5EO blijkt onder andere dat doeltreffendheid en
doelmatigheid van het instrument nog beter kunnen door naast huurbescherming
ook een vast huurcontract als een vereiste op te nemen Bij een tijdelijk
huurcontract krijgt de eigenaar immers op korte termijn het voile en onbezwaarde
eigendom over de woning zodat er vrijwel geen waardedrukkend effect van de
verhuurde toestand is Er is in het verleden nooit expliciet besloten om de
leegwaarderatio wel op tijdelijk verhuurde woningen van toepassing te laten zijn
omdat ten tijde van invoering van de leegwaarderatio tijdelijke contracten nog
nlet mogelijk waren
In zowel artikel 5 20
derde lid
Wet IB 2001 als artikel 21
wordt verwezen naar afdeling 5 van titel 4 van Boek 7 BW
achtste lid
SW 1956
De
verhuurmogelijkheid van de Wet doorstroming huurmarkt 2015 tijdelijke
contracten
is opgenomen in artikel 7 271
eerste lid
en
valt daardoor onder
afdeling 5 over de verhuur van woonruimte Als wordt besloten om tijdelijke
verhuur niet onder de leegwaarderatiotabel te laten vallen zou dit uitgezonderd
moeten worden in zowel de Wet IB als in de SW
Wet IB 2001 als In artikel 21
achtste lid
In zowel artikel 5 20
SW 1956 zou
na
derde lid
de verwijzing naar
afdeling 5 van titel 4 van Boek 7 BW moeten worden toegevoegd tenzij sprake is
bepaalde tijd aangegane huurovereenkomst zoals bedoeld in
artikel 7 271 van onderafdeling 4 BW
van een voor een
BZK steunt de uitsluiting van tijdelijke huurcontracten bij toepassing van de
leegwaarderatio Naast het argument dat bij een tijdelijk huurcontract de woning
op korte termijn weer leeg beschikbaar is en dat de huren bij zulke contracten al
in het algemeen zo hoog liggen dat de leegwaarderatio op 100
uitkomt wordt
het niet wenselijk geacht om het gebruik van tijdelijke huurcontracten fiscaal te
stimuleren Omdat vaste contracten de norm zijn past dit beter en is het
wetstechnisch zuiverder
Beslispunt 3b Hoogste percentage leegwaarderatio voor gelieerde
partijen
Als u kiest voor actualisatie van de leegwaarderatio dan adviseren wij u om voor
gelieerde partijen uit te gaan van het hoogste percentage van de tabel van de
leegwaarderatio Bij gelieerde partijen gaat het met name om ouders die een
woning verhuren aan hun kind eren Gelieerde partijen hebben namelijk zelf voor
een onzakelijke huur gekozen En het lijkt eenvoudiger om bij gelieerde partijen
de huurovereenkomst op te zeggen en daardoor een woning bij verkoop leeg op
te leveren Voor de beoogde datum inwerkingtreding van 1 januari 2023 hoeft
deze wijziging niet te worden meegenomen in het Belastingplan 2023 Deze
wijziging kan plaatsvinden door de artikelen 17a UBIB 2001 en 10a UBSW 1956
aan te passen Aangezien het hoogste percentage in de tabel van de
is is dit onderdeel in Iijn met de afspraak in het
leegwaarderatio 100
coalitieakkoord om de leegwaarderatio af te schaffen
Pagina 6 van 7
132
1531071
00023
Volgens de huidige regeling geldt het volgende Als de huurprijs
onderscheidenlijk pachtprijs zoals die tussen gelieerde partijen is
overeengekomen zodanig is dat deze tussen willekeurige derden niet
overeengekonnen zou zljn dan wordt de huurprijs onderscheidenlijk pachtprijs
voor de toepassing van het tweede lid gesteld op 3 5
van de WOZ waarde
Dat
betekent dat als een onzakelijke huur wordt afgesproken de verhuurder de WOZ
waarde mag vaststellen op 62
van
de WOZ waarde van de onroerende zaak
Er
moet wel sprake zijn van een woning in Nederland waarvoor de huurder
huurbescherming geniet Bij onzakelijke huur kan we sprake zijn van een
belastbare schenking voor de schenkbelasting
Beslispunt 3c Periodieke evaluatie leegwaarderatio
Als wordt besloten tot het blijven hanteren van de tabel leegwaarderatio met
geactualiseerde percentages
actualiseren
adviseren wij u om deze regeling periodiek te
Dan maken we zo veel mogelijk gebruik van de nieuwste cijfers
Hiermee voorkomen we zo veel mogelijk toekomstige discussies tussen de
Belastingdienst en de belastingplichtige en beperken we daardoor zo veel mogelijk
het aantal bezwaar en beroepsprocedures Daarnaast worden
marktonwikkelingen direct meegewogen De laatste actualisatie van de
leegwaarderatiotabel vond plaats in 2013 Daarna heeft nooit een evaluatie
plaatsgevonden tot SEO in mei 2022 hierover bovengenoemd rapport heeft
uitgebracht
0ns voorstel is om de tabel
leegwaarderatio periodiek te laten evalueren en
dienovereenkomstig aan te passen bijvoorbeeld eens in de vijf jaar Uit het
rapport van SEO blijkt dat bij de huidige leegwaarderatiotabel verhuurders
ongeveer 80 miljoen euro te weinig belasting betalen in box 3 Het budgettaire
belang van dit instrument zou na actualisatie teruglopen van 100 miljoen euro
naar 19 miljoen euro per jaar Daarnaast wordt over woningen in verhuurde
toestand te weinig erf en schenkbelasting betaald
Beslispunt 4
en
Extra opbrengst van de wijzigingen conform beslispunten 1
2 meenemen in de Augustusbesluitvorming
Het afschaffen van de leegwaarderatio levert meer op dan de in het
coalitieakkoord geraamde bedrag van 100 miljoen Ook het actualiseren van de
tabel van de leegwaarderatio leidt tot een nog nader te bepalen budgettaire
opbrengst Deze opbrengst ligt in ieder geval hoger dan de 100 miljoen euro
geraamd voor het coalitieakkoord Deze extra opbrengst heeft voornamelijk
betrekking op het actualiseren van de tabel van de leegwaarderatio in de erf en
schenkbelasting Bij de raming voor het coalitieakkoord is namelijk geen rekening
gehouden met de opbrengst in de erf en schenkbelasting Deze opbrengst kan
worden meegenomen in de Augustusbesluitvorming
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
Niet van toepassing
Pagina 7 van 7
133
1531071
00023
i
Ministerie van Financien
m z\
1600 1630
’c
DEPARTEMENTAAL VERTROUWELIJK
TER BESPREKING
Dfrectie
Verbruiksbe1a
de staatssecretaris van Financien
Fiscaliteit
tingen \r
Douane en Internationale
ep^el^ingdienst \
aang
u
Persoonsgegevens
rz i
nota
nul
t^ief combiproducten die zonne energie
opwekken 4n andere functies vervullen
Btw
Datum
Bjuni 2022
Notanummer
2022 0000165207
Aanleiding
Recent heeft de internetconsulflatie zonnepanelen^ plaatsgevonden
Dat
consultatievoorstel brengt combiproducten t b v woningen die zonnecellen
combineren met een andereTunctie zoals dakbedekking niet onder het btw
nultarief Op uw verzoek bescF rijven we hieronder twee opties om
combiproducten wel onder het btw nultarief te brengen Ook beschrijven we
hieronder aandachtspunten voir een vrijstelling of nultarief voor Caribisch
Nederland in de algemene bestedingsbelasting
ABB
Kern
Eerder wezen wij u op hat verschil tussen niet gei ntegreerde
zonnepanelen die uitsluitand dienen om energie op te wekken klassieke
zonnepaneTen en producten die daarnaast een andere functie hebben
thans m n dakbedekking \
Eerder adviseerden wlj u dirysoort combiproducten niet onder het btw
nultarief te brengen omdat d\±
1 mogelijk in strijd is met de btw
richtiijn 2 extra afbakeningsrisico s en 3 aanv^iende en deels
onbekende budgettalre
Meerdere partijen waaronder
en Vereniging Eigen Huis geven
aan dat zij marktverstoring en
eerk^rem op innovatle verwachten indien
het btw nultarief alleen geldt voor Q^lassieke zonnepanelen en stellen
daarom voor combiproducten ook
niet gedeeltelijk onder het btw
nultarief te brengen of dit te
Volgens hen biedt de Btw
\
richtlijn hiervoor ruimleT
om
1 het
Ambtelijk hebben we twee juridische
zonnecellen
andere
combiproduct
dakbedekking
combiproducten
onder het btw nultarief te brengen In de
toeni^ting worden de voor en
nadelen d^rvan geschetst
\
derviii^eroorzaakt
d^NOB
a\lan
onderzo^en
opti^verkend
en^
Voor combiproducten zonnecellen
fj
dakbedekking is^ en blijft het onder de
huidige regelgeving mogelijk een deeTfl S^ van de b^w terug te krijgen
Een btw nultarief daarop zou een extra voordeel zijn
wM^mee ook het
gedeelte van het product dat als bouwmateriaaTgeldt wohit
N
gestimuleerd
\
^
Btw nultarief op de levering en installatie van zonnepanelen op of in de onmiddellijke
P
C\
^
nabijheid van woningen
DEPARTEMENTAAL VERTROUWELI3K
Pagina 1 van 5
134
1516465
00024
Het is in veei gevallen btw technisch niet mogeiijk het btw nultarief toe te
passen op combiproducten wanneer die gei ntegreerd in een
nieuwbouwwoning worden
op
geleverd
Voor wat Caribisch Nederland betreft is er thans niet veei vraag naar
zonnecellen
dakbedekking niet in de laatste plaats vanwege de hoge
kosten en het feit dat het onduidelijk is of de lokale_ bouweisen dat
toelaten
Een vrijstelling in de ABB voor zonnepanelen wordt daarentegen we
wenselijk geacht vanwege het kostprijsverlagende effect van een
dergelijke maatregel
Toelichting
Stand van de wetgeving
•
Het consultatievoorstel zou als een administratieve maatregel kunnen
worden geduid met relatief beperkte budgettaire derving
Het voorstel
dient vooral om het particulieren en de Belastingdienst administratief
eenvoudiger te maken om in klassieke zonnepanelen te investeren door
deze onder het btw nultarief te brengen
•
Kopers van klassieke panelen kunnen de aanschaf btw daarop op basis
de huidige btw regels in de regel vollediq terug kriiqen Kopers van
van
combiproducten zonnecellen dakbedekking kunnen de aanschaf btw In
ieder geval voor 1 3^ aftrekken omdat het aftrekrecht wordt gecorrigeerd
voor de dakbedekkingsfunctie geen aftrek en het qrivegebruik van de
zonnecellen geen aftrek
In beide gevallen moeten zij daarvoor wel een
•
registratie en aangifteproces doorlopen
De huidige btw regels komen dus kopers van combiproducten
fznnnprplipn dakhprinirir inn tnueillueL V UU I lieL eiicrqioopwpkkpnrlp deel
ysierfovere^gie wordt geleverd aan het net
^NO NCW
—
deze producten onder edll
om
•
•
Bouwend Nederland en MKB Nederland verzoeken dat voor
dezeTonTbiproducten de huidige regelmg blijft bestaan Zij verzoeken niet
^
•enqen fzoals dp NfiFLaa—
Vereniging Eigen Huis wel lijken te doen
Combiproducten onder een btw nultarief brengen zou betekenen dat er
helemaal geen btw meer drukt op combiproducten ook niet op het
gedeelte van het product dat bijvoorbeeld dakbedekking is
Een mogelijkheiJ zou zijn om combiproducten op dit moment niet onder
het btw nultarief te brengen maar die beleidskeuze te her overwegen bij
de ex durante evaluatie minimaal een jaar na invoering van de
maatregel of de ex post evaluatie van de maatregel uiterlijk 5 jaar na
invoering
c
~
Optie 1
“
combiproducten zonnecellen dakbedekking
Combiproducten zonnecellen dakbedekking onder het btw nultarief
brengen kent de volgende voordelen en nadelen risico s
Voordelen
•
De aanschaf van combiproducten wordt administratief vergemakkelijkt
omdat geen
•
verband met d ^erduurzamingsagenda
is
IC^CA^
eenmalige btw aangifte voor teruggaaf nodig is
Het is mogeiijk dat combiproducten goedkoper worden
relevant in
Als stimulering echter een doel
dan moet conform het toetsingskader fiscale regelingen de afweging
worden gemaakt tussen een directe en fiscale subsidie
een
directe subsidie in dit geval de voorkeur
DEPARTEMENTAAL VERTROUWELIJK
Mogeiijk verdient
6 ^
Pagina 2 van 5
135
1516465
00024
Het tot maatschappelijk onbegrip leidende verschil in behandeling tussen
dakbedekking en klassieke panelen wordt opgeheven
Het btw nultarief draagt bij aan het signaal dat de overheid
verduurzaming door technojogiscbe ontwikkelingen en innovatie in de
zonnepanelenmarkt steunt
zonnecellen
Eenheid van kabinetsbeleid
Eenheid van kabinetsbeleid
Nadelen
•
De Europese Commissie beschouwt dit soort combiproducten mogelijk
niet als zonnepaneel in de zin van de^w richtlijn en kan een
inbreul^rocedure starten tegen Nederland
•
Het risico bestaat dat het budgettair beslag hoger uitvalt dan vooraf
v^yvacht doordat
l J De markt voor dit soort producten waarschijnlijk groeit Het maken
van een
solide raming die recht doet aan deze onzekerheid is
onrealistisch
2
Het toepassingsbereik mogelijk ruimer uitvalt
Doorsnelle
kan afbakening ingewikkeld
er
technologische marktontwikkeiing
worden DenkbaaTTs’dat naast dakpannen met zonnecellen ook
voTiedige zonpaneeldaken op de markt kornen bijvoorbeeld in de
vorm van grote dakpanelen met daarin zonnecellen die naast
elkaar gemontee7d een dak vormen De derving bestaat dan uit
twee delen ten eerste een derving van de btw op de
zonnepanelen ten tweede een derving ten aanzien van de btw op
de bouwmaterialen die niet langer hoeven te worden gekocht
constructiedelen van het dak
3
Het niet mogelijk blijkt het toepassingsbereik te beperken tot deze
combiproducten
zonnecellen dakbedekking
als aanbieders
succesvol ^ocederen over andere combiproducten
•
zie optie 2
hiernaj waardoor die ook onder het nultarief worden gebracht Het
EU neutraliteitsbeginsel verhindert dat op gelijksoortige producten
verschiliende btw tarieven worden to^epast Mogelijk kunnen
aanbieders van andere combiproducten zich met succes op dit
beginsel beroepen
Bij nieuwbouw leidt het onder het btw nultarief brengen van deze
combiproducten vaak niet tot een btw voordeel Btw technisch is het niet
altijd mogeljjk om het btw nultarief toe te passen op het
ll
zonnepaneelqedeelte van nieuwbouwwoningen wanneer
nieuwbouwwohingen worden
zonnecellen dakb eSekking
te kunnen~wor3eh
op geleverd met combiproducten
De zonnepanelen lijken in veel gevallen niet
btw
afgesplitst van de levering van de woning 21
onde elbare prestatie de levering van
Voor de btw is sprake van een
een
woning
belast rnet 21
btw
Daardoor ontstaat een aanzienlijk
verschil in btw behandeling tussen nieuwbouw en bestaande woningen
bij het aanbrengen van combiproducten
•
Btw technisch is er een groot verschil tussen de mogelijkheden voor
regelgevend maatwerk aan de verkoop en inkoopkant Aan de
inkoopkant kan deels sprake zijn van btw a ftrek zoals onder de huidige
btw regels waarbij in ieder qeval 1 3 deel van de btw op combiproducten
in aftrek kan worden gebracht
voor
de afnemer consument
verkoopkant is het niet mogelijk om op een
tarieven toe te passen
•
een
product
een
Aan de
product meerdere btw
tarief
Diverse onderzoeken tonen aan dat btw voordelen niet altijd de
consument bereiken
Pagina 3 van 5
DEPARTEMENTAAL VERTROUWELIJK
136
1516465
00024
•
Optie 2
•
•
Er [s nog geen dekking voor deze optie
combiproducten zonnepanelen alle overige Functies
dakbedekking bestaan ook producten
die zonnecellen combineren met blivoorbeeld vensters of gevels of
zonwering We zi^rTtrnet enige voorzichtigh^SJ’juridische mogelijkheden
om ooOit soort combiproaucten onder Fietbtw nultarief te brengen
\
Naast combiproducten zonnecellen
De voordelen van deze optie zijn gelijk aan optie 1
Zij het dat de
voordelen grgter zijn~ rmmers meer producten onder nultarief
•
Evenwel brengt optie twee een
intensivering van de nadelen
die
risico s
optie 1 kent met zich mee doordat
kans toeneemt dat de Europese Commissie dit soort
combiproducten niet als zonnepaneel beschouwt in de zin van de
Btw
richtiijn
De voiiedige buitenkant van
een
pand tijdens bijvoorbeeid een
renovatie vervangen kan worden door materialen waarin
zonneceilen zijn verwerkt
Bij renovaties minder btw wordt geheven over bouwmaterialen die
Het risico op oneigeniijk gebruik en misbruik
zonneceilen bevatten
zonneceiien aan bouwmateriaai toevoegen om het htw nuitarief te
\
kunnen ciaimen
neemt toe
C_4j^Het nog moeilijker valt af te bakenen door de grote hoeveeihgra
toekomstig
denkbare combiproducten waarvan de zonneceilen
\~ ^^niet de primaire functie van het product vormen
^
Toelichting BES eilanden
r
De kwestie omtrent zonnepaneien en omzetbelasting speelt ook in
CN
voorai omdat doorde kiimatoiogische
omstandigheden veel zonuren relatief veel elektriciteit kan worden
Caribisch Nederland
opgewekt
In de ABB wordt
than^jiie^oorzien in enige fiscaie vrijstelling of nultarief
invoer of aankoop van kiassieke zonnepanelen of zonnecellen
bij
dakbedekking noch kan de verschuldigde ABB als voorbelasting worden
teruggevraagd inhoudende dat in CN de ABB op zonnepanelen niet enkei
op particulieren en andere niet ondernemers drukt In CN drukt de ABB
op zonnepanelen ook op ondernemers In die zin werkt de ABB als
cascadestelsel anders uit dan de Europese omzetbelasting
De gemelde voor en nadelen zijn ook grotendeeis in CN van toepassing
1
met uitzondering van de risico s op een inbreukprocedure
immers geen volwaardig deel uit van de Europese Unie
CN maakt
Tegen die
achtergrond speelt een schending van het EU neutraliteitsbeginsel
eveneens
geen rol van betekenis
Ook ten aanzien van CN geldt als bijkomend voordeel dat de overheid in
Eenheid van kabinetsbeleid
Europees Nederland met het opnemen van een vrijstelling of nultarief in
de ABB laat zien waarde te hechten aan technologische_ontwikkelingen
innovatie ^ mogelijkheden voor vergroening in de zonnepanelenmarkt
voor CN
Een aantal malen is hier wel de aandacht op qevestigd vanuit de
politiek en v anuit CN zelf
Als nadeel heeft wel te gelden dat kiassieke zonnepanelen of zonnecellen
dakbedekking voorai door vermogende particulieren of bedrijven zullen
worden alingeschaft Dat heeft onlosmakeljjk gevolgen voor de verdeling
van
de vaste kosten voor traditionele elektriciteitsmaatschapDilen
Deze
vaste kosten zullen verdeeld worden over een kleiner deel van de
j
Pagina 4 van 5
DEPARTEMENTAAL VERTROUWELIJK
137
1516465
^
Od
1 Ma UiOkJ
^
A
r
00024
s
bevolking van CN waardoor de lasten voor dat deel van die bevolking
geen klassieke zonnepanelen of zonnecellen da kbedekking
dat
kan betalen
groter zullen worden
•
Hoewel het concordantiebeginsel in beginsel geen toepassing vindt in
belastingzaken
is de uitvoerbaarheid van de ABB wel
de term
gebaat bij een
overeenkomstige uitleg
zonnepanelen
overeenkomstige toepassing ervan bij het verlenen van vrijstellingen
conform de btw wetgeving
van
en een
Toelichting budgettaire aspecten en uitvoering
Kopers van combiproducten zonneceilen dakbedekking
•
kunnen de
aanschaf btw voor l 3e aftrekken omdat het aftrekrecht wordt
gecorrigeerd voor de dakbedekkingsfunctie geen aftrek
privegebruik van de zonnepanelen geen aftrek
•
•
en
het
Een btw nuitarief op deze combiproducten leidt tot een extra budgettaire
derving van 2 3e van de aanschaf btw per instailatie
De extra budgettaire derving is waarschijniijk beperkt omdat 1 Het
huidige marktaandeei van combiproducten in de totaie markt voor
en 2
omdat de
zonnepanelen gering is naar schatting zo n 2 5
toepassing van dit soort combiproducten veeial bij de ievering van
nieuwbouwwoningen zal zijn waarbij het vaak niet mogelijk is om het
zonnepaneei los te behandelen van de ievering van de nieuwbouwwoning
21
btw
Een exacte inschatting voIgt nog maar het zal waarschijniijk
om enkele miijoenen gaan
•
•
Het budgettaire beiang kan wel toenemen ais het marktaandeei van
combiproducten de komende jaren toeneemt wat wij verwachten
De uitvoerbaarheid van beide opties voor de Beiastingdienst is nog
onbekend omdat die nog qetoetst zouden moeten worden d m v
een
Uitvoeringstoets
•
Voor wat CM betreft heeft opnemen van een vrijsteiiing voor
zonnepanelen naar verwachting een verwaarloosbaar budgettair effect
van afg erond 0 miljoen euro maar een exacte inschatting voigt nog
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
Niet van toepassing
DEPARTEHEMAAL VERTROUWELIJK
Pagina 5 van 5
138
1516465
00024
Ministerie van Financien
Betastingdienst
TER BESLISSING
Directie Vaktechniek
Aan
de staatssecretaris van Financien
Belastingeij^^
Fiscaliteit en Belastingdienst
DGFZ
Directie Directe
Beiastingen
nota
Nota
en
Toesiagen
Verzoek van de commissie van de Verzoekschriften
de Burgerinitiatieven
Persoonsgegevens
Aanleiding
De commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven van de Tweede
Kamer
hierna
de commissie
vraagt u om inlichtingen over het verzoekschrift
namens zijn client de
Persoonsgegevens
van
Persoonsgegevens
verzoeker
voor de
Datum
hierna
13 juni 2022
Verzoeker wil graag dat u goedkeurt dat de leeftijdsgrens die geldt
aankoop
van een
bancaire
zodat de Oudedagsverplichting
een
te Amersfoort
bancaire lijfrente
ODV
lijfrente
voor hem
Notanummer
niet van toepassing is
2022 0000169308
kan worden aangewend ter verkrijging van
De bijgevoegde brief bevat uw reactie op het verzoek van
de commissie
Bijlagan
1
Brief aan de commissie
2
Nota van 9 mei 2022
Dit dossier heeft u eerder ontvangen
opiossing ziet
u heeft toen aangetekend dat u graag een
In overieg met DGFZ stellen wij u voor om vooruitlopend op een
wetswijziging per 1 januari 2023 Belastingplan 2023 vanuit het oogpunt van
eenvoud en doelmatigheid een goedkeuring op te nemen in een beleidsbesluit U
ontvangt hiervoor nog een separate nota waarin dit verder wordt uitgewerkt
Deze nota ontvangt u mede namens DGFZ geiet op de voorgestelde wetswijziging
per 1 januari 2023
Beslispunten
1
Ais u akkoord bent met het verzenden van de bijgevoegde reactie aan de
commissie
2
verzoeken wij u de brief te ondertekenen
Bent u akkoord met het opnemen van deze maatregel
waarbij het wordt
toegestaan dat een ODV kan worden aangewend ter verkrijging van een lijfrente
meer dan vijf jaar na de AOW gerechtigde ieeftijd
in het wetsvoorstel
Belastingplan 2023 Hierbij wordt opgemerkt dat het Belastingplan 2023 al wel
omvangrijk is Deze voorgestelde maatregel is echter niet groot
Kern
Verzoeker heeft een ODV ondergebracht in een eigen vennootschap
Verzoeker heeft een sterk verslechterde gezondheid en de administratieve
verplichtingen die horen bij het doen van ODV uitkeringen en het in stand
houden van een vennootschap ervaart verzoeker ais emotioneel erg
belastend
Verzoeker wil daarom graag de geheie vennootschap opheffen
Pagina 1 van 3
139
1552641
00025
r
Verzoeker wenst in verband daarmee de ODV aan te wenden ter
verkrijging van een oudedagslijfrente bij een professionele uitvoerder
Verzoeker voldoet niet aan de in de fiscale wet opgenomen voorwaarde
artikel 3 125 Wet inkomstenbelasting 2001
dat een oudedagslijfrente
uiteriijk ingaat in het jaar dat de beiastingplicbtige de leeftijd bereikt die
vijf jaar hoger is dan de voor hem geldende AOW leeftijd
Verzoeker heeft in 2015 de AOW leeftijd bereikt waardoor hij na het
verlopen van 2020 niet meer kan voldoen aan de voorwaarden
De inspecteur heeft daarom het verzoek om de leeftijdsgrens niet van
toepassing te laten zijn afgewezen
Verzoeker berust in de besiissing van de inspecteur maar heeft zich
vervolgens gewend tot de commissie met het verzoek om alsnog
toestemming te krijgen om de ODV aan te wenden ter verkrijging van een
bancaire lijfrente zonder fiscale consequenties op dat moment
U heeft In uw reactie op de eerder aan u voorgelegde nota aangegeven
dat u graag een opiossing ziet voor de door de commissie voorgelegde
casus
In
beginsei kan een opiossing worden gevonden in het toepassen van de
hardheidsclausule of in goedkeurend beleid vooruitiopend op wijziging
wetgeving
Een opiossing door het toepassen van de hardheidsdausuie is verkend
maar
past niet binnen het huidige hardheidsclausulebeleid omdat daarin
geen doorsiaggevende betekenis toekomt aan persoonlijke
omstandigheden
Wij stellen dan ook voor om in deze situatie vanuit het oogpunt van
eenvoud en doeimatigheid vooruitiopend op een wetswijziging bij
beleidsbesluit goed te keuren dat de leeftijdsgrens vervalt in het geval
van
het aanwenden van een ODV ter verkrijging van een
bancaire
lijfrente
Het voorstel voor het beleidsbesluit ontvangt u separaat
Het voorstel is om de wetswijziging op te nemen in het Belastingplan
2023
Het wetsvoorstel zal voorzien in een terugwerkende kracht tot 1 april
2017
dit is de eerste datum waarop een pensioen in eigen beheer kon
worden omgezet in een ODV
De voorgestelde wetswijziging dekt
zodoende ook eventueie situaties van belastingplichtigen die niet
voldeden aan de voorwaarden en toch een ODV hebben aangewend ter
verkrijging van een bancaire lijfrente Het is niet wenseiijk dat deze
belastingpiichtigen geconfronteerd worden met fiscaie sancties mocht dit
op enig moment aan het licht komen
Toelichting besiissing
De inspecteur kon gezien de wettelijke voorwaarden niet anders dan het
verzoek van belanghebbende afwijzen
U heeft naar aanleiding van de voorgelegde situatie aangegeven een
wetswijziging wenseiijk te vinden waarbij de leeftijdsgrens komt te
•
•
vervallen
•
Vooruitiopend op deze wetswijziging
1 april 2017
•
met terugwerkende kracht tot
zal er een beleidsbesluit worden gepubliceerd waarin de
goedkeuring is opgenomen dat de leeftijdsgrens vervalt
U informeert de commissie dat belastingplichtige vanaf de dag na
publicatie van het beleidsbesluit in de Staatscourant gebruik kan maken
Pagina 2 van 3
140
1552641
00025
van
de goedkeuring en komt daarmee tegemoet aan de wens van
belastingplichtige
U dient een wetsvoorstel in waarbij de goedkeuring met terugwerkende
kracht wordt gecodificeerd
Hiermee komt u eveneens tegemoet aan een breed gedragen wens in de
praktijk
Cortclusie
•
De beslissing van de inspecteur is juist
•
Het verzoek van de commissie heeft u aanleiding gegeven om een
wetswijziging voor te steiien en vooruitlopend daarop bij beieidsbesluit
goed te keuren dat de leeftijd van een belastingplichtige geen
belemmering is voor het aanwenden van een ODV voor de aankoop van
een
bancaire
lijfrente
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
De hele brief
Het betreft de situatie van een individuele belastingplichtige
Pagtna 3 van 3
141
1552641
00025
Ministerie van Financien
Fiscale Zahen
TER BE5LISSING
Directie Algemene
Aan
Fiscale Politiek
Fiscaliteit en Belastingdienst
de staatssecretaris van Financien
Persoonsgegevens
nota
Derde beslisnota
pakket Belastingplan 2023
Datum
30 mei 2022
Aanleiding
Op dit moment wordt gewerkt aan de wetgeving voor het pakket Belastingplan
2023 Hierbij ontvangt u de derde nota voor enkele beslissingen die bij de
uitwerking zijn opgekomen Deze maatregelen worden nog op uitvoerbaarheid
getoetst via de uitvoeringstoets
In
bijiage 2 vindt u de planning voor de parlementaire behandeling van het pakket
Belastingplan 2023
Bijlagen
1
Brief HUF toetsminimum
2
Planning pakket Beiasting
C02prijs
Plan 2023
De Vaste Commissie voor Financien van de Tweede Kamer
heeft hiermee in prindpe
ingestemd
De Vaste Commissie voor Financien van de
Eerste Kamer bespreekt de planning komende week
definitieve
Notanummer
2022 0000157108
De verwachting is dat dit de
planning betreft
oL
2 1
Leeswijzer
In deze nota zijn 5 beslispunten opgenomen
Een beslispunt ziet op de onbelaste
reiskostenvergoeding beslispunt 1 en 4 beslispunten zien op de 30
regeling
beslispunten 2a tot en met 2d Ook is er een informatiepunt aanvullend op de
beslispunten over de 30
regeling
Na de beslispunten treft u 3 informatiepunten aan
Deze zien achtereenvolgens op
de afschaffing van de fiscale oudedagsreserve
technische wijziging in de
een
inkomstenbelasting en een ontvangen negatieve uitvoeringstoets op het
U^
^4 A
^
wetsvoorstel C02 minimumpri1s Industrie
Beslispunten
Beslispunt 1
fM
Onbelaste reiskostenvergoeding 1 jaar naar voren
Gaat u akkoord met het opnemen van de verhoging van de gerichte vrijstelling
reiskosten van momenteel maximaal € 0 19 per kilometer in het
Belastingplan 2023
voor
J
1 pA
Toeiichting
•
Op 5 april jl is de motie van de leden Fleinen en Inge van Dijk aangenomen
over bij het pakket Belastingplan 2023 bezien of de onbelaste
i
reiskostenvergoeding eerder kan worden verhoogd Ook de vakbonden CNV
Kamerstukken 20Z1 2Z
nr
35925 XV 148
lA f
Pagina l van 7
142
1226424
00026
en
Fi\IV pleiten voor een verhoging van de onbelaste reiskostenvergoeding ^
Inmiddels is met de Voorjaarsnota ruimte in de begroting gecreeerd voor een
sneliere verhoging van de onbelaste reiskostenvergoeding dan voorzien in het
coalitieakkoord
Deze ruimte bedraagt €_200 miijoen in 2023 en € 200 miljoen
bovenop de al in het coalitieakkoord vastgelegde taaksteliende
budgettaire ruimte van € 200 miljoen in 2024 en € 400 miljoen structureel
De verhoging van de gerichte vrijstelling voor reiskostenvergoedingen van
maximaa € 0 19 per kilometer in de ioonbelasting kan meegenomen worden
in het Belastingplan 2023 Een stapsgewijze verhoging per 1 januari 2023 en
per 1 januari 2024 wordt vooraisnog ook uitvoerbaar geacht Er zal nog een
uitvoeringstoets plaatsvinden om dit te bevestigen
Op basis van de momenteei gehanteerde schatting dat iedere cent verhoging
€ 130 miljoen kost is een verhoging van de gerichte vrijsteiling met ongeveer
1 5 cent per 2023 mogelijk De schatting is echter gebaseerd op beperkte en
gedateerde gegevens Op dit moment is nog niet duidelijk hoe hoog de
verhoging van de gerichte vrijsteiling exact kan zijn binnen het beschikbare
budget Als onderdeel van een reeds gepland onderzoek naar de
modernisering van de reiskostenvergoeding wordt daarom momenteei een
kwantitatief onderzoek verricht om inzicht te krijgen in het gebruik van de
reiskostenvergoeding Op basis van deze resuitaten kan de raming van het
aantal cent verhoging binnen de beschikbare budqettain
vastgesteld
in 2024
worden
De resuitaten van dit onderzoek wcfEgenbinnen 7
wekei^erwacht
Ook in de Wet IB 2001 wordt € 0 19 per kilometer als forfait gehanteerd voor
tc
diverse soorten reiskosten Om de hoogte van de diverse vormen van
reiskostenvergoedingen uniform te houden moeten deze forfaits ook verhoogd
Het betreft de volgende forfaits
o
Aftrekbeperking reiskosten IB ondernemers en resultaatgenieters
o
Aftrek specifieke zorgkosten voor reiskosten ziekenbezoek
o
Kilometervergoeding voor weekenduitgaven gehandicapten
Giftenaftrek als een vrijwiliiger afziet van reiskostenvergoeding
o
Het verhogen van de forfaits in de Wet IB 2001 doet ook een beroep op de
beschikbare taaksteliende budgettaire ruimte voor verhoging van de
onbelaste reiskostenvergoeding Momenteei wordt
net als voor de gerichte
vrijstelling in de Ioonbelasting in kaart gebracht wat de extra budgettaire
derving is van een verhoging van deze forfaits
Na het vaststellen van de ramingen zullen wij u diverse opties ter verhoging
van de reiskostenvergoeding en
voorleggen Dit is naar verwachting in een
van de eerste tassen na het zomerreces Afhankelijk van de uitkomsten van
de ramingen en^het beslag dat de verhogingen doen op de budgettaire ruimte
kan de keuze worden gemaakt om de verhoging te beperken tot de gerichte
vrijstelling voor reiskosten van werknemers
Vooraisnog zullen wij bij de wetswijziging en uitvoeringstoetsen uitgaan van
een verhoging van alle reiskostenvergoedingen
worden
BesMspunt 2a
Onderdeel 30
\
a
■I
regeUng beperken tot Balkenendenorm WNT
norm
Wij adviseren u om ermee akkoord te gaan de maatregel aftoppen 30 ^regeling
tot WNT norm als beschreven in deze nota vorm te geven
^
CNV onderzoek bijna 9 op de 10 werkenden legt toe op reiskosten
Al onze nieuwsberichten in een overzicbt
CNV FNV roeptwerkgevers en kabinet op koopkracht te repareren
FNV
|
Pagina 2 van 7
143
1226424
1^
00026
Toelichting
In de Voorjaarsnota is de maatregel opgenomen om de 30
ingekomen werknemers^ te beperken tot de WNT norm
regeiing voor
•
•
■
Werknemers die vanuit een ander land naar Nederland komen om te werken
kunnen dankzij de 30
regeling maximaal 30 procent van hun loon ’onbelast
ontvangen Als gevolg van deze maatregel geldt de regeling nog tot een loon
van
•
maximaal de WNT norm
2022
€ 216 000
Deze maatregel levert structureel € 85~mil1oen op en kent door een
overgangsregeling een budgettair ingroeipad van drie iaar met een feitelijke
overgangstermijn van 2 jaar De maatregel dient per 2024 in werking te
treden
•
Omdat het onderdeel is van de Voorjaarsnota 2022
dient de maatregel al te
worden meegenomen in het BP23 en het Eindejaarsbesluit 2022
•
De tekst in de aangepaste bijiages van de Fiscaie beleids
en
uitvoeringagenda is conform dit advies
Beslispunt 2b Aftopping gaat niet gelden voor werkelijke extraterhtoriate kosten
Bent u ermee akkoord dat voor de gerichte vrijstelling voor werkelijke
extraterritoriale kosten CTK geen aftopping op de WNT norm gaat gelden
Mocht u er toch voor kiezen om voor de ETK af te toppen op de WNT norm dan
ontstaat er een extra budgettaire opbrengst die ingezet kan worden in de
augustusbesluitvormlng
Toelichting
•
A
i
Een werkgever mag bepaalde extra kosten die een ingekomen werknemer
maakt vanwege het tijdelijk werken en verblijven in Nederland
vrijj^ao^—
dubbele
loonheffingen vergoeden de ETK Hierbij kan gedacht wordi
huisvestinqskosten reizen naar het land van herkomsl eTf1 osten van
taalcursussen Voor de ETK geldt een gerichte
yrijsteNing als deze kosten met
bonnen facturen worden onderbouwd
•
In plaats van het vergoeden van de werkelijke kosten mogen werkgever en
werknemer onder voorwaarden kiezen voor de toepassing van een forfait de
zogenoemde 30
regeling
tot maximaal 30
van
Deze regeling maakt het kort gezegd mogelijk dat
het loon onbelast mag worden vergoed
jtU
Ook als een beschikking 30
regeling is afgegeven blijft het mogelijk om
maar in plaats daarvan te kiezen voor het
vergoeden van de daadwerkelijke ETK In theorie kan deze keuze per
niet de 30
reqelinq toe te passen
loontiidvak oemaakt worden
•
De maatregel levert structureel € 85 miljoen op
Bij deze berekening Is ervan
uitgegaan dat de ETK niet wordt afgetopt en dat daarom sprake zal zijn van
zonder
weglek in verband met de in ^ geval openstaande mogelijkheid om
maximum_ de werkelijke ETK te vergoeden Het versoberen van de ETK is
Wanneer de ETK wel wordt afgetopt
op de WNT norm ontstaat er een extra opbrengst van de maatregel
verder niet qenoemd in de Voorjaarsnota
^
Dg 20
regeling kan ook van toGpassmg zijn op in Nederland woonachtige werknemers die tijdelijk in bepaalde
gebieden in het buitenland werken uitgezonden werknemers De maatregel in de voorjaarsnota beperkt zich tat
ingekomen werknemers
Dit betreft het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking ter zake van het verblijf buiten het land van herkomst
dat is genoten tijdens de looptijd van de bewijsregel en waarover met toepassing van de artikelen 20a 20b 26
26b van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt geheven voor zover de ingekomen of uitgezonden
werknemer ter zake geen recht heeft op voorkoming van dubbele belasting vermeerderd met de vergoeding voor
ETK
en
Pagina 3 van 7
144
1226424
00026
Door de ETK regeiing niet af te toppen is het voor partijen mogelijk te kiezen
meest voordetige optie Daar wordt inmiddels al actief op
•
voor de financieel
geadviseerd
^
Kritiek die vaak wordt geuit op het versoberen van de_30
•
regeling is dat dit
slecht zou zijn voor het Nederlandse vestigingskiinnaat Dit argument is
minder niet reievant als de aftopping niet doorwerkt naar de ETK regeling
ook boven de WNT
mogelijk om in piaats van het
Dan
blijft het
30
fQrfait de daadwerkelijke ETK onbelast te vergoeden
norm
Informatiepunt aanvullend op 2b ETK Vergoeding Internationale
schoolgelden valt buiten de aftopping
Internationale schoolgetden kwalificeren als ETK Deze kosten kunnen dus
•
onbelast worden vergoed door werkgevers als hun ingekomen werknemer
kinderen heefTHieTiaar een Internationale school of een Internationale
•
afdeling van een gewone school gaan
Als een werknemer in aanmerking komt voor de 30
regeling is het
van het loon
een vergoeding van_30
nog steeds mogelijk om de
•
Omdat schoolgelden voor internationaal onderwijs flink kunnen opiopen en
naast
Internationale schoolgelden onbelast te vergoeden
deze daarmee een groot beslag zouden doen op de 30
vergoedingsmogelijkheid zijn de schoolgelden altijd als apart te vergoeden
rubriek vormgegeven
De aftopping op de WNT
•
norm
geeft geen aanleiding dit anders vorm te
geven
Daarmee vallen schoolgelden buiten de aftopping
•
In de
Voorjaarsn^a
meegenomen in^e raming
dat deze rubriek zou moeten worden versoberd
Deze rubriek is ook niet
is verder ook niet opgenomen
Beslispunt 2c Herrekenen WNT norm
Bent u akkoord met
De WNT norm wordt tijdsevenredig herrekend als een werknemer in de loop
a
van
het kalenderjaar in of uit dienst treedt
De WNT
b
norm
wordt herrekend als een werknemer een parttimedienstverband
aangaat
Toelichting
indien deel van het iaar in dienst
al
Herleiden WNT
•
Het ligt voor de hand om de WNT
norm
norm
tijdsevenredig toe te passen als een
werknemer gedurende het jaar in dienst komt of uit dienst treedt Hierdoor
ontstaat er geen onevenredig voordeei voor een werknemer die in de loop van
het kalenderjaar in of uit dienst treedt vergeleken met een werknemer die het
•
begin van het kalenderjaar in dienst treedt of aan het elnd van het
kalenderjaar uit dienst treedt
Op deze manier kan ook ontwilkingsgedrag worden voorkomen ingekomen
werknemers en werkgevers kunnen gaan spelen met aankomst en
vertrekdatum
•
•
Tijdsevenredig toeoassen houdt in dat voor een werknemer die bijvoorbeeld
per 1 juli in een kalenderjaar start de WNT norm voor toepassing van de
30
regeling hierdoor in het jaar van aankomst € 108 000 bedraagt
uitgaande van de WNT norm in 2022 € 216 000
Ook de WNT norm zelf kent een tijdgelange herrekening voor een deel van
het jaar in dienst
^
Proposed changes to the Dutch expat tax regime
30
ruling
further details 1 Linkedln
Pagina 4 van 7
145
1226424
00026
Herleiden WNT norm indien inaekomen werknemer parttime werkt
regeling kent een salarisnorm waarmee wordt getoetst of een
ingekomen werknemer beschikt over een soedfieke deskundioheid Aan deze
voorwaarde moet gedurende de volledige looptijd van de 30
beschikking
worden voldaan Voor deze salarisnorm geldt dat er geen omrekening
plaatsvindt naar een jaarloon op basis van een fuUijme dienstverband als een
L i§ekemefw«erknemer parttime werkt In 2022 bedraagt de salarisnorm bruto
De huidige 30
•
^^ 39 467 6^
•
In de WNT is ervoor gekozen om de WNT
een
•
•
bezoidiging wel te herrekenen zodra
werknemer parttime werkt
regeiing in te voeren aftopping
Wij adviseren om voor de in de 30
WNT
de
te
aan
de
norm
iijn
voigen zoals is opgenomen in de WNT
gekoppeld
namelijk herleiden van de WNImorm als sprake is van een
parttimedienstverband Het is niet per se nodig om aan te sluiten bij de
systematiek die geldt voor de salacisnorm niet herleiden bij parttime
dienstverband
omdat het herleiden bij de WNT norm ziet op de vraag wat de
verqoedinq en niet of uberhaupt recht bestaat op de
omvang is van de 3Q
vergoeding zoals het geval is bij de salarisnorm
Deze uitwerking heeft tot qevolg dat voor een parttimewerknemer die het
gehele kalenderjaar werkzaam is de WNT norm wordt herrekend
Beslispunt 2d Uitwerking overgangsregeling
Bent u ermee akkoord om de overgangsregeling vorm te geven door voor
reqelinq waarvan de werking is
ingekomen werknemers met een beschikkinq 30
aangevangen voor 1 januari 2024 te regelen dat de aftopping van de 30
regeling pas toepassing vindt per 2026
Toelichting
In de Voorjaarsnota is aangekondigd dat de maatrege
•
per 2024 in werking
treedt en door middel van een overgangsregeling een ingroeipad van 3 iaar
kent In de naming is uitgegaan van het per 2026 vervallen van het
overgangsrecht en het voor alle gevallen toepassen van de aftopping per
2026
•
Hiermee geldt feltelijk een overgangstermijn van 2 iaar in
plaats van 3 jaar
waarbij de opbrengst
in de jaren 2024 en 2025 aangroeit totdat in 2026 de structurele opbrengst
van € 85 miljoen wordt bereikt
De overgangsregeling kan worden vormgegeven door voor ingekomen
Het benoemde ingroeipad ziet op de budgettaire ingroei
•
beschikking waarvan de werking is aangevangen
werknemers met een 30
voor
1 januari 2024
te regelen dat de aftopping van de 30
regeling pas van
toepassing wordt per 2026
•
Deze insteek van de overgangsregeling kan als gevolg hebben dat partijen
actief sturen op een 30
wordt uitgesteld
beschikking waarbij aftopping zo lang mogelijk
door bijvoorbeeld eerder naar Nederland te komen
Bijvoorbeeld een persoon die per 1 januari 2024 zou starten en dan per 2024
onder de aftopping zou vallen start per 31 decen^ber 2023 waardoor hij pas
•
per 2026 onder de aftopping valt
Dergelijke anticipatie effecten kunnen
deels
voorkomen warden door de
overgangsregeling alleen van toepassing te laten zijn op gevallen die al een
®
Er geldt een lagere salarisnorm voor specifieke groepen Ingekomen werknemers
Pagina 5 van 7
146
1226424
00026
bepaalde periode v66r 2024 als ingekomen werknemer in Nederland
werkzaam zijn
•
Dit kan naar keuze een korte periode van enkele maanden betreffen
maar
ook bijvoorbeeld de periode vanaf Prlnsjesdag 2022 de dag waarop de
•
c
maatregel naar buiten wordt gebracht Bij de afbakening van de periode ligt
het voor de hand rekening te houden met de omstandigheid dat de
mogelijkheden van het eerder naar Nederland komen waarschijnlijk beperkt
zijn omdat dit veelal een bepaalde mate van voorbereidingstijd vergt
De huidige maximale looptijd van een beschikking 30
regeling is 5 jaar
Door de overgangstermijn feitelijk te beperken tot 2 jaar kan er feeubLie
ontstaan of bestaande wet en regeling wel voldoende wordt geeerbiedigd
Informatiepunten
Informatiepunt 1
Afschaffen fiscale oudedagsreserve
V
FOR
Toelichting
In de voorjaarsnota 2022 is aangegeven dat de FOR wordt afgeschaft in de
vorm dat met ingang van 1 januari 2023 niet meer fiscaal gefaciiiteerd wordt
om de FOR op te bouwen De bestaande reeds opgebouwde FOR kan nog wel
op basis van de huidige regels worden afgewikkeld Bij de uitwerking van
deze maatregei worden ook enkeie met de FOR samenhangende bepalingen
aangepast in lijn met de kern van deze maatregel
•
1
no
Geruisloze teruokeer
In artikel 3 69 Wet IB 2001 vervalt het eerste lid
onderdeet b
Op
basis van deze bepaling is in gevai van aanwezigheid van een FOR
lijfrenteverpiichting in een nv bv bij geruisloze terugkeer uit die nv bv
FOR inhaaitoevoeging toegestaan Wij achten dit niet passend bij
de nieuwe iijn om geen FOR dotaties meer toe te staan Bovendien
een
zou
d
dan ook een nieuwe FOR kunnen worden opgebouwd met enkel
de extra dotatie
inclusief het opgerente deei van de
liifrenteverplichtina
hetgeen beleidsmatig onwenselijk lijkt
lijfrente kan in die gevailen bij een externe profe~ssionele
De FOR
verzekeraar worden ondergebracht
2
A
I
Overaangsrecht voor artikel 3 72 derde lid Wet IB 2001
staking van
1 van meerdere ondernemingenl
In het gevai
een
waarvan er eeri
belastingplichtige meerdere ondernemingen heeft
wordt gestaakt
mag de eventuele afneming van de
FOR bij de gestaakte onderneming worden toegevoegd aan de FOR
de andere onderneming Via de voorgestelde overgangsbepaiing
blijft dit van toepassing Dit iijkt ons redelijk de totale FOR neemt
van
niet toe
maar wordt
siechts aan eeg andere onderneming van de
belastingplichtige toegerekend
3
Gebroken boekiaren en inwerkinatreding
In de situatie van een
gebroken boekjaar vindt de FOR dotatie plaats
in het kaienderjaar waarin het boekjaar eindigt
Om te voorkomen dat
de maatregel leidt tot materieel terugwerkende kracht bij een
gebroken boekiaar lijkt het redelijk om geen FOR dotatie meer toe te
staan met ingang van het boekjaar dat aanvangtopofnal januari
2023
een
Dit betekent dat alleen bij een gebroken
boekjaar nog eenmalig
FOR dotatie in 2023 kan plaatsvinden
Pagina 6 van 7
147
1226424
00026
Technische wijziging artikel 8 9 Wet IB 2001 in verband met
Informatiepunt 2
afbouw uitbetaalbaarheid AHK AK en lACK
Toeiichting
•
Artikel 8 9 van Wet inkomstenbelasting 2001
Wet IB 2001
regelt de afbouw
van de uitbetaalbaarheid van de AHK AK en lACK aan de minstverdienende
partner Met ingang van 1 januari_2023 is ingevolge artikel 10 6a Wet IB 2001
deze uitbetaling volledig afgebouwd tot 0
voor belastingpfichtigen die zijn
geboren op of na 1 januari 1963 Toch is een aanpassing van artikel 8 9 Wet
IB 2001 per 1 januari 2023 nodig
•
In artikel 8 9 Wet IB 2001 staat vanaf 1 januari 2023 de voorwaarde
de gecombineerde heffingskorting
het niveau van 0
indien
wordt beperkt tot een bedrag beneden
Dat is onmogelijk
P
de gecombineerde heffingskorting is
in alle gevallen nihil of hoger
•
Het afbouwen van de uitbetaalbaarheid tot 0
per 1 januari 2023 is al eerder
geregeld via artikel 10 6a Wet IB 2001 Destijds was nog niet voorzien in de
wijziging van artikel 8 9 Wet IB 2001 voor een goed lopende tekst wanneer
het percentage 0
is Zonder wijziging gaat voor belastingplichtigen niet per
se
lets mis Wei zou een ridicule tekst in de wet ontstaan
Om dat te
voorkomen wordt artikel 8 9 Wet IB 2001 aangepast
•
Vanwege de afbouw van de lACK ligt het voor de hand dat deze wijziging
wordt meegenomen in het Belastingplan 2023
Informatiepunt 3
Negatieve HUF toets op het wetsvoorstel minimum C02
Industrie
zie
ook
bijiage 1
prijs
Toeiichting
•
De Nederlandse Emissieautoriteit
toets
aan
dat
zin wel uitvoerbaar zal zijn
om
•
NEa
geeft in de uitvoeringstoets
het wetsvoorstel minimum C02
Tegelijkertijd
en
HUF
prijs Industrie in technis^zile
dat is opvallend
advisee rt NEa
het wetsvoorstel niet in te dienen
Het hoofdargument van de IMEa om
C02
prijs Industrie te ontraden
richting de Industrie
indiening van het wetsvoorstel minimum
II
is dat de maatregel weinig uitlegbaar is
Het voorstel is
nauwelijks doeltreffend en doelmatiq
zal door de doelgroep worden ervaren als
en
het onnodig stapelen van
regelgeving
•
Wij hebben ambtelijk EZK gevraagd om de Minister voor Klimaat en Energie
MKE
te informeren over het advies van de NEa
MKE heeft eerder de
voorkeur uitgesproken om de minimumprijs op een relatief laag niveau te
introduceren per 1 januari 2023
hoogte
van een
en
niet eerst onderzoek te doen naar de
minimumprijs per 1 januari 20241
Mogelijk dat zijn oordeel
met het advies van de NEa anders uitpakt
Omdat het wetsvoorstel in administratieve zin uitvoerbaar is en voortvioeit uit
het coalitieakkoord
op
zullen wij vooralsnog aan de slag gaan met
het advies van de NEa
een
reactie
Overigens kan dat er niet toe leiden dat het advies
alsnog positief wordt Uiteraard verwerken wij daarbij wel de verschillende
meer technische
bevinden en opmerkingen die de NEa maakt
Lf^ e
yllt
Pagina 7 van 7
148
1226424
00026
3iea
Nederlandse Emissleautoritett
Emlsslehandel
Nederlandse Emissleautoritelt
Poslbus 91SQ3
Dutch Emissions Authority
2509 EC DEN HAAG
Persoonsgegevens
Ministerie van Financien
Persoonsgegevens
I
Postbus 20201
i
2500 EE Den Haag
Orderwerp
Reactie op verzoek HUF toets concept wetsvoorstel minimum
C02 prijs Industrie
Datum 28 me3 2022
Kenmerk
NEA
BiJIagetn
10475
Uw kenmerk
Uw brier
Afschrlft
Persoonsgegevens
Geachtpersoonsgegeveris
Op 21 april 2022 ontving de Nederlandse Emissieautorlteit hierna de NEa van u het verzoek
om het concept wetsvoorstel minimum C02 priJs Industrie hierna wetsvoorstel te toetsen op
handhaafbaarheid uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid
De NEa heeft deze toets uitgevoerd en zendt u met deze brief de resuttaten daarvan toe
Ad vies Bestuur NEa
Het bestuur van de NEa raadt u atom het voorliggende wetsvoorstel in te dienen
De gronden om het indienen van het wetsvoorstel af te raden worden hierna toegelicht
Voor de realisatie van de klimaatdoelstellingen wordt veel gevraagd van het bedrijfsieven en
uitvoeringsorganisaties Dat vraagt ook een consistente benadering bij nieuwe regelgeving Het
wetsvoorstel draagt niet bij aan die consistente benadering
De verwachting is dat doorde toepassing van het bestaande instrument C02 heffing al kan
worden voldaan aan de realisatie van de klimaatdoelstelling Industrie zonder toevoeging van
het wetsvoorstel minimum C02 prijs Industrie De bestaande C02 heffing functioneert deels al
als een minimumprijs Het onnodig stapelen van regelgeving is moeilijk uitlegbaar en zorgt voor
onnodige onduidelijkheid en lasten bij bedrijfsieven
prijs Industrie als aanvulling op de bestaande COa heffing Is naar onze
doeltreffend en doelmatig omdat
ting
nauwetijks
verv^h
De EU ETS prijs ver boven de prijs ligt van de minimum COz orijs Industrie zodat de
kans dat deze hefrino etrectief wordt zeer oerinq Is
De minimum C02
0
Het doel om de Nederlandse Industrie te stimuleren om rekenino te houden met de
gevoigen van hroeikasoassen voor het klimaat wordt ook door de NEa onderschreven
maar kag ook op andere wijze worden bereikt zoals het aanscherpen van bestaande
mechanismeaj dan door het toevoegen van een extra prijsmechanisme voor het
r\
bedriifslev^n
l fU
149
1226424
00026
•
De veronderstelling dat de minimum C02 prlJs Industrie zekerheid kan bleden over de
minImale kosten van de emissle van broeikasgassen veronderstelt dat bedrljven nu
rekening houden met een scenario met een extreem lage EU ETS prIJs DIt is naar onze
waarneming niet het geval De zekerheid die het wetsvoorstel zou bleden wordt In
hetzelfde wetsvoorstel overigens ondergraven omdat wordt aangekondigd dat de
hoogte van een eventuele minimum COz prijs Industrie na evaluatie opnieuw zal
worden bezien
60
oor toepassing van dit wetsvoorstel ontstaat er een extra prijsmechanisme met naar huidige
jmstandigheden geen reee effect Naast het prijsmechanisme van het ETS zljn er dan drie
prijsmechanismes CO2 heffing minimum COz prijs elektriciteitsopwekking minimum COz prijs
Industrie die elkaar deels overlappen made afhankelijk van de installatles van een bedrijf
Voor elke installatie die onder het EU ETS en de COz heffing valt
en waarin 00k een
hoeveeitieid elektriciteit wordt opgewekt
zullen alle prijsmechanismen
wat heel gebruikeiijk is
van toepassing zljn
Bi
er
brejjgen van heb»w6tsvoorsteJ zdT de NEa de doelmatigheld en werklng^^an
uit dt^n te leggen aan de doelgroep Wat
e hoogte
bijdragen aan dfeojmmunicatieja4iet feitmat er noqqeen onderzoek
van de minimum COz
Is daf dii extra prijsmechanisme zal worden
verwachmig
prijs^^ppife
«oaren a s het onnodlg gCaDelen van regelgeving wat voor de uitvoerbaarheid door de NEa
■fen ogenschljnli tcei modig
niet^
mechat^me
nietwenielijk is
Beperkingen om nu al een optimale HUF toets uit te voeren op dit wetsvoorstel
prIjs Industrie vindt plaats op het moment
dat uitvoering van de COz heffing Industrie nog niet in alle facetten heeft kunnen plaatsvinden
omdat de eerste heffingen over 2021 conform wetgeving pas dit najaar feitelijk worden
uitgevoerd Zo zal bljvoorbeeld pas in het najaar van 2022 voor het eerst door bedrljven
aangifte worden gedaan voor de C02 heffing De minimum COz prijs Industrie bouwt voort op
de COz heffing Industrie Deze snetle opeenvolging van wetsvoorstellen betekent dat een
gedetallleerde beoordeling van het wetsvoorstel minimum COz prijs Industrie niet op alle
aspecten mogelijk is Met name op het punt van het herberekenen van te betalen COz heffing
voor eerdere jaren In combinatle met ambtshalve vaststelllngen wijzlglngen In jaarvracht of
dispensatierechten doorde NEa neemt de complexiteit toe Het is om die reden niet
ondenkbaardat zich op een later moment onvoorziene problemen zullen voordoen op het punt
De HUF toets van het wetsvoorstel minimum COz
i
van
handhaafbaarheid of uitvoerbaarheid
Inhoudeiijke bevindingen
De verwachting is dat het wetsvoorstel minimum COz
prijs Industrie In technische zin wel
uitvoerbaar zal zljn door de NEa
De in de toelichting gehanteerde voorbeelden van herberekening zljn relatlef eenvoudig van
aard
de herberekeningen worden aanmerkelijk compiexer als er 00k sprake is van ambtshalve
vaststelllngen Door de samenhang tussen ETS COz heffing en dit wetsvoorstel wordt de
uitvoering daarvan buitengewoon complex De berekening van het door een exploitant te
betalen bedrag in verband met de minimumprijs is bepaald op basis van gegevens
gerapporteerd voor de COz heffing die op hun beurt weer steunen op gegevens die worden
gerapporteerd in ETS Indien hier fouten in worden gemaakt is het herstel een compiexe
wel uitvoerbare
maar
situatie
Het nu al initieren van een wetsvoorstel
niet direct tot uitvoering zal leiden
waarvan de verwachting is dat het op korte termijn
betekent dat er wel direct uitvoeringsiasten ontstaan op het
terrein van communicatie naar het bedrijfsieven en het inrichten van de uitvoering
De
capadteit benodigd voor deze taak zorgt voor extra uitvoeringsiasten bovenop de al extra
2 3
150
1226424
00026
3iea
Nederlandse Emissleautorlteit
Dutch Emissions Authority
benodigde capaciteit voor de taken die gerelateerd zijn aan het ambiCieuze en veelomvatlende
programma fit for 55
Een uitvoeringsprogramma dat ook veel zal gaan vragen van de NEa
Als er een groot belang wordt gehecht aan de invoering van een minimum C02
prijs Industrie
kan een evaluatie op de toepassing van de CO^ heffing en een onderzoek naar de hoogte van
de gewenste minimum C02 prijs meer inzicht geven over de wenselijkheid en het moment van
Invoering van dit wetsvoorstel
De verwachting is dat het wetsvoorstel geen effect heeft op de handhaafbaarheid en de
fraudebestendigheld van de bestaande C02 heffing Industrie De taak van de NEa wijzigt
Inhoudelijk niet
Tekstuele en
wet technische opmerkingen
In de aangeboden tekst warden navolgende verschrijvingen aangetroffen
In artikel 71p eerste lid onder b ontbreekt de letter I
Er moet niet naar artikel 71
eerste lid onderdeel b maar naar artikel 711 eerste lid onderdeei b worden verwezen
In artikel 71p wordt vermeld Het derde lid komt te luiden
lid aangevangen met het cijfer 4
In de memorie van toelichting
Vervotgens wordt het derde
in plaats van 3
punt 2 1 3 alinea moet staan benodigde in plaats van
nodigde
In de memorie van toelichting
voor de keuze m b t
punt 2 3 laatste alinea wordt geen motivering gegeven
lachgasinstaliaties wel voor de afval en recyclingindustrie
in voorbeeld 2 van de memorie van toelichting is er van uitgegaan dat herrekening in het
kader van C02 heffing dok leidt tot herrekening voor de minimum C02 prijs Dit lijkt
logisch maar het isonduidelijkop welke wijze dit uit de wetvoigt Uit de wet lijkt eerder
te volgen dat voor de minimum C02 prijs gddn herrekening plaats vindt
aangezien artikel
711 eerste lid gebruik maakt van het begrip aantal dispensatierechten
waarvan de
definitie {in artikel 71n} niet wijzigt als gevolg van dit wetsvoorstel
De wijziging in artikel 71p eerste lid onderdeel b ziet op een artikel dat nog niet in
werking getreden is Hopelijk zal hoofdstuk VIA van de Wbm inzake de minimum C02
prijs elektriciteitsopwekking waarvan 71f deel uitmaakt ten tijde van de
inwerkingtreding van deze wetswijziging eveneens in werking treden of al in werking is
getreden
Verzoek
De NEa verzoekt u het bovenstaande advles over te nemen
Mocht het advles niet worden overgenomen dan verzoekt de NEa u de bevindingen en
opmerkingen In het voorstel te verwerken om de uitvoerbaarheid handhaafbaarheid en
fraudebestendlgheid van de Regeling te versterken
Hoogachtend
Namens het bestuur van de Nederlandse Emissieautoritelt
Datum
022 05 27
Persoonsgegevens
947 45
l 02 dO’
3 3
151
1226424
00026
[Concept wetgeving in de tas
Vr
1 7 2022
Vr
Behandeling MR verzendlng RvS onder voorbeFioud van def planning
Pakket Belastingpian 2023 wordt door SDU embargo aan de leden van de Eerste en Tweeds Kamer
26 8 2022
verstrekt
Do
15 9 2022
Wetsvoorstel en nader rapport naar Kabinet van de Koning
Vr
16 9 2022
Di
20 9 2022
Di
20 9 2022
TWEEDE KAMElfea
Prinsjesdag indiening pakket BP23 bij de Tweede Kamer
Algemene politieke beschouwingen Tweede Kamer
Algemene politieke beschouwingen tweede Kamer
Wo
21 9 2022
technische briefing Tweede Kamer 15 bo
ma
26 9 2022
17 00
Algemene financiele beschouwingen Tweede Kamer
week 40
Verslag Tweede Kamer
Bespreken met stas nota n a v yersfag en evt nota van wijziging
Verzenden nota n a v verslag pakket Belastingpian 2023 naar de TK
Korte voorbespreking wetgevingsoverleg I
^GCT]
WGO 1 eerste termijn Kamer
na afloop bespreken met Stas onderscheid Schriftelijke
Mondeling
Bespreken schrifteiijke antwoorden WGO I
Versturen schriftelijke antwoorden WGO I naar de Tweede Kamer
ma
3 10 2022
di
11 10 2022
wo
12 10 2022
vr
14 10 2022
ma
17 10 2022
•
do
19 10 2022
do
20 10 2022
Bespreken mondelinge set voor WGO II
di
1 11 2022
WGO II eerste termijn regering
tweede termijn
woe
2 11 2022
Voorbespreken plenaire behandeling
kort
ma
7 11 2022
Plenaire behandeling Tweede Kamer
di
8 11 2022
Voorbespreken plenaire behandeling lang
woe
9 11 2022
Pl^airejiehandeling T^weede Kamer
Brief beoordejing moties en amendementen
woe
9 11 2022
do
10 11 2022
Stemmingen Tweede Kamer
do
10 11 2022
ma
14 11 2022
EERStE KAMER
Technjsc^he briefing Eerste Kamer ayond
Algemene financiele beschouwingen Eerste Karrier
Bespreken memorie van antwoord bij stas
Do
24 11 2022
Vr
25 11 2022
Verzenden memorie van antwoord naar Eerste Kamer
vr
25 11 2022
Verelag of eindversjag Eerste Kamer
Bespreken nota naar aanleiding van het verslag EK
di
29 11 2022
Do
1 12 2022
tekenmoment
Vr
2 12 2022
Tekenmoment 16 00 stukken in EK
ZZZ^
16 00 stukken in EK
Veizenden nota naar aanleiding van het verslag EK
vr
2 12 2022
Voorbespreken mondelinge behandeling kort
Ma
12 12 2022
Mondelinge behandeling Eerste Kamer
Voorbespreken mondelinge behandeling lang
Ma
12 12 2022
Ma
12 12 2022
Mondelinge behandeling Eerste Kamer
Stemmingen
Di
13 12 2022
wo
21 12 2022
152
1226424
00026
Ministerie van Financien
Directie Directs
TER BESLISSING
Belastingen
Aan
de staatssecretaris van Financien
Toestagen^
Fiscaliteit en Belastingdienst
TER INFORHATIE
Persoonsgegevens
Aan
de minister
nota
Nadere onderbouwing leegwaarderatio
Datum
21 juni 2022
Notanummer
2022 0000174609
Bijiagen
1
Nota inzake leegwaarderat
Aanleiding
Vorige week hebben wij u stas FB een nota gestuurd met beslispunten over de
leegwaarderatio zie bijlage Bij beslispunt 1 heeft u gevraagd om een
onderbouwing van de actualisatie van de huidige tabel Bij beslispunt 3b heeft u
gevraagd om een motivering Met de besiispunten 2 3a en 3c bent u akkoord
gegaan Op beslispunT4 heeft u geen reactie gegeven Het onderwerp is
geagendeerd voor de politTike vrerhoek van 5 jull en de MR van juli In verband
met de agendering voor de poiitieke vierhoek sturen wij deze nota ter informatie
ook naar u
minister
Met deze nota ontvangt u de gevraagde informatie
geven op de resterende besiispunten
Besiispunten
1
Wij adviseren akkoord te
3b en 4
uit vorige nota]
We adviseren u het volgende
1
De leegwaarderatio te biijven hanteren met geactualiseerde percentages
conform de uitkomsten van het SBJ^nderzoek
Dit is een aanpassing van
de afspraak in het coalitieakkoord om de leegwaarderatio af te schaffen
Met een actualisering van de ratio wordt de in het coalitieakkoord
voorziene budgettaire~opbrengst ook gereaiiseerd en dit heeft niet het
2
juridische risico dat volledig afschaffen van de leegwaarderatio wel heeft
De wijzigingen voor de leegwaarderatio conform beslispunt 1 niet alleen In
de Wet inkomstenbelasting 2001 maar ook in de Successiewet 1956 door
fU
te voeren
3
In het geval
a
bij actualisatie
De tijdelijke contracten uit te sluiten van toepassing van de
regeling leegwaarderatio Voor tijdelijke contracten betekent dit in
feite dat de leegwaarderatio wordt afgeschaft Daardoor is dit
gedeeite in lijn met de afspraak over de leegwaarderatio in het
coalitieakkoord
b
Bij verhuur aan gelieerde partijen uit te gaan van het hoogste
percentage in de tab’eTvan de leegwaarderatio op basis van het
voor te stellen
c
percentage vanVoor verhuursituaties in
gelieerde verhoudingen betekent dit in feite dat de
leegwaarderatio wordt afgeschaft Daardoor is dit gedeeite in lijn
met de afspraak over de leegwaarderatio in het cdalltieakkoord
De tabel van ddT^gwaarderatio peTTodiek bijvoorbeeld om de vijf
jaar te gaan actualiseren
Pagtna 1 van 4
153
1531072
00027
4
De extra opbrengst van de wijzigingen conform beslispunt 1 en 2 mee te
nemen in de Augustusbesluitvorming Bij de raming voor het
coalitieakkoord is geen rekening gehouden met de opbrengst in de erf
en
schenkbelasting Daarnaast leiden het afschaffen en actualiseren van de
tabel van de leegwaarderatio beide tot een hogere opbrengst dan waar
rekening mee is gehouden in het coalitieakkoord
Kern
In de nota van vorige week bent u geadviseerd de leegwaarderatio te
blijven hanteren met geactualiseerde percentages conform de uitkomsten
het SEO onderzoek Dit is een aanpassing op de afspraak in het
coalitieakkoord om de leegwaarderatio af te schaffen Afschaffen van de
leegwaarderatio cf coalitieakkoord zou wel versimpeling van de aangifte
en het belastingsysteem betekenen
Maar daar staat tegenover dat het
afschaffen van de leegwaarderatio mogelijk conflicteert met het
uitgangspunt van box 3 dat bezittingen in aanmerking worden genomen
voor de waarde in het economische verkeer Belastingplichtigen zouden
zich kunnen beroepen op strijdigheid met het EVRM discriminatieverbod
Voor de Belastingdienst zou het afschaffen van de leegwaarderatio
van
bezwaar
«
en
beroepsprocedures betekenen
Met een
actualisering van de ratio wordt bovendien de in het
coalitieakkoord voorziene budgettaire opbrengst ook gerealiseerd en dit
heeft niet het juridische risico dat volledig afschaffen van de
leegwaarderatio wel heeft
In de toelichting vindt u de nadere onderbouwing van de actualisatie op
basis van het SEO onderzoek
Toelichting
Nadere onderbouwing actualisatie
•
In de vorige nota is een tabel opgenomen met de percentages in de huidige
tabel van de leegwaarderatio en de nieuwe percentages zoals deze door SEO
zijn voorgesteld voor actualisatie
zie ook hieronder
Verhouding jaarlijkse huurprijs
tot WOZ waarde
Meer dan
Minder dan
Huidige
Voorstel SEO voor
leegwaarderatio
actualisatie
0
1
45
1
2
51
79
2
3
56
84
3
4
62
90
4
5
67
95
5
6
73
100
6
7
73
78
100
7
85
100
Gewogen gemiddelde
leegwaarderatio
72“ o
96
label Actualisatie van de leegwaarde voor de inkomstenbelasting
Bron
Onderzoek
2022
Rapport
De waarde van woningen in verhuurde staat
SEO Economisch
Pagina 2 van 4
154
1531072
00027
Uit het eveneens in de vorige nota aangehaalde en meegestuurde rapport van
SEO kan het volgende worden afgeleid
•
•
•
SEO heeft met behulp van gegevens van het Kadaster en de
Waarderingskamer de werkelijke verhouding marktwaarde WOZ waarde
leegwaarderatio geprobeerd te achterhalen van verhuurde woningen die in
het verleden zijn verkocht
De gewogen gemiddelde werkelijke ieegwaarderatio varieerde in de periode
2006 2020 volgens SEO tussen de 90
en 100
Alleen voor woningen met een iaag direct rendement en woningen die al lang
door hetzelfde huishouden bewoond zijn is er nog sprake van een
waardedrukkend effect
•
•
Op basis van transacties in de periode 2015 t m 2020 komt SEO uit op een
actuele mediane ieegwaarderatio van 96
Tegelijkertijd berekenen zij dat de
Daarmee
huidige tabel overeenkomt met een gewogen gemiddelde van 72
lijkt het voor de hand te liggen om de leegwaarderatiotabel op te hogen met
het verschii nameiijk 23
96
72
punt
rekening houdend met
afronding
Dit zou echter betekenen dat de hoogste percentages boven de 100
uitkomen
Uit de data die SEO heeft bestudeerd
biijkt echter niet dat veel
verhuurde woningen een marktwaarde hoger dan de WOZ waarde hebben
Om toch dezelfde soort tabel te kunnen hanteren als nu het gevai is
SEO voor om de percentages af te toppen op 100
steft
Door deze aftopping zou
de gewogen gemiddelde leegwaarderatio echter dalen tot onder de 96
Daarom
hoogt SEO de percentages op met 5
punt om weer tot een
gewogen gemiddelde leegwaarderatio van 96
te komen
•
overeenkomstig met de data
is voor die situaties de leegwaarderatio in feite
Bij het percentage van 100
Onder het percentage van 100
vallen ook de woningen die
worden verhuurd aan gelieerde partijen denk aan ouders die een woning
afgeschaft
verhuren aan hun kinderen
Nadere motiverino advies bii verhuur aan gelieerde partiien
Wij hebben u geadviseerd om bij verhuur aan gelieerde partijen uit te gaan van
het hoogste percentage in de tabel van de leegwaarderatio op basis van het voor
te stellen percentage van 100
In het rapport van SEO is het volgende opgenomen
Bij niet marktconforme huur geldt het risico dat de leegwaarderatio ais
neveneffect belastingvoordeel opievert voor vermogende ouders die een
appartement kopen voor hun kind en dit gratis ter beschikking stellen
Daarom gold in de oude tabel dat bij niet marktconforme huur altijd een
leegwaarderatio van 62
van
toepassing was
3
4
geactualiseerde tabel zou deze leegwaarderatio op 90
huur WOZ
In de
uitkomen
Een alternatief is om in gevai van niet marktconforme huur de volledige WOZ
waarde als uitgangspunt te nemen
In vrijwel alle gevallen van niet marktconforme huur Is immers sprake van
een
door de verhuurder doelbewust gekozen situatie
zelf de voorkeur aan
of dochter
om
De verhuurder geeft er
de woning te verhuren aan bijvoorbeeld diens zoon
Een afsiag op de WOZ waarde wordt daarom niet als logisch en
passend aangemerkt en stimuleert planning
Daarnaast is de verwachting dat bij verhuur aan een gelieerde partij de
woning bij verkoop in de regel wel degelijk in onbezwaarde staat verkeert
Pagina 3 van 4
155
1531072
00027
Znformatie die niet openbaar gemaakt kan worden
Niet van toepassing
Pagina 4 van 4
156
1531072
00027
Ministerie van Financien
Fiscale Zaken
TER BE5LISSING EN BESPREKING
Directie Algemene
Fiscale Politiek
Voor
de staatssecretaris van Financien
~
de staatssecretaris van Financien
Fiscaiiteit en Beiastingdienst
Toeslagen en Douane beslispunt 4
Persoonsgegevens
nota
Vierde besiisnota pakket Belastingpian 2023
■f
Datum
8 juli 2022
Notanummer
Aanleiding
2022 0000166739
Hierbij bieden wij u de vierde besiisnota pakket Belasting 2023 aan Daarnaast
worden de conceptwetteksten van het pakket Belastingpian 2023 voor zover zij
zijn afgerond met u gedeeld Hierbij geldt uiteraard dat de wetgeving nog op
uitvoerbaarheid wordt getoetst
Bijiagen
geen
Leeswijzer
De nota is opgedeeld in twee onderdelen het proces en de inhoud van het pakket
Belastingpian Hieronder vindt u de precieze indeiing Daarbij willen wij aanqeven
dat alleen beslispunt 4 relevant is voor staatssecretaris TD
Proces pakket Belastingpian 2023
•
•
•
c
Beslispunt m b t
actieve openbaarmaking
Beslispunt m b t ondertekening Ministerraadformulier in augustus
Beslispunt m b t bellen vice president Raad van State voor aanvraag
spoedadvies
•
•
Bespreekpunt m b t opstelien nader rapport en ondertekening pakket
Belastingpian 2023
Informatiepunt m b t voortgang uitvoeringstoetsen
Inhoud pakket Belastingpian 2023
•
Beslispunt m b t maatregel
ontheemde Oekrainers
•
•
•
•
•
•
geen effect toeslagen gasthuishoudens
ook relevant voor staatssecretaris TD
Beslispunt m b t implementatie eiementen CBAM verordening
Beslispunten m b t het aftoppen van de 30
regeling tot norm Wet
normering topinkomens WNT norm
Beslispunt m b t schijfgrens box 2
Beslispunt m b t reparatie overgangsrecht scholingsaftrek
Informatiepunt m b t parameters in augustusbesluitvorming
Informatiepunt m b t oudedagsverplichting aanwenden voor een lijfrente
Proces pakket Belastingpian 2023
Beslispunt 1 actieve openbaarmaking
Wij adviseren u om alvast akkoord te gaan met het later openbaar maken van de
nota s behorend bij het pakket Belastingpian 2023 Deze nota s worden dan op
Prinsjesdag bij de indiening van de wetgeving gepubliceerd
Pagina 1 van 12
157
1233185
00028
•
In het kader van actieve openbaarmaking worden de nota s
door u gemaakte opmerkingen
•
met de daarop
behorend bij het pakket Belastingplan 2023
bij de indiening daarvan op Prinsjesdag meegezonden
Bij het pakket Belastingplan 2022 van vorig jaar zijn voor het eerst de
bijbehorende nota s openbaar gemaakt Er zijn toen 82 nota s met in totaal
413 pagina s aan advisering gepubiiceerd De ervaring leerde dat deze nota s
in een toch al hectische periode gestructureerd en gelakt moeten worden
Daarom proberen wij de diverse processtappen zoveel mogeiijk te
verminderen en vragen wij u nu alvast om uw akkoord dat wij deze nota s op
Prinsjesdag openbaren
Beslispunt 2 ondertekening Ministerraadformulier en ondertekening stukken
aanvraag spoedadvies pakket Belastingpian 2023
Gaat u ermee akkoord dat de minister eind augustus de Ministerraadformulieren
ondertekent voor de aanbieding van het pakket Belastingplan 2023 aan de
Ministerraad
MR
en voor
het vragen van spoedadvies aan de Raad van State
RvS
Eind augustus wordt het pakket Belastingplan 2023 na afronding van de
augustusbesluitvorming behandeld in de MR
Dit betekent dat we uiterlijk 19 augustus een handtekening op het MR
formulier nodig hebben
Op 26 augustus
na
de nu geplande behandeling in de MR
moeten vervolgens
de wetsvoorstellen en brieven voor aanbieding aan het Kabinet van de Koning
en
Raad van State ondertekend worden
Uw secretariaat heeft aangegeven dat u niet beschikbaar bent in deze
periode
Tot op heden is een elektronische handtekening niet mogeiijk bij het
ministerie van Financien
Voor de aanbieding van de stukken aan de MR op 19 augustus en de RvS op
c
26 augustus stellen wij voor de minister in uw plaats te laten ondertekenen
Als u akkoord bent zullen wij dit aan de minister voorieggen
Beslispunt 3 vice president RvS beilen voor spoedadvies pakket Belastingplan
2023
Wij adviseren u om voor uw afwezigheid tijdens het zomerreces de vice president
van de RvS te beilen om aan te kondigen dat spoedadvies wordt gevraagd eind
augustus
Het is gebruikelijk
en
wordt ook erg op prijs gesteld
als de desbetreffende
bewindspersoon persoonlijk via een telefoongesprek spoedadvies vraagt aan
de vice
president
Hiervoor ontvangt u van ons van tevoren een belnota
Pagina 2 van 12
158
1233185
00028
Bespreekpunt ondertekening en bespreking nader rapport en definitieve
stukken Belastingplan 2023 voor indiening op Prinsjesdag
Wij begrijpen dat u in de week voorafgaand aan Prinsjesdag niet beschikbaar
bent Dit betreft de week dat wij voor het pakket Beiastingplan 2023 bet advies
van de Raad van State ontvangen
het nader rapport opsteilen en het pakket
onder embargo met de Tweede Kamerieden delen Op 16 September worden alle
ondertekende stukken aangeboden aan het kabinet van de Koning Wij bespreken
graag met u hoe wij hiermee om zuiien gaan
Informatiepunt 1 voortgang uitvoeringstoetsen
Bij het opsteiien van de uitvoeringstoetsen beginnen tijdpaden te knellen
•
Dit komt door meerdere oorzaken
■
o
o
o
Een deel van de wetgeving is op een iater moment gereed omdat
bijvoorbeeid nog poiitieke besluitvorming nodig is of evaluaties of
rapporten nog niet zijn afgerond
Er worden veel complexe toetsen uitgevoerd zoals die voor het
herstei voor box 3 Ook is er veei samenhang tussen de toetsen
Dit geldt met name voor de IH keten
Naast de toetsen BP23 zijn en ook veel lopende toetsen voor
andere wetsvoorstellen en ook relatief veel te toetsen
amendementen
Deze werkzaamheden stapelen bij medewerkers
binnen de Beiastingdienst die voor meerdere toetsen nodig zijn
•
JenV de Raad van State en beide Kamers gebruiken de uitvoeringstoets
bij het beoordelen van de wetgeving
•
Momenteei bestaat een risico dat niet aile uitvoeringstoetsen voor het
Beiastingpian 2023 tijdig zijn afgerond Voor een deel van die toetsen is
met JenV afgesproken dat zij die iets iater zuiien ontvangen Beoogd
wordt voor eventueie andere uitvoeringstoetsen vergelijkbare afspraken
te maken
•
Mocht blijken dat uitvoeringstoetsen niet tijdig gereed zijn
dan
informeren wij u hier zo snel mogelijk over
Inhoud pakket Belastingplan 2023
Beslispunt 4 Maatregel geen effect toeslagen gasthuishoudens ontheemde
Oekrai ners
Gaat u
beiden akkoord met het opnemen van de maatregel geen effect
toeslagen gasthuishoudens ontheemde Oekrainers in het pakket Belastingplan
2023
•
Wanneer ontheemden uit Oekrai ne zich inschrijven op hetzelfde BRP adres als
het gasthuishouden worden zij in een aantal gevallen toeslagpartner van het
gasthuishouden of als medebewoner gerekend voor de huurtoeslag
Dit kan
het gasthuishouden gaan merken in het recht op of hoogte van de toeslag
Dit
as^
effect loopt grofweg via twee routes
o
Als de ontheemde zich inschrijft op een adres waar een volwassene
met minimaal een
van
de ontheemde
minderjarig kind woont
van
het gasthuishouden of
dan is er mogelijk sprake van een partnerschap
Dit kan effect hebben op het recht op en
hoogte van de kinderopvang
toeslag KOT en zorgtoesiag en de hoogte van het kindgebonden
budget door het meetellen van inkomen en verlies van de
alleenstaande ouderkop
agii
Mil
159
1233185
00028
De hoogte van de huurtoeslag kan lager zijn omdat de ontheemde als
o
medebewoner meetelt en daarmee ook eventueel inkomen mee gaat
tellen
•
Het kabinet heeft in de verzamelbrief opvang OekraTne van 6 april 2022
aangegeven dat het niet wenselijk dat een gasthuishouden minder toeslag
ontvangt wanneer het een ontheemde in huis opvangt
•
Hiervoor dient de Algemene wet inkomensafhankeHJke regelingen
worden
gewijzigd
Awir
te
Financien staat hiervoor aan de lat Ontheemde Oekrainers
worden uitgezonderd van het toesiagpartnerbegrip
Om de uitzondering op
het toeslagpartnerschap af te bakenen qua reikwijde van de doelgroep en in
de tijd wordt aangesloten bij de doelgroep en duur van het Uitvoeringsbesluiti
i
•
van de Tijdelijke beschermingsrichtlijn van de Europese Raad^
Vooruitlopend past Toeslagen de toeslag bij wijzigingen in
huishoudsamenstelling door het opvangen van ontheemden uit Oekrai ne niet
aan
•
Bij het definitief vaststellen van de toeslagen na afloop van het jaar dus in
2023 moeten de toesiagen vastgesteld worden op basis van de gewijzigde
situatie Om doorwerking te voorkomen is een wetsvoorstel dat voor 1 januari
2023 door beide Kamers wordt aangenomen daarmee op tijd
•
•
Deze
wetsaanpassing heeft terugwerkende kracht over het jaar 2022
Opname in het pakket Belastingplan 2023 van de maatregel geen effect
toeslagen gasthuishoudens ontheemde Oekrainers is een geschikt
wetstraject om op tijd te zijn voor het definitief toekennen van toeslagen
volgend jaar
De benodigde wetswijzigingen om ontheemde Oekrainers aanspraak te geven
op kinderopvangtoeslag inclusief uitbreiding naar alle ouders met een partner
buiten EU en huurtoeslag worden door respectievelijk SZW en BZK opgepakt
Beslispunt 5 opname implementatie elementen CBAM verordening in pakket
Belastingplan 2023
Gaat u akkoord met het opnemen van de implementatie van elementen uit de
CBAM verordening in het pakket Belastingplan 2023 voor de operationaiisering
van deze verordening met ingang van 1 januari 2023
De bevoegde autoriteit
NEa
moet worden aangewezen en de bevoegde autoriteit
meet een sanctionerende bevoegdheid
krijgen om het aanleveren van het
zogenoemde CBAM rapport te kunnen afdwingen
Kern van
•
besMspunt 5
De verordening tot vaststeiiing van een mechanisme voor koolstofcorrectie
de grens hierna verordening of CBAM treedt naar verwachting op 1
januari 2023 in working De verordening maakt deel uit van het Fit for 55
pakket van de Europese Commissie
De verordening is nog niet vastgesteld maar vraagt bij inwerkingtreding wei
operationaiisering op twee punten De bevoegde autoriteit NEa moet worden
aangewezen en de bevoegde autoriteit moet een sanctionerende bevoegdheid
aan
•
’■
Uitvoeringsbesluit EU 2022 382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststeiiing van het bestaan van een
massale toestroom van ontheemden uit Oekraine In de zin van artikel 5 van RIchtlijn 2001 55 EG en tot
invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan PbEU 2022 L 71
^
Richtlijn 2001 55 EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimLmnormen voor het verlenen van tijdelijke
bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een
evenwlcht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de
opvang van deze personen
PbEG 2001
L 212 12
Pagina 4 van 12
160
1233185
00028
•
•
V
krijgen om het aanleveren van het zogenoemde CBAM rapport te kunnen
afdwingen
Voor de operationalisering van CBAM is sen wetswijziging nodig Als de
verordening met ingang van 1 januari 2023 van kracht wordt kan deze
operationalisering het beste tijdig via het pakket Belastingplan 2023 worden
gerealiseerd
Richting de Kamer is gecommuniceerd dat het kabinet zich in Europees
verband inzet om de invoering van CBAM zo veel mogelijk te versnelien in
iijn met een aangenomen motie van het Kamerlid Boucke hierover op 20
januari 2022 Anticiperen op inwerkingtreding van de verordening is daarmee
verstandig
Toelichting bij beslispunt 5
•
CBAM maakt onderdeel uit van het Fit for 55
pakket
als een kooIstofheffing aan de Europese buitengrens
De CBAM
vormgegeven
heeft als doel
koolstoflekkage te voorkomen De Commissie heeft voorgesteld dat
verordening start in 2023 met een overgangsperiode t m 2025 In 2026
treedt de CBAM daadwerkelijk in werking en zal er een koolstofheffing aan de
grens gelden
•
De triloogonderhandelingen tussen Commissie
onder het Tsjechisch voorzitterschap
Raad en EP zullen starten
De verordening zal naar verwachting
pas in november 2022 worden vastgesteld en het is niet zeker dat de
overgangsperiode van de verordening op 1 januari 2023 van kracht wordt
Dit
hangt af van de voortgang van de triloogonderhandelingen waarbij de
Commissie nog steeds inzet op inwerkingtreding per 1 januari 2023 Ook een
groot aantal lidstaten is voorstander van snelle inwerkingtreding van de
CBAM
•
Hoewel er onzekerheid is over het moment van inwerkingtreding
lijkt het
verstandig de wetgeving voor te bereiden die nodig is om uitvoering te geven
aan de overgangsperiode van de verordening De wijzigingen die a g v 1
januari 2023 worden voorzien implementeren een overgangsperiode die loopt
tot 1 januari 2026 Met ingang van 1 januari 2026 treden alle artikelen van de
verordening in werking Voor de situatie na 1 januari 2026 zai nog
aanvullende regelgeving moeten worden opgesteld Dit zal op een later
moment gebeuren
Beslispunt 6
niet aftoppen vrijstelling werkelijke extraterritoriale kosten
ETK
Gaat u akkoord met het niet aftoppen van de gerichte vrijsteiling voor werkelijke
extraterritoriale kosten
•
In reactie op de derde beslispuntennota voor het pakket Belastingplan 2023
heeft u bij het beslispunt om de werkelijke ETK niet
30
regeling
nadere informatie te wiilen ontvangen
•
overeenkomstig de
af te toppen aangegeven in beginsel akkoord te zijn
maar
Daarbij heeft u gevraagd om de ETK
regeling met voorbeelden nader toe te lichten
Een werkgever mag bepaalde extra kosten die een ingekomen werknemer
maakt vanwege het tijdelijk werken en verblijven in Nederland vrij van
loonheffingen vergoeden de ETK ETK zijn bijvoorbeeld dubbele huisvesting
retzen naar het land van herkomst en taalcursussen Er geldt een gerichte
vrijstelling als deze kosten met bonnen facturen worden onderbouwd
Pagina 5 van 12
161
1233185
00028
•
In plaats van het vergoeden van de werkelijke kosten kan gekozen worden
voor de
toepassing van het forfait van de 30
geillustreerd met een voorbeeld
regeling Dat wordt hieronder
Voorbeeld 1
regeling is € 40 OOtfi
verbiijf in Nederland zijn op jaarbasis € 11 310
De grondstag voor toepassing van de 30
van
De extra kosten
€ 950 voor het 2x per auto reizen naar en van het land van herkomst
€ 3 360 aan extra kosten vanwege een hoger prijspeil van de uitgaven voor
levensonderhoud in het werkland ten opzichte van het land van herkomst
€ 7 000 Ban extra huisvestingskosten voor hour van een appartement in
Nederland
Op basis van de gerichte vrijstelling voor werkelijke ETK mag de werkgever
maximaal € 11 310 onbelast vergoeden
Bij toepassing van de huidige 30
van € 40 000 onbelast
regellng zou de werkgever maximaal € 12 000 30
mogen vergoeden In dit geval is toepassing van de 30
regeling aantrekkelijker
Bij aftopping van de 30
regeling mag de werkgever maximaal € 64 800 30
van € 216 000 onbelast vergoeden Dit heeft voor deze werknemer geen
gevolgen
Voorbeeld 2
De grondslag voor toepassing van de 30
van
regeling is € 300 000
De extra kosten
verbiijf in Nederland zijn €85 000
€ 20 000 voor het 2x met het gezin per vliegtuig reizen naar en van het land
van
herkomst
€ 10 000 voor een taalcursus Nederlands voor het gezin
€ 55 000 aan extra huisvestingskosten
voor huur van een
woning in
Nederland
Op basis van de gerichte vrijsteiling voor werkelijke ETK mag de werkgever
maximaal € 85 000 onbelast vergoeden
Bij toepassing van de huidige
van C 300 000 onbelast
regeling zou de werkgever maximaal € 90 000 30
mogen vergoeden In dit geval is toepassing van de 30
regeling aantrekkelijker
30
Door de aftopping van de 30
64 800
30
van € 216
000
regeling mag de werkgever echter maximaal €
onbelast vergoeden
aantrekkelijker om de werkelijke ETK te vergoeden
•
Ook met een
om
•
•
Daardoor is het in deze situatie
€ 85 000
beschikking 30
regeling blijft het per loontijdvak mogelijk
regeling te kiezen voor het vergoeden van
in plaats van de 30
werkelijke ETK
Bij de raming van de aftopping van de 30
regeling opbrengst € 86 miljoen
is ervan uitgegaan dat de ETK niet wordt afgetopt en daarom sprake zal zijn
van beperkte weglek omdat
zonder maximum
de werkelijke ETK kan
worden vergoed
Door de ETK regeling niet af te toppen kan men de financieel meest
voordelige optie kiezen Dat kan binnen de huidige regeling echter ook al door
het toepassen van de ETK in tijdvakken waarin hoge werkelijke kosten worden
forfait Het toepassen van de
gemaakt en in overige tijdvakken het 30
^
Dit betreft het loon uit tegenwoordige diensthetrekking ter ake van het verbiijf bulten het land van herkomst
dat is genoten tijdens de looptijd van de bewijsregel en waarover met toepassing van de arfcikelen
20a 20b 26 en 26b van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt geheven voor zover de ingekomen of
uitgezonden werknemer ter zake geen recht heeft op voorkoming van dubbele belasting vermeenjerd met de
vergoedtng voor ETK
Pagina 6 van 12
162
1233185
00028
30
regeling is echter veelal aantrekkelijker voor de inhoudingsplichtige en
met minder administratieve lasten
Beslispunt 7 uitwerking overgangsrecht bij aftoppen 30
regeling
Gaat u akkoord met de volgende uitwerking van het overgangsrecht voor het
aftoppen van de 30
regeling
Het overgangsrecht geldt voor ingekomen werknemers waarbij de 30
regeling
uiteriijk op 31 december 2022 is toegepast Voor ingekomen werknemers die
vanaf 1 januari 2023 onder de 30
regeling gaan vallen is het op voorhand
bekend dat vanaf l januari 2024 aftopping aan de orde is
f
•
Werknemers die naar Nederland komen om te werken kunnen maximaal 30
van
hun loon onbelast ontvangen
Op basis van de Voorjaarsnota kan per
2024 nog maximaal een bedrag van 30
van
€ 216 000
WNT
norm
2022
€ 64 800 gericht worden vrijgesteld
•
•
Naar verwachting worden ca
3 800 gevallen op een totaal van ruim 67 000
Deze
ingekomen werknemers geraakt door de maatregel ongeveer 5 5
cijfers zijn gebaseerd op het gebruik van de regeling in 2021
De maatregel gaat in per 2024 en er geldt een overgangsregeling van twee
jaar In de naming is uitgegaan van het per 2026 voor alle gevallen toepassen
van de
•
aftopping
De overgangsregeling kan zo worden vormgegeven dat voor ingekomen
werknemers bij wie de 30
toegepast
te
regeling uiteriijk 31 december 2022 wordt
regelen dat de aftopping van de 30
regeling van toepassing
wordt per 2026
•
Dit voorkomt dat ingekomen werknemers die bij aanvang van toepassing van
de 30
regeling nog niet of nog niet met zekerheid
konden weten dat de
maatregel zou worden ingevoerd direct worden geconfronteerd met de
gevolgen van de aftopping Zij hebben tot 1 januari 2026 de tijd zich hierop
voor te
•
bereiden
Voor ingekomen werknemers die vanaf 1 januari 2023 toetreden tot de 30
regeling is al op voorhand duidelijk dat met ingang van 1 januari 2024
aftopping aan de orde kan zijn Het lijkt niet nodig deze groep onder het
overgangsrecht te laten vallen Zij worden tijdens toepassing van de 30
regeling niet verrast door de aftopping
•
Bovendien wordt hiermee voorkomen dat partijen actief kunnen sturen op het
uitstellen van de aftopping door bijvoorbeeld eerder naar Nederland te
komen
•
Een ingekomen werknemer start in plaats van per 1 januari 2024 een
dag eerder en valt in plaats van direct dan pas per 2026 onder de aftopping
Gaat u akkoord met deze afbakening van de groep die gebruik kan maken van
het overgangsrecht Zo nee naar welke afbakening gaat uw voorkeur dan
uit En in welke mate wilt u daarbij dan rekening houden met genoemd
anticipatie effect Wij wlllen dit eventueel graag met u bespreken
Beslispunt 8 duur overgangsrecht bij aftoppen 30
regeling
Gaat u ermee akkoord dat het overgangsrecht voor het aftoppen van de 30
regeling geldt voor een periode van twee jaar waardoor de aftopping voor de
hiervoor genoemde groep voor het eerst toepassing vindt per 2026 variant
overgangsrecht 2
Pagina 7 van 12
163
1233185
00028
•
In reactie op de derde besllsnota voor het pakket Belastingplan 2023 heeft u
bij het bes ispunt uitwerking overgangsregeling aangegeven nog niet akkoord
U heeft aangegeven dat het overgangsrecht zorgvuldig moet worden
uitgewerkt met het oog op rechtszekerheid
De maximale looptijd van een beschikking 30
regeling is vijf jaar Door de
overgangstermijn te beperken tot twee jaar kan er discussie ontstaan of
bestaande wet en regeling wel voldoende wordt geeerbiedigd
Per 1 januari 2019 is de looptijd van een 30
beschikking verkort van acht
naar vijf jaar Daarbij is een overgangstermijn van twee jaar gehanteerd
Deze verkorting in looptijd betrof een grotere groep en kende een groter
belang Er is geen enkele onderbouwing of rechtvaardiging om bij deze
maatregel ruimer tegemoet te komen dan bij voorgaande maatregel wat ook
gevolgen kan hebben voor lopende procedures Een ruimere overgangstermijn
zal de vraag oproepen waarom bij de eerdere verkorting van de looptijd niet
ook voor een iangere termijn is gekozen
Een overgangstermijn van twee jaar voor bestaande gevallen geeft voldoende
tijd om rekening te houden met de aftopping en dit zou voldoende
rechtszekerheid moeten bieden Het gaat immers om een maatregel in de
toekomst waar men vooraf rekening mee kan houden en waarvoor een ruime
voorbereidingstijd gegeven wordt
Wij adviseren dan ook aan de in de Voorjaarsnota opgenomen termijn van
twee jaar vast te houden Mocht u toch een ruimere overgangsbepaiing
wenseiijk vinden is hierna weergegeven wat de budgettaire gevolgen zijn van
diverse overgangsregeiingen Daarbij merken wij op dat overgangsrecht 2 de
door ons geadviseerde variant betreft
Er lopen momenteel nog procedures over de overgangstermijn zoals die is
getroffen bij de verkorting van de iooptijd per 1 januari 2019 Dergelijke
procedures zijn ook te verwachten bij de hier voorgestelde overgangsregeling
De uitvoeringsiasten zouden beperkter zijn bij een volledig eerbiedigende
working waarbij de aftopping gedurende de looptijd van maximaal vijf jaar
dit komt in feite neer op overgangsrecht tot en met 31 december 2027
achterwege zou blijven
te zijn
•
•
C
•
•
•
Overgangsrecht 1
beschikking voor 1 jan 2024
aftoppen per 1 jan 2026
beschikking vanaf 1 jan 2024
aftoppen bij invoering maatregel
1 jan 2024
overgangsrecht 2
beschikking voor 1 jan 2023
aftoppen per 1 jan 2026
beschikking in 2023
aftoppen bij invoering maatregel
1 jan 2024
beschikking vanaf 1 jan 2024
aftoppen bij invoering maatregel
1 jan 2024
overgangsrecht 3
beschikking voor 1 jan 2023
geheel niet aftoppen voliedige looptijd beschikking
aftoppen bij invoering maatregel 1 jan 2024
beschikking vanaf 1 jan 2023
Opbrengst in mUjoenen euro s
2023
2024
2025
2026
2027
2028
Het ging daarbij om de gehele groep werknemers met een 30
besdiikking waarbij het belong zag op het
geheel nog wel oF geheel niet meet kunnen toepassen van de 30
regeling
Pagina 8 van 12
164
1233185
00028
overgangsrecht 1
0
9
26
86
86
86
overgangsrecht 2
0
26
43
86
86
86
overgangsrecht 3
0
26
43
60
77
86
•
Ten aanzien van
overgangsrecht 1 en 3 merken wij op dat de opbrengst niet
toereikend is voor dekking van de maatregelen herstel box 3
Deze opbrengst
opbrengst uit andere maatregelen is daar wel voor bedoeld
Dat betekent dat elders budgettaire dekking moet worden gezocht
samen met de
Beslispunt 9 toepassing aftopping 30
regeling per dienstbetrekking en niet
per werknemer
Gaat u ermee akkoord dat de aftopping wordt toegepast per dienstbetrekking en
niet per werknemer
zou
Er vindt dan geen herleiding plaats bij parttime werken Er
dan wel een regeling worden getroffen om stapeling bij gelieerde partijen te
voorkomen
•
De aftoppingsmaatregel uit de Voorjaarsnota lijkt uit te gaan van de wens het
maximaal binnen de 30
regeling onbelastte vergoeden bedrag af te toppen
Op jaarbasis zou dan
per werknemer niet meer dan € 64 800 onbelast vergoed mogen worden
Op basis van dit uitgangspunt is eerder voorgesteld om de norm naar
tijdsgelang te herleiden als een werknemer gedurende het kalenderjaar wel of
niet meer als ingekomen werknemer wordt aangemerkt Ook is voorgesteld
de norm te herleiden bij een parttime dienstverband
Het herleiden bij een parttime dienstverband zou ertoe moeten leiden dat als
voor een werknemer bij meerdere werkgevers de 30
regeling wordt
toegepast in totaal toch maximaal € 64 800 in aanmerking wordt genomen
20 uur werken bij 2 werkgevers bij een 40 urige werkweek leidt dan per
per ingekomen werknemer en niet per dienstverband
•
•
werkgever tot maximaal € 32 400
•
c
Ook zou deze
herleiding moeten voorkomen dat men bij gelieerde partijen
dienstbetrekkingen gaat opsplitsen om zo meerdere malen het maximum van
€ 64 800 toe te kunnen passen
•
•
Het herleiden van de norm bij een parttime dienstverband kan echter tot
problemen leiden als geen vast overeengekomen arbeldsduur geldt zoals bij
bijvoorbeeld commissarissen of organisaties waarbij geen duidelijke
werkweeknorm geldt
Aanvullend geldt dat een inhoudingsplichtige
behalve bij gelieerde bedrijven
geen zicht heeft op dienstbetrekkingen bij andere inhoudingsplichtigen en
niet kan vaststellen of en voor welk bedrag de 30
regeling elders wordt
toegepast
•
Er is verder geen directe koppeling tussen de hoogte van extraterritoriale
kosten en het aantal uren dat men werkt
Kosten voor huisvesting of een
taalcursus nemen niet af bij een kleiner dan fulltime dienstverband
Dat
maakt rekening houden met een parttime factor voor een kostenvergoeding in
de basis minder logisch
•
In dat kader en om
uitvoeringstechnische redenen verdere afbakening en
beperking leidt tot complexiteit lijkt het gewenst het maximum van €
64 800 per dienstverband toe te passen en niet per werknemer
wordt dan niet herleid bij een parttime dienstverband
De norm
maar wel naar
tijdsgelang herleid als een werknemer gedurende het kalenderjaar wel of niet
meer als ingekomen werknemer wordt aangemerkt Ook wordt naar
tijdsgelang herleid als de regeling niet het gehele jaar wordt toegepast
Pagina 9 van 12
165
1233185
00028
bijvoorbeeld omdat deels wordt gekozen voor toepassing van de werkelijke
ETK
Dit wordt geillustreerd met een voorbeeld
Een ingekomen werknemer start per 1 juli 2024 en kwalificeert de rest van het
kalenderjaar voor toepassing van de 30
regeling De regeling wordt de gehele periode
vanaf 1 juli 2024 toegepast De grondslag voor toepassing van de 30
regeling
hiervan
€
bedraagt € 150 000 en de 30
vergoeding bedraagt maximaai 30
45 000 Omdat er sprake is van het siechts gedurende een dee van het kalenderjaar
kwaliflceren als ingekomen werknemer wordt het maximaai in aanmerking te nemen
van € 216 000 naar tijdsgelang herleid tot een maximumbedrag voor
bedrag van 30
een half jaar De vergoeding wordt gemaximeerd op 6 x 65 3^
260 van € 64 800
€
32 400 Door de aftopping op de WNT norm is een bedrag van € 12 600 € 45 000
€
32 400 met aan te merken als gericht vrijgesteld
Voor gelieerde partijen wordt geregeld dat bij die partijen gezamenlijk het
•
maximum van € 64 800 geidt Het splitsen van dienstbetrekkingen bij
geiieerde partijen om zo meerdere malen het maximum van € 64 800 toe te
kunnen passen
wordt op deze manier voorkomen
Beslispunt 10 schijfgrens box 2
Bent u akkoord om de schijfgrens voor box 2 te stelien op € 67 000 en deze op de
gebruikelijke wijze met de gebruikelijke inflatiecorrectie te indexeren
In de Voorjaarsbesluitvorming is overeengekomen om per 2024 een
voor inkomen uit
tweeschijventarief voor box 2 in te voeren 26
voor het meerdere
aanmerkelijk beiang tot € 67 000 en 29 5
Een onderbouwing voor deze schijfgrens is in de voorjaarsnota niet gegeven
Waarschijnlijk is geprobeerd grofweg aan te sluiten bij de schijfgrens van
box 1
2022
€69 398
De schijfgrens van het box l tarief wordt echter jaarlijks partieel ge fndexeerd
in verband met de houdbaarheid van de financiering van de
oudedagsvoorzieningen
Deze partiele inflatiecorrectie is vreemd om toe te
passen op het box 2 tarief omdat over het inkomen uit aanmerkelijk beiang
geen premies worden geheven
Voorstel is daarom om niet bij de schijfgrens van box 1 aan te sluiten
maar
per 2024 conform de Voorjaarsbesluitvorming de schijfgrens te stelien op €
67 000 en dit bedrag in volgende jaren te indexeren met de inflatiecorrectie
tabelcorrectiefactor art
10 1 en art
10 2 IB
Beslispunt 11 reparatie overgangsrecht scholingsaftrek
Bent u akkoord met reparatie van het overgangsrecht voor de schoiingsaftrek in
de Wet IB 2001 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2022
Met ingang van 1 januari 2022 is de regeiing voor de aftrek van
•
scholingsuitgaven afgeschaft Het overgangsrecht van artikel 10a 16 Wet IB
2001 dat al voor 1 januari 2022 goid en ziet op de situaties waarbij een
studiebeurs definitief niet wordt omgezet in een gift blijft ook na de
afschaffing van de aftrek van scholingsuitgaven van kracht Reden hiervoor is
dat het mogelijk is dat gedurende de periode t m 2030 nog toegekende
prestatiebeurzen definitief niet worden omgezet in een gift waardoor alsnog
^
Deze herleidingsystematiek ziet op artikel 25 Wet LB 1964 waarbij het aantal dagen per maand wordt gesteld op
65 3
Paglna 10 van 12
166
1233185
00028
recht bestaat op aftrek van scholingsuitgaven
Het overgangsrecht loopt nog
tot 1 januari 2031
•
De aftrek van scholingsuitgaven was geregeid in afdeling 6 7 van de Wet IB
2001 en voorzag in een drempel van € 250
Bij de afschaffing van
scholingsuitgaven is afdeling 6 7 van de Wet IB 2001 komen te vervallen
Hierdoor is op basis van de huidige wettekst geen sprake meer van een
drempel voor de scholingsuitgaven waar op grond van het eerder genoemde
•
overgangsrecht recht op is
Dit is niet de bedoeling geweest
Dit zou
namelijk betekenen dat met
afschaffing van de schotingsaftrek de aftrek in het overgangsrecht feiteiijk is
verruimd t m 2021 werd nameiijk wei de drempel toegepast als de
studiebeurs definitief niet wordt omgezet in een gift
Ook uit de
C
•
•
wetsgeschiedenis en de raming blijkt niet dat voor de toepassing van het
overgangsrecht het de bedoeling is dat de drempei is komen te vervallen per
1 januari 2022
De overgangsbepaling was al ingevoerd toen de aftrek scholingsuitgaven nog
bestond invoering studievoorschot sociaal leenstelsel en werd in de
bestaande systematiek ingepast met toepassing van de drempel Vervolgens
is In het oorspronkelijke wetsvoorstel waarin zowel de aftrek uitgaven voor
monumentenpanden als de scholingsuitgaven zouden vervallen de
overgangsbepaling geschrapt omdat OCW met een alternatief voor deze
groep zou komen
Bij nota van wijziging zijn de wijzigingen die zagen op de scholingsuitgaven
uit dat wetsvoorstel gehaald en is de afschaffing van de scholingsaftrek een
eigen wetstraject gaan doorlopen Daarbij is de keuze gemaakt om voor de
•
overgangsgroep toch de scholingsaftrek in stand te houden
Daarbij is waarschijnlijk niet onderkend dat met het behouden van deze
aftrekmogelijkheid maar met het schrappen van de overige bepalingen voor
scholingsuitgaven ook de bepaiing m b t de drempel niet meer zou worden
toegepast Dit was ook niet zo beoogd
•
Bovendien wordt in artikei 10a 16 Wet IB 2001 verwezen naar art 6 28 Wet
IB 2001
oud
welke alleen de beperking van de scholingsuitgaven regelde
Het is de vraag of er dan
2022 bestaat
•
•
•
uberhaupt een grondslag voor de aftrekbaarheid in
omdat het overgangsrecht wettelijk niet goed is vormgegeven
Het is daarom wenselijk om het overgangsrecht te repareren met
terugwerkende kracht per 1 januari 2022
Doordat het gaat om een benadeling van belastingplichtigen is
terugwerkende kracht echter juridisch kwetsbaar en daarmee een risico
In de online aangiftevoorziening van de Belastingdienst en de commerciele
aangiftesoftware van externe leveranciers wordt ook voor belastingjaar 2022
de drempel toegepast Deze software kan niet meer worden aangepast Dit
betekent dat
•
•
als reparatie pas per januari 2023 plaatsvindt er over
belastingjaar 2022 ruim 30 000 belastingplichtigen zijn bij wie de drempel
onterecht wordt toegepast Dit zou leiden tot grote druk op de uitvoering
Door terugwerkende kracht wordt ook voorkomen dat er een ongeiijkheid
bestaat tussen belastingplichtigen die in 2022 een aftrek hebben geen
drempel en beiastingplichtigen de jaren ervoor en erna wei drempel
Reparatie per 2023 zou tevens tot een derving van € 1 a 2 miljoen leiden
doordat bij de raming destijds ook rekening is gehouden met een drempel
Informatiepunt 2 parameters in augustusbesluitvorming
Pagina 11 van 12
167
1233185
00028
•
•
r
Voor de spreiding
kwaliteit en uitvoerbaartieid van fiscale wetgeving is van
belang dat de eventuele fiscale maatregeien die volgen uit de
augustusbesluitvorming zoveel mogelijk beperkt blijven tot
parameterwijzigingen Dit is vorig jaar brjvoorbeeld ook door uw
ambtsvoorganger richting de Kamer benadrukt in de Kamerbrief betere
werkwijze Belastingplan bijgevoegd
net als in voorgaande jaren
Wij adviseren u daarom om
tijdens de
augustusbesluitvorming te benadrukken dat eventuele fiscale maatregeien
zoveel mogelijk beperkt zouden moeten blijven tot parameterwijzigingen Dit
draagt bij aan de uitvoerbaarheid en inpasbaarheid van de desbetreffende
maatregeien en is ook behuipzaam bij het afronden van de toetsen zelf
Informatiepunt 3 oudedagsverplichting aanwenden voor een lijfrente
Onlangs bent u geinformeerd over het voorstel om in het pakket Belastingplan
2023 een maatregel op te nemen waarmee wordt geregeld dat een
oudedagsverplichting ODV kan worden aangewend ter verkrijging van een
lijfrente meer dan vijf jaar na de AOW gerechtigde leeftijd Ter volledigheid
noemen wij dit punt ook in deze nota Als u akkoord bent gegaan met het
opnemen van deze maatregel dan zal dit worden verwerkt in het wetsvoorstel
Belastingplan 2023 Deze maatregel heeft geen budgettaire consequenties
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
Niet van toepassing
c
Pagina 12 van 12
168
1233185
00028
w
Ministerie van Financien
Fiscate Zaken
TER BESIISSING EN BESPREKING
Directre Algemene
Fiscale Politiek
Voor
de staatssecretaris van Financien
Fiscaliteit en Belastingdienst
Be~staatssecreWB”v¥nn ^Tnancien
ToesTageff ^Dduane desirspunt 4
Persoonsgegevens
nota
Vierde beslisnota pakket Belastingpian 2023
Datum
8 juli 2022
Aanleiding
Hierbij bieden wij u de vierde beslisnota pakket Beiasting 2023 aan Daarnaast
worden de conceptwetteksten van het pakket Belastingpian 2023 voor zover zlj
zijn afgerond met u gedeeid Hierbij geldt uiteraard dat de wetgeving nog op
Notanummer
2022 0000166739
Bijiagen
geen
uitvoerbaarheid wordt getoetst
Leeswijzer
De nota is opgedeetd in twee onderdelen het proces en de inhoud van het pakket
Belastingpian Hieronder vindt u de precieze indeling Daarbij wiilen wij aangeven
dat alleen beslispunt 4 relevant is voor staatssecretaris TD
Proces pakket Belastingpian 2023
•
•
•
•
Beslispunt m b t actieve openbaarmaking
Beslispunt m b t ondertekening Ministerraadformulier in augustus
Beslispunt m b t bellen vice president Raad van State voor aanvraag
spoedadvies
Bespreekpunt m b t opsteiien nader rapport en ondertekening pakket
Beiastingpian 2023
•
Informatiepunt m b t voortgang uitvoeringstoetsen
Inhoud pakket Belastingpian 2023
•
Beslispunt m b t maatregel
ontheemde Oekrainers
•
•
•
•
•
•
geen effect toeslagen gasthuishoudens
ook relevant voor staatssecretaris TD
Beslispunt m b t implementatie elementen CBAM verordening
Beslispunten m b t het aftoppen van de 30
regeling tot norm Wet
normering topinkomens WNT norm
Beslispunt m b t schijfgrens box 2
Beslispunt m b t reparatie overgangsrecht scholingsaftrek
Informatiepunt m b t parameters in augustusbesiuitvorming
Informatiepunt m b t oudedagsverplichting aanwenden voor een lijfrente
fiS ^
^
Proces pakket Belastingpian 2023
Beslispunt 1 actieve openbaarmaking
Wij adviseren u om alvast akkoord te gaan met het later openbaar maken van de
nota s behorend bij het pakket Belastingpian 2023
Deze nota s worden dan op
UA 7
niL
Prinsjesdag bij de indiening van de wetgeving gepubliceerd
Pagina 1 van 12
169
1233186
00029
•
In het kader van actieve openbaarmaking worden de nota s
door u gemaakte opmerkingen
•
met de daarop
behorend bij het pakket Belastingplan 2023
bij de indiening daarvan op Prinsjesdag meegezonden
Bij het pakket Belastingplan 2022 van vorig jaar zijn voor het eerst de
bijbehorende nota s openbaar gemaakt Er zijn toen 82 nota s met in totaal
413 pagina s aan advisering gepubliceerd De ervaring leerde dat deze nota s
in een toch al hectische periode gestructureerd en gelakt moeten worden
Daarom proberen wij de diverse processtappen zoveel mogelijk te
verminderen en vragen wij u nu alvast om uw akkoord dat wij deze nota s op
Prinsjesdag openbaren
Beslispunt 2 ondertekening Ministerraadformulier en ondertekening stukken
spoedadvies pakket Belastingplan 2023
aanvraag
Gaat u ermee akkoord dat de minister eind augustus de Ministerraadformulieren
ondertekent voor de aanbieding van het pakket Belastingplan 2023 aan de
Ministerraad
MR
en voor het vragen van
spoedadvies aan de Raad van State
J
RvS
Eind augustus wordt het pakket Belastingplan 2023 na afronding van de
augustusbesluitvorming behandeld in de MR
Dit betekent dat we uiterlijk 19 augustus een handtekening op het MR
formulier nodig hebben
Op 26 augustus
na
de nu geplande behandeling in de MR
moeten vervolgens
de wetsvoorstellen en brieven voor aanbieding aan het Kabinet van de Koning
en
Raad van State ondertekend worden
Uw secretariaat heeft aangegeven dat u niet beschikbaar bent in deze
periode
—
—
iL
Tot op heden is een elektronische handtekening niet mogelijk bij het
ministerie van Financien
^
Voor de aanbieding van de stukken aan de MR op 19 augustus en de RvS op
m
26 augustus stellen wij voor de minister in uw plaats te laten ondertekenen
Als u akkoord bent zullen wij dit aan de minister voorleggen
Beslispunt 3
vice
president RvS bellen voor spoedadvies pakket Belastingplan
2023
y
Wij adviseren u om voor uw afwezigheid tijdens het zomerreces de vice president
van de RvS te bellen om aan te kondigen dat spoedadvies wordt gevraagd eind
augustus
Metis gebruikelijk
bewindspersoon
de vice
en
wordt ook erg op prijs gesteld
o6
0
als de desbetreffende
persoonlijk via een telefoongesprek spoedadvies vraagt aan
president
Hiervoor ontvangt u van ons van tevoren een belnota
^■4
Mod
Pagina 2 van 12
170
1233186
00029
dertekening en bespreking nader rapport en definitieve
Bespreekpunt
stukken Belagtiffgplan 2023 voor indiening op Prinsjesdag
4^
jWlf begrTf^en dat u in de week voorafgaand aan Prinslesdag niet beschikbaar
bent
Dit betreft de week dat wij voor het pakket Belastingplan 2U2J net advies
jvan de Raad
van
State ontvangen
het nader rapport opstellen en het pakket
jonder embargo met de Tweede Kamerleden delen Op 16 September worden alle
pndertekende stukken aangeboden aan hef kabinet van de Koning Wij bespreken
graag met u hoe wij hiermee om zullen gaan
■
L
Informatiepunt 1 voortgang uitvoeringstoetsen
Bij het opstellen van de uitvoeringstoetsen beginnen tijdpaden te knellen
•
Dit komt door meerdere oorzaken
o
o
o
Een deel van de wetgeving is op een later moment gereed omdat
bijvoorbeeld nog poTItleke besluitvorming nodig is of evaluaties of
rapporten nog niet zijn afgerond
Er worden veeT compile toetsen uitgevoerd zoals die voor het
herstel voor box 3 Ook is er veel samenhang tussen de toetsen
Dit geldt met name voor de IH keten
Naast de toetsen BP23 zijn en ook veel lopende toetsen voor
andere wetsvoorstellen en ook relatief veel te toetsen
amendementen
Deze werkzaamheden stapelen bij medewerkers
binnen de Belastingdienst die voor meerdere toetsen nodig zijn
JenV de Raad van State en beide Kamers gebruiken de uitvoeringstoets
^
bij het beoordelen van de wetgeving
Momenteel bestaat een risico dat niet alle
uitvoeringstoetsen voor het
Belastingplan 2023 tiidiq zijn afgerond Voor een dee| van die toetsen is
met JenV afgesproken dat zij die iets later zullen ontvangen Beoogd
wordt voor evrentuele andere uitvoeringstoetsen vergelijkbare afspraken
te maken
Mocht blijken dat uitvoeringstoetsen niet tijdig gereed zijn
dan
informeren wij u hier zo snel mogelijk over
Inhoud pakket Belastingplan 2023
Beslispunt 4 Maatregei ’geen effect toesiagen gasthuishoudens ontheemde
Oekrainers
akkoord met het opnemen van de maatregei geen effect
toesiagen gasthuishoudens ontheemde Oekrainers in het pakket Belastingplan
Gaat u
beiden
TS
2023
•
Wanneer ontheemden uit Oekraine zich inschrijven op hetzelfde BRP adres als
het gasthuishouden worden zij in een aantal gevallen toeslagpartner van het
gasthuishouden of als medebewoner gerekend voor de huurtoesiag Dit kan
het gasthuishouden gaan merken in het recht op of hoogte van de toesiag Dit
effect ioopt grofweg via twee routes
o
Als de ontheemde zich inschrijft op een adres waar een volwassene
met minimaal een minderjarig kind woont van het gasthuishouden of
van de ontheemde
dan is er mogelijk sprake van een partnerschap
Dit kan effect hebben op het recht op en hoogte van de kinderopvang
toesiag KOT en zorgtoeslag en de hoogte van het kindgebonden
budget door het meetellen van inkomen en verlies van de
alleenstaande ouderkop
Pagina 3 van 12
171
1233186
00029
o
De hoogte van de huurtoeslag kan lager zijn omdat de ontheemde als
medebewoner meetelt en daarmee ook eventueel inkomen mee gaat
tellen
•
Het kabinet heeft in de verzamelbrief opvang Oekraine van 6 april 2022
aangegeven dat het niet wenselijk dat een gasthuishouden minder toeslag
•
•
ontvangt wanneer het een ontheemde in huis opvangt
Hiervoor dient de Algemene ivet inkomensafhankelijke regelingen Awir te
worden gewijzigd Financien staat hiervoor aan de lat Ontheemde Oekrai ners
worden uitgezonderd van het toeslagpartnerbegrip Om de uitzondering op
het toeslagpartnerschap af te bakenen qua reikwijde van de doelgroep en in
de tijd wordt aangesloten bij de doelgroep en duur van het Uitvoeringsbesluit^
van de Tijdelijke beschermingsrichtlijn van de Europese Raad^
Vooruitlopend past Toeslagen de toeslag bij wijzigingen in
huishoudsamenstelling door het opvangen van ontheemden uit Oekraine niet
aan
•
Bij het definitief vaststellen van de toeslagen na afloop van het jaar dus in
2023 moeten de toeslagen vastgesteld worden op basis van de gewijzigde
situatie Om doorwerking te voorkomen is een wetsvoorstel dat voor 1 januari
2023 door beide Kamers wordt aangenomen daarmee op tijd
Deze
heeft terugwerkende kracht over het jaar 2022
•
•
wetsaanpassing
Opname in het pakket Belastingplan 2023 van de maatregel geen effect
toeslagen gasthuishoudens ontheemde Oekrainers is een geschikt
wetstraject om op tijd te zijn voor het definitief toekennen van toeslagen
volgend jaar
De benodigde wetswijzigingen om ontheemde Oekrainers aanspraak te geven
op kinderopvangtoeslag indusief uitbreiding naar alle ouders met een partner
buiten EU en huurtoeslag worden door respectievelijk SZW en BZK opgepakt
Beslispunt 5 opname implementatie elementen CBAM verordening in pakket
Belastingplan 2023
Gaat u akkoord met het opnemen van de implementatie van elementen uit de
CBAM verordening in het pakket Belastingplan 2023 voor de operationalisering
van deze verordening met ingang van 1 januari 2023
De bevoegde autoriteit
NEa
moet worden aangewezen en de
moet een sanctionerende bevoegdheid
krijgen
zogenoemde CBAM rapport te kunnen afdwingen
om
JL
bevoegde autoriteit
het aanleveren van het
Kern van beslispunt 5
^
•
De verordening tot vaststelling van een mechanisme voor koolstofcorrectle
de grens
hierna
verordening of CBAM treedt naar verwachting op 1
De verordening maakt deel uit van het Fit for 55
januari
van
de
Commissie
pakket
Europese
De verordening is nog niet vastgesteld maar vraagt bij inwerkingtreding wel
operationalisering op twee punten De bevoegde autoriteit NEa moet worden
aangewezen en de bevoegde autoriteit moet een sanctionerende bevoegdheid
aan
2023 in werking
•
‘
Uitvoeringsbesluit EU 2022 382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een
massale toestroom van ontheemden uit Oekraine in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001 55 EG en tot
Invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan PbEU 2022 L 71
Richtlijn 2001 S5 EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke
bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een
evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de
opvang van deze personen
PbEG 2001
L 212 12
Pagina 4 van 12
172
1233186
00029
•
•
krijgen om het aanleveren van het zogenoemde CBAM rapport te kunnen
afdwingen
Voor de operationalisering van CBAM is een wetswijziging nodig Ais de
verordening met ingang van 1 januari 2023 van kracht wordt kan deze
operationalisering het beste tijdig via het pakket Belastingpian 2023 worden
gereaiiseerd
Richting de Kamer is gecommuniceerd dat het kabinet zich in Europees
verband inzet om de invoering van CBAM zo veel mogeiijkte versnellen in
lijn met een aangenomen motie van het Kameriid Boucke hierover op 20
januari 2022 Anticiperen op inwerkingtreding van Ze verordening is daarmee
verstandig
Toelichting bij beslispunt 5
•
CBAM maakt onderdeel uit van het Fit for 55
pakket
ais een koolstofheffing aan de Europese buitengrens
De CBAM vormgegeven
heeft ais doel
kooistoflekkage te voorkomen De Commissie heeft voorgesteld dat
verordening start in 2023 met een overgangsperiode t m 2025 In 2026
treedt de CBAM daadwerkelijk in werking en zai er een koolstofheffing aan de
grens gelden
•
Raad en EP zullen starten
De triloogonderhandeiingen tussen Commissie
onder het Tsjechjsch voorzitterschap
De verordening zai naar verwachting
pas in rioygfBtjei 2022 wuiden vasigesteia en net is iiieL zekee dat^
cgTergangsperiode van de verordening op 1 januari 2023 van kracht wojd t Dit
hangt af van de vdortgang van de triloogonderhandeiingen waarbij de
Commissie nog steeds inzet op inwerkingtreding per 1 januari 2023
Ook een
groot aantal lidstaten is voorstander van snelie inwerkingtreding van de
CBAM
•
Hoewel er onzekerheid is over het moment van
inwerkingtreding iijkt het
verstandig de wetgeving voor te bereiden die nodig is om uitvoerinq te geven
aan
de overgangsperiode van de verordening
De wiiziqlnqen die a g v
1
januari 2023 worden voorzien impiementeren een overgangsperiode die loopt
tot 1 januari 2026 Met ingang van 1 januari 2026 treden alle artikelen van de
verordening injweddpg Voor de situatie na 1 januari 2026 zai nog
aanvuiiende regeigeving moeten worden opgesteid Dit zai op een iater
moment gebeuren
Beslispunt 6 niet aftoppen vrijsteiiing werkelijke extraterritoriaie kosten
ETK
•
Gaat u akkoord met het niet aftoppen van de gerichte vrijsteiiing voor werkelijke
extraterritoriaie kosten
In reactie op de derde beslispuntennota voor het pakket Beiastingplan 2023
heeft u bij het beslispunt om de werkelijke ETK niet
30
regeling
overeenkomstig de
af te toppen aangegeven in beginsei akkoord te zijn
nadere informatie te willen ontvangen
maar
Daarbij heeft u gevraagd om de ETK
regeiing met voorbeelden nader toe te iichten
Een werkgever mag bepaaide extra kosten die een ingekomen werknemer
maakt vanwege het tijdelijk werken en verblijven in Nederland vrij van
ioonheffingen vergoeden de ETK ETK zijn bijvoorbeeld dubbele huisvesting
reizen naar het land van herkomst en taalcursussen Er geldt een gerichte
vrijsteiiing ais deze kosten met bonnen facturen worden onderbouwd
Pagina S van 12
173
1233186
00029
•
In plaats van het vergoeden van de werkelijke kosten kan gekozen worden
de toepassing van het forfait van de 30
geiliustreerd met een voorbeeld
voor
regeling
Dat wordt hieronder
Voorbeeld 1
regeling is € 40 000^
verbiijf in Nederland zijn opjaarbasis €11 310
De grondslag voor toepassing van de 30
van
De extra kosten
€ 950 voor het 2x per auto relzen naar en van het land van herkomst
€ 3 360 aan extra kosten vanwege een hoger prijspeil van de uitgaven voor
levensonderhoud in het werkland ten opzichte van het iand van herkomst
€ 7 000 aan extra huisvestingskosten voor hour van een appartement in
Nederland
Op basis van de gerichte vrijsteiling voor werkelijke ETK mag de werkgever
maximaal €11 310 onbelast vergoeden Bij toepassing van de huidige 30
van € 40 000 onbelast
regeling zou de werkgever maximaal € 12 000 30
mogen vergoeden In dit geval is toepassing van de 30
regeling aantrekkelijker
Bij aftopping van de 30
regeling mag de werkgever maximaal € 64 800 30
van € 216 000} onbelast vergoeden Dit heett voor deze werknemer geen
gevolgen
Voorbeeld 2
De grondslag voor toepassing van de 30
van
regeling is € 300 000
De extra kosten
verbiijf in Nederiand zijn € 85 000
€ 20 000 voor het 2x met het gezin per vliegtuig reizen naar en van het iand
van herkomst
€ 10 000 voor een taalcursus Nederiands voor het gezin
€ 55 000 aan extra huisvestingskosten voor huur van een woning In
Nederland
Op basis van de gerichte vrijsteiling voor werkelijke ETK mag de werkgever
Bij toepassing van de huidige
30
van € 300 000 onbelast
regeling zou de werkgever maximaal € 90 000 30
mogen vergoeden In dit geval is toepassing van de 30
regeiing aantrekkelijker
maximaal € 85 000 onbelast vergoeden
Door de aftopping van de 30
64 800
30
van
€ 216 000
regeling mag de werkgever echter maximaal €
onbelast vergoeden
aantrekkelijker om de werkelijke ETK te vergoeden
•
Daardoor is het in deze situatie
€ 85 000
Ook met een beschikking 30
om
in plaats van de 30
regeling blijft het per loontijdvak mogelijk
regellng te klezen voor het vergoeden van
werkelijke ETK
•
•
Bij de raming van de aftopping van de 30
regeling opbrengst € 86 miljoen
is ervan uitgegaan dat de ETK niet wordt afgetopt en daarom sprake zal zijn
van beperkte weglek omdat
zonder maximum
de werkelijke ETK kan
worden vergoed
Door de ETK regeling niet af te toppen kan men de financieel meest
voordelige optie klezen Dat kan binnen de huidige regeling echter ook al door
het toepassen van de ETK in tijdvakken waarin hoge werkelijke kosten worden
forfait Het toepassen van de
gemaakt en in overige tijdvakken het 30
^
Dit betreft het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking ter zake van het verbiijf buiten het lard van herkomst
dat is genoten tijdens de iooptijd van de bewijsregei en waarover met toepassing van de arcikelen
20a 20b 26 en 26b van de Wet op de loonbelasting 196d wordt geheven voor zover de ingekomen of
uitgezonden werknemer ter zake geen recht heeft op voorkoming van dubbele belasting vermeerderd met de
vergoeding voor ETK
Pagina 6 van 12
174
1233186
00029
30
regeling is echter veelal aantrekkelijker voor de inhoudingsplichtige en
met minder administratieve lasten
BesMspunt 7 uitwerking overgangsrecht bij aftoppen 30
regeling
Gaat u akkoord met de volgende uitwerking van het overgangsrecht voor het
aftoppen van de 30
regeling
iAfh
4
Het overgangsrecht geldt voor ingekomen werknemers waarbij de 30
regeling
uiterlijk op 31 december 2022 is toegepast Voor ingekomen werknemers die
vanaf 1 januari 2023 onder de 30
regeling gaan vallen is het op voorhand
bekend dat vanaf 1 januari 2024 aftopping aan de orde is
Werknemers die naar Nederland komen om te werken kunnen maximaal 30
van
hun loon onbelast ontvangen
2024 nog maximaal een
bedrag
Op basis van de Voorjaarsnota kan per
van
30
van
€ 216 000
WNT norm 2022
€ 64 800 gericht worden vrijgesteld
■
Naar verwachting worden ca
3 800 gevallen op een totaal van ruinM67 000
Deze
ingekomen werknemers geraakt door de maatregel ongeve^£5
cijfers zijn gebaseerd op het gebruik van de regeling in 2021
De maatregel gaat in per~2024 en er geldt een overgangsregeling van twee
jaar In de raming is uitgegaan van het per 2026 voor alle gevallen toepassen
va Tde aftopping
De overgangsregeling kan zo worden vormgegeven dat voor ingekomen
5°^
werknemers bij wie de 30
toegepast
wordt P6
regeling uiterlijk 31 december 2022 wordt
te regelen dat de aftopping van de 30
regeling van toepassing
{^ 502^
Dit voorkomt dat ingekomen werknemers die bij aanvang van toepassing van
de 30
regeling nog nietlof nog niet nget zekerheid konden weten dat de
maatregel zou worden ingevoerd direct worden geconfronteerd met de
gevolgen van de aftopping Zij hebben tot 1 januari 2026 de tijd zich hierop
voor te
bereiden
Voor ingekomen werknemers die vanaf 1 januari 2023 toetreden tot de 30
regeling is al op voorhand duidelijk dat met ingang van 1 januari 2024
Het lijkt niet nodig deze groep onder het
overgangsrecht te laten vallen Zij worden tijdens toepassing van de 30
regeling niet verrast door de aftopping
Bovendien wordt hiermee voorkomen dat partijen actief kunnen sturen op het
uitstellen van de aftopping door bijvoorbeeld eerder naar Nederland te
komen Een ingekomen werknemer start in plaats van per 1 januari 2024 een
dag eerder en valt in plaats van direct dan pas per 2026 onder de aftopping
Gaat u akkoord met deze afbakening van de groep die gebruik kan maken van
het overgangsrecht Zo nee naar welke afbakening gaat uw voorkeur dan
uit En in welke mate wilt u daarbij dan rekening houden met genoemd
anticipatie effect Wij willen dit eventueel graag met u bespreken
aftopping aan de orde kan zijn
BesMspunt 8 duur overgangsrecht bij aftoppen 30
Gaat u
ermee
J
7
£Z^
regeling
akkoord dat het overgangsrecht voor het aftoppen van de 30
regeling geldt voor een periode van twee jaar waardoor de aftopping voor de
hiervoor genoemde groep voor het eerst toepassing vindt per 2026 variant
overgangsrecht 2
J
Pagina 7 van 12
175
1233186
00029
In reactie op de derde beslisnota voor het pakket Belastingpian 2023 heeft u
bij het beslispunt uitwerking overgangsregeling aangegeven nog niet akkoord
u heeft aangegeven dat het overgangsrecht zorgvuldig meet worden
uitgewerkt met het oog op rechtszekerheid
te zijn
De maximale looptijd van een beschikking 30
regeling is vijf jaar Door de
overgangstermijn te beperken tot twee jaar kan er discusste ontstaan of
bestaande wet en regeling wei voldoende wordt geeerbiedigd
Per 1 januari 2019 is de looptijd van een 30
beschikking verkort van acht
naar vijf jaar Daarbij is een overgangstermijn van twee jaar gehanteerd
Deze verkorting in looptijd betrof een grotere groep en kende een groter
belang Er is geen enkele onderbouwing of rechtvaardiging om bij deze
maatregel ruimer tegemoet te komen dan bij voorgaande maatregel wat ook
gevolgen kan hebben voor lopende procedures Eeh rulmere overgangstermijn
zai de vraag opfoep¥n waarom bij de eerdere verkorting van de looptijd niet
ook voor een lanqere termijn is qekozen
Een overgangstermijn van twee jaar voor bestaande gevallen geeft voldoende
tijd om reken^ng te houden met de aftopping en dit zou voldoende
rechtszekerheid moeten bieden Het gaat immers om een maatregel in de
toekomst waar men vooraf rekening mee kan houden en waarvoor een ruime
voorbereidingstijd gegeven wordt
Wij adviseren dan ook aan de in de Voorjaarsnota opgenomen termijn van
Mocht u toch een ruimere overgangsbepaling
wenselijk vinden is hierna weergegeven wat de budgettaire gevolgen zijn van
diverse overgangsregelingen Daarbij merken wij op dat overgangsrecht 2 de
twee jaar vast te houden
door ons geadviseerde variant betreft
Er lopen momenteel riog procedures over de overgangstermijn zoals die is
getroffen bij de verkorting van de looptijd per 1 januari 2019 Dergelijke
procedures zijn ook te verwachten bij de hier voorgestelde overgangsregeling
De uitvoeringslasten zouden beperkter zijn bij een volledig eerbiedigende
working waarbij de aftopping gedurende de looptijd van maximaal vijf jaar
dit komt in felte n eer op overgangsrecht tot en fnet 31 december 2027
achterwege zou blijven
\ Overgangsrecht 1
beschikking voor 1 jan 2024
aftoppen per 1 jan 2026
beschikking vanaf 1 jan 2024
aftoppen bij invoering maatregel
1 jan 2024
overgangsrecht 2
beschikking voor 1 jan 2023
aftoppen per 1 jan 2026
beschikking in 2023
aftoppen bij invoering maatregel
1 jan 2024
beschikking vanaf 1 jan 2024
aftoppen bij invoering maatregel
1 jan 2024
overgangsrecht 3
beschikking voor 1 jan 2023
beschikking vanaf 1 jan 2023
geheel niet aftoppen volledige looptijd beschikking
aftoppen bij invoering maatregel 1 jan 2024
Opbrengst In miljoenen euro s
2023
2024
2025
2026
2027
2028
“
Het ging daarbij om de gehele groep werknemers met een 30
beschikking waarbij het beiang zag op het
geheel nog wel of geheel niet meer kunnen toepassen van de 30
regeling
Pagina 8 van 12
176
1233186
00029
overgangsrecht 1
0
li
ilS
86
86
86
overgangsrecht 2
0
26
43
86
86
86
overgangsrecht 3
0
26
43
fi
86
•
Ten aanzien van overgangsrecht 1 en 3 merken wij op dat de opbrengst niet
toereikend is voor dekking van de maatregelen herstel box 3
samen met de
opbrengst uit andere maatregelen
Deze opbrengst
is daar wel voor bedoeld
Dat betekent dat elders budgettaire dekking moet worden gezocht
Beslispunt 9 toepassing aftopping 30
regeling per dienstbetrekking en niet
per werknemer
Gaat u ermee akkoord dat de aftopping wordt toegepast per dienstbetrekking en
niet per werknemer
zou
Er vindt dan geen herleiding plaats bij parttime werken Er
dan wel een regaling worden getroffen om stapeling bij gelieerde partijen te
voorkomen
De aftoppingsmaatregel uit de Voorjaarsnota lijkt uitte gaan van de wens het
maximaal binnen de 30
regeling onbelast te vergoeden bedrag af te toppen
per ingekomen werknemer en njet per dicnstvorband Op jaorbasis zoix d^ri
64 800 onbelast vergoed mogen wordeny
per werknemer niet meer
dari^
Op basis van dit uitgangspunt is eerder voorgesteld om de norm naar
tijdsgelang te herleiden als een werknemer gedurende het kalenderjaar wel of
niet meer als ingekomen werknemer wordt aangemerkt Ook is voorgesteld
de norm te herleiden bij een parttime dienstverband
Het herleiden bij
parttime dienstverband zou ertoe moeten leiden dat als
regeling wordt
toegepast in totaal toch maximaal € 64 800 in aanmerking wordt genomen
20 uur werken bij 2 werkgevers bij een 40 urige werkweek leidt dan per
werkgever tot maximaal € 32 400
Ook zou deze herleiding moeten voorkomen dat men bij gelieerde partijen
dienstbetrekkingen gaat opsplitsen om zo meerdere malen het maximum van
voor een
I
een
werknemer bij meerdere werkgevers de 30
€ 64 800 toe te kunnen passen
Het herleiden van de norm bij een
parttime dienstverband kan echter tot
problemen leiden als geen vast overeengekomen arbeidsduur geldt zoals bij
bijvoorbeeld commissarissen of organisaties waarbij geen duidelijke
werkweeknorm geldt
Aanvullend geldt dat een inhoudingsplichtige
behalve bij gelieerde bedrijven
geen zicht heeft op dienstbetrekkingen bij andere inhoudingsplichtigen en
niet kan vaststellen of en voor welk bedrag de 30
regeling elders wordt
toegepast
Er is verder geen directe koppeling tussen de hoogte van extraterritoriale
kosten en het aantal uren dat men werkt
Kosten voor huisvesting of een
taalcursus nemen niet af bij een kleiner dan fulltime dienstverband
Dat
maakt rekening houden met een parttime factor voor een kostenvergoeding in
de basis minder logisch
In dat kader en om uitvoeringstechnische redenen
beperking leidt tot complexiteit
~
verdere afbakening en
lijkt het gewenst het maximum van €
64 800 per dienstverband toe te passen en niet per werknemer De norm
wordt dan niet herleid bij een parttime dienstverband maar wel naar
tijdsgelang herlejd als een werknemer geduremj e het kalenderjaar wel of niet
meer als ingekomen werknemer wordt aangemerkt Ook wordt naar
tijdsgelang herleid als de regeling niet het gehele jaar wordt toegepast
Pagina 9 van 12
177
1233186
00029
bijvoorbeeld omdat deels wordt gekozen voor toepassing van de werkelijke
ETK Dit wordt geillustreerd met een voorbeeld
Een ingekomen werknemer start per 1 juli 2024 en kwatificeert de rest van het
kalenderjaar voor toepassing van de 30
regeling De regaling wordt de gehele periode
vanaf 1 juH 2024 toegepast De grondslag voor toepassing van de^
regeiing
hiervan
C
bedraagt € 150 000 en de 30
vergoeding bedraagt maximaa 30
45 000 Omdat er sprake is van bet slechts gedurende een dee van het kalenderjaar
kwalificeren a s ingekomen werknemer wordt het maximaat in aanmerking te nemen
van € 216 000 naar tijdsgelang herleid tot een maximumbedraa voor
bedrag van 30
een half Jaar De vergoeding wordt gemaximeerd op 6 x 65 3^ 260 van € 64 800
€
32 400 Door de aftopping op de WNT^norm is een bedrag van € 12 600 € 45 000
€
32 400 niet aan te merken als gericht vrijgestetd
Voor gelieerde partijen wordt geregeld dat bij die partijen gezamenlijk het
•
maximum van € 64 800 geidt
Het spiitsen van dienstbetrekkingen bij
gelieerde partijen om zo meerdere malen het maximum van € 64 800 toe te
kunnen passen
wordt op deze manier voorkomen
Beslispunt 10 schijfgrens box 2
Bent u akkoord om de schijfgrens voor box 2 te steilen op € 67 000 en deze op de
gebruikelijke wijze met de gebruikelijke infiatiecorrectie te indexeren
In de Voorjaarsbesluitvorming is overeengekomen om per 2024 een
voor inkomen uit
tweeschijventarief voor box 2 in te voeren 26
•
aanmerkelijk belang tot € 67 000 en 29 5
voor
het meerdere
Een onderbouwing voor deze schijfgrens is in de voorjaarsnota niet gegeven
•
Waarschijnlijk is geprobeerd grofweg
box 1
2022
aan
te sluiten
bij de schijfgrens van
€69 398
De schijfgrens van het box 1 tarief wordt echter jaarlijks partieel geindexeerd
•
in verband met de houdbaarheid van de financiering van de
oudedagsvoorzieningen
Deze partible infiatiecorrectie is vreemd om toe te
passen op het box 2 tarief omdat over het inkomen uit aanmerkelijk belang
geen premies worden geheven
Voorstel Is daarom om niet bij de schijfgrens van box 1 aan te sluiten
•
maar
per 2024 conform de Voorjaarsbesluitvorming de schijfgrens te steilen op €
67 000 en dit bedrag in volgende jaren te indexeren met de infiatiecorrectie
tabelcoTTSttiefactor art
10 1 en art
10 2 IB
Beslispunt 11 reparatie overgangsrecht scholingsaftrek
Bent u akkoord met reparatie van het overgangsrecht voor de scholingsaftrek in
de Wet IB 2001 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2022
■U
Met ingang van 1 januari 2022 is de regeling voor de aftrek van
scholingsuitgaven afgeschaft Het overgangsrecht van artikel 10a 16 Wet IB
2001 dat al voor 1 januari 2022 gold en ziet op de situaties waarbij een
studiebeurs definitief niet wordt omgezet in een gift blijft ook na de
afschaffing van de aftrek van scholingsuitgaven vajT_kracht Reden hiervoor is
dat het mogelijk is dat gedurende de periode t m 2030 nog toegekende
prestatiebeurzen definitief njet worden omgezet in een gift waardoor aisnog
•
Deze tierleidingsystematiek ziet op artikel 25 Wet LB 1964 waarbij het aarital dagen per maand wordt gesteld op
65 3
Pagina 10 van 12
178
1233186
00029
recht bestaat op aftrek van scholingsuitgaven
Het overgangsrecht loopt nog
tot 1 ianuari 2031
•
De aftrek van scholingsuitgaven was geregeid in afdeiing 6 7 van de Wet IB
2001 en voorzag in een drempel van € 250 Bij de afschaffing van
schoiingsuitgaven is afdeiing 6 7 van de Wet IB 2001 komen te vervallen
Hierdoor is op basis van de huidige wettekst geen sprake meer van een
•
drempel voor de scholingsuitgaven waar op grond van het eerder genoemde
overgangsrecht recht dp is
Dit is niet de bedoeling geweest Dit zou namelijk betekenen dat met
afschaffing van de schoNngsaftrek de aftrek in het overgangsrecht feitelijk is
verruimd t m 2021 werd namelijk wel de drempel toegepast als de
studiebeurs definitief niet wordt omgezet in een gift
Ook uit de
wetsqeschiede rii^en de raming blijkt niet dat voor de toepassing van het
•
overgangsrecht het de bedoeling is dat de drempel is komen te vervallen per
1 januari 2022
De overgangsbepaling was al ingevoerd toen de aftrek scholingsuitgaven nog
invoering studievoorschot sociaal leenstelseiyin werd in de
met toepassing van de drempel Vervolgens
is in het oorsproTTitSTnke wetsvoorstel waarin zowel de aftrek uitgaven voor
bestond
bestaande systematiek ingepast
monumentenoanden als de scholingsuitgaven zouden vervallen de
overgangsbepaling geschrapt omdat OCW met een alternatief voor deze
groep
•
zoujcomen
Bij nota van wijziging zijn de wijzigingen die zagen op de schoiingsuitgaven
uit dat wetsvoorstel g_ehaald enls de afschaffing van de scholingsaftrek een
eigen wetstraject gaan doorlopen Daarbij is de keuze gemaakt om voor de
overgangsgroep toch de scholingsaftrek in stand ti~houden
Daarbij is waarschijnlijk niet onderkend dat met~het behouden van deze
aftrekmogelijkheid maar met het schrappen van de overige bepalingen voor
scholingsuitgaj^ ook de bepaUaa_[]mb t
toegepast
•
twas ook niet zo
faeoog^
de drempel niet meer zou worden
Bovendien wordt in artikel lUa 16 Wet IB 2001 verwezen naar art
IB 2001
6 28 Wet
welke alteen de beperking van de scholingsuitgaven regelde
oud
Hetls de vraag of er dan uberhaupt een grondslag voor de aftrekbaarheid in
0
2022 bestaat orndat het overgangsrecht wettelijk niet goed is vormgegeven
•
Het is daarom wenselijk om het overgangsrecht te repareren met
teruawerkende kracht per 1 ianuari 2022
•
•
Doordat het ga^t om een benadeling van belastingplichtigen is
terugwerkende kracht echter juridisch kwetsbaar in daarmee een risico
In de online aangiftevoorziening van de Belastingdienst en de commerciele
aangiftesoftware van externe leveranciers wordt ook voor belastingjaar 2022
de drem peTtoegepast
betekent dat
Deze software kan niet meer worden aangepast
januari 2023 plaatsvindt^ er over
ro OOO ^astinaplichtinrn zijn hij wi
als reoaratie
Jsetastmgjaar^iTTLni
onterecht wordt
n
Dit
ler
pel
toegepast Dit zou leiden tot grote druk op de uitvoering
wordt ook voorkomen dat er een ongelijkheid
belastingplichtigen die in 2022 een aftrek hebben geen
drempel en belastingplichtigen de jaren ervoor en erna wel drempel
Reparatie per 2023 zou tevens tot een derving van € 1 a 2 miljoen leiden
doordat bij de raming destijds ook rekening is gehouden met een drempel
bestaat tussen
•
Informatiepunt 2 parameters in augustusbesluitvorming
Pagina 11 van 12
179
1233186
00029
•
kwaliteit en uitvoerbaarheid van fiscale wetgeving is van
belang dat de eventuele fiscale maatregelen die volgen uit de
Voor de spreiding
augustusbesluitvorming zoveel mogelijk beperkt blijven tot
parameterwijzigingen Dit is vorig jaar bijvoorbeeld ook doorjiiii
ambtsynoroanaer richtino de Kamer henadrukt kude Ka
•
^
—
lerbrief betere
werkwijze Belastingplan bijgevoegd
net als in voorgaande jan
Wij adviseren u daarom om
tijderts^e^
te
benadrukken
dat eventtj^e fiscale maatre^len
augustusbesluitvorming
zoveel mogelijk beperkt zouden moeten blijveiYrot parameterwijzigingen Di
draagt bij aan de uitvoerbaarheid en inpasbaarKeid van de desbetreffeode^
in de fa
zelf
maatregelen en is ook behuipzaam bij het afron
As
Informatiepunt 3 oudedagsverplichting aanwenden voor een lijfrente
Onlangs bent u geinformeerd over het voorstel om in het pakket Belastingplan
2023 een maatregel op te nemen waarmee wordt geregeld dat een
oudedagsverplichting ODV kan worden aangewend ter verkrijgtng van een
lijfrente meer dan vijf jaar na de AOW gerechtigde leeftijd Ter volledigheid
noemen wij dit punt ook in deze nota Als u akkoord bent gegaan met het
opnemen van deze maatreg eT dan zal dit worden verwerkt in het wetsvoorstel
Belastingplan 2023 Deze maatregel heeft geen budgettiire consequenties
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
Niet van toepassing
Pagina 12 van 12
180
1233186
00029
Ministerie van Financien
DIrectle Algemene
TER INFORMATIE
Fiscale Politick
Aan
de staatssecretaris van Financien
de staatssecretaris van Financien
Fiscaiiteit en Belastingdienst
Toesiagen en Douane
Persoonsgegevens
nota
Conceptteksten pakket Belastingpian 2023
i
V
Datum
29 Juni 2022
Notanummer
Aanleiding
2022 0000179414
Momenteel wordt hard gewerkt aan de wetteksten
memories van toeiichting en
uitvoeringstoetsen van het pakket Beiastingplan 2023 Wij informeren u
BiJIagen
voor
het zomerreces begint
graag over de huidige stand van zaken door middel van
het voorleggen van de conceptteksten Daarnaast geven wij antwoorden op de
vragen die u
beiden
1
Beiastingplan 2023
2
Wetsvoorstel mininnufn
C02
3
prijs Industrie
CSAM
bij de vierde besiisnota heeft gesteld
Kernpunten
U kunt kennisnemen van de concept wet teksten
•
relevant zijn
•
Hoewel aiie teksten
zijn de wettekst en de artikelsgewijze toeiichting voorai de
juridische en technische uitwerking van de maatregei U zou daarom kunnen
overwegen alleen de algemeen delen van de memorie van toeiichting door te
nemen Tevens zijn de uitvoeringstoetsen die ai af zijn meegestuurd en de nu
Ingevulde kaders ten aanzien van artikel 3 1 van de Comptabiliteitswet dit
artikel ziet op de doeltreffendheid en doelmatigheid van de aangekondigde
maatregelen
BlVoor u stasTD zijn met name de wijzigingen in de Awir reievant Deze vindt
Hu op pagina 28 t m 32 van het aigemeen deel de memorie van toeiichting
Daarnaast worden de wijzigingen in de Wet op de accijns uitgevoerd door de
H Douane Deze wijzigingen treft u aan op pagina 25 en 26 van het aigemeen
II deei van de memorie van toeiichting
^ ^
y
De teksten zijn nog werk in uitvoering Ais u opmerkingen suggesties en
wensen heeft bij de teksten dan ontvangen wij deze uiteraard graag
II
•
Toeiichting
We zijn behooriijk ver gevorderd met het samenstelien van het pakket
Beiastingpian 2023 De wetgeving voor een aantal maatregeien ontbreekt
nog Deze maatregeien met daarachterde reden waarom de teksten nog nitt
heiemaal gereed zijn treft u hieronder in de tabel aan
\
•
^
Onderwerp
Vrijsteiiing bpm bestelauto naar 0
V
Reden
in
Moet nog poiitieke besluitvorming
2026
plaatsvin^eri
Leegwaarderatio
Zit wel in het voorstel
C
|
maar moet
nog
aangepast worden naar aanleiding van
de poiitieke besluitvorming
i
0^1
ao
Pagina 1 van 3
181
1390001
00030
Besluit fs recent genomen
Aanpassen overgangsregeling
afschaffing scholingsaftrek IB
wetgeving
en
aan
toelichting wordt
geweH^
Afschaffen fiscale oudedagsreserve
Algemeen deel van de toelichting treft
de wettekst wordt op dit
u aan
moment getoetst door onze
kwaliteitsborgers
Nog niet meest recente versie
Afschaffen schenkingsvrijstelling eigen
[
^ning
•
Naast de wetteksten en memories van toelichting treft u 6 uitvoeringstoetsen
aan
De uitvoeringstoetsen worden opgesteld op basis van de concept
wetteksten
daarom volgen de uitvoeringstoetsen in de tijd dus later
Beantwoording vragen uit vierde beslisnota pakket Belastingplan 2023
Vraag 1
stas FB
•
U vraagt bij het beslispunt voor de reparatie van het overgangsrecht voor de
•
scholingsaftrek pagina 11 van de bijgevoegde nota voor de zekerheid dat
reparatie met terugwerkende kracht tot 1 januari 2022 toch goed uit te
leggen is
Dat is inderdaad het geval In de memorie van toelichting zal ook worden
toegelicht waarom de reparatie met terugwerkende kracht noodzakelijk en
verklaarbaar is In het algemeen geldt wel dat wetgeving met terugwerkende
kracht die eventuele nadelen voor burgers of bedrijven heeft zoveei mogelijk
voorkomen moet worden
c
Vraag 2 stas FB
•
U vraagt bij hetzelfde beslispunt ook pagina 11 van bijgevoegde nota of het
klopt dat als de reparatie per 2023 plaatsvindt er over het belastingjaar
2022 ruim 30 000 belastingplichtigen zijn bij wie de drempel onterecht wordt
toegepast
•
Bij een nadere blik blijkt dat de formulering tegen de 30 000
belastingplichtigen meer op zijn plaats was geweest Het aantal van 30 000
klopt voor het belastingjaar 2020 Voor het belastingjaar 2021 zijn er
momenteel 26 000 gevallen maar zijn nog niet alle aangiften binnen Voor
2022 daalt het aantal naar verwachting licht
Dat betekent dat de verwachting
wel is dat het aantal voor het belastingjaar 2022 tegen de 30 000 aan zit
Vraag 3
stas Tl
■r—b vraagrbij het beslispunt voor de maatregel geen effect toeslagen
gasthuishoudens ontheemde OekraTners hoe het zit met het traject voor de
kinderopvangtoeslag voor mensen met een partner buiten de EU
SZW neemt het voortouw om in hun Wet op de kinderopvang wettelijk te
verankeren dat mensen met een partner buiten de EU
kunnen ontvangen
kinderopvangtoeslag
Dit wetstraject staat los van het pakket Belastingplan
2023
•
De verwachting is dat het wetsvoorstel van SZW op 19 augustus in de MR
besproken wordt en vervolgens spoedadvies aangevra^d wordt bij de RaBd
State Dit tijdpad zou betekenen dat het wetsvoorstel vrij viot in het
najaar ingediend wordt De data van de parlementaire behandeling zijn nog
van
niet bekend
Pagina 2 van 3
182
1390001
00030
In een andere nota wordt u nog geinfornneerd over dit wetsvoorstel en za om
uw akkoord
worden gevraagd over de medeondertekening van dit
wetsvoorstel
c
Pagina 3 van 3
183
1390001
00030
s
V
Ministerie van Financien
Concerndirectie
TER BESLISSING
Uitvoerings en
Handhavingsbeleid
Aan
Staatssecretaris Financien
Fiscaliteit en Belastingdienst
Persoonsgegevens
nota
Datum
Stand van zaken en invulling toezegging
5 juti 2022
Invoeringstoetsen Belastingplanpakket 2022
Notanummer
2022 0000181616
Bijiagen
Nota 2022 0000124313
Overzicht oncferwerpen BPP2
Aanleiding
In een voorgaande nota 2022 0000124813 zie bijiage is u toegezegd dat u voor
de zomer nader gemfornneerd zou worden over de aanpak van het project
invoeringstoets bij de Belastingdienst In deze nota informeren wij u over de
aanpak voor het jaar 2022 en de stand van zaken
Tijdens de behandeling van het Belastingplanpakket 2022 BPP2022 is toegezegd
om op enkele onderwerpen uit het BPP2022 begin 2023 invoeringstoetsen aan de
Tweede Kamer aan te bieden Daarom leggen wij u ter instemming de
onderwerpselectie voor
Beslispunten
•
Bent u akkoord met de onderwerpse[ectie als invulling van de toezegging
uit de parlementaire behandeling van het BPP2022
•
Bent u akkoord met het informeren van de Tweede Kamer bij de aanbiedinq
van
het Belastingplanpakket 2023 over deze selectie en over het moment
Over de verwachte
waarop de toetsen kunnen worden aangeboden
termijn van opievering wordt u eind augustus ge fnformeerd
Toelichting
Aanpak invoeringstoetsen Belastingdienst
•
De Belastingdienst werkt binnen de uitgangspunten die het ministerie van
Justitie
Veiligheid
J
V
als coordinerend departement voor de
invoeringstoets heeft opgesteld
Tot 2023 wordt volgens een lerende
aanpak de invoeringstoets ontwikkeid
Onderwerpselectie invoeringstoetsen BP2022
Aan Tweede Kamerlid Omtzigt is toegezegd voor enkele onderwerpen uit
het BP2022 begin 2023 invoeringstoetsen aan te bieden aan de Tweede
•
Kamer
•
Om tot een onderwerpselectie te komen heeft de Belastingdienst in
afstemming met DGFZ wets wijzigingen geselecteerd die zowel burgers als
burgers en bedrijve^raken en waarbij risico s blijken uit de uitvoeringstoets
of de doenvermogenscan
•
Flet betreft de volgende onderwerpen
^9
Verhoging vrije ruimte werkkostenregeling l v m de steunpakketten
vanwege COVID 19
Pagina 1 van 3
184
1532295
00031
•
■
•
•
•
•
•
Verduidelijking dat ^BPM is bedoeld voor motorrijtuigen die van de
weg gebruik maken
Gerichte vrijsteiiing thuiswerkkosten
Wijzigingen eigenwoningregeling bij gezameniijke aankoop en
financiering va~n een eigen woning door fiscaie partners en bij
overiijden van een van de partners
Uitzondering fiscaal partnerbegrip voor toepassing
inkomensafhankeiijke combinatiekorting
Histohsch tarief BPM
In de bijiage staat een overzicht met per maatregei de doelgroep en
gesignaieerde risico s vooraf
Wij adviseren u in te stemmen met deze seiectie
Tijdpad van opleveren invoeringstoetsen BP20ZZ
Na de toezegging om begin 2023 invoeringstoetsen aan de Tweede Kamer
op te leveren over onderwerpen uit bet BP2022 heeft J V aan de Tweede
Kamer gemeid dat een invoeringstoets niet aitijd een jaar na
•
•
•
inwerkingtreding mogelijk is
Dit kan ook het gevat zijn voor onderwerpen in de fiscaliteit
Er wordt deze zomer onderzocht wanneer per onderwerp voldoende
informatie voor een invoeringstoets beschikbaar is
U wordt eind augustus
gei nformeerd wanneer een invoeringstoets op de verschillende
geselecteerde onderwerpen op zijn vroegst mogelijk is zodat u de Kamer
hierover kunt informeren
InvulHng oefenfase door de Belastingdienst 2022
In 2022 wordt geoefend om in 2023 tot implementatie over te gaan
In 2022 worden twee van de vier pilotonderwerpen uit 2021 afgerond met
een oefen invoeringstoets aftrekposten naar laag tarief en btw id
De
andere twee pilotonderwerpen kunnen niet inhoudelijk worden afgerond^
De lessen daaruit worden meegenomen in de lerende aanpak
In 2022 worden 4 oefen invoeringstoetsen uitgevoerd op deze
onderwerpen
1
Geleidelijk afschaffen wet Hillen
2
Verlaagd Etw tarief voor elektronische uitgaven
3
Verruiming gerichte vrijsteiiing scholingskosten
4
Een gecombineerde invoeringstoets op de wetswijzigingen
differentiatie overdrachtsbelasting voor starters en
woningwaardegrens bij startersvrijstelling
Er wordt eirTd‘2022 eeil fJCflfolio onderzoeks en wervingsmethoden
opgeleverd om indien nodig actief signalen op te halen en beter te kunnen
•
•
duiden
Er wordt een afwegingskader opgeleverd voor seiectie van onderwerpen
waarop een invoeringstoets wordt uitgevoerd
Daarbij wordt ook ingeschat
hoeveel invoeringstoetsen de Belastingdienst maximaal kan gaan uitvoeren
Doel is dat het afwegingskader bijdraagt aan een doelmatige seiectie en
flexibiliteit om op signalen te kunnen reageren
gegeven de beschikbare
capacitelt
^
Tijdens de besprekingen daarvan bleek de wijziging te ver terug in de tijd om daarop te
reflecteren en betrouwbare onderzoeksresultaten op te leveren
Er was bijv te weinig
informatie beschikbaar en een vpb regeiing was aiweer teruggedraaid
Pagina 2 van 3
185
1532295
00031
V
•
De afbakenlng tussen de invoeringstoets en het onderzoek bij de
beleidsevaluatie wordt geexpliciteerd
Communicatie
Wij adviseren u de Tweede Kamer bij aanbieding van het Belastingplanpakket
2023 te informeren over de onderwerpselectie voor invoeringstoetsen BP2022 en
de verwachte termijn van oplevering Over de verwachte termijn van opievering
wordt u eind augustus geinformeerd
Politiek bestuurlijke context
Er is Kamerbreed
belangstelling voor invoeringstoetsen Vorig jaar is specifiek
Wij
verwachten aandacht voor het onderwerp in de behandeiing van het Belastingplan
door de fractie Omtzigt gevraagd om invoeringstoetsen voor het BPP 2022
2023
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
Niet van toepassing
Pagina 3 van 3
186
1532295
00031
1
w
Ministerie van Financien
Directoraat Generaa[
TER BESLISSING
voor Fiscale Zaken
Aan
Directie Directe
de staatssecretaris van Financien
Fiscalitelt en Belastingdienst
Belastingen
Toeslagen
Persoonsgegevens
nota
Brief aan Kamer over leegwaarderatio
Datum
6 juli 2022
Notanummer
2022 0000185990
Bijiagen
5
Aanleiding
In het coalitieakkoord is afgesproken om de leegwaarderatio af te schaffen
Wij
hebben u echter geadviseerd om de leegwaarderatio te handhaven met actuele
percentages conform de uitkomsten van het SEO onderzoek zie bijiage
U bent
akkoord gegaan met dit advies In de bijiagen treft u de nota s aan waarop u
heeft besloten
advies
Op 5 juli jl is ook de politieke vierhoek akkoord gegaan met dit
In de bijiagen treft u ook de brief aan conform de besluiten die u na
akkoord van de MR van 8 juli aan de Kamer kunt sturen
Beslispunt
Wij adviseren u nadat de MR akkoord is gegaan met het advies om de
leegwaarderatio te handhaven met actuele percentages conform de uitkomsten
van
het SEO onderzoek
om
bijgevoegde brief aan de Kamer te ondertekenen
Communicatie
Woordvoering zal
hierbij toelichten dat met deze opiossing hetzeifde wordt bereikt als met de
afspraak uit het coalitieakkoord
Journaiisten zullen worden gewezen op de brief bij verzending
PoUtiek bestuurtijke context
In de brief aan de Tweede Kamer wordt toegelicht waarom is gekozen voor deze
opiossing
Met dit voorstel wordt de budgettaire opbrengst ook gehaald en
hierdoor worden juridische risico s zo veel mogelijk beperkt
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
Niet van toepassing
Pagina 1 van 1
187
1531074
00032
Ministerie van Financien
Directorsat Generaal
TER BESPREKING EN INFORMATIE
voor Fiscale
Aan
Directoraat Generaal
de minister van Financien
Zaken
Belastingdienst
de staatssecretaris van Financien
Fiscaiiteit en Belastingdienst
de staatssecretaris van Financien
Toeslagen en Douane
SG cluster
Persoonsgegevens
nota
Vervolg impact Kerstarrest box 3 op IV portfolio
Datum
6 juli 2022
Notanummer
21^2 0600^175172^^
Aanleiding
In de nota van 2 juni jl
Eiijiagen
bent u
Staatssecretaris Fiscaiiteit en Belastingdienst
1
m^
uitdagingen die door de stapeling aan maatregelen zijn ontstaan
In verband
de besprekingen richting augustusbesluitvorming wordt u
met deze nota
alien
Geplande werkzaamheden
Vemieuwing Processen
gei nformeerd over de impact van het Kerstarrest box 3 op het IV portfolio en
nader geTnformeerd over de werkzaamheden
de eerste inschattingen van de
impact op verschillende trajecten en de dilemma s en mogelijke mitigerende
maatregelen ”U wordt gelnformeerd dat er keuzes gem aakt zullen moeten worden
in de prioritering en dat dit hoogstwaarschijnlijk gevolgen zal hebbernmor
geplande implementatietrajecten
t
^
Deze nota is gebaseerd op de op dit moment beschikbare informatie
is continu in herijking
aanbod
van
Het portfolio
waarbij de vraag wordt aangepast op het beschikbare
U ontvangt tegelijk met deze nota nog nadere context en huidige stand
zaken van het IV portfolio van de Belastingdienst
Toeslagen en Douane
Daarnaast wordt dit beeld op specifieke onderwerpen zoals box 3
periode aangescherpt
de komende
De keuzes over de prioritering van deze werkzaamheden
binnen het portfolio worden na afronding van de wettekst voor het stelsel
werkelijk rendement gepland in oktober aan u voorqeleqd
I
y
Bespreekpunten
Graag bespreken wij met u ^aatssecretarissep^de werkzaamheden als
voor de prioritering van de
gevolg van het arrest box 3 en
verschillende onderdelen van het IV portfolio IH Interactie en Gegevens
Deze gevolgen zijn van belang voor de gesprekken richting
augustusbesluitvorming en o a het wetsvoorstel excessief lenen en het
AOV ZZP
Door de samenloop van de hersteiwerkzaamheden en de ingeplande
trajecten is er niet of zeer beperkt ruimte om bij augustusbesluitvorming
aanvuliende trajecten in de keten Inkomensheffing IH en Gegevens bij
augustusbesluitvorming bijvoorbeeld mogelijk aanvullend herstel voor
niet bezwaarrnalcers en wensen vanuit het IBO Vermogensongelijkheid in
te passen zonder dat dit tot vertraging van trajecten zal leiden
U wordt
geadviseerd hier rekemng mee te houden in de besprekingen richting
augustusbesluitvorming
“
Pagina 1 van 13
188
1557084
00033
Graag informeren wij u voor zover in deze fase mogelijk welke
maatregelen worden getroffen om het aanbod zo veel mogelijk te
vergroten en waar de vraag waar mogelijk te verklelnen is Graag
bespreken we met u de voor en nadelen van mogelijke mitigerende
maatregelen
Het huidige beeld wordt de komende periode aangescherpt en ambtelijk
besproken De keuzes over de prioritering van deze werkzaamheden
binnen het portfolio worden na afronding van de wettekst voor het stelsel
werkelijk rendement gepland in oktober aan u voorgelegd op basis van
de op dat moment beschikbare informatie en vooruitlopend op de
definitieve uitvoeringstoets Besluitvorming za plaatsvinden via de
overkoepelende Driehoek op basis van het afwegingskader uit de fiscale
beleids en uitvoeringsagenda
Met de planningsbrief van 24 juni jl zoals toegezegd aan het Kamerlid
Romke de Jong is de Kamer geinformeerd over de stapeling van
werkzaamheden U wordt geadviseerd om bij besluitvorming over de
prioritering de Kamer nader te informeren ook naar aanleiding van
vragen gesteld door het Kamerlid Maatoug tijdens het Commissiedebat
van 29 juni jl
Kern
•
Het Kerstarrest van de Hoge Raad leidt tot extra werkzaamheden in het
IV
portfolio van de ketens IH
Interactie en Gegeveris
goed mogefijk ingepast in het IV p^rtfolio
vot IV
Deze worden zo
Deze impact komt bovenop een
portfolio voor deze keteniT Bij de uitwerking van de
werkzaamheden kunnen er verdringingseffecten optreden op prioritaire
}
dossiers bij Belastingen en Toeslagen Op het moment dat knelpunten
zich voordoeFin prioritaire dossiers wordt dit via nota aan u voorgelegd
•
In de huidige planning wordt prioriteit gegeven
herstelwerkzaamheden voor box 3
2020
lopende
en
komend jaar
spoed overbruggingswetgeving
IH systeem
uitrasering
van
2021 en 2022
en
aan
de
herstel oude jaren
2017 tot en met
en
de belangrijke modernisering van het
programmeertaal CoohGen
Voor de
beperkte overige capaciteit betekent dat er keuzes gemaakt moeten
worden over welke afiaere werkzaamheden hlernaast nog uitgevoerd
kunnen worden
•
U wordt met deze nota alvast geinformeerd over welke mitigerende
maatregelen genomen kunnen WQrden~om vraag en aanbod in het IV
portfolio beter op elkaar aan te laten siuiten
•
Het IV aanbod kan op termijn beperkt opgeschaald worden
met 3000 IV
dagefTop jaarbasis
maximaal
gezien de huidige krapte in de
arbeidsmarkt de benodigde expertise en de beheersbaarheid en
•
•
absorptievermogen van de organiSatie Hier wordt maximaal op ingezet
De IV vraag kan met mitigerende maatregelen verklemH worden zle
Toelichting
Ondanks de mitigerende maatregelen zal er een prioritering moeten
worden aangegeven in het IV portfolio Afhankelijk van de prioritering
zullen bepaalde werkzaamheden getemporiseerd of uitgesteld moeten
worden Dit kan afhankelijk van de prioritering die wordt gekozen
gevolgen hebben voor verschillende wetstraiecten zoals het stelsel
Pagma 2 van 13
189
1557084
00033
•
•
werkelijk rendement box 3 het wetsvoorstel excessief lenen AOV ZZP de
dekkingsmaatregelen box 3 uit de voorjaarsnota en de geplande
maatregelen om de dlenstverlening aan de burger te verbeteren
Deze samenlbop beperkt waarschijnlijk de mogeitjkheden om aanvullende
maatregelen te treffen in de augustusbesluitvorming zoals bijvoorbeeld
structuurwijzigingen om de kob^racht te \^rbeteren
U staatssecretarissenj ontvangt tegeiijK met deze nota een andere nota
met nadere context over het totale IV
portfolio van de Belastingdienst
Douane en Toeslagen
Gevolgen voor planning stelsel werkelijk rendement
•
Als gevolg van de prioritering van het arrest box 3 heeft de technische
modernisering van het aangiftebelastingensysteem migratie CooIrGen
vertraging opgelopen Medewerkers zijn namelijk de afgelopen periode
ingezet op het herstel en overbruggingswetgeving box 3 en worden de
komende periode nog deels Ingezet op herstel in plaats~van de migratie
Cool Gen Kijkend naar de inzet op herstQl^box 3 kan een vertraging van
de moderniseritTg opiopen tot
medewerkers deels weer
beschikbaar komen va nuit herstel box 3 wordt deze modernisering met
voorrang doorgezetT^angezien deze randvoorwaardelijk is voor het
kunnen doorvoeren van nieuwe wetgeving Toals box 3 werkelijk
dr^^enJa^Nu
’
rendement
•
Als gevoTg van de herstelwerkzaamheden loopt het wetgevingstraject voor
het stelsel werkelijk rendement momenteel 3 maanden uit Dit heeft tot
gevolg dat er later gestart kan worden met de impiementatie dan
aangegeven in de oorspronkelijke planning zoals gevalldeerd door
CapGemini Er is opdracht gegeven aan CapGemini om het rapport uit
novernEe 2021 te herijken met het oog op Be^evolgen van het
Kerstarrest zodatlrTdezomer al een geactuallseeFde review van de
planning voor het stelsel werkelijk rendement kan worden afgegeven
Gepland is dat de concept wetgeving voor het stelsel o b v werkelijk
rendement in Q3 gereed is Naar verwachting kan in oktober een betere
inschatting gegeven worden van de faenodigde fv capaciteit voor het
stelsel werkelijk rendement Definitieve uitsprakeii over haalbaarheid
kunnen pas worden gedaan na het afronden van de uitvoeringstoets
Toelichting
OorsoronkelUke planning
De originele planning voorafgaand aan het Kerstarrest van de Hoge Raad was het
wetsvoorstel excessief lenen per 1 januari 2023 in te voeren en het stelsel box 3
werkelijk rendement in werking te laterTEreden per 1 januari 2025 en de CookGen
omgeving ultimo 2026 uit te fa^ren Voorafgaand aan het Kerstarrest van de
Hoge Raad is in de do or Capgemini gevalideerde planning aangegeven dat het
voorstel Box 3 werkelijk rendement inpasbaar en uitvoerbaar is per 1 januari
2025 mits
1
2
3
Uitfasering CoohGen in een vergevorderd stadium is
Concept wetteksten volgens planning Q2 2022 gereed zijn
Geen aanvullende beleidsjinltiatieven in deze kabinetsperiode
Pagina 3 van 13
190
1557084
00033
De huidige stand is als vo gt
•
Ad 1
Medewerkers zijn ingezet op het herstel van box 3
waardoor de
Cool Gen vertraging heeft opgelopen en nog steeds vender
uitfasering
opioopt De aanpak en planning voor de migratie CoohGen zal worden
herijkt om de opgelopen vertraging zoveei mogelijk in te haien Dit kan
van
aileen onder voorwaarde dat er geen
aanvuilejTdeJV inspanningen
gevraagd worden en dat het aanbod meerjarig wordt opgeschaald In de
planning wordt daarom nog steeds uitfasering ultimo 2026 aangegeven
•
Ad 2
•
Ad 3
De concept wetteksten zijn nog niet gereed Wetgeving verhoogt de
capaciteit om de concept wettekstirTin het cferde kwartaal gereed te
hebben en het wetgevingstijdpad uit de contourennota te haien
Het Kerstarrest van de Hoge Raad en de daaruit volgende
werkzaamheden
hersteloperatie overbruggingswetgeving en
dekkingsmaatregelen Tiebben een grote aanvullende impact op het IV
portfolio IFT
Daarom Is het tijdpad in het geding om de inwerkingtreding van het stelsel
werkelijk rendement per 1 januari 2025 te haien
In onderstaande tabel staan de
aanvullende werkzaamheden voor box 3 in paars aangegeven
globale inschatting
van
waarmee
met een
de werkzaamheden de impact op het portfolio zichtbaar
wordt
Tabel 1
Werkzaamheden i v m Kerstarrest
2023
3024
Bebeerw
tUtrtifa1 aAtftthevd air
on d»
iTTn hcl
fyitirm ta barf on
Wetfevfngm
paiaafipassjuf
S fe Mlnferr«|jv rardarnert’
Dri tiresflMJiJeget« n
Wf ilcsai nl tdtfl Lrt St^antfF Kiit vm r «t vK
Voai Ti»rji| Fmiincn
ModemfSenng
UittwtrirB Cod Sen
WarbaamhiirtA err iTfnstv«d
nin| ta
Giprandi
mi
Umujjntienl
^
■
Bsr 3t
rt
«rliz»enir ei|fn n » v
ut
■
iOi liOttCf’2013 wasrciiiMnfiMiJt ik
eiCop^emi’tirerfort jitBO Bir bri 202
Ke^ etfr^ert
Pagina 4 van 13
191
1557084
00033
Impact OP IV DortfoUo IH
f
Het IV portfolio IH bestaat uit de volgende onderdelen en ingeplande capaciteit
per onderdeel
giobaa overzicht
mm
IV
aan
in
dagen
{in dagen
8550
8150
de systemen om de
continuiteit van het
i
systeem te borgen
■
zoals aanpassing van
Jaaraanpassingen
capaciteit
2023
ll
essentieet onderhoud
onderhoud
IV
capaeiteit
2022
6000
6000
2350
2350
7600
8800
S w
tarieven
heffingskortingen e d
nodig zijn voor
die bijv
het voorbereiden van de
aangiftecampagne
1^
zoals het Belastingplan
Wetgeving
en
aanhangige
maatregelen
zoals het noodzakelijke
Modernisering IV
II
uitfaseren van
Cool Gen zie toelichting
ll
hieronder
Vernieuwing
met name maatregelen
processen
om
800
2700
de dienstverlening te
verbeteren zie bijiage 1
•9l
25300
De aanvullende werkzaa
geleid tot de inzet van
oor
28000
het herstel box 3 hebben tot 23 juni 2022
^95Jiiida§«
beschikbare capaciteit var
■
It wordt opgevangen binnen de totale
j53UnT^dag^
voor de
keten IH
De inzet van deze
dagen gaat ten koste van de^scniKoarecapaciteit voor Wetgeving en
Modernisering IV en heeft daarmee gevolgen voor de geplande wetstrajecten en
de uitfasering van Cool Gen
—
Impact OP Geaevens en Interactie
De werkzaamheden door het Kerstarrest hebben ook gevolgen voor het IV
portfolio van de ketens Interactie en Gegevens
Deze ketens zijn essentieel voor
de implementatie van het stelsel werkelijk rendement
ketens zitten vol met prioritaire dossiers
en
De portfolio s van deze
waaronder opdrachten vanuit Toeslagen
Europese wetgeving DAC s en CESOP De impact op dezeTetens wordt nader
U wordFliierover in een aanvullende nota aei nformeerd Als
in kaart gebracht
hier keuzes in moeten worden gemaakt worden deze oo‘k aan u voorgelegd
Pagina S var 13
192
1557084
00033
Moaeliike maatreaeten per portfolio onderdeel
Er wordt momenteel gewerkt aan een meerjarenportfollo om het totaaloverzicht
portfolio in beeld te bren’gen en keuzes voorte leggen De
pdrtfolio kan op de korte termijn beperkt vermlnderd worden door
het aanbod te vergroten of de vraag te verkleinen
voor
het gehele IV
druk op het IV
Vergroten aanbod ZV capaciteit
Er lopen bij de Beiastingdienst verschillende meerjarige verbeterprogramma s met
als doel het meer inzicht geven en vergroten van de voorspelbaarheid van de IV
organisatie en het verhogen van de productiviteit Daarmee is het kader de
afgeiopen jaren gegroeid naar 600 000 beschikbare IV dagen op jaarbasis voor de
geheie Beiastingdienst
Er is gei nventariseerd wat de
de keten IH te vergroten
opschaling
mogelijkheden zijn om de interne IV capaciteit van
De keten IH treft voorbereidingen voor de geplande
In de t\weede helft van’5^21 is de capaciteit met twee teams met e k
^0~rt^uitgebreid die
nu zijn
geintegreerd^ geabsorbeerd Daarnaast is de
planning dat in 2022 nog een team varAs ra wordt geworven
Op basis van het meerjarig portfolio IH is bekeken wat er gewenst is welke
kennis nodig is en wat in welke volgorde zou kunnen worden uitgebr^ met een
realistisch absorptievermoqen in gedachten Dat komt neer op een extra
capaciteit yprf^a B OOd^agen op jaarbasis in de periode 2023 2026 Er worden
voorbereidingen getroffen om deze opschaling te bewerkstelligen Personeel in
deze mate opschalen kan niet wordeiTgigarandeerd Gegeven de huidige
arbeidsmarkt en de specifieke expertise die nodig is is het opschalen van de
capaciteit op de kortere termijn beperkt mogeiijk Dit betekent dat de ambitie om
achterstanden in te halen op een later moment moet worden bijgesteld
De wetgevende dossiers en werkpakketten voor procesvernieuwing
onderhoud
IxJ
beheer en
modernisering betreffen complexe on 3efwerpen waarvoor
specialistische kennis nodig is op het gebied van fiscaliteit in relatie tot de IH
processen waar eerTbe^rkte groep medewerkers op^n worden ingezet Deze
kennis is moeilijk op de markt te werven en het kost veel tijd om deze
medewerkers in te werken en volledig productief te krijgen
en
Verkleinen vraag naar ZV capaciteit
Aangezien de mogelijkheden om het aanbod in het IV portfolio IH te vergroten
beperkt zijn dient er ook gekeken te worden naar de mogelijkheden om de vraag
te verkleinen Er zijn verschillende mogelijkheden waar echter voor en nadelen
aan verbonden zijn die nog nader onderzocht worden
Daarnaast moet onderzocht
worden in hoeverre deze maatregelen de vraag daadwerkelijk verkleinen
Hieronder worden de verschillende elementen die capaciteit vragen van het IV
portfoiio IH beschreven met daarbij een eerste inschatting van mogelijke
mitigerende maatregelen
Deze mitigerende maatregelen betekenen echter niet dat alle qewenste trajectgn
ingepast kunnen worden Het blijft namelijk onzeker wat de opbrengst zal zijn van
Dit betekent dat er afgewogen dient te worden
deze mitigerende maatregelen
Pagina 6 van 13
193
1557084
00033
hoe de vraag aan wetgeving gespreid kan worden door wetgeving later in te
voeren
of werkzaamheden uit te stellen
Beheer en onderhoud
1
t
Geen mitigerende maatregelen mogelijk Aan essentieel onderhoud aan de
systemen om de continuiteit van het systeem te borgen kan niet worden getornd
2
Jaaraanoassinaen
Geen mitigerende maatregelen mogelijk
JU
parameters
jaartallen
vastiiggen in de wetgeving
van
en
3
A
waar
Dit gaat bijvoorbeeld om het aanpassen
niet aan getornd kan worden omdat deze al
Wetaevina
Stelsel werkelijk rendement
Een vraagverminderende maatregel voor box 3 werkelijk rendement is het nieuwe
stelsel minder IV intensief te maken
Concreet betekent dit minder complexe
Een mogelljke o[Ttle en
wetgeving
voorBeeld is om gefaseerd oveFte stappen op het stelsel van werkelijk
en
of minder uitzonderingen in de wetgeving
rendement Met andere woorden door net als bij de vermogenscategorie
onroeTend goed vooralsnog aan te sluiten bij een forfaitaire belasting voor
bepaalde vermogenscategorieen
Dit betekent echter dat het stelsel minder goed
aansluit bij het daadwerkelijk genoten rendement
uitgewerkt welke IV
besparing dit meebrengt
Er moet n^eFworden
Ook de wenselijkheid
uitlegbaarheid budgetfaire gevolgen en juridische houdbaarheid zal in de
uitwerking worden betrokken
In het nieuwe stelsel hebben de ketenpartners en de Belastingdienst slechts twee
maanden in plaats van de huidige 14 maanden de tijd om gegevens te leveren en
te controleren en valideren
bepaald
Omdat het werkelijk rendement moet worden
gaan bovendien aanmerkelijk meer gegevens worden uitgevraagd
Het is
dan ook essentieel dat het uitwisselingsproces van deze gegevens tijdens de
implementatie grondig en uitgebreid wordt getest om het risico te mitigeren dat
het nieuwe stelseFTn productie gaat met eerTonjuiste en of onvpUfijdige VIA Ooac
de hoeveelheid werkzaarn heden ontstaat er gen gppteiBHitjdsdruk
wordt dit risico ook steeds groter
U
worden
de zomer
en
^^nformeerd
daarmee
over de
mogelijke inwerkingtredingsdatum voor het steteeHrerl^jk rendement ook
besproken zal worden op basis van de herijkte review van CapGemini
6
Excessief lenen
Het wetsvoorstel excessief lenen is nog niet door het parlement aangenomen
De
behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is nog niet ingepland
Omdat het voorstel nog niet is aangenomen door het parlement is het voorstel
nog niet definitief ingepland in heFlV portfolio Ook zal het wetsvoorstel op
onderdelen nader worden uitgewerkt in lagere regelgeving Daaraan is een
additionele IV impact op da reeds aangegeven impact in de uitvoeringstoets
verbonden
Een eventuele mitigerende maatregel is het minder IV intensief implementeren
van
het wetsvoorstel
Belastingdienst
en
Dit heeft gevolgen voor de informatiepositie van de
daarmee de handhaafbaarheid
toezicht
Er zijn verschillende
Pagina 7 van 13
194
1557084
00033
opties om deze mitigerende maatregel vorm te geven Deze opties dienen nader
onderzocht te worden om ook de specifteke IV besparing per optie in beeld te
brengen Indien hiervoor gekozen wordt moet de uitvoeringstoets worden herijkt
Met deze berijking konnen de gevolgen voor de uitvoering en handhaving in kaart
worden gebracht
De mogelijke opties voor een minder IV intensieve
implementatie zijn ais voIgt
Optie 1
Een optie is om aangiftebiljet aan te passen zodat belastingpiichtigen daarin
kunnen aangeven hoeveel schuiden zij hebben op 31 december wat hun
negatief
fictief regulier voordeel
N FRV
is en een rubriek voor verbonden
vervolgens het verhoogde maximumbedrag niet door de
personen
Belastingdienst wordt bijgehouden in een staffei Met toeiichtingen en helpteksten
worden belastingpiichtigen gemformeerd hoe ze juist en volledig aangifte kunnen
maar dat
m
J
Bij deze optie wordt de belastingplichtige wel ondersteund door
toeiichtingen helpteksten vragen en invulvelden maar het verhoogde
maximumbedrag wordt niet in de VIA van de daaropvolgende jaren opgenomen
Deze optie heeft ook nadelen
Indien het maximumbedrag niet op een juiste wijze wordt bijgehouden kan
dubbele heffing ontstaan en of wordt een te laag bedrag in de heffing
doen
betrokken
Zonder het bijhouden van het maximumbedrag in een staffei kan de
Belastingdienst praktisch gezien geen toezicht houden daarmee de wet niet
handhaven
En kan het voor belastingpiichtigen ook onduidelijk hoe ze juist en volledig
aangifte moeten doen
optie 2
Een verdergaande optie is dat belastingpiichtigen in het aangiftebiljet slechts
gevraagd wordt of op 31 december sprake is van bovenmatige schuiden Bij een
positieve beantwoording wordt de belastingplichtige gevraagd om door middel van
een online
formulier de benodigde informatie aan de Belastingdienst te
verstrekken
Dit vraagt meer van het doenvermogen van de burger
Daarnaast
heeft de Belastingdienst geen contra informatie om dit te controieren
Optie 3
Een alternatieve mogelijke mitigerende maatregel is de IV
oplossing voor
excessief lenen pas in te bouwen ais CoohGen uitgefaseerd is Tot die tijd kan
met een nieuwe
selectieregei het toezicht vormgegeven worden Het nadeel
hiervan is dat dit betekent dat het wetsvoorstel zoals dit nu voorligt in de Kamer
uitgesteld moet worden wat politieke gevoelig kan zijn Hierdver zou de Kamer
gemformeerd moeten worden
C
Overige wetgei ing
Dekkinasmaatreaeien
Het Kerstarrest heeft geleid tot dekkingsmaatregelen met voor de IV grote
structuurwijzigingen tweeschijvenstelsel box 2 en box 2 en 3 afbouw algemene
heffingskorting met verzamelinkomen uit voorjaarsnota Ook deze
structuurwijzigingen zijn nog niet ingepast in het IV portfolio en doen een beroep
op de beschikbare IV capaciteit De impact van deze maatregelen op het IV
Paging 8 van 13
195
1557084
00033
portfolio kan definitief worden vastgesteld met de uitvoeringstoets waarna er
gekeken dient te worden naar inpassing in het IV portfolio en mogelijke
I Ijd
verdringingseffecten
Belastinaolan en fiscale verzamelwet
In het Belastingplan 2023 en 2024
fiscale beleids
opgenomen
en
de Fiscale Verzamelwet 2023 en 2024
en
de
uitvoeringsagenda zijn c q worden voorstellen voor de IH
Deze voorstellen moeten worden bekeken op IV
impact en zo nodig
in omvang worden teruggebracht als er verwacht wordt dat het effect heeft op
huidige dossiers Wijziging van parameters jaaraanpassingen is wei mogelijk
maar indien meer gevraagd wordt moeten er herijkingen worden gedaan in de
pianning en is het onzeker of eerdergenoemde inwerkingtredingsdata kunnen
worden behaaid Een mitigerende maatregel is dus het beperken van
wetswijzigingen tot parameters
Apy zzp
In het Coalitieakkoord is afgesproken om tot een verplichte
\
arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen hierna AOV te komen\
SZW heeft grote stappen gezet bij de uitwerking van de verplichte verzekering
maar er is op beiangrijke onderdelen nog nader denkwerk noodzakelijk SZW
\
verwacht aan het siot van dit kalenderjaar de uitwerking te hebben afgerond Opi
dat moment kan de vormgeving van de verpiichte verzekering worden gewogen
SZW verwacht daarna de uitwerking in een wetsvoorstel voortvarend op te
kunnen
t
9
nemen
De Belastingdienst heeft eerder aangegeven dat een inwerkingtredingdatum per 1
januari 2027 haaibaar is als wetgeving uiteriijk 31 december 2023 is aangenomen
door de Kamers en gekozen wordt voor een eenvoudige variant Op basis van
eerste inzicht in de benodigde processen die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren
van de Aov
bedraagt de implementatietijd van de AOV circa drie tot vijf jaar Het
aantal benodigde IV dagen kan nog niet worden ingeschat Dit is afhaftkelijk van
het aantal onderdeleF dafafbreuk doet aan het generieke karakter van de AOV
uitzonderingen die niet ondubbelzinnig kunnen worden vastgesteld Deze
onderdelen vergroten de complexiteit in hoge mate en dairimee ook de
implementatietijd Als de wetgeving klaar is kan een uitvoeringstoets worden
gedaan en kan de benodigde IV inspanning worden bepaald
Het beroep op het IV portfolio IH kan worden beperkt door 1 de regeling zo
generiek mogelijk vorm te geven en 2 geen opt out op te nernen Deze opties_
zorgen echter niet voor een versnelling van het traject maar maken de
haalbaarheid van 1 jaruiari 2027 meer realistisch
Een andere oplossing is het beperken van de uitvoering door de Belastingdienst
tot gegevenslevering
7
de premie
inning en heffing bij een andere
uitvoeringsorganisatie onder te brengen Het is nog niet bepaald dat de
Belastingdienst de uitvoerder wordt Voor dit vraagstuk dient politieke
besiuitvorming plaats te vinden in overleg met SZW
en
D Additionele herstelacties
De totale impact van de herstelwerkzaamheden door het Kerstarrest box 3 op het
IV portfolio IH Is nog niet te geven
Een extra onzekerheid is of er aanvullende
Pagina 9 van 13
196
1557084
00033
herstelacties box 3 van grote omvang gaan komen
Bijvoorbeeld uitbreiding van
de groep die rechtsherstel box 3 krijgen met de niet bezwaarmakers
Daarnaast speelt een
mogelijke herstelactie voor het dossier multiplier in de
giften Hierover wordt u na het zomerreces
voor culturele
giftenaftrek
geinformeerd
~
Ten siotte is op dit moment onduidelijk of het geboden herstel voor box 3 ook
juridisch standhoudt Dit kan aanvuilende herstelacties gaan betekenen met
zowel impact op IV als op het uit te oefenen toezicht procedures
Na
over
niet
bezwaarmakers
dient
bekeken
te
worden
welke
besluitvorming
aanvuilende impact dit zal hebben op het IV portfolio
4
6
Moderniserina IV
De uitfasering van het systeem waarmee de aanslagen
inkomstenbelasting
opgeiegd is van essentieei beiang Dit systeem is deels
gebouwd in de programmeertaal CoohGen Dit is een verouderde ontwikkeitaal
die uitgefaseerd dient te worden Uitimo 2026 vervalt de licentie en daarmee de
externe ondersteuning van de leverancier Ook is er het probleem dat steeds
minder Belastingdienstmedewerkers kunnen programmeren in CoohGen vanwege
de huidige en voorziene uitstroom van ervaren medewerkers
worden verwerkt en
Kort gezegd betekent dit dat naarmate de tijd verstrijkt er steeds minder
aanpassingen mogelijk zijn in CoohGen
na
in de IH
Het gevolg hiervan is dat er op termijn
zonder rationalisatie CoohGen
2026
systemen
geen
aanpassingen meer mogelijk zijn
Dit betekent dat nieuwe wetswijzingen op de inkomensheffing
niet meer mogelijk zijn zoiang de IH systemen nog op CoohGen draaien
Daarnaast zijn er risico s ais er bijvoorbeeid product damages of storingen
ontstaan in deze systemen die niet meer opgeiost kunnen worden
Dan heeft dit
tot gevolg dat de Beiastingdienst geen belastingaanslagen bij de belastingplichtige
meer
kan opieggen en dat niet geind kan worden
voor bijvoorbeeld
IH
Dan heeft dit gevolgen voor de
Een uitloop na 2026 levert daardoor
belastingontvangsten
risico s voor de inkomstenbelasting en de bijbehorende aangiftecampagne op
Het uitste van de CoohGen rationalisatie heeft gevolgen voor de
geautomatiseerde weging van de aangifte in de fase van de negatieve
voorlopige aanslag Die geautomatiseerde weging om fouten en vergissingen te
voorkomen is op dit moment niet mogeiijk maar na de uitfasering wel
Het
betekent dat deze geautomatiseerde weging om fouten en vergissingen te
voorkomen later gerealiseerd gaat worden
Het is noodzakelijk dat de systemen die nu op CoohGen draaien tijdlg voor 2027
vervangen worden zodat deze risico s gemitigeerd kunnen worden Vanwege deze
risico s is dit dossier als prioritair aangemerkt in het IV portfolio Ais Cooi Gen
wordt uitgefaseerd draagt dit bij aan een moderner IV landschap wat de
flexibiliteit en wendbaarheid van de systemen ten goede komt
5
Vernieuwina orocessen
In het huidige IV portfolio is capaciteit ingepland voor de onderwerpen in
portfoliocategorie Vernieuwing processen Deze onderwerpen zijn vanuit
burgerperspectief wenselijk bijiage 1 De onderwerpen zien met name op
maatregeien om de dienstverlening te verbeteren zoals het digitaliseren van het
Pagina 10 van 13
197
1557084
00033
F biljet
aangifte in jaar van overlijden
doorontwikkelen van de verkorte aangifte
zodat ook mensen met partners hiervan gebruik kunnen maken
en
het verbeteren
automatiseren van het ambtshalve proces en het verbeteren van het indienen
wijzigen van het voorlopige aanslagproces Ais de focus wordt gelegd op de
wetgevende trajecten dan moeten deze onderwerpen waarschijnlijk worden
uitgesteld Voor zeer kleine impulsen zal steeds per impels bekeken worden of er
en
ruimte is
Aandachtspunten en randvoorwaarden
A
Alaemeen
Deze nota is gebaseerd op de op dit moment beschikbare informatie en kan
daarom nooit volledig zijn
Het totale pakket is zeer omvangrijk
complex en met
diverse onzekere factoren omkieed
Een betrouwbare planning voor de realisatie van de box 3
trajecten kan pas
worden afgegeven als de wetteksten zijn uitgewerkt en uitvoeringstoetsen zijn
afgerond Als de wet is vastgesteld door het parlement worden werkpakketten
definitief ingepland in het IV portfolio Daarnaast zijn er nog te veel andere
onzekere onderdeien in het IV portfolio en kampen we op dit moment met een te
hoge vraag naar IV capaciteit Daarom advlseren wij u periodiek via de
toegezegde haifjaarlijkse voortgangsrapportages de Kamer te informeren over het
tijdpad invoering box 3 werkelijk rendement en via de aangekondigde stand van
zaken brieven over het IV portfolio
Hoe eerder de eisen en wensen ten aanzien van de wetgeving duidelijk zijn en
niet meer wijzigen
hoe groter de kans dat de IV
organisatie en de ketenpartners
Het conform planning
van
de
is
dan
ook
een
opieveren
spedficaties
belangrijke randvoorwaarde om de
haalbaar
te
maken
voor
alle
betrokken
implementatie
partijen Daarom wordt er
nu hard gewerkt om de wetgeving gereed te krijgen Daarnaast zijn medewerkers
van wetgeving en uitvoering met etkaar in gesprek om de meer definitieve
onderdeien van de wetgeving te bespreken en de impact hiervan te bepalen
tijdig alle benodigde voorzieningen kunnen realiseren
Als prioriteit wordt gegeven aan box 3 of andere grote dossiers zijn
werkzaamheden buiten het reguliere portfolio om die grote inspanning vragen
zoals audits en of organisatorlsche wijzigingen
werkzaamheden in het kader van ICS
zoals bijvoorbeeid
AVG BIO Archiefwet
beperkt mogeiijk
tenzij dit de tijdige implementatie van de genoemde dossiers ondersteunt Dit
raakt aan de Belastingdienstbrede opgave Basis op Orde uit de fiscale beleids
en
uitvoeringsagenda
6
Vernieuwina aeaevens
Binnen de Belastingdienst wordt de Referentie Architectuur
Gegevenshuishouding
in de voile breedte geimplementeerd
Dit betekent dat het
inwinnen en beschikbaar stellen van gegevens en alle bronadministraties van de
belastingmiddelen volgens een daarvoor ontwikkelde werk wijze van modelleren
procesinrichting moet worden uitgevoerd De implementatie van deze
Referentie Architectuur is ingezet om organisatie breed in control te zijn op het
en
hebben
en
doeleinden
het gebruik van gegevens
over welke
wie heeft
gegevens beschikking
wanneer
voor welke
Dit betekent onder meer dat de
Fagira 11 van 13
198
1557084
00033
Belastingdienst beter voidoet aan de rechtmatigheidj het geven van betekenis aan
het gebruik van de data die wij ontvangen verwerken en
worden
waarbij gegevens
geleverd op basis van een expiiciete vraag gevat in een
model Deze aanpak en methodiek leidt tot een hoog kwaliteitsniveau bij het
verwerken van gegevens dat een voorwaarde is voor een juiste aanslag heffing
en verstrekking van een toeslag
en transparantie over
Voorde ketens Inkomensheffing en Gegevens heeft dit tot gevolg dat op basis
van
de nieuwe wetgeving kennisgebieden moeten worden gevuld en dat de
wetsanalyse moet worden uitgevoerd Op basis van deze uitwerkingen worden
vervolgens de benodtgde modellen opgesteld conform de daarvoor ontwikkelde
methode Binnen het programme Vernieuwing Gegevens zijn hiervoor methoden
en
technieken ontwikkeld en zijn er ondersteunende diensten beschikbaar om de
ketens hierbij te ondersteunen
Op voorhand is echter nog niet in te schatten of
het werken langs de lijn van de Referentie Architectuur Gegevenshuishouding tot
gevolg heeft dat er extra of andere capaciteit wordt gevraagd van de business
Gegevens Inkomensheffing en iv organisatie Aangezien het een nieuw
ontwikkelde methode is waarmee nog beperkt ervaring is opgedaan is wel de
verwachting dat dit extra inspanning vraagt De analyse van de wet was altijd al
een
onderdeel van de werkzaamheden om dit te kunnen vertalen naar IV alleen
door deze methode wordt dit explicieter en daarmee herleidbaar Gedurende het
implementatietraject moet worden gemonitord of door het voldoen aan de kaders
uit de referentie architectuur er risico s ontstaan t a v
de deadlines en of er
Dit dient in nauwe samenwerking tussen
mitigerende maatregelen nodig zijn
keten Inkomensheffing keten Gegevens en de IV organisatie nader uitgewerkt te
worden T a v het programma Vernieuwing gegevens is de keten IH het
onderdeel dat dit initieert
Om de deadlines te halen zijn mogelijk mitigerende maatregelen nodig
Een
mogelijke mitigerende maatregel is om de werkwijze conform de lijn zoals
vastgesteld in de Referentie Architectuur Gegevenshuishouding niet of maar ten
dele toe te passen Het nadeel van een dergelijke maatregel is dat er uiteindelijk
dubbele implementatie werkzaamheden worden verricht die in de toekomst
kunnen leiden tot extra druk op het IV portfolio en dat de Belastingdienst tijdelijk
minder in control is op het hebben en het gebruik van gegevens
C
Prioriteiten en portfolio andere ketens
implementatie van maatregelen is de keten IH ook
afhankelijk
portfolio s van generieke ketens De ketens Gegevens en
Interactie moeten de voor IH geprioriteerde dossiers ook hoog prioriteren Er is
een risico dat daaraan niet kan worden voldaan omdat zij geconfronteerd worden
Voor een {succesvolle
van
met andere prioriteiten zoals Europese wetgevingstrajecten
Ook het portfolio van de Keten Gegevens speelt een belangrijke rol in de
implementatie van het nieuwe stelsel Box 3 werkelijk rendement CAP Gegevens
is belast met het inwinnen
de VIA
beschikbaar stellen en verstrekken van gegevens voor
het toezicht en afnemers binnen en buiten de Belastingdienst Tevens is
de realisatie van het systeem van de VIA
Vooringevulde Aangifte onderdeel van
het portfolio van Gegevens
Pagina 12 van 13
199
1557084
00033
Daarmee is het van belang voor keten Gegevens dat het nog niet is in te schatten
of alle werkzaamheden voor het stelsel werkelijk rendement inpasbaar zijn in het
portfolio van de keten Gegevens
en
Als er meer duidelijkheid is over de wetgeving
de concrete uitwerking daarvan naar in te winnen en te leveren gegevens
is
inschatting van de benodigde capaciteit en de verdeling daarvan over
kalenderjaren beter te maken Ook de mate waarin gegevens gecontroleerd en
gevalideerd moeten worden is een bepalende factor Zolang het stelsel werkelijk
rendement niet in het portfolio van Gegevens wordt geprioriteerd boven andere
lopende trajecten bij Gegevens wordt de kans op de tijdige realisatie van het
een
inwinnen
en
verwerken van de benodigde gegevens steeds kleiner en zal de
implementatie uitlopen
Ook is de Belastingdienst voor de
tijdige aanlevering van gegevens afhankelijk
ketenpartners Met de ketenpartners moet reeds in 2022 en 2023 worden
afgestemd over de specificaties en het aanpassen van de systemen om gegevens
over belastingjaar 2025 te kunnen ontvangen
dit kost namelijk tijd om te
implementeren Als er meer duidelijkheid is over de wetgeving kan aan de hand
van een uitvoeringstoets worden bepaald of er impact is voor ketenpartners aan
wie gegevens over inkomen en of vermogen beschikbaar worden gesteld Ook dit
kan tot aanpassingen leiden die de business en IV moeten doorvoeren
van
Het portfolio voor de Keten Gegevens voor de jaren 2022 en 2023 zit reeds voi
met opdrachten met een
van
en
hoge urgentie en een harde deadline om de continuiteit
de inwinprocessen te borgen en beschikbaar te stellen aan interne afnemers
externe
internationale
afnemers
Dit betreft onder meer werkzaamheden
door Europese regelgeving
bijv DAC s en CESOP andere prioritaire dossiers als
eCommerce en Uitvoeringsherstel Toeslagen en werkzaamheden vanwege
continuiteit omdat licenties aflopen
Daar komt bij dat de specifieke expertise die
nodig is voor de realisatie van het toekomstig stelsel Box 3 werkelijk rendement
schaars is binnen IV Gegevens
Er zal dus ook in het portfolio van Gegevens
geprioriteerd moeten worden waarbij besluitvorming via de overkoepelende
driehoek loopt
Communicatie
Niet van toepassing
Potitiek bestuurlijke context
Tijdens het commissiedebat van 29 juni over de contourennota werkelijk
rendement is ook veelvoudig aandacht gevraagd voor de haalbaarheid van een
nieuw stelsel per 2025 U staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst heeft
toegezegd de Kamer halfjaarlijks te informeren over de voortgang op dit dossier
Daarnaast heeft u staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst toegezegd de
Kamer op de hoogte te houden van de prioritering van werkzaamheden naar
aanleiding van vragen van het Kamerlld Maatoug GL
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
Niet van toepassing
Pagina 13 van 13
200
1557084
00033
A Ministerie
van Financien
Drrectle Algemene
TERBESLISSING
Fiscale Polttlek
t^y
Aan
de staatssecretaris van Financien
Fiscaliteit en Belastingdienst
Persoonsgegevens
nota
Opiegnotitie
nieuwe versie slide deck energiebelasting
Datum
7 juli 2072
Notanummer
2022 0000186669
Bijiagen
1
Slide deck energiebelasting
Aanleiding
Dinsdag 5 juii jl heeft u met de coalitiefracties gesproken over de vormgeving
van de EB maatregel uit het CA In dit overleg is toegezegd om het slidedeck aan
te passen en daarin in te gaan op enkele vragen uit de fracties In de bijiage treft
het aangepaste slidedeck
Beslispunten
21
Bent u akkoord om deze versie van het slide deck via de PA te
•
delen
Zijn er specifieke vragen of aandachtspunten die u graag ter
voorbereiding op augustus verder wilt laten uitzoeken in aanvulling
•
op wat al wordt uitgezocht
Ua
Kern
•
Het slidedeck is aangepast en de vragen zijn er voor zover dat op dit moment
•
Ten behoeve van de augustusbesluitvorming zullen wij voor u een overzicht
mogelijk is beantwoord
Zie bijiage 1
maken van de mutatles in de energiebelasting in het basispad en als gevolg
het Coalitieakkoord Wij zullen tevens een aantal opties voor
temporisering van de maatregelen in de energiebelasting in beeld brengen U
ontvangt hier begin augustus een notitie over
Onderzoeksbureau Trinomics voert momenteel een impactanalyse uit van de
fiscale klimaatmaatregelen die naar verwachting worden opgenomen in het
BP2023 zoals toegezegd tijdens het BWO van 5 april jl
Begin augustus
ontvangen we de resultaten en zullen wij u hierover nader informeren
van
•
Toelichting
•
De fracties hadden een aantal aanvullende informatieverzoeken
van
Voor veel
deze vragen geldt dat die worden beantwoord in de impactanalyse
•
Verzoek om inzicht in de kostenontwikkeling
met het ETS
en
per
•
en
inclusief samenhang
ook in relatie tot de huidige energieprijzen kosten
kWh
Dit is onderdeel van de impactanalyse
over de
Wij hebben een siide
impactanaiyse toegevoegd
Pagjna 1 van 2
201
1557629
00034
k
I
Wat is het handelingsperspectlef voor ondernemers om te
verduurzamen En hoe verhoudt dat zich qua timing tot de EB
k
maatregel
Wij hebben een slide
impactanaiyse toegevoegd
Overzicht van de tariefontwikkeiing van de afgelopen jaren
Inzichtelijk maken wat het 2022 pakket doet ook het beeindigen
•
Wij hebben bier een slide voor toegevoegd
Wat zijn de tarieven in omringende landen
•
Momenteei beschikken wij helaas niet over een goede
vergelijking Een goede vergeiijking is namelijk moeiiijk op te
stellen vanwege de verschillende structuren Wij hebben een
slide toegevoegd waarin we dat uitleggen
Tabei met lastenontwikkeiing per sector wat betekenen de
•
Dit is onderdeel van de impactanaiyse
over de
tariefmutaties in absoiute zin voor het bedrijf
mutatie
•
maar
dus niet alleen relatieve
ook in geld
Wij hebben hier een slide voor toegevoegd Tevens hebben wij
het aantal sectoren uitgebreid
In plaats van tariefaanpassingen de schijfgrenzen van de EB zoveel
mogelijk aanpassen zodat de energie inhoud gelijk ioopt per schijf
tussen gas en elektriciteit
•
Wij hebben hier een slide voor toegevoegd
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
Niet van toepassing
Pagina 2 van 2
202
1557629
00034
»
Minister^^ Finanden
npi 0
^
{
8
^OO
Directoraat seneraal
TER BE5U5SING EN BE5PREKING
woor Fi scale Zaken
Aan
DIrectie Directe
de staatssecretaris van Financign
Fiscaliteit en Belastingdienst
Selastlngen en Toeslagen
Persoonsgegevens
nota
Nota bespreking box 3 d d 8 augustus
Datum
4 aggustus 2022
Notanummer
2022 0000201283
Aanleiding
Op maandag S augustus vindt een reguliere box 3 bespreking plaats In deze
bespreking wordt u geinformeerd over de stand van zaken van het herstel van de
bezwaarnnakers Daarnaast bespreken wij graag met u de scenario s voor het
mogelijk herstel van de niet bezwaarmakers en ligt een aantal beslispunten voor
met betrekking tot het toekomstig stelsel
Bijiagen
1 Appredatietabel
scenario s niet
bezwaarmakers
2
Mata 20 mei
3
Over2ichtstabel varianten
onroerenO goeO
4
5
1
^
UaA
Scenario s herstel niet bezwaarmakers
6 Onderzoek Hquiditeit
7 Mail hoogleraar
Welk scenario heeft uw voorkeur als inzet bij de augustusbesluitvorming
onvalkomenheid
In aanloop naar de augustusbesluitvorming bent u geinformeerd over de
overbruggingswetgeving
knelpunten in het I\
^
—
’
Cljfermatig over icht
onroerend goed in box 3
Beslispunten
Herstel
Toelichting bij varlanten
orroerend goed
portfolio voor de keten Inkomensheffingen In het
portfolio is op dit moment geen ruimte am herstel voor niet
bezwaarmakers in te passen zolang met prioriteit aan de implementatie
van alle huidige maatregelen voor box 3 wordt gewerkt herstel
overbruggingswetgeving werkelijk rendement
8 Arbkel Vakstudie Nleuws
9 Stand van laken herstel
lojc jQJl
Buiten reikwijdte
203
1557941
00035
Buiten reikwijdte
204
1557941
00035
3
OverbruQQinoswetaevina
heffinovrli vermoaen en financiering bezittlnoen
met schulden
Bij de uitwerking van de overbruggingswetgeving is een onvolkomenheid
gesignaleerd bij de berekening van het box 3 inkomen als box 3
bezittingen bijna voiledig worden gefinancierd metschulden
4
U wordt gemformeerd over de huidige stand van zaken van bet herstel
van
de bezwaarmakers
en
de planning voor de kamende weken
n
Toelichting
Beslispunt Herstel
Scenario s niet bezwaarmakers
Weik scenario heeft uw voorkeur als inzet bij de augustusbesluitvorming
•
Graag bespreken we met u de scenario s om al dan niet herstel te bieden aan
niet bezwaarmakers
•
•
de verschiilende voor
en
nadelen per optie
De scenario s worden beoordeeld op basis van de criteria
rechtvaardigheid
uitvoerbaarheid en
•
en
f8
In de bijiage 1 treft u een appreciatie van de scenario s
B
E
A
tijdigheid C juridische houdbaarheid
budgettaire gevoigen
Dit betreft een eerste inschatting
D
waarbij enkele gevoigen nog nader worden
‘I
uitgezocht
•
•
In aanloop naar de augustusbesluitvorming bent u gemformeerd over de
kneipunten in het IV portfolio voor de keten Inkomensheffingen In het
portfolio is nu geen ruimte om herstel voor niet bezwaarmakers in te passen
zolang oak aan de implementatie van alle maatregelen voor box 3 wordt
gewerkt herstel overbrugging werkelijk rendement
De juridische houdbaarheid van de scenario s onder 3 is moeilijk in te
schatten JenV geeft aan dat met een goede onderhouwing in de wetgeving de
risico s beperkt zouden moeten zijn Overwogen kan worden om hierover
f
~
extern advies te vragen bij de Landsadvocaat
Besiispunten toekomstio steisel
•
•
•
Onroerend ooed fuit nota 20 meil
Op 20 mei 2022 heeft de werkgroep onroerende zaken in box 3 toekomstig
steisel een nota aan u verzonden zie bijiage 2
Hierin staan zes
over
het
steisel
onroerende
zaken in box 3
beslfspunten
toekomstig
de
hierover
heeft
u
naar
de
diverse
Tijdens
bespreking
gevraagd
mogelijkheden die er zijn om onroerende zaken in box 3 te belasten op basis
van het werkelijke rendement vanaf 2025 voorzien van een cijfermatige
onderbouwing zie bijiagen 3 en 4
U heeft nog niet beslist op de zes voorgelegde beslispunten over onroerende
zaken in box 3 uit de nota van 20 mei 2022
buiten reikwijdte
Paglna 3 van 6
205
1557941
00035
Buiten reikwijdte
206
1557941
00035
Buiten reikwijdte
Informatiepunt OverbruggingswetaevinQ
heffinavril vermoaen en financiering
bezittinaen met schulden
•
In cte overbruggingswetgeving box 3
een
•
2023 en 2024 kan in bepaalde situaties
onvolkomenheid ontstaan bij de berekening van het box 3 inkomen
Indian een belastingplichtige zijn box 3 bezittingen bijna volledig heeft
gefinancierd met schulden wordt het heffingvrije vermogen HVV als het
ware opgeblazen
Dit resulteert in een lagere box 3 heffing dan je zou
verwachten
•
Deze onvolkomenheid is een gevolg van de combinatie van de gemaakte
keuzes in de overbruggingswetgeving voor zowel i
handhaven van het HVV en iii
•
•
•
•
•
•
•
PL
of zelfs nihil
de spaarvariant
ii
het
de pro ratatoerekening daarvan
Deze onvolkomenheid kan resulteren in anticipatiegedrag door
belastingplichtigen zoais i aanschaf nlet box 3 bezittingen auto of boot
en of vrijgestelde box 3 bezittingen
bijvoorbeeld kunst en deze aanschaf
volledig te financieren ofwel ii door geld te tenen van de eigen bv om het
geteende bedrag vervolgens als een agiostorting terug te storten in de bv
In de huidige box 3 wetgeving is het HVV bepaald op € 50 000 2021
Belastingplichtige Is alleen box 3 heffing verschuldigd indien en voor zover de
rendementsgrondslag box 3 meer bedraagt dan het HVV Dit uitgangspunt
wordt voor de overbruggingswetgeving gevoigd Voor de
overbruggingswetgeving is het uitgangspunt dat box 3 heffing verschuldigd is
indien de rendementsgrondslag box 3 meer bedraagt dan het HVV
Vervolgens is belasting verschuldigd over het rendement op alle bezittingen
minus het rendement op alle schulden i p v dat belasting is verschuldigd over
het saldo van het rendement van alle bezittingen minus alle schulden
Daarnaast geldt voor de overbruggingswetgeving dat voor zover het box 3
vermogen meer bedraagt dan het HVV de rendementen van de drie
vermogenscategorieen in de heffing worden betrokken Het HVV wordt
vervolgens pro rata parte toegerekend aan het forfaitair berekende
rendement van de drie vermogenscategorieen
Als gevolg van deze rekenmethodiek is het voor belastingplichtige gunstig om
nieuw aan te schaffen box 3 bezittingen bijna volledig te financieren of om
gelden te lenen van zijn eigen BV Overigens geldt dat het opblazen van het
HVV zich ook voordoet indien belastingplichtigen niet anticiperen omdat zij
hun bezittingen reeds bijna volledig gefinancierd hebben terwijl de
rendementsgrondslag hoger is dan het HW
Meer in zijn algemeenheld is de achtergrond van genoemde onvolkomenheid
een gevolg van de gemaakte keuzes bij
zowei het rechtsherstel als bij de
overbruggingswetgeving voor een combinatie van i de spaarvariant een
afzonderlijk rendementsforfait voor elk van de drie vermogenscategorieen ii
het handhaven van het HVV en iii de pro ratatoerekening van het HVV aan
het forfaitaire rendement van de drie vermogenscategorieen
Deze onvolkomenheid is via Informele weg mailverkeer onlangs
gesignaieerd door een hoogleraar fiscale economie HIj heeft gemeld hierover
binnenkort iets te publiceren Ter informatie vindt u de mail van de hoogleraar
in bijiage 7 De publicatie gebeurde inmiddels op 3 augustus in de Vakstudie
NIeuws in vorm van een aantekening bij het beleidsbesluit herstel bijiage 8
Op dit moment wordt nader onderzocht of voor de onvolkomenheid nog een
optossing mogelijk is Daarin neemt de werkgroep ook de suggestles van de
^
i
y i^pv
Hz S
hoogleraar mee
Paging 5 van 6
207
1557941
00035
•
•
Hierover wordt u zo snel mogelijk nader geinformeerd uiterlijk met de
volgende voortgangsnota
Ten slotte wordt gemeld dat de onvolkomenheid zich bij het rechtsherstel niet
kan voordoen Immers biJ het rechtsherstel btijft het huidige box 3 stelsel
van toepassing indien dat voor de befastingplichtige gunstiger is Het huidige
steisel zal altijd gunstiger zijn voor een belastingplichtige met {vrijwel even
hoge schulden als bezittingen in box 3
Informatiepunt Herstel
•
Stand van zaken herstel bezwaarmakers
l\la de publicatie van het beleidsbesluit rechtsherstel box 3 is de
Belastingdienst van start gegaan met het rechtsherstel van de
bezwaarmakers In de bijiage 9 staat een overzicht van de stand van zaken
van het herstel van dit moment Deze cijfers zijn op basis van peildatum 1
augustus
•
De hoofdpunten zijn
o
Het herstel ligt op schema Alle posten zijn door de systemen
gegaan en met een enkele uitzondering hebben de
bezwaarmakers een brief met de nieuwe aanslag ontvangen
o
o
Van de circa 225 000 posten zijn er circa 484 uitgeworpen omdat
hier nog een lopend proces bijv lopend bezwaar Htervan zijn
301 posten handmatig afgedaan 183 posten zijn nog in
behandeling deze burgers ontvangen een brief met nadere
informatie omdat deze posten niet zijn afgedaan voor 4 augustus
Tot 1 augustus zijn er zo n 3900 telefoontjes binnengekomen
1500 in week 30
en 3900 burgerreacties
zoals verzoeken
telefonische vraag blijft rurm binnen de geprognotiseerde
aantallen De burgerreacties worden gecategoriseerd en
De
behandeld
o
De beschikkingen voor aangiften IH 2021 met een box 3 element
aansiagen die nog niet onherroepelijk vaststonden op 24 12
2021 worden voorbere d voor de start van de gefaseerde
en
behandeling
De planning hiervan kan nog veranderen in komende
weken op basis van de evaluatie
•
•
Op 7 September vindt het Commissiedebat Belastingdienst plaats
Voorafgaand hieraan wordt een stand van zaken brief Belastingdienst
verzonden waarin kort wordt ingegaan op de gevolgen van box 3 op de
Belastingdienst
Overwogen kan worden om naast de stand van zaken brief een aparte brief
over box 3 te sturen om een uitgebreide update te geven van het herstel De
kans bestaat dat hierdoor tijdens het Commissiedebat veel aandacht zal zijn
voor box 3 en mogelijk vragen gesteld zullen worden over de besiuitvorming
omtrent niet bezwaarmakers
it
T
Communlcatie
Niet van toepassing
i
Politiek bestuurlijke context
Uit het Commissiedebat van 29 juni is een aantal moties en toezeggingen
gekomen waar tijdens het reces aan is gewerkt U wordt bij het volgende
reguliere overleg op 23 augustus geinformeerd over de status en planning van
deze moties en toezeggingen
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
Niet van toepassing
V
«
208
1557941
00035
Ministerie van Financien
KatJ Lr\
Fiscale Zaken
TER BESLISSING
Oirectie Algemene
Aan
Fiscale Politiek
de staatssecretaris van Financien
Fiscaliteit en Belastingdienst
Persoonsgegevens
nota
Vijfde beslisnota Pakket Belastingplan 2023
Datum
5 augtistus 2022
Aanleiding
Notanummer
Hierbij bieden wij u de vijfde beslisnota pakket Belastingplan 2023
met enkele beslispunten t b v de 30
regeling
BP23
aan
2022 0000196919
Bijiagen
geen
In het BP23 wordt de 30
regeling afgetopt vanaf een inkomen van € 216 000
^
norm Wet normering topinkomens bedrag 2022
U heeft er voor gekozen de
ETK regeling voor het onbelast vergoeden van de werkelijke ETK niet af te
toppen Bij de uitwerking van de aftoppingsmaatregel is in de memorie van
toelichting MvT gewezen op de mogelijkheid van het in beginsel per loontijdvak
kunnen switchen tussen toepassing van de 30
regeling en de werkelijke ETK
Met andere woorden de huidige 30
maakt
het mogelijk dat expats
regeling
binnen een kalenderjaar kunnen schuiven met kosten en afwisselend in sommige
maanden gebruik kunnen maken van ETK en in andere maanden van de afgetopte
30
regeling Deze mogelijkheid bestaat al maar wordt naar inschatting niet
veel gebruikt Door de bekendheid die dit zal krijgen alsmede het aftoppen van
de 30
regeling is de verwachting dat zal leiden tot meer arbitrage binnen het
en
daarmee
tot belastingderving
jaar
Beslispunten
Beslispunt 1 Maatregel om switchen te beperken
Wij adviseren u om in het BP23 een maatregel voor ingekomen en uitgezonden
werknemers op te nemen waardoor het binnen een kalenderjaar niet mogelijk is
om te switchen tussen toepassing van de 30
regeling en de werkelijke ETK
Beslispunt 2 Uitzondering eerste jaar
Daarbij adviseren wij u een uitzondering voor het eerste jaar van tewerkstelling
op te nemen
Beslispunt 3
Moment invoering maatregel
Indien u akkoord bent met het treffen van een maatregel
in working laten treden van deze maatregel per 2023
gaat u akkoord met het
de aftopping treedt in
werking per 2024
Het bedrag van de WNT norm is gekoppeld aan de ontwikkeling van de contractuele loonkosten voor de
overheid en zal daardoor in 2024 vermoedelijk op een hoger bedrag worden vastgesteld
Paging 1 van 5
209
1498129
00036
Toeiichting
30
regeling en aftopping
•
In het BP23 wordt de 30
€ 216 000
norm
regeling afgetopt vanaf een inkomen van
Wet normering topinkomens bedrag 2022
^
U heeft er
eerder voor gekozen de ETK regeling voor het onbelast vergoeden van de
•
werkelijke ETK niet af te toppen De werkelijke ETK kunnen dus onbeperkt
via de gerichte vrijstelling onbelast blijven worden vergoed Wei rroeten
de werkelijke kosten aan de hand van bonnetjes worden onderbouwd
Bij toepassing van de 30
regeling is geen onderbouwing nodig en kan
als benadering van de werkelijke ETK 30
•
•
van
het loon inclusief
vergoeding onbelast worden vergoed
forfait voorkomt hoge administratieve lasten en
Toepassing van het 30
vooraf
zekerheid
over
de hoogte van de vergoeding Uit de evaluatie
geeft
van de 30
regeiing in 2017 komt het algemene beeld naar voren dat
werkgevers onder meer onn deze redenen kiezen voor toepassing van de
30
regeling
Dat neemt niet weg dat men ook met een 30
beschikking en als aan de
overige voorwaarden wordt voldaan ervoor kan kiezen toch de regeiing
voor werkeiijke ETK toe te passen Deze keuze kan in beginsel per
loontijdvak per worden gemaakt
Switchen tussen werkelijke ETK en 30
•
•
•
•
regeling
Bij de uitwerking van de aftoppingsmaatregel is in de MvT gewezen op de
mogelijkheid van het in beginsel per loontijdvak kunnen switchen Als
men dit doet wordt de aftoppingsgrens van 30
van £ 216 000
€ 64 800 jaargrens naar tijdgelang herrekend naar een grens voor het
aantai tijdvakken dat de 30
regeling wordt toegepast Stel 10 maanden
dan mag in die 10 maanden geen hoger bedrag aan 30
forfait worden
€ 54 000
vergoed dan 10 12 x € 64 800
Bij de start van de uitvoeringstoets voor de aftoppingsmaatregel is door
de Belastingdienst geconstateerd dat deze switchmogelijkheid nieuw voor
haar is en het toepassen hiervan in de uitvoeringspraktijk niet is
tegengekomen mogelijk omdat dit ook door adviseurs niet is onderkend
Men lijkt er in de praktijk veelal vanuit te gaan dat het verplicht is de
30
regeling toe te passen wanneer men hier een beschikking voor
heeft Om die reden vraagt men soms ook op een later moment deze
beschikking aan zodat in de eerste maanden van tewerkstelling de
werkelijke kosten nog kunnen worden vergoed In de beginperiode
worden namelijk vaak hogere aanloop kosten gemaakt
Met het switchen zou men bijvoorbeeld de werkelijke kosten kunnen
een loontijdvak en op declaratiebasis claimen en dan voor
de overige loontijdvakken in het kalenderjaar de 30
regeling toepassen
concentreren in
Enkele voorbeelden waarbij voorgaande wordt toegepast zie voigende pagina
^ Het bedrag van de WNT norm is gekoppeld aan de ontwikkeiing van de contractuele loonkosten voor de
overheid en zal daardoor in 2024 vermoedelijk op een hoger bedrag worden vastgesteld
Pagina 2 van 5
210
1498129
00036
Voorbeeld 1
•
regeling is € 80 000 en het maximale forfait 30
Het loon voor de 30
€ 24 000
€ 2 000 per loontijdvak
De werkelijke kosten
bedragei^p jaarbasisje i iOOQ
De totale vergoeding is dan
€ 32 000
^^0 00^b l{fx € 2 00^
de
passen
Het voordeel ten opzichte van
30
regeling € 24 000
van
€
bedraagjfc 8^0
Voorbeeld 2 fzonder aftoDDina
•
fHe^H SorTvoor de 30
C 114
regeiing is
^
^380 000 maximale ^ait 30^
00d € 9 500 per loontijdvatisK—^
Wexksme kosten € 50 000
llx € 9 500
€ 154 500
De totale vergoeding is dan € 50 000
Het voordeeJteA^opzichte van
gehHfevjaar toepassen van de 30
0
regeling
SOOy
^ll4i
bedraagt^O
Voorbeeld 3 fsituatie voorbeeld 2 met aftoppingf
•
Het loon voor de 30
€ 114 000
maaj
€ 216 000
regeling is € 380 000 maximale forfait 30
nioo^r aftopping is het maximale forfait 3034uisa^
€^64 800 Tijdgelang herrekend is dat 11
€ 59 400
^
^o oO^
1^^^^
64
8^
Werkelijke kosten €J
De totale vergoedingTSTlan € 50 000
€ 59 400
40fj
Het voordeel ten opzichte van het gehele jaar toepassen van de
30
regeling € 64 800 bedraagt € 44 600
Het voordeel in situatie 2 neemt doorde aftopping in situatie 3 beperkt
g^09
toe met € 4 100
Beslispunt 1 Maatregel om switchen te beperken
De Belastingdienst verwacht door de aandacht voor het kunnen switchen
in de MvT en door de lagere vergoeding via de 30
regeling vanwege de
aftopping dat men in de praktijk alsnog op de switchmogelijkheid gaat
inspelen Door naast de aftoppingsmaatregel ook een maatregel om het
switchen te beperken te treffenT^rijgt men per saldo minder kans om een
onbedoeld voordeeFfe behalen door te switchen tussen de twee
•
regelingen
•
Het switchen zou bovendien leiden tot een uitholling van de doelen van de
regeling Indien de werkelijke kosten worden geconcentreerd in een
loontijdvak en dan voor de overige loontijdvakken in het kalenderjaar de
3Q
regeling wordt toegepast staan namelijk tegenover het in
30
aanmerking te nemen forfait in de andere maanden dan feitelijk geen
werkelijk gemaakte kosten meer Deze zijn dan immers in dat ene
loontijdvak al vergoed Deze werkwijze zou daarom leiden tot de uitholling
van een van
de doelen van de30
regelinq namelijk voorkomen van
administratieve lasten door feitelijk gemaakte kosten zonder nadere
onderbouwing op forfaitbasis te vergoeden
Daarin past niet dat deze
kosten vervolgens nog een keer onbelast worden vergoed in de vorm van
het 30
•
forfait
Om deze werkwijze te voorkomen
wordt voorgesteld om de maatregel te
treffen dat per kalenderjaar voor dat hele kalenderjaar gekozen moet
worden vooTfoepassing van of de 30
regeling of de regeling voor
werkelijke ETK
•
Dit betekent dat de huidige mogelijkheid om in tijdvakken waarin hogere
kosten worden gemaakt dan het 30
forfait de werkeTiJke kosten te
claimen en in de overige tijdvakkenTiet forfait aan te houden vervalt
Pagina 3 van 5
211
1498129
00036
Indien de werkelijke kosten dusdanig hoog zijn dat deze in een
forfait kunnen dan nog
kalenderjaar per saldo hoger zijn dan het 30
steeds voor het gehele kalenderjaar de werltelijke kosten worden
geclaimd
Het verduideiijken van de wet en regelgeving op dit punt zou als een
no regretmaatregel kunnen worden gezien Zoals aangegeven iijkt het
switchen momenteel niet of nauweTijksvoorte komen Uit de evaluatie
van de 30
regeling uit 2017 komt naar voren dat het forfait doorgaans
toereikend is om de werkeiijk qemaakte kosten te dekken
In de eerste
maanden van de tewerksteiiing waarin dit mogelijk niet het geval is
steilen we een uitzondering voor
voor
hiernayT^ais
zle
aangegeven kan men
het gehele kalenderjaar ook nog steeds de werkelijke kosten
ciaimen
De aftoppingsmaategel heeft aiieen betrekking op ingekomen
werknemers De aanvuiiende m^tregel geidt logischerwijs ook voor
uitgezonden werknemers De voorwaarden van toepassing van de 30
regeling zijn bp dit punt gelijk
Dat neemt niet weg dat men dit wellicht zal bestempeien ais een verdere
reqelinq Strikt genomen kiopt dat niet De 30
inperking van de 30
ais
wordt
immers
behoudens de aftoppingsmaatregel
regeiing
zodanig
niet gewijzigd
Beslispunt 2 Uitzondering eerste jaar
Zoais aangegeven wordt voorgesteid in het eerste jaar voor de eerste vier
maanden van tewerksteiiing een uitzondering op te nemen Enerzijds
omdat vaak sprake is van hogere aanioop kosten Anderzijds omdat het
proces van aanvragen van een_30
beschikking tijd in beslag neemt en
de beschikking terugwerkende kracht kan krijgen Het vaststelien op welk
moment een keuze gemaakt zou moeten worden en voor welke periode
deze dan zou gelden is dan iastiger
Omdat de switchmogelijkheid in de praktijk nog niet of nauweiijks wordt
toegepast en het een beetje koffiedik kijken biijft of het switchen echt een
vlucht zou gaan nemen is het ook een optie eerst af te wachten hoe
e e a
in de praktijk gaat iopen voordat de maatregel om het switchen te
beperken wordt getroffen
Het heeft echter onze voorkeur om dit voor^aand al te regeien Naast
dat het switchen vanuit de achtergrond en doeisteiiing van de 30
regeling als ongewenst wordt gezienT^u het gebruikmaken van de
switchmogelijkheid de controle voor de Belastingdienst bovendien
bewerkelijker maken
Beslispunt 3 Moment invoering maatregel
De aftoppingsmaatregel gaat in per 2024 Omdat we deze aanvuiiende
maatregel qua onderbouwing deels hleraan willen koppelen zou het in
beginsel logisch zijn om deze maatregel ook ger 2024 in te laten gaan
Echter omdat het gaat om het uitsluiten van een bestaande mogelijkheid
binnen de huidige wet en regelgeving iigt het voor de hand de
aanvuiiende maatregel al per 2023 in werking te laten treden De kans
bestaat anders dat nrien in 2023 vooruitlopend op de wijziging alsnog de
switchmogelijkheid toepast met bijbehorende budgettaire consequenties
•
•
Pagina 4 van 5
212
1498129
00036
Budgettaire aspecten
•
In een eerdere nota is aangegeven dat de aftoppingsmaatregel ca 3 800
geyailen van de totaal rulm 67 000 ingekotnen werknemers raakt ca
Uit nadere analyse is naar voren gekam£Jldat dit aantal naar
verwachting toch hoger ligt op ca 4 400
raming van de opbrengst is bijgestelB
1^ 6 5^^ Ook de budgettaire
De opbrengst van de aftoppingsmaatregel is
•
van
andere maatregelen
samen
met de opbrengst
bedoeld voor dekking van de maatregelen
herstel_ box 3
In een eerdere nota is aangegeven dat de opbrengst van de
•
aftoppingsmaatregel in combinatie met het door u geaccordeerde
overgangsrecht
Ingekomen werknemers die het laatste loontijdvak van 2022
gebruikmaken van de 3U regeling vallen in de jaren 2024 en 2025
onder het overgangsrecht Aftopping is bij dez^roep voor net eerst per 1
januari 2026 aan dej rde tot de hierna opgenomen Dudgettaire
opbrengst leidt
^
Tabel 1
budgettair effect
Opbrengst aftoppen 30
Bijstelling opbrengst
min euro
regeiing
is opbrengst
struc
Struc
86
86
2026
88
88
2026
2023
2024
2025
2026
nvt
26
43
nvt
26
44
in
Als de switchmogelijkheid in stand blijft leidt dit in 2024 en latere jaren tot een
regeling die naar verwachting 20
lager
opbrengst van de aftopping van de 30
21
in
2024
35
in
2025
en 70 miljoen vanaf 2026 Voor 2023
ligt
miljoen
miljoen
geldt dat het in stand blijven van de switchmogelijkheid naar verwachting leidt tot
hogere kosten van de 30
regeling Deze stijging heeft echter een endogeen
Het effect treedt immers op door meer
bekendheid van de mogelijkheid niet door een verandering van de wet
karakter en is niet lastenrelevant
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
Niet van toepassing
Pagina 5 van 5
213
1498129
00036
Ministerie van Financien
Directoraat Generaal
TER BESIJSSING TER BESPREKING
Belastingdienst
Bestuurlijke Politieke
Aan
de minister
Zaken
de staatssecretaris van Financien
Fiscaliteit en Belastingdienst
de staatssecretaris van Financien
Toeslagen en Douane
Persoonsgegevens
nota
Stapeling werkzaamheden IV portfolio keten
Inkomensheffingen
Datum
5 augustus 2C22
Notanummer
2022 QQQQ202828
Bijlagen
Aanleiding
geen
De komende weken staat u
richting Prinsjesdag vooreen reeks van beslissingen
over beleid en wetgeving
De on mogelijkheden van de IV van de Belastingdienst
lopen daarop meerdere terreinen als een rode draad doorheen In vervolg op alle
acties rond het box 3 arrest van de Floge Raad is daarbij bijzondere focus nodig
op maatregelen in de sfeervan de inkomstenbelasting Gegeven deze stand van
zaken heeft de ambtelijke Vierhoek besproken dat het behuipzaam is indien u in
de week van 8 augustus de fractievoorzitters van de coalitiefracties belt om hen
te infomneren over bestaande
beperkingen
Dat is de reden dat we al vroeg in het
proces het volgende aan u voorleggen
Beslispunt
Wilt u bellen met de fractievoorzitters om hen te informeren dat
•
zijn beperkingen in de mogelijkheden om politieke wensen te
Overvraag op het IV portfolio heeft tot gevolg dat in de
inkomstenbelasting de komende tijd alleen parameteraanpassingen mogelijk
zijn waarbij ook dan de stapeling moet worden bewaakt De oorzaak hiervan
is een stapeling van werkzaamheden rond box 3 henstel overbrugging
er
accommoderen
stelsel werkelijk rendement
•
en
de noodzakelijke modernisering
van
de
onderliggende systemen
als gevolg van deze problematiek een nadere keuze nodig is uit een aantal
maatregelen waartoe reeds is besloten Onderzocht wordt voor welke
maatregelen een andere vormgeving met parameters een opiossing kan
bieden
Voorafgaand aan een mogelijk belrondje zorgen wij voor gespreksnotitie
Kernpunten
•
In het IV
portfolio wordt momenteel met prioriteit gewerkt aan de
herstel overbruggingswetgeving toekomstig
werkzaamheden voor box 3
stelsel
•
•
Uit de analyse van de maatregelen die de komende jaren in de IFI keten op
stapel staan blijkt dat deze niet allemaal inpasbaar zijn in het IV portfolio
Het gaat om 6 maatregelen uit het Coalitieakkoord
de Voorjaarsnota en de
Fiscale verzamelwet 2023 en om het wetsvoorstel excessief lenen
Ook is er
geen ruimte beschikbaar voor nieuwe beleidsinitiatieven waarvoor
Pagina
1 van 1
214
1557083
00037
structuuraanpassingen in de systemen voorde inkomstenbelasting nodig zijn
waaronder herstel voor niet bezwaamnakers box 3
•
U wordt gevraagd kennis te nemen van dit kneipunt in de prioritering
dat
nadere keuzes zal vergen in de Augustusbesluitvorming
•
Er wordt een nadere verkenning gemaakt van de budgettaire en
uitvoeringsgevoigen van uitstei van maatregelen en van mogelijke
Deze ontvangt u zo spoedig mogelijk
Vanwege de stapeiing van werkzaamheden in bet IV portfolio is het ad vies om
fiscale maatregeien voor de IH keten beperkt te houden tot of vorm te geven
via parameteraanpassingen
Op maandag 8 augustus staat om 9 30u een overieg gepiand met u
staatssecretaris Fiscaliteit en Beiastingdienst waarin de kneipunten nader
besproken kunnen worden A s vrijdag 12 augustus is een overleg met u
staatssecretaris Fiscaliteit en Beiastingdienst ingepland over de bredere
portfolioproblematiek en het bijbehorende besluitvormingsproces U wordt
hierovervia een separate notitie gemformeerd
alternatieven
•
•
Toelichting
Inleiding
Op 6 juii jl bent u geinfomneerd over de stapeiing van maatregelen in het
portfoiio van de keten Inkomensheffingen IH keten ais gevoig van het arrest
van de Hoge Raad van 24 december 2021 over box 3 In het verlengde hiervan is
een analyse gemaakt van alle aangekondigde en verwachte maatregelen uit het
Coalitieakkoord de Voorjaansnota en het Belastingplan 2023 die de IH keten
raken
Uit de analyse blijkt dat de vraag
naar IV
hoger is dan het beschikbare aanbod
ondanks de maximale inzet op uitbreiding van de capaciteit Het totaalpakket van
geplande maatregelen en aanvullende ambities in de IH keten is als gevoig
hiervan niet inpasbaar in het IV portfolio Dit betekent dat er keuzes nodig zijn in
de prioritering binnen de keten
Stand nota 6 juli
•
Op 6 juli jl bent u gemformeerd dat als gevoig van prioritering in het portfolio
van de IH keten van box 3
herstel oude jaren overbrugging 2023 2024
werkelijk rendement 2025 en van de uitfasering CooliGen nog slechts zeer
beperkt ruimte resteert voor andere maatregelen Daarbij bent u
gemformeerd over de volgende gevolgen en risico s van deze prioritering
o
Door de werkzaamheden voor box 3 heeft de uitfasering van CooliGen
vertraging opgelopen
o
Het wetsvoorstel excessief lenen is als gevoig van het uitstei van de
behandeling en het ontbreken van vastgestelde wetgeving niet ingepast in
het IV portfolio en concurreert om ruimte in het IV portfolio met het
stelsel werkelijk rendement
o
Een succesvolle implementatie van het stelsel werkelijk rendement vergt
ook inzet van de generieke keten Gegevens en generieke keten Interactie
Voor deze ketens geldt dat de noodzakelijke werkzaamheden om voorrang
strijden met onder meer de implementatie van Europese
wetgevingstrajecten en de werkzaamheden voor UHT Toeslagen
o
Er blijft geen ruimte over om in te spelen op onverwachte kneipunten
nieuwe hersteloperaties of zij inslagen Dit leidttoteen kwetsbaarheid en
beperkte wendbaarheid van de IH keten
Pagina 2 van 1
215
1557083
00037
o
Het is
noodzakelijk de vernieuwingsambities voor 2022 2025 te
temporiseren
Vervolganalyse
De analyse is gemaakt met de beschikbare informatie van eind juli waartiij
ervan is uitgegaan dat de geplande opschaling van IV capaciteit voor de IH
keten realiseerbaar is Zou dat tegenvallen dan moet opnieuw wforden
geprioriteerd
Het portfolio wordt periodiek herijkt waarbij naar de meest actuele stand
mogelijke mee en tegenvallers bij de implementatie van maatregelen moeten
•
•
worden verwerkt
•
De keten Inkomensheffingen heeft geanalyseerd welke maatregelen er verder
nog op de keten afkomen uit het Coalitieakkoord
•
•
de Voorjaarsnota en het
Belastingplan 2023
Alle maatregelen die kunnen worden verwerkt als parameteraanpassing en
alle maatregelen die via aanpassingen in toelichtingen etc kunnen worden
gerealiseerd worden ingepast
Gegeven de hierboven geschetste stand van het portfolio van de IH keten is
er
niet voldoende ruimte voor inpassing van alle gewenste
structuuraanpassingen
Het gaat om
3
geleidelijk afschaffen lACK
afschaffen fiscale oudedagsreserve
box 2 twee schijven 26
en 29 5
4
box 2 en 3
5
uitsluiten van tijdeli]ke huurovereenkomsten van toepassing
1
2
FOR
per 2024
Afbouw AHK met verzamelinkomen
leegwaarderatio
loopt mee in de Fiscale
wetgevingssignaal uit stand van de uitvoering
Naar de huidige stand gaat de Belastingdienst uit van realisatie van
maatregelen 3 en 4 beide dekkingsmaatregelen box 3 Deze maatregelen
kunnen worden geruild tegen een andere maatregel uit de lijst zolang dat
niet leidt tot een toename van het totale beslag in IV dagen
Er wordt een nadere verkenning uitgevoerd van de budgettaire en
uitvoeringsgevolgen van uitstel van deze maatregelen en mogelijke
alternatieven Voorde maatregelen 1 3 4 en 5 wordt daarbij onderzocht wat
mogelijk is met de inzet van parameteraanpassingen Over de uitkomsten
informeren we u zo spoedig mogelijk
6
wegnemen van
pijnpunten in de belastingrente
verzamelwet 2023
•
•
Excessief lenen
•
Het wetsvooi^stel excessief lenen is als gevolg
van
het uitstel van de
behandeling en het ontbreken van vastgestelde wetgeving niet ingepast in het
portfolio en ook niet inpasbaar bij samenloop met werkelijk rendement per
1 januari 2025
•
Het wetsvoorstel moet op een enkel onderdeel ook nog nader worden
uitgewerkt in lagere regelgeving Daaraan is een additionele IV impact
die nog met een uitvoeringstoets in kaart moet worden gebracht
U bent reeds geinformeerd dat er onderzoek wordt gedaan naar mogelijke
alternatieven die minder IV intensief zijn
Deze alternatieven hebben een zodanige impact op de mogelijkheden om
toezicht te houden dat een afweging nodig is of het dan nog steeds gewenst is
het wetsvoorstel per 1 januari 2023 in werking te laten treden
Bovendien is ook met een minder IV intensief alternatief IV capaciteit
gemoeid die op dit moment niet beschikbaar is
verbonden
•
•
•
Pagina 3 van 1
216
1557083
00037
Overige ambities
In aanvulling op de stapeling
van
geplande vwerkzaatnheden zijn er ook
aanvullende maatregelen waarover nog geen besluitvorming heeft
plaatsgevonden en die nog nietzijn ingepland in het IV portfolio Voor de
volgende maatregelen is dus ook geen ruimte binnen het IV portfolio voor de IH
keten
■
IBO vermogensverdeling
Uit het IBO komen drie pakketten waarin ook structuurwijzigingen worden
voorgesteld in de inkomensheffing
Met de huidige prioritering is er geen
ruimte om aanvullende structuurwijzig ingen door te voeren
De voor^tellen
die leiden tot parameterwijzigingen zijn wel mogelijk
•
Compensatie niet bezwaarmakers
De besluitvorming over het mogelijk compenseren van niet bezwaarmakers
bij box 3 heeft nog niet plaatsgevonden In het portfolio is nu geen ruimte om
herstel voor niet bezwaarmakers in te passen zolang ook aan de
implementatie van alle maatregelen voor box 3 wordt gewerkt herstel
overbrugging werkelijk rendement
AOV ZZP
In het Coalitieakkoord is afgesproken om tot een verplichte
arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen te komen Hierbij is niet
afgesproken wie uitvoerder wordt van deze regeling Als blijkt dat de
Belastingdienst deze regeling gaat uitvoeren dan heeft dit gevolgen voor de
ruimte in het IV portfolio en de ruimte voor ander beleid Als de wetgeving
klaar is moet een uitvoeringstoets worden gedaan en kan de benodigde IV
inspanning worden bepaald met een bijbehorende planning Hoe dan ook
kunnen werkzaamheden voor AOV ZZP pas worden ingepast na afronding van
implementatie van het stelsel werkelijk rendement
Communicatie
Niet van toepassing
Politiek bestuuriijke context
De Kamer is in januari 2022 geinformeerd
Belastingdienst
over
het IV
Met de planningsbrief van 24 juni jl
Kamerlid Romke de Jong
en
portfolio van de
zoals toegezegd aan het
de technische briefing over het stelsel werkelijk
rendement is de Kamer geinformeerd over de stapeling
wordt geadviseerd om
informeren
bij besluitvorming
over
van
werkzaamheden
U
de prioritering de Kamer nader te
ook naar aanleiding van vragen gesteld door het Kamerlid Maatoug
tijdens het Commissiedebat van 29 juni jl
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
Niet van toepassing
Pagina 4 van 1
217
1557083
00037
Sib
Ministerie van Financier
Directie Atgemene
TER ADVISERING
Fiscale
Aan
de staatssecretaris van Financien
lyjbe staatssecretaris
van
Financier
Politie^
FIscalltelt en Belastingdienst
Toeslagen en Douarie
Persoonsgegevens
nota
Belnota gesprek met
ersoonsgegeven
RvS
Datum
10 augustus 2022
Notanummer
2022 0000185028
Bfj lagan
geen
Aanleiding
In de vierde beslisnota van het pakket belastingplan 2023 bent u beiden
gemformeerd over het bellen met
spoedadvies
Persoonsgegevens
|de Raad van__^ate
RvS
voor een
Het is gebruikelijk
en wordt ook erg op prijs gesteld als de desbetreffende
bewindspersQon persoonlljk via een telefoongesprek spoedadvies vraagt aan de
Persoonsgegevens
| Qmdat u bei^ dossiers heeft die onderdeel zijn van het pakket
Belastingplan 2023 hebben we u beiden gevraagd om te bellen
Spreektijn algemeen
•
U kunt aangeven dat de planning van het pakket Belastingplan 2023 op dit
moment als voIgt is na akkoord van de MR op g^augustus worden de
wetsvoorstellen in het pakket Belastingplan 2023 aan de Raad van State
aangeboden voor het spoedadvies
•
U kunt aangeven dat u begrip heeft voor de korte adviseringstermijn van de
RvS
Er wordt geprobeerd daarmee zoveel mogelijk rekening te houden door
op ambtelijk niveau
•
vergelijkbaar met eerdere jaren
regelmatig
conceptversies van de wetsvoorstellen in het pakket te delen met de RvS
zodat zij in een vroeg stadium mee kunnen lezen Onder aan de streep wordt
overigens alsnog veel van de RvS gevraagd
Het pakket Belastingplan bestaat dit jaar uit de volgende wetsvoorstellen
O
Belastingplan 2023 [ondertekenaars stas FB en TD en minister van
Financien
o
o
Herstelwetgeving box 3 ondertekenaar stas FB
Overbruggingswetgeving box 3 ondertekenaar stas FB
o
Wetsvoorstel minimum COj
o
Wetsvoorstel CBAM
o
prijs Industrie ondertekenaar stas FB
wijziging van de Wet Milieubeheer in verband met de
overgangsperiode bij de invoering van een mechanisme voor
koolstofcorrectie aan de grens
ondertekenaar stas FB
Wetsvoorstel Delegatiebepaling bepalen wanneer geen invorderingsrente
ondertekenaar stas FB
Indien stas TD akkoord gaat met het omvormen van de maatregel
Opheffen
geheimhoudingsplicht Inspectie Belastingzaken Douane en Toeslagen uit het
wetsvoorstel Belastingplan 2023 tot zelfstandig wetsvoorstel wordt dit
wetsvoorstel aan het pakket toegevoegd
Pagina 1 van 2
218
1531792
00038
Specifiek voor stas FB
U kunt aangeven dat volgens de planning de augustusbesluitvorming op 22
•
augustus start en het Belastingplan op 26 augustus wordt besproken in de
MR Het is niet nnogelijk onn vroeger te starten omdat wij afhankelijk zijn van
de meest recente cijfers van het CBS en de doorrekeningen van het CPB
In het pakket zitten vooralsnog veel maatregelen die voortvioeien uit het
coalitieakkoord en de voorjaarsbesluitvorming
De verwachting is dat er vanuit de augustusbesluitvorming nieuwe
maatregelen die onder andere zien op koopkracht zullen worden toegevoegd
•
•
■
aan het Beiastingplan
Deze maatregelen worden opgenomen in de versie die
ter advisering wordt aangeboden aan de Raad van State
Mocht de planning van de augustusbesluitvorming niet gehaald worden en een of
meerdere wetsvoorstel pas na het weekend van 27 augustus aan de Raad van
State aangeboden kunnen worden
dan is het raadzaam om opnieuw te bellen
Specifiek voor stas TD
U bent beleidsverantwoordelijk voor de maatregelen op het terrein van de
toeslagen opvang Oekrai ners en noodopvang en de maatregel die ziet op de
ontheffing van de geheimhoudingsplicht bij de Douane en Toeslagen
U kunt aangeven dat het voor deze maatregelen van belang is dat deze zo
snel mogelijk in werking treden Het gaat om het voorkomen dat
gasthuishoudens minder of geen toeslag ontvangen als gevolg van het
tijdelijk opvangen van Oekraiense ontheemden Daarnaast kan de huidige
wetgeving voor toeslagen tot ongewenste uitkomsten leiden in de situatie dat
een getrouwd persoon vanwege huiselijk geweld opgevangen wordt in een
•
•
•
erkende opvang
Als laatste is het voor een goede taakuitoefening van de Inspectie
Belastingzaken Toeslagen en Douane wenselijk dat het voorstel van wet over
Een goede
informatievoorziening is daarbij essentieel Op dit moment is het afgeven van
een ontheffing van de geheimhoudingsplicht ten aanzien van gegevens die
verkregen zijn bij de uitvoering van de inkomensafhankelijke regelingen en
bepaalde taken van de Douane niet mogelijk Dit is wel mogelijk voor
belastingzaken Met dit voorstel wordt dat opgelost
de geheimhoudingsplicht zo snel mogelijk in werking treedt
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
Niet van toepassing
Pagina 2 van 2
219
1531792
00038
jyj
Ministerie van Financien
DIrectie Algemene
TER ADVI5ERING
Fiscale Politlek
Aan
de staatssecretaris van Financien
Fiscaliteit en Belastingdienst
de staatssecretaris van Financien
Toeslagen en Douane
Persoonsgegevens
nota
Belnota gesprek met
^ersoonsgegeven^RvS
Datum
10 augustus 2022
Notanu
iirr^er
c
2022 0
0^0185028
Bfjfagen
feen
Aanleiding
0
In de vierde beslisnota van het pakket belastingplan 2023 bent u beiden
geinformeerd over het bellen met|
voor een spoedadvies
Persoonsgegevens
|de Raad van State
Het is gebruikelijk
op prijs gesteld
als de desbetreffende
en wordt ook erg
RvS
bewindspersoon persoonlijk via een telefoongesprek spoedadvies vraagt aan da
Persoonsgegevens
[omdat
Belastingplan 2023
u
beiden dossiers heeft die onderdeel zijn van het pakket
V
hebben we u beiden gevraagd om te bellen
Spreeklijn algemeen
•
di\
\
U kunt aangeven dat de planning van het pakket Belastingplan 2023 op
moment als voIgt is na akkoord van de MR op 26 augustus worden de
wetsvoorstellen in het pakket Belastingpian 2023 aan de Raad van State
•
^
aangeboden voor het spoedadvies
U kunt aangeven dat u begrip heeft voor de korte adviseringstermijn van de
RvS
Er wordt geprobeerd daarmee zoveel mogelijk rekening te houden door
vergelijkbaar met eerdere jaren
regelmatig
conceptversies van de wetsvoorstellen in het pakket te delen met de RvS
zodat zij in een vroeg stadium mee kunnen lezen Onder aan de streep wordt
overigens alsnog veel van de RvS gevraagd
k|et pakket Belastingplan bestaat dit jaar uit de volgende wetsvoorstellen
Belastingplan 2023 ondertekenaars stas FB en TD en minister van
op ambteiijk niveau
•
fo\
j J Financien
Herstelwetgeving box 3 ondertekenaar stas FB
o
Overbruggingswetgeving box 3
o
Wetsvoorstel minimum C02
o
Wetsvoorstel CBAM
o
Wetsvoorstel
ondertekenaar stas FB
prijs Industrie ondertekenaar stas FB
wijziging van de Wet Milieubeheer in verband met de
overgangsperiode bij de invoering van een mechanisme voor
koolstofcorrectie aan de grens
ondertekenaar stas FB
Delegatiebepaling bepalen wanneer geen invorderingsrente
ondertekenaar stas FB
•
Indien stas TD akkoord gaat met het omvormen van de maatregel
Opheffen
geheimhoudingsplicht Inspectie Belastingzaken Douane en Toeslagen uit het
wetsvoorstel Belastingplan 2023 tot zelfstandig wetsvoorstel wordt dit
wetsvoorstel aan het pakket toegevoegd
Pagina 1 van 2
220
1531794
00039
Specifiek voor stas FB
•
U kunt aangeven dat volgens de planning de augustusbesluitvorming op 22
augustus start en het Belastingplan op 26 augustus wordt besproken in de
MR Het is niet mogelijk om vroeger te starten omdat wij afhankeiijk zijn van
de meest recente cijfers van het CBS en de doorrekeningen van het CPB
•
In het pakket zitten vooralsnog veel maatregelen die voortvloeien uit het
coalitieakkoord en de voorjaarsbesiuitvorming
•
De verwachting is dat er vanuit de augustusbesiuitvorming nieuwe
maatregelen die onder andere zien op koopkracht zuiien worden toegevoegd
het Belastingplan Deze maatregelen worden opgenomen in de versie die
ter advtsering wordt aangeboden aan de Raad van State
aan
c
Mocht de planning van de augustusbesluitvorming niet gehaald worden en een of
meerdere wetsvoorstel pas na het weekend van 27 augustus aan de Raad van
State aangeboden kunnen worden dan is het raadzaam om opnieuw te bellen
Specifiek voor stas TD
•
U bent beleidsverantwoordelijk voor de maatregelen op het terrein van de
toeslagen opvang Oekrainers en noodopvang en de maatregel die ziet op de
ontheffing van de geheimhoudingsplicht bij de Douane en Toeslagen
•
U kunt aangeven dat het voor deze maatregelen van belang is dat deze zo
snel mogelijk in werking treden
Het gaat om het voorkomen dat
gasthuishoudens minder of geen toeslag ontvangen als gevolg van het
tijdelijkj opvangen van Oekraiense ontheemden Daarnaast kan de huidige
wetgeving voor toeslagen tot ongewenste uitkomsten leiden in de situatie dat
een getrouwd persoon vanwege huiselijk geweld opgevangen wordt in een
erkende opvang
•
c
Als laatste is het voor een goede taakuitoefening van de Inspectie
Belastingzaken Toeslagen en Douane wenselijk dat het voorstel van wet over
de geheimhoudingsplicht zo snel mogelijk in werking treedt Een goede
informatievoorziening is daarbij essentieel Op dit moment is het afgeven van
een ontheffing van de geheimhoudingsplicht ten aanzien van gegevens die
verkregen zijn bij de uitvoering van de inkomensafhankelijke regelingen en
bepaalde taken van de Douane niet mogelijk Dit is wel mogelijk voor
belastingzaken
Met dit voorstel wordt dat opgelost
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
Niet van toepassing
Pagina 2 van 2
221
1531794
00039
\
Ministerie van Financien
Directie Algemene
TERBESLISSING
Fiscale PoLitiek
Aan
de staatssecretaris van Financien
Fiscaliteit en Belastingdienst
Persoonsgegevens
nota
Belangrijkste resultaten impactanalyse fiscale
klimaatmaatregelen
Datum
10 augustus 2022
Aanleidinq
Notanummer
In het BWO over de fiscale klimaatmaatregelen van 5 april jl
een
impactanalyse
van
de fiscale klimaatmaatregelen
is verzocht om
Het ging hierbij om
vragen over onder andere het lasteneffect de geschatte COj reductie en het
2022 0000206183
Bijiagen
geen
handelingsperspectief
Daarnaast heeft MEZK aangekondigd ook een speelveldtoets te willen
uitvoeren om nader inzichtte krijgen in de weglekrisico s van o a
een
aanscherping van de COi heffing en de tariefaanpassingen in de hogere
verbruiksschijven van de EB Deze speelveldtoets richt zich op een aantal
sectoren die in eerdere studies wat onderbelicht bleven
We hebben deze week de conceptresultaten van de impact analyse en de
I
conceptresultaten van de speelveldtoets ontvangen
In het vooroverleg klimaat heeft u stas aangegeven onder voorbehoud
akkoord te zijn met het voorstel om variant A l voor te leggen als invulling
van de tariefaanpassingen in de hoger verbruiksschijven U heeft aangegeven
eerst de conceptresultaten van de impactanalyse te willen bestuderen In
deze notitie wordt u hierover nader gei nformeerd NB We zi1n de resultaten
van
de impactanalyse en speelveldtoets momenteel nader aan het anaivseren
Ter voorbereidino oo de oolitieke vierhoek zullen we samen met de andere
deoartementen een aezamenliik memo opstellen
m
Beslispunt
•
Bent u akkoord om variant A
voorte leggen als de invulling van de
tariefaanpassingen in de hogere verbruiksschijven van de
energiebelasting Na uw akkoord zullen we het stuk voor de Politieke
Vierhoek voorbereiden
rs
Disclaimer
In de impactanalyse is enkel de impact op
onderzocht
specifieke bedrijfssectoren
De resultaten zijn dus niet te extrapoleren naar resultaten voor
het bedrijfsieven als oeheel
We beschikken enke
over de
conceptresultaten voor de impactanalyse en de
speelveldtoets Voor de impactanalyse zijn we uitgebreid door de cijfermatige
resultaten gelopen en verwachten we dat de cijFers stilstaan
Pagina l van 14
222
1557630
00040
ll
Kernpunten impactanalvse
•
De energieprijzen
liggen de komende jaren fors hoger Aandeel in
totals bedrijfskosten is gemiddeld beperkt
zijn zichtbaar
o
o
van
o
maar forse
uitschieters
glastuinbouw
In het basispad is voor 2023 een forse stijging van de energieprijzen
zichtbaar De gasprijs is bilvoorbeeld 7 keer hoger dan vorig jaar door
PBL ward verondersteld De onzekerheid rondom de prijsontwikkeiing
is echteTgtoot Zie ook tabel X in de toelichting
In 2023 ieiden de hoqe enerqieprijzen tot minstens een verdubbeling
o a
de energiekosten
Het aandeel van de energiekosten
en
energiebelastingen
ieveringstarieven netwerktarieven
in de totale bedrijfskosten is gemiddeld
genomen een paar procentpunt In 2023 zijn er bij de energie
intensieve sectoren echter forse uitschieters zichtbaar o a 42
voor
de giastuinbouw
■
De extreme prijsstijgingen zijn waarschijnlijk tijdelijk en ebben
richting 2030 weg Structureel klimaatbeleid is daarom nog steeds
nodig
o
Na extreem hoge prijzen op de korte termijn is de verwachting dat de
energieprijzen richting 2030 weer gaan dalen maar structureel hoger
blijven dan werd verwacht voor de energiecrisis Zo verwacht
Trinomics dat de oriis voor aardcas in 2023 129 euro per MWh en
vervolgens afneemt naar 37 euro per MWh in 2030 Tegelijkertijd
werd in de KEV 2021 nog uitgegaan van 26 euro per MWh in 2030
•
Hogere ETS prijs leidt tot beperkt extra COz reductie in de Industrie
aanscherping van de C02 heffing heeft vrijwel geen effect zonder
tariefsverhoging
o
Trinomics verwacht dat de ETS prijs harder zal stijgen naar 93
euro ton in 2030 i p v
naar 63 euro
ton zoals
veronderstei^in de
KEV202T Voor het deel van de C02 uitstoot dat is vrijgesteid van de
nationale COi heffing krijgen bedrijven hierdooreen extra prikkel om
CO2 te reduceren In het basispad neemt de COz reductie hierdoor
beperkt toe
o
in het BP2023 wordt een veriaging van de vrijgesteide uitstoot
aantal dispensatierechten
van de COz heffing opgenomen
Hierdoor
betalen bedrijven over een groter deei van hun uitstoot het nationaie
tarief van deT
o
o
129 euro ton C02
Door de stijgende ETS
2 hefFing
prijs is het additioneie effect t o v de reeds behaalde reductie door de
63 nu 129
931
gestegen ETS^rijs echter beperk eerst 129
Daarnaast geeft Trinomics aan dat de C02 prijs net niet hoog
genoeg is om aanvullende reductieopties rendabei te maken Hiervoor
is naar verwachting o olTeen verhoging van ITet tarief nodig
Tot slot geeft TrinomlH^ aan dat de C02 heffing wel goed werkt om de
huidige niet aangescherptej reductiedoeistelling te borgen Mocht de
ETS prijs dalen bijv door een crisis dan blijft de opgave voor de
Industrie gewaarborgd omdat de heffing weer relatief in belang wint
•
De tariefschuif in de energiebelasting heeft een grote impact op de
leveringsprijs in 2030
reiatief taag
maar de
impact op de totale energiekosten zijn
Pagina 2 van 14
223
1557630
00040
I
o
Met name de tariefVerhoging van de 2® en 3® schijf aardgas heeft een
forse impact op de leveringsprijs
In variant A zorgt de verhoging van
stijging van de leveringsprijs met circa
Daar staat tegenover dat de leveringsprijs voor elektriciteit juist
de 2 ’ schijf gas bijv
58
voor een
daalt met 19
o
Ondanks de grote impact op de leveringsprijs
totale energiekosten echter retatief laag
■
is de impact op de
De belangrijkste redenen
In de meest energie intensieve sectoren zit de bulk van bet
gasverbruik in de vierde schijf
De forse lastenstijging in schijf
2 en 3 heeft daardoor maar een beperkt effect
■
57
de emissies in de 2^ en 3® schijf gas worden
van
veroorzaakt door de glastuinbouw
In de studie is het
afschaffen van het verlaagd EB tarief voor de glastuinbouw en
het beperken van de wkk vrijstelling niet meegenomen Met
de bestaande vrijsteilingen is het gasverbruik in deze sector
o
o
grotendeels onbelast [de effecten van deze aanpassingen in
de energiebelasting zullen met een vervoigstudie in kaart
worden gebracht]
De speelveldtoets van PwC laat voor de onderzochte bedrijven 6
bedrijven binnen de industrie oa basischemie een lager relatieve
en 3 3
in 2030
kostenstijging zien tussen 0 4
Tot siot is de stijging van de belastingtarieven zeker in 2023 en 2025
beperkt ten opzichte van de huidige prijsstijgingen Ter illustratie de
meest sterke tariefstijging is zichtbaar in de 2® schijf gas van variant
36 1 euro per MWh Het leveringstarief voor aardgas
stijgt in het basispad van 2023 echter met 111 euro per MWh
A en bedraagt
■
De varianten verschillen in waar de lasten neerslaan
o
De meegenomen sectoren in de grootschalige industrie ondervinden
lastenverzwaring Deze iastenverzwaring is groter naarmate het
gasverbruik hoger is
Bedrijven met een laag energieverbruik ondervinden een
een
o
o
lastenverlichting
De lastenontwikkeling verschilt per variant
■
■
Variant A leidt tot de hoogste lasten bij bedrijven die qua
gasverbruik grotendeels in de tweede en derde schijf vallen
Variant B leidt tot de hoogste lasten bij bedrijven die qua
gasgebruik grotendeels in de vierde schijf vallen
Variant A
zit er tussenin
maar
komt meer in de buurt van A
dan van B
o
de resultaten laten telkens gemiddelden voor groepen
bedrijven zien De daadwerkelijke lastenstijging hangt sterk af van
het specifieke energieverbruik Er zullen daarom uitschieters
Let op
voorkomen
Variant A heeft de grootste schoorsteenemissies met een reductie van
0 3 Mton binnen de 10 onderzochte sectoren
in de geselecteerde sectoren bij variant A
De reductie is 0 2 Mton
B [let op dit betreft de
resultaten obv 10 sectoren die gezamenlijk verantwoordelijk zijn
54
van
het beiaste elektriciteitsverbruik en 72
gasverbruik
o
en
van
het belaste
effecten zijn niet geextrapoleerd naar het totaal]
De C02 reductie is voor alle drie de varianten enkele tienden Mtonnen
in de onderzochte bedrijfssectoren
emissiereductie
Variant A kent de grootste
De beoogde reductie is 0 5 Mton
Pagina 3 van 14
224
1557630
00040
Bij de berekende C02 reductie zijn twee belangrijke
kanttekeningen te plaatsen Met name in het niet ETS deel
bleek het lastig om de gedragsreactie goed te modelleren De
resultaten laten daarom mogelijk een beperkte
onderschatting van het effect zien
I
De structuuraanpassingen in de energiebelasting zijn nog niet
meegenomen Dit zal naar verwachting leiden tot extra
reductie
•
Er zijn technische mogelijkheden om sneller te verduurzamen
Het
handelingsperspectief hangt sterk af van de beschikbare
infrastructuur en mogelijkheid om de meerkosten door te berekenen
Aanvullend beleid is nodig om meer reductie te reaiiseren
o
PwC en Trinomics wijzen erop dat er meer technieken mogelijk zijn
om CO2 te reduceren maar dat deze met het huidige beleidspakket
nog niet worden ontsloten doordat een onrendabele top resteert
o
In de analyse van PwC en Trinomics zijn de beschikbare subsidies niet
of niet volledig meegenomen
o
PwC en Trinomics concluderen dat de aanwezigheid van de benodigde
infrastructuur van groot beiang is voor het handelingsperspectief van
bedrijven
o
Beleid gericht op beschikbare infrastructuur en subsidie t b v de
onrendabele toppen het handelingsperspectief vergroten Beprijzing
bijv hogertarief in de C02 heffing kan bedrijven stimuieren te
investeren in technieken die nu niet worden gemaakt omdat de kosten
baten nog net niet tegen elkaar opwegen
Daarnaast is er volgens PwC en Trinomics beperkte mogelijkheid tot
en
o
kostendoorberekening
■
Als andere landen ook maatregelen nemen wordt de
mogelijkheid om kosten door te berekenen groter
•
De conceptuitkomsten van de speelveldtoets sluiten aan bij het beeld
dat uit de impact analyse naar voren komt
In de speelveldtoets wordt
het beiang van aanvullend beleid benadrukt
o
Aanvullend beleid zou volgens PwC moeten zien op de aanleg van
infrastructuur en subsidies voor onrendabele toppen
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
Niet van toepassing
Pagina 4 van 14
225
1557630
00040
Bijiage 1
•
beschrijving onderzochte maatregelen en bedrijfssectoren
Trinomics heeft de lasten
en
C02 effecten van de volgende maatregelen
in BP23 doorgerekend
1
Aanscherping reductiepad COz heffing Industrie
4 Mton extra in
2030
2
Schuif in de
schijf van de energiebelasting verhoging op gas
van
5 23 cent per
van
5 23 cent per kWh
en
verlaging van het tarief op eiektriciteit
3
Tariefmaatregelen energiebelasting in de hogere verbruiksschijven
4
Verhoging van de belastingvermindering ter compensatie voor de
bijmengverplichting van groen gas
Ontkoppeling ODE en SDE
2® 4® schijf gas en eiektriciteit
5
•
Niet meegenomen zijn de maatregeien die in 2025 worden doorgevoerd
zoals de afschaffing van het verlaagd tarief voor gas in de glastuinbouw
het afschaffen van de vrijstelling van gasverbruik voor metallurgische en
mineralogische precedes en de inperking van de vrijsteliing voor
Warmtekracht koppelingen
•
Dit hebben ze voor de volgende sectoren gedaan
die samen 45
uitstoot onder de COj
en
en
•
50
van
het gas
heffing vertegenwoordigen
en
de
eiektriciteitsverbruik van bedrijven
1
Voedings
2
Papier
3
Basischemie
4
Bouwmaterialenindustrie
en
van
respectieveiijk 52
genotmiddelenindustrie
grafische Industrie
en
5
Metaaiproducten machine industrie
6
Glastuinbouw
7
Gezondheids
8
Onderwijs
9
Horeca
10
Handel en autoreparatie
en
welzijnszorg
Er zijn drie zichtjaren voor het onderzoek
o
2023
alleen lastenverzwaringen meegenomen
o
2025
lastenverzwaring en verminderd energieverbruik
o
meegenomen
2030 lastenverzwaring
verminderd energieverbruik en duurzame
investeringen meegenomen
Pagina 5 van 14
226
1557630
00040
Bijiage 2
Tabel 0
belangrijkste resultaten en tabellen onderzoek Trinomics
Gebruikte energieprijzen
excl
belastingen en nettarieven in 2021
e MWh
Energiedrager
Gas
Elektriciteit
Basispad
2020
2021
2022
2023
2024
2025
2026
2027
2028
2029
2030
KEV 2021
15
18
20
18
19
21
22
23
24
25
26
Basispad
15
34
109
129
103
77
69
61
53
45
37
Factor basispad t o v
KEV 2021
1 0
1 9
5 5
5 3
3 7
3 2
2 7
2 2
1 8
1 4
KEV 2021
33
38
42
43
44
46
48
48
48
47
48
Basispad
33
97
196
286
211
136
122
109
96
83
70
1 0
2 6
4 7
Ml
4 8
2 9
2 6
2 3
2 0
1 8
1 4
Factor basispad t o v
KEV 2021
Bronnen
basispado b v
2025 gas
future prijzen
en hoge waarde uit KEV 2030
beide 12 juli 2022
2023
TTF prijs
eiektriciteit EEX Dutch Power
Toelichtinq
•
De tabel laat voor aardgas en elektriciteit twee verwachtingen voor de
prijsontwikkeling zien
achterhaald
De KEV2021 verwachting is van vorig jaaren eigenlijk
Het basispad is gebaseerd op de meest recente inzichten en een
expertise van Trinomics De onzekerheid is groot
Tabel 2
Percentage energiekosten tnclusief lasten
energieprijzen uit de KEV 2021 en bet basispad
Sector
202
intotale bedrijrskosten bij
2023
2025
2030
0
10 12 Voedings
genotmiddelenindustrie
1
n
3
n
■
z
1
2
2
1
6
3
6
2
4
201 Basischemie
4
6
20
1
16
10
16
23 Bouwmaterialenindustrie
2
2
7
2
5
3
4
25 28 Metaalproducten machine
0 3
0 3
0 7
0 3
0 5
0 3
0 3
13
16
42
16
31
16
19
17 18 Papier
en grafische Industrie
industrie
Glastuinbouw
Q Gezondheids
en
welzijnszorg
Geen data
P Onderwijs
I Horeca
2
2
4
2
3
2
2
G Handel en autoreparatie
0 2
0 1
0 3
0 1
0 2
0 1
0 1
Toelichtinq
•
De tabel laat voor de tien geselecteerde bedrijfsprofielen het aandeel van de
energiekosten in de totale bedrijfskosten zien
sectoren een paar procentpunt
20
en
glastuinbouw 42
Het aandeel is voor de meeste
maarerzijn forse uitschieters [o a
basischemie
in 2023
Pagina 6 van 14
227
1557630
00040
Tabel 3
Energiekosten inclusief lasten
rn
miljoen C2021
en
einissies
in Mton
per sector bij energieprijzen uit de KEV 2021 en bij energieprijzen uit Net
basispad en het procentuele verschil tussen de KEV 2021 en het basispad
CO2
Directe
min € 2021
Energiekosten
Sector
emissies
Mton CO2
a
729
10 12 Voedings
genotm iddelenindustrie
211
17 18 Papier
en
grafische industrie
2336
742
1528
220
106
i
i
710
236
290
806
1493
1 9
85
636
119
195
6845
151
4235
450
1 7
6
0 4
130
0 3
13
1
2020
201 Basischemie
8177
305
2724
JL
144
23 Bouwmaterialenindustrie
517
6804
61
9 8
318
1 8
9 5
3
i
156
358
259
221
129
44
1 7
7
1
25 28 Metaalproducten
246
machine
1022
Glastuinbouw
486
Q Gezondheids
en
658
469
256
167
industrie
3890
1 014
2366
281
133
i
1
1134
478
783
133
welzijnszorg
217
P Onderwijs
485
I Horeca
973
486
124
213
1016
477
2020
339
724
6533
20945
221
0 5
0 5
5
4 8
4 4
11
928
1132
22
483
525
8
0 8
0 7
4
0 3
0 3
3
0 5
0 5
9
214
231
59
8
478
510
52
7
3
965
1461
51
981
1040
6
0 8
0 8
3
7316
15510
112
8807
12799
45
21 4
20 4
5
108
Totaai
295
64
110
G Handel en autoreparatie
265
83
i
Meerkosten door investermgen zijn niet meegenomert in de tabel
De kosten voor 2023
2025 zijn ankel voor gas
elektriciteit Voor 2030 warden 00k hasten van andere
energiedragers in MIDDEN sectoren meegenomen Dit verklaart voor een groot deei de stijging van
energiekosten voor het KEV’21 scenario in 2030 in bijv de basischemie De energiekosten tussen de
verschiilende jaren zijn daarom niet vergelijhbaar en dienen alleen het verschil tussen het KEV 21
scenario en basispad weer te geven
Toelichting
•
De tabel laat voor de tien geselecteerde bedrijfsprofielen de ontwikkeling van de
energiekosten en de directe COremissies zien
De energiekosten zijn een
combinatie van de leveringstarieven de netwerktarieven en de
energiebelastingtarieven
•
In 2023 is gemiddeld een verdubbeling van de energiekosten te zien
intensieve sectoren
zoals basischemie en glastuinbouw
De energie
kennen de grootste
stijging
Pagina 7 van 14
228
1557630
00040
•
Door de hogere energieprijzen verwacht Trinomics in 2030 een emissiereductie van
1 Mton in de onderzochte bedrijfssectoren
Deze reductie wordt met name in de
energie intensieve sectoren gerealiseerd
Tabel 4
Lasten miljoen €2021 en directe emissies Mton CO2 in het basispad en
aanscherping van de C02 heffing per sector in 2030 met de absolute en
verandering na aanscherping t o v het basispad
na
Lasten
min €2021
Directe emissies Mton
CO2
Sector
4
7
1 0
1 0 0
0 04
0 07
92
0 1
0 1
0
201 Basischemie
56
85
51
9 5
9 5
0
23 Bouwmaterialenindustrie
11
15
39
1 2
1 2 0
Totaal
71
106
49
11 9
11 9 0
10 12 Voedings
genotmiddelenindustrie
17 18 Papier
grafische Industrie
en
57
be emissies zijn aUeen de directe emissies van instailaties die onder de COi heffins vatlen OetaUen
tellen soms niet op door afrondins Emissies zijn voor de meeste sectoren lager dan in Tabel 2 1
omdat deze tabel alleen directe emissies onder de COi heffing bevat en Tabel 2 1 00k directe emissies
die niet onder de COi heffing vallen
Toelichtino
•
De tabei iaat voor de vier geseiecteerde bedrijfssectoren die onder de C02
vallen
•
heffing
zien wat het effect van de aanscherping op de COz emissies en de lasten Is
Zowel PEL als Trinomics verwachten dat de C02 heffing voldoende is om het oude
doel van 14 3 Mton te borgen
Op macroniveau zijn er dus voldoende
dispensatierechten in het basispad en zijn de lasten nul Op individueel niveau zijn
er echter
bedrijven die wel een tekort hebben en dus de heffing moeten betalen
In
het basispad zijn de lasten in de onderzochte sectoren daarom niet nul Trinomics
heeft hierbij niet meegenomen dat bedrijven onderling kunnen handelen
een
bedrijf met een tekort betaalt dan voor dispensatierechten van een bedrijf met een
overschot
•
De berekende lastencijfers zijn dus een soort bovengrens
Trinomics verwacht in deze vier bedrijfssectoren geen extra COz reductie door de
verlaging van de vrijgestelde uitstoot van de heffing
Dit komt doordat de
additionele reductiekosten voor bedrijven naar verwachting hoger zijn dan het
tarief van de COz
heffing
129 euro ton CO2 in 2030
dat gelijk blijft in het
voorstel
•
Trinomics geeft aan dat veel reductiemaatregelen net niet rendabel worden
Een
verhoging van het tarief zou deze maatregelen een extra zetje kunnen geven
Pagina 8 van 14
229
1557630
00040
Tabel 5
Varianten van voorgestelde tariefmutatie energiebelasting in 2030
Tarieven
Aardgas
Schijf 1
0
Schijf 2
170 000
Schijf 3
1 min
■
Schijf 1
0
Schijf 2
10 000
Schijf 3
50 000
Schijf 4
■
1 min
10 min
Variant A
49 3
69 6
6 9
6 9
6 9
10 1
12 9
36 1
32 7
21 1
11 9
Variant A
Variant B
5 4
6 9
28 3
23 2
5 3
0 0
1 3
4 5
124 28
136 15
60 34
60 34
60 34
50 000 kWh
9 27
119 14
52 62
48 03
43 32
10 min kWh
3 63
46 93
6 40
7 42
8 45
0 10
1 36
0 00
1 85
6 87
10 000 kWh
■
basispad in 2030
Basispad 2030
4 1
10 min
Schijf 4
Etektriciteit
170 000
Mutatie t o v
2021
10 min kWh
AUe tarieven zijn in € MWh en topende prijzen fi f t andere prijzen in deze notitie
Let op dot
breedte von de schijven voor gas en etektriciteit verschillen zo efndigf de eerste schijf voor gos
omserekend naar kWh bij 1 5 min kWh ver in de 3 schijf voor etektriciteit
Toelichtino
•
De tabel laat de voorgestelde tariefmutatie in de energiebelasting voor de drie
varianten zien
In de drie varianten is zowel de tariefschuif in de
tariefschuif in de hogere verbruiksschijven meegenomen
schijf als de
De tariefschuif in de 1®
schijf is echter in alle drie de varianten gelijk het verschil zit in hoe de
tariefaanpassingen in de hogere verbruiksschijven zijn ingevuld
o
Voor de drie varianten geldt dat ze alien elektriciteit lager belasten en gas
hoger Variant A legt daarbij de lasten volledig in schijven 2 en 3
variant B laat in plaats daarvan ook de tarieven in schijf 4 oplopen
en
A r zit
tussen A en B in
•
Let op
om
de tariefmutaties vergelijkbaar te maken met de prijsstijgingen
mutaties uitgedrukt in euro per MWh
zijn de
Normaal gesproken drukken we de
tariefmutaties uit in cent m3 gas en cent kWh etektriciteit
Pagins 9 van 14
230
1557630
00040
Grafiek 1
impact mutatie tarieven energiebelasting op leveringsprijs in 2030
70
58
60
53
52
50
43
40
34S
a
30
21
■
^
10
i
10
6 6
rO
s
6
2
11
0
Var_jA
» Var^
”
1
2S
0
4 4
10
I
20
2
|
iVar_B
5
19
23
•30
Schijfl
SchijfZ
SchijfS
Gas
5chijf4
Schijfl
Schijf2
SchijM
Sc iijf2
Gas glastuinboMw
5chtjf3
5chijf4
EleMriciteit
Toelichtino
•
De grafiek laat de verandering van de leveringsprijs voor aardgas en elektriciteit in
2030 ais gevolg van de tariefmutaties in de energiebelasting zien
•
De grootste impact is zichtbaar in schijf 2 en 3 aardgas
en
variant A 1
en
met name voor variant A
in schijf 1 en schijf 2 elektriciteit
Pagina 10 van 14
231
1557630
00040
Tabet 6
Lasten in mitjoen C2021 en emissies in Mton CO2 per energiedrager
bij energiebelastingvarianten voor het totaal van de tien sectoren en de
procentuele verandering t o v de waardes bij de huidige tarieven
Variant
Lasten
Energiedrager
Gas
Huidige
min €2021
S
a
900
919
Emissies Mton CO2
834
Direct
20 4
Indirect
926
1053
1024
Elektriciteit
tarieven
Totaal
Gas
5 1
scope 2
1826
1972
1857
1075
19
1260
37
1090
31
717
23
712
32
663
35
Totaal
Direct
25 4
20 1
1
5 1
1
Indirect
Variant A
Elektriciteit
scope 2
Totaal
1792
2
1972
0
1753
6
Totaal
25 2
1
Gas
1067
19
1234
34
1101
32
Direct
20 2
1
721
22
735
30
707
31
4 8
4
Totaal
25 0
1
Direct
20 2
1
4 7
8
24 9
2
Indirect
Variant A
Elektriciteit
scope 2
Totaal
1788
2
1 970
0
1808
8
Gas
1027
14
1165
27
1129
35
Indirect
Variant B
745
20
798
24
823
20
Elektriciteit
Totaal
scope 2
1772
3
1963 0
1951
5
Totaal
Toelichtina
•
De label laat per variant zien wat de mutaties in de macrolasten ontwikkeling en de
COz emissies zijn
•
Zoals verwacht letden alle varianten tot hogere lasten voor gas en tot lagere lasten
voor elektriciteit
•
In de tabel worden zowel de schoorsteenemissies als de scope 2 emissies
extra uitstoot voor de extra geproduceerde elektriciteit
gestuurd op schoorsteenemissies
De emissiereductie in de 10 onderzochte
bedrijfssectoren is voor de drie varianten vergelijkbaar
emissiereductie bi variant A van 0 3 Mton
•
incl
In beleidsdoelen wordt
met een
hoogste
directe emissies
Het doel van de schuif in de EB is een reductie van 0 5 Mton
Let op
de
gepresenteerde cijfers zeggen alleen iets over de effecten binnen de 10
onderzochte bedrijfssectoren
Op basis hiervan kunnen geen uitspraken over het
totale effect worden gedaan
•
Onder directe emissies vallen gas en andere scope 1 emissies onder indirecte
emissies vallen alle elektriciteitsemissies
Pagina 11 van 14
232
1557630
00040
Tabel 7
Lasten
in miljoen €2021} en directe emissies
in Mton COz
verschillende varianten van de energiebelasting in 2030
en
per sector bij
procentuele
verandering t o v de waardes bij huidige tarieven
Sector
Lasten
min € 2021J
Directe emissies
Mton CO2
IMiiimiHiliiiiiaMBMTiiBifllBW liMIIBHiOIllillil
185
10 12 VoedIfisS
17 18 Papier
226
224
^22
2116
1716
30
38
39
43
31^
4316
215
242
303
469
1316
41^
118
17
IS
20
17
22
37
genotmiddeleninduslrie
en erafische fndustrle
201 fiasischemie
15
23 Boiiwmaterialgnindustne
115
114
1
1
164
159
T48
12
4
238
270
268
260
•3
12
9
119
118
118
118
7
1
1
264
259
260
260
•2
■1
1
503
505
506
25
■7
6
15
en wetzijnszoni
P Onderwijs
I Horeca
541
G Handet en autoreparatie
1862
TotaaL
1953
5
2009
8
9 5
112
2152
1 7
1J
4 316
1 7
142
Glastuinbouw
1 7
0 3
113
25 2SMetaalproduaen machine indu5tne
d Gezondheids
216
o s
4 4
0 7
0 3
0 5
0 8
16
20 4
1 7
1 4
0 3
0 3
0 3
1J16
1 5
1 016
9 4
9 5
9 5
W
{•0 0
0 1
1 7
1 7
1 7
0 2
•0 2
0 1
0 4
0 4
0 4
3 4
3 0
2 1
4 4
4 4
4 4
•0 9
0 8
0 5
0 7
0 7
0 7
4 3
3 9
•2 6
0 3
0 3
0 3
2 1
2 0
1 6
0 5
0 5
0 5
2 2
2 1
•t 7
0 7
0 7
0 7
•1 9
•1 8
•T 5
20 1
20 2
20 2
1 4
•0 856
■0 6
Toelichtinq
•
De tabel laat per variant zien wat de effecten van de EB varianten op de
lastenontwikkeling en COj emissies zijn
•
Waar tabei 6 de macro ontwikkeling belicht laat deze tabel de mutaties per
bedrijfssector zien
•
Het effect van de tariefmaatregelen op de lasten in 2030 varieert sterk tussen
sectoren
•
In variant B wordt de grootschalige Industrie reiatief het hardst geraakt
merken we op dat de relatieve lastenverhoging weliswaar hoog is
aandeel lasten in energiekosten reiatief laag is
Hierbij
maar dat het
door het lage huidige tarief voor de
energiebelasting
•
Voor sectoren met een lager energieverbruik per bedrijf
en
dus met een groter
deel van het verbruik in een lage schijf dalen de lasten in alle varianten
waaronder alle geanalyseerde sectoren in de gebouwde omgeving
gezondheidszorg onderwijs horeca handel
Pagina 12 van 14
233
1557630
00040
Tabel 8
Lasten van EB en C02
heffing
in miljoen €2021} en directe emissies
in
per sector bij verschiliende varianten van de energiebeiasting na
aanscherping C02 heffing in 2030 en procentuele verandering t o v waardes bij
Mton CO2
huidige tarieven zonder aanscherping C02 heffing
Sector
Directe emissies Mton CO2
Lasten
min € 2021
192
229
231
222
1
21
22
17
30
35
37
41
0
18
23
39
299
324
383
542
10
20
41
100
C02 heffins
Variant
enersiebelosting
10 12 VoedingS
genotmiddelen
189
industrie
17 18 Papier en
grafische Industrie
30
201 Basischemie
271
23 Bouwmaterialen
industrie
25
25 28
Metaalproducten
113
machine industrie
Glastuinbouw
Q Gezondheids
welzijnszorg
142
en
269
P Onderwijs
125
I Horeca
302
G Handel en
autoreparatie
616
2082
Totaal
30
32
33
35
16
26
29
38
113
115
114
112
0
2
1
1
142
164
159
148
0
15
12
4
269
270
268
260
0
0
0
3
125
118
118
118
0
6
6
6
302
259
260
260
0
14
14
14
616
503
505
506
0
18
18
18
2118
2050
2108
2245
1 7
0 3
9 5
1 7
0 5
4 4
0 7
0 3
0 5
0 8
20 4
1 7
1 6
1 7
1 7
0 0
6 3
2 1
1 4
0 3
0 3
0 3
0 3
0 0
18 8
18 6
18 1
9 5
9 4
9 5
9 5
0 0
0 8
0 0
0 1
1 7
1 7
1 7
1 7
0 0
0 2
0 2
0 1
0 5
0 4
0 4
0 4
0 0
3 4
3 0
2 1
4 4
4 4
4 4
4 4
0 0
0 9
0 8
0 5
0 7
0 7
0 7
0 7
0 0
4 3
3 9
2 6
0 3
0 3
0 3
0 3
0 0
2 1
2 0
1 6
0 5
0 5
0 5
0 5
0 0
2 2
2 1
1 7
0 8
0 7
0 7
0 7
0 0
1 9
1 8
1 5
20 4
20 0
20 1
20 2
Toelichtina
De tabel laat het gecombineerde effect van de COz
heffing Industrie en de
tariefaanpassingen in de energiebeiasting zien
Van de tien onderzochte bedrijfssectoren vallen alleen de voedingsindustrie
en
papier
grafische Industrie basischemie en bouwmateriaien onder de COz heffing
De COz reductie van het gecombineerde effect is gelijk omdat Trinomics voor de
aangescherpte COz heffing geen aanvuiiende COz reductie heeft berekend
Pagina 13 van 14
234
1557630
00040
Reductiemaatregelen
Embstesrcductic EMtC02
0 0
2 0
4 0
6 0
8 0
10 0
Bd bpdd
sAm lifcS
a
Var A
ss
14 0
5 60
Vai A
If
12 0
yfci
[ 5
I
5 7i
w Y
VarB
I
S
4 20
iBionu»A
HOtogas
KCCS
ElektrificaUe
‘Energie ef jdentie
•Gfolfiermie
I
l
85
12 71
12 72
■ Waf erslof
Toelichtina
o
In de tabel zijn de emissiereducties voor de vier ETS sectoren te
zien voor de verschillende EB varianten
o
De verschillen in emissiereductie tussen het basispad en andere
EB varianten zijn klein
0 2 Mton C02 reductie
o
Bij variant B is er een grotere nadruk op CCS bij variant A zie je
meer
eiektrificatie
Kostendoorberekening
Kostendoorberekening is beperkt mogelijk in de 4 ETS sectoren
aangezien deze sectoren veel concurrentie met het buitenland hebben
Als andere landen vergelijkbare verduurzamingsmaatregelen nemen wordt
de mogelijkheid tot kostendoorberekening groter
Per product zal de mogelijkheid tot kostendoorberekening flink verschillen
•
•
•
Pagina 14 van 14
235
1557630
00040
^\Oyd
lCA\
Ministerie van Financien
Directie Algemene
TER BESLISSING
Fiscale Politiek
Aan
de minister van Financien
de staatssecretaris van Financien
Fiscaliteit en Belastingdienst
de staatssecretaris van Financien
Toesiagen en Douane
nota
Persoonsgegevens
MR versie pakket Belastingplan 2023
Datum
16 atigustus 2022
Notanummer
2022 0000204727
Bijiagen
geen
Aanleiding
Fiet pakket Belastingplan 2023 moet komende vrijdag 19 augustus verstuurd
\worden ten behoeve van behandeling in de MR op 26 augustus Wij vragen
hiervoor uw akkoord en ondertekening van de formulieren
Daarnaast wiilen we u nog enkeie aanvuliende beslis
en
informatiepunten voor
het pakket Belastingpian voorleggen en worden enkeie vragen van
staatssecretaris TD bij de conceptwetteksten beantwoord
uw
overige reactie is
verwerkt
Leeswijzer
Onderdeel 1
•
•
•
•
•
Besiispunten 1 voor de staatssecretaris FB en TD
Besiispunten 2 en 3 zijn voor de staatssecretaris FB
Beslispunt 6 en 7 is voor de minister van Financien
Beslispunt 8 is voor de staatssecretaris TD en
Beslispunt 4 en informatiepunt 1 is voor staatssecretaris FB
Onderdeel 2
•
•
Informatiepunt 1 is voor de staatssecretaris FB en
Informatiepunt 2 3 4 en 5 zijn voor de staatssecretarissen TD
Onderdeel 1
t b v
vormgeving pakket Belastingplan en ondertekenen stukken
de MR
r\
Beslispunt 1 omvormen twee maatregelen uit wetsvoorstel Belastingplan 2023
fot twee zelfstandige wetsvoorstellen stas FB en TD
De wetgevingstoets van J V is afgerond Zij adviseerden in hun toets om de
maatregelen Opheffing gefieimhoudlngsplicht t b v de inspectie Belastingdienst
Toesiagen en Douane en Delegatiebepaling bepalen wanneer geen
invorderingsrente als losse maatregelen uit het wetsvoorstel Belastingplan 2023
te halen en om te vormen tot twee zelfstandige wetsvoorstellen binnen het pakket
Belastingplan 2023 omdat zij niet voldoen aan de criteria voor opname in een
verzamelwetsvoorstel Wij adviseren u hiermee in te stemmen
r
oN
Pagina 1 van 7
236
1531793
00041
J
V adviseerde ook om het afschaffen van de FOR om te vormen tot een
zelfstandig wetsvoorstel binnen het pakket Wij adviseren u om hierin niet mee te
gaan en de FOR als onderdeel van de wet Belastingplan zelf te handhaven dit
vooral gelet op de budgettaire samenhang
•
Het omvormen van deze maatregelen tot zelfstandige wetsvoorstellen
verandert in principe niets aan de parlementaire behandeling van deze
•
wetgeving De twee wetsvoorstellen doorlopen tenzij de Kamer anders
besluit
precies dezelfde stappen op precies hetzelfde moment als de
overige wetsvoorstellen in het pakket Belastingplan 2023
Voor de overige maatregelen in het wetsvoPrstel Belastingplan 2023 geldt
dat zij wel voldoen aan de criteria voor opname in een
verzamelwetsvoorstel omdat zij budgettaire samenhang kennen
Beslispunt 2 wetgeving m b t
Caribisch Nederland opnemen in nota van
wijziging op BP23 of in Fiscale verzamelwet 2024
stas FB
U heeft in een overleg over Caribisch Nederland aangegeven de maatregel
Nultarief en vrijsteUlng voor de algemene bestedingsbelasting op de invoer
levering en Installatie van zonnepanelen zonnecollectoren en windturbines
op te
willen nemen in het wetsvoorstel Belastingplan 2023
Het is niet haalbaar gebleken om deze maatregel nog op te nemen in de
wetgeving waarvoor eind augustus advies wordt gevraagd aan de Raad van State
Dat komt vooral doordat in een relatief laat stadium de wetgeving door
wezenlijke verschillen in de wetssystematiek kan het BTW voorstel niet 1 op l
worden overgenomen in de Belastingwet BES voor deze maatregel geschreven
moest worden en nog op uitvoerbaarheid
getoetst wordt
Daarom willen we u graag voorleggen of u deze maatregel via een nota van
wijziging op het wetsvoorstel Belastingplan 2023 wilt regelen of via de Fiscale
verzamelwet 2024 Naar verwachting is de uitvoeringstoets begin September
afgerond
Beslispunt 3 criteria voor opname wetgeving in pakket Belastingplan 2023
openbaar maken via MvT van wetsvoorstel Belastingplan 2023 stas FB
In de Memorie van Toelichting van een wetsvoorstel Belastingplan wordt de
afgelopen jaren standaard ingegaan op het spreiden van fiscale wetgeving Het
wetsvoorstel Belastingplan 2023 bevat hieroverook een passage Daarin zijn de
uitgangspunten opgenomen die intern gehanteerd worden om te bepalen of
bepaalde wetgeving in een pakket Belastingplan wordt opgenomen Dit betekent
dat zij voor het eerst openbaar worden De tekstpassage uit het wetsvoorstel
staat hieronder
Bent u daarmee akkoord
Het kabinet hecht aan het belang van spreiding van fiscale wetgeving
ruime
Een
reele voorbereidingstijd voor nieuwe wetgeving en de gelegenheid voor
beide Kamers om daar zorgvuldig naar te kijken
komt de kwaliteit ten goede
Kamerleden van beide Kamers en diverse adviesorganen vragen hier ook al
enige tijd terecht aandacht voor
Daarom hanteert het kabinet de volgende uitgangspunten voor fiscale
wetgeving
Pagina 2 van 7
237
1531793
00041
1
De beleidsmatig meest ingrijpende en voorzienbare wetsvoorstellen
de kabinetsperiode spreiden en als zelfstandig wetsvoorstel met
eigen regulier wetgevingstraject indienen
Minder beleidsmatig en meer technische en kleinere fiscale
wijzigingen opnemen in een Fiscale verzamelwet die dan als
zelfstandig wetsvoorstel met een eigen regulier wetgevingstraject in
bet voorjaar wordt ingediend
Fiscale wetgeving wordt opgenomen in een pakket Belastingplan als
een van de volgende omstandigheden speelt
over
een
2
3
■
Er bestaat een budgettaire samenhang met de begroting van
volgend jaar
■
•
■
■
Er bestaat een Europeesrechtelijke verplichting voor een
bepaalde inwerkingtredingsdatum die niet met een reguiier
wetgevingstraject gehaald kan worden
Er bestaat noodzaak om de gevolgen van een juridische
uitspraak of arrest zo snel mogelijk te repareren
Flet is voor de uitvoering van belang dat de betreffende
wetgeving is aangenomen door beide Kamers zodat het op
een bepaald moment uitgevoerd kan worden of
Flet is noodzakelijk dat een urgent probleem opgelost wordt
Beslispunt 4 inbrengen in augustusbesluitvorming om maatregel introduceren
twee schijven box 2 om te zetten in een parameterwijziging
stas FB
Bij het opstellen van de uitvoeringstoets voor de maatregel introduceren twee
mede in het licht van de overige
schijven in box 2 blijkt dat deze maatregel
wetgeving de knelpunten voor de inkomensheffingen in de ICT portfolio van de
Belastingdienst vergroot Over deze knelpunten is vorige week in bredere context
met u gesproken Daar is onder andere aan bod gekomen om bepaalde
maatregelen om te vormen tot een parameterwijziging Relevant daarbij was ook
dat het IBO Vermogensverdeling zich positiever uitspreekt over alternatieven
Over de oplossing voor de totale problematiek wordt u met een separate nota
geadviseerd
Gaat u akkoord om het omzetten van deze maatregel in een parameter in te
brengen in de augustusbesluitvorming
Beslispunt 5 verzending stukken aan MR
Wij adviseren u in te stemmen met de verzending uiterlijk vrijdag 19 augustus
van de bijgevoegde wetsvoorstellen {inclusief de afgeronde uitvoeringstoetsen en
overige bijiagen aan de MR De behandeling vindt op 26 augustus plaats
Beslispunt 6 ondertekening verzoek spoedadvies aan MR minister
Wij adviseren u de bijgevoegde brief aan de Minister President te ondertekenen
om van de MR het akkoord te krijgen om de RvS te verzoeken om een
spoedadvies voor het pakket BP22 en om het advies van de RvS voor zover het
niet ingrijpend is
zonder terugkomst in de MR te verwerken
Beslispunt 7 ondertekening MR formulier door minister
Wij adviseren u zoals gebruikelijk is het MR formulier voor het wetsvoorstel
Belastingplan 2022 te ondertekenen
Pagina 3 van 7
238
1531793
00041
vanwege de fysieke afwezigheid van de staatsecretaris
ook de volgende MR formulieren te ondertekenen
Daarnaast vragen we u
FB op vrijdag
1
Herstel Box 3
2
Overbruggingswet Box 3
3 Minimum C02 prijs industrie
4
Mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens
mede namens de Minister van
Kiimaat en Energie
5
Delegatiebepaiing bepaien wanneer geen invorderingsrente bij akkoord van
beslispunt 1
Beslispunt 8 ondertekening stukken door staatssecretaris TD
Wij adviseren u de voigende stukken te ondertekenen met betrekking tot het
wetsvoorstel Beiastingplan 2023 omdat daarin de aan Toesiagen gereiateerde
maatregeien zijn opgenomen
A
Brief spoedadvies Raad van State
en
Brief aan het Kabinet van de Koning
Indlen akkoord met besiispunt 1
MR formulier wetsvoorstel Opheffing
geheimhoudingsplicht t b v de inspectie Belastingdienst Toesiagen en
Douane
Informatiepunt 1
stas FB
onderdelen uit het pakket Beiastingplan 2023 die
nog ontbreken in de MR documenten en de uitvoeringstoetsen
•
De wetsvoorstellen inclusief benodigde bijlagen zijn bijna volledig
afgerond
De komende twee weken worden de laatste wijzigingen door bijvoorbeeld de
•
•
augustusbesluitvorming Dit komt overeen met de stand van zaken van
eerdere jaren Hiervoor ontvangt u dan een uitgebreide annotatie
Normaalgesproken wordt bij het voorleggen van wetgeving aan de
ministerrraad ook de uitvoeringstoets meegestuurd Dat zal voor het grootste
deel van de uitvoeringstoetsen voor het Beiastingplan dan ook het geval zijn
Deze zijn gereed voor de verzending van het Belastingplanpakket aan de
Ministerraad op vrijdag 19 augustus
Een aantal toetsen is naar verwachting niet tijdig gereed voor de MR zending
van vrijdag 19 augustus Dit ziet met name op de toetsen waarvan de
wetgeving in de tweede helft van juni of later is afgerond of waar nog
politieke besluitvorming over plaats moet vinden Het gaat om
Maatregel
AangeTeverde
Stand van zaken
Verwachte
wettekst
Uitvoeringstoets
levering MR
UT
Afschaffen FOR
10 augustus
Laatste wijzigingen in
UT worden nog
verwerkt
Mee in zending
aan
RvS
niet
tijdig gereed
aanbieding aan
de MR
Aftopping 30
regeling
7 augustus
UT wordt herzien o b v
Onzeker is of de
aangepaste
beslissing
switchmogelijkheid
toets tijdig
Daarnaast wordt de
verwachtte toename in
aanvragen van
advies aan de
bezwaar beroep
benodigde fte s
wordt
tekst
gereed is voor
RvS
en
consequenties voor
uitvoerbaarheid nog in
met hen
afgestemd dat
de toets tijdens
Paglna 4 van 7
239
1531793
00041
beeld gebracht
hun
adviesperiode
voIgt
Aangeleverde { Stand van zaken
wettekst
Uitvoeringstoets
Maatregel
Verwachte
levering MR
yi
Belastingvrijstelling
9 augustus
ABB duurzame
Nog niet gereed Zie
ook beslispunt 2
over in
energie
productiemiddelen
Caribisch
Nederland
welk
Niettijdig
gereed
aanbieding MR
wetgevingstraject
deze wetgeving op
en
te nemen
ons voorstel
aanvragen
advies RvS NB
om
van
is
dit via Nota
wijziging te
■
doen
Vrijstelling bpm
Mei 2022
bestelauto
afbouwen
naar
0
Uitvoeringstoets kan
UT wordt
worden afgerond
opgeleverd
zodra
wanneer
poiitieke
besluitvorming heeft
plaatsgevonden
in 2026
politieke
besluitvorming
heeft
plaatsgevonden
Niettijdig
gereed
aanbieding MR
wei bij aanvraag
advies RvS
Leegwaarderatio
9 augustus
De benodigde IV
UT is naar
ondersteuning voor
verwachting niet
tijdig afgerond
het uitzonderen van
tijdelijke contracten
lijkt niet haalbaar
voor de
MR
per 1 1 2023
hierdoor is toezicht
advies RvS
wel
bij aanvraag
beperkt
mogelijk
zeer
•
Mochten er uit deze toetsen nog knelpunten naar voren komen
wordt u
hierover nader geinformeerd
•
Verder geldt dat voor de augustusbesluitvorming de reguiiere knoppen die
hierin terugkomen zoals belastingtarieven
hoogte van toeslagen en
heffingskortingen zogeheten parameteraanpassingen uitvoerbaar zijn per
2023 Bij eik beieidsvoorstel in de augustusbesiuitvorming meet worden
bezien of het politiek en beleidsmatig wenseiijk en technisch mogelijk is om
deze via een parameterwijziging vorm te geven De ruimte voor andere
aanpassingen in de uitvoering blijven zeer beperkt
Paging 5 van 7
240
1531793
00041
Onderdeel 2
informatiepunten m b t pakket Belastingplan 2023
Informatiepunt 1 brief deelnemers Duurzame Luchtvaart Tafel
stas FB
Op 26 juli 2022 heeft de minister van Financien een brief ontvangen van
deelnemers van de Duurzame Luchtvaart Tafei
In de brief verzoeken de
betrokken deeinemers om de extra opbrengst als gevoig van de verhoging van de
viiegbelasting in te zetten voor de verduurzaming van de iuchtvaart Naar
aanleiding van deze brief vraagt u om een advies in het kader van het
Belastingplan 2023
De IRF zal de
beantwoording van deze brief in behandeling nemen Zij zulien
aangeven dat in het coaiitieakkoord staat dat een deel van de verhoging van de
viiegbelasting wordt ingezet voor de verduurzaming van de luchtvaart In de
budgettaire tabel staan hier echter geen middelen voor gereserveerd In het
coaiitieakkoord staat ook dat de budgettaire tabei leidend is Daarmee wordt de
opbrengst van de verhoging van de viiegbeiasting niet direct geinvesteerd in de
verduurzaming van de luchtvaart Het is echter niet zo dat er geen geld
beschikbaar wordt gesteld voor de luchtvaartsector Zo is er 60 miljoen
beschikbaar voor de programmaorganisatie Schiphoi en ruim 60 miljoen voor de
luchtvaartveiligheid Ook wordt er vanuit het Nationaal Groeifonds 383 miljoen
waarvan 264 miljoen onvoorwaardelijk beschikbaar gesteld voor innovatieve
technologie voor duurzame ultra efficiente vliegtuigen Hiermee kan de sector op
korte termijn voortvarend aan de slag met verduurzaming Dit innovatieve pakket
aan
investeringen zai op termijn leiden tot een afname van de C02 uitstoot en
bijdragen aan een beter leefomgeving rond de luchthavens
Informatiepunt 2 m b t specifieke situatie voor noodopvang bij toeslagen
niet doortrekken naar inkomstenbelasting
stas TD
Op het gebied van toeslagen wordt een uitzondering toegevoegd aan het
toeslagpartnerschap Degene die in een opvang verblijft voor personen die
gevlucht zijn vanwege huiselijk geweld kunnen op verzoek niet meer als
toeslagpartner wordt aangemerkt Deze personen kunnen dan zelfstandig
toeslagen aanvragen of recht krijgen op meer toeslagen De uitzondering op het
toeslagpartnerschap bij verblijf in de opvang zal niet gaan gelden voor het fiscaal
partnerschap in de inkomstenbelasting Er wordt hier dus een onderscheid
gemaakt met het fiscaal partnerschap
Op het gebied van de toeslagen bestaat namelijk een direct belang om niet meer
als toeslagpartner aangemerkt te worden om meer toeslagen aan te vragen
voor te maken kosten Voor wat betreft de inkomstenbelasting bestaat over het
algemeen minder urgentie vanwege het belastingtijdvak van een jaar waarover
ook pas na verloop van het tijdvak aangifte gedaan kan worden
Een
belastingpiichtige heeft dus meer tijd om een verzoek tot echtscheiding of
scheiding van tafel en bed in te dienen bij de rechtbank Indian gewenst kan er
ook gekozen worden voor overgangsrecht
Informatiepunt 3 m b t vraag stas TD over gasthuishoudens Oekra me
U heeft gevraagd waarom de maatregel met betrekking tot gasthuishoudens
Oekra me vervalt per koninklijk besluit en dit niet automatisch in de wet geregeld
wordt Dit heeft ermee te maken dat het niet duidelijk is tot wanneer de Richtlijn
Pagina 6 van 7
241
1531793
00041
tijdelijke bescherming van toepassing is voor ontheemde Oekrafners Door een
koninklijk besluit is er flexibiliteit om deze maatregel in te trekken als de Richtlijn
tijdelijke bescherming niet meer van toepassing is Overigens kan aan dit
koninklijk besluit terugwerkende kracht worden toegekend mocht het koninklijk
besluit toch in werking treden nadat de Richtlijn tijdelijke bescherming niet meer
van toepassing is op ontheemde Oekramers
Informatiepunt 4 m b t
vraag stas TD over tarief accijns laag alcohoMsch
bier
U heeft gevraagd of het verhogen van het tarief van de accijns op laag alcoholisch
bier uit het coalitieakkoord voortvioeit
In het coalitieakkoord staat dat we de
belasting op suikerhoudende dranken verhogen voor 300 miljoen Daarin staat
niet dat we de accijns op laag alcoholisch bier verhogen Hiervoor is gekozen om
zo te voorkomen dat de accijns op dit bier minder wordt dan de
verbruiksbelasting op alcoholvrij bier De twee tarieven zijn al jaren en dus ook op
dit moment gelijk
De iaagste bieraccijns is nu € 8 83 per hectoliter
dit is hetzelfde tarief als de
belasting op alcoholvrije dranken Beide tarieven worden dus met hetzelfde
bedrag verhoogd
Informatiepunt 5 m b t vraag stas TD over verhoging tabaksaccijns
U heeft gevraagd om toe te lichten op welke manier de accijns op sigaren
verhoogd wordt De accijns op sigaren wordt in 2023 en 2024 telkens met 1
punt verhoogd
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
Niet van toepassing
Pagina 7 van 7
242
1531793
00041
\
Ministerie van Financien
O
Directoraat Generaal
TER BESLtSSING EN BESPREKING
voor Fiscale Zaken
Aan
de staatssecretaris van Financien
Directs Belastingen en
Toeslagen
FIscaliteit en Belastingdienst
Persoonsgegevens
nota
Nota bespreking box 3 d d
23 augustus
Datum
19 auguEtus 2022
Notanummer
2022 0000208071
Bijiagen
Nota box 3 d d lljull
Voorbeeldberekening
3
Publicatie Vakstudie
4
Onder^oek liquiditeiten
5
Antwoorden op vrageo bij
6
Advies Landsadvocaat
effect Heithuis
verzoek bespreken we de problematiek rondom liquiditeiten en het signaal over
de overbruggingswetgeving uit de nota van 5 augustus nader
u
2
1
Aanleiding
Op dinsdag 23 augustus vindt een reguliere box 3 bespreking plaats Op uw
Nieuws
Er wordt een aantal
beslispunten over de overbruggingswetgeving en het stelsel werkelijk rendement
voorgelegd Daarnaast wordt u nader gemformeerd over het zogenaamde
effect Heithuis in de overbruggingswetgeving Ten slotte ligt de planning en
inhoud van komende brieven over box 3 ter bespreking voor
^
nota 5 augustuE
aan u
u
Beslispunten
Toekomstia stelsel
fe events
wiiziaina fiscaal partnerschao
emiaratie
aeboorte en overladen
Gaat u akkoord met de voorgestelde systematiek dat voor het bepalen
immiaratie
1
van
de vermogensaanwas de beginwaarde wordt vastgesteld bij het
ontstaan van de
belastingplicht
2
Gaat u akkoord met de voorgestelde systematiek dat voor het bepalen
van de vermogensaanwas de eindwaarde wordt vastgesteld bij
3
Gaat u er vender mee akkoord om de bestaande systematiek van vrije
beeindiging van de belastingplicht
ee^
verdeling tussen fiscaal partners zoveel mogelijk te handhaven in het
toekomstig stelsel
Toekomstia stelsel
4
veraoedina aenotsrechten
Gaat u akkoord met de voorgestelde systematiek dat voor het bepalen
van
i
de vermogensaanwas de eindwaarde wordt vastgesteld bij
beeindiging van de belastingplicht
Overbruaainaswetaevina
5
A
U^
effect Heithuis
Gaat u akkoord om in de memorie van toelichting nader in te gaan op de
gevallen die Heithuis schetst
5
Hiermee wordt benadrukt dat de wetgever van deze situatie op de
is en na weging de gevolgen hlervan heeft aanvaard
Overbruaainaswetaevina
Informatieount relatie met voorkomina dubbele
belastina
hoogteX \
Xj
0u\
—«
Bespreekpunten
Buiten Fe ikwijdte
Buiten reikwijdte
Pagina 1 van 12
243
1557942
00042
Planning
2
Brieven box 3
Graag bespreken wij met u de planning en Inhoud van komende brieven
over box
3
Antwoord op vraaen uit nota 5 auaustus
In
bijiage 5 treft u het antwoord op verschillende vragen U heeft gevraagd naar
nadere uitwerking van het wetgevingsproces als wordt bestoten tot het
een
bieden van rechtsherstel voor niet bezwaarmakers in box 3
U heeft verder
gevraagd hoe het tijdpad zich verhoudt tot de vijfjaarstermijn voor ambtshalve
verminderingen U kunt kennisnemen van bijgaand conceptadvies van de
Landsadvocaat LA
over de juridische houdbaarheid van opties voor
rechtsherstel aan niet bezwaarmakers zie bijiage 6
Ten siotte wordt u
gei nformeerd over een steekproef van de burgerreacties
Integrate uitvoerbaarheid
In deze nota wordt een aantal beslispunten aan u voorgelegd
de doortoopsnelheid van de besluitvorming
van
Wij wijzen erop dat
werkgroep naar stuurgroep en
vervolgens tot voorlegging aan u
hoog is De uitvoerbaarheid van alle keuzen
met betrekking tot de vormgeving van een toekomstig stelsel voor box 3 wordt
nog in kaart gebracht Daarbij dient de uitvoerbaarheid en complexiteit van de
onderdelen van de voorstellen zoveel mogelijk in integraliteit gewogen te worden
TpeHchtnt^ Beslispunten
Buiten reikwijdte
Pagina 2 van 12
244
1557942
00042
t
Buiten reikwijdte
Pagina 3 van 12
245
1557942
00042
I
r
Buiten reikwijdte
Pagina 4 van 12
246
1557942
00042
1
Reikwijdte
Pagina 5 van 12
247
1557942
00042
Buiten reikwijdte
Pagina 6 van 12
248
1557942
00042
Reikwijdte
Beslisount 5
Overbruaainaswetaevlna
effect Heithuis
Caat u akkoord om in de memorie van toelichting nader in te gaan op de gevalien
u CcC
die Heithuis schetst
Hiermee wordt benadrukt dat de wetgever van deze situatie op de hoogte is en na
waging de gevotgen hiervan heeft aanvaard
Hoogleraar fiscale economie Heithuis heeft per e mail aan het Ministerie laten
weten dat er iets mis gaat bij de toepassing van het heffingvrije vermogen in de
overbruggingswetgeving Via een aantekening bij een publicatie in Vakstudie
Nieuws is ook gesignaleerd zie bijiage 3
Op maandag 8 augustus bent u over
de door Heithuis geschetste situatie gemformeerd
AtT
De door Heithuis geschetste situatie betreft belastingplichtigen die zowel
i
ii
veel schulden en veel beleggingen hebben en
met hun vermogen per saldo net boven het heffingvrije vermogen komen
Deze groep moet meer belasting betalen dan onder het huidige stelsel het geval
is Dit is inherent aan de nieuwe systematiek waarbij verschillende percentages
gelden voor bezittingen en schulden Deze groep heeft tegelijkertijd veel
voordeel van het heffingvrije vermogen Belastingplichtigen die door saldering van
schulden met bezittingen onder het heffingvrije vermogen blijven worden niet in
de box 3 heffing betrokken en ondervinden niet de gevolgen van de verschillende
rendementspercentages
I
Een stijging van het spaarvermogen kan voor enkeien uit deze groep ondanks
het lage forfaitaire rendement op spaargetd en ondanks het relatief grote voordeel
het heffingvrije vermogen leiden tot een hogere heffing dan wellicht was
verwacht In hoeveel gevalien dit speelt is nu niet bekend
van
N B
Dit wordt verduidelijkt door de twee voorbeeiden metelkaar te vergelijken
in voorbeeld 2 is sprake van een stijging van het banktegoed met € 1000 t o v
voorbeeid 1
Achtergrond
Om doel en strekking van de gekozen systematiek te verduidelijken
wordt u
geadviseerd om in de memorie van toelichting op deze gevalien nader in te gaan
en aan te geven dat voornoemd effect een gevolg is van de gekozen systematiek
en op basis van een proportionele afweging is aanvaard
Een gegeven is dat voor het rechtsherstel is gekozen om het
jcA
reeds bestaande
heffingvrije vermogen pro rata toe te rekenen aan de drie
vermogensbestanddelen spaargeld overige bezittingen en schulden
Hiervoor is
Pagina 7 van 12
249
1557942
00042
gekozen onder andere op basis van het advies van drie externe deskundigen
begin dit jaar
Door het hanteren van verschiliende rendementspercentages op overige
en schulden
2021 2 46
zal de
bezittingen 2021 5 69
overbruggingswetgeving voor belastingplichtigen met schulden kunnen leiden tot
een hogere heffing over box 3 bezittingen dan onder de wetgeving 2017 het geval
was
Dit effect is inherent aan het voor het rechtsherstel gekozen stelsel dat is
voortgezet in de overbruggingswetgeving
hierbij is gekozen voor een
differentiatie in rendementspercentages Een aanpassing van dit stelsel is niet
mogelijk
j
A
Bij belastingplichtigen waarbij het vermogen beneden het heffingvrije vermogen
blijft vindt geen belastingheffing plaats Dit houdt verband met het feit dat ook
gedurende de overbruggingswetgeving nog gerekend wordt met een heffingvrij
vermogen en niet met een heffingvrij inkomen Voor belastingplichtigen die per
saldo beneden het heffingvrije vermogen blijven is dit voordelig Zij ondervinden
niet de effecten v^ de verschiliende rendementspercentages op beleggingen en
schulden
■
Voor de overbruggingswetgeving is gekozen om aan te sluiten
het rechtsherstel
de forfaitaire spaarvariant
bij het stelsel van
inclusief de pro rata toerekening
het heffingvrije vermogen en de saldering van het rendement op spaargeld
De reden hiervoor is
overige bezittingen met het rendement op schulden
onder andere de begrijpelijkheid voor burgers geen twee verschiliende stelsels
voor rechtsherstel en overbruggingsperiode en de uitvoerbaarheid bij de
Befastingdienst op zo n korteTermijn de systemen zijn al aangepast voor het
rechtsherstel en deze aanpassingen zulien ook in de overbTuggTngsperiode
gehanteerd tjlij^en Er is toen uitdrukkelijk voor gekozen om niet over te stappen
op een heffingvrij inkomen
van
en
Ook met het oog op de gegevens die voor de inkomensafhankelijke regelingen
moeten worden doorgegeven door de Belastingdienst lag het niet voor de hand
overbruggingsperiode ove7te stappen op een ander stelsel Dat zou
ingrijpende wjjziqinq ook in andere systemen betekenen die niet op zo n korte
termijn omgezet kunnen worden
om voor de
een
Het voorgaande betekent dat een beiastingplichtige met veel bezittingen en veel
schulden ook in de overbruggingswetgeving geen belasting betaalt als het
vermogen pej saldo gelijk is aan het heffingvrije vermogen dan wel daaronder
blijft Ook al geldt dat in die gevallen het foTfaitair bepaalde rendement groot kan
zijn vanweqe het verschil tussen het rendement op overige bezittingen 2021
5 69
en
het rendement op schulden
2021
2 46
Als het vermogen boven het heffingvrije vermogen komt
leidt de pro rata
toerekening ertoe dat het heffingvrije vermogen als het ware vergroot wordt Dit
vergrotingseffect is nieuw ten opzichte van de wetgeving zoals die sinds 2017
geldt Een belastir^plichtige met veel bezittingen en veel schulden die wel boven
het heffingvrije vermogen uitkomt gaat in de overbrugg i ngswetgeving meer
belasting betalen dan in het huidige stelsel maar dit effect wordt gemitigeerd
is in de overbruggingswetgeving
^Dverigens
het
zoals dat
2017
voor een
wettelijke systeem
per
geldt
overbruggingswetgeving en het rechtsherstel
beiastingplichtige een terugval op
niet mogelijk
Dit is een verschil tussen de
Pagina 8 van 12
250
1557942
00042
door dit vergrotingseffect van het heffingvrije vermogen
De situatie die Heithuis
schetst is daarom voordelig voor de belastingpiichtige
Heithuis iliustreert dit aan de hand van twee
van een
extreme
voorbeelden
uitgaande
heffingvrij vermogen van € 50 000
Voorbeeld 1 overbruggingswetgeving
Banktegoeden
e 50 000
Beleqgingen
e 10 min
Schulden na aftrek drempel
£ 10 min
Rendementsgrondslag
£ 50 000
Grondslag sparen en beleggen
0
Forfaitair rendement
£ 323 005
Voordeel uit sparen en beleggen
£ 0
Belasting box 3
C 0
0
Deze belastingpiichtige betaalt geen belasting
omdat het vermogen per saldo niet boven
het heffingvrije vermogen uitkomt ook al is zijn forfaitair berekende rendement
€ 323 005
Ook in het huidiqe stelsel betaalt deze belastingpiichtige geen belasting
Voorbeeld 2 overbruggingswetgeving
Banktegoeden
£ 51 000
Beleqgingen
£ 10 min
Schulden na aftrek drempel
£ 10 min
Rendementsgrondslag
£ 51 000
Grondslag sparen en beleggen
£
Forfaitair rendement
C 323 005 10
Voordeel uit sparen en beleggen
£6 334
Belasting box 3
C 1 963
1 000
Deze belastingpiichtige heeft C 1 000 meer spaargeld dan In voorbeeld 1 en betaalt wel
belasting Vanwege de pro ratatoerekening van het heffingvrije vermogen wordt slechts
belasting betaald over een klein deel 1 000 51 OOOe deel van het forfaitaire
rendement Desalniettemin resteert een belasting van een kleine € 2 000 euro
De voorbeelden maken duidelijk dat de prikkel om schulden aan te gaan die
bestaat in het huidige stelsel ook gedurende de overbruggingswetgeving blijft
bestaan en in sommige gevallen groter wordt
Deze prikkel vervalt wanneer het
nieuwe stelsel op basis van werkelijk rendement van kracht wordt en we tevens
overstappen op een heffingvrij inkomen
Overigens kan het effect zoals dat in bovenstaande voorbeelden tot uitdrukking
komt zich ook voordoen in minder extreme situaties Bijvoorbeeld
belastingplichtigen die schulden zijn aangegaan om een tweede woning voor
henzelf of bijvoorbeeld voor een kind aan te schaffen of belastingplichtigen die
een schuld zijn aangegaan om dit bedrag doorte lenen aan een kind zodat deze
een eigen woning kan kopen
Deze belastingplichtigen krijgen bij volledige
saldering van vordering en schuld feitelijk een reductie voor de schuld tegen
5 69
in plaats van 2 26
Zij die boven het heffingvrije vermogen uitkomen
zien dit effect verminderd doordat het effectieve rendementspercentage dat wordt
toegepast op het surpTus stijgt
L
Pagina 9 van 12
251
1557942
00042
Heithuis suggereert om die reden het heffingvrije vermogen alleen toe te passen
op bezittingen en dus als het ware om te bouwen naar een heffingvrij bezit
waardoor in de overbruggingswetgeving meer personen in de heffing zouden
worden betrokken
Dit acht de werkgroep overbrugging niet wenselijk
De situatie die Heithuis
schetst is het gevoig van de bewuste keuze om voor de overbruggingswetgeving
aan te
siuiten bij het rechtsherstel
zie paragraaf Achtergrond
Heithuis om het basisprincipe van het heffingvrije vermogen
De suggestie van
je betaait pas ais
jouw vermogen groter is dan het heffingvrije vermogen om die reden af te
schaffen zou betekenen dat een groep beiastingpiichtigen die meende uitgesloten
te worden van een box 3
heffing
nu
wei beiasting zou moeten betaien
Ook dat
acht de werkgroep overbrugging niet wenseiijk
Daarnaast zijn in de werkgroep verschiiiende optics onderzocht waaronder een
V
cap op het heffingvrije vermogen een cap op de schulden en een combinatie van
beiden Deze varianten betekenen echter ook systeembreuken ten opzichte van
h’eFTiuidige stelsel en het rechtsherstei
van
Daarnaast zou cfit leiden tot aanpassing
k
de voor het rechtsherstel gebouwde systemen wat tot een hoger b^lag op
t
het IV portfolto van de Beiastingdienst en tot een budgettaire derving zou ieiden
Zonder de iaatste twee aspecten nadef uit te werken is in dit stadiurh de^ondusie
dat er binnen het gekozen steisel voor de overbruggingswetgeving geen
mogelijkheden voor verbetering te vinden zijn
Uitvoeringsaspecten
Beiastingpiichtigen met overige bezittingen en eveneens schuiden die boven het
heffingvrije vermogen uitkomen kunnen wellicht de indruk hebben dat zij onder
de overbruggingswetgeving reiatief veel beiasting betaien Het effectieve
rendementspercentage is hier hoog In de casus van Heithuis is het effectieve
In hoeverre dit effect zichtbaar wordt op de
rendementspercentage ruim 600
aanslag is nog niet bekend In het nu voorliggend concept wordt het effectieve
rendementspercentage niet getoond zie bijiage 2 waarin de berekening zoais
deze naar de huidige stand op de aansiag wordt getoond
Het is ongewis in
hoeverre de nieuwe berekening en de effecten van de overgangswet vragen en
bezwaren zai oproepen bij beiastingpiichtigen
fi
I
Relatie onvolkomenheid overbruadinaswetoevinQ nriEt de
Informatiepunt
voorkomina van dubbele beiasting
I
I
Het effect dat beiastingpiichtigen met weinig nettovermogen die met veel
geieend geld beleggen weinig beiasting betaien gerelateerd aan het forfaitaire
rendement op die beleggingen verminderd met de schulden
wanneer er ook
van
buitenlandse bezittingen zijn
wordt nog sterker
Dat komt omdat bij de voorkoming
dubbele beiasting wordt gedaan alsof het heffingvrije vermogen geheel bij de
binnenlandse bezittingen hoort
is belast
het buitenlandse vermogen zonder vrijstelling
Technisch gebeurt dat doordat in de huidige
en
heffingvrij vermogen
wettelijke systematiek en onder het herstelbesluiH^
in de voorkomingsbreuk
waarin de teller bestaat uit het buitenlandse nettorendement
de noemer wordt
gevormd door het belastbare inkomen uit sparen en beieggen
en waarin
dus
«»
^ mede een aftrek in verband met het heffingvrije vermogen is verwerkt en niet ui
de som van het binnenlandse en buitenlandse rendement
Als we willen
voorkomen dat het Heithuis effect als het ware versterkt wordt in dergelijke
En
logischerwijze
eveneens
jj
in de in voorbereiding zijnde herstefwetgeving ter codificatie van
het hersteibesiuit
Pagina 10 van 12
252
1557942
00042
veel
geleend geld situaties met ook buitenlandse bezittingen is het te
overwegen om de noemer in de break aan te passen en zo minder voorkoming te
geven
Er zijn ook andere argumenten om dit te doen^^ maar omdat nu voor de
algemene lijn is gekozen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de systematiek van
het herstelbesluit en omdat onder de huidige wettelijke systematiek ook op deze
wijze toerekening heffingvrij vermogen aan binnenlandse bezittingen
voorkoming wordt verleend stellen wij voor om dit vooralsnog niet te doen
Toelichting
Bespreekpunten
Buiten reikwijdle
Besoreekount 2
Planning brieven box 3
Tijdens het Commissiedebat over het Toekomstig stelsel van 29 juni jl
een
aantal toezeggingen gedaan
heeft u
Daarbij heeft u aangegeven in September een
brief te sturen
maar hierin nog niet alle toezeggingen mee te nemen Tijdens het
reguiiere overleg van 8 augustus heeft u daarnaast aangegeven een brief te willen
sturen voor het Commissiedebat Belastingdienst van 7 September Hieronder treft
u een
voorste voor de
planning en inhoud van verschillende brieven over box 3 in
de komende periode
Inhoud
Wordt aan u
Verzending
voorgele^d
1
Brief richting Commissiedebat
•
30 aug
l sept PM
Stand van zaken herstel
Posten bezwaarmakers behandeld
o
iedereen brief ontvangen
o
o
Burgerreacties prognose vs realiteit
Van start met aanslagen die niet
onherroepelijk vaststonden en aanslagen
2021
Toezegging over informeren
burgers
Niet bezwaarmakers verwijzing brief scenario s
Toezegging Grinwis over aanvullende informatie
doorwerking
Overbrugging en herstel in wetgeving gaan met
Prtnsjesdag naar Kamer voor behandeling
Toekomstig stelsel
o
Rapport CapGemini
o
Gevolgen haalbaarheid 2025
o
Verwijzing Septemberbrief over
■
toezeggingen
Een argument is dat Nederland bij het belasten van Nederlands vermogen van buitenlands
beiastingpiichtigen ook het heffingvrije vermogen toepast Vanuit de redenering dat wij er daarom
vanuit mogen gaan dat het buiteniand reciprook handeit en minder belast zou Nederland om alle
beiastingpiichtigen gelijk te behandelen dan dus meer moeten mogen belasten en minder
voorkoming hoeven te geven
Een ander argument is dat bij de belasting van het wereldvermogen het heffingvrije vermogen
feitetijk pro rata aan het buitenlandse vermogen is toegerekend en dat het dus redelijk is dat bij
de voorkoming ook te doen Dit argument gold echter ook al onder de huidige wettelijke
systematiek
Pagina 11 van iz
253
1557942
00042
2
Septemberbrief toekomstig stelsel
•
Vergelijking VAB VWB toezegging Idsinga
o
Invoeringsdatum
o
Cijfermatige uitwerkingen
o
Budgettaire opbrengst
o
3
Verdere uitwerking vrijstellingen en grondslagen
•
Interactie VAB en Toeslagen
•
Betalingsproblemen en evt economische
verstoringen Motie Grinwis Van Dijk Idsinga
Overleg met NVB
Vervoigbrief toekomstig stelsel
Mogelijke alternatieven rendement op vastgoed
Motie Nijboer Maatoug
•
•
13 sept
Micro berekeningen
•
•
|
Gebruik maken WOZ waarde
•
Arbitragemogelljkheden
•
Inflatie
»
Hypotheekrenteaftrek
P^
Motie Grinwis
Motie Omtzigt
Communicatie
Vorige week is een persbericht uitgegaan met de stand van zaken van het herstel
Met directie Communicatie wordt besproken hoe de bovengenoemde brieven het
beste kunnen landen en welke persmomenten hierbij gepland kunnen worden
Ph
f
Politiek bestuurlijke context
Zie bespreekpunt 3
Informatre die niet openbaar gemaakt kan worden
CWUifi
Niet van toepassing
■ei
‘
Pagina 12 van 12
254
1557942
00042
Ministerie van Financien
Directle Algeniene
TERADVISERING
Fiscale Politiek
Aan
de staatssecretaris van Financien
Fiscaliteit en Belastingdienst
Persoonsgegevens
nota
Advies sondering bpm bestelauto bij fracties
Datum
21 augustus 2022
Notanummer
2022 0000210433
Bijiagen
geen
Aanleiding
In de Politieke Vierhoek van 19 augustus is afgesproken dat u
staatssecretaris
de bpm bestelauto maatregel sondeert bij de fracties en de uitkomst terugkoppelt
aan
de Politieke Vierhoek van woensdag 24 augustus
met de fractievoorzitters op
Mogelijk kunt u de
maandag 22 augustus gebruiken voor de
gesprekken
sondering Anders is een belronde op dinsdag een mogelijkheid
de WD
beginnen met
te
fractievoorzitter
Op woensdag 17 augustus hebben de fractievoorzitters om een nadere toelichting
gevraagd over de uitvoeringsproblemen en het dekkingsvraagstuk van de bpm
maatregel Het antwoord is opgenomen in de bijiage
Advies en spreeklijn
•
U kunt de voorgestelde vormgeving van de afbouw van de bpm
voor
zo
vrijstelling
bestelauto s ondernemers kort toelichten en vragen of deze vormgeving
akkoord is
O
In het coalitieakkoord is afgesproken om de vrijstelling in de bpm voor
bestelauto ondernemers in drie stappen af te bouwen
O
een
o
2024 2026
De maatregel levert een forse C02 reductie op en betekent daarnaast
belangrijke vereenvoudiging van het belastingstelsel
In de uitwerking is helaas gebleken dat de huidige grondslag van de
bpm voor bestelauto s cataloguswaarde en de afbouw in drie
niet uitvoerbaar zijn voor de Belastingdienst en RDW
Het voorstel is daarom om de maatregel in lx in te voeren per 1
januari 2025 Daarnaast is het voorstel om de grondslag aan te
passen van catalogusprijs naar C02 uitstoot
Tot slot is in de uitwerking gebleken dat de budgettaire opbrengst
cumulatief 660 min lager is dan in de startnota was geraamd Deze
derving moet gedekt worden volgens de begrotingsregels
Uitgangspunt daarbij is dat dekking plaatsvindt in het domein van de
derving
Het voorstel is dan ook om deze derving binnen het autodomein te
dekken via een verhoging van het tarief in de motorrijtuigenbelasting
stappen
o
o
o
voor
bestelauto s ondernemers
Pagina
1 van 1
255
1557940
00043
Mogelijk zullen de fracties vragen naar het alternatieve plan van VNO en de
RAI U kunt aangeven dat u dit plan bekeken heeft maar dat het een aantal
belangrijke nadelen kent
o
Het plan voldoet niet aan de afgesproken C02 reductie en budgettaire
opbrengst
o
Dekking vindt met name plaats via een forse verhoging van de
accijnstarieven Hiemnee iworden de lasten deels verplaatst van
bedrijven naar burgers
o
Het draagt niet bij aan een vereenvoudiging van het belastingstelsel
•
alternatief plan van o a VNO NCW en RAI
Toelichting
Vormgeving en belangrijkste beleidseffecten
Eind mei publiceerden de ondernemersorganisaties een artikel met de kop
•
Excessieve heffing op nieuwe bestelauto hindert verduurzaming
De
organisaties waarschuiwen voor een onredelijke lastenverzvwaring voor
ondernemers en stellen dat ondernemers voor hun werk afhankelijk zijn van
bestelauto s terwiji emissievrije bestelauto s nog geen goed alternatief
vormen
•
Als alternatief voor de bpm
BOVAG
MKB NL
maatregel stelt de sector
o a
VNO
Transport en Logistiek NL en Evofenedex
RAI VNA
het volgende
voor
Verlengen van de bestaande aanschafsubsidie voor elektrische
bestelauto s SEBA tot en met 2027 i p v 2025 en budget
verhogen met in totaal € 517 miljoen van € 172 miljoen naarC 689
miljoen
o
Verhogen van de dieselaccijns voor alle voertuigen die op diesel
rijden met 7x 1 cent vanaf 2024
o
Verhogen van hetverlaagd tarief in de motorrijtuigenbelasting mrb
voor bestelauto s van ondernemers
Elektrische bestelauto s blijven
vrijgesteld
Dit voorstel wordt door de sector breed gedragen en levert de volgende
o
•
effecten op
o
In 2030 is er 0 6 Mton C02 reductie
reductie
bpm voorstel borgt 0 7 Mton CO2
bpm
Cumulatief is er 2 2 Mton C02 reductie in 2022 2030
voorstel telt op tot 2 49 Mton ^
Budgettaire opbrengst bedraagt cumulatief ca € 1 6 miljard in 2021
De branche rekent het extra budget voorde SEBA budgettair
niet mee en komt daarmee op een opbrengst van cumulatief ca € 2 2
miljard wat gelijk zou zijn aan de ingeboekte cumulatieve opbrengst
van de CA maatregel
maar die redenering is niet conform de
begrotingsregels
Ambtelijk is op 27 juni 2022 en 16 augustus met de autobranche en op 14 juli
2022 met de hele sector gesproken over de BPM vrijstelling In die
gesprekken heeft de sector 00k toelichting gegeven op het alternatief zoals zij
dat voor ogen hebben Op 5 augustus 2022 is de doorrekening van dit plan
overhand igd
Voor de doorrekening is hetzelfde model gehanteerd afkomstig van Revnext
als dat intern wordt gebruiktom de effecten van het eigen voorstel in beeld te
brengen
o
2030
•
•
Deze ultstoot valt onder de EU Richtlijn Effort Sharing
Regulation
ESR
De ESR kent voor
alle lldstaten een bindend nationaal doel Dit doel betreft de toegestane cumulatieve CO2
ultstoot over de periode 2021 2030 het aangescherpte emissiebudget is circa 842 Mton
voor
Nederland
resteert
PEL schat in dat het doel niet gehaald wordt en er een fonse beleidsopgave
de grote is in conceptresultaten nog niet bekend
Pagina 2 van 1
256
1557940
00043
Ambtelijke appreciate
Het alternatieve plan van de sector is deels niet gedekt de budgettaire
derving bedraagt afgerond 0 6 mid euro
•
•
Het voorstel van de sector voldoet daarnaast niet aan de C02 reductie die in
het coalitieakkoord is afgesproken
•
0 7 Mton in 2030
Het voorstel leidt ook tot een lastenverschuiving van ondernemers naar
andere groepen
Een belangrijk deel van dekking is namelijk afkomstig van
verhoging van de dieselaccijns Hierdoor betalen ook o a huishoudens
mee aan het niet doorgaan van de bpm maatregel
De sector wijst evenwel
op de forse marktverstoring die wordt verwacht wanneer nieuwe
bestelauto s circa € 11 000
duurder wforden en spreekt de wens uit om de
lasten overalle voornamelijk ondernemers te spreiden
Tot slot is de bpm maatregel niet alleen een klimaatmaatregel maar leidt het
ook tot een belangrijke vereenvoudiging van de autobelastingen Na
afschaffing van de vrijstelling hoeft in de bpm namelijk geen onderscheid
meer te worden gemaakt tussen een particulier en ondernemer
een
•
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
Niet van toepassing
Pagina 3 van 1
257
1557940
00043
Bijiage 1 antwoord op verzoek van fractievoorzitters om meer tekst en
uitleg over uitvoeringsproblemen en dekkingsvraagstuk bpm
Kern
•
In het coalitieakkoord is afgesproken om de vrijstelling in de bpm voor
besteiauto s ondernemers in drie stappen
in 2024 2026
af te bouwen
In de
uitwerking is gebleken dat zowel de afbouw in drie stappen als de huidige
grondsiag netto catalogusprijs niet uitvoerbaar zijn voor de Beiastingdienst
en
•
•
RDW
Ais alternatief wordt voor de grondsiag de C02 uitstoot van het voertuig
voorgesteld en een afbouw in 1 stap per 1 januari 2025
Tot slot valt de budgettaire opbrengst in de nieuwe naming cumulatief € 660
miljoen lager uit
ten opzichte van de startnota
Deze derving moet conform
de begrotingsregels worden gedekt Als dekking is in het voorstel een
•
verhoging van het tarief in de mrb voor bestelauto ondernemers opgenomen
De uitvoeringstechnische problemen bij de oorspronkelijke vormgeving en de
lagere budgettaire opbrengst worden hieronder nader toegelicht
Uitvoeringstechnische problemen bii oorspronkeliike vormqevinq
•
•
Grondsiag
De grondsiag van de huidige bpm voor besteiauto s van particulieren is
gebaseerd op de netto catalogusprijs en deze grondsiag zou door de afbouw
van de vrijstelling voor ondernemers ook voor nieuwe besteiauto s gekocht
door ondernemers gaan gelden
De Beiastingdienst heeft echter aangegeven dat de netto catalogusprijs als
grondsiag voor de besteiauto s zeer moeilijk handhaafbaar is Dat is nu ook al
het geval maar dit probleem zou veel groter worden omdat de meeste
besteiauto s door ondernemers worden gekocht circa 87 000 van de
gemiddeld 90 000 besteiauto s die jaarlijks het Nederlandse wagenpark
instromen
•
•
•
•
In tegenstelling tot bijvoorbeeld voertuiggewicht of C02 uitstoot is de netto
catalogusprijs geen authentiek gegeven van een motorrijtuig dat wordt
opgenomen in het kentekenregister van de RDW de netto catalogusprijs is
een gegeven dat door de autobranche zelf wordt vastgesteld Voor
besteiauto s die via de parallelimport worden geimporteerd is bijvoorbeeld
geen onafhankelijke contra informatie beschikbaar en is de Beiastingdienst
voor controle afhankelijk van medewerking van de officiele importeur
Het blijven hanteren van de netto catalogusprijs als grondsiag voor
besteiauto s vergt inspanningen die de BD niet waar kan maken controle bij
aangifte zal slechts beperkt kunnen plaatsvinden Dit heeft gevolgen voor de
fraudebestendigheid
Afbouwtermijn in drie stappen
Een stapsgewijze afbouw van de vrijstelling leidt voor de Beiastingdienst tot
forse IV inspanningen omdat de Beiastingdienst voor de jaren 2024 en 2025
een nieuwe en tijdelijke processtroom moet inrichten
De afbouw en de afschaffing van de vrijstelling pakken namelijk uit als twee
op zichzelf staande maatregelen Enerzijds moet voor de afbouw tijdelijk
voor 2024 en 2025
een aangifteplicht worden geintroduceerd voor
ondernemers Er ontstaat tijdelijk een nieuwe doelgroep die te maken krijgen
met een complex en foutgevoelig aangifte proces
Pagina 4 van 1
258
1557940
00043
Anderzijds vervalt deze aangifteplicht zodra de vrijstelling volledig is
afgeschaft Vanaf dat moment doet de aanvrager van inschrijving van het
motorrijtuig in het kentekenregister de aangifte
De benodigde IV inspanningen voor het inregelen van de stapsgewijze afbouwf
heeft gevolgen op de implementatietermijn van andere dossiers zoals uitstel
van moderniserings
en vernieuwingstrajecten
Voor de RDW is een afbouw in drie stappen niet uitvoerbaar Gedurende de
jaren dat de vrijstelling wordt afgebouwd kan namelijk geen gebruik worden
gemaakt van de zogenoemde versnelde inschrijving Via de versnelde
inschrijving kan een vergunninghouder die tevens inschrijver van het
motorrijtuig in het kentekenregister is zonder controle van de
belastingafdracht een kenteken voor de auto aanvragen
Versnelde inschrijving is niet mogelijk omdat het belastbaar feit zich in de
overgangsperiode voltrekt voorafgaande aan de aangifte door de
ondernemers of particulieren op wiens naam de bestelauto komt te staan
Omdat versnelde inschrijving niet mogelijk is zal de RDW alle bestelbussen
individueel moeten keuren
Ook de brancheorganisaties
De RDW heeft hiervoor onvoldoende capaciteit
o a
RAI en BOVAG
onderkennen dat afbouwen
in drie stappen tot meer administratieve lasten zal leiden
Toelichtino laoere budoettaire opbrenost
circa € 660 miHoen derving in priizen
2021
•
De budgettaire opbrengst in de bpm bestaat uit twee componenten
die tegen
elkaar in werken en elkaar versterken
o
Het afschaffen van de ondernemersvrijstelling levert in
op
beginsel geld
omdat ondernemers voortaan bpm moeten betalen bij de
aanschaf van een nieuwe bestelauto
Tegelijkertijd blijven emissievrije bestelauto s vrijgesteld via een
nultarief door de C02 grondslag
waardoor de aanschaf van
emissievrije bestelauto s wordt gestimuleerd Dit doet de opbrengst
van de maatregel weer deels teniet
Het negatieve budgettaire effect wordt versterkt door de grondslagerosie door
ingroei van emissievrije bestelauto s in plaats van fossiele bestelauto s in
andere autobelastingen zoals de brandstofaccijns
o
•
•
Door de combinatie van bovenstaande twee componenten wordt de aanschaf
van een
emissievrije bestelauto financieel fors aantrekkelijker hetaandeel in
de nieuwverkoop stijgt naar verwachting
als grondslag en in 1 keer afschaffen
naar circa
in 2030
87
met C02 uitstoot
KEV2021
33
De
basispad
bedraagt in 2030 circa 0 7 Mton conform de doelstelling
die in het coalitieakkoord is gesteld
Conform de gebruikelijke systematiek is ten behoeve van de wetgeving de
raming van de budgettaire opbrengst eenmalig geactualiseerd en verfijnd
extra C02 reductie
•
•
•
•
Dit is weergegeven in tabel 1 in prijzen 2021
Voor de nieuwe raming is een analyse gemaakt van de bestelautomarkt en
zijn verschillende verbeteringen doorgevoerd in het model waarmee de
maatregel is doorgerekend
Ten opzichte van de raming in de startnota is de budgettaire opbrengst
cumulatief over de periode 2024 2030 in prijzen 2021 circa € 660 miljoen
lager bij grondslag C02 uitstoot en in 1 keer afschaffen
De belangrijkste reden voor de lagere budgettaire opbrengst is dat de bpm
opbrengst lager ligt dan eerder verwacht Dit komt doordat 1 door de
maatregel sneller emissievrije bestelauto s in het wagenpark groeien
maatregel is dus effectiever dan eerder gedacht en 2 er beter rekening
Pagina 5 van 1
259
1557940
00043
wordt gehouden met lagere bij parallelimport
door afschrijving is bpm
opbrengstvan deze fossiele bestelauto s lager
Daarnaast wordt nu voor de raming in het gebruikte model beter rekening
gehouden met gedragseffecten verschuivingen binnen segmenten naar
goedkoper zuiniger lichter en naar parallelimport en anticipatie effecten een
fossiele bestelauto kopen voordat de afschaffing van de vrijstelling wordt
In de raming voor het coalitieakkoord was sprake van een grove
ingevoerd
inschatting van het gedragseffect en werd nog geen rekening gehouden met
•
anticipatie
In de raming is de wisselwerking met de SEBA Subsidieregeling Emissieloze
Bedrijfsauto s en de invoering van zero emissiezones in grote steden
meegenomen Voor de mate waarin overgestapt wordt van fossiel naar EV
•
wordt gebruikt gemaakt van de TCO ontwikkeling
Total Cost of Ownership
overstapdrempel In deTCO zitten afschrijvingskosten aanschafprijs
brandstof energiekosten motorrijtuigenbelasting onderhoud verzekering en
MIA De gebruikte TCO betreft het gemiddelde bed rag perjaarbij 6jaar
gebruik
en een
Budgettaire opbrengst bpm bestelauto prijzen 2021
Raming
sta rtnota
Nieuwe
raming
Verschil
N B
C02
in min
€]
2024
2025
2026
2027
2028
2029
2030
cum
217
351
467
405
333
248
141
2162
2
442
353
295
213
133
60
1498
215
91
114
110
120
115
81
664
In het Belastingplan worden maatregelen in prijzen van jaarvan
invoering opgenomen de raming
wijzigt daardoor nog
Pagina 6 van 1
260
1557940
00043
Ministerie van Financien
FIscaleZaken
TER BESIJSSING
Directie Directe
Aan
Belastingen
Toeslagen
de minister
de staatssecretaris van Financien
Fiscaliteit en Belastingdienst
Persoonsgegevens
nota
Uitstel invoering werkelijk rendement box 3
Datum
22 augustus 2022
Notanummer
2022 00002L0242
Bijiagen
geen
Aanleiding
Capgemini is gevraagd om de rapportage Technische review tijdpad
implementatie box 3 werkelijk rendement van 10 november 2021 te herijken met
het oog op de gevolgen van het arrest van de Floge Raad van 24 december 2021
het Kerstarrest
De rapportage van de herijking is uiterlijk op 1 September 2022
basis
van
de eenste beelden uit het nog te publiceren
gereed Op
onderzoeksrapport blijkt dateen succesvolle implementatie van box 3 stelsel op
basis van werkelijk rendement per belastingjaar 2025 zeer onwaarschijnlijk is
Parralel aan dit nadere onderzoek bent u op 8 augustus geinformeerd over de
knelpunten op het gebied van het IV portfolio in de keten Inkomensheffingen en
Op 12 augustus bent geinformeerd over
de budgettaire gevolgen van het uitstellen van de invoeringsdatum naar2026 In
de politieke vierhoek van 16 augustus hebt u aangekondigd dat het nieuwe box 3
stelsel per 2025 niet inpasbaar is met andere afspraken uit het coalitieakkoord en
de voorjaarsnota De consequenties op IV gebied van het uitstellen van de
invoeringsdatum zijn op 23 augustus in een separate nota beschreven door het
Directoraat Generaal Belastingdienst nota nummer 2022 0000110327]
de keuzes die gemaakt moeten worden
In deze nota delen wij de eerste inzichten van het onderzoek van Capgemini en
staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst
leggen wij u
voor om
formeel het beslispunt
de invoering van het nieuwe box 3 stelsel met een jaar uit te stellen
Beslispunten
Gaat u akkoord met het uitstellen van de invoering van het box 3 stelsel op basis
van werkelijk rendement van het belastingjaar 2025 naar het belastingjaar 2026
Kernpunten
•
In het rapport van 10 november 2021 zijn de volgende randvoorwaarden
vastgesteld voor een succesvolle implementatie per 2025
o
Wetgeving is gereed in het 2^ kwartaal 2022
o
Flet uitfaseren van CooliGen is gevorderd hierbij gaat het niet om
de uitfaseren van CooliGen als geheel maar specifiek over het
fundament voor box 3
o
•
Geen aanvullende
beleids
initiatieven
In het aanvullende onderzoek van Capgemini wordt rekening gehouden
met de actuele stand
van
alle zaken die van invioed zijn op het tijdpad
Pagina
1 van 1
261
1557085
00044
invoering van het nieuwe stelsel zoals het vifetgevend traject de
modernisering van het IV landschap en de samen\«erking met de
voor
•
ketenpartners zoals banken en verzekeraars
Uit de eerste beelden van het onderzoek blijkt dat de volgende risico s zijn
geconstateerd waardooreen succesvolle implementatie van een box 3
stelsel op basis van wrerkelijk rendement per belastingjaar 2025 zeer
onwraarschijnlijk is
o
Als gevolg van het Kerstarrest heeft de wetgeving 7 maanden
vertraging opgelopen ten opzichte van de gevalideerde planning
uit 2021 De kans op verdere uitloop is groot door de complexiteit
van
de wetswrijziging en extra werk dat voortvioeit uit het
Kerstarrest
o
Het uitfaseren van CoohGen dat nodig is voor box 3 heeft
o
vertraging opgelopen als gevolg van het Kerstarrest
Het Kerstarrest heeft geresulteerd in aanvullende beleidsbesluiten
en wetgeving zoals rechtsherstel
overbruggingswetgeving en
dekkingsmaatregelen
De besluitvorming overcomplexe wetgevingsvraagstukken zal
niet volledig zijn afgerond op de nieuw gestelde deadline van 1
oktober Dit brengt het risico met zich mee dat de specificaties
voorde op te vragen gegevens bij ketenpartners niet tijdig gereed
zijn Zonder gegevensaanlevering doorde ketenpartners beschikt
de Belastingdienst niet over contra informatie om toezicht uit te
oefenen Daarnaast kan de aangifte inkomstenbelasting zonder
gegevensaanlevering niet worden vooringevuld waardoor een
groter beroep wordt gedaan op het doenvermogen van burgers
o
Daarnaast worden grote risico s onderkend waaronder de
o
parallelle uitvoering van uitvoeringstoets en internetconsultatie
gecombineerd metcomplexe wetgeving en de noodzakelijke groei
van
•
fiscale en IV capaciteit in een zeer schaarse arbeidsmarkt
Het uitstellen van de invoeringsdatum heeft budgettaire gevolgen en
consequenties op IV gebied Hierover bent u op 12 en 23 augustus
gei nformeerd De inschatting is dat door het uitstel de werkzaamheden
zoals het nu voorligt in de Tweede
vijf maatregelen uit het Belastingplan en de Voorjaarsnota
conform eerder plan kunnen worden ingepast voor de geplande
inwerkingtreding Dit zijn Fiscale Oudedagsreserve Leegwaarderatio
Afbouw AHK Geleidelijk afschaffen lACK en Pijnpunten belastingrente
Voor implementatie van het box 3 stelsel op basis van werkelijk
rendement in de ICT systemen van de Belastingdienst blijven
randvoorwaarden gelden Het maken van een inschatting of
implementatie 1 januari 2026 kan worden gehaald kan pas gedaan
worden na het opstellen van de diverse uitvoeringstoetsen die worden
gedaan nadat de wetgeving gereed is en bekend is wat gebouwd moet
worden in de ICT systemen Uiteraard geldt dat er vervolgens geen
nieuwe inslagen mogelijk zijn zonder aanpassing van de dan bekende IV
planning
De afgegeven planning voor het wetgevings en implementatietraject uit
de kamerbrief Planning Box 3 stelsel op basis van werkelijk rendement
per 2025 van 24 juni 2022 zal bij uitstel worden aangepast gebaseerd op
een inwerkingtreding per 1 januari 2026
voor
het wetsvoorstel excessief lenen
Kamer
•
•
en
Overt ruggings wetge ving
Pagina 2 van 2
262
1557085
00044
•
Het uitstel van de introductie van het nieuwe box 3 stelsel met een jaar
betekent dat de Overbruggingswet box 3 een jaar langer van toepassing zal
zijn
•
Deze verlenging
van
de overbruggingsperiode op zich brengt geen specifieke
risico s met zich
•
Wei blijven effecten die nu al in beeld zijn voor de overbruggingsperiode dan
een
jaar langer in stand Hierbij valt te denken aan
o
Met de overbruggingswetgeving is nog steeds geen sprake van een
ideaai box 3 steisei en wfordt
iijn met het Kerstarrest en met het
nog steeds gewerkt met
forfaits wel met inachtneming van de werkelijke vermogensmix
Het wferkelijke rendement van een individuele belastingplichtige kan in
een belastingjaar afvi^ijken van het forfaitair bepaalde rendement
wfaarover beiasting wordt geheven
In het bijzonder bij belastingplichtigen die met een laag risicoprofiel
beleggen in laag renderende effecten zoals obligaties kan de
toepassing van het forfaitaire rendement op overige bezittingen ertoe
leiden dat bij hen een hoger rendement wordt verondensteld dan zij
feitelijk hebben behaald Met dit feitelijk lagere rendement kan geen
rekening worden gehouden omdat aandelen meestal met een hoger
rendement en obligaties samen in de rubriek effecten door
ketenpartners worden gerenseigneerd Op basis van de bestaande
gegevensstromen kunnen obligaties daarom niet gesepareerd worden
binnen de aangifterubriek effecten
Het inrichten van nieuwe
gegevensstromen is niet op korte termijn mogelijk
Tevens blijft in situaties waarin een belastingplichtige naast vele
beleggingen ook veel schulden heeft het vergrotingseffect van het
heffingvrije vermogen in stand waarover u met nota van 19 augustus
en tijdens de bespreking op 23 augustus jl
bent geinformeerd
in
advies van de drie externe deskundigen
o
o
o
Proces en communicatie
•
In de politieke vierhoek van woensdag 24 augustus staat het
inkomstenkader op de agenda
van
•
De budgettaire gevolgen van het uitstellen
de inwerkingtreding naar2026 is al in het inkomstenkader verwerkt
In de ministerraad
van
vrijdag 26 augustus neemt het kabinet formeel het
besluit over de inwerkingtreding van het toekomstige box 3 stelsel als
onderdeel van de augustusbrief De augustusbrief is een intern document
waarin alle afspraken voor Prinsjesdag zijn samengevat
•
Op 1 September wordt ter voorbereiding op het commissiedebat
Belastingdienst van 7 September een Kamerbrief verzonden In deze brief
kan het besluit over de uitgestelde inwerkingtreding worden opgenomen
Hiermee voldoet u aan de toezegging om de Tweede Kamer halfjaarlijks
te informeren over hettijdpad voor het stelsel werkelijk rendement
•
Op 23 augustus wordt met u
Belastingdienst
staatssecretaris Fiscaliteit en
de planning en inhoud van verschillende brieven over
box 3 in de komende periode besproken
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
Niet van toepassing
Pagina 3 van Z
263
1557085
00044
Memo bpm bestelauto
•
30 08 2022
In het inkomstenkader is op dit moment opgenomen dat het afschaffen van de bpm
vrijstelling
bestelauto ondernemer per 2025 wordt afgeschaft Omdat de maatregel minder opievert dat bij
het coalitieakkoord werd gedacht is er een budgettair gat van cumulatief € 554 min dat in
•
•
•
•
beginsel binnen hetzelfde dossier moet \worden opgelost
Het voorstel is om de budgettaire derving te dekken met een verhoging van het verlaagd tarief
in de motorrijtuigenbelasting mrb voor bestelauto ondernemers vanaf 2025 Indien de bpm
vrijstelling per 2025 \«ordt afgeschaft dan is de benodigde tariefstijging van het mrb tarief
bestelauto ondernemer 15
gemiddeld € 78 per jaar voor een dieselbestelauto
Daarnaast is denkbaar om een ander invoeringsjaar te kiezen Hierbij gelden twee afwegingen
o
Invoering per 2024 is mogelijk Om uitvoeringstechnische redenen raden we af om de
vrijstelling in de bpm voor bestelauto ondernemers al per 1 januari 2024 in 1 keer af te
schaffen De benodigde IV inspanningen voor het inregelen van afbouw per 1 januari
2024 heeft namelijk gevolgen voor de implementatietermijn van andere dossiers zoals
uitstel van moderniserings en vernieuwingstrajecten Deze verdringingseffecten zijn
veel minder het geval wanneer de maatregel per 1 januari 2025 wordt ingevoerd
o
Invoering per 2026 leidt tot een groter dekkingsprobleem waardoor de mrb verder
moet worden verhoogd Dit loopt op van cumulatief over de periode 2024 2030 € 554
min bij afschaffen in 2025 naar€1163 min bij afschaffen in 2026
Tabel 1 laat zien hoe de wisselwerking tussen ingangsjaar en dekking samenhangt Het is
belangrijk dat het besluit wordt opgenomen in het BP2023 zodat de Belastingdienst voldoende
tijd heeft voor de benodigde systeemaanpassingen Het afschaffen van de bpm vrijstelling is
bovendien een belangrijke klimaatmaatregel die in 2030 een C02 reductie van 0 7 Mton
beoogt te realiseren
Een dieselbestelauto van een ondernemer heeft een voertuiggewicht van gemiddeld circa 1800
kg en betaalt in 2022 gemiddeld € 520 aan mrb Ter referentie Een particuliere
dieselbestelauto betaalt in 2022 gemiddeld circa € 1500 per jaar aan mrb inclusief
dieseltoeslag en een particuliere dieselpersonenauto gemiddeld € 1600 per jaar inclusief
dieseltoeslag en circa € 300 opcenten
Tabel 1
Overzicht budgettaire derving en lasteneffect dekkingsvoorstel mrb
bestelauto
Variant
Budgettaire
derving ten
opzichte van
startnota
m
2030
verhoging mrb Bestelondernemer
Lastenstijging in € per ondernemer per jaar
te
dekken bedrag
t
Voorstel dekking
EV bestelauto
Tariefsverhoging
per 2025
Dieselbestelauto
vanaf 2026
dan
geen vrijstelling
meer
BPM
vrijstelling
in lx afschaffen
€ 554 min
15
€78
€ 90
€ 409 min
12
€62
€ 72
€ 1163 min
32
€ 166
€ 192
2025
BPM
vrijstelling
in lx afschaffen
2024
BPM
vrijstelling
in lx afschaffen
2026
Merk op dat bij invoering ineens per 2026 en een verhoging met 32
cumulatief wel gedekt wordt
maar dat
in de periode tot en met 2025
het budgettaire gat
kabinetsperiode een
tekort van ruim € 400 min
een
blijft bestaan Om het budgettaire gat tot en met 2025 te dekken is
verhoging met meer dan 100
nodig
264
1557633
00045
Bijiage
Tabel 2
Budgettaire opbrengst bpm bestelauto
2024
2025
in min C
2026
2027
2028
2029
2030
cum
struc
351
262
149
2281
149
Reeks coalitieakkoord
Raming startnota
229
371
493
427
Invoering ineens per 2025 met grondslag C02 uitstoot
Nleuwe ramlnq
Derving
t o v
startnota
229
Dekking mrb verhoglng
Saldo derving
dekking
229
510
407
341
246
154
70
1728
111
139
86
86
105
108
79
554
260
80
91
94
97
100
100
563
115
220
5
8
8
9
22
9
145
Invoering ineens per 2024 met grondslag C02 uitstoot
Nieuwe raming
Derving
t o v
startnota
379
385
368
319
230
139
53
1872
114
150
15
125
108
122
124
96
409
263
65
72
73
75
78
78
441
89
150
79
53
35
47
45
17
31
174
Dekking mrb verhoglng
Saldo derving
dekking
Invoering ineens per 2026 met grondslag C02 uitstoot
Nieuwe raming
Derving
t o v
stamota
229
Dekking mrb verhoging
Saldo derving
dekking
229
331
317
249
154
68
1119
112
371
161
110
102
109
81
1163
261
172
194
201
207
212
214
1201
245
199
33
91
105
104
133
38
16
‘
De reeksen worden in het inkomstenkader geboekt in prijzen van het Jaar van invoering dat vereist een actualisatie van de
eerdere verstrekte cijfers die in prijspeil 2021 waren Het eerder genoemde verschil tussen de reeks in de startnota en de
huidige opbrengst van circa € 660 miljoen cumulatief is daarmee teruggelopen tot C 554 miljoen
265
1557633
00045
Memo budaettaire reeks en dekkinasopties bom
bestelauto 1 September 2022
In dit memo worden de volgende vragen beantwoord
ingeboekt in de augustusbrief
1
Wat is
2
Wat is de derving ten opzichte van de reeks in de startnota
nu
wanneer
de bpm
vrijstelling in
drie stappen tussen 2024 2026 wordt afgebouwd
3
1
Welke dekkingsopties zijn er
Wat is nu ingeboekt in de augustusbrief
•
•
In de augustusbrief is ervan
uitgegaan dat de bpm vrijstelling in lx per 2025 wordt
afgeschaft Voorde dekking is aangenomen dat het mrb tarief voor bestelauto
ondernemers in 2025 met 15
wordt verhoogd en in 2026 met nog eens 7
wordt
verhoogd
De budgettaire reeksen worden in de augustusbrief alleen getoond voor de jaren 2024 tot
en
•
met 2027 en voor structureel
Om een andere vormgeving
van
de bpm
maatregel budgetneutraal te kunnen inpassen in
de budgettaire plaat is van belang dat cumulatief in de periode 2024 2027 het saldo
103 min
Tabel 1
min €
ten opzichte van de startnota
gelijk blijft
Budgettaire opbrengst bpm bestelauto zoals ingeboekt in augustusbrief
saldoverslechterend]
in
Cum
2024
2025
2026
2027
Struc
2024
2027
Derving t o v startnota zoals
ingeboekt in augustusbrief
Dekking mrb verhoging zoals
ingeboekt in augustusbrief
Saldo derving
dekking
2
229
229
139
86
86
0
262
80
140
144
0
364
220
54
58
0
103
Wat is de derving ten opzichte van de reeks in de augustusbrief
wanneer de
bpm
vrijstelling in drie stappen tussen 2024 2026 wordt afgebouwd
Tabel 2 laat zien wat de budgettaire opbrengst is wanneer de bpm vrijstelling toch in drie
stappen
2024 2026
wordt afgeschaft De grondslag is in deze variant nog steeds C02
uitstoot
De eerste reeks laat zien wat er oorspronkelijk in het coalitieakkoord startnota zat met een
cumulatieve opbrengst van 1520 min
euro
2024 2027
De tweede en derde reeks laat zien dat dit voorstel naar huidige inschattingen in totaal €
394 min
minder opievert dan bij het coalitieakkoord werd gedacht
Dit komt enerzijds
doordat de raming vender is verfijnd en anderzijds om de ingroei van elektrische
bestelauto s hoger is dan eerder gedacht
NB
de tabel laat zien dat de lagere opbrengst niet wordt veroorzaakt door de invoering
maar door nieuwe inzichten met betrekking tot de raming
Bij invoering in drie
stappen is de budgettaire derving groter bij afbouw in 1 stap per 2025 is de derving 262
ineens
min
zie tabel 1
Om een gelijke opbrengst als in de augustusbrief te houden
min
euro aan
moet voor cumulatief 497
dekking gevonden worden
1
266
1557634
00046
Tabel 2
Aanvullende derving bij afbouw bpm
dekken bedrag
in min €
vrijstelling in drie stappen en bet te
saldoverslechterend
Cum
2024
2025
2026
2027
Struc
2024
2027
Raming startnota
Nieuwe raming
in drie
229
371
493
427
0
1520
197
263
345
320
0
1125
31
108
148
107
0
394
stappen
Derving t o v
Te dekken
startnota
cumulatief
bedrag
497
2024 2027
Saldo derving
3
103
dekking
Welke dekkingsopties zijn er
•
Uitgangspunt is dat de derving zo dicht mogelijk in het domein van de derving
ondernemers
wordt opgevangen
bestelauto
In de augustusbrief is daarom het verhogen van het mrb
tarief bestelauto ondernemers als dekkingsmaatregel opgenomen
•
In tabel 3 is de budgettaire reeks en maatvoering
van
het verhogen van het mrb tarief
bestelauto ondernemers aangepast op basis van de nieuwre derving
afbouw bpm
vrijstelling in drie stappen
•
Daarnaast is in tabel 3 een overzicht gegeven van alternatieve dekkingsopties
Tabel 3
dekkingsopties in min
C
saldoverslechterend
Cum
2024
2025
2026
2027
Struc
2024
2027
Dekkingsmaatregel augustusbrief
Verhoging
tarief mrb
bestelauto ondernemer
22 4
113
117
132
136
0
498
per 2024
Alternatieve dekkingsopties binnen mobiliteitsdomein
Accijnsverhoging
benzine
diesel en LPG 1 87
verhogen
1 64 eurocent per liter
benzine
1 07 eurocent per
liter diesel
125
125
125
125
0
500
124
124
124
124
124
496
0 39 eurocent per
liter LPG vanaf 2024
Verhoging vliegbelasting
met
€ 5 15 per ticket vanaf 2024
Alternatieve dekkingsopties gerelateerd aan ondernemers niet uitputtend
Verlagen budget voor mkb
pakket van 500 min naar 375
125
125
125
125
125
min
bijv minder extra
budget MIA EIA Vamil
Stelpost constructies fiscale
50
100
150
200
200
500
500
2
267
1557634
00046
9
Ministerie van Finanden
Fiscale Zaken
HEDEN
TER BESLISSING
GRAAG REACTIE MORGEN VOOR 10 00
Directie Algemene
Aan
Fiscale Politiek
de staatssecretaris van Finanden
nota
Fiscaliteit en
Belastingdienst
Zesde beslisnota pakket Belastingplan 2023
Aanleiding
In de augustusbesluitvorming is de coaiitie akkoord gegaan met het aanpassen
van
de giftenaftrek om een ANBI constructie tegen te gaan
Wij wilien met deze
Persoonsgegevens
Datum
5 September 2022
nota u meenemen in de vormgeving van de maatregei en akkoord vragen om
Notanummer
deze in deze vorm op te nemen in een nota van wijziging
2022 0000217192
Financiele en economische belangen van de staat
Bijiagen
geen
een beslispunt voorleggen t a v de invulling van de
invoeringstoets voor aanbiedingsbrief Belastingplan 2023
Daarnaast wilien we u graag
toezegging BP m b t
Voorde leesbaarheid is de nota in deze twee onderdelen verdeeld
Onderdeel giftenaftrek
Beslispunt 1
7
vormgeving aftoppen giftenaftrek
Gaat u akkoord met de vormgeving van de maatregei zoals hieronder
I
uiteengezet
O L
2 2
X
Financiele en economische belangen van de staat
Kern
In de augustusbesluitvorming is de coaiitie akkoord gegaan met het
aanpassen van de giftenaftrek om een ANBI constructie tegen te gaan
Er wordt daarom een
ffiXc
plafond in de aftrek voor periodieke giften
€ 250 000 per huishouden
met huishouden wordt bier
geintroduceerd
en
bedoeld
Deze
maatregei wordt opgenomen in
belastingplichtige
partner
een nota van wijziging op het Belastingplan 2023 Deze zal worden voorzien
van
Pagtna 1 van 7
268
1557623
00047
van een
J
•
»
uitvoeringstoets door de Belastingdienst
een
wetgevingstoets van
V en ter advisering aan de Raad van State worden voorgelegd
De
inschatting is dat de maatregel uitvoerbaar is per 2023 Na afronding van de
uitvoeringstoets zijn de precieze uitvoeringsgevolgen duideiijk
Met de maatregel worden de uitzonderlijk hoge periodieke giften beperkt
terwiji het wel aantrekkelijk bitjft om om legitieme redenen en met minder
uitzonderlijke hoge bedragen te schenken aan ANSI s Bovendien kunnen
hoge inkomens dan in veel mindere mate tot nul gereduceerd worden door
een hoge giftenaftrek
Circa 140 huishoudens zullen worden qeraakt door deze aftoppinq
Financiele en economische belangen van de staat
Beslispunt 1
ontstaan en vormgeving
In het recent gepubliceerde IBO Vermogensverdeling is ingezoomd op een
lijst
opmerkelijke belastingconstructies die is opgesteld door experts binnen de
Belastingdienst Een van die casussen ziet op zeer hoge giften aan een zelf
opgerichte algemeen nut beogende instelling ANBI In dit IBO was dat
aanleiding om fiches op te nemen om de giftenaftrek af te schaffen of de aftrek
voor periodieke giften aanzienlijk te beperken Dit IBO heeft de nodige aandacht
in de media o a NOS gekregen en geleid tot schriftelijke Kamervragen van lid
Inge van Dijk CDA over het bericht Vermogenden gebruiken eigen goede doelen
als belastingconstructie
Ambtelijk FIN heeft naar aanleiding van dit IBO ook een nadere analyse verricht
Uit de aangiften 2019 en 2020
de meest recente cijfers
blijkt dat het aantal
hoge periodieke gjfien is toegenomen en de daaruit voloende giftenaftrek
weggestreept wordt tegen extreem hoge inkomens vanerend van 1 miljoen tot
zeer incidenteel
meer dan 100 miljoen per jaar
extreem
Dit heeft geleid tot het voorstel om voor periodieke giften in de giftenaftrek een
plafond in te voeren Dit ziet er als voIgt uit
Er wordt een plafond in de aftrek voor periodieke giften geintroduceerd van
€ 2aLD00 per huishouden belastingplichtige en partner
Dit is uitvoerbaar
•
•
•
per 21123
Daarmee worden uitzonderliik hoge periodieke giften beperkt
Bovendien is
het dan niet meer mogelijk om extreem hoge inkomens volledig te
verrekenen met de jaarjiikse gift
Er is sprake van circa 14p huishoudens die op dit moment met de
periodieke gift per kaienderjaar uitkomen boven de aftopping van
Dit betreft geregeld giften aan zelf opgerichte ANBI s
Het blijft mogelijk en fiscaal aantrekkelijk om periodieke giften te
schenken aan ANBI^^Enkel deze 140 worden geraakt door het plafond
Dit voorstel wordt via een nota van wijziging in het Belastingplan 2023
€ 250 000
•
•
opgenomen
In de nota
van
wijziging zal de maatregel langs de volgende lijn gemotiveerd
worden
•
Het stimuleren van geefgedrag is een van de Rijksbrede speerpunten van
het filantropiebeleid
De giftenaftrek speelt daarbij
in het bijzonder de periodieke gift
en
een
beiangrijke rol en
bij ANBI s
betrekt donateurs langdurig
zorgt voor een vaste inkomensstroom voor deze ANBI s
Pagina 2 van 7
269
1557623
00047
Het voIgt uit de aard van filantropie dat grote giften afkomstig zijn van
het gebruik
vermogenden en dat als zij gebruik maken van de giftenaftrek
van de giftenaftrek scheef verdeeld is Dit is legitiem zolang het belang van
de ANBI voorop staat en niet het privebelang
Het is echter opmerkelijk hoe hoog de giftenaftrek in sommige gevallen is en
dat de giftenaftrek kan worden gebruikt om zeer hoge inkomens
grotendeels
vermogenden onbelast te houden Dit roept voor de wetgever de vraag
op of de onbeperkte aftrek van periodieke giften wel maatschappelijk gewenst
van
is
Bovendien blijkt uit het IBO dat giften boven de € 25 min in bijna alle
worden gedaan aan zelf opgerichte ANBI s Er doen zich
gevallen 94
vervolgens opmerkelijke casussen voor waarbij aandelen in een eigen bv of
een schilderij aan de zelf opgerichte ANBI geschonken worden waarbij het
recht op inkomsten uit de aandelen dividend of het recht om het schilderij
aan eigen muur op te hangen blijft toebehoren aan de schenker Dit is
moeilijk te handhaven en te controleren door de Belastingdienst en wringt
met de gedachte achter de giftenaftrek dat men ten behoeve van het
algemene nut volledig afstand doet van vermogen
Daarom wordt voorgesteld de aftrek van periodieke giften te maximeren
Daarmee wordt niet uitgesloten dat er later
in het kader van het IBO
en
de
voor
meer
Vermogensverdeling
taakstelling
constructiebestrijding
maatregelen noodzakelijk zijn op dit vlak De effecten van deze begrenzing
zullen gemonitord worden Deze maatregel is alvast een op korte termijn
uitvoerbare optie
Finandele en economische belangen van de staat
270
1557623
00047
Financieie en economische belangen van de staat
Onderdeel passage invoeringstoets in aanbiedingsbrief BP23
BesMspunt 3 Invulling toezegging BP2022 m b t invoeringstoets
aanbiedingsbrief Belastingplan 2023
voor
I
Pagina 4 van 7
271
1557623
00047
U heeft eerder ingestemd met het voorstel
om
in de aanbiedingsbrief voor het
pakket Belastingplan 2023 een passage te wijden aan de invoeringstoets op
enkele maatregelen uit het pakket Belastingplan 2022 van vorig jaar
U heeft
tevens akkoord gegeven om op zes onderwerpen uit het Belastingplan 2022 een
invoeringstoets te doen
Bent u akkoord met onderstaande momenten waarop een invoeringstoets voor de
ondergenoemde wetswijzigingen op zijn vroegst mogelijk is
•
Eerder is een selectie van zes onderwerpen uit het Belastingplan 2022 aan u
voorgelegd waarop een invoeringstoets zal worden uitgevoerd U hebt
ingestemd met de selectie Ook hebt u ermee ingestemd om de Tweede
Kamer bij de aanbieding van het pakket Belastingplanpakket 2023 te
informeren over deze selectie en over het moment waarop de toetsen kunnen
worden aangeboden
•
In de nota is toegezegd dat u eind augustus nader
geTnformeerd zou worden wanneer een invoeringstoets op de onderstaande
onderwerpen op zijn vroegst mogelijk is zodat u de Kamer kunt informeren
Wij adviseren u de Kamer te informeren over een invoeringstoets via de
eerstvolgende stand van zakenbrief nadat een toets gereed is
Na de toezegging om begin 2023 invoeringstoetsen aan de Tweede Kamer op
te leveren over onderwerpen uit het pakket Belastingplan 2022 heeft de
minister voor Rechtsbescherming
hierna
J
V
aan
de Tweede Kamer gemeld
dat een
invoeringstoets niet altijd een jaar na inwerkingtreding mogelijk is
Hieronder is per onderwerp nader toegelicht wanneer de invoeringstoetsen
afgerond zijn Voor het bepalen wanneer een invoeringstoets kan plaatsvlnden
is relevant wanneer er inzichten te verwachten zijn over de implementatie de
beleving van de maatregel door de doelgroep en de uitvoering door de
Daarnaast is de
Belastingdienst in de vorm van signalen hierna signalen
Belastingdienst dit jaar nog bezig met de ontwikkeling van de invoeringstoets
langs de lerende aanpak van J V De eerste invoeringstoetsen zullen daarom
in januari 2023 van start gaan volgens de nader vast te stellen werkwijze
Deze momenten zijn afgestemd met de betrokken
•
•
•
lijn
en
concerndirecties
Onderstaand treft u een overzicht aan waarin staat weergeven wanneer de
invoeringstoetsen naar verwachting aan u opgeleverd worden In de
toelichting worden de vroegst mogelijke momenten verder onderbouwd De
Kamer wordt dan vervolgens over een invoeringstoets geTnformeerd in de
eerstvolgende stand van zakenbrief nadat een toets gereed is
Per maatregel wordt het moment van toetsen nader toegelicht
Voor alle genoemde onderwerpen geldt dat er sprake is van vroegsignalering
Concreet houdt dit in dat er mogelijk signalen zijn die pas na het afronden
van de invoeringstoets naar boven komen Deze signalen vallen dan ook
buiten het bereik van de invoeringstoets maar kunnen vragen om een
andersoortige analyse of opvolging
Naam wijziging wet
en
regelgeving
Verhoging vrije ruimte
werkkostenregeling i v m de
steunpakketten vanwege COVID 19
Verduidelijking dat de bpm is
bedoeld voor motorrijtuigen die van
Vroegst mogelijke
moment uitvoering
invoeringstoets
Q1 2023
Invoeringstoets
afgerond en
vastgesteld
April 2023
Q1 2023
April 2023
II
Pagina 5 van 7
272
1557623
00047
de weg gebruik maken
jerichte vrijstelling thuiswerkkosten Q2 2023
Juli 2023
Q2 Q4 2023
januari 2024
Wijzigingen eigenwoningregeling bij
gezamenlijke aankoop en
Financiering van een eigen woning
door fiscaie partners en bij overiijden
van een van de partners
Uitzondering fiscaal partnerbegrip
Q3 2023
voor toepassing
inkomensafhankelijke
combinatiekorting
Historisch tarief BPM
Q3 2023
November 2023
November 2023
Verhoging vrije ruimte werkkostenregeling i v m
de steunpakketten vanwege
COVID 19
Voor dit onderwerp wordt in
Q1 2023 een invoeringstoets uitgevoerd Deze
wetswijziging betrof een codificatie van regeigeving voor het jaar 2021 die al in
de praktijk is toegepast middels een beleidsbesluit Signalen van de doelgroep
kunnen voortvioeien uit de vragen die binnenkomen voorafgaand aan
of tijdens
het indienen varTde aangifte ioonheffingen De aangiften loonheffingen voor het
relevante jaar 2021 zijn ai ingediend Omdat de invoeringstoets zich nu nog in de
ontwikkelfase bevindt kan op zijn vroegst in Q1 2023 een invoeringstoets worden
gedaan Naar verwachting worden de uitkomsten van deze invoeringstoets in april
2023 met u gedeeld
Verduidetijking dat de BPM is bedoeld voor motorhjtuigen die van de weg gebruik
^
maken
Voor dit onderwerp geidt ook dat een invoeringstoets wordt uitgevoerd in Q1
2023
Deze wetswijziging is direct na
geeffectueerd binnen de uitvoering
inwerkingtreding op 1 januari 2022
invoeringstoets feiteiijk nu ai
waardoor een
uitgevoerd zou kunnen worden De invoeringstoets wordt begin qi 2023
uitgevoerd wanneer de invoeringstoets ontwikkeld is Burgers en bedrijven die
vanaf inwerkingtreding van deze wetswijziging aangifte hebben gedaan van
aangeschafte motorrijtuigen die van de weg gebruik maken vormen de doelgroep
die mogelijk signalen afgeven voor cfTt onderwerp De uitkomsten van deze
invoeringstoets worden naar verwachting in aprii 2023 met u gedeeld
Cerichte vrijsteiling thuiswerkkosten
Voor dit onderwerp is op^zijn vroegst een invoeringstoets mogelijk in Q2 2023
De
maatregel ziet op de werkkostenregeling Het is de ervaring dat
inhoudingsplichtigen voor dergelijke maatregelen pas na afloop van het
kalenderjaar de balans opmaken en gebruik maken van de mogelijkheid van
uitgesteide aangifte en afdracht tot uiterlijk 31 maart 2023 Dit houdt in dat er in
Ql 2023 mogelijk meer signalen opkomen vanuit de doelgroep en de uitvoering
Signalen kunnen in Q2 2023 opgehaald worden om vervolgens te worden
aangewend als waardevolle input voor de invoeringstoets op dit onderwerp De
verwachting is dat u in juli 2023 over de uitkomsten van de invoeringstoets
geinformeerd wordt
Wijzigingen eigenwoningregeling bij gezamenlijke aankoop en financiering van
woning door fiscaie partner
een
Pagina 6 van 7
273
1557623
00047
Voor dit onderwerp zal op zijn vroegst gestart kunnen worden met de uitvoering
invoefmastoets in Q2 2023 met een doorlooptljd tot en met Q4 2023 De
Inkomensheffing kent een langer proces De maatregel is in working getreden per
1 januari 2022 Vanaf Q1 2023 is het mogelijk dat met het voorbereiden van en
de start van de aangiftecampaqne over 2022 signalen naar boven komen vanuit
de uitvoering In Q2 en Q3 20_23 zullen mogelijk signalen van burgers en
bedrijven naar boven komen naar aanleiding van de opgelegde voorlopige
aanslagen de ingediende aangiften en de opgelegde definitieve aanslagen De
verwachting is dat u in januari 2024 wordt gei nformeerd over de uitkomsten van
de invoeringstoets
van een
Uitzondering fiscaal partnerbegrip voor toepassing inkomensafhankelijke
combinatiekorting
Voor dit onderwerp kan op zijn vroegst een
invoeringstoets worden uitgevoerd in
Q3 2023 In dit tijdspad zal vroegsignalering mogelijk zijn omdat de meeste
signalen worden verwacht na het opieggen van de definitieve aanslagen 2022 Op
dat moment zal de doelgroep nog het meest omvan^rijk zijn met inachtneming
van het stapsgewijs kleiner worden van de doelgroep per 2025 Naar verwachting
zal u in november 2023 gemformeerd worden over de uitkomsten van deze
invoeringstoets
Historisch tarief BPM
Voor dit onderwerp zal op zijn vroegst een invoeringstoets kunnen worden
uitgevoerd in Q3 2023
De wetswijziging is ingevoerd per 1 januari 2022
wordt voor het eerst toegepast met de tariefswijziging van 1 januari 2023
maar
Als
signalen worden afgegeven dan
zijn Naar verwachting zullen de uitkomsten van deze invoeringstoets met u
worden gedeeld in november 2023
Communicatie
Deze nota geeft geen aanleiding voor communicatie
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
Niet van toepassing
Pagina 7 van 7
274
1557623
00047
Ministerie van Financien
TER INFORMATIE
DIrectie
Aan
Verbruihsbelastingen
de staatssecretaris van Financien
Fiscaliteit en Belastingdienst
Douane en
Internationale aang
Persoonsgegevens
nota
Onderzoek verhogen vliegbelasting
Datum
13 September 2022
Notanummer
2022 0000227797
Aanleiding
•
Bijiagen
Door CE Delft is op verzoek van het ministerie van Financien een
Conceptrapport Effecten
impactanalyse uitgevoerd van de voorgenomen verhoging van de
vliegbelasting per 1 januari 2023
Met deze nota informeren wij
van een
u over de
van
verhoging
de vliegbelasting
uitkomsten van dit onderzoek
Kernpunten
•
Het eindrapport wordt op Prinsjesdag aangeboden aan de Kamer als bijiage
bij de aanbiedingsbrief pakket BP23 Het bijgevoegde rapport is nog een
maar is inhoudelijk afgerond
De vliegbelasting wordt verh oogd van €8 48 naar £26 43 per passagier om
tot een extra belastingopbrengst van €400 nnin per jaar te komen
De verhoging van de vliegbelasting zorgt volgens CE Delft voor een reductie
in passagiers en vluchten op Nederlandse luchthavens van enkele procenten
conceptversie
•
o
De reductie verschilt per soort passagiers en vluchten
De reductie is
groter dan aemiddeld bij
■
■
1^
Regionale luchthavens
Passagiers met Nederland als vertrek
of aankomstland
3
niet
transfer
■
Europese bestemminqen
Budgetviiegmaatschappijen
o
Bijna de helft van de passagiers die niet meer via een Nederlandse
luchthaven vliegt wijkt uit naar een buitenlandse luchthaven
De afname van globale C02 emi55ies als gevolg van de verhoging ligt in 2030
tussen 0 20 en 0 36 Mton Specifiek kijkend naar de Nederlandse luchtvaart
ligt dit tussen een afname van 0 51 Mton tot een toename van 0 11 Mton in
een scenario dat vluchtenplafond Schiphol wordt bereikt voIgt een schuif naar
meer transfer passagiers en iangere vluchten
■
Toelichting
Uitkomsten conceptrapport CE Delft
•
CE Delft heeft de ef^ten van bet vQchagg|]_yan de vliegbelasting bepaald
•
Allereerst is
f AEOLUS model van lenw ^
bepaal^hoeveel bet tarief moet wrden verhoogd om €400 min
per jaar aan extra belastinginkomsten te genereren Da^bii is uitgegaan van
met behulp van he
een
tarief dat past bij
DEPARTEMENTAAL BREED
Pagina 1 van 3
275
1558120
00048
Een gemiddelde opbrengst van €400 min
o
2023 2025
Dit omdat er in 202
per jaar over de periode
7rog^een effect van COVID 19 op de
luchtvaart wordt verwacht
Een capaciteit van Schiphol van 500 000 vluchten per jaar die tijdens
o
coalitieakkoordonderhandelingen vo^rzien was
Een reductie van de
capaciteit leidt in 2024 niet tot lagere belastingopbrengsten
Gemiddelde economische groei Hoe hoger de economische groei hoe
o
hoger de opbrengst
•
•
•
•
Het tarief uit AEOLUS is lager dan de €28 58 die opgenomen was in de
beleids en uitvoeringsbrief dat gebaseerd was op een eigen berekening
Vervolgens heeft CE Delft effecten voor verschillende scenario s uitgerekend
De scenario s verschillen in economische ontwikkeling WLO laag en hoog en
in voorgenomen beleid capaciteit Schiphol boO uOO of 440 000 vluchten per
jaar
Bij een knellende capaciteit levert hogere vliegbelasting slechts een
verschuiving op naar transferpassaqiers en vrachtviiegtuigen
Zie hieronder korte samenvatting van de resultaten
Segment
Vraag naar luchtvaart kleinerdan
beschikbare capaciteit
Vraag naar luchtvaart groter dan
beschikbare capaciteit
Neemtaf
Neemt beperkt af
Orlgln Destination reizigers
door hogere kosten
Transter reiziger
Neemt beperkt af
Neemt beperkt toe
door lagere frequen ties
door afname schaarste
Vracht
Geen
Neemt beperkt toe
door afname schaarste
•
Het aantal
passaaiers op Nederlaodse luchtha^enns neemt in 2024 af met
en in 2030
iils gevolg van de verhoging
_tot_5^7
van de vliegtrelasting
0 0
m^J^3
tot
Het aantal vluchten op Nederlandse luchthavens neemt in 2024 af met 1 2
tot_6 2
en in 2030 met 1 0
tot 5 2
als gevolg van de verhoging van de
vliegbelasting
Hierbij zijn grote ve^chiHen tussen de luchthavens Op Schiphol zal het aantal
vluchten slechts md£5
tot 5 3^ dalen in 2024 op regionale vliegvelden zal
■
de daling 4
^ ~totTo7^zijn
o
Ditl^mt door de transferpassagiers op Schiphol en het grote aantal
o
Absoluut gezien is de daling in vluchten bIj Schiphol in veel gevallen
korte afstandsvluchten~op regionale luchthavens
groter
Het effect op C02 emissies hangt af van de scope
o
Binnen de Nederlandse luchtva apTIs^r in 2030 een afname van 0 51
Mton CO2 tot een toename van
■
on
CO2
Dit laatste treedt op bij een hoge economische groei en
lage
vluchtcapaciteit
■
Er zijn dan relatief veel transferpassagiers voor
intercontinentale vluchten die veel CO2 uitstoten
o
De globate CO2 emisst
met een afname vanp
De hub functie van Schiphol
irden
alle aannames gereduceerd
2{^ot ^ t^n in 2030
0
z^fl^s toe oT^nemen afhankelijk van of de
“
capaciteit knelt
De richting van het effect van het verhogen van de vliegbelasting op Landing
en Take off LTO
emissies is ambigu en verschilt afhankelljK van de
aannames
DEPARTEMENTAAL BREED
Papina 2 van 3
276
1558120
00048
•
De geluidsoverlast rand Schiphol neemt in de meeste scenario s af met enkeie
procenten
•
Het verhogen van de
luchtvaartsector
vliggbgfastiTig zorgt^voi^een banej3verti^ln~ge~~~~
tuss^p 1 2
en
5 9
in
202^
en
en
tu^en 1^
5 2
^
ir^
Communicatie
Dit onderzoek wordt gepubliceerd als onderdeel van de Belastingplanstukken op
Prinsjesdag
Over het onderzoek wordt daarom in de
persvoorbereiding een Q
A
opgenomen onder het onderwerp vliegbelasting
Politiek bestuurlijke context
^
Kamervragen gesteid over de mogelijkheid om veelviiegers hogere
vliegbelasting te iaten betalen Privacy en uitvoeringstechnisch is dit
lastig
Daarnaast zijn Kamervragen gesteid over het belasten van privejets wat
uitvoeringstechnisch wederom lastig is
In de herziening van de Richtlijn energiebelastingen wordt voorgesteid om
kerosine te belasten voorvluchten binnen de ED Verder zijn er geen
Europese piannen voor vliegbelasting
Minister Kaag heeft een brief ontvangen van de Duurzame Luchtvaarttafel
met het verzoek om de €400 min opbrengst structureel te investeren in
verduurzaming van luchtvaart
EasyJet en RyanAir zijn boos over de belastingverhoging omdat
—transferpassagiers worden uitgesioten en omdat iangere vluchten uit
milieuoverwegingen zwaarder zouden moeten worden beiast dan kortere
Duitsland heeft een progressieve vliegbelasting van €13 voor vluchten
binnen Europa €33 voor overige vluchten binnen 6000 km en €59 voor
Iangere vluchten
Belgie heeft momenteel geen vliegbelasting al bericht de media
^sporadisch dat die er wel komt geen officiele berichtgeving De tarieven
zouden €10 bedragen voor korte vluchten en €2 4 voor Iangere vluchtept^
•
Er zijn
jx
f \
A
i
9W
2
~
e
i
•
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
Niet van toepassing
DEPARTEMENTAAL BREED
Pagina 3 van 3
277
1558120
00048
\
I
1
ir
i I
Overzicht
klimaatbeleid en de
rol van fiscale
kV
1
^
I
1
vergroening
^mi_uum
T iiJr
j
L
^ \m^ r
278
155763
SBI049
overzicht nationale CO2 emissies
Intro
250
Laatste raming
PBL
c
o
2
200
Restemissie bij
c
doel 55
03
O
150
OJ
rM
I
8
c
un
QJ
100
vn
to
E
u
to
03
tn
50
ro
OJ
O
CQ
0
Nationale emissies 1990
Nationaie emissies 2020
Totaie restemissies 2030
TOTAAL
TOTAAL
KEV
■ Doelstelling
■ Emissies 2020
■ Raming restemissies 2030
Restemissie 2030 doei 499i
PBL 2021]
Restemissie 2030 doei 55
■ Onzekerheidsmarge
Restemissie 2030 doei 60
■ Emissies 1990
2
279
1557635
00049
Overzicht
C02 reductie Coalitieakkoord
C02 uitstoot 2030
Sector
KEV21
COz reductie CA
basispad
Waarvan fiscale CA
maatregelen
Industrie
42 Mton
5
Elektridteit
7 tot 13 Mton
0 5
Gebouwde omgeving
18 Mton
7 Mton
1 3 Mton
Mobiliteit
28 Mton
3
3 2 Mton
Landbouw
23 Mton
6 Mton
1 Mton
0 5 Mton
0 5 Mton
Sectoroverstijgend
EIA en MIA
6 Mton
2 Mton
deel zal naar verwachting worden gerealiseerd in de glastuinbouw
toegekend aan de C02 heffing Industrie
5 Mton
0 Mton
4 Mton
Het C02 effect van de tariefaanpassingen in de hogere verbruiksschijven van de EB
maar een
4 6
0 5 Mton
is in het CA volledig toegekend aan de Industrie
Het C02 effect voor de Industrie is in het CA voor een groot deel
Dit effect wordt gerealiseerd in combinatie met andere maatregelen voor de Industrie
3
280
1557635
00049
In sheet 7 10 wordt een overzicht gegeven van
de fiscale instrumenten die ingezet kunnen
worden t b v
de klimaatdoelstellingen
Overzicht fiscale klimaatmaatregelen CA
•TiTl
Lastenmaatregelen
I invoerinasaatu 51
10 4 Mton
10 8 Mton
2 5 Mton
2 5 Mton
2030
0 7 Mton
0 7 Mton
2024
2023
Autobelastingen
MRB Plus
Afbouw bpm vrijstelling bestelauto ondernemers
nul in 2026
uiterlijk BP23
Energiebelasting
tariefsaanpassingen uiterlijk BP23
1 8 Mton
1 8 Mton
Energiebelasting
structuuraanpassingen
1 1 Mton
1 5 Mton
Afschaffen vrijstellingen voor metallurgische en mineralogische precedes
2025
Beperken inputvrijstelling WKK s
2025
Afschaffen verlaagd tarief glastuinbouw
2025
2026
COj heffing
C02 heffing aan de marge aanscherpen
uiterlijk BP23
C02 minimumprijs introduceren
Vliegbelasting tarief verhogen
400 min
4 Mton
4 Mton
2023
0 Mton
0 Mton
2023
uiterlijk BP23
2023
Overig
Tarief onbelaste reiskostenvergoeding verhogen
Budget EIA
50 min
en
MIA
30 min
200 min
2024
400 min
verhogen
2024
0 2 Mton
0 2 Mton
2024
0 5 Mton
0 5 Mton
2025
MIA
en
2024
EIA
281
1557635
00049
ODE tarieven
In aanvulling op de fiscale klimaatmaatregelen uit het CA zit een stijging van de ODE tarieven in het basispad
Daarnaast is in het CA afgesproken om de ODE en SDE budgettair te ontkoppelen
Het basispad van de ODE tarieven wordt gevormd door
De ODE tarieven zijn t
m
2022 wettelijk vastgelegd
In het coalitieakkoord is afgesproken om de ODE en SDE
budgetneutraal te ontkoppelen De ODE tarieven worden hierdoor niet
meer afgestemd op de SDE
kasuitgaven Als door de hoge energieprijzen de SDE I kasuitgaven lager zijn dan verwacht dan
heeft dit geen invioed meer op het bedrag dat met de ODE tarieven moet worden opgehaald En uiteraard werkt dit ook de
andere kant op Als de SDE t i—kasuitgaven hoger liggen dan verwacht heeft dit ook geen effect op de ODE tarieven
In de begroting is voor de ODE een budgettaire taakstelling ingeboekt die voIgt uit het budgetneutraal ontkoppelen
tarieven zullen hierdoor richting 2030 stijgen
De ODE
Vanaf 2023 wordt de ODE ge integreerd in de energiebeiasting
Met de ontkoppeling van de ODE en SDE t i vervalt de aparte functie van de ODE
Vanaf 2023 wordt de ODE daarom ge integreerd in de energiebeiasting
Budgettaire reeks ODE
Budgettaire taakstelling ODE
in min
euro
opioop ODE tarieven wordt verwerkt in de EB tarieven
2022
2023
2024
2025
2026
2027
2028
2029
2030
2906
3068
3333
3494
3239
3224
3248
3527
3747
Opbrengst ODE tarieven 2022
5
282
1557635
00049
Tijdlijn wetgeving fiscale klimaatmaatregelen CA
2022
2023
2024
2025
i
Belastingplan
2023
Belastingplan 2024
Verhoging vliegbelasting 2023
Aanscherping dispensatierechten
C02 heffing Industrie 2023
C02 minimumprijs Industrie
•
Structuuraanpassingen
energiebelasting 2025
2023
Belastingplan 2025
Afschaffen bpm vrijstelling
bestelauto ondernemer
2025
•
Tariefaanpassingen
energiebelasting huishoudens
Aanpassing tarief C02 heffing
Industrie
2023
Los wetstraject
Tariefaanpassingen
energiebelasting hogere
verbruiksschijven 2023
•
Betalen naar gebruik 2030
wetgeving deze kabinetsperiode
6
283
1557635
00049
Overzicht fiscale klimaatmaatregelen
Soort
Doe I
Grondslag
belasting
Belasting van
Belasting bij
Personenauto s en
aanschaf
•
Verkoop
•
emissievrije auto s
personenauto s
•
•
•
Tarief
Vrijstellingen
uitzonderingen
Verandering
Sector
Mobiliteit
Personenauto
C02 uitstoot
Vrijstelling vaste voet
Personenauto
BP23
emissievrije
personenauto s t m
progressief tarief op
•
Bestelauto
2024
stimuleren
Motorrijwielen
bpm
1
voor
Catalogusprijs
Opbrengst
Bpm vrijstelling
basis van CO2
bestelauto s voor
ondernemers
Bestelauto
vervalt per 1 1
2025
Bij import
37 7
leeftijdskorting
afschrijving
•
van
nettocatalogusprijs
voor benzine
Teruggaafregel ingen
voor bijzondere
voertuigen o a
1283 euro
Grondslag wordt
aangepast naar
min
C02 uitstoot per 1
voor diesel
1 205
plus 210 euro
ambulances
gehandicaptenvervoer
Motorrijtuigen
Belasting op
belasting mrb
bezit
•
•
Opbrengst
•
Geviricht en
Vrijstellingen en
Tarieftabel op basis
Vanaf2030
brandstof
kwarttarieven voor
van
gewicht met
fijnstoftoeslag en
brandstoftoeslag
omvorming naar
Bezit emissievrije
bijzondere voertuigen
auto s stimuleren
o a
campers
taxi s
Mobiliteit
betalen naargebruik
etc
Korting voor elektrische
auto s
Brandstofaccijnzen
Per 1 000 liter
Bunkeren
verbruik
effect
benzine en
olien die \worden
1 2022
brandstof
omgaan met
diesel
gebruikt voor de
aandrijving van
schepen
diesel
Belasting op
•
Beprijzen extern
zuinig
•
brandstof
•
•
Bijtelling in de
LH IB
Belasting op
gebruik
•
Opbrengst
Loon in natura
belasten
•
1557635
b m 2025
Doel korting is
stimulering
emissievrije auto s
•
Per 1 000 kg
minerale
Benzine
€ 823 71
£ 528 46
2022
LPG
stookolie
38 86
284
Mobiliteit
Korting loopt af per 1
januari 2026
Mobiliteit
1 1
1 1 2022
Zware stookolie
Korting voor
emissievrije auto s
Niet voorzien
€ 359 85
LPG en zware
Catalogusprijs
1
Regulier
bijtelling
22
Korting EV
2022
procentpunt
16
bijtelling
€
6
00049
Overzicht fiscale klimaatmaatregelen
Maatregel
Soort
Doel
•
Grondslag
Vrijstellingen uitzonderingen
Levering van gas
Inputvrijstelling voor
het opwekken van elektriciteit
2
Tarief
Verandering
Sector
Kent een
BP 23
•
degressieve
•
belasting
Verbruiks
Energie
belasting
EB
Opbrengst
belasting
per
Energiebesparing
•
•
tariefstructuur
WKK
Beprijzen
Elektrificatie
nieuw per BP23
elektriciteit per
kWh aan
eindeverbruiker
2030
met aparte
Levering van
uitstoot
Vrijstelling
Metallurgische processen
elektriciteit en aardgas
Mineralogische processen
aardgas
Chemische reductie en elektrolyse
voor
•
tarieven voor
•
vi ordt
•
•
g per
lichter belast
•
Niet energetisch verbmik
het net
aardgas
Doorlevering
•
Industrie
•
Elektriciteits
sector
•
mobiliteit
BP24 gaat in per 1 1
2025
•
Levering aan
energieopslagfaciliteit
Teruggaafregelingen voor
Kerken en bepaalde non profit
organisaties
Gas
zwaarder
Heffingskortin
aanslulting op
Landbou\«
Schijfgas
belast en
elektriciteit wordt
elektriciteit
Gebouwde
omgeving
•
elektriciteit
gas en
elektriciteit
•
•
Tariefswijziging
over periode 2023
•
•
Salderingsregeling vrijstelling
teruggeleverde stroom aan het net
•
Afschaffen
vrijstellingen voor
metallurgische en
mineralogische
precedes
Beperken
inputvrijstelling
WKK s
•
Wetsvoorstel voor afbouw en
Afschaffen
verlaagd tarief
glastuinbouw
afschaffen
per 2030 is
aangeboden aan de Tweede
Wetsvoorstel in de TK
Kamer
voor afbou\w
salderingsregeling per
Verlaagd tarief
•
•
Glastuinbouw
Publieke laadpalen
2023
loopt af per
2023
•
Walstroom
O
285
1557635
00049
Overzicht fiscale klimaatmaatregelen
Maatregel
Soort belasting
Doe I
Grondslag
Vrijstellingen uitzondering
3
Tarief
Verandering
Hetzelfdeals
bij de EB
BP2023
Sector
en
Opslag
Verbruiksbelasting
•
Voormalig doel
duurzame
tot dit jaar
energie
financiering van
en
klimaattransitie
Ter
Hetzelfde als bij
de EB
•
Hetzelfde als bij de EB
•
de SDE
Integratie In de
EB
in 2023
tarief op 0
CODE
Hetzelfde als EB
in
2024 volledig
weg
•
Opioop van de
ODE tarieven
wordt per 1
januari 2023
verwerkt in de
energiebelasting
Kolenbelasting
Verbruiksbelasting
•
Opbrengst
Uitslag
verbruik
•
Beprijzen
tot
•
en
invoer van kolen
kolenverbruik
•
•
Kolen gebruikt voor
elektriciteitsopwekking
Kolen voor duaal gebruik
Kolen gebruikt anders dan
€ 15 49 per
Niet voorzien
Elektriciteits sector
1000 kg
kolen
Industrie
als brandstof
NB
daarmee is praktisch al
het gebruik van kolen
vtijgesteld
Vlieg belasting
Ticketbelasting
•
•
Beprijzen
Per vertrekkende
emissies bij
passagier van
vliegen
Nederlandse
Verhoging naar €
28 58 per 1 januari
luchthaven
2023
•
Transferpassagiers
Opbrengst
€ 7 947
BP2023
Mobiliteit let op
luchtvaartemissies
tellen niet mee
voor het nationale
klimaatdoel
9
286
1557635
00049
Overzicht fiscale klimaatmaatregelen
Maatregel
Soort
Doe I
Grondslag
Vrijstellinge
belasting
n
4
Tarief
Verandering
Sector
uitzonderi
ngen
C02 heffing
industrie
Belasting op
Borgen reductiedoel
emissies
industrie
C02 uitstoot boven de
vrijgestelde uitstoot
Industriele bedrijven
Belastingplichtigen
prikkelen CO2 te
•
reduceren
•
•
de ETS
Industrie
Lineair opiopend van €
BP23
52 62 in 2023 naarC
Beperken vrijstelling
128 71 in 2030
met 4 85 Mton CO2
industrie
BP25
allaties
Aanscherping tarief
mogelijk
lachgasinstalaties
vervroegen
Afvalverbrandingsinst
CO2
Belasting op
In vested ngszekerheid
Uitstoot die gepaard
Opiopend van € 14 90
Dit jaar evaluatie
Elektriciteits
miinimumprijs
emissies
verduurzamingsinveste
gaat met
in 2022 naar€ 31 90
van
sector
ringen
elektriciteitsproductie in
vanaf 2030
prijspad in
BP2024 mogelijk
update
Industrie
elektriciteit
ETS installaties
CO2
Belasting op
In vested ngszekerheid
Zelfde grondslag als de
Opiopend van € 14 90
Dit jaar evaluatie
minimumprijs
emissies
verduurzamingsinveste
C02 heffing
in 2022 naar€ 31 90
van
industrie
vanaf 2030
ringen
prijspad in
BP2024 mogelijk
update
Carbon Border
Invoerbelasting
Zorgen voor eerlijke
Uitstoot bij productie in
op emissies
toegang EU markt en
het buitenland van
ETS prijs minus aantal
vdje rechten op de EU
BP23
Adjustment
Mechanism
aanwakkeren CO2
ingevoerde goederen
markt
NEa
CBAM
beprijzing buiten EU
minus in
start pilot
Industrie
enkel rap portage bij
buitenland betaalde CO2
prijs
2026
begin heffing
10
287
1557635
00049
Mobiliteit
wegverkeer
Mton fiscaal
Uitstoot mobiliteit 2021
reductie CA 3 4 Mton
Reductie door
1
Schoner
waarvan
3 2
Instrumenten om CO2 te reduceren
Nationaal
de fiscale maatregelen de belangrijkste knop
wagenpark
4
I8 O0 0
I2 00
0
1
Brandstofacciinzen
2
gereden km
50 00 d
^O
Bom
stimuleren om zuinig om te gaan met brandstof
sterke prikkel om een elektrische personenauto te kopen
Bpm wordt in het CA verbreed naar bestelauto s voor ondernemers
3
Oo o
Minder
alien voor personen auto s
Modaiiteits
nu
verandering
Betalen naar aebruik TBIMG
stimuleert minder km te rijden
Wordt
per 2030 ingevoerd
MRB en bijteliing kennen een korting voor elektrische auto s t^m
2025 om eiektrische auto s te stimuleren
CA maatregelen moeten 3 2 Mton reductie in 2030 opieveren
Bpm
verbreden naar besteiauto s voor ondernemers en BNG
Met name personen en bestelauto s kennen een lange
levensduur personenauto gemiddeld ISjaar
waardoor met
name bij deze auto s het beleid erop gericht is om
verduurzaming van wagenpark te versnellen De levensduur
van vrachtauto s is vee korter meer kilometers in korte
De Europese CO^
tijd
Tot slot is er een aanschafsubsidie voor elektrische auto s
NB
zijn daarnaast 00k een belangrijke
motor achter de verduurzaming van het wagenpark
normen
De uitstoot van viiegverkeer en scheepvaart zijn hier buiten beschouwtng gehouden Reden is dat deze uitstoot niet ofmaar beperkt
doorwerkt in de nationale doelen Om de opwarming van de aarde te beperken is reductie in deze sectoren hard nodig aangezien de
uitstoot substantieel is en groeit in de prognoses In het Ff55 pakket zitten maatregelen gericht op de sectoren
288
1557635
00049
Landbouw reductie CA 6 Mton
Mton fiscaal
Uitstoot landbouw 2021
Reductie door
r
30 00 c
De broeikasgasuitstoot in de veehouderij en akkerbouw wordt
Andere soorten
op dit moment niet beprijsd
2
telen
Elektrificatie
Ook in de glastuinbouw wordt de broeikasgasuitstoot
momenteel vrijwel niet beprijsd door vrijstellingen in de
warmtenet
energiebelasting
In het CA zijn daarom een aantal aanpassingen in de energiebelasting
afgesproken die zorgen voor circa 1 Mton reductie in de giastuinbouw
Veehouderij
20
0^
1
Technische
aanpassingen
•
stallen
•
□ Giastuinbouw
□ Bemesting
1
1
O Qo o
L
waarvan
Instrumenten om CO2 te reduceren
In giastuinbouw
1
1 Mton GTB
2
Minder vee
3
Minder mest
iandbouwbodems
aanwenden op
land
•
NB 2 Er is grote
tussen de milieudoeisteliingen in de
landbouwsector Het stikstofpakket dient zo te worden
vormgegeven dat ook de kiimaatdoelen doeien uit de
Beperken wkk vrijsteiiing
In het vootgaar is een Kamerbrief over een samenhangend beleidspakket
I
gestuurd
•
NB 1 Dee van emissie door bemesting Iandbouwbodems is
ten behoeve van veehouderij
Tariefaanpassingen in de hogere verbruiksschijven
Afschaffen veriaagd tarief giastuinbouw
Borging via
1
te werken C02
•
de EB
maatregeien uit het CA en 2
een
nieuw uit
sectorssysteem
Middelen uit Klimaatfonds voor investeringen in energiebesparing
benodigde energie infrastructuur opschaling duurzame
energiedragers
Financieie ondersteuning via de SDE
losse subsidieregeiingen
en
overiap
•
kaderrichtiijnwater etc worden meegenomen
en
de MIA Vamii en EIA
12
289
1557635
00049
Industrie
fiscaal
reductie CA 5
Uitstoot Industrie 2021
6 Mton
^
Oo o
Instrumenten om CO2 te reduceren
1
•
CCS
2
Eiektrificatie
3
Waterstof
4
ETS
•
Proces
efficientie
borgt de reductieopgave voor de industrie
In het CA is het industriedoel aangescherpt met 4 mton extra In
het BP23 wordt de grondslag van de C02 heffing aangescherpt
Tariefaanscherping voIgt per 2025 mogeiijk 2024 n a v PBL
CO
heffinq industrie
Daarnaast wordt in het CA een minimum C02 priis
subsidie gericht op de onrendabeie top van technieken
•
SDE
•
Klimaatfonds
van
geld voor gereserveerd
90 euro ton CO2
gei ntroduceerd voor de industrie
•
Randvoorwaarde voor CO reductie is dat er voldoende
duurzame energiedragers en energie infrastructuur
beschikbaar zijn In het CA is hier middeis het Klimaatfonds
circa 80
tariefstudie
■ ETS
NB
lange tijd lage prijs vanaf 2021 sterk gestegen naar hoger
niveau
Qo^
5 Mton
De belangrijkste maatregelen voor de ETS sectoren zijn
•
75
4 6
Reductie door
•
^
waarvan
in het fonds is geid gereserv eerd voor de aanleg
infrastructuur
Non ETS kent een niet geborgd beleidspakket de voornaamste
maatregelen zijn
•
Enerqiebeiastinq
ETS en non ETS
In het CA worden de tarieven
op gas verhoogd en enkeie vrijsteliingen afgebouwd
•
Enerqiebesparinqspiicht
Norm om te investeren in maatregeien
met een terugverdientijd die korter is dan 5 jaar
deze norm is een aandachtspunt
Handhaving van
Deze norm wordt in het CA
verder aangescherpt
•
Er zijn meerder subsidieregeiingen waar de non ETS industrie
gebruik van kan maken
290
1557635
00049
Gebouwde omgeving
Mton fiscaal
Uitstoot gebouwde
reductie CA 7 Mton
waarvan
Reductie door
Instrumenten om CO2 te reduceren
1
•
1 3
omgeving 2021
1
30 0
Energie
besparing
extra
o a
Duurzamere
•
energie
bronnen
pakket aan maatregelen afgesproken De beoogde C02 reductie is 7
maar dit wordt naar verwachting niet gehaald
Mton in 2030
isolatie
2
Voor de gebouwde omgeving is in het coal idea kkoord een uitgebreid
Het beleidspakket bestaat uit een combinatie van normeren
beprijzen en
subsidieren
o a
warmtenet
70
•
0^
warmtepomp
Bepriizen tariefschuif in de le schijf waardoor elektriciteit goedkoper
wordt en aardgas duurder Verduurzamingsopties zoals een
warmtepomp worden hierdoor sneller rendabel
extra C02 reductie circa
1 3 Mton
volgens CA
Normeren
onder andere bijmengverplichting voor groen gas
■ Huishoudens
•
energieprestatie eisen voor nieuwbouw industrie voor o a woningbouw
gelden al strengere eisen en een versnelling van de isolatienorm voor
huurwoningen in combinatie met afschaffen verhuurdersheffing
Onder de dienstensector valt 00k maatschappelijk
vastgoedf zoals scholen en zorginstellingen De uitstoot
van gebouwen van bedrijven buiten de dienstensector
zoals landbouw en industrie
worden toegerekend aan de
uitstoot van die sector
NB
•
Subsidieren enerzijds gericht op individuele woningeigenaren met o a
subsidies voor isolatie nationaal isolatieprogramma en hybride
warmtepompen Daarnaast kunnen bedrijven 00k gebruiken maken van
de SDE
en
wordt verduurzaming maatschappelijk vastgoed
gesubsidieerd
291
1557635
00049
Elektriciteitssector
fiscaal
reductie CA 7 13 Mton
Wind op zee en iand
2
Zonne
3
Kernenergie
energie groot
0 Mton
Instrumenten om CO2 te reduceren
Reductie door
1
waarvan
De rol van
en
kieinschalig
beprijzing in de elektriciteitssector is beperkt
Sinds dit jaar geldt er wel een minimum C07 Driis die werkt ais een
nationaie bodemprijs voor het ETS aileen nationale heffing ais ETS
prijs lager iigt
Dit biedt meer investedngszekerheid
maar de
prijs is zo iaag dat het
geen additioneie verduurzamingsprikkei biedt
In het verieden is kort sprake geweest van een kolenbeiasting voor
eiektriciteitscentraies
Sinds een aantal jaren geidt weer een vrijsteliing
Het afschaffen van de
vrijsteiiing is juridisch risicovoi omdat het interfereert met het wetteiijk
verbod op koien voor eiektriciteitsproductie per 2030
De uitrol van duurzame eiektriciteit is de afgeiopen jaren voorai
NB
van
De uitstoot in de elektriciteitsmarkt is sterk afhankeliik
de ontwikkelina in de Noord Europese eneraiemarkt
gestimuleerd met subsidies via onder andere de SDE
saideringsregeiing van de energiebeiasting
en
de
De business case van duurzame eiektriciteit is echter steeds gunstiger
geworden waardoor de saideringsregeiing en de subsidies vanuit de
SDE
worden afgebouwd
292
1557635
00049
Ministerie van Financien
Fiscale Zaken
TER BESLISSING
Directie Algetnene
Aan
Fiscale Politiek
de staatssecretaris van Financien
Fiscaliteit en Belastingdienst
TER INFORMATIE
Aan
de staatssecretaris van Financien
Toeslagen en Douane
Persoonsgegevens
nota
Nota
wijzigingen in het pakket BP2023
Datum
14 sepiember 2022
Notanummer
Aanleiding
2022 0000227550
Het advies van de Raad van State
RvS
voor
het pakket Belastingplan 2023 is
ontvangen Voor de wetsvoorstellen CBAM en Delegatiebepaling geen
invorderingsrente heeft de RvS het dictum a gegeven Voor de andere
wetsvoorsteli^ is een dictum b afgegeven De adviezen vindt u bijgevoegd
Bijiagen
3
adviezen RvS
In de nota vragen wij
u
stas FB beslissingen te nemen
o\^r een aantal grote
wetswijzigingen op baslTvah het advies Ook bevat deze nota een aantal
informatiepunten
BesMspunt 1 ^ersoonsgegevensRvS bellen voor spoedadvies nota van wijziging
Persoonsgegevens
de RvS
Wij adviseren u om voor vrijdag 16 September 2022
te bellen om aan te kondigen dat spoedadvies wordt gevraagd voor de eerste
nota van wijziging op het pakket Belastingplan 2023
•
•
U kunt aangeven dat de planning van de nota van wiiziaina op dit moment als
voIgt is na akkoord van de MR op 16 September warden de wetsvoorstellen
in het pakket Belastingplan 2023 aan de RvS aanqeboden voor het
spoedadvies Beoogd is om de nota van wijziqinq na ontvangst van het advies
van de RvS op vrijdag 30 September aan de Tweede Kamer te versturen Dit
in verband met de inbrengdatum van maandag 5 oktober voor het verslag
U kunt aangeven dat u begrip heeft voor de korte adviseringstermijn van de
RvS Er wordt geprobeerd daarmee zoveel mogelijk rekening te houden door
op ambtelijk niveau
vergelijkbaar met eerdere jaren conceptversies van
de nota van wijziging te delen met de RvS
mee
kunnen lezen
zdHaTzij in een eerder stadium al
Onder aan de Streep wordt overigens alsnog vee
van
de
RvS gevraagd
•
•
Op ambteiijk niveau heeft de RvS aangegeven dat het mogelijk niet haalbaar
is om tijdig advies~te geven waardoor de nota van^wijziging op 7 oktober
ingediend zou worden Dit zou wat ons betreft onwenselijk zijn omdat de
Tweede Kamer^an niet over aiie wetgeving in het pakket Belastingplan 2023
beschikt voor de AlgemeneTTnanciele Beschouwinqen Daarom zouden we u
willen meeqeven om te overwegen vriendeiijk te verzoeken of het toch
mogelijk is het advies van de RvS op woensdag~2§^eptember te ontvangen
In de eerste nota van wijziging komen de volgende onderwerpen aan bod
Accijnsverlaging Caribisch Nederland
Pagina 1 van 6
293
1557613
00050
o
o
o
o
Doelmatigheidsmarge afschaffen
Werkkostenregeling
Verhogen cijns mijnbouwheffing
Aftoppen giftenaftrek
Beslispunt 2 codificatie registratiedrempei KOR
L
c ^
Bent u akkoord met het codificeren van de registratiedrempei via het wetsvoorstel
KOR 2025 per 1 januari 2025 in plaats van via het wetsvoorstel
20
2r^ 1 januari 2023
De RvS adviseert de in een beleidsbesluit opgenomen
Belastingplan
registratiedrempei voor
kleine btw ondernemers te codificeren via het wetsvoorstel Belastingpian
2023
omdat het gebruik van de registratiedrempei vanaf 1 januari 2023 zai
toenemen door de impiementatie van het btw nultarief op zonnepanelen
De registratiedrempei houdt in dat ondernemers met een jaaromzet van
max
€ 1 800 zich niet bij de Belastingdienst hoeven te registreren voor de btw
Wij adviseren u de registratiedrempei in de wet te codificeren via het
wetsvoorsfel
irnplementatie Richtiijn kleineondernemersreqeling
{inwerkingtreding op 1 januari 2025 en niet in het wetsvoorstel Belastingplan
2023
De registratiedrempei houdt direct verband met d^t wetsvQorstel en
eerdere codificatie brengt geen wijziging teweeg in de rechtspositie van
een
de ondernemer
Aanvullende toetichting beslispunt 2
•
Vooruitlopend op wetgeving is medio 2021 bij beieidsbesluit^ een
registratiedrempei geintroduceerd voor zeer kleine Nederlandse ondernemers
Deze registratiedrempei is ingegaan op 1 januari 2020 en houdt in dat heei
kleine ondernemers jaaromzet max € 1 800 zich niet hoeven aan te melden
voor de toepassing van de KOR
Kleine ondernemersregeiing
Dit voorkomt
voor
•
•
deze ondernemers een administratieve last
Door introductie van het btw nultarief voor zonnepanelen hebben de meeste
zonnepaneelhouders straks geen btw teruggaafbelang meer In combinatie
met de registratiedrempei zullen deze zonnepaneelhouders zich niet meer
hoeven te registreren bij de Belastingdienst
Wij adviseren u de registratiedrempei te codificeren via het wetsvoorstel
impiementatie Richtiijn kleineondernemersregeling en niet in het wetsvoorstel
Belastingplan 2023 omdat
De registratiedrempei niet alleen wordt gebruikt door
zonnepaneelhouders maar ook door andere zeer kleine ondernemers
De registratiedrempei heeft daarmee een breder toepassingsbereik en
past daarom beter in het wetsvoorstel impiementatie Richtiijn
kleineondernemersregeling dat geldt voor alle kleine ondernemers
zonnepaneelhouders vrijwiiiigers etc
Het wetsvoorstel impiementatie Richtiijn kleineondernemersregeling is
in een vergevorderd stadium en iigt al bij de RvS
Het eerder codificeren van de registratiedrempei leidt tot inhoudelijke
opsplitsing van het wetsvoorstel richtiijn impiementatie
kleineondernemersregeling Dit komt een integrale kamerbehandeling
niet ten goede
■
■
■
Besluit van 10 juni 2021
Stcrt
2021
Stcrt 2021
30899
na
wijziging bij besluit van 13 juli 2021
36046
Pagina 2 van 6
294
1557613
00050
■
Een eerdere codificatie via het wetsvoorstel Belastingplan 2023 brengt
geen wezenlijke wijziging in de rechtspositie van ondernemers met
zich mee nu deze faciliteit al in een beleidsbesluit is opgenomen en
ondernemers daaraan dus in rechte afdwingbaar vertrouwen kunnen
zie ook de eerdere notitie
ontlenen
Beslispunt 3 overgangsrecht aftopping 30
bijiage 1
regeling
I
Gaat u akkoord met het vasthouden aan het in het wetsvoorstel opgenomen
overgangsrecht voor het aftoppen van de 30
regeltng
Dat houdt in dat Ingekomen werknemers bij wie de 30
regeling in het laatste
loontijdvak van december 2022 is toegepast per 2026 met aftopping van d^j0
regeling kunnen worden geconfronteerd terwijl He aftopping op het moment van
beschikking nog niet bekend was
ontvangst van de 30
Na afstemming met EZK bent u akkoord gegaan met beslispunt 8 in de
bijgevoegde vierde besiisnota Pakket Belastingpian 2023 In de in die nota
genoemde overwegingen is in de tussentijds niets veranderd De belangrijkste
is dat beleidsmatig eifonze inschatting ook poiitiek niet goed uit te leggen is
waarom bij de thans voorgestelde aftoppinasmaatreael een ruimer
overgangsrecht benodigd en gerechtvaardigd zou zijn dan bij de in 2019
doorgevoerde maatregei van verkorting van de iooptijd
In de uitvoeringstoets bij deze aftoppingsmaatregel is een grote ciaim van ca
280 fte opgenomen voor uitvoering van het voorgestelde overgangsrecht
Op
basis van de ervaringen met het overgangsrecht bij de verkorting van de
Iooptijd van de 30
beschikking van acht naar vijf jaar verwacht de
Belastingdienst veel bezwaar en beroepsprocedures
In het advies van de Afdeiing van de RvS wordt geadviseerd nader toe te
iichten waarom de overgangsperiode twee jaar bedraagt en geen vier jaar en
wordt gevraagd naar de toegepaste waging tussen de uitvoeringsproblemen
van de Belastingdienst bij het overgangsrecht en het veFiengen van het
overgangsrecht
We hebben aan de MvT toegevoegd Per 1 januari 2019 is de Iooptijd van de
30
regeling verkort van acht naar vijf jaar De voorgestelde
overgangsperiod^an twee jaar sluifaan op de gehan^erde
overgangsperiode bij die verkorting van de Iooptijd
Behalve de beleidsmatige afweging zijn ook de budgettaire gevolgen van
ruimer overgangsrecht relevant Verruiming naar 4 jaar over betekent dat de
opbrengst niet toereikend is voor dekking van de maatregelen herstel box 3
Deze opbrengst samen met de opbrengst uit andere maatregelen is daar wel
voor
bedo^eld Pit betekent dat elders budgettaire dekking moet worden
~
gezocht
Opbrengst in miljoenen euro s
Huidig
overgangsrecht
Overgangsrecht
2023
2024
2025
2026
2027
2028
0
26
44
88
88
88
0
26
44
61
79
88
4 jaar
Pagina 3 van 6
295
1557613
00050
Informatiepunten
Informatiepunt 1
•
advies van onafhankelijke adviesorganen
Zowel het CPB als de ATR hebben aangegeven hun advies niet tijdig te
kunnen leveren voor het pakket Belastingplan 2023 door de vele wijzigingen
die zich hebben voorgedaan
•
tijderfiEde^ ugustusbesluitvorming
De ATR heeft aangegeven vanaf 21 sepfiember hun advies uit te kunnen
^
brengen
•
va^26^ptember
Het CPB heeft aangegeven in de week
de certificering
als voor de nota van
gereed te hebben vooj zowel het pakket
wijziging Belastingpl^ 2^3
In het nader
raf^Pfrt wordt een wijziging medegedeeld over de tekstwijziging
^21523
•
die ziet op
•
In de
aanbieatng^rief behorend bij het pakket Belastingplan 2023 worden de
Kamers gemformeerd dat zowel de certificering van het CPBhet advies
van
•
de
AT^wordt nagezonden
Dit betei ent dat de Tweede Kamer de adviezen voor aanvang van de
naast de
Algemene Financiele Beschouwingen ontvangt waarvoor ze
behandeling van het pakket Belastingplan 2023 het meest relevant zijn
Informatiepunt 2 Rapport BPM vrijstelling
Het onderzoeksbureau Revnext heeft in opdracht van het ministerie van
Financien en het ministerie van lenW een effectenstudie gedaan van het
afbouwen van de BPM vrijstelling bestelauto ondernemer
De resultaten va h de effectenstudie worden gerapporteerd en als bijiage
meegezonden met de aanbledingsbriel an het pakket Belastingplan 2023
•
•
Informatiepunt 3 afbouw zelfstandigenaftrek
•
\
•
Het wetsvoorstel Belastingplan 2023 voorziet in afbouw van de
zelfstandigenaftrek in een aantal stappen tot £ 900 in 2027 De toelichting
vermeldt verder dat de startersaftrek ongewijzigd bliiTTSl^ € 2 123
De Afdeling advisering van de RvS adviseert om in de toelichting nader in te
gaan op het ongewijzigd laten van de startersaftrek en zo nodig het
wetsvoorstel aan te
•
De Afdeling
onderbouwd
meer
in
passen
adviseriH^van de RvS merkt op dat deze keuze niet wordt
terwiji daarbij vanuit de wens tot vereenvoudiging en tot het
Etfans^brengen van het evenwicht tusserTTasterLop arbeid en lasten
in de winstsfeeTwervraagtekens kunnen worden geplaatst
Daarnaast geeft
de Afdeling advisering van de RvS aan dat met de afbouw van de
zelfstandigenattrelTde verhouding tussen de zelfstandigenaftrek en de
startersaftrek aanzienlijk wijzigt
waar de zelfstandigenaftrek
ongeveer ane keer zo hoog is als de startersaftrek
dan de helft bedragen
•
Het wijzigen van het bedrag van de startersaftrek is een politieke keuze
Hierover zijn geen afspraken gemaakt in het
augustusbeslultvorming
•
in 2022
zal deze in 2027 minder
coalitieakk6o^rd_en tijdens de
Besloten is om alleen de zelfstandigenaftrek versneld
af te bouwen en verder te v^rlag^n
Naar aanlelding van het advies van de Afdeling advisering
v^ de RvS is het
algemeen deel van_de_riTemorie van toelichting aangepast Daar is het
volgende aan toegevoegd
[De verhoging van de zelfstandigenaftrek voor starters de zogenoemde
startersaftrek blijft overigens ongewijzigd €2 123 ] net zoais deze bij de
wijzigingen van de zelfstandigenaftrek in het Belastingplan 2020 en het
Belastingplan 2021 ongewijzigd bleef Zoais aangegeven wordt met de
Pagina 4 van 6
296
1557613
00050
afbouw van de zelfstandigenaftrek beoogd het verschil in fiscaie behandeling
tussen werknemers en zelfstandigen te verkleinen
terwiji het doe
van
de
startersaftrek is het stimuieren van ondernemerschap en het bevorderen van
de bereidheid om startersrisico te lopen
Gelet op dit doe heeft het kabinet
gekozen om het bedrag van de startersaftrek vooralsnog ongewijzigd
te laten Hierbij wordt opgemerkt dat de fiscaie ondernemersregelingen
waaronder de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek voigend jaar 2023
warden geevalueerd Deze evaluatie kan aanleiding geven om de
startersaftrek waaronder de verhouding tot de zelfstandigenaftrek nader te
ervoor
bezlen
Overigens bedraagt het budgettaire belang van de startersaftrek circa
Het met € 100 verlaqen van de startersaftrek levert afgerond
€ 4 miljoen op sleuteltabel
In 2027 bedr^aat het budgettaire belang van de
zelfstandigenaftrek circa € 270 miyoen
De Commissie Regulering van WerkJ2020 adviseert de huidige
ondernemersFiciliteiten inclusief de mkb winstvrijstelling vol^ns een
herkenbaar tijdpad spoedig af te bouwen De startersaftrek vait daar ook
€ 115 miljoen
onder
Informatiepunt 4 moment inwerkingtreding Wet minimum C02 prijs Industrie
De Afdeling advisering van de RvS heeft enkele opmerkingen gemaakt bij de
•
Wet minimum C02 priis Industrie
•
dictum b
De Afdeling doet hierbij de suggestie om de minimum COz
1 1 2024 te introduceren
prijs Industrie per
op het moment dat de hoogte van de minimumprijs
is geevalueerd
•
Gegeven dat hierover in een eerder stadium is gesproken binnen het kabinet
zullen wij de introductie per 1 1 2023 nader onderbouwen richting de
Afdeling
Informatie punt 5
vaststeiling forfaitaire rendementspercentages achteraf in
wetsvoorstel Overbruggingswet box 3
De RvS heeft in zijn advies voor de Overbruggingswetgeving voor box 3 twee
punten bemerkt die extra aandacht behoeven Daarnaast is ook nog gevraagd
inzicht te geven in de eerste ervaringen met de hersteloperatie Dit
hebben wij toegelicht in de MvT
Het eerste aandachtspunt ziet op het moment van vaststeINng van de
forfaitaire rendementspercentages voor banktegoeden en schulden De
vaststeiling hiervan na afloop van het belastingjaar zou het onmogelijk maken
om
voor
belastingplichtigen om de belastingschuld vast te stellen op het moment
dat deze ontstaat
1 januari
Dit zou invioed hebben op de rechtszekerheid
De RvS adviseert in de toelichting in te gaan op het vQOraf vaststellen van de
rendementspercentages en eventueel het voorstel aan te passen
Er is gekozen voor vaststeiling van de forfaitaire rendement^ercentages na
afloop van het belasting jaar dmdat hier het werkeliike rendement beter mee
benaderdjwflHStl
Wij hebben de gekozen methodiek in een eerdere nota al aan u voorgelegd
Daarbij constateerdej wij dat in onze ogen de rechtszekerheid niet in het
geding is omdat de wijze van vaststellen van hertorfait vooraf duidelijk
kenbaar is en in de wet staat Om deze reden zullen geen aanpassingen In het
wetsvoorstel worden~^maakt Wei zal de MvT op dit punt vender verduidetijkt
worden
Uitaebreidere toelichting
in het wetsvoorstel Overbruggingswetgeving box 3
is bepaald dat de forfaitaire rendementspercentages voor banktegoeden en
Paglna 5 van 6
297
1557613
00050
schulden na afloop van het belastingjaar worden vastgesteld
Dit geschiedt op
basis van het gemiddelde maandelijkse rentepeTSsntage zoals gepubliceerd
door De Nederlandsche
aTik
waarblj de maand no^ismber dubbel wordt
geteld Hiermee~wordt beoogd om het werkelijke rendement zo dicht mogeiijk
te benaderen Daarnaast zijn de percentages die door De Ctederlandsche Bank
gepubliceerd worden openbaar waarmee rie rechtszekerheid van de
belastingplichtige niet in het geding is Ook in een steisel op basis van
werkelijk rendement is het inkomen wat in een beoaaJd jaar is behaaid pas
aan
het einde van het 1aar bekend
Er zulien daarom qeen aanpassinqen in
het wetsvoorstei worden gemaakt Wei zal een en ander vender toegelicht
worden in de Memorie van Toelichting
Informatiepunt 6 hanteren anti arbitragebepaling i p v fraus legis
Zoais in informatiepunt 5 hierboven aangegeven heeft de RvS in zijn advies
voor de Qverbruggingswet box 3 twee punten bemerkt die extra aandacht
•
^
behoeven
•
Het tweede aandachtspunt ziet op het hanteren van^en anti
^
arbitragebepaling in piaats ntah aansiuilinq bii heTieers^k fraus l^is Dit leidt
tot omkering van de bewijsiast en kent voigens de RvS meer risico s voor de
beiastingplichtigen De’kvb adviseert daarom om de voorgestelde bepaling
opnieuw te bezien
•
Het hanteren van het leerstuk fraus iegis om peildatumarbitrage te
voorkomen is uitqebreid onderzocht
middel is
Hieruit bleek echter dat dit geen geschikt
omdat er een substantiele bewijsiast op de inspecteur rust Hier zou
de inspecteur slechts in zeerevidente gevalien aan kunn^ voldoen
handhaving iastiger maakt
een
^
Daarnaast gaat van een anti
wat
arbitragebepaiing
zekere preventieve werking uit en geeft het me^er duidelijkheid aan zowel
de beiastingplichtige als de Belastingdienst over wat als peildatumarbitrage
kwalificeert
«
•
—
Wij hebben u hierover al besiispuntej voorgelegd met een uitgebreide
afweging van de voor’ en naderl^ Om deze reden zulien geen aanpassingen
in het wetsvoorstei worden gemaakt W^zal
vT op dit punt vender
verduidelijkt worden
Het leerstuk van fraus legis kent twee ^6^w af3en waaraan voldaan meet
worden wil een beroep hierop slageniXen”eeerste moet de doorslaqqevgnde
aan^aan van de rechtshandeling zijn verjjdeHrrg vtm
belastingheffing subjectieve vereiste motie fvereiste f^n tweede moet de
reden vopr het
gekozen wijze van belastingverijdeling in strijd met doelen strekking van de
wet zijn objectieve vereiste normvereiste
De substantiele bewijsiast die
hierdoor op de inspecteur rust maakt dat dit leersfulc in 06 TJl Sfi tijk niet
eenvoudig is toe te passen Dit maakt handhaving Iastiger en ook voor
beiastingplichtigen is het leerstuk lastioer re beariipen Een_anti
arbitragebepaling Dieat daarentegenjuear duidelijkheid en heeft een
preventieve werking Er zulien daarom geen aanpassingen in het wetsvoorstei
worden gemaakt Wei za een fffTander vender toegelicht worden in de MvT
Communicatie
De communicatie rondom de nader rapporten van het pakket Belastingplan 2023
loopt mee in de algemene communicatie rondom Prinsjesdag
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
Niet van toepassing
Pagina 6 van 6
298
1557613
00050
Ministerie van Financien
Directie Algemene
TER BESLISSING
Fiscale Politiek
Aan
de staatssecretaris van Financien
de staatssecretaris van Financien
Fiscaliteit en Belastingdienst
Toeslagen en Douane
Persoonsgegevens
nota
Aanbiedingsbrief pakket Belastingplan 2023
Aanleiding
Flet pakket Belastingplan 2023 wordt op Prinsjesdag aan de Tweede Kamer
aangeboden met een brief In deze aanbiedingsbrief wordt de voorgenomen
wetgeving beschreven met enkele andere daarblj behorende boodschappen
Flierbij enkele beslispunten Met eerste en vierde beslispunt zijn relevant voor stas
TD Alle beslis en informatiepunten zijn relevant voor stas FB
Datum
14 September 2022
Notanummer
2022 0000225880
Bijiagen
geen
Beslispunten
o
Beslispunt 1 aanbiedingsbrief u beiden
Bent u akkoord met bljgaande aanbiedingsbrief
Als u akkoord bent wilt u dan de brief ondertekenen
Beslispunt 2 onderzoek massaalbezwaarprocedure
Bent u
ermee
stas FB
akkoord om de Tweede Kamer te informeren dat de onderzoeken
deformalisering en de massaalbezwaarprocedure gezamenlijk worden
opgepakt en dat voor het einde van het jaar de Kamer opnieuw wordt bericht over
naar
de voortgang van bet onderzoek
Naar aanleiding van de recente massaalbezwaarprocedure box 3 heeft de
Kamer met het aannemen van de motie Grinwis onder andere verzocht de
wetswijziging per 1 januari 2016 van de massaalbezwaarprocedure te
onderzoeken ^
De massaalbezwaarprocedure kende voorheen een herziening van
belastingaanslagen die op het moment van de aanwijzing van massaal
bezwaar nog niet onherroepelijk waren Belastingplichtigen die in deze groep
vielen hoefden voor deze herziening [vermindering van de belastingaanslag
in beginsel geen bezwaar of verzoek in te dienen De huidige
massaalbezwaarprocedure heeft als uitgangspunt dattijdig bezwaar moet
worden gemaakt Belastingplichtigen komen ook in aanmerking voor
ambtshalve vermindering ingeval hun belastingaanslag op het moment van
het arrest niet onherroepelijk vaststaat DIt is dus een later meetmoment
dan de aanwijzing van massaal bezwaar zoals tot 2016 het geval was
1
Kamerstukken II 2021 22
32140
nr
114
Pagina 1 van 6
299
1558135
00051
Daardoor komen veel minder belastingplichtigen die geen tijdig bezwaar
hebben gemaakt in aanmerking voor een vermindering van de aanslag
Omdat in het gehele bestuursrecht geldt dat belanghebbenden tijdig bezwaar
moeten maken tegen hun beschikking om een bepaald recht te behalen
wordt een terugkeer naar de massaalbezwaarprocedure van voor 2016 niet
wenselijk geacht
In het kader van de Fiscale verzamelwet 2024 bent u eerder geinformeerd
over het
onderzoek om de gedeformaliseerde werkwijze van de
Beiastingdienst een wettelijke grondslag te bieden U heeft destijds besloten
om dit wetsvoorstel wegens zijn geschatte omvang los te koppelen van de
Fiscale Verzamelwet 2024
Op dit moment is het onderzoek naar de juiste wettelijke grondslag en
uitwerking voor de gedeformaliseerde werkwijze in voile gang Hierbij zijn
praktische rechtsbescherming voor de belastingplichtige en een goede
uitvoering door de Beiastingdienst de belangrijkste uitgangspunten Eerdere
aanbevefingen uit rapporten zoals Burgers beter beschermd van de
worden hierbij in acht genomen ^
Commissie Praktische Rechtsbescherming
Bepaalde denkrichtingen die bij het wetsvoorstel worden overwogen zullen
ook in het kader van de massaalbezwaarprocedure in het voordeel zijn van de
belastingplichtige Bij deze denkrichtingen staat de aanslag namelijk langer
niet onherroepelijk vast Een voor de belastingplichtige gunstig arrest dat
wordt gewezen tijdens die langere termijn dat de aanslag niet onherroepelijk
vaststaat heeft tot gevolg dat ook zijn aanslag overeenkomstig dat arrest kan
worden verminderd
Met deze denkrichtingen worden stappen gezet om
tegemoet te komen aan de wensen van de Kamer en de praktische
rechtsbescherming van burgers te verbeteren Voornoemde denkrichtingen
dienen uiteraard op uitvoerbaarheid te worden getoetst
Het voornemen bestaat om voor het einde van het jaar de verschillende
denkrichtingen voor een wettelijke grondslag voor de gedeformaliseerde
werkwijze te consulteren Gelijktijdig kan de Kamer per brief op deze
internetconsultatie worden gewezen en de koppeling met de
massaalbezwaarprocedure nader worden toegelicht Via een informerende
notitie zult u uiterlijk begin oktober op de hoogte worden gesteld van de
huidige denkrichtingen
Beslispunt 3 onderzoek informatiebeschikking stas FB
Bent u ermee akkoord om naar aanleiding van de toegenomen aandacht voor
rechtsbescherming een nieuw onderzoek in te stellen naar de
informatiebeschikking
Wij adviseren u akkoord te gaan en de Tweede Kamer daarover te informeren
Eerder is namelijk toegezegd in 2022 een internetconsultatie te starten op basis
van
eerder verricht onderzoek
•
De Wet Dezentje
de informatiebeschikking
is in September 2016
In twee brieven aan de Kamer zijn met betrekking tot de
geevalueerd
geconstateerde knelpunten een drietal opiossingsrichtingen voorgesteld i
de informatiebeschikkingsprocedure verkorten door het schrappen van een
feitelijke beroepsinstantie ii beperking van de rechtsstrijd in de
^
Dit rapport is gesctireven door een door uw voorganger aangesteide adviescommissie en in 2021 aan de Kamer
aangeboden In het rapport wordt uitgebreid ingegaan hoe de praktische rechtsbescherming van burgers kan
worden verbeterd
Pagina 2 van 6
300
1558135
00051
informatiebeschikkingsprocedure de rechtmatigheid van de omkering en
verzwaring van de bewijslast zou daardoor alleen in de procedure tegen de
aanslag ter discussie kunnen worden gesteld en iii de administrate en
bewaarplicht niet langer onder het bereik van de informatiebeschikking laten
vallen In die brieven is een wetsvoorstel tot wijziging van de
informatiebeschikking aangekondigd ^
Wegens capaciteitsredenen en prioritering is het initiele beoogde wetstraject
niet gehaald Aan de Kamer is daarna toegezegd dat in 2022 een
•
internetconsultatie zou worden gestart
•
I
•
•
i
Mede in het licht van de maatschappelijke en politieke ontwikkelingen naar
aanleiding van de toeslagenaffaire en FSV is opnieuw bekeken in hoeverre de
in 2018 opgestelde opiossingsrichtingen nog passend zijn per 2022 In de
fiscale beleids en uitvoeringagenda van 3 juni jl is van deze herbeoordeting
ook melding gemaakt
De uitkomst van de herbeoordeling is dat het inmiddels gedateerde
evaluatierapport onvoldoende basis biedt om de
informatiebeschikkingsprocedure op dit moment te wijzigen Om deze reden
wordt aan u voorgesteld nu eerst een nieuw onderzoek te laten plaatsvinden
naar de benodigde wetswijzigingen
Het Idee is dat de Belastingdienst een kwantitatlef onderzoek gaat verrichten
denk aan vragen als hoe vaak wordt een informatiebeschikking opgelegd
hoe vaak wordt bezwaar aangetekend en hoe lang duren die procedures een
en ander onder voorbehoud van de beschikbaarheid van die
cijfers bij de
Belastingdienst
en er
gelijktijdig een kwalitatief onderzoek wordt verricht Bij
dat kwalitatief onderzoek kunnen ook externe partijen worden betrokken
Tijdens uw werkbezoek aan MKB op 13 juni jl is door medewerkers van
controle aan u te kennen gegeven dat er knelpunten zijn met de
informatiebeschikking waaronder dat adviseurs veel mogelijkheden hebben
om te vertragen I5e geluiden uit de uitvoerino zullen worden meegenomen in
•
het onderzoek DGFZ en DGBD zullen
als u instemt met een onderzoek de
komende periode gezamenlljk een onderzoeksopzeTuitwerken Bekeken wordt
dan ook of het onderzoek
deels
extern wordt belegd
We zullen u irTde
eerste week van februari 2023 nader informeren over de onderzoeksopzet en
de planning
BesMspunt 4 wetsvoorstel Wet gegevensverwerking Belastingdienst Toeslagen
en
Douane
u beiden
Bent u ermee akkoord om aan te kondigen dat de Tweede Kamer over het
wetsvoorstel Wet gegevensverwerking Belastingdienst
Toeslagen en Douane in
december nader gemformeerd zal worden
Het wetsvoorstel is sinds 2018 in voorbereiding
•
Laatstelijk is richting de
Kamer gecommuniceerd dat het wetsvoorstel naar verwachting in het tweede
kwartaal van 2023 wordt ingediend
De planning is meermaals aangepast wat enerzijds verband houdt met het
•
feit dat de aard en omvang van de materie erg lastig zijn en anderzijds met
■
’
het gegeven dat deze compiexe materie een maatschappelijk speelveld raakt
dat veranderlijk is
Kamerstukken II 2017 18 33 772 nr 3 aanbiedingsbnef by de beantwoording van de tweede set
Zie ook Kamerstukken II 2018 19 33 772 nr 5 verslag van een schriftelyk overieg
Kamervragen
Kamerstukken II 2021 22
32 140
nr
119
bijiage en Kamerstukken I 2021 22
32 140
nr
M
bijiage
Pagina 3 van 6
301
1558135
00051
•
Gedurende het wetstraject zijn
mede ingegeven door de ontviechting
maatschappelijke ontwikkelingen
en
adviezen en uitspraken van bijvoorbeeld
de Autoriteit Persoonsgegevens en de Hoge Raad
bovendien nieuwe inzichten
ontstaan
•
Het wetstraject heeft vender geresulteerd in verschillende vraagstukken die
•
Tegen de achtergrond van deze ontwikketingen zuilen wij u
raken aan de fundamenten van het wetsvoorstel
nota van DGBD overTSV
separaat van de
nader informeren over het wetstraject tot nu toe
U wordt in ieder geval gei nformeerd over de verschillende verwerkingen
waarvooral conceptbepalingen zijn opgesteld
waarvan
de verwerkingen ten aanzien
is geconstateerd dat daar een afdoende grondslag voor is
de
fundamentele vraagstukken die op tafel liggen en de herinrichting van de
•
projectstructuur
In de aanbiedingsbrief is opgenomen dat de Tweede Kamer in december
vender wordt ge mformeerd over de voortgang van het wetsvoorstel
Beslispunt 5
passage EIA MIA in aanbiedingsbrief
In de augustusbesluitvorming is afgesproken om het budget voor de Energie
investeringsaftrek
te verhogen
EIA
en
Milieu
investeringsaftrek
MIA
met 150 min
per jaar
Een voorstel voor deze verdeling wordt in een separate notitie aan u
vporgelegd
Bent u akkoord om
en
MIA
na uw
besluit over de verdeling van het budget tussen de EIA
hierover een passage op te nemen in de aanbiedingsbrief
Informatiepunt 1 Publicatie Effectenonderzoek energiebetasting
Het eindrapport voor het effectenonderzoek Belastingplan 2023 van Trinomics
wordt als bijiage meegezonden met de aanbiedingsbrief voor het pakket
Belastingplan 2023
Naar aanleiding van het BWO over de maatregelen voor de hogere
verbruiksschijven in de energiebelasting in het voorjaar is dit onderzoek
gestart naar de gecombineerde effecten van de energiebelasting en de
aanscherping van de C02 heffing Industrie Het eindrapport is middels een
klankbordgroep met ambtelijk LNV EZK BZK en FIN afgestemd
Op 10 augustus 2022 hebben we u gei nformeerd over de inhoud van het
conceptrapport ten behoeve van de augustusbesluitvorming U vroeg
terugkoppeling van het eindrapport
•
De belangrijkste conclusies van het onderzoek iuiden als voIgt
o
De energleprijzen liggen de komende jaren fors hoger Aandeel in
totale bedrijfskosten is gemiddeld beperkt maarforse uitschieters zijn
zichtbaar o a glasturnbouw
De extreme prijsstijgingen zijn
waarschijnlijk tijdelijk en ebben richting 2030 weg
o
De hogere energieprijzen hebben een veel groter effect op de
bedrijfskosten dan de fiscale kiimaatmaatregelen
Het effect van de aanscherping van de C02 heffing is beperkt
o
aangezien de ETS prijs hoog ligt
De verandering in lasten ten gevolge van de tariefaanpassingen
o
verschiilen sterk per sector afhankelijk van de verhouding gas en
elektriciteitsverbruik en in de volumes energieverbruik
o
De COz reductie ten gevolge van de gecombineerde maatregelen is
0 2 0 4 Mton in de geselecteerde sectoren bij de gekozen variant A t
In dit onderzoek zijn 10 sectoren meegenomen die gezamenlijk
•
•
•
Pagina 4 van 6
302
1558135
00051
o
van het belaste elektridteitsverbruik en
verantwoordetijk zijn 54
72
van het belaste gasverbruik effecten zijn niet geextrapoleerd
naar het geheie bedrijfsleven
Er zijn technische mogelijkheden om sneller te verduurzamen Het
handelingsperspectief hangt sterk af van de beschikbare infrastructuur
en
mogelijkheid om de meerkosten doorte berekenen
Met
aanvullend beleid worden meer verduurzamingsopties rendabel
Verschillende nationale en Europese instrumenten verbeteren het
handelingsperspectief van Nederlandse bedrijven zoals subsidies of
maatregelen die een gelijker speelveld bevorderen
EU
De fiscale maatregelen lijken in de onderzochte sectoren alleen de
weglekrisico s in de basischemie en glastuinbouw te verhogen
EZK heeft gelijktijdig met 6 bedrijven een speelveldtoets uitgevoerd met
onderzoeksbureau Strategy
Dit onderzoek wordt na Prinsjesdag opgeleverd
o
•
Financiele en economische belangen van de Staat
Pagina 5 van 6
303
1558135
00051
Financiele en economische belangen van de Staat
Communicatie
De communicatie voor de aanbiedingsbrief loopt mee in de bredere communicatie
random
Prinsjesdag
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
Niet van toepassing
Pagina 6 van 6
304
1558135
00051
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/c1ad812c-f300-48c6-9130-eef4d871bf3b
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2010–2011
32 623
Actuele situatie in Noord-Afrika en het
Midden-Oosten
Nr. 41
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
Vastgesteld 27 juli 2011
1
Samenstelling:
Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP),
Albayrak (PvdA), voorzitter, Timmermans
(PvdA), Ormel (CDA), Ferrier (CDA), Nicolaï
(VVD), Haverkamp (CDA), Eijsink (PvdA),
Irrgang (SP), De Roon (PVV), Voordewind
(ChristenUnie), Pechtold (D66), ondervoorzitter, Ten Broeke (VVD), Thieme (PvdD), Peters
(GroenLinks), Kortenoeven (PVV), Bosman
(VVD), Dikkers (PvdA), El Fassed (GroenLinks),
Hachchi (D66), Dijkhoff (VVD) en Driessen
(PVV).
Plv. leden: Van Raak (SP), Dijkgraaf (SGP),
Recourt (PvdA), Samsom (PvdA), Bruins Slot
(CDA), Çörüz (CDA), Mulder (VVD), Knops
(CDA), Arib (PvdA), Jasper van Dijk (SP), De
Mos (PVV), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Schouw (D66), HennisPlasschaert (VVD), Ouwehand (PvdD), Sap
(GroenLinks), Wilders (PVV), Leegte (VVD),
Heijnen (PvdA), Braakhuis (GroenLinks), Van
Veldhoven (D66), Taverne (VVD) en Bontes
(PVV).
kst-32623-41
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2011
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 heeft op 28 juni 2011
overleg gevoerd met minister Rosenthal van Buitenlandse Zaken en
staatssecretaris Knapen van Buitenlandse Zaken over:
– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 25 maart
2011 over de politieke, sociale en economische ontwikkelingen in de Arabische regio (32 623, nr. 16);
– de brief van minister van Buitenlandse Zaken d.d. 15 juni 2011
inzake de aanbieding van het AIV-advies Hervormingen in de
Arabische regio: Kansen voor democratie en rechtsstaat?
(32 623, nr. 23);
– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 27 juni
2011 over de verdere invulling van de Nederlandse inzet in de
Arabische wereld, inclusief een kabinetsreactie op het
AIV-advies over de Arabische regio (32 623, nr. 40);
– de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d.
15 juni 2011 houdende de fiche Mededeling herijking nabuurschapsbeleid (22 112, nr. 1184);
– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 28 juni
2011 inzake de reactie op het verzoek van het lid Peters om te
onderzoeken of olieleveranties van Shell aan Syrië in strijd zijn
met huidige sanctiewetgeving en de richtlijnen voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (AO modernisering van
de Nederlandse diplomatie), alsmede het antwoord op de
vragen van de heer Van Bommel en mevrouw Gesthuizen over
investeringen van Shell in Syrië (2011Z14347);
– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 22 juni
2011 houdende het verslag van het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Egypte van 17 mei tot en met 20 mei
2011 (32 735, nr. 23).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
1
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk
verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,
Pechtold
De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,
Van Toor
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
2
Voorzitter: Pechtold
Griffier: Van Toor
Aanwezig zijn tien leden der Kamer, te weten: Van Bommel, Ten Broeke,
Hachchi, Ormel, Pechtold, Peters, De Roon, Van der Staaij, Timmermans
en Voordewind,
en minister Rosenthal en staatssecretaris Knapen van Buitenlandse Zaken,
die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministerie.
De voorzitter: Onze excuses voor het feit dat wij ruim anderhalf uur later
dan gepland dit algemeen overleg van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken aanvangen. Dat heeft alles te maken met de stemmingen.
Die verschillen wel eens in lengte. Zo vlak voor het reces waren er nogal
veel stemmingen in een keer zodat het heel lang duurde. Een aantal keren
werd er bovendien hoofdelijk gestemd en dat vergt extra veel tijd.
Daarnaast was er een voortgezet algemeen overleg waar de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken bij aanwezig moest zijn. Als gevolg van dit
alles kunnen wij nu pas aanvangen.
Voor dit overleg stonden enkele uren gepland, mede ingegeven door het
feit dat er dadelijk ook nog – die hadden wij in de pauze gepland – de
afscheidsreceptie van een oud-collega, de heer Nicolaï, plaatsvindt. Ik stel
daarom een spreektijd van vier tot uiterlijk vijf minuten voor de eerste
termijn van de Kamer voor, zodat wij die in één keer kunnen afronden.
Vervolgens kunnen de bewindslieden zich voorbereiden op hun antwoord
en zal ik de collega’s die dit wensen, vergezellen naar de afscheidsreceptie. Dan kunnen wij daar in en uit lopen en hopelijk binnen een
kwartier terug zijn. Er is ruime tijd bemeten voor dit algemeen overleg.
Wij zullen zien of wij die tijd helemaal nodig hebben. Nogmaals ons
excuses voor de vertraging.
Aan de orde is de politiek-sociale ontwikkeling in de Arabische regio en de
aanbieding van het AIV-advies Hervormingen in de Arabische regio:
Kansen voor de democratie en rechtsstaat? en andere zaken die daarmee
te maken hebben. Bovendien staat de brief van de regering met de
kabinetsreactie van afgelopen vrijdag op het programma. Ik heet de
minister, de staatssecretaris en hun ondersteuners van harte welkom. Wij
beginnen nu met de eerste termijn van de Kamer.
De heer Timmermans (PvdA): Voorzitter. Vorige week werd Amin
Maalouf verkozen in de Académie française. Dat is ongeveer het hoogste
wat je in Frankrijk kunt bereiken als schrijver of wetenschapper. Ik vond
dat een mooi moment. Maalouf is in Libanon geboren, hij is Arabiër en
katholiek, hij is Arabisch en Frans opgevoed en hij heeft in zijn hele
oeuvre, vanaf het allereerste begin, een enorme fascinatie gehad voor alle
culturen, religies en volkeren in de Arabische wereld. Hij heeft daar op een
prachtige manier over geschreven. Amin Maalouf houdt ons al heel veel
jaren voor dat er zo veel lagen onder lagen onder lagen zijn in de
Arabische wereld. Als je wilt begrijpen wat zich daar afspeelt, moet je
belangstelling en nieuwsgierigheid ontwikkelen voor al die lagen. Het
mooie is dat dit terugkomt in het rapport van de AIV over de omwentelingen in de Arabische wereld. Daarin staat nadrukkelijk dat wij eigenlijk te
weinig weten. Wij zouden meer van de Arabische regio moeten weten als
wij echt willen doorgronden en begrijpen wat daar gebeurt en als wij
willen kunnen voorspellen welke kansen en bedreigingen er zijn, als wij
onze invloed daar op een goede manier willen doen gelden. Dat is een
waar woord. Nederland moet zijn beleid daarop afstemmen. Waarom is
de minister in zijn reactie op het AIV-advies betrekkelijk nonchalant over
het gebrek aan kennis van Nederland en de Nederlandse diplomatie over
de Arabische wereld? Deelt hij niet de analyse dat wij daar meer van
moeten weten, dat wij meer mensen moeten opleiden die Arabisch
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
3
spreken, die de regio kennen en bovendien ervaring hebben in de regio?
Op die manier kunnen onze belangen daar goed gediend worden evenals
de belangen van democratisering, van rechtsstatelijkheid en van de
eerlijkheid van ontwikkeling voor iedereen.
De omwentelingen hebben ons allemaal verrast. Iedereen die roept, ook
zogenaamde experts, dat wij die al jaren hebben zien aankomen, heeft
misschien wel een beetje gelijk, maar nooit het volledige gelijk. Ieder land
is immers zo anders dat het onmogelijk is om met één analyse voor het
hele gebied te komen. Als je je wilt concentreren op de positieve
ontwikkelingen, is het mijns inziens van het grootste belang dat je de
adviesraad volgt en je dus het aantal landen waarin je actief wilt zijn,
beperkt. Mijn fractie vindt het advies om je te concentreren op Egypte,
Tunesië en Marokko een verstandige keuze om de verschillende redenen
die het advies vermeldt. Waarom is de regering echter zo terughoudend
over Marokko? Waarom wil de regering zich vooral op de andere twee
landen concentreren? Houden wij voldoende flexibiliteit om een zo goed
mogelijke rol te kunnen spelen bij acute ontwikkelingen? Doen wij dit
bilateraal? Gaat dit via het VN-kanaal? Gaat dit via EDEO? Gaat het via de
Europese Unie? Is het een combinatie van deze factoren? Graag krijg ik
een reactie van de minister op deze vragen.
Ik heb specifiek nog een paar opmerkingen over Syrië. Een paar maanden
geleden vond er een prachtige avond in Amsterdam plaats. Daar werd
met dissidenten, met mensen die actief waren in de mensenrechten- en
democratiseringsbeweging in de Arabische wereld gesproken. Daar was
ook een jongeman aanwezig, Amjad Baiazy. Hij droeg een petje en
woonde meestal London. Wij weten dat hij inmiddels gevangen is
genomen in Syrië. Wij vermoeden dat hij vreselijk is gemarteld bij die
gevangenneming. Hij staat voor mij symbool – waarschijnlijk omdat ik
hem toevallig heb ontmoet – voor al de jonge mensen die met ware
doodsverachting proberen om in hun land hervormingen tot stand te
brengen. Hoewel wij niet alles kunnen en onze invloed in een land als
Syrië beperkt is en de repercussies voor wat zich daar afspeelt de
landsgrenzen ver te buiten gaan en effect hebben op de hele regio, zou ik
willen dat de Nederlandse regering met partners het maximale doet om te
proberen om Assad bij zinnen te brengen. Als dit niet lukt, moet de
regering toch proberen om zo veel mogelijk de positieve krachten van die
jonge mensen in Syrië te ondersteunen waar dit enigszins kan. Zij zijn
namelijk bezig met de omwenteling van dat land.
De AIV releveert ook het grote belang van de ondersteuning van het
maatschappelijk middenveld. Dit is natuurlijk een containerbegrip. De AIV
spitst het echter met name toe op vakbonden. Ik zou graag zien dat de
regering in samenspraak met de Nederlandse vakbonden werkt aan een
programma om te proberen om onze vakbonden zo goed mogelijk in
stelling te brengen om met hun zusterorganisaties in die landen daadwerkelijk een succesvolle samenwerking tot stand te brengen. Capacity
building in die sector lijkt mij van een enorme toegevoegde waarde voor
de ontwikkeling in de Arabische wereld.
De spreektijd is begrijpelijkerwijze zo vlak voor het reces beperkt. Ik kan
daarom niet op alles ingaan waarop ik vandaag ontzettend graag in zou
gaan. Daarom vraag ik de voorzitter en het kabinet om de ontwikkelingen
in de Arabische wereld periodiek te bespreken. Dat hoeft niet altijd op
basis van uitgebreide nieuwe notities of brieven, maar het lijkt mij wel
noodzakelijk dat wij, net zoals wij dat eigenlijk bijna twintig jaar hebben
gedaan in het transformatieproces met Centraal- en Oost-Europa, als
parlement voortdurend de vinger aan de pols houden. Wat gebeurt in
welk land? Welke nuttige zaken kunnen wij doen om de ontwikkelingen
positief te beïnvloeden? Wat moeten wij doen om de negatieve ontwikkelingen te ondervangen?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
4
De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. De SGP kan met een groot deel
van de essentie van de Nederlandse inzet in de Arabische regio
instemmen. Het gaat ons dan vooral om de inzet voor de opbouw van de
rechtsstaat en daarbij de expliciete aandacht voor geloofsvrijheid en de
terechte zorg over de radicaal-islamitische stromingen die nu dreigen hun
kans te grijpen. Wij beleven kantelmomenten in de Arabische regio. Die
veranderingen bieden kansen voor verbeteringen, maar leiden niet per se
tot verbeteringen. Graag voeg ik een kwestie toe aan de lange lijst van
essentialia die het kabinet ons voorhoudt, namelijk de positie van Israël.
Het is immers duidelijk dat vrijwel ieder Arabisch land dat thans in de
problemen zit, direct wijst naar Israël als oorzaak van alle ellende. Nog
ernstiger is dat nieuwe machthebbers openlijk de relatie of de verdragen
met Israël ter discussie stellen of zelfs stevig onder druk zetten. Heeft deze
ontwikkeling ook de aandacht van Nederland en van de Europese Unie? Ik
noem daarbij de positie van Joodse minderheden in de Arabische regio.
Het is een slechte zaak als de roep om vrijheid vergezeld gaat van
opruiing tegen Joodse burgers. Het is geen wonder dat Israël zijn hart
vasthoudt bij de huidige ontwikkelingen in deze regio. Dat geeft alle reden
tot alertheid.
Sommige landen en bewegingen spinnen garen bij de Arabische lente. Ik
noem slechts Iran en Hezbollah. Nu de internationale gemeenschap haar
aandacht op andere kwesties heeft gericht, gaan zij hun dubieuze gang.
Het lijkt erop dat Iran onverdroten verdergaat met het nucleaire
programma. Heeft de EU alle eerder afgesproken sancties een-op-een
geïmplementeerd en met welk effect? Het lijkt erop dat de golfstaten ook
meer en meer afstand nemen van Iran. Krijgen deze staten daarvoor steun
vanuit de Europese Unie?
Grote aantallen mensen zijn op de vlucht geslagen in de Arabische regio.
Wij kennen de berichtgeving over verdronken vluchtelingen die de
oversteek naar Europa hebben gewaagd. Het is duidelijk dat wij niet
uitkijken naar grote vluchtelingenstromen naar Europa of naar Nederland.
Dit standpunt verplicht ons echter wel dat wij zo veel mogelijk proberen
om de humanitaire crisis in de regio te verzachten en actief bij te dragen
aan menswaardige opvang in de regio. Landen als Egypte en Tunesië
hebben honderdduizenden vluchtelingen opgevangen. De EU moet
hieraan, waar nodig, substantieel bijdragen. Wat doet de EU precies aan
opvang in de regio? Welke bijdrage levert ze aan de bescherming die in de
regio zelf wordt geboden?
Mijn fractie juicht het toe dat het kabinet het Matra-programma wil
inzetten voor de Arabische regio. Daar hebben wij eerder al op aangedrongen. Het bevorderen van actief burgerschap en een krachtig
maatschappelijk middenveld is bij uitstek een aangelegenheid voor Matra.
De EU heeft zich bereid getoond om in de komende tijd de Arabische
regio fors financieel te ondersteunen. Buitenlandanalisten hebben wel
hier en daar vraagtekens hierbij gezet. Zij stellen dat het veel belangrijker
is om eerst de besteding van de huidige financiële middelen te verbeteren. In hun ogen wordt te veel geld niet op optimale wijze besteed.
Erkent het kabinet deze kritiek? Is de monitoring van de besteding van
Nederlandse gelden en EU-gelden afdoende?
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Nu er in deze regio zo
veel aan de hand is, is er eindelijk een apart algemeen overleg om dit te
bespreken. Het AIV-advies ligt er; de motie-Pechtold/Timmermans is
aangenomen en zelf heb ik een motie ingediend over de Matra-gelden. Ik
ben blij dat de minister heeft toegezegd om de Matra-gelden te
herschikken richting Noord-Afrika en de Arabische regio. Ik dank hem
daarvoor. Wij steunen de lijn van de minister. Hij zegt dat wij absoluut
geen blanco cheques moeten uitschrijven, maar heel duidelijk aan
conditionaliteit moeten doen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
5
Wij hebben het over een aantal landen waarin er bewegingen zijn en waar
de bevolking protesten heeft laten horen. Wij erkennen dat wij ons
hebben laten misleiden door een pseudostabiliteit in het verleden. Er zijn
echter ook andere landen die de minister niet in zijn brief noemt, zoals
Saudi-Arabië en Koeweit. De mensen staan daar weliswaar niet te
demonstreren, maar de regimes zijn niet minder onderdrukkend dan in de
landen waarin nu wel geprotesteerd wordt. Ik vraag de minister expliciet
hoe hij regimes zoals dat in Saudi-Arabië bekijkt, vooral omdat wij weten
dat daar de rechten van vrouwen nog steeds ernstig worden onderdrukt,
dat daar de sharia-wetgeving geldt en dat daar de religieuze minderheden
nog steeds tweederangs burgers zijn en hun positie dus belabberd is.
Wachten wij tot de burgers daar in beweging komen of heroriënteren wij
ons beleid en houden wij het opnieuw tegen het licht?
Ik betrek dit ook op onze handelsrelaties. Wij kunnen hier vrijelijk spreken
over dat soort landen omdat wij qua ontwikkelingssamenwerking, andere
belangen en steun daar beperkte invloed en beperkte bindingen hebben.
Qua economische samenwerking lopen er echter degelijk goede lijnen
naar Saudi-Arabië, terwijl dat land de doodstraf kent op afvalligheid,
blasfemie, homoseksualiteit, overspel et cetera. Wij hebben deze discussie
eerder al gevoerd in verband met Iran. Toentertijd hebben de Kamer en
het kabinet gezegd dat het voorbarig is en niet voor de hand liggend dat
wij ons buitenlandinstrumentarium inzetten om op dit moment de handel
te bevorderen met Iran. Ik zou Iran niet een-twee-drie willen vergelijken
met Saudi-Arabië, maar de minister zet wel degelijk in op een versterking
van de economische samenwerking met de landen in de Arabische regio,
inclusief landen zoals Saudi-Arabië. Kan de minister hierop een reactie
geven? In hoeverre moeten wij vrijelijk ons buitenlandinstrumentarium
loslaten op regimes waarvan wij weten dat zij onderdrukkend zijn? Wij zijn
namelijk blij dat de bevolking in andere landen zich juist verzet tegen dit
soort niet-democratische regimes. Graag ontvang ik hierop een reactie
van de minister.
De minister schrijft in een opiniestuk in het Nederlands Dagblad van
vanmorgen dat landen minder gaan krijgen als er minder hervormd
wordt. Wij hebben eerder in het debat van de minister gehoord dat er
duidelijke conditionaliteit zou moeten gelden voor landen die de mensenrechten aan de laars lappen en de democratisering niet doorzetten. De
minister sprak toen stevige taal, maar nu hoor ik van de minister dat die
landen minder gaan krijgen. Dat is dus toch minder scherpe taal dan wat
wij eerder van de minister hebben gehoord. Kan de minister hierop
reageren?
Er gaan nog steeds miljarden naar het Europees nabuurschapsbeleid,
terwijl in landen zoals Jordanië, Libanon en Irak eerwraak niet heftig
bestraft wordt. Ik heb dit al eerder gezegd. Soms zijn er minimale straffen,
soms wordt er zelfs vrijspraak verleend. Ik wil met name de positie van de
vrouwen in deze landen aan de orde stellen. Er zijn situaties die wij hier
als zeer ernstig inschalen, zoals eerwraak. Moeten wij het Europese
nabuurschapsbeleid met betrekking tot die landen niet opnieuw bezien,
voordat wij miljarden in dat soort landen pompten? Moeten wij zaken
zoals eerwraak niet betrekken bij het Europese nabuurschapsbeleid?
Ik kom nu op Egypte. De minister wil eerst afwachten. Dat oordeel
ondersteunen wij. Graag zou ik de inschatting van de minister horen over
de positie van de democratisering en de mensenrechten in de omwentelingsfase. Wij zien dat er in principe positief gereageerd is op de kerken,
maar tegelijkertijd zien wij dat salafisten worden vrijgelaten en er weer
nieuwe aanslagen zijn gepleegd. Bovendien is de positie van Kopten niet
structureel verbeterd. Is het niet te vroeg om op dit moment, voor de
verkiezingen en de presidentsverkiezingen, al met de portemonnee te
zwaaien?
Als laatste kom ik op Irak. In het mensenrechtendebat hebben wij daar een
aantal opmerkingen over gemaakt, maar wij hebben nog geen antwoord
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
6
van de minister gekregen. Die opmerkingen hadden betrekking op de
Ninivevlakte, waar met name de etnisch religieuze minderheden zwaar
worden bedreigd, terwijl zij niet in staat zijn om zichzelf te verdedigen. Wij
horen nu dat geïmproviseerde politie-eenheden van 5000 man toch die
etnische en religieuze minderheden een beetje bescherming proberen te
bieden. Ziet de minister mogelijkheden om op die Ninivevlakte meer
veiligheid te creëren?
Mevrouw Peters (GroenLinks): Voorzitter. De mythe van de Arabische
uitzondering, namelijk dat daar de universele drang naar vrijheid en
mensenrechten minder zou gelden omdat de repressieve regimes nodig
waren ter bestrijding van gewelddadige islam, terrorisme of stabiliteit
voor de energiezekerheid, is voor eens en altijd tot een historische
vergissing gebombardeerd. Zelfs in Saudi-Arabië, het zwarte oliegat op de
peninsula, waar de regeringsbrieven met geen woord over reppen,
stappen moedige vrouwen in de auto om de absurde onderdrukking van
gelijke rechten aan de kaak te stellen. In geen van deze Arabische landen
zal eventuele voortdurende repressie nog als vanzelfsprekend getolereerd
of de roep van demonstranten om waardigheid genegeerd kunnen
worden. Nederland heeft te lang met de rug naar deze regio gestaan,
merkte de AIV op. Met vereende krachten wordt nu allerlei instrumentarium bijgevuld en omgebogen om het anders te doen. Vanuit mijn
fractie is er brede steun voor die initiatieven. De focus op burgerparticipatie, vrouwen, rechtsstaat, civil society, vrijheid van meningsuiting en op
economische groei omarmen wij. Dat zij vooropgesteld. Het zou mooi zijn
als daarmee een diplomatieke lente in de plaats komt van decennialang
negeren. Het is echter de vraag of met het voorgestelde beleid die lente
daadwerkelijk kan aanbreken. Wie niet dezelfde fouten wil herhalen, moet
namelijk lessen uit het verleden durven te trekken. De klassieke premisse
dat handeldrijven met dergelijke landen ervoor zorgt dat als vanzelf
stabiliteit, mensenrechten en rule of law in het kielzog meekomen, is
immers gelogenstraft. Hoe gaat economische diplomatie, het eigenlijke
speerpunt van dit kabinet, in deze landen vorm krijgen? Hoe kunnen wij
maatschappelijk verantwoord ondernemen? Als diplomaten meer zijn dan
zilverpoetsers, wat doen ze dan in Saudi-Arabië? Wat doen zij bovendien
in Syrië? Ik heb van de minister een toezegging gekregen dat hij ons een
brief zou sturen over de rol van Shell aldaar. Die is meermalen uitgesteld
en nog niet ontvangen. Ik neem aan dat de minister dat ook erg vindt en
dat hij er alles aan zal doen dat die brief nog voor het reces naar de Kamer
komt.
Syrië heeft net nieuwe sancties gekregen, maar zijn die ook uitgebreid
naar bijvoorbeeld bedrijven met banden met personen die op de
sanctielijst staan, zoals in het geval van Iran en Libië? Veel geroofde
gelden van de dictator staan op veilige bankrekeningen in Europa. Hoe
staat het met het beschikbaar stellen van bijvoorbeeld bevroren tegoeden
van Kadhafi voor het vrije deel van Libië? Hoe kijkt de minister tegen
opheffing van het bankgeheim aan ter bevordering van opsporing van
andere gestolen rijkdommen, zoals de AIV voorstelt?
Met maatschappelijk verantwoord ondernemen kun je ook creatief
omgaan. Dat kan ook zijn: partnerschappen zoeken met bijvoorbeeld
jonge, sociale entrepreneurs of vrouwelijke ondernemers. Graag ontvang
ik een reactie van de minister hierop. Ik overweeg op dit punt een motie.
Op de radio sprak de minister erover dat wij in de spiegel moeten kijken.
Wij moeten ons afvragen wat het betekent dat wij zo lang met de rug naar
de regio hebben gestaan. In dat verband verbaast het mij dat er in de
brieven niets staat over het Arabisch-Israëlisch conflict. In een interview
zei de minister wel dat Israël het zich niet kan veroorloven om de
ontwikkelingen te negeren. Aangezien Nederland Israëls speciale partner
is, vraag ik de minister wat die opmerking betekent voor de NederlandsIsraëlische betrekkingen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
7
Het verbaast mij ook dat de minister de kritiek van de AIV op de kennis
onder diplomaten en op het departement relatief makkelijk wegwuift. Ik
sluit in dit kader aan bij de opmerkingen van collega Timmermans. De rol
van diplomaten en hun kennis worden eens te meer belangrijk omdat veel
fondsen nu aan de ambassades gedelegeerd zullen worden. Van de
ambassades wordt ook gevraagd om nieuwe partners te zoeken. Als je dit
voor elkaar wilt krijgen, moet je de regio goed kennen en de taal van die
landen spreken. Het lijkt mij ook dat je het kind niet met badwater moet
weggooien en moet samenwerken met de partners uit bestaande
netwerken, zoals van de ngo’s verenigd in het al bestaande OECD-MENAforum. Nieuwe mensen leren kennen, kost immers tijd.
Om de regio beter te leren kennen is ook meer transparantie van de
diplomatie belangrijk. Is de minister bereid om de ambassadeurs in die
landen bij hun komst naar Nederland regelmatig een technische briefing
aan de Kamer te laten verzorgen? Nu gebeurt dit alleen incidenteel
rondom benoemingen.
Ik wil nu ingaan op de potjes die beschikbaar komen voor de regio in de
status aparte ter uitwerking van de motie-Pechtold/Timmermans. Zijn de
in de brief genoemde bedragen totaalbedragen of komen daar nog
bedragen voor Matra-zuid, post-Kadhafi-Libië, PSI-flow en technische
assistentie bij? Indien ja, hoeveel dan? Die potjes moeten bovendien niet
onder bestedingsdruk komen te staan. Kunnen de middelen ook meerjarig
besteed worden en kunnen zij bij onderuitputting voor dezelfde bestemming worden doorgeschoven in de tijd?
De versterking van politieke partijen is belangrijk. Dit zegt ook de AIV.
Decennialang zijn de progressieve krachten in die landen onderdrukt. Zij
moeten nu de weg naar de macht weten te vinden. Zijn er al middelen
beschikbaar om bijvoorbeeld instanties als het NIMD daartoe in staat te
stellen? Of worden die potjes nu eerst overgeheveld naar het ministerie
van Binnenlandse Zaken? Ik snapte de opmerking in de brief daarover niet
helemaal. Graag krijg ik een toelichting hierop van de minister en de
staatssecretaris.
Ik kom nu op de keuze voor PSI. De minister schrijft dat dit een kostenintensief programma is. Is het PSI ook kostenefficiënt? Is dat PSI wel eens
geëvalueerd? Het bestaat namelijk al heel lang. Hoe kun je voorkomen dat
het te veel een aanbodgestuurd programma wordt?
Wij vinden het accent op vrouwen heel goed. Welke middelen zijn
daarvoor langdurig beschikbaar? Juist dat is namelijk een kwestie lange
adem. Dat vergt niet alleen politieke en economische participatie en
juridische hervorming, maar ook een cultuuromslag. In die lange adem
dreigen vrouwen nogal snel van het prioriteitenlijstje te vallen, net als in
Egypte bij het schrijven van de grondwet. Is de minister daarom bereid
middelen voor de Arabische regio specifiek te oormerken voor de rol van
vrouwen?
Het leeuwendeel van de hulp gaat via de multilaterale instellingen. De
minister staat voor strenge, intelligente conditionaliteit. Het gaat niet
alleen om meer voor meer, maar ook om minder voor minder. Dit is
krachtige taal, maar is dit niet te eenzijdig? Het is goed om voorwaarden
te stellen, maar al snel kom je dan op een bevoogdend toontje uit. Ik weet
dat de minister daar niet van houdt. Moeten alleen die landen zich
aanpassen of hebben wij zelf ook wat aan te bieden? Hoe zit het met
markttoegang en leningen? Egypte loopt namelijk al weg bij het IMF om
geld bij Qatar te halen. Hoe zit het met de mobiliteitspartnerschap? Ik vind
dat het kabinet daarover heel zuinig is. Het rept over kansarmen, terwijl er
nu revoluties gaande zijn. Ik vind dat denigrerend. Het kabinet rept over
de strikte opvang. Europa heeft maar 5% van al de Arabische mensen
opgevangen die op de vlucht zijn geslagen met goede reden. Minister
Verhagen stelt vandaag in een interview dat dit kabinet het terecht vindt
dat Nederlanders huiverig zijn en zich zorgen maken over de invloed van
buitenland. In de context van het feit dat wij vrienden willen worden en
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
8
partners willen zijn van de mensen die de revolutie in de Arabische regio
mogelijk maken, vind ik het tromgeroffel van het kabinet op zijn zachtst
gezegd niet van stijl getuigen.
Ik heb een verzoek. Wij bespreken nu zo’n grote regio. Wij hadden
gisteren het debat over de cultuurbezuinigingen. Staatssecretaris Zijlstra
hoopt dat er nu een tijdperk van een andere toon over cultuur kan
beginnen. Ik kan niet wachten op die andere toon. Kan dan dit kabinet niet
eens kijken naar de culturele betrekkingen met de Arabische regio? In de
afgelopen jaren is daar met weinig geld veel bereikt. Nederland had een
naam wat dat betreft. Tijdens mijn bezoek aan Egypte heb ik dit ook goed
kunnen zien. Kunstenaars zijn in staat, ook als er nog niet zo veel vrijheid
van meningsuiting is, om de marges op te rekken. Zij laten dan een heel
ander gezicht zien van het leven in de Arabische landen. Bij de kunsthandels en de exposities in Dubai kom je een heel andere Arabische
cultuur tegen dan alleen de cultuur gezien door de islamitische bril. Ziet
de minister de mogelijkheid om meer te doen met de culturele
samenwerking?
De voorzitter: Voordat ik mevrouw Hachchi het woord geef, richt ik mij
tot de mensen op de publieke tribune. Wij hebben u anderhalf uur laten
wachten. Bovendien is het erg warm. Het is tegen alle regels in, maar
onze twee bodes zijn ongelofelijk vriendelijk. Zij zullen zo dadelijk een
glaasje water uitreiken vanuit het middenpad. Kunt u de glaasjes
doorgeven tot aan het eind van de rij en het water zo geruisloos mogelijk
nuttigen?
Mevrouw Hachchi (D66): Voorzitter. Voordat ik met mijn inbreng begin,
heb ik eerst een punt van actualiteit. De Kamer en de nabestaanden van
de Tripoli-vliegramp zijn verkeerd geïnformeerd, niet op een, maar op
meerdere fronten. De Kamer heeft een reactie gevraagd aan het kabinet,
maar misschien kan de minister hier vandaag al iets meer over zeggen.
Sinds de zelfverbranding van de jonge fruitverkoper Mohammed Bouazizi
is in de Arabische regio een protestbeweging op gang gekomen. Die was
aanvankelijk gericht tegen de hogere werkloosheid en de stijgende
voedselprijzen, maar steeds meer is die gericht tegen het gebrek aan
vrijheid, democratie en mensenrechten. De fractie van D66 kiest voor
betrokkenheid en nieuwe samenwerking met de regio. Wij moeten een
stapje vooruit doen. Om die reden werd in maart de motie-Pechtold/
Timmermans ingediend: een nieuwe handreiking aan Arabische, Perzische
en islamitische landen om jonge democratische krachten te steunen.
Voordat ik vooruitkijk, wil ik graag met het kabinet even terugkijken. De
AIV en de regering zijn het erover eens: er is al voldoende instrumentarium. In het verleden is hiervan niet goed gebruikgemaakt door de
Europese Unie. Durft deze minister echt in de spiegel te kijken? Durft deze
minister zich af te vragen wat het eigenlijk betekent dat wij zo lang met
onze rug naar de Arabische wereld hebben gestaan?
Voordat ik inga op de kabinetsinzet en de inzet van mijn fractie, sta ik kort
stil bij een tweetal landen. De druk richting Syrië moet opgevoerd worden.
We moeten blijven werken aan een VN-resolutie die het bloedig neerslaan
van de volksopstand verwerpt, een einde aan het geweld eist en het
Syrische regime oproept tot politieke hervormingen. In Jemen, een
OS-partnerland, heeft Nederland wat in de melk te brokkelen. D66 wil dat
wij het budget dat wij inhouden bij de overheid, zo snel mogelijk geven
aan de civil society. Het gat dat dit mogelijk oplevert in de begroting,
weegt niet op tegen wat er op korte termijn te bereiken is in Jemen. Deelt
de staatssecretaris deze mening?
Mijn fractie heeft met erg veel belangstelling het AIV-advies gelezen. Wij
steunen de hoofdlijn van dit advies. Mijn fractie zou echter graag de
concrete invulling door het kabinet nauwgezet volgen. Daarom stelt mijn
fractie voor om jaarlijks technische briefings van een aantal Nederlandse
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
9
ambassades in de Arabische wereld te organiseren over de vooruitgang
op het gebied van de economische diplomatie en mensenrechten. Steunt
de minister dit voorstel?
De AIV adviseerde de focus op drie landen, namelijk Egypte, Tunesië en
Marokko. Het kabinet vindt dat de aanwezigheid van de Marokkaanse
gemeenschap in Nederland niet van belang is bij de inzet van Nederland.
Kan de minister hier meer over vertellen?
De brief bevat een enorme boodschappenlijst aan thema’s. Het is niet
duidelijk waar nu de prioriteit van Nederland komt te liggen. Als het aan
D66 ligt, kijken wij vooral naar de participatie van de bevolking via
democratische processen, naar de opbouw van een rechtsstaat, naar
vrouwenrechten en economische groei. De participatie van de bevolking
zal voornamelijk moeten verlopen via het maatschappelijk middenveld.
Veel van de actievoerders en demonstranten hebben banden met ngo’s
die al decennia samenwerken met Nederlandse of andere Europese ngo’s.
Het NIMD is een goed voorbeeld op dit vlak. De vrijheid van vereniging
moet gegarandeerd blijven. Nederland zal constant de vinger aan de pols
moeten houden voor specifieke wensen. Zal het kabinet dit doen?
Vrouwen spelen een cruciale rol in de Arabische lente. Wij moeten hun rol
als dragers van sociale verandering erkennen in alle contacten en mogen
niet accepteren dat vrouwen in nieuwe regimes in een marginale positie
achterblijven. Het kabinet zegt dit ook belangrijk te vinden. Ik zie graag in
de genderbrief die wij zullen krijgen, terug hoe dit in de praktijk gestalte
krijgt.
De volgende prioriteit is de economische groei. De AIV zegt dat wij
voorrang moeten geven aan bevordering van de werkgelegenheid en de
armoedebestrijding in plaats van de nadruk te leggen op macro-economische groei. Mijn fractie deelt die mening. Hoe gaat de minister dit
doen?
Het beleid voor het buitenland en voor ontwikkelingssamenwerking moet
op basis van expertise uitgevoerd worden. Dit kabinet moet meer
aandacht hebben voor de opbouw van kennis en expertise met betrekking
tot de Arabische regio. De collega’s die eerder aan het woord waren,
hebben dit ook al aangekaart. Op dit moment is er verlies van kennis door
het systeem van snelle overplaatsingen bij Buitenlandse Zaken. Mijn
fractie wil een nieuwe strategie voor de loopbaandienst op het ministerie:
een groep van internationaal georiënteerde rijksambtenaren die ook
buiten de overheid ervaring op kunnen doen en meer flexibel zijn. Het
kabinet zegt welwillend te kijken naar uitwisseling van studenten,
academici en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties. Wat
betekent dit? Kan de minister duidelijk met ja antwoorden en zich hiervoor
inzetten?
Het valt op dat in de brieven helemaal niets over Arabisch-Israëlisch
conflict staat. De omwentelingen in de Arabische regio zullen wel degelijk
invloed hebben op het vredesproces in het Midden-Oosten. Graag hoor ik
van de regering op welke wijze zij dat ene zinnetje in het regeerakkoord
staande wil houden. De AIV geeft ook al aan dat er geen land in het
Midden-Oosten is dat meer baat heeft bij het vinden van aansluiting aan
de regionale veranderingen dan Israël.
De heer Ten Broeke (VVD): Mevrouw Hachchi wil het personeelsbeleid
van Buitenlandse Zaken scherp tegen het licht houden en veranderen. Wat
is precies haar voorstel?
Mevrouw Hachchi (D66): Het voorstel van mijn fractie is om kritisch te
kijken naar de wijze waarop op dit moment de plaatsingen verlopen. Ik
heb dit punt tijdens vorige debatten over ontwikkelingssamenwerking en
met Buitenlandse Zaken reeds naar voren gebracht. Zeker in de Arabische
regio komt de wisseling niet ten goede aan kennis en expertise van het
ministerie. Ik wil de minister prikkelen om kritisch te bekijken op welke
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
10
wijze het beter kan. Ik heb daarbij concreet aangegeven dat het heel
waardevol is als ambtenaren buiten het ministerie werkervaring op
kunnen doen en daarna weer terug kunnen komen. Dit loopbaantraject
bestaat nu niet.
De heer Ten Broeke (VVD): Bij dat laatste kan ik mij iets voorstellen, een
tijd iets anders doen en dan weer terugkomen. Het is interessant om de
reactie van de regering daarop te vernemen.
Vindt mevrouw Hachchi ook dat het ministerie van Buitenlandse Zaken
eigenlijk onvoldoende in staat is om voor deze regio de juiste mensen af
te leveren?
Mevrouw Hachchi (D66): Op die manier legt de heer Ten Broeke mijn
verhaal onjuist uit. Ik zeg niet dat het ministerie van Buitenlandse Zaken
geen geschikte mensen heeft. Ik zeg alleen wat de AIV ook al aangeeft,
namelijk dat er nog een wereld te winnen is op het vlak van de expertise
en de kennis. Dit is zeker belangrijk als Nederland aansluiting wil houden
op de regio.
De heer Ormel (CDA): Voorzitter. Wij spreken over de enorme ontwikkelingen die gaande zijn in de Arabische regio. Ik wil dit doen langs de
lijnen, de uitgangspunten van het Nederlandse buitenlandbeleid, de
driepoot welvaart, mensenrechten en veiligheid.
Ik dank het kabinet voor zijn reactie. Daarin is te zien dat de eerste poot,
welvaart, behoorlijk is uitgewerkt. Hoe kunnen wij deze regio economisch
van dienst zijn? Dat is van groot belang. Het is echter naar de mening van
de CDA-fractie onmogelijk dat de Europese Unie dit helemaal voor haar
rekening gaat nemen. Wij zullen dit in samenwerking met de Arabische
regio zelf moeten doen. Er zitten enorme hoeveelheden geld in de
Arabische regio. Daar zal meer gebruik van moeten worden gemaakt,
zonder dat dit tot gevolg heeft dat daarmee ideologieën geëxporteerd
worden. Wordt de Arabische Liga vanuit de Europese Unie juist ten
aanzien van deze economische ontwikkeling nadrukkelijk gewezen op de
verantwoordelijkheden die ze heeft voor de regio zelf? Zoals de EU-landen
de verantwoordelijkheid hebben genomen om de landen van achter het
IJzeren Gordijn economisch er bovenop te helpen na de val van de muur,
zo ligt die verantwoordelijkheid nu toch echt bij de Arabische Liga zelf.
Ik kom nu op de tweede poot, de mensenrechten. Het moet ons van het
hart dat wij ons zorgen maken over de ontwikkelingen. Ik ga straks nog
specifiek op enkele ontwikkelingen in. De situatie in de regio is namelijk
heel verschillend. Wel blijkt nadrukkelijk dat de positie van christenen in
hele regio onder druk staat: Kopten in Egypte, christelijke minderheden in
Syrië. Dit is allemaal vrij specifiek, maar wij maken ons daar zorgen om.
Wij maken ons überhaupt zorgen om mensenrechten, maar wij vinden dat
wij vanuit Europa ook specifiek moeten letten op de positie van christenen.
Hetzelfde geldt voor de positie van vrouwen. Vrouwen zijn eigenlijk van
oudsher in een moeilijke positie. Zij moeten geholpen worden om uit die
positie te komen. Mevrouw Peters sprak al over vrouwen in Saudi-Arabië
die willen gaan autorijden. Dat is een voorbeeld. Ik heb ook een concreet
voorbeeld. Een vrouwenrechtenactiviste en journaliste uit Iran, mevrouw
Maryam Majd, bekend sportjournaliste, is verdwenen. Zij zou naar
Duitsland gaan om daar het wereldkampioenschap vrouwenvoetbal te
verslaan, maar zij is verdwenen. Graag vraag ik aandacht van Nederland
voor deze mevrouw. Als het over mensenrechten en de Arabische regio
gaat, moeten wij ervoor oppassen dat wij Iran niet een beetje terzijde
laten liggen. Iran hoort gewoon bij die regio. De regio wordt ook wel
MEINA genoemd en in die afkorting staat Iran erbij. Eigenlijk is de
Arabische lente niet begonnen in Tunesië, maar in Iran, alleen is die daar
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
11
bloedig onderdrukt. De situatie van de mensenrechten in Iran is nog
steeds uitermate zorgelijk.
De derde poot is veiligheid. Eigenlijk komt alles daarin samen, want er is
wel degelijk sprake van een geopolitieke dreiging aan de zuidelijke rand
van de Europese Unie. Die is ook van belang en kan gevolgen hebben
voor de nationale veiligheid. De regering geeft in een kort zinnetje aan dat
zij nog in kaart zal brengen wat de gevolgen hiervan zijn voor de nationale
veiligheid. Wij nodigen de regering daartoe nadrukkelijk uit en zien dat
tegemoet. Wij willen daarin opgenomen zien wat de dreiging is van de
soennitische en sjiitische tegenstellingen in het gebied en welke dreiging
er uitgaat van de nucleaire proliferatie van Iran. Bovendien willen wij
daarin kunnen lezen welke dreiging er uitgaat van wat er in Jemen
gebeurt voor het hele schiereiland, waar Saudi-Arabië nadrukkelijk een rol
in speelt. Wat is de dreiging van wat er gebeurt in de Arabische regio voor
het Midden-Oosten vredesproces en voor de veiligheid van Israël? Wij
nodigen de regering nadrukkelijk uit om hierop te reageren.
Graag wil ik een land specifiek eruit lichten, namelijk Syrië. Wij praten nu
niet over Libië, omdat wij daar vorige week nadrukkelijk over hebben
gesproken bij de verlenging van de artikel 100-procedure. Als wij over
Kadhafi zeggen dat hij zijn legitimiteit heeft verloren, omdat hij op zijn
eigen burgerbevolking schiet, kunnen wij dit ook zeggen over het
Assad-regime. Wij moeten dat ook zeggen. Er zijn moedige Syrische
burgers die hun leven keer op keer in de waagschaal stellen en blijven
protesteren. Vorige week vrijdag, de dag van de illegitimiteit, zijn zij weer
met honderdduizenden de straat op gegaan, maar dat zien wij hier
gewoon niet. Wat kunnen wij daaraan doen? Hoe oordeelt de regering
over de samenkomst van de raadgevende Syrische raad in Antalya? Ik zou
de regering willen vragen om diplomatieke inspanningen te plegen in de
richting van Rusland. Rusland ontvangt de raadgevende raad immers en
heeft bovendien een basis in Tripoli. Rusland heeft dus belangen in Syrië.
Bovendien is Rusland cruciaal om te komen tot een nieuwe VN-Veiligheidsraadresolutie. Een nieuwe VN-Veiligheidsraadresolutie is namelijk
cruciaal om te komen tot een aanklacht vanuit het ICC. Als wij kijken naar
wat Nederland specifiek zou kunnen doen, is dat wellicht nog meer
diplomatie in de richting van Rusland dan in de richting van Syrië zelf.
Daar moet de Europese Unie namelijk gezamenlijk optreden. Ik vind dat
Nederland zich in Europees verband moet inzetten.
Ik sluit af met een compliment aan de minister van Buitenlandse Zaken.
Verleden week heeft de Kamer nadrukkelijk gevraagd om een veroordeling van Syrië op te laten nemen in raadconclusies van de Europese top
en dat is gebeurd. Mijn complimenten!
De heer Van Bommel (SP): De heer Ormel benadrukt in het kader van de
economische ontwikkelingen dat de landen in de regio niet naar Europa
moeten kijken, maar naar de Arabische wereld zelf. Toch staat er in het
AIV-advies een heel duidelijke verwijzing naar Europees beleid voor het
beschermen van de landbouwmarkt in het zuiden van Europa. Die
bescherming moet ophouden, stelt de AIV, zodat landbouwproducten uit
Noord-Afrika kunnen worden afgezet in Europa. Deelt de heer Ormel de
wens dat er een einde komt aan de bescherming van de landbouwsector
in Zuid-Europa, zodat de economische ontwikkeling daadwerkelijk op
gang kan komen?
De heer Ormel (CDA): Ik denk dat wij nadrukkelijk moeten kijken naar een
verlichting van het huidige regime. Tegelijkertijd vraag ik mij af of er in de
praktijk wel zo ontzettend veel export naar de Europese Unie plaats zal
vinden, als de huidige landbouw in Noord-Afrika en het Midden-Oosten
onvoldoende is om de eigen bevolking te voeden. Dat wij het moeten
vergemakkelijken en op die manier de economische ontwikkeling van
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
12
Noord-Afrika en het Midden-Oosten moeten steunen, ben ik met de heer
Van Bommel eens.
De heer Van Bommel (SP): Het kabinet gaat iets verder dan de heer
Ormel op dit moment. Juist daar ligt immers de kans tot economische
ontwikkeling. De productie is er. Men wil die afzetten in Europa. Alleen
door de beperkte toegang tot de Europese markt en de steun die Europa
nog geeft aan landbouwproducten in het zuiden, komt daar in de praktijk
heel weinig van terecht. Ik zal de regering straks vragen op welke manier
zij dit ziet. Ik hoop dat de heer Ormel bereid is om binnen Europa te
zeggen dat wij moeten stoppen met steun aan de landbouwproductie in
het zuiden, want anders hebben de landen in Noord-Afrika geen enkele
kans om hun producten die men daar echt in overschot heeft – die markt
is er – af te zetten in Europa. Dat zou een buitengewoon gemiste kans zijn
voor de economische ontwikkeling in Noord-Afrika.
De heer Ormel (CDA): Ik zie dit meer als een deel van het betoog van de
heer Van Bommel. Die winst hebben wij al binnen. Ik zal met belangstelling luisteren naar de beantwoording van de regering. Ik geloof niet in
een abrupt stoppen van steun aan landen in zuidelijk Europa. Die landen
hebben ook hun financiële problemen. De vraag is of dat ons dan zelf niet
van de regen in de drup zal helpen. Ik denk wel dat wij naar een verdergaande liberalisatie van de handelsstromen met Noord-Afrika en het
Midden-Oosten toe moeten. Landbouw maakt daar een belangrijk
onderdeel van uit.
De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. Gemakshalve en met het oog op
de tijd, sluit ik direct aan op de enigszins onwerkelijke combine voor het
openbaar stellen van markten en zeker voor landbouwproducten, namelijk
de combine tussen de heer Van Bommel en de heer Ormel. Dit is een
hoopvol begin.
De heer Van Bommel (SP): Welke zijde kiest de heer Ten Broeke?
De heer Ten Broeke (VVD): Ik zal daar zo meteen wat zuidvruchten over
kraken, als u mij toestaat.
Ik sluit mij aan bij de heer Ormel en de fractie van het CDA wat betreft het
compliment. De veroordeling van wat er nu in Syrië gebeurt, is opgenomen in de raadconclusies en daarvoor is een compliment op zijn plaats
aan het adres van de minister van Buitenlandse Zaken. Wat daar nu
gebeurt en ook de eventuele vervolgstappen richting Assad moeten
echter niet afleiden van onze inspanningen in Libië. Wat mij betreft kan
het daar omgekeerd plaatsvinden. Het zou goed zijn als een eventuele
ICC-veroordeling die er nu wel voor de heer Kadhafi is, ook voor de heer
Assad komt. Wij hebben deze week mensen van het Jasmijnplein
ontvangen en wij hebben aangrijpende verhalen gehoord. De broer van
een van die mensen is nu weg. Het is goed dat Nederland in dit verband
voorop loopt.
Het begon inderdaad met Mohammed Bouazizi, een jonge straatverkoper
in Tunesië die de constante tegenwerkingen van de autoriteiten volledig
zat was. Op 16 december 2010 werd hij voor de zoveelste keer vernederd
door de corrupte politie. Hij moest zijn weegschalen inleveren, zogenaamd omdat hij geen vergunning had om zijn waar op straat te
verkopen. Hij had echter waarschijnlijk geen geld om de corrupte agenten
af te betalen en stak zichzelf uit machteloosheid in brand. Het gevolg was
een protest dat niet alleen in Marrakesh te zien was, maar ook in
Manamah in Bahrein. Van de ene op de andere dag kwam de onvrede in
Arabische regio overal naar boven. Dit zijn landen met veel overeenkomsten. Zij zijn allemaal autoritair, hebben een corrupt bestuur en een
jonge bevolking en er heerst armoede en onderdrukking. Ondanks al die
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
13
overkomsten wil ik waken voor de neiging om alles in een korset van
seizoenen te persen. Het lijkt erop dat de veranderingen in Egypte en
Tunesië in de goede richting gaan. In Libië, Syrië en vooral ook Jemen,
waar de overheid grootschalig geweld gebruikt tegen de eigen bevolking
is dit echter bepaald niet het geval. In Marokko zien wij dat de protesten
wat geleidelijker gaan dan in de andere landen, wellicht vanwege de rol
van de koning. Revoluties klinken altijd snel en zien er veelbelovend uit of
niet, maar in ieder geval nemen de veranderingen die erop volgen altijd
buitengewoon veel tijd in beslag. De verkiezingen in Tunesië zijn al
uitgesteld tot na de zomer. Die in Egypte zouden misschien ook moeten
worden uitgesteld. Deze week hoorden wij dat de vrouwenbeweging is
uitgesloten van het opstellen van de kieswet. Dat vind ik een omineus
teken. Graag ontvang ik een reactie van de Nederlandse regering hierop.
Ondertussen is eigenlijk vooral de moslimbroederschap klaar voor de
verkiezingen. Die is namelijk al heel lang en heel goed georganiseerd.
Bouazizi was dus een typische exponent van de systemen van de
Arabische regio. Zijn hele leven lang kreeg hij geen kans om vorm te
geven aan zijn eigen bestaan. Hij groeide op in een wereld van uitzichtloosheid, corruptie en onderdrukking in een stadje waar 30% van de
inwoners werkloos is en de rest belemmerd en vernederd wordt bij het
uitvoeren van het werk door de autoriteiten. Het is een tamelijk
machteloos bestaan. Bouazizi kon niet de vrucht van zijn eigen arbeid
plukken en werd systematisch tegengewerkt door de staat. Wij hopen
natuurlijk allen dat er een rechtsstaat zal zijn, dat er individuele en
economische vrijheid komt. Daarvoor is het noodzakelijk dat er eigendomsrechten komen, dat er voorspelbaarheid komt en dat er eigendom
verworven kan worden. Er moet vrijheid om te ondernemen komen en
vrijheid om het eigen leven in te richten. Daar gaat het in de kern om als
wij vandaag spreken over de Arabische regio.
Ik ben het eens met de heer Timmermans. Ook ik heb de behoefte om dit
van tijd tot tijd te bespreken. Graag krijg ik een reactie hierop. Ook ik wil
graag vaak hierover met de regering spreken, niet alleen vanwege het
geld van de Nederlandse belastingbetalers dat daar naartoe gaat, maar
vanwege de enorme belangen die hier voor Nederland en voor Europa
mee gemoeid zijn.
De reden waarom jongeren in Noord-Afrika de straat opgaan is het gebrek
aan perspectief. In Egypte is 52% van de bevolking onder de 25 jaar. 26%
is werkloos. 40% van de economie is in handen van de staat. De staat
geeft 10% van zijn inkomen uit aan subsidies voor voedsel en brandstof.
De heer Ormel heeft dus een punt. Er zal dus ook meer voedsel voor de
eigen bevolking moeten komen. Dat gebeurt niet als de overheid haar grip
op de staat, op de economie vergroot. Dat gebeurt nu echter wel en dat is
mijns inziens de verkeerde tendens. Graag ontvang ik ook in dit verband
een opmerking of een kanttekening van de regering.
De echte tijdbom is natuurlijk de jeugdwerkloosheid, het gebrek aan
perspectief. De bomb squad is niet in alle landen even bekend. Wij kennen
de bomb squad niet en het is ook de vraag of die de bom kan ontmantelen. Jongeren hebben grofweg drie keuzes. De eerste is fundamentalisme, zoals Al Qaida, Hezbollah of wie ze willen volgen. Het is zeker
interessant om te bezien hoe zich dit ontwikkelt met het nieuwe Al
Qaida-leiderschap. Dit heeft heel andere, nieuwere opvattingen dan het
leiderschap dat is verdwenen. De tweede keuze is de boot naar Europa.
Het beste zou echter een perspectief zijn en een baan. Wij kunnen
weliswaar geen banen bieden, maar wel perspectieven. Werk en
economie zijn daar een essentieel middel voor. Dus ook ik, mijnheer Van
Bommel, bepleit markttoegang, want de regio kan zich alleen economisch
ontwikkelen door handel met Europa. Nu is 70% van de handel van
Noord-Afrika met Europa. Markttoegang moet in het bijzonder voor
landbouwproducten worden gestimuleerd. Liberalisering van de
landbouw is meer dan eens noodzakelijk. Met name de Zuid-Europese
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
14
landen moeten hun verzet opgeven. Ik hoor graag van de regering wat
men daaraan gaat doen in de bespreking over het GLB.
Verder is een functionerende rechtsstaat van belang. Ik had het al over de
eigendomsrechten; er moeten mkb’s ontstaan. Kleine ondernemingsgezinde initiatieven moeten worden gesteund. Ik sprak afgelopen maandag
met een goede vriend in Den Haag, Salim Rabbani. De meeste mensen
kennen hem wel. Hij en zijn vader zijn al heel lang bezig om de economie
en de ondernemers in die regio te ondersteunen via het scheppen van
kansen. Ik zou zo graag zien dat Nederlandse ondernemers die kansen ook
kregen, zodat er joint ventures kunnen groeien. Ik vraag mij af hoeveel
van de fondsen die nu extra worden aangewend, 7 mln. voor dit jaar en
7 mln. tot 15 mln. in de komende jaren, voor die ondernemers openstaan
voor joint ventures met regionale, opkomende, liefst jonge ondernemers
en wat mij betreft vrouwelijke ondernemers.
Mevrouw Hachchi (D66): In alle eerlijkheid: ik ben positief verrast door de
inbreng van de heer Ten Broeke. Het was een duidelijke weergave van de
positie van de nieuwe generatie in de Arabische regio. De heer Ten Broeke
nam daarbij de heer Bouazizi als voorbeeld. Ik ben verrast omdat de heer
Ten Broeke in het verleden nog wel eens vaker sprak over de Arabische
ellende in plaats van over de Arabische lente. Komt de heer Ten Broeke
terug op die woorden? Zijn betoog heb ik in ieder geval zo begrepen.
De heer Ten Broeke (VVD): Ik ben blij dat ik mevrouw Hachchi heb weten
te verrassen. Zij verraste mij ook. De woorden «Arabische ellende» heeft
zij nog nooit uit mijn mond vernomen. Ik heb die woorden nooit gebruikt.
Ik heb mij wel afgevraagd of de Arabische lente misschien zou overgaan
in een herfst of een winter. Daarmee bezondigde ik mij aan hetgeen
waaraan veel zogenaamde kenners zich ook bezondigen, namelijk de
regio in een soort Vivaldi-pak van vier seizoenen te hijsen en per land te
bekijken waar het thuishoort. Het woord «ellende» is dus wat mij betreft
niet van toepassing en ik hoop ook niet dat dit ooit zo wordt. Ik ben erg
hoopvol over de regio. Ik zie ook de bedreigingen van fundamentalisme.
Bij de VVD overweegt echter positivisme. Dat is het enige perspectief voor
deze regio.
De heer Voordewind (ChristenUnie): De heer Ten Broeke is erg positief
over de economische samenwerking met de Arabische regio. De minister
zegt dat hij het PSI, het private sector investeringsprogramma wil
openstellen voor alle landen in de regio. Hoe ziet de heer Ten Broeke het
openstellen van het bedrijfsleven ten opzichte van landen zoals SaudiArabië? Bij Iran is het duidelijk; daar bieden wij geen bedrijfslevenprogramma aan. Saudi-Arabië heeft net militaire bijstand verleend aan
Bahrein, waar met militaire middelen een opstand neergeslagen is. Dat
gebeurde weliswaar op verzoek, maar het ging er heel bloedig aan toe.
Hoe ziet de heer Ten Broeke dit?
De heer Ten Broeke (VVD): Toen wij maandag met de AIV spraken, werd
er verwezen naar een toespraak van de heer Zoellinck van de Wereldbank.
Hij zei in die toespraak dat de Wereldbank twintig jaar lang niet had gelet
op corruptie en dat het goed zou zijn er als nu eens over conditionaliteit
zou worden gesproken. Dat is heel goed. Wat mij betreft geldt die
conditionaliteit keihard op alle aspecten die de regering daarvoor
inbrengt. Mijns inziens hoort daar ook bij dat je keuzes moet maken. Je
moet dus kiezen voor landen. Saudi-Arabië hoort daar volgens mij niet
direct bij thuis. De AIV maakt de keuze voor Egypte, Tunesië en Marokko.
Dit zou ook mijn keuze zijn, maar de regering is wat terughoudender. Ik
dank de heer Voordewind dus voor de vraag. Ik hoop dat de regering iets
helderder daarover kan zijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
15
De heer Voordewind (ChristenUnie): De heer Ten Broeke is duidelijk. Hij
zegt dat wat de regering voorstelt, namelijk om het PSI-programma voor
alle landen in de Arabische regio open te stellen, niet verstandig is. Je
moet duidelijk conditionaliteit stellen. Met hem stel ik de vraag aan het
kabinet of het daartoe bereid is. Welke conditionaliteit geldt dan heel
scherp voor landen die nu nog duidelijk de mensenrechten schenden en
met name vrouwen en religieuze minderheden onderdrukken?
De heer Ten Broeke (VVD): Volgens mij stelt de heer Voordewind deze
vraag via mij aan de regering. Ik geleid die vraag graag door via de
voorzitter.
De voorzitter: Ik voorzie inderdaad daarin.
De heer De Roon (PVV): Voorzitter. De oorzaken die geleid hebben tot de
volksopstanden in de Arabische regio zijn volgens het kabinet vooral
gelegen in sociaal-economische en politieke tekortkomingen. Mijn fractie
onderschrijft deze lezing. De grote problemen in de Arabische regio zijn
inderdaad te herleiden tot slechte economische structuren, verlammende
corrupte, sociale onrechtvaardigheid, grote werkloosheid, overbevolking
en een onevenwichtige bevolkingsopbouw. Die problemen zullen door de
regio zelf moeten worden aangepakt. Wij kunnen slechts indirect een
bijdrage leveren door de tariefmuren rond Europa te slechten en handel te
bevorderen. Helaas is het kabinet voornemens om de transitie in de
Arabische regio financieel te gaan ondersteunen en daarbij zo veel
mogelijk via de Europese Unie en andere multilaterale kanalen te werken.
Mijn fractie is tegen deze financiële injectie en al helemaal als dat geld via
de Europese Unie wordt uitgedeeld. Het pompen van geld in de regio leidt
op zichzelf niet tot de ontwikkeling van een stevigere democratie en een
rechtsstaat. Het overgrote deel van de volkeren in deze regio kiest immers
voor de politieke ideologie die islam heet. Zoals men weet verdraagt de
islam zich slecht met democratie en rechtsstaat.
De PVV wil niet dat de Europese Unie het buitenlands beleid voert. Het
Nederlands belang moet in ons buitenlands beleid prevaleren. Het moet
niet zo zijn dat grotere lidstaten en Brusselse technologen bepalen wat er
met geld uit de portemonnee van de Nederlandse belastingbetaler
gebeurt. De Europese Unie wil het nabuurschapsbeleid herijken en stelt
zelfs voor om 1,2 mld. aan middelen daaraan toe te voegen, mede
bestemd voor de Arabische regio. Mijn fractie vindt dat dit niet moet
gebeuren. In Nederland moet er 18 mld. worden omgebogen. Binnen de
Europese Unie dreigen er grote financiële drama’s. Wij zien het dan ook
helemaal niet zitten om additioneel geld te investeren in onzekere
avonturen in een dubieuze Arabische regio.
Tunesië en Egypte kunnen op dit moment rekenen op minimaal $ 20 mld.
steun van verschillende internationale, financiële instanties. Via bilaterale
afspraken komt er ook nog eens 10 mld. op tafel. Nederland wil bovendien
geld inzetten om de transitie te ondersteunen. Het gaat daarbij om
bedragen van enkele miljoenen. Wat mijn fractie betreft dient Nederland
de agenda van de politieke islam niet te financieren, maar het geld daar te
investeren waar de Nederlandse belastingbetaler dit het hardst nodig
heeft, dus in Nederland zelf. Investeringen in de Arabische regio moeten
uit de regio zelf komen.
Ik zal enkele voorbeelden noemen van de zaken waar ik aan denk. Egypte
ziet onder druk van de publieke opinie in het land op dit moment af van
een IMF-lening van 2,1 mld., terwijl het IMF bereid was tot heel soepele
voorwaarden. Daarnaast heeft de Egyptische minister voor planning en
internationale samenwerking gezegd dat Egypte de door de VS toegezegde transitiesteun van $2 mld. moet weigeren omdat Egypte er geen
behoefte aan heeft dat andere landen vertellen wat goed voor het land is.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
16
Moeten wij dan nog geld overmaken naar een land dat dergelijke enorme
bedragen hooghartig weigert? Wat ons betreft kan daar geen sprake van
zijn.
Blijkens een bericht in Trouw kan het echter nog erger. Ook de democratiseringsvoorwaarde die de Europese Unie aan hulp aan de Arabische
landen stelt, wordt in die regio ter discussie gesteld. De regering wil geen
blanco cheque aan de regio geven. De PVV wil helemaal geen cheque
geven.
De PVV-fractie pleit ervoor dat politieke en bestuurlijke macht voor de
islamisten in Egypte en andere landen in de Arabische regio directe
consequenties zou moeten hebben, bijvoorbeeld het opzeggen van de
EU-associatieakkoorden. Hoe denkt de minister daarover?
Als de voorzitter het mij toestaat, heb ik nog enkele vragen naar
aanleiding van de brief van 24 juni van de minister over de Arabische
regio. Op blz. 2 lees ik dat het kabinet op andere wijze invulling zal geven
aan de mediterrane dialoog en de Istanbul Cooperation Initiative. Ik zou
daar graag meer toelichting op krijgen. Wat bedoelt de minister precies
met een andere wijze van invulling daaraan? Het kabinet zal bovendien
inzetten op bescherming in de regio. Die formulering is mij nog niet
helemaal duidelijk. Kan de minister daar nader op ingaan? Op blz. 10 van
de brief lees ik dat Nederland bereid is om geld te geven om politieke
partijontwikkeling in die landen te bevorderen. De PVV is daar al niet voor
in ons eigen land en is er dus zeker niet voor dat wij daarvoor geld aan
andere landen geven.
De heer Ten Broeke (VVD): Zoals altijd ben ik op zoek naar de consistentie in de betogen van de PVV, maar dat is altijd lastig. Aan de ene kant
zegt de heer De Roon dat ze het zelf maar moeten uitzoeken. Met «ze»
worden dan altijd de islamitische landen bedoeld, want die mogen echt
op een hoop gegooid worden. Ze krijgen geld, maar weigeren de
IMF-steun. Nu is het aan de andere kant weer niet goed, terwijl wij juist
een fors deel bijdragen aan de IMF-steun. Wat is het nu? Het lijkt mij van
tweeën een. Wat is de consistentie?
De heer De Roon (PVV): Ik was duidelijk genoeg. De heer Ten Broeke kent
het standpunt van de PVV, namelijk dat ontwikkelingshulp helemaal niet
moet plaatsvinden. Als er dan geld wordt aangeboden via internationale
organisaties of via andere landen en die gigantische bedragen gewoon
geweigerd worden, bijvoorbeeld door Egypte, omdat dit land niet aan de
gouden koorden van de democratische eisen wil lopen, dan hoeft
Nederland ook echt geen geld te gaan geven. Laat ze het lekker zelf
uitzoeken in hun eigen regio.
De heer Ten Broeke (VVD):Wij hebben het niet over hulp of over
noodhulp, maar over leningen van het IMF. Daar moet iets tegenover
staan en het liefst moeten de leningen worden terugbetaald met een klein
beetje opslag. De heer De Roon lijkt het om te draaien. Hij zegt dat landen
die dit niet willen, ook maar geen geld van ons moeten krijgen. Wat wil de
heer De Roon nu? Wil de PVV wel of geen geld geven? Wil de PVV het
liefst geld geven met voorwaarden erbij, zoals alle partijen die zich tot nu
toe hierover hebben uitgesproken, met een strikte conditionaliteit dus,
zodat wij invloed hebben en het een beschaafde toestand wordt, of wil de
PVV liever dat de Arabische regio het onderling regelt? Volgens mij is de
PVV over dat laatste echter altijd erg argwanend.
De heer De Roon (PVV): Mijn fractie is tegen ontwikkelingssamenwerking
en dus tegen het uitdelen van geld aan andere landen. Als die andere
landen dan ook nog de houding aannemen dat zij hooghartig dergelijke
gigantische bedragen weigeren omdat de voorwaarden hen niet aanstaan,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
17
is dat voor ons des te meer een argument om geen geld te geven. Wij
willen het sowieso niet, maar dit legt er nog eens extra de klemtoon op.
De heer Van Bommel (SP): Steun aan de Arabische regio is niet alleen in
het belang van de bevolking daar, dus in het belang van de tientallen
miljoenen werkloze jongeren, maar ook in ons eigen belang. Kan ik de
heer De Roon niet verleiden om eens te kijken naar dat eigenbelang? Als
het daar op relatief korte termijn, de komende jaren, niet fors beter gaat,
moeten wij wel rekening houden met een enorme migratiestroom richting
Europa. Dat wil de heer De Roon toch voorkomen.
De heer De Roon (PVV): Dat heeft de heer Van Bommel heel goed gezien.
Het is echter aan de Zuid-Europese landen die aan de Middellandse Zee
grenzen om ervoor te zorgen dat die migratiestroom niet binnenkomt en
zeker niet doorstroomt naar het noorden.
De heer Van Bommel (SP): De praktijk leert nu juist dat volstrekte
uitzichtloosheid, geen kans op een baan, geen kans op een inkomen, ertoe
leidt dat men met gevaar voor eigen leven het risico van een oversteek
neemt. Wij kennen de cijfers; in sommige gevallen is de kans dat men de
overkant haalt een op twee, maar kennelijk wil men dat risico nemen. De
heer De Roon doet er nog een schepje bovenop door te zeggen dat die
landen voor steun vooral de andere kant op moeten kijken en dus niet
naar Europa. Zou het niet in het belang van de PVV-stemmer zijn, van
Henk en Ingrid dus, om de mensen daar perspectief te bieden?
De heer De Roon (PVV): De mensen in die landen moeten voor zichzelf
perspectief creëren. Dat is geen gemakkelijke taak. Dat realiseer ik mij heel
goed. Zij zullen daarvoor moeten vechten. Dat doen zij op sommige
momenten ook. Die strijd zullen zij zelf moeten leveren. Het gaat niet aan
om bij ons de hand te komen ophouden of om hier te komen wonen,
omdat zij het thuis niet zo fijn vinden.
Mevrouw Hachchi (D66): Ik heb nog behoefte aan duidelijkheid over het
standpunt van de PVV. De heer De Roon vindt dat wij moeten investeren
in het eigen land en niet in de Arabische regio. Die moet het zelf maar
uitzoeken. Is het de PVV te doen om het geld, het klimaat van bezuinigingen, of gaat het de PVV erom dat in de Arabische regio veel moslims
wonen?
De heer De Roon (PVV): Het gaat om het principe dat wij tegen ontwikkelingshulp zijn. Wij willen geen geld geven aan andere landen. Zij moeten
zelf leren om hun eigen economie op poten te zetten en hun eigen
samenleving naar behoren in te richten. zodat er geen grote sociale
onrechtvaardigheid is en zodat er geen veel te grote hoeveelheid
hoogopgeleiden is die nooit aan een baan kan komen in dat land. Dat
hebben zij allemaal zelf te regelen. Daar gaat het ons om.
Mevrouw Hachchi (D66): Graag wijs ik de heer De Roon erop dat wij het
hier niet alleen hebben over ontwikkelingssamenwerking, maar over
buurlanden van Europa. Dat zijn dus ook buurlanden van Nederland. Als
het in die regio niet goed gaat en Europa kan bijdragen, is daar een weg
voor. Dat is niet alleen hulp en geld geven. In die zin snap ik het antwoord
van de heer De Roon niet. Gaat het de PVV om de Arabische regio waar
wij volgens de PVV niets te zoeken hebben omdat er te veel moslims
wonen en omdat de islam volgens de PVV een ideologie is of gaat het de
PVV om het geld en vindt de PVV ontwikkelingssamenwerking sowieso
weggegooid geld, los van die regio?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
18
De heer De Roon (PVV): Het laatste is het geval wat de PVV betreft. Ik
houd erop dat wij een goede economische samenwerking met die landen
moeten nastreven. Ik heb dat in het begin van mijn betoog ook gezegd.
Slecht de hoge tariefmuren. Zorg ervoor dat goede en goedkope
producten van waar ook ter wereld, dus ook uit de Noord-Afrikaanse
regio, op onze markt kunnen komen. Dat is goed voor onze consumenten.
Dat is ook een goede zaak voor de producenten daar en voor de
werkgelegenheid.
De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Het laatste debatje met de
woordvoerder van de PVV toont aan dat je bij de beoordeling van de
situatie in de Arabische regio ook naar onze eigen verantwoordelijkheid in
de geschiedenis moet kijken. Je kunt niet anders dan concluderen dat wij
ook in de toekomst betrokkenheid moeten tonen en verantwoordelijkheid
moeten nemen voor de ontwikkeling van de Arabische regio in economische en democratische zin en anderszins.
De stabiliteit die de autoritaire regimes in het verleden boden, kwam
Europa en de westerse wereld uitermate goed uit, ook al was het gevolg
van die stabiliteit onderdrukking en tweedeling tussen een grote verarmde
bevolking en een rijke elite. Dat namen wij allemaal op de koop toe
vanwege de stabiliteit die de regimes boden. Europa heeft dat gedaan en
Nederland heeft daaraan meegedaan; de hele wereld heeft dat gedaan.
Wij moeten nu aan de mensen die onderdrukt werden, het perspectief
bieden op een toekomst. Wat de SP-fractie betreft, ligt daar een verantwoordelijkheid. Toch tref ik in de notitie van de regering nog te veel
geopolitieke overwegingen aan voor het handelen in de toekomst. Wij
zien opnieuw de nadruk op grondstoffen, op aanvoerroutes. Er wordt
weliswaar gesproken over democratie, vrouwenrechten en andere zaken,
maar als wij kijken naar andere landen in de regio, bijvoorbeeld SaudiArabië, die op dat punt nog niet zo ver zijn als Tunesië, Egypte en andere
landen die wel in een transitie zijn, geeft de Nederlandse regering niet
thuis. Dat wordt er dan buiten gelaten. Als het ons werkelijk te doen is om
in de Arabische regio te komen tot mensenrechten, tot democratie, tot
ontwikkeling en kansen voor iedereen, ook voor de gewone bevolking,
zullen wij landen als Saudi-Arabië ook daarbij moeten betrekken. Ik sluit
mij aan bij de vraag van de ChristenUnie: hoe staat het met het
openstellen van faciliteiten voor de particuliere, private sector? Moeten
wij daarbij ook denken aan landen als Saudi-Arabië? Wat mij betreft
kunnen wij dat alleen doen als wij dit ook koppelen aan het programma
van democratisering en respect voor mensenrechten. In Saudi-Arabië zijn
die ver te zoeken. Wat ons betreft moet er geen beloning voor slecht
gedrag komen.
Democratiseren is veel meer dan het organiseren van verkiezingen. Dat
staat ook in de notitie. Verkiezingen zijn eigenlijk het sluitstuk van dat
proces. Ik ben daarom ook blij met uitstel van het referendum in Tunesië.
Ik hoop dat dit in Egypte ook gebeurt, niet omdat ik vrees dat dan de
moslimbroederschap aan de macht komt, maar omdat ik denk dat
democratische verkiezingen het resultaat zijn van het bouwen, het
versterken van democratische structuren. Ik denk hierbij aan een kieswet,
aan registratie, aan de ontwikkeling van politieke partijen, aan vrije media,
aan voorlichting en aan de positie van vakbonden. Dat zijn de kernspelers
in het proces van democratisering. De Nederlandse regering heeft in het
debat over de mensenrechten dat wij eerder voerden, de nadruk gelegd
op vrije meningsuiting. Ik heb in dat debat – ik doe dat vandaag opnieuw –
vooral de nadruk gelegd op de vrijheid van vereniging. Die vrijheid maakt
dat politieke bewegingen tot bloei komen en vakbonden een rol kunnen
gaan spelen. Het grote probleem in de Arabische wereld, naast het gebrek
aan democratie en het verzet tegen de onderdrukking, was natuurlijk het
feit dat er geen vrijheid van vereniging was. De armoede en de uitzicht-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
19
loosheid konden niet worden bevochten door vrije vakbonden. De vrije
vakbonden moeten daarom een kans krijgen.
Uit de statistieken over armoede en kansloosheid blijkt dat werkgelegenheid van het allergrootste belang is. In de stukken van de regering
wordt gesproken over 18 miljoen mensen die aan een baan geholpen
moeten worden, maar in ons gesprek met de AIV werd gezegd dat er in de
regio 40 miljoen banen nodig zijn. Hoe verklaart de regering dat verschil?
Het is in ieder geval duidelijk dat de openstelling van markten in Europa
– wij moeten daarbij vooral aan de zuidelijke landen denken – zonder
meer noodzakelijk is om te komen tot enige vorm van economische
ontwikkeling. Het gaat dan niet om een beetje minder, maar om fors
minder bescherming van de landbouwmarkt in Zuid-Europa. Ik roep het
kabinet op om het op dat punt niet alleen bij woorden te laten. Het kabinet
moet het gevecht aangaan met de zuidelijke lidstaten van de Europese
Unie. Zij genieten die bescherming. Alleen als er daar verandering
optreedt, is er een kans voor de landen in Noord-Afrika. Ik herhaal de
opmerking die ik tegen de heer De Roon maakte: als de regering daar
geen serieus werk van maakt, zullen de zuidelijke lidstaten het in de vorm
van migratie terugkrijgen. Dat wil de heer De Roon niet, dat wil de
regering niet, ik wil het niet en het is ook niet goed voor die landen. Wij
moeten daarvoor echter wel maatregelen treffen.
Ik heb een vraag met betrekking tot Matra-zuid en de delegatie van
fondsen naar ambassades. In de notitie komen de Nederlandse ngo’s
helemaal niet meer voor, terwijl in de brief aan de AIV nu juist vermeld
staat dat er zo’n goed contact is. Volgens ons zou een gedeelde vorm, dus
het beheer deels hier en deels bij de ambassades, beter zijn. Daar zijn
verschillende redenen voor, om te beginnen de opgedane ervaringen met
Matra-Oost-Europa. Die kunnen goed worden gebruikt door de mensen
van de afdelingen hier bij Buitenlandse Zaken en dus niet in de regio.
Maak gebruik van die ervaring! Zowel partners uit de Arabische wereld als
wijzelf hebben aangegeven dat ambassades niet in alle gevallen de beste
partij voor hen zijn, omdat directe steun van een Europese regering
negatief kan uitwerken.
Ik ga nu in op Syrië. Er is een uitbreiding van sancties nodig naar alle
bedrijven waarmee de 30 personen in het regime verbonden zijn.
Belangrijke bedrijven blijven nu achterwege. Transparantie is in dit
verband noodzakelijk. Welke tegoeden van welke mensen zijn nu
bevroren? Welke bedrijven krijgen met verdergaande sancties te maken?
Ik hoop dat de regering daarover open kan en wil zijn. De noodzaak van
een veroordeling van de VN is opgenomen in de Raadsconclusies. Dit zou
de opmaat moeten zijn naar handelen van de VN richting de Europese
oliemaatschappijen, Shell voorop. Ik heb de antwoorden gelezen die
tijdens de vergadering binnenkwamen. Ik zie dat er in dat verband nog
door het ministerie van Economische Zaken contact zal worden opgenomen met Shell om te kijken naar de interne afweging bij Shell op het punt
van maatschappelijk verantwoord ondernemen wat betreft de activiteiten
in Syrië. Ik juich dit toe en hoop dat het resultaat heeft.
Er is geen volledig EU-wapenembargo. Het is een schande dat er
EU-lidstaten zijn die doorgaan met de wapenhandel met Syrië. Dat er
binnen de Europese Unie nog geen wapenembargo tot stand is gekomen,
toont wel aan dat de Europese Unie qua buitenlands beleid een papieren
tijger is. De handelsbelangen van de EU-lidstaten prevaleren immers
boven zaken als mensenrechten en andere belangrijke waarden die de
Europese Unie wil uitdragen, waardoor de Europese Unie voor het
desbetreffende beleid kennelijk de handen nog niet eensgezind op elkaar
krijgt.
Ik sluit af met Marokko. Wat is het oordeel van de regering over de situatie
die er in Marokko ontstaan is na de toespraak van de koning? Men zet er
kleine stapjes op weg naar democratie, maar volgens de bevolking is dat
volstrekt onvoldoende. Ik heb daar begrip voor. Moet Nederland in die
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
20
situatie doorgaan met de levering van een derde fregat? Ik denk het niet.
Aan landen waarin de mensenrechten onder druk staan, aan landen die in
een spanningsgebied liggen – Marokko houdt ook nog een deel bezet –
moeten wij niet leveren. Het is veel verstandiger om het derde fregat uit
de grote bestelling van drie bij de scheepswerf in Vlissingen vast te
houden totdat Marokko daadwerkelijk stappen zet op weg naar democratisering. Ik vraag steun voor dit standpunt.
Minister Rosenthal: Voorzitter. Ik dank de woordvoerders voor hun
vragen en opmerkingen in de eerste termijn. In een eerder overleg met de
Kamer heb ik gezegd dat de westerse wereld, ook Nederland, te lang met
de rug naar de Arabische wereld heeft gestaan en dat wij verbindingen
met de Arabische wereld moeten leggen. Het gaat daarbij niet om het
opleggen van allerlei wijze zaken en anderszins aan de Arabische regio,
maar er moet sprake zijn van een zogenaamde intelligente conditionaliteit
als wij de Arabische regio, ook op eigen verzoek, assistentie verlenen,
proberen te helpen en te ondersteunen. Het begrip «intelligente conditionaliteit» wordt niet alleen in ons land, maar ook in de andere Europese
landen gebruikt.
In de afgelopen maanden is er verschillende keren in de Kamer over de
Arabische regio van gedachten gewisseld. Het is goed dat er nu een
algemeen overleg plaatsvindt samen met collega Knapen, want dan
kunnen wij de verschillende aspecten geïntegreerd aanpakken. Daartoe
dient niet alleen de Kamerbrief en de notitie over de Arabische regio die
wij in maart hebben toegezonden. Gestimuleerd door de motie-Pechtold/
Timmermans en de motie-Voordewind en vervolgens door het daaruit
voortvloeiende advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken
zitten wij nu in een traject waarin wij met de Kamerbrief van 24 juni
proberen om de visie aan te reiken op de wijze waarop de regering in de
richting van de Arabische regio wil handelen. In antwoord op de vragen
van de heren Timmermans, Ten Broeke en anderen voeg ik er meteen aan
toe dat de heer Knapen en ik vanzelfsprekend veel zien in periodieke
gedachtewisseling met de Kamer over dit onderwerp. Niet voor niets is de
vergelijking getrokken met de periode na de Wende in 1989. Ik merk
daarbij echter onmiddellijk op dat er heel wat te doen is over de vraag of
wij gelijkenissen of verschillen tegenkomen.
De voorzitter: De vergelijking met het voormalig Oostblok werd ook
vanuit de Kamer gemaakt. Bij de RBZ komt deze regio geregeld terug.
Hebt u zelf een andere manier voor ogen? Dat zouden wij dan in de
procedurevergadering kunnen kortsluiten. Als de minister een kwartaalrapportage naar de Kamer wil sturen, zouden wij dat voor het komende
jaar in ieder geval kunnen afspreken.
Minister Rosenthal: Ik word door u op mijn wenken bediend of in ieder
geval ertoe gebracht om hierover na te denken. Wij moeten natuurlijk niet
in de situatie terechtkomen dat er kwartaalrapportages zijn en wij er
tegelijkertijd in het kader van de ritmiek van de raad van de ministers van
Buitenlandse Zaken en de Europese Raad ook nog eens mee bezig zijn.
Mag ik voorstellen dat wij ernaar streven om het komend jaar een traject
in te gaan waarin wij zo een doeltreffend mogelijke gedachtewisseling
houden, zodat de Kamer niet achterloopt wat betreft de ontwikkelingen in
de Arabische regio? Ik zal de Kamer dan steeds op de hoogte houden. Of
dit met kwartaalrapportages gaat en op welke wijze zich dit zal verhouden
tot de voorkant en de achterkant van de raden in Brussel en Luxemburg,
wil ik nog even bekijken.
De voorzitter: Dan komen wij hierop terug. Ik zal als voorzitter overleg
hebben hierover met de bewindslieden en dit rapporteren aan de
commissie.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
21
Minister Rosenthal: Uitstekend.
Kijkend naar de actuele situatie in de regio en de ontwikkelingen die daar
gaande zijn en die wij willen stimuleren, voel ik mij vooral aangesproken
door degenen die zeggen dat wij een positieve koers moeten houden.
Natuurlijk zijn er volop problemen en waarschuwingssignalen, maar toch
moeten wij vaststellen dat er sinds het eind van vorig jaar en het begin
van dit jaar in een aantal landen in de Arabische regio ontwikkelingen op
gang zijn gekomen waarover wij op zichzelf alleen maar verheugd mogen
zijn. Bij de ontwikkelingen ten goede denk ik meteen aan de advisering
door de Adviesraad Internationale Vraagstukken. Die raad legt vooral de
nadruk erop dat dit het goede moment is om landen als Tunesië en Egypte
volop steun te verlenen. Daar wordt gewerkt aan politieke en economische hervormingen en het lijkt erop dat het de goede kant opgaat. Er
zijn natuurlijk geen garanties voor succes. De verkiezingen in Tunesië zijn
uitgesteld naar 23 oktober. Toen ik in Tunis was, hoorde ik nog aarzelingen
daarover, maar dit is dus wel gebeurd en dat lijkt mij verstandig. In Egypte
is het traject: september parlementsverkiezingen, december presidentsverkiezingen, januari 2012 de inauguratie van de nieuwe president. Dit
traject lijkt mij ook verstandig, met alle mitsen en maren die daaraan
vastzitten.
De regering heeft in haar reactie op het advies van de AIV inderdaad het
advies gevolgd op het punt van Tunesië en Egypte. Wij plaatsen Marokko
en Jordanië in een net even andere categorie. Wij moeten dus niet alleen
over Marokko, maar ook over Jordanië spreken, want ook daar ontluiken
hervormingen. Het is echter nog ongewis of voldoende tegemoet wordt
gekomen aan de wensen van de bevolking. Toch vindt de regering dat wij
van onze kant, als men dat vraagt, moeten ingaan op de verzoeken die uit
die hoek komen. Dit moet natuurlijke met de nodige voorzichtigheid
gebeuren. Het is echter de moeite waard.
Over de Arabische regio verder is er natuurlijk reden voor grote zorg.
Syrië is door verschillende woordvoerders genoemd. De situatie daar is
afschuwelijk, buitengewoon slecht. Wij zijn van afschuw vervuld vanwege
de ongelofelijk vergaande repressie van de eigen bevolking door het
regime. Wij weten dat er gisteren een soort van sessie heeft plaatsgevonden, door de regering gestuurd, waardoor 200 mensen tot de
oppositie worden gerekend. Het feit dat daar gezegd werd dat Bashar
al-Assad weg moet, geeft aan dat er een enorme moed is onder de
bevolking. Dat is ook door sommigen hier opgemerkt. Toch vinden wij op
dit ogenblik dat Bashar al-Assad zijn legitimiteit razendsnel aan het
verliezen is. Wij zetten dan ook met kracht in op een VN-Veiligheidsraadresolutie.
Dat brengt mij meteen bij de vraag over de positie van Rusland. De
VN-Veiligheidsraadresolutie wordt met kracht geïnstigeerd door het
Verenigd Koninkrijk en Frankrijk met steun van de Verenigde Staten.
Nederland probeert de landen die de resolutie tot stand willen brengen
ten volle te steunen op het niveau van de Verenigde Naties. Nederland
was een van de eerste landen die aandrongen op sancties tegen het
regime in Syrië. Wij zijn verheugd dat dit in elk geval, zoals de heer Ormel
heeft gezegd, op Europees niveau navolging heeft gekregen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): De minister is al bij Syrië, maar ik
wil nog even terugkomen op het vorige blokje. Toen behandelde de
minister PSI en Matra en noemde hij de landen waaraan hij in eerste
instantie dacht. Ik ben het met hem eens dat Egypte en Tunesië het meest
voor de hand liggen. In de brief wordt wel aangegeven dat alle landen,
mits vallend onder OESO-DAC-criteria, aanspraak kunnen maken op beide
programma’s, Matra en PSI. Hoe denkt de minister over de geleidelijkheid? Hij zegt: eerst deze landen en dan zien wij wel weer verder.
Tegelijkertijd geeft hij aan dat de ambassades de mogelijkheid hebben om
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
22
alle landen te doen. Zegt de minister dat wij het komende jaar alleen
Egypte en Tunesië ondersteunen? Verbindt hij er een periode aan?
Minister Rosenthal: De systematiek is dat wij op dit moment al met
zekerheid kunnen zeggen dat wij aan de gang willen met Tunesië en
Egypte. Marokko en Jordanië plaatsen wij als het ware vlak daaronder,
want met die landen willen wij ook aan de gang gaan. Ik kom zo nog op
de invulling van de conditionaliteit. Wij gaan er wel vanuit dat wij ook in
andere landen aan de gang zullen zijn. Wij doen dit onder meer, zoals de
heer Voordewind al zegt, via de middelen die wij de ambassades ter
beschikking stellen. Dat is op zichzelf niet nieuw, want dat doen wij al.
De heer Voordewind (ChristenUnie): De minister koppelt inderdaad de
conditionaliteit eraan. De commissie is zelf in Jordanië geweest. De leden
van de commissie hebben gezien dat de democratie daar nog lang niet
van de grond komt. De parlementariërs wachten op wat de koning vraagt
en geven dan eventueel een klein adviesje. Ik neem aan dat de minister
dus bedoelt dat Jordanië en ook Marokko echt op de reservebank zitten
totdat er structurele verbeteringen zijn en dat wij dan naar die landen
zullen kijken.
Minister Rosenthal: Op dat vlak gaat het typisch om de voorwaarden
waaronder wij steun aan die landen verlenen. Als een bepaald land
achterblijft, dan minderen wij dus. Als een land echter stapjes vooruit zet,
dan meerderen wij. Die systematiek hanteren wij zowel vanuit Nederland
als op Europees vlak.
De heer Timmermans (PvdA): Ik kan het rapport zo snel niet vinden en
daarom zeg ik het uit mijn hoofd. De AIV had voor Marokko een heel
specifieke aan ons land gerelateerde redenering. De minister is daar nog
niet op ingegaan. De AIV zegt dat wij nu eenmaal een voorsprong hebben
ten opzichte van andere Europese landen omdat wij lotgenoten zijn. Wij
delen immers een deel van de bevolking met Marokko en hebben dus heel
persoonlijke relaties met dit land. Dit geeft Nederland een pre bij het
stimuleren van maatschappelijke ontwikkelingen, bij het zorgen ervoor dat
je weet wat er gebeurt et cetera. Gebruik die pre! Ik vind dat een heel sterk
argument van de AIV. Kan de minister derhalve Marokko meteen bij die
andere twee landen op de prioriteitenlijst zetten?
Minister Rosenthal: De heer Timmermans heeft waarschijnlijk gezien dat
de regering op dit punt van mening verschilt met de AIV. Wij hebben het
in de brief over het feit dat de hulp vooral vraaggestuurd moet zijn, zodra
het over die landen gaat. Het moet komen van de kant van die landen. Wij
vinden het niet juist om de situatie in Nederland ten aanzien van die
landen hierbij te betrekken. Op dit punt verschilt de regering dus van
mening met de AIV. Dat neemt niet weg dat de ontwikkelingen in Marokko
op zichzelf van dien aard zijn dat wij Marokko, vlak na Egypte en Tunesië,
wel steun in de rug willen geven bij de gang naar hervormingen. Wij
hopen dus ook dat het referendum van 1 juli aanstaande in Marokko zicht
zal geven op positieve ontwikkelingen in dat land.
De heer Timmermans (PvdA): Ik zou het jammer vinden als hier een kans
verloren gaat. Heel concreet: de 20 februaribeweging in Marokko staat op
afstand van de autoriteit. Die beweging bestaat uit heel veel jonge
mensen met heel veel contacten met andere jonge mensen, ook in
Nederland. Het zou toch niet gek zijn als wij via hetzij medefinancieringsorganisaties, hetzij maatschappelijke organisaties de ontwikkeling daar
zouden stimuleren. Dan zouden jonge mensen in Marokko een opleiding
kunnen krijgen op het gebied van de media of ten aanzien van het
omgaan met diversiteit en vakbondsrechten et cetera. Dat kan via
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
23
Nederlandse contacten. Nederland moet dat toch niet a priori onmogelijk
maken. De regering hoeft zich daar om politieke redenen niet zelf
rechtstreeks in te engageren. Wij hebben juist daarom een uitgebreid
stelsel van organisaties in Nederland die dat voor ons kunnen doen.
Minister Rosenthal: Ik zeg niet nee tegen het op zichzelf benutten van de
bestaande contacten. Werken vanuit een soort van algemeen uitgangspunt zoals door de AIV gesteld, namelijk dat wij vanwege de grote
Marokkaanse gemeenschap in Nederland prioritair in de richting van
Marokko zouden moeten gaan, gaat mij te ver. Ik zeg het, zoals het is.
De heer Ten Broeke (VVD): Het is wellicht opmerkelijk, maar ik wil de
heer Timmermans een beetje bijvallen in dit verband. Nederland heeft
gewoon een heel grote Marokkaanse gemeenschap. Er lopen hier een
paar honderdduizend Marokkanen. Daar zitten ontzettend veel goede
ondernemers bij. Ik heb net het punt gemaakt dat ik zou hopen dat er veel
joint ventures komen, want het zijn ondernemende mensen. Dat levert
veel op. Die multiplier is al aanwezig. Als je dan iets goeds wilt doen, zit
daar toch een kans? Ik vind dat de Nederlandse regering niet te afkerig
daarvan moet zijn.
Minister Rosenthal: Daar zit zeker een kans, maar het uitgangspunt van
het kabinet voor het programma voor de Arabische regio is en blijft de
vraaggestuurde assistentie. Het moet dus vanuit die hoek komen.
De heer Ten Broeke (VVD): Er is slechts weinig bilateraal geld. Feitelijk
hebben wij het maar over 7 mln. Dat is dus snel op als je het over al die
landen uitgiet in kader van de multilaterale steun. Nederland heeft een
belangrijke stem, bijvoorbeeld in het IMF en de EBRD. Als je ondernemers
kunt helpen, staan er in Nederland genoeg ondernemers te trappelen om
met elkaar geld te verdienen. Dat lijkt mij uitstekend.
Minister Rosenthal: Ik zal de laatste zijn om mij daartegen te verzetten of
om problemen daarmee te hebben, integendeel. Dan heb je voor een deel
te maken met joint ventures die opkomen vanuit het particuliere bedrijfsleven. Ik zou bijna zeggen: daar bemoeit de regering zich zo min mogelijk
mee. Als men tot eigen initiatieven over en weer komt, is dat fantastisch.
De regering neemt in haar reactie op het AIV-advies afstand van het
principe dat wij Marokko in de hoogste categorie zouden moeten
plaatsen, omdat er een grote Marokkaanse gemeenschap in Nederland is.
Ik kom niet verder dan dat. Dat dit gepaard kan gaan met allerlei zaken die
wij in de richting van Marokko stimuleren net als in de richting van andere
landen, is vanzelfsprekend. Daar neem ik helemaal geen afstand van.
Mevrouw Hachchi (D66): Het moest even bezinken. Ik snap wat de
minister aangeeft. Wij moeten niet a priori Marokko op nummer een
zetten, omdat hier een miljoen mensen met Marokkaanse achtergrond
wonen. Dat snap ik helemaal. De AIV spreekt echter ook over kennis,
expertise, aansluiting bij die landen, want ergens is er iets ontastbaars. De
Nederlandse regering zou daar toch gebruik van kunnen maken. Is de
minister dat met mij eens?
Minister Rosenthal: Daar ben ik het volledig mee eens. Laten wij het
echter ook niet anders voorstellen dan het is. Wij plaatsen Marokko
ongeveer op nummer drie van het lijstje. Wat dat betreft nemen wij dus
geen afstand van de aanpak van de AIV op dit vlak. De regering neemt
alleen afstand van de argumentatie van de AIV, dus van het gehanteerde
uitgangspunt. Ik ben blij dat mevrouw Hachchi de regering daarin volgt.
Ik kom nu bij de conditionaliteit. Ik wil daar een paar opmerkingen over
maken, hoewel wij die al menigmaal met elkaar hebben gewisseld. Er zijn
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
24
een paar punten aangereikt die dat wat meer inhoud geven. Als wij
spreken over democratisering, eerlijke en vrije verkiezingen, volg ik
volledig het spoor dat de heer Van Bommel in de eerste termijn aan de
orde stelde. Wij hebben te maken met een groot aantal groeperingen,
politieke partijen en de civil society die daar ook al een grote rol speelt.
Wij moeten heel zorgvuldig bezien op welke wijze dit loopt in de context
van de intelligente conditionaliteit. Het is niet zo slecht dat men er de tijd
voor moet nemen, want het kan niet zo zijn dat bepaalde groeperingen die
onder een ander regime zichzelf al hebben ontwikkeld een notoire
voorsprong nemen op allerlei groeperingen die in het ontluiken van
democratie een rol willen, kunnen en moeten gaan spelen.
Democratisering alleen, eerlijke en vrije verkiezingen, is nooit genoeg. Het
gaat erom dat dit alles is ingebed in rechtsstatelijkheid. Dat accent legt de
regering met nadruk. Dat gaat in één moeite door met mensenrechten.
Door verschillende woordvoerders is reeds gezegd dat de situatie van
vrouwen in de regio een bron van grote zorg is. Toen ik in Tunesië was en
ook toen ik twee weken geleden met mijn ambtgenoot van Egypte sprak,
is dit onderwerp nadrukkelijk aan de orde geweest. Ik ben in Tunesië
onder de indruk geraakt van de wijze waarop groeperingen van vrouwen
allerlei initiatieven ontplooien om sterker in de democratiseringsslag naar
voren te komen. Ik merk daarbij op dat in Tunesië het voornemen bestaat
om op de kieslijsten voor de verkiezingen om en om mannen en vrouwen
neer te zetten. Dat hebben wij nog niet bereikt.
De heer Timmermans (PvdA): De PvdA wel!
Minister Rosenthal: Sorry, ik vergeet de Partij van de Arbeid. Mijn
excuses daarvoor.
Wij moeten verder zeer alert zijn op de positie van religieuze minderheden, de rechtsstaat min mensenrechten. Ik voeg hier nog één ding aan
toe. Als het om mensenrechten en de rechtsstaat gaat, nemen wij de
lessen serieus die wij uit de ontwikkeling in de Arabische wereld hebben
getrokken, namelijk dat de vrijheid om het internet te benutten gewaarborgd moet zijn, ook voor degenen die het regime niet zo erg aangenaam
vindt.
Een andere conditie die wij stellen is economische hervorming en
werkgelegenheid, kortom banen, banen, banen. Als wij daarnaar kijken
kunnen wij twee sporen volgen. Aan de ene kant is dat het brengen van
grote hoeveelheden geld naar de regio. Maar minstens zo belangrijk, zo
niet veel belangrijker is datgene wat de Nederlandse regering als eerste in
Europees verband op de agenda heeft gezet, namelijk het aan de andere
kant slechten van barrières voor de markttoegang, in het bijzonder voor
agrarische producten. Een deel van Zuid-Europa hebben wij hiervoor nog
te winnen, want het was van meet af aan helder – dat begrijpen wij
natuurlijk – dat de Zuid-Europese landen daar niet zo direct voor in zijn.
Dat zal een stevige dobber zijn, maar het moet ervan komen, want dat is
veel effectiever dan alleen werken via subsidies.
Bij deze opmerkingen heb ik al een aantal vragen meegenomen. Graag wil
ik echter nog een aantal vragen van de geachte afgevaardigden langslopen. De heer Timmermans heeft gevraagd naar de rol van de vakbeweging, evenals de heer Van Bommel. Dat loopt, als het ware aus einem
Guss, gelijk op met datgene wat wij met de middelen voor de civil society
willen doen. Collega Knapen zal het daar zo over hebben. Bovendien
hebben wij daarvoor het Matra-zuidprogramma. Wij zullen zeker
contacten hebben met de Nederlandse vakbeweging voor mogelijkheden
om daar goede diensten te bewijzen.
De heer Van der Staaij en anderen vroegen naar de ontwikkeling in de
Arabische regio in relatie tot vredesproces in het Midden-Oosten. Het is
duidelijk dat de ontwikkelingen in de Arabische regio gevolgen moeten
hebben voor datgene wat er met betrekking tot het vredesproces in
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
25
Midden-Oosten speelt. Ik kan maar een ding zeggen: die ontwikkelingen
onderstrepen alleen maar de noodzaak om het vredesproces in beweging
te krijgen. Wij hebben het daar eerder over gehad. In de afgelopen jaren is
dat wel een proces genoemd, maar eigenlijk was het geen proces. Wij
moeten alles op alles zetten. Komende donderdag ontmoet ik de president
van de Palestijnse Autoriteit, Abbas, overigens niet voor de eerste keer.
Dan zal dit punt zeker weer aan de orde zijn. Wij moeten goed voor ogen
houden dat de ontwikkelingen in de bilaterale relaties van Israël op een
aantal punten onder druk staan. Ik heb dit al eerder al gezegd. Dit moet
ook voor Israël des te meer reden zijn om mee te doen aan het bevorderen van het vredesproces. De vereisten die daaraan verbonden zijn,
hebben wij al eerder gewisseld. Dat blijven onverkort het werken via het
kwartet, via de EU-parameters en de kwartetbeginselen in relatie tot de
verschillende groeperingen in de Palestijnse regio.
De heer Van der Staaij (SGP): De minister gaat nu in op het vredesproces zelf in het Midden-Oosten en de beweging die daarin nodig is. Ik
had ook gevraagd op welke wijze de minister aankijkt tegen radicaliserende tendensen in andere landen. Los van wat er nu precies gebeurt in
de vredesbesprekingen, leiden die toch tot een onder druk zetten van de
relaties met Israël. Hoe staat de minister daarin?
Minister Rosenthal: Ik zal het zo concreet mogelijk maken. Ik heb met
mijn ambtgenoot van Egypte ook daarover gesproken. Die ambtgenoot is
overigens weer weg en er is een opvolger; mijn ambtgenoot van destijds
is namelijk voorbestemd om secretaris-generaal van de Arabische Liga te
worden. In het kader van de conditionaliteit moeten wij politieke partijen
en groeperingen die in die verschillende landen proberen aan bod te
komen en posities te veroveren, de maat nemen van de tweede conditie
die wij met elkaar hebben afgesproken, namelijk respect voor de
mensenrechten en rechtsstatelijkheid. Bij de mensenrechten gaat het om
de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
Dit brengt mij bij een punt dat de heer De Roon aan de orde stelde. Wij
hebben op allerlei punten veiligheidskleppen – om het maar zo te
zeggen – ingebouwd, bijvoorbeeld bij de associatieakkoorden. Op basis
van de motie-El Fassed hebben wij afgesproken dat wij artikel 2 van de
associatieakkoorden, het artikel over de mensenrechten, zeer serieus
moeten nemen. Als het in landen niet goed gaat, schorten wij gesprekken
over associatieakkoorden op, zoals bij Syrië is gebeurd.
Voor de heer Van der Staaij voeg ik hier nog een opmerking aan toe. In
Egypte vinden er op dit moment belangrijke ontwikkelingen plaats. Wij
hebben daar te maken met de moslimbroederschap en met de opkomst
van de salafisten in de zeer fundamentalistische hoek, maar tegelijkertijd
hebben wij te maken met de afsplitsing van de moslimbroederschap die
veel meer in de richting gaat van datgene waar wij het oog op hebben, de
al-Riyada. Dat soort ontwikkelingen moeten wij naarstig in de gaten
houden en zien te ondersteunen.
De heer Van der Staaij vroeg naar de humanitaire kanten in de Arabische
regio. Ik kan alleen maar zeggen dat de Nederlandse regering volop een
aandeel heeft in datgene wat UNHCR en OCHA doen in de verschillende
landen met betrekking tot de humanitaire problematiek. De vraag van de
heer Van der Staaij omtrent steun aan politieke partijen en het maatschappelijk midden via Matra kan ik bevestigend beantwoorden.
De heer Voordewind stelde een vraag over Saudi-Arabië en Koeweit. De
contacten met die landen zijn in hoge mate van commerciële aard. Op dat
vlak lopen er veel joint ventures. Je mag alleen maar hopen dat er via dat
soort contacten mogelijkheden zijn om in die landen de mensenrechten,
de positie van religieuze minderheden en de rechten van vrouwen
enigszins in een goede richting te brengen. Ik zal niet de plicht verzaken
om in te zetten op het recht van vrouwen om een auto te besturen, als dit
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
26
op een bepaald moment kan. Ik noem maar een voorbeeld; mijn
ambtgenoot van de Verenigde Staten heeft dit gedaan. Wij moeten met
betrekking tot die landen roeien met de riemen die wij hebben. Dat moge
duidelijk zijn. Het beste is de vijand van het goede of van het minder
kwade. Wij zetten daar natuurlijk op in, maar wij moeten realistisch zijn en
beseffen dat die landen nog niet op een zodanig spoor zitten dat wij die
onder die conditionaliteit al steun en assistentie op deze punten kunnen
verlenen. Het is gewoon zoals het is.
Mevrouw Peters (GroenLinks): Wat de minister realisme noemt, noem ik
te weinig ambitie. Dit kabinet heeft zich voor de moeilijke taak gesteld om
economische diplomatie met mensenrechten te combineren. Dat moet je
niet alleen proberen in landen waar een window of opportunity is en waar
het min of meer vanzelf kan, maar dat moet je juist proberen toe te passen
op landen waar het moeilijk is, want daar hebben ze dit het meeste nodig.
De decennialange handel met Koeweit en Saudi-Arabië heeft niet vanzelf
de mensenrechten waarop de minister zit te wachten, opgeleverd. Welke
ambities heeft het kabinet om het anders te doen in die landen? De oude
truc doet het namelijk niet.
Minister Rosenthal: Om die reden zetten wij ook met betrekking tot
Saudi-Arabië in op programma’s met betrekking tot mensenrechten. Dat
gebeurt, ook via bijvoorbeeld de ambassade. Daar moeten wij niet
laconiek over doen. Elk klein stapje dat je dan zet, is in elk geval een stapje
in de goede richting. Daarover praten en communiceren met mensen in
Saudi-Arabië, in bilateraal en multilateraal verband, is iets wat voortdurend gebeurt, niet alleen via de ambassade, maar bijvoorbeeld ook via
de mensenrechtenambassadeur, de heer Veer. Kortom, wij zetten daar
zeker ook op in.
Mevrouw Peters (GroenLinks): Ik nodig de minister al meerdere keren uit
om wat ambitieuzer te zijn om de doctrine van maatschappelijk verantwoord ondernemen te ontwikkelen. De belangrijkste betrekking met de
landen in de Golf is economisch van aard. Maatschappelijk verantwoord
ondernemen is een speerpunt van het kabinet. Dit vehikel moet uitgewerkt
worden. Het is onvoldoende om op de ambassade een potje voor
mensenrechten te hebben. Je moet via de handelsbetrekkingen proberen
om het mensenrechtenprobleem aan te pakken.
Minister Rosenthal: Mevrouw Peters raakt een punt aan waarover wij ook
uitvoerig van gedachten hebben gewisseld tijdens het debat over de
mensenrechten en dat mij zeer dierbaar is, namelijk het maatschappelijk
verantwoord ondernemen. Wij doen daar alles aan wat in ons vermogen
ligt. Ik heb al eerder met de Kamer hierover van gedachten gewisseld.
Modern ondernemerschap hoort maatschappelijk verantwoord ondernemerschap te zijn. Er zijn tal van activiteiten die in die richting werken. Een
voorbeeld hiervan is Nationaal Contact Punt voor maatschappelijk
verantwoord ondernemen en MVO Nederland. Daar wordt aan deze zaken
gewerkt. Er is al gerefereerd aan de situatie met betrekking tot Shell in
Syrië. Wij nemen geen blad voor de mond als wij over deze materie met
Shell van gedachten wisselen. Daar zetten wij op in. Ik voeg eraan toe dat
binnen het maatschappelijk verantwoord ondernemen natuurlijk ook de
bekende vier ILO-pijlers gelden: optreden tegen kinderarbeid, dwangarbeid – hierbij zetten wij ook in op het bevorderen van het recht op
vereniging en vakbeweging – het tegengaan van discriminatie van
vrouwen en van mensen van verschillende seksuele geaardheid op de
werkvloer. Die lijn volgen wij. Kortom, er is een cumulatie van punten
waarop wij richting het bedrijfsleven inzetten, ook als het om bedrijfsleven
gaat dat handel drijft met Saudi-Arabië of Koeweit.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
27
De voorzitter: De heer Voordewind zet zijn tweede en daarmee laatste
interruptie in. Hij kan de staatssecretaris dus niet meer interrumperen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Het leven is hard soms.
Ik wil graag doorvragen op dit punt. Bij Iran is dit spanningspunt er ook
geweest. Er bestond een bedrijfslevenprogramma om bedrijven te
stimuleren. Er vonden handelsdelegaties naar Iran plaats. Op een gegeven
moment heeft de Kamer – daartoe heb ik de Kamer ook aangemoedigd –
een streep getrokken omdat ze niet meer met regimes wilde samenwerken en vooral niet het bedrijfsleven wilde faciliteren als ze het
absoluut niet eens was met deze regimes. Saudi-Arabië heeft Bahrein
geholpen om een demonstratie neer te slaan. Wij kennen de wetgeving
van Saudi-Arabië. Wij kennen ook de gruwelijke praktijken van de
doodstraf, zelfs voor vergrijpen waarvan je je afvraagt hoe men zich zoiets
in het hoofd haalt. Wanneer komt voor de minister het punt dat hij zo
terughoudend wordt dat hij wil stoppen met de handelsdelegaties in
Saudi-Arabië? Het regime verandert namelijk niet.
Minister Rosenthal: Die stap heb ik op dit moment niet voor ogen. Ik zeg
het zoals het is.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ja, dat begrijp ik. Ik snap dat hij nog
niet tot handelsbeperkingen overgaat, anders had ik het wel in de brief
gelezen en had ik die vraag ook niet gesteld. Welk punt moet het regime
bereiken, welke mensenrechtenschendingen moeten er nog in SaudiArabië plaatsvinden voordat de minister een pas op de plaats wil maken
bijvoorbeeld met handelsdelegaties naar Saudi-Arabië?
Minister Rosenthal: Zo’n moment wordt bijvoorbeeld bereikt als een
regime systematische en afschuwelijke repressie tegen de eigen
bevolking inzet, bijvoorbeeld gebruik van de gewapende macht in volle
omvang zoals in Libië en Syrië. Dan zitten wij bij zo’n punt. Ik kan het niet
anders zeggen. Het is altijd een kwestie van meer of minder, ook in deze
situatie. Het is naar om het zo te zeggen, maar zo is het wel.
Mevrouw Peters stelde enkele concrete vragen die ik nog moet beantwoorden. Zij stelde een vraag over de bevroren tegoeden in het kader van
Libië. In de raad van ministers van Buitenlandse Zaken en ook in het kader
van de internationale contactgroep – dat kan ik met zekerheid zeggen – is
doorgesproken en vastgelegd dat onderzoek wordt gepleegd naar het
ontdooien van de tegoeden ten goede van bepaalde groeperingen in
Libië. Dat onderzoek is nog gaande. Sommige staten zijn vermengd in de
activiteiten van de internationale contactgroep, maar zijn daar heel erg
voorzichtig en terughoudend over. Dat heeft te maken met vergaande
juridische complicaties die er zouden kunnen zijn. Het onderzoek vindt in
ieder geval plaats.
Er is een vraag gesteld over technische briefings door onze onvolprezen
ambassadeurs richting de Kamer. Dat aanbod is er altijd al geweest, maar
daar was niet altijd even veel belangstelling voor bij sommigen in de
Kamer. Die belangstelling blijkt er nu dus te zijn. Wij zullen dit ondersteunen en proberen in gang te zetten.
De voorzitter: Om dit verder te concretiseren stel ik voor dat de
commissie in de volgende procedurevergadering haar wensen formuleert.
Die zullen wij dan aan het ministerie overbrengen, zodat wij eventueel na
het reces zo’n bijeenkomst kunnen organiseren.
Minister Rosenthal: Ik wil dit graag in constructieve overweging
meenemen. Ik zeg er meteen bij dat wij dan al vrij dicht zitten bij wat in
het jargon «de ambassadeursconferentie» heet. Daar zal een uitstekend
platform zijn om diepgaand met de Kamer over de ontwikkelingen in de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
28
Arabische regio van gedachten te wisselen. Ik neem dit dus in zeer
welwillende overweging.
Er is gevraagd naar het behulpzaam zijn bij het bevorderen van wat in de
Europese Unie «mobiliteitspartnerschappen» heet. Als het om gerichte
categorieën uit de desbetreffende bevolking gaat, zoals studenten,
academici, bedrijfsleven, zakenlieden en professionals, dan staan wij daar
positief tegenover.
De heer Ten Broeke (VVD): Ik stel mijn vraag aan de minister van
Buitenlandse Zaken, maar tegelijkertijd aan de staatssecretaris van
Europese Zaken, omdat die vanuit zijn eigen invalshoek wellicht nog iets
daaraan toe kan voegen. Bij de mobiliteitspartnerschappen gaat het er ook
om dat wij gericht kijken naar bijvoorbeeld terugnameovereenkomsten en
illegale immigratie. Ik mag toch aannemen dat dit onderdeel is van de
conditionaliteit. Zijn de bewindslieden bereid om dit een-op-een mee te
nemen als zij de handelstoegang voor landbouwproducten stimuleren?
Dan hebben wij namelijk «carrot and stick» in een hand. Dat lijkt mij een
goed idee. Graag hoor ik het antwoord van de bewindslieden hierop.
Minister Rosenthal: In de brief wordt ook over de terugkeerkant
gesproken. De koers van de regering is dus in lijn met de opmerkingen
van de heer Ten Broeke.
Ik kom nu bij de vragen van mevrouw Hachchi over het onderzoek naar de
crash in Libië. Vandaag zal de Kamer een brief daarover bereiken. Ik
verzoek mevrouw Hachchi om de desbetreffende brief af te wachten.
Over de positie van vrouwen in internationaal verband heeft collega
Knapen al een genderbrief toegezegd. Daar hoef ik dus verder niet op in te
gaan.
Er zijn veel vragen gesteld over alles wat te maken heeft met de kennis
van zaken van diplomaten over de ontwikkelingen in de Arabische regio
en wat dies meer zij. Ik sta in voor de kwaliteit van onze diplomaten in de
Arabische regio. Daarover mag geen enkel misverstand bestaan.
Tegelijkertijd hebben wij in het kader van een eerdere gedachtewisseling
al gesproken over de modernisering en de herstructurering van onze
diplomatieke activiteiten. Daarbij zal zeker ook dit punt een rol spelen. Dat
trek ik overigens in een breder verband. Het gaat dan niet alleen over de
Arabische regio en de ontwikkelingen daar, maar ook over de ontwikkelingen in de rest van de wereld, want ook wat dat betreft moet je met je
diplomaten aan de maat blijven. Daar hoort alles bij wat hier is genoemd
over taalvaardigheid, kennis van de cultuur en wat dies meer zij.
De heer Ormel vroeg naar de relatie tussen de Europese Unie en de
Arabische Liga en de fondsen die vanuit de Arabische landen in de
richting van de andere Arabische landen gaan. Een aantal landen doet dit
met groot geld, zoals Qatar en de Verenigde Arabische Emiraten. Dit is
voortdurend onderwerp van besprekingen tussen de Europese Unie,
Brussel, en de Arabische Liga. Ik neem de opmerkingen serieus die niet
alleen door de heer Ormel maar ook door anderen zijn gemaakt, namelijk
dat er een rechtstreekse verantwoordelijkheid van de landen in de
Arabische regio zelf ligt om, daar waar mogelijk, middelen en ondersteuning aan elkander te geven.
De positie van de christelijke minderheden in Egypte, Syrië en andere
landen is een bron van grote zorg. Ik zeg dit naar aanleiding van een vraag
van de heer Ormel. Nederland is een van de initiatiefnemers van allerlei
activiteiten die er vanuit de Europese Unie op dit punt worden ingezet. Ik
heb eerder de bilaterale kant hiervan al aangegeven. Bij de pilots
mensenrechten wordt dit onderwerp stellig meegenomen.
De heer Ten Broeke vroeg naar banen, banen, banen. Ik hoop dat ik met
nadruk heb duidelijk gemaakt dat die banen, banen, banen er moeten
komen door de bevordering van de private sector, in het bijzonder het
midden- en kleinbedrijf, door de joint ventures die wij kunnen aangaan en
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
29
ook door de markttoegang van landbouwproducten. De heer Ten Broeke
zei dit al en ik herhaal mijn eigen woorden in dit verband, omdat dit zo
belangrijk is.
De heer De Roon vroeg naar het Europese nabuurschapsbeleid en de
toevloed van middelen die er vanuit de Europese Unie richting de
Arabische regio zou zijn. Wij hebben bij de bespreking van het Europese
nabuurschapsbeleid jegens de Arabische regio nadrukkelijk vastgelegd
dat het daarbij niet mag gaan om nieuw geld, maar om herschikking via
de budgetten en de financiële perspectieven van de Europese Unie. De
NAVO is het forum voor de zogeheten dialoog waar de heer De Roon naar
vroeg. Die dialoog gaat over andere zaken dan de zaken die hier aan de
orde zijn, namelijk over de nieuwe dreigingen die ons mogelijk te wachten
staan.
De heer Van Bommel stelde een vraag over de export van wapens naar
Syrië. De Nederlandse regering heeft meegedeeld dat er tot nader order
geen vergunningen worden verleend voor export van wapens naar die
landen in de Arabische regio waar de bevolking onderdrukt wordt. Ik kan
het niet beter maken dan het is, ook niet voor de heer Van Bommel, maar
op Europees vlak merken wij voortdurend dat het al een tour de force is
om sancties te bewerkstelligen richting Syrië. Dat is nu wel gelukt, maar
wij hebben voortdurend te maken met landen die bepaalde belangen zo
zwaar laten wegen dat verdere sancties er niet doorkomen. Ik kan het
helaas niet mooier maken.
De heer Ormel (CDA): De minister is niet ingegaan op mijn vraag over de
positie van de mensenrechten in Iran. Ik had ook specifiek gevraagd naar
mevrouw Maryam Majd die spoorloos verdwenen is toen zij het wereldkampioenschap voetbal voor vrouwen in Berlijn zou gaan verslaan.
Minister Rosenthal: Ik zeg toe dat ik dit laatste punt natrek. Ik zal
vervolgens datgene doen wat in het belang van die zaak is.
De voorzitter: Wat betreft die toezegging, minister, kunt u dit meedelen
aan Kamer en op welke termijn? Lukt dit deze week nog? Anders gaan wij
zo het reces in.
Minister Rosenthal: Mag ik daar tussen de eerste en tweede termijn nog
even op broeden?
Ik kom nu terug op Iran en de mensenrechten daar. Zoals het de Kamer
bekend is, zit Nederland bovenop de listing van ernstige mensenrechtenschenders in Iran. Voor het overige geldt dat wij in het verband van de
Europese Unie, maar ook in het kader van de Mensenrechtenraad hiermee
bezig zijn en voortdurend activiteiten ter zake ontplooien.
De heer Ormel (CDA): Ik had ook gevraagd naar de rol van Iran in de
Arabische regio. Hoe schat de minister de spanning tussen soennieten en
sjiiten en de rol van Iran in Syrië, namelijk de ondersteuning van het
regime van Assad in?
Minister Rosenthal: De vraag van de heer Ormel kan ik meteen beantwoorden. Ja, Iran speelt die rol in de richting van Libanon, Hezbollah, en
ook in de richting Syrië. Iran speelt die rol ook in andere landen in de
regio en dat is een bron van grote zorg. Er is voortdurende zorg, ook over
andere zaken die ons moveren met betrekking tot Iran. Ik bespeur dat die
zorg niet alleen in Nederland, in Europese landen en in de westerse
wereld bestaat, maar ook gedeeld wordt door sommige landen in de
Arabische regio zelf. Dit is een klein tekentje ten goede.
De voorzitter: De minister is aan het eind van de beantwoording
gekomen. Het woord is nu aan de staatssecretaris.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
30
Staatssecretaris Knapen: Voorzitter. Ik dank de leden der Kamer voor de
vragen en opmerkingen in mijn richting. Zowel mevrouw Peters als
mevrouw Hachchi sprak indirect over het private sector initiative, evenals
de heer Ten Broeke. Dat raakt met name het midden- en kleinbedrijf. De
Kamer zal nog een rapport met de evaluatie van het private sector
initiative ontvangen; dat is al onderweg. Gemiddeld levert het per
activiteit zo’n 80 banen op. De success rate is een kleine 60%. Dat is veel
als je de gemiddelde success rate van jonge ondernemers bekijkt.
Mevrouw Peters, wij gaan bij dat private sector initiative zeker uit van de
noodzakelijke elementen van duurzaamheid. Wij kijken bovendien ook
naar de landen waarin dat effectief kan zijn. Voor het private sector
initiative hebben wij voor deze regio additioneel 4,5 mln. uitgetrokken
voor de resterende periode van dit jaar. Onze projectie is dat dit tot 2014
zou kunnen verdrievoudigen. Tot nu toe staat dit open voor Marokko en
voor Egypte. Wij willen echter bekijken of wij dit in de toekomst ook voor
andere landen open kunnen stellen. Het is een kwestie van volgtijdelijkheid, omdat wij niet meteen willen versnipperen. Het private sector
initiative staat op dit moment dus open voor Marokko en Egypte en
overigens ook, maar dat is op dit moment een beetje overbodig, voor
Jemen. Daar heeft men op dit moment immers andere zorgen. Wij
overwegen om het successievelijk open te stellen voor enkele andere
landen, mits deze, zoals de heer Voordewind terecht aanvulde, voldoen
aan de OESO-DAC-criteria.
Mevrouw Peters vroeg ook naar het NIMD. Wij hebben een tender
uitgeschreven voor het bevorderen van pluriformiteit en van de demografische dialoog. Voor het NIMD is dat een bedrag van 8 mln. Het is
overigens wel afwachten waar het NIMD het geld precies aan zal
besteden. Dit zal zeker ook in de Arabische regio zijn. Het deel dat via
Binnenlandse Zaken zal lopen, zijn de Matra-elementen die specifiek raken
aan politieke partijen in Nederland die een relatie hebben met politieke
partijen in andere landen. Enkele maanden geleden hebben wij
afgesproken dat wij de vermenging van toezicht en de positie van
politieke partijen in dit parlement loskoppelen. In de raad van toezicht van
het NMID zitten dus niet meer politieke partijen, maar wel in de raad van
advies. Op die manier zijn de relaties zo dat een parlementariër zodra zijn
specifieke expertise in een ander land gevraagd wordt, vrij en zonder het
idee te hebben dat het een reis is die niet zou kunnen – dus transparant,
met een publicatie daarvan op de website – daarheen kan gaan met een
speciale opdracht en het land weer kan verlaten als de opdracht is
vervuld. Dat willen wij helder uit elkaar halen.
Mevrouw Peters vroeg naar de bestedingsdruk. Het gaat hier om
additionele middelen. Wij willen zeker niet in de verleiding komen om toe
te geven aan de bestedingsdruk en aan het eind van jaar geld de deur uit
te laten vliegen dat eigenlijk beter besteed kan worden als wij er nog
enkele weken of maanden over na kunnen denken. Het geld is inderdaad
additioneel en dat geldt ook voor volgend jaar.
Mevrouw Peters en mevrouw Hachchi vroegen hoe het zit met het
oormerken van gender. Wij hebben dat nu geoormerkt en het plan is om
dit te blijven doen, dus ook de volgende jaren. Wij oormerken op twee
manieren. Aan de ene kant is er het emancipatiefonds en aan de andere
kant is een stukje van het mensenrechtenfonds dat specifiek bedoeld is
voor genderbeleid. Later zullen wij in de notitie over mainstreaming, die
op verzoek van mevrouw Hachchi wordt opgesteld, hierop terugkomen.
Mevrouw Hachchi vroeg naar het tempo dat betracht wordt met
betrekking tot de civil society in Jemen. Wij hebben hier eerder al over
gesproken. Op dit moment is het heel moeilijk om daar te opereren. De
meeste buitenlanders zijn weg. De communicatie is lastig, evenals de
mogelijkheden om iets te doen voor Jemenieten zelf. Hier wordt aan
gewerkt. Wij proberen te bezien wat wij nog kunnen doen, maar er bestaat
simpelweg even een uitzonderingssituatie. Zodra daar verandering in
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
31
komt, laat ik dit graag weten. Wij hebben op het aandringen van mevrouw
Hachchi destijds ook besloten om alles wat via de officiële overheidskanalen liep, te blokkeren en te bezien of wij als substituut het private kanaal
zouden kunnen aanboren om soelaas te bieden. Dat gaat tot nu toe
eigenlijk amper.
Mevrouw Hachchi (D66): Ik heb al eerder tegen de staatssecretaris
gezegd dat wij het geld voor de Jemenitische overheid dat wij opschorten,
effectief kunnen wegzetten als wij het bij de civil society neerleggen. Ik
snap dat dit makkelijker gezegd is dan gedaan. Jemen is echt een heel erg
geïsoleerd land. Elke investering in de civil society levert meteen al
resultaten op, omdat het zo erg gesteld is in het land. Omdat het effect zo
groot is, vind ik dat wij er alles aan moeten om, al is het een gaatje in de
begroting, iets met het geld dat wij opschorten, te doen. De staatssecretaris zegt dat er niet veel te realiseren is, maar los daarvan zou ik toch
graag zien dat wij meer doen om iets bij de civil society te laten terechtkomen. In Jemen kunnen wij echt wat betekenen, hoe klein het gebaar
ook is.
Staatssecretaris Knapen: Ik kan mij in deze hartenkreet vinden. Zo zien
wij het ook. Het feit dat wij nu niet meteen de knop hebben kunnen
omdraaien van de autoriteiten in Jemen naar de civil society, betekent niet
dat wij het hebben opgegeven, noch dat wij stoppen met proberen noch
dat het geld weg is. Wij zitten er dus bovenop. Wij hebben de intentie om
dit te realiseren. In de discussie over de reproductieve gezondheid hebben
wij het ook uitvoerig daarover gehad, want juist daar kunnen wij echt iets
doen. Wij moeten alleen de kanalen zien te vinden. Op dit moment zijn de
kanalen even met andere dingen bezig. Het is dus niet zo gemakkelijk om
dit zomaar een-op-een om te schakelen. Het heeft echter onze aandacht.
De urgentie die mevrouw Hachchi in haar woorden legt, erken ik als onze
urgentie.
De heer Van der Staaij stelde een vraag over de monitoring van de
Europese besteding. Dat is een belangrijk onderwerp waarover wij het
vaak hebben. In dit huis wordt wel eens vaker met een ondertoon van
kritiek gekeken naar de wijze waarop Europese bestedingen worden
gedaan. Het Europees Ontwikkelingsfonds scoort helemaal niet zo slecht
als soms wordt vermoed. Ik zeg dit op basis van een aantal onderzoeken
die DFID vrij recentelijk heeft uitgezet. Ik omschrijf dit als «het Europees
Ontwikkelingsfonds staat een beetje onderaan in het linkerrijtje». Gegeven
de omvang van de budgetten is dat echter helemaal niet zo slecht.
Overigens kijkt de Europese Rekenkamer ook hiernaar. Die is hier heel
tevreden over in vergelijking met allerlei andere dingen. Het is de taak van
het Europees Parlement om te controleren hoe de Europese middelen zijn
uitgegeven. Er zijn dus zowel in de civil society als in de formele instellingen controlemechanismen om te bekijken hoe met de gelden wordt
omgesprongen. Wij houden de Kamer op de hoogte van de rapportages
daarover.
Er was een vraag van de heer Van Bommel over Matra-zuid. Het is wellicht
een nuttige opmerking dat Matra-zuid niet alleen via ambassades hoeft te
lopen. Het kan ook via organisaties daar en hier lopen. Wij hebben en
hadden al het medefinancieringskader voor vakbonden. Los daarvan zijn
er wel degelijk mogelijkheden om Matra te gebruiken om bepaalde
middelen daarnaast te leggen, als er voorstellen zijn. Wij gaan daar niet
dogmatisch mee om. Dat hebben wij tot nu toe niet gedaan en zullen wij
ook niet gaan doen. Daarover moeten geen misverstanden bestaan.
Mevrouw Peters (GroenLinks): Enkele vragen van mij zijn nog niet
beantwoord. Voordat wij naar een korte tweede termijn gaan, wil ik deze
vragen nog even in herinnering van het kabinet roepen. Ik had opgemerkt
dat je het kind niet met het badwater moet weggooien en gebruik moet
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
32
maken van bestaande netwerken voordat je de ambassades opdracht
geeft om naar nieuwe partners te zoeken. Wat vinden de bewindslieden
daarvan? Ik vroeg bovendien of de potjes die naast de 7,5 mln. voor dit
jaar genoemd worden – ik heb die in mijn eerste termijn opgenoemd –
additioneel zijn of dat het totaalbeeldje van de status aparte 7,5 mln. is.
Dat laatste zou ik erg weinig vinden. Kunnen de vrouwenpotjes ook
meerjarig worden besteed? Ik had bovendien een vraag gesteld over de
culturele uitwisseling. Graag ontvang ik een reactie hierop.
De voorzitter: Ik begrijp dat de minister van Buitenlandse Zaken
inmiddels met een belletje rammelt, waaruit blijkt dat hij ook nog een
antwoord op een vraag van zojuist heeft.
Minister Rosenthal: Mevrouw Maryam Majd is niet gevlucht. Zij werkte in
Iran en was op weg naar Düsseldorf. Onderweg is zij verdwenen en er zijn
bepaalde vermoedens over wat er aan de hand kan zijn. De ambassades
in Teheran, niet in de laatste plaats de Nederlandse ambassade, zijn zeer
actief om te achterhalen wat er aan de hand is. Ook vanuit Brussel is er
activiteit. Het laat zich aanzien dat de hoge vertegenwoordiger, mevrouw
Ashton, op korte termijn met een verklaring ter zake komt. Zij zal actie
ondernemen in de richting van Teheran. Dat is het antwoord op de vraag
van de heer Ormel.
Ik kom nu op de twee vragen van mevrouw Peters. De Adviesraad
Internationale Vraagstukken zegt dat er gebruik moet worden gemaakt van
de bestaande netwerken. Die bestaande netwerken vindt ook de regering
van groot belang. Tegelijkertijd vinden wij dat wij de ogen en oren wijd
open moeten houden voor alles wat het aan ontluiken is aan nieuwe
netwerken. Ik gaf in dit kader een voorbeeld over Tunesië. Daar gaat het
ons om.
Er wordt op twee fronten aan cultuur en kunsten gewerkt. In de eerste
plaats biedt het Matra-zuidprogramma ruimte daarvoor. In de tweede
plaats speelt mee dat de posten in de Arabische regio, de ambassades en
andere locaties waar Nederland actief is, aandacht hebben voor cultuur en
kunst. Daar worden ook inspanningen op dat gebied verricht. Mevrouw
Peters noemt meer in het algemeen dat in de internationale betrekkingen,
ook juist met de Arabische regio, de betekenis van cultuur en kunstuitingen van groot belang is. Dit punt wil ik graag onderstrepen.
De heer Van Bommel (SP): Ik had een vraag gesteld over de leverantie
aan Marokko. Gezien de omstandigheden lijkt mij dat een onverstandige
leverantie. Ik zou wensen dat de minister daar een stokje voor steekt.
Met betrekking tot de sancties in Syrië had ik gevraagd naar het uitbreiden
van wat er nu al gaande is naar alle bedrijven waar die 30 personen uit de
sanctielijst zaken mee doen. Het gaat dus om activiteiten in Syrië zelf.
Minister Rosenthal: Ik moet de heer Van Bommel teleurstellen in verband
met zijn verzoek met betrekking tot de levering van de fregatten aan
Marokko. Ik heb daar een ander advies over gegeven en er wordt ook
anders gehandeld door mijn collega van Economische Zaken, Landbouw
en Innovatie, in casu de staatssecretaris aldaar.
Bij het aanscherpen van de sancties voor Syrië beginnen wij met datgene
wat wij met betrekking tot de bedrijven daar moeten doen. Voor de heer
Van Bommel heb ik nog iets ter compensatie van de eerdere teleurstellende mededeling en daarmee maak ik meteen een omissie van mij
ongedaan. Al sinds 9 mei is er een wapenembargo vanuit de Europese
Unie met betrekking tot Syrië.
De heer Van Bommel (SP): Dat is geen volledig wapenembargo.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
33
Minister Rosenthal: Ook dat is een kwestie van wat men in modern
Nederlands «stepping up» noemt.
Mevrouw Peters (GroenLinks): Er ligt nog een vraag van mij aan de
staatssecretaris.
Staatssecretaris Knapen: Mevrouw Peters vroeg inderdaad hoe het zit
met de diverse fondsen, de mensenrechtenfondsen, het pluriformiteitsfonds en het emancipatiefonds. Dit zijn de vaste bilaterale beschikkingen,
de middelen die wij elk jaar ter beschikking stellen. Wat hier genoemd is,
is additioneel. Het komt erbovenop. Datzelfde geldt mutatis mutandis voor
de fondsen van de Europese Unie die genoemd staan in de brieven die
naar de Kamer gestuurd zijn.
De voorzitter: Daarmee komt een eind aan de eerste termijn. Ik zie dat de
Kamer behoefte heeft aan een heel korte tweede termijn. Kunnen de leden
der Kamer binnen een minuut, kort en krachtig dus, hun vragen, opmerkingen en wat dies meer zij verwoorden?
De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor
de beantwoording. Ik heb net aan een bekende in Caïro gemeld dat wij
een debat hebben over de Arabische wereld en hem gevraagd wat hij kort
en krachtig, via 140 tekens in Twitter, aan ons zou willen meegeven. Hij
zei: maak alle hulp aan de Arabische wereld gebonden aan de voortgang
in democratisering en mensenrechten. Ik vond dat wel mooi, want in
debatten kwam ook hier naar voren dat wij ervoor moeten oppassen om
niet met heel veel fondsen te werken zonder dat de voortgang in
democratie en mensenrechten daarbij in ogenschouw wordt genomen.
Dat was mijn opmerking; nu komt mijn vraag. Dat moet nog net lukken
binnen die ene minuut. Ik hoor zowel focus aanbrengen als geen landen
uitsluiten in verband met Matra-zuid. Hoe pakt dat concreet uit?
De heer Timmermans (PvdA): Voorzitter. Ik dank voor de beantwoording.
Mijn eerste punt is dat de minister een deel van de Kamer is genaderd op
het punt van Marokko. Ik merk bij hem namelijk meer bereidheid om
Marokko wat nadrukkelijker te betrekken in het beleid. Ik overweeg wel
om de Kamer hierover een uitspraak te laten doen. Het is mij ook wel een
lief ding waard om het daarover eens te worden, ook gelet op de
opmerkingen die de heer Ten Broeke op dit punt heeft gemaakt in het
belang van het bedrijfsleven. Ik denk dat het goed is als de Kamer haar
positie op dit punt markeert.
Het tweede punt waaraan ik nog wat extra aandacht zou willen besteden,
is de door de AIV genoemde tekortschietende kennis over de regio bij
Buitenlandse Zaken. Ik heb zelf snel gekeken hoe het zit bij de ambassades. Als ik mij niet sterk vergis – ik laat mij graag corrigeren – zijn er nu
minder arabisten op de ambassades dan tien jaar geleden, terwijl je ze nu
nog harder nodig zou hebben. Misschien kunnen wij op dat punt een
intensivering van het beleid bewerkstelligen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Wij praten over een
relatief klein bedrag als je het in Europees perspectief bekijkt: 4 mld. en
schijnbaar doen wij er nog 1 mld. bovenop. Ik onderstreep de woorden
van de heer Van der Staaij. Mede via zijn contact in Egypte ingegeven,
zegt hij dat wij ons vooral moeten houden aan de conditionaliteit voordat
wij naar nieuw geld gaan kijken. Bij de conditionaliteit is het niet een
kwestie van minder voor minder, maar wat de fractie van de ChristenUnie
betreft gaat het echt om «no go» zodra aan de voorwaarden die de
minister stelt, de mensenrechten, de democratisering en de economische
hervormingen, niet voldaan wordt. Mijn fractie vraagt de minister om dan
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
34
geen nieuw geld te investeren, maar te wachten op de daadwerkelijke
omwenteling.
Een andere opmerking gaat over Saudi-Arabië. Wij hebben met de
minister daarover van gedachten gewisseld. Ik heb gekeken op de lijst van
de mensenrechtenschendingen en ook naar de positie van de christenen.
Saudi-Arabië staat op nummer vier. De mensenrechten worden systematisch geschonden, bijvoorbeeld met betrekking tot de positie van de
vrouwen. Wanneer stoppen wij dus met de handelsfacilitering richting
Saudi-Arabië, omdat dat land zo hoog staat op alle lijsten met betrekking
tot de schending van de mensenrechten?
Mevrouw Peters (GroenLinks):Voorzitter. Ik dank de minister en de
staatssecretaris voor hun antwoorden. Er gaat 7,5 mln. extra naar de hele
Arabische regio – hoeveel landen zijn dit wel niet? – en de komende jaren
ongeveer net zo’n bedrag. Als dat de uitkomst is van de motie-Pechtold/
Timmermans, wordt de spoeling wel heel dun. Laten wij hopen dat dit
heel veel oplevert.
Mijn laatste punt betreft het maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Mij lijkt de ultieme uitdaging voor de minister van Buitenlandse Zaken om
het geheel aan economische diplomatie en bevordering creatief te
combineren met de mensenrechtenagenda, ook in moeilijke situaties,
zoals in Saudi-Arabië. Over dit punt, het maatschappelijk verantwoord
ondernemen, zou ik graag in de plenaire zaal nog een «voortgezet
algemeen overleg» hebben.
Ik dank de minister voor de verheldering van het feit dat kunsten en
cultuur inderdaad een heel belangrijk element zijn bij het opbouwen van
vriendschappen in andere landen.
Mevrouw Hachchi (D66):Voorzitter. Allereerst dank ik de bewindspersonen voor de antwoorden. De terugblik van minister Rosenthal vind ik
heel erg mager. Uiteindelijk betekent een goede terugblik dat je in het
vervolg veel beter succes kunt boeken. Het is meer dan slechts het feit dat
wij jaren met de rug naar de regio hebben gestaan. Het is heel erg vaag
om het alleen zo te stellen. Ik zou graag een duidelijk «ja» willen horen
van het kabinet over de uitwisseling tussen studenten, academici,
vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties en Nederland. Wij
hebben daar heel goede ervaringen mee. Er staat nu alleen «welwillend»,
maar graag krijgen wij een duidelijk «ja».
Ik kom tot slot op het vredesproces in het Midden-Oosten. Ik heb niet voor
niets verwezen naar het zinnetje in het regeerakkoord daarover. Nederland
heeft immers een bijzondere relatie met Israël, overigens zonder intelligente conditionaliteit. De AIV stelt ook dat Israël aansluiting zou moeten
zoeken bij de ontwikkelingen in de regio. Ik ben benieuwd of dit kabinet
hier iets mee gaat doen ten aanzien van de bilaterale relatie. Wat gaat het
kabinet hiermee doen?
De heer Ormel (CDA): Voorzitter. Ik bedank beide bewindspersonen voor
de beantwoording. Ik heb nog twee punten. Ten eerste, als ik de bewindspersonen zo hoor, willen zij aan de ene kant focussen op Tunesië, Egypte
en Marokko, maar toch wordt aan de andere kant in andere landen nog
van alles gedaan, zoals in Jemen. In hoeverre worden in dit kader
afspraken gemaakt met andere EU-lidstaten? Als wij allemaal Egypte
helpen en niemand op Algerije let, is dat geen goede zaak. Zijn er
afspraken over bilaterale hulp vanuit Europese Unie?
Ten tweede ga ik in op Syrië. Ik bedank de minister voor zijn aandacht
voor Syrië. Het moet mij van het hart dat ik het er moeilijk mee heb dat wij
Kadhafi proberen naar Den Haag te krijgen en dat wij Kadhafi met geweld
proberen te verdrijven omdat hij alle legitimiteit heeft verloren doordat hij
op zijn eigen volk schiet, terwijl president Assad al 1400 doden, misschien
nog wel meer, op zijn geweten heeft en gewoon doorgaat en wij dit laten
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
35
gebeuren. Ik hoor dat er geijverd wordt voor een nieuwe VN-Veiligheidsraadresolutie door Frankrijk en Portugal, maar niet door Nederland.
Daarom vraag ik de minister om de Russen erbij betrekken, zodat Rusland
op zijn minst niet tegen zal stemmen, als er een nieuwe Veiligheidsraadresolutie komt.
De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. Ik dank beide bewindspersonen
voor hun beantwoorden. Ik heb twee punten, een micropunt en een
macropunt. Ze gaan dus allebei over de economie. Volgens mij valt op dat
vlak namelijk het snelst perspectief te bereiken.
Ten eerste ga ik in op het micropunt. De heer Timmermans sprak over de
betrekkelijk grote Marokkaanse gemeenschap in Nederland en de grote
ondernemingsgezindheid die in de Marokkaanse gemeenschap aanwezig
is. Ik acht het best wel voorstelbaar dat de Nederlandse regering dit niet
alles over het hoofd ziet. Ik verstond het ook niet zo. Ik heb het ook
bepaald niet over subsidies of opleidingen, maar over de mogelijkheid
voor jonge, startende ondernemers om bijvoorbeeld makkelijker aan
kredietfaciliteiten te komen. Dat doen wij in Nederland ook met innovatieve ondernemers. Als een deel van het geld daar naartoe zou kunnen,
lijkt mij dat een heel zinvolle benadering.
Ten tweede kom ik op het macropunt: het perspectief voor open markten
versus de migratiedruk. De heer Voorhoeve omschreef dat – hij had dat
overigens niet zelf bedacht – als het conflict tussen de mandarijnen en de
migratie. Ik ben daar niet helemaal gerust op. De minister zegt wel dat dit
zijn inzet is en ik geloof hem. In Europa is dit echter bepaald nog niet het
geval. De Europese Unie spreekt al sinds 1995 met Marokko over
importbeperkingen op tomaten en in februari heeft de landbouwcommissie van het Europees Parlement nog eens een handelsakkoord met
Marokko getekend. De liberalisering ging daarbij slechts over 0,6% van de
Europese tomatenmarkt. Het gaat dus niet zo vlot. Graag zou ik zien dat
beide bewindspersonen hier een belangrijk punt van maken bij de
besprekingen die nog volgen in Europa. Mocht het tot een VAO komen, is
het altijd goed om een klein steuntje in de rug te geven aan de bewindspersonen om dit in Europa voortvarend uit te dragen.
De heer De Roon (PVV): Voorzitter. Ik blijf mij verbazen over de collectieve Pavlov-reactie in dit gebouw, bij de Nederlandse overheid en in
Europa: als er iets aan de hand is in de wereld, gaan wij daar iets aan
doen en daarvoor doen wij een greep in de portemonnee van de
Nederlandse belastingbetaler.
De heer Timmermans (PvdA): De heer De Roon heeft het altijd over het
joods-christelijke erfgoed en de joods-christelijke oorsprong van onze
beschaving. Kan hij de kwalificatie «joods-christelijk» in één term vatten?
Wat is het belangrijkst voor de heer De Roon?
De heer De Roon (PVV): Het belangrijkste is dat mensen op individuele
basis, vanuit hun hart, daarnaar leven. De overheid – want daar wil de
heer Timmermans naartoe – moet niet voor de individuele burgers
bepalen op welke wijze zij invulling moeten geven aan hun joodschristelijk bestaan.
De heer Timmermans (PvdA): Ik weet niet of een van de apostelen dat zo
zou definiëren. Volgens mij komt het uiteindelijk erop neer dat je wilt dat
het je naaste net zo goed gaat als jou zelf. Als de heer De Roon zo hecht
aan het joods-christelijke erfgoed, verzoek ik hem om het dan ook serieus
te nemen, ook in zijn bijdrage in de Kamer.
De voorzitter: De heer De Roon vervolgt met een korte schriftlezing.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
36
De heer De Roon (PVV): Dat ga ik niet doen, voorzitter. Ik volsta met de
opmerking dat ik de invulling die ik in mijn eigen leven aan joodschristelijk geef, zelf bepaal en dus niet de overheid en zeker niet de heer
Timmermans. Dat wil ik graag zo houden.
De minister zei in de eerste termijn dat hij rijke landen in de Arabische
regio zal aanspreken op een bijdrage. Ik wil dat concreet maken. Ik begrijp
dat Nederland vindt dat het veel te bieden heeft op het gebied van
security sector reform en de versterking van de rechtspleging in allerlei
landen. Als er zo’n vraag komt, bijvoorbeeld uit Egypte, adviseer ik de
minister om te zeggen dat het land die hulp kan krijgen, maar dat het die
moet betalen uit de 350 mln. die het net van Qatar heeft gekregen.
De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. In de internationale betrekkingen
moet je goed gedrag belonen en verkeerd gedrag bestraffen. Daarvoor
heb je allerlei instrumenten. Ik hamerde in dat verband bij Syrië steeds op
het wapenembargo. De minister heeft gelijk; er is een gedeeltelijk
wapenembargo. Er is een lijst van stoffen, wapens en onderdelen die
onder embargo staan, maar heel veel valt daar niet onder. Ik ben voor een
volledig wapenembargo, zeker tegen een land als Syrië op dit moment.
Wij steken de volkeren in de Arabische regio een hart onder de riem, ook
als wij tegen Marokko zeggen dat het moet doorgaan met democratiseren
en dat wij dat op termijn zullen belonen. Op dit moment moeten wij
echter geen wapens leveren aan Marokko. Een land als Saudi-Arabië
moeten wij ook niet belonen met een handelsfaciliteit, als wij zo veel
kritiek hebben op de situatie van de mensenrechten aldaar. Juist nu is het
van belang om de lat hoger te leggen dan in het verleden. Dat geeft moed
aan al de mensen voor wie wij heel weinig kunnen doen. De mensen in de
straten van Damascus kunnen wij vandaag niet beschermen, maar zij
moeten wel weten dat Europa er wil zijn, ook voor de andere volken, die
misschien straks onder nog veel moeilijke omstandigheden de straat
opgaan. Met betrekking tot dat wapenembargo houdt Nederland de
vergunning aan voor Bahrein, Egypte, Tunesië en Jemen, maar ik vind dat
wij daarin verder moeten gaan. De minister heeft al het standpunt van het
kabinet over Marokko toegelicht. Ik vind dat wij samen moeten bekijken of
wij verder kunnen komen. Ik zou daarom graag dit algemeen overleg
plenair voortzetten door het verslag van dit algemeen overleg op de
plenaire agenda te plaatsen.
De voorzitter: Dat is de enige juiste formulering van een VAO. Het woord
is aan de minister.
Minister Rosenthal: Voorzitter. Ik dank de woordvoerders voor de vragen
in tweede termijn. De heer Van der Staaij had niet zozeer een vraag als
wel een mededeling via Twitter. Ik ontleen daaraan dat degene met wie hij
getwitterd heeft in Caïro, volledig de lijn van de Nederlandse regering
ondersteunt met betrekking tot intelligente en strakke conditionaliteit,
namelijk hervormingen, democratisering, rechtsstaat en mensenrechten.
Het is prettig om te horen dat er ook vanuit Caïro bemoedigende signalen
komen over de koers die de Nederlandse regering wil varen. Ik zeg dit
meer in het algemeen. Ondanks alle zorgen moeten wij vooral positief
kijken naar de ontwikkelingen in de Arabische regio.
De heer Timmermans vroeg naar de standpuntbepaling met betrekking tot
Marokko. Marokko staat bij ons op de lijst. Zaken zoals joint ventures en
het benutten van allerlei mogelijkheden, die ook de heer Ten Broeke naar
voren heeft gebracht, vindt de regering prima. Het enige waar de regering
reserves bij heeft en dus ook afstand van neemt, is werken vanuit het
beginsel dat een grote gemeenschap van een bepaald origine in ons land
voldoende reden zou moeten zijn om steun aan een desbetreffend land te
geven. Mevrouw Hachchi onderschreef dat in elk geval.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
37
De heer Timmermans (PvdA): Misschien kan de minister daar vanavond
niet meer op ingaan, maar ik begrijp niet waarom dat niet kan. De Fransen
doen dit ook. Allerlei landen die een grote gemeenschap van een bepaald
land in hun land hebben, koesteren ook de banden van die gemeenschap
met het land overzee. Dat is altijd ten voordele van beide landen. Waarom
zijn wij daar zo terughoudend in?
De heer Ten Broeke (VVD): Ik wil nu niet meer het debat over de diaspora
met de minister aangaan. Ik heb hem net wel goed verstaan. Hij geeft aan
dat die landen op het lijstje staan, zeker wat betreft de economische
mogelijkheden. Mag ik het zo verstaan dat het AIV-advies op dat punt
door de regering gevolgd wordt zonder dat de redeneertrant wordt
overgenomen? Dan hebben wij dit in ieder geval bereikt. De heer
Timmermans kijkt wel wat zuinig, maar ik probeer ook hem tegemoet te
komen.
De heer Timmermans (PvdA): Ik hoor het geluid van een keutel die wordt
ingetrokken.
De voorzitter: Niet op dit niveau!
De heer Ten Broeke (VVD): Dit is een beetje jammer. Ik was de heer
Timmermans bijgevallen.
Minister Rosenthal: Ik sluit mij aan bij de opmerkingen die door de heer
Ten Broeke hierover zijn gemaakt. Ik heb dit in de eerste termijn gedaan
en doe dit dus ook in de tweede termijn.
De heer Timmermans maakte een opmerking over de kennis van zaken
met betrekking tot de Arabische cultuur, de taal et cetera. Ik neem die
opmerkingen ter harte in die zin dat ik ze zal betrekken bij datgene wat wij
sowieso doen qua bijstelling op allerlei punten in het diplomatieke
netwerk. Ik zal de net ingestelde raad der wijzen dus van harte aanbevelen
om hier nog eens goed naar te kijken. Die raad zal het proces van
verandering van de diplomatieke dienst begeleiden.
De heer Voordewind stelde dat je niks mag geven en doen als de landen
geen stappen in de goede richting zetten. De heer Voordewind is keihard.
Dit is het keiharde onderdeel van de intelligente conditionaliteit die wij
hanteren. Daar is geen woord Spaans bij. Als men terugvalt, haal je je
geld terug. Zo zou je het bijna zeggen, maar dat is wel een beetje moeilijk.
In elk geval moet je niks doen, als het niet vooruitgaat.
Ik sluit mij van harte via de heer Voordewind aan bij de opmerking van
mevrouw Peters, namelijk dat wij bij landen zoals Saudi-Arabië, waarmee
veel handel wordt gedreven, volop moeten inzetten op het tot gelding
brengen van maatschappelijk verantwoord ondernemerschap en alles wat
daarbij hoort, dus ook de ILO-pijlers en de non-trade concerns die wij
hanteren.
Mevrouw Peters had een vraag over de gelden, maar die laat ik aan de
staatssecretaris over.
Mevrouw Hachchi sprak over studenten, academici, maatschappelijke
organisaties et cetera. Ik heb al gewezen op de zogeheten mobiliteitspartnerschappen waarbij wij op dit punt de categorale benadering volgen en
die zullen wij ook van harte volgen. Ik voeg hieraan toe dat er in Europees
verband al met uitwisseling wordt gewerkt, zoals bij Tempus en Erasmus.
Verschillende landen in de Arabische regio nemen daaraan deel. Verder
bestaat er het MENA-beurzenprogramma. Voor 2010 en 2011 ging het
daarbij om € 850 000. Er worden 110 beurzen voor zes landen uitgereikt,
namelijk voor Algerije, Marokko, Irak, Syrië, Libanon en Oman. Voor de
duidelijkheid: voor Syrië zijn de beurzen voor overheidskandidaten
opgeschort. Daar doen wij dus niets mee.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
38
Ik kom nu op de vraag van mevrouw Hachchi over Israël en het aansluiten
bij de ontwikkeling in de regio. Jazeker! Ik verstout mij om te zeggen dat
de omgekeerde beweging ook wel nuttig zou kunnen zijn, namelijk om
datgene wat in Israël toch altijd vanuit democratisch gehalte wordt
gedaan, onder de aandacht te brengen in de Arabische regio. Het
interessante is dat bij de turbulentie op het Tahrirplein velen in Egypte
verwezen naar het feit dat in Israël de rechtsstaat en de democratie, met
alle mitsen en maren die daaraan vastzitten, behoorlijk geborgd is. Dit is
een gewaagde opmerking in de richting van mevrouw Hachchi, maar ik
houd die toch staande.
De heer Ormel had opmerkingen over Syrië. Ik herhaal wat ik gezegd heb.
Wij zitten vol in de lobby om de VN-Veiligheidsraadresolutie voor elkaar te
krijgen. Daarbij speelt het vanzelfsprekend een rol dat wij Rusland, China
en een paar andere landen zo ver moeten krijgen dat zij meegaan in
dezelfde beweging als bij Libië in 1970–1973. Dat moge voor zich spreken.
De heer Ten Broeke onderstreepte nogmaals de betekenis van markttoegang voor landbouwproducten. Ik neem die opmerkingen zeer ter
harte. Ik zou zeer onbescheiden willen zeggen dat ik daarbij eigenlijk geen
steuntje in de rug nodig heb. Er zal een harde strijd gevoerd moeten
worden om dit in Europees verband geregeld te krijgen. Wij hebben van
meet af aan steun gehad vanuit Denemarken, maar andere landen lieten
dit een beetje liggen. Het begint nu te komen en is ook in de conclusies
van de raadsvergadering meegenomen. Dat is pure winst. Nu is het
vechten om dit te realiseren, want deze lijn moeten wij met elkaar gaan
volgen.
De heer De Roon vroeg of de rijke landen in de Arabische regio de
security sector reform onder hun hoede zouden kunnen nemen in allerlei
landen in de regio. De Nederlandse regering denkt dat zij wat betreft
security sector reform zelf iets in de melk te brokkelen heeft. Zij heeft daar
veel ervaring mee en heeft bovendien een goede optiek. Ik wijs erop dat
dit naar de Palestijnse Autoriteit toe al een aantal jaren met succes
gebeurt. Wij willen dit zo houden. Het spreekt voor zich dat daarvoor ook
geld vanuit andere Arabische landen ingezet zou kunnen worden.
De heer Van Bommel kan ik niet overtuigen. Ik kon dat niet in de eerste
termijn en zal het daarom in de tweede termijn niet meer proberen. Hij
heeft wat dit betreft een bepaalde procedure in zijn hoofd en ik moet daar
lijdelijk bij toezien.
Staatssecretaris Knapen: Voorzitter. Ik heb drie korte punten.
De heer Ormel stelde een vraag over afspraken met andere lidstaten. Wij
hebben al eens eerder meegedeeld dat bij dit soort gebeurtenissen
inderdaad altijd het risico van kluitjesvoetbal bestaat, namelijk dat
iedereen naar dezelfde plek holt en daar hetzelfde wil gaan doen. Wij
proberen dit naar vermogen te voorkomen, maar helemaal lukt dat niet. Ik
ga morgenavond naar Berlijn en zal met mijn Duitse collega erover
spreken dat wij ervoor moeten zorgen dat wij elkaar niet voor de voeten
lopen. Het heeft toegevoegde waarde om dingen met elkaar af te spreken.
Ik probeer dat in Brussel ook met een zekere regelmaat. Het is in zekere
zin werk in aanbouw. Je kunt dat niet van bovenaf orkestreren. Wij werken
echter eraan om dit te vermijden.
Mevrouw Peters zei dat de spoeling wel erg dun is met 7 mln. Dat is zo. Ik
wil daar echter twee dingen tegenoverstellen. Ik heb gezien dat Duitsland
het komende halfjaar iets vergelijkbaars doet. In zekere zin is dit leverage
van Europa in buitenlands beleid en dat willen wij. Het leeuwendeel van
wat hier gebeurt, is namelijk Europees buitenlands beleid. Het gaat om
grote Europese bedragen. Dat heeft nadelen, want Europa is geen groter
Nederland. Het heeft echter ook voordelen, want je hebt inderdaad
leverage als Europa gezamenlijk opereert.
De heer Van der Staaij vroeg naar de focus als je zo veel landen
meeneemt. Die vraag is volkomen terecht. Het geld is additioneel. Wij
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
39
bieden dit bovendien vraaggestuurd aan. Op voorhand kun je zeggen dat
de capaciteit zeer uiteenloopt in de diverse landen en de diverse ngo’s.
Ook al hebben wij diverse landen in het vizier, toch is de capaciteit van de
civil society in die landen niet zo dat zij allemaal op hetzelfde moment met
dezelfde grote hoeveelheid aanvragen zullen komen. Dit gaat dus toch
successievelijk.
De voorzitter: Hiermee komen wij bijna aan het eind van het algemeen
overleg. Ik heb de twee toezeggingen genoteerd.
De Kamer wordt periodiek en met regelmaat op hoogte gehouden over de
ontwikkelingen in Arabische regio en Nederlandse inzet. Ik zal nog met de
minister afspreken op welke wijze wij hieraan zullen vormgeven en dit
daarna aan de commissie terugkoppelen.
Verder zal de minister de wens van de commissie om door de ambassadeurs in de Arabische regio te worden gebrieft in welwillende overweging
nemen.
Bovendien heb ik geconstateerd dat in ieder geval drie fracties, namelijk
die van de PvdA, van GroenLinks en van de SP, de wens hebben om het
verslag van het algemeen overleg op de plenaire agenda te zetten. Via de
griffie zal ik de Voorzitter der Kamer daarvan verwittigen.
Hiermee komen wij echt aan het eind van het algemeen overleg. Ik dank
de ministers en hun staf, de leden der Kamer en alle belangstellenden
hartelijk voor de aanwezigheid.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41
40
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/3be6e390-6830-4db2-81e6-a3150611ab56
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2017–2018
34 716
Voorstel van wet van het lid Jetten houdende
verandering in de Grondwet, strekkende tot de
deconstitutionalisering van de benoeming van
de commissaris van de Koning en de
burgemeester
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 19 september 2017
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit
te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de initiatiefnemer op de gestelde vragen en de
gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord,
acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel
voldoende voorbereid.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen
van het voorstel van wet van het lid Jetten houdende verandering in de
Grondwet, strekkende tot de deconstitutionalisering van de benoeming
van de commissaris van de Koning en de burgemeester. Het betreft de
tweede lezing van het voorstel tot wijziging van de Grondwet, met als
doel de aanstellingswijze van de commissaris van de Koning en de
burgemeester aan de gewone wetgever over te laten in plaats van aan de
grondwetgever.
Naar de mening van de leden van de VVD-fractie moeten voorstellen tot
verandering van de aanstellingswijze van de burgemeester worden bezien
in het totaal van de grondwettelijke fundering van de decentrale overheid.
Het is overigens denkbaar dat de wijze van aanstellen van de commissaris
van de Koning en de burgemeester van elkaar verschilt, passend bij de
positie en de rol van beide functionarissen. Zij vragen de indiener op deze
punten nader in te gaan.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen
van het voorstel van wet van het lid Jetten houdende verandering in de
Grondwet, strekkende tot de deconstitutionalisering van de benoeming
van de commissaris van de Koning en de burgemeester. Deze leden
vragen de initiatiefnemer in dit verband nog eens uitdrukkelijk in te gaan
op de taakverdeling tussen wetgever en grondwetgever. Deelt de
initiatiefnemer de opvatting van deze leden, dat deconstitutionalisering
niet vooruitloopt op de discussie over de aanstellingswijze als zodanig?
Deze leden hechten aan de onafhankelijke en onpartijdige positie van de
burgemeester in het gemeentelijk bestel. Deelt de initiatiefnemer de
kst-34716-5
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2017
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 34 716, nr. 5
1
opvatting van deze leden, dat de aanstellingswijze ook in toekomst de
onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de burgemeester dient te
waarborgen? Deze leden stellen deze vraag mede in het licht van de
zorgelijke ontwikkelingen op het gebied van ondermijning van het lokaal
bestuur. Deelt de initiatiefnemer de mening van deze leden, dat een
discussie over de aanstellingswijze van de burgemeester gevoerd dient te
worden in het bredere kader van de inrichting van het lokaal bestuur,
mede met het oog op de gewenste checks and balances?
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen
van het voorstel van wet van het lid Jetten houdende verandering in de
Grondwet, strekkende tot de deconstitutionalisering van de benoeming
van de commissaris van de Koning en de burgemeester en hebben nog
één vraag voor de indiener. De genoemde leden willen graag van de
indiener weten of deze bereid is de plenaire behandeling van dit
wetsvoorstel uit te stellen tot na de presentatie van het nieuwe
regeerakkoord?
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen
van het voorliggend wetsvoorstel met betrekking tot de deconstitutionalisering van de benoeming van de burgemeester en commissaris van de
Koning. De leden zullen niet nader ingaan op de inhoud van dit
wetsvoorstel dat immers gelijkluidend is aan het wetsvoorstel zoals dat
eerder in eerste lezing aan de Kamer is voorgelegd.
Echter daar waar in eerste lezing het nog open bleef hoe na de deconstitutionalisering deze benoemingen dan voortaan wel zouden moeten gaan
verlopen, lijkt dat op dit moment minder open te liggen. De aan het woord
zijnde leden hebben uit de publiciteit vernomen dat de beoogde nieuwe
coalitiepartijen in het regeerakkoord wellicht opnemen dat er een direct
gekozen burgemeester zou gaan komen. Deelt de initiatiefnemer de
mening dat, indien een dergelijke of eventueel een andere bepaling over
de burgemeestersbenoeming in het nieuwe regeerakkoord zou komen te
staan, dan het nu voorliggend wetsvoorstel in een andere context wordt
geplaatst? De richting waarin de burgemeestersbenoeming na de
deconstitutionalisering zou gaan, is dan voor een deel immers al bepaald.
De leden van de PvdA-fractie menen dat de besluitvorming over de
deconstitutionalisering in dat geval niet los gezien kan worden van een
eventuele afspraak in het regeerakkoord. Deelt de in initiatiefnemer deze
mening? Zo ja, waarom?
Weliswaar kan de nieuwe Tweede Kamer nu, zoals afgesproken, «de
inhoudelijke behandeling onverwijld ter hand te nemen» (zie TK 33 239,
nr. 9), maar is de spoed zo groot dat niet eerst de inhoud van het
regeerakkoord kan worden afgewacht? Zo nee, waarom deelt u die
mening niet?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben opnieuw kennis genomen
van het wetsvoorstel deconstitutionalisering van de benoemingswijze van
burgemeesters en Commissarissen van de Koning. Deze tweede lezing
van het voorstel tot wijziging van de Grondwet geeft hen geen aanleiding
voor nieuwe vragen. Wel vragen deze leden de initiatiefnemer om
uitgebreider te reflecteren op de kritiek van de Raad van State met
betrekking tot het moment waarop het wetsvoorstel aanhangig is
gemaakt. Zij zijn benieuwd welke gevolgen dit heeft of kan hebben voor
de wijze waarop initiatiefwetsvoorstellen tot wijziging van de Grondwet in
de toekomst in tweede lezing aanhangig worden gemaakt. Zij vragen
daarop reflectie van de indiener en zullen dit bij gelegenheid ook aan de
regering voorhouden.
De leden van de SGP-fractie hebben kennis genomen van het voorstel van
wet van het lid Jetten over de deconstitutionalisering van de benoeming
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 34 716, nr. 5
2
van de commissaris van de Koning en de burgemeester. Het betreft een
tweede lezing van deze Grondwetsherziening. De leden van de SGP-fractie
hebben bij de eerste lezing reeds aangegeven geen redenen zien om deze
benoeming uit de Grondwet te halen. De belangrijkste constitutionele
principes en de verhoudingen tussen de verschillende organen binnen de
staat horen thuis in de Grondwet, zeker ook gezien de belangrijke
wettelijke taken die zowel de burgemeesters als de commissarissen
hebben. Deze Grondwetswijziging kan niet los gezien worden van de
precieze keuze ten aanzien van de aanstellingswijze. Zij zijn van mening
dat het zinvoller is om een discussie te voeren over de wijze van
aanstelling en de waarde van de Kroonbenoeming in plaats van een
dergelijke formele scheiding aan te brengen tussen de Grondwetswijziging en de gewenste politieke keuze. De leden van de SGP-fractie zien
dan ook geen reden om tot een ander standpunt te komen dan bij de
eerste lezing.
De leden van de 50PLUS-fractie hebben met belangstelling en instemming
kennis genomen van het voorstel van wet van het lid Jetten. Zij zien op dit
moment geen aanleiding voor het plaatsen van opmerkingen of het
stellen van vragen.
Het voorstel wordt gezien als een belangrijke stap op weg naar de
bestuurlijke vernieuwing die de leden van de fractie van 50PLUS
voorstaan. Zij zien uit naar het komende wetstraject en spreken de
verwachting uit dat het vervolgtraject voortvarend zal worden opgepakt,
zodra beide Kamers hun instemming hebben gegeven.
De fungerend voorzitter van de commissie,
Pia Dijkstra
De waarnemend griffier van de commissie,
Hendrickx
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 34 716, nr. 5
3
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/d66562dd-6081-4242-9026-0505db41b816
|
Geachte (plv.) leden van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat,
De leden Tjeerd de Groot (D66) en Geurts (CDA) stellen voor het commissiedebat Wadden, dat voor
morgenmiddag 13 oktober staat gepland, te verplaatsen naar een nader te bepalen datum.
Als reden voor dit verzoek geven zij aan dat de beantwoording van het schriftelijk overleg over de
stroomkabel dwars door Schiermonnikoog (commissie EZK, Kamerstuk 35092, nr. 27) nog niet is
ontvangen en de informatie relevant is voor het commissiedebat Wadden. Daarnaast heeft de
staatssecretaris van EZK vanochtend een brief gestuurd over uitstel van haar reactie op de contraexpertise van de Waddenacademie over Besluitvorming voorkeursalternatief ‘Net op Zee ten
noorden van de Waddeneilanden’ (2021D38053).
Graag verneem ik uiterlijk vandaag, dinsdag 12 oktober 2021 om 17.00 uur (via ‘allen beantwoorden’
op dit e-mailbericht) of u het commissiedebat Wadden wenst te verplaatsen naar een nader te
bepalen tijdstip.
Spoedig na de reactietermijn van deze e-mailprocedure zal ik u informeren over de uitkomst.
Met vriendelijke groet,
Brenda Schuurkamp
Adjunct-griffier vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
Griffier contactgroep Nederland-Frankrijk
*Toelichting:
De e-mailprocedure is geregeld in artikel 7.20, tweede lid, van het Reglement van Orde, luidende:
2. Een commissie kan buiten haar vergaderingen langs schriftelijke weg besluiten over een voorstel dat naar het oordeel
van haar commissievoorzitter eenvoudig en spoedeisend van aard is. Het besluit wordt genomen als ware de Kamer in
voltallige samenstelling bijeen en stemde zij als bedoeld in artikel 8.25.
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/5b5fc551-5087-4b86-b0a6-707e932f8245
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2021–2022
32 761
Verwerking en bescherming persoonsgegevens
30 821
Nationale Veiligheid
Nr. 206
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN
VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 december 2021
In het commissiedebat van 24 november jl. (Kamerstuk 21 501-33, nr. 898)
over de aankomende EU TELECOM-Raad van 3 december 2021 zijn door
uw Kamer vragen gesteld over gezichtsherkenning in de openbare ruimte.
Dit betreft vragen van het lid van Ginneken (D66) over de inzet van
gezichtsherkenning door de politie en vragen van het lid Dassen (VOLT)
over wenselijke toepassingen van gezichtsherkenning in de publieke
ruimte. De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft uw Kamer
toegezegd dat hier schriftelijk op terug zou worden gekomen. Met deze
brief wordt deze toezegging gestand gedaan.
Wettelijke waarborgen bij gezichtsherkenningstechnologie
Aan het toepassen van gezichtsherkenningstechnologie kleven risico’s op
ongerechtvaardigde inbreuken op fundamentele rechten. Daarom zijn er
zowel in EU als nationaal verband strikte regels vastgesteld, die ertoe
nopen dat er zeer terughoudend en met inachtneming van de noodzakelijke waarborgen wordt omgegaan met de inzet van deze technologie.1 Dit
geldt zowel voor politie en justitie, als voor bedrijven en burgers. Het
kabinet is hier in de kabinetsreactie op het bericht in de Volkskrant over de
EDPB/EDPS Opinie betreffende de AI-verordening2 op ingegaan. Als
bijlage bij die kabinetsreactie is een juridisch kader opgenomen waarin
wordt toegelicht in welke gevallen gezichtsherkenningstechnologie zou
kunnen worden ingezet en met welke waarborgen.
1
Bij deze waarborgen kunt u denken aan het vooraf uitvoeren van een Data Protection Impact
Assessment (artikel 35 Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) respectievelijk
artikel 4c van de Wet politiegegevens (Wpg).
2
Kamerstukken 32 761 en 22 112, nr. 198
kst-32761-206
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2021
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 32 761, nr. 206
1
De toepassing van gezichtsherkenningstechnologie in het politiedomein
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft uw Kamer in 2019 geïnformeerd over «Waarborgen en kaders bij gebruik gezichtsherkenningstechnologie».3 In die brief wordt uitgelegd hoe en waarvoor de politie
gezichtsherkenningstechnologie inzet en wordt nader ingegaan op het
juridisch kader daaromtrent. In de met deze brief gelijktijdig aan uw
Kamer verstuurde beantwoording van de Kamervragen van het lid Van
Ginneken (D66) wordt voorts toegelicht dat de politie alleen gebruik maakt
van het systeem CATCH (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 1053).
Hiermee kan alleen achteraf – niet «realtime» – worden gekeken of de
onbekende mensen op beelden van misdaden al bij de politie bekend zijn
en dus in de CATCH-database staan.
De politie past geen real-time gezichtsherkenningstechnologie in de
openbare ruimte toe. De inzet van gezichtsherkenningstechnologie bij de
politie moet altijd een juridisch-ethische toets doorstaan. De politie
hanteert een interne beleidslijn dat daarna ook nog toestemming moet
worden gegeven door de portefeuillehouders »Ethiek en Privacy» en
»Digitalisering» van de politie. Het juridische aspect van voornoemde
toets ziet onder meer toe op of de inzet past binnen de bevoegdheden van
de politie en of er wordt voldaan aan de eisen die de wet Politiegegevens
stelt aan het verwerken van gegevens, zoals onder meer dat bijzondere
persoonsgegevens (waaronder biometrische gegevens) alleen mogen
worden verwerkt voor zover dit voor het doel van de verwerking noodzakelijk is en slechts in aanvulling gebeurt op de verwerking van andere
politiegegevens.4 Zoals ik uw Kamer eerder heb laten weten, heeft dit nog
niet geleid tot goedkeuring van een ander gebruik van biometrische
gezichtsherkenningstechnologie dan CATCH.5 Indien hier verandering in
zou komen wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Hier komt bovenop dat de voorliggende concept AI-verordening real-time
gezichtsherkenningstechnologie in de openbare ruimte ten behoeve van
de rechtshandhaving in beginsel verbiedt. Hierop zijn een aantal uitzonderingssituaties geformuleerd, zoals bijvoorbeeld ten behoeve van het
voorkomen van terroristische aanslagen.6 Het kabinet heeft aangegeven
dat het deze uitzonderingsgronden in beginsel passend vindt.7 Dit
standpunt is mede bepaald door de belangrijke waarborgen die in artikel 5
verder worden geïntroduceerd.8 Zo regelt het tweede lid dat er
waarborgen moeten worden gesteld die het gebruik van real-time
gezichtsherkenningstechnologie beperken in tijd, ruimte en met
betrekking tot het aantal personen. Het derde lid stelt dat het gebruik van
real-time gezichtsherkenningstechnologie door een bevoegde autoriteit
vooraf moet worden getoetst. En als laatste schrijft het vierde lid voor dat
lidstaten in nationale wetgeving moeten vastleggen in welke gevallen en
onder geleide van welke waarborgen een bevoegde autoriteit het gebruik
van real-time gezichtsherkenningstechnologie toe mag staan. Hiermee
wordt uw Kamer dus in gelegenheid gebracht om te bepalen óf en zo ja
voor welke uitzonderingsgronden er in Nederland real-time gezichtsherkenningstechnologie zou mogen worden ingezet in het kader van de
rechtshandhaving. Als laatste is van belang op te merken dat de concept
3
Kamerstukken 32 761 en 30 821, nr. 152.
Artikel 5, Wet politiegegevens
5
Aanhangsel van de Handelingen II 2021/22, nr. 105 «Antwoord van Minister Dekker (Rechtsbescherming), mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid, ontvangen op 28 september
2021»
6
Artikel 5, eerste lid, van het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de
Raad tot vaststelling van geharmoniseerde regels betreffende artificiële intelligentie (wet op
artificiële intelligentie) en tot wijziging van de bepaalde wetgevingshandelingen van de Unie
7
Beantwoording schriftelijk overleg BNC-Fiches AI en reactie brief Rathenau instituut
8
Artikel 5, concept AI-verordening, te raadplegen via https://eur-lex.europa.eu/
4
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 32 761, nr. 206
2
AI-verordening geen grondslag biedt om gezichtsherkenningstechnologie
wél toe te passen. De beperkingen en eisen uit de conceptverordening
zouden in aanvulling gelden op de reeds bestaande regels uit de Wpg en
deze niet vervangen.
De toepassing van gezichtsherkenningstechnologie in de openbare ruimte
anders dan door de politie
Op basis van het bestaand juridisch kader kan gezichtsherkenningstechnologie, in het bijzonder in openbare ruimten, alleen in een beperkt aantal
gevallen worden ingezet.9
Als dit overheidsorganisaties betreft zou dit doorgaans alleen kunnen op
grond van een expliciet wettelijk vastgelegde bevoegdheid. Dit vereist in
de regel een wet in formele zin, waarbij het parlementair proces uiteraard
doorlopen wordt. Hiermee voert de wetgever regie over in welke
uitzonderingssituaties een inbreuk op het recht op privéleven, bijvoorbeeld door de inzet van gezichtsherkenningstechnologie, noodzakelijk is
en aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit voldoet.10 Anderzijds zijn er situaties waarin onomwonden en vrijelijk toestemming is
verleend door alle betrokkenen. Hierbij kan worden gedacht aan het
verlenen van toegang tot bepaalde ruimten. In die gevallen, waarin de
verwerking berust op het geven van toestemming, moet mensen dus een
echte keuze worden geboden. Denk bijvoorbeeld aan de »poortjes» op
Schiphol.
De inzet van gezichtsherkenningstechnologie door burgers en bedrijven
kan in beginsel alleen in twee gevallen. Ten eerste op grond van artikel 29
UAVG, dat bepaalt dat biometrische gegevens mogen worden verwerkt
om redenen van zwaarwegend algemeen belang voor authenticatie of
beveiligingsdoeleinden. Daarbij kan gedacht worden aan de beveiliging
van vitale infrastructuur, zoals bijvoorbeeld om de toegang tot energiecentrales alleen voor bevoegden mogelijk te maken.
Ten tweede kan gezichtsherkenningstechnologie worden ingezet als daar
onomwonden toestemming is verleend door álle betrokkenen die daaraan
onderworpen zijn. Een voorbeeld is het ontgrendelen van eigen
apparaten, maar het kan ook gaan om het krijgen van toegang tot
bepaalde ruimten. De European Data Protection Board geeft dit laatste
tevens als voorbeeld: «Voorbeeld: Een verwerkingsverantwoordelijke
beheert de toegang tot zijn gebouw met behulp van gezichtsherkenningstechnologie. Mensen kunnen van deze manier van toegang alleen
gebruikmaken als zij daarvoor van tevoren uitdrukkelijk geïnformeerde
toestemming hebben gegeven (overeenkomstig artikel 9, lid 2, onder a)).
Om te voorkomen dat opnamen worden gemaakt van iemand die hiervoor
geen toestemming heeft gegeven, mag de gezichtsherkenning pas
worden toegepast wanneer de betrokkene deze zelf activeert, bijvoorbeeld
door op een knop te drukken. Om de rechtmatigheid van de verwerking te
waarborgen, moet de verwerkingsverantwoordelijke altijd een alternatieve
toegangswijze bieden om in het gebouw te komen waarbij geen biometrische gegevens worden verwerkt, bijvoorbeeld met badges of
sleutels.»11
Een ander voorbeeld is dat gezichtsherkenningstechnologie ingezet zou
kunnen worden in een «gecontroleerde omgeving», welke weliswaar
9
Zie bijlage 1 (juridisch kader) bij Kamerstukken 32 761 en 22 112, nr. 198, pp. 3–4
Kamerstukken 32 761 en 22 112, nr. 198, p. 3
11
EDPB Richtsnoeren 3/2019 inzake de verwerking van persoonsgegevens door midden van
videoapparatuur, p. 20.
10
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 32 761, nr. 206
3
behoort tot de openbare ruimte, maar waarbinnen alle betrokken
onomwonden en geïnformeerd toestemming hebben gegeven. Deze
toestemming moet natuurlijk wel »vrijelijk» zijn gegeven, wat betekent dat
mensen geen nadelige consequenties mogen ondervinden van het niet
verlenen van toestemming.12
Conclusie
Gezichtsherkenningstechnologie mag alleen in een zeer beperkt aantal
gevallen en onder geleide van strikte waarborgen in de openbare ruimte
worden ingezet. De concept AI-verordening breidt de bestaande mogelijkheden voor gezichtsherkenningstechnologie niet uit, maar stelt verdere
beperkingen aan de inzet van real-time gezichtsherkenningstechnologie in
het kader van rechtshandhaving en draagt eraan bij dat het beperkt aantal
biometrische systemen dat wél mag worden ingezet grondig wordt
gecontroleerd alvorens deze in gebruik worden genomen. Hiermee
voorkomen we dat er fouten worden gemaakt en stimuleren we een
rechtsstatelijke inzet van gezichtsherkenningstechnologie.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
12
Zie voor meer voorbeelden van rechtmatige en onrechtmatige inzet van gezichtsherkenning
de EDPB Richtsnoeren 3/2019 inzake de verwerking van persoonsgegevensdoor middelen van
videoapparatuur, vanaf p. 18.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 32 761, nr. 206
4
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/c2d84617-f9b9-4b26-8a60-9632d9d6c9d8
|
SPREKERSLIJST
Woensdag 28 september 2022
Tweeminutendebat Macro-economische ontwikkelingen in Europees perspectief
(incl. Eurogroep/Ecofinraad) (CD 8/9)
1.
2.
3.
4.
5.
6.
Naam:
Fractie:
Spreektijd:
D.J. Eppink
P.H. Omtzigt
E. Heinen
S.P.R.A. van Weyenberg
I. (Inge) van Dijk
P. van Houwelingen
JA21
Omtzigt
VVD
D66
CDA
FVD
2 min
1 min
0 min
2 min
2 min
2 min
________________________________________________________________
VVD = Volkspartij voor Vrijheid en Democratie
D66 = Democraten 66
PVV = Partij voor de Vrijheid
CDA = Christen-Democratisch Appèl
SP = Socialistische Partij
PvdA = Partij van de Arbeid
GroenLinks
PvdD = Partij voor de Dieren
ChristenUnie
FVD = Forum voor Democratie
JA21
SGP = Staatkundig Gereformeerde Partij
DENK
Volt
Fractie Den Haan
BBB
BIJ1
Groep Van Haga
Omtzigt
Gündoğan
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/5ba81fc1-9a7a-4ec9-a4c4-e3f5d9afd001
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2022–2023
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2023Z14133
Vragen van het lid Hans Teunissen (D66) aan de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties over het bericht «Gemeenten worstelen met
desinformatie» (ingezonden 17 augustus 2023).
Vraag 1
Deelt u de mening dat de toegang tot en beoordeling van juiste informatie
cruciaal is voor kennis over en vertrouwen in een vitale (lokale) democratie?1
Vraag 2
Deelt u de opvatting dat vanwege het broze vertrouwen in onze democratie,
de noodzaak van juiste informatie en de signalen uit dit onderzoek haast
geboden is om gemeenten tegemoet te komen in hun ondersteuningsvraag?
Vraag 3
Kunt u inzicht geven in welke mate het Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, naast de «Handreiking omgaan met desinformatie»2,
samenwerkt met gemeenten om de impact van misleidende informatie op de
lokale democratie aan te pakken? Kunt u bovendien aangeven hoe de
bekendheid van de genoemde handreiking te vergroten?
Vraag 4
Hoe duidt u de omvang van misleidende informatie en complottheorieën op
lokaal niveau in het licht van onze democratie als geheel en de aankomende
Tweede Kamerverkiezingen? Welke voorzorgsmaatregelen bent u van plan in
dit kader te nemen?
Vraag 5
Welke langetermijnstrategieën overweegt u om de uitdagingen met betrekking tot misleidende informatie het hoofd te bieden en het vertrouwen in de
(lokale) democratie te herstellen of te versterken?
1
«Gemeenten worstelen met desinformatie», Binnenlands Bestuur, 15 augustus 2023,
https://www.binnenlandsbestuur.nl/bestuur-en-organisatie/quickscan-brengt-impactmisleidende-informatie-beeld.
2
«Handreiking omgaan met desinformatie», rijksoverheid, 9 februari 2022,
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2022/02/09/handreiking-omgaan-metdesinformatie.
kv-tk-2023Z14133
’s-Gravenhage 2023
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Vragen
1
Vraag 6
Aan de hand van welke instrumenten kan u gemeenten bijstaan bij hun
worsteling misleidende informatie te identificeren en te beoordelen of – in
voorkomende gevallen – sprake is van bewuste of onbewuste verdraaiing?
Vraag 7
Hoe kan het ministerie voorzien in de gewenste ondersteuning van gemeenten als het gaat om het herkennen van complotten en ondermijningsprocessen, informatie en kennisdeling, onafhankelijk advies en gevraagde instrumenten, protocollen en trainingen?
Vraag 8
Hoe verhoudt de urgentie op bovengenoemde zaken zich volgens u tot de
Rijksbrede strategie en welk tijdpad heeft u hierin voor ogen? Kunt u hierbij
aangeven welke prioriteiten hierin gesteld kunnen worden – mede met het
oog op de aanstaande verkiezingen?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Vragen
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/f3748a8e-675b-4365-a7c6-2c98edcb864a
|
16 November 2010
Statement by the Eurogroup
Ireland
The Eurogroup welcomes the significant efforts of Ireland to deal with the
challenges it faces in the budgetary, competitiveness and financial sector areas.
The Eurogroup welcomes in particular the announcement by the Irish authorities
that their four-year budgetary strategy will be frontloaded by € 6 billion in 2011
on a total consolidation effort of € 15 billion.
We have full confidence that the four-year strategy to be announced by the end
of the month will be thorough and detailed and will firmly anchor the 2014
target date for the correction of the excessive deficit. This strategy will also
ensure that the public debt ratio will be put on a firm downward path.
Together with the structural reforms that will be announced in the strategy, this
budgetary adjustment should allow Ireland to return to a strong and sustainable
growth path while safeguarding the economic and social position of its citizens.
We nevertheless invite the Irish authorities to include an annual review in their
strategy that will allow them to cope with the implications of less favourable
macro-economic developments were they to arise.
We welcome the measures taken to date by Ireland to deal with issues in its
banking sector, via guarantees, recapitalisation and asset segregation. These
measures have helped to support the Irish banking sector at a time of great
dislocation. However, market conditions have not normalised and pressures
remain, giving rise to concerns that further reforms and stabilisation measures
may be appropriate.
We welcome the determination of the Irish government to engage in a short and
focussed consultation with the Commission, the ECB and the IMF in order to
determine the best way to provide any necessary support to address market risks,
especially as regard the banking sector, in the context of the four-year budgetary
plan and the upcoming budget.
We confirm that we will take determined and coordinated action to safeguard
the financial stability of the euro area, if needed, and that we have the means
available to do so.
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/967e0205-01a1-4572-a272-f423ec3a0726
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2016–2017
2
Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de
regering gegeven antwoorden
2128
Vragen van het lid Gerbrands (PVV) aan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport over het declareren van yogalessen als psychiatrische
behandeling. (ingezonden 23 mei 2017).
Antwoord van Minister Schippers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport)
(ontvangen 16 juni 2017) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
2016–2017, nr. 2099.
Vraag 1
Wat is uw reactie op het bericht «Hoe deze ggz-instelling uw yogalessen
vergoed krijgt»?1
Antwoord 1
Door Vitalis worden yoga, massage, meditatie en personal training aangeboden in ambulante vorm onder de zorgactiviteit dagbesteding. Deze activiteiten
kwalificeren volgens het Zorginstituut, zoals aangegeven in het artikel van de
Volkskrant, als welzijnsactiviteiten. Om die reden vormen deze activiteiten dan
ook geen onderdeel van het basispakket. Daarnaast geeft ook de beleidsregel
van de NZa duidelijk aan dat welzijnsgerelateerde activiteiten niet mogen
worden gedeclareerd onder de zorgactiviteit dagbesteding.
Anders dan het artikel lijkt te suggereren betekent dit dan ook dat yoga en
massages niet gedeclareerd en vergoed zullen worden door de zorgverzekeraar.
Het doel van dagbesteding is: «het bevorderen, behouden, of compenseren
van de zelfredzaamheid van de patiënt». Door de dagbesteding en het laten
deelnemen aan activiteiten wordt structuur aangebracht in de dag van de
patiënt. Voor zover sprake is van het bieden van een zinvolle dagbesteding
aan patiënten die zijn opgenomen, maakt de dagbesteding onderdeel uit van
«verblijf» zoals bedoeld in artikel 2.12 Besluit zorgverzekering (Bzv).
Bij de door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) beschreven dagbestedingsactiviteiten kan het echter ook gaan om begeleidingsactiviteiten met een
geneeskundig doel zonder opname. In dat geval is sprake van «geneeskundige zorg» (artikel 2.4 Bzv), waarvan «verblijf» dus geen onderdeel is. Dit
wordt ook wel de ambulante behandeling genoemd.
1
ah-tk-20162017-2128
ISSN 0921 - 7398
’s-Gravenhage 2017
Volkskrant, 19 mei 2017
http://www.volkskrant.nl/wetenschap/hoe-deze-ggz-instelling-uw-yogalessen-vergoedkrijgt~a4496005/
Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, Aanhangsel
1
In de Nadere Regel Gespecialiseerde GGZ van de NZa is aangegeven onder
welke voorwaarden dagbesteding wordt vergoed. Dit zijn de volgende:
– de dagbesteding is altijd in het kader van de (psychiatrische) behandeling;
– de dagbesteding is terug te vinden in het behandelplan van de patiënt;
– de diagnose en het behandelplan zijn opgesteld door de behandelaar.
Daarnaast dient de dagbesteding onder één van de volgende categorieën te
vallen: sociaal, activering, educatie, arbeidsmatig en overig. Bij ambulantebehandelingen moet het gaan om begeleidingsactiviteiten met een geneeskundig doel. Dit is volgens het Zorginstituut dagbesteding educatief of arbeidsmatig.
De NZa heeft daarbij ook aangegeven dat een welzijnsactiviteit, waarbij als
voorbeeld zang, bingo, uitstapjes worden genoemd, niet onder de dagbesteding vallen en niet worden vergoed.
Vraag 2
Zijn yoga, massage, meditatie en personal training bewezen effectieve
behandelingen? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Antwoord 2
Het Zorginstituut heeft in 2013 een standpunt ingenomen over Mindfulness
bij psychische stoornissen. Mindfulness maakt gebruik van meditatietechnieken. Er is geen bewijs van effectiviteit gevonden voor «Mindfulness» zonder
cognitieve therapie-elementen. Mindfulness aangeboden als cursus of
training voldoet daarmee niet aan het wettelijk criterium «stand van de
wetenschap en praktijk».
Yoga, massage, andere vormen van meditatie en personal training zijn niet
door het Zorginstituut beoordeeld, omdat het om welzijnsactiviteiten gaat die
niet onder het basispakket vallen. De effectiviteit van de behandelingen zijn
dan ook niet door het Zorginstituut onderzocht.
Vraag 3
Hoeveel yogalessen en massages zijn intussen via de genoemde «dagbesteding constructie» vergoed door zorgverzekeraars?
Antwoord 3
Bij Zorgverzekeraars Nederland (hierna: ZN) en de NZa is nagegaan of
vastgesteld kan worden hoeveel yogalessen en massages zijn vergoed door
zorgverzekeraars. De zorgverzekeraar kan alleen nagaan of dagbesteding
wordt gedeclareerd, maar het is niet mogelijk om de declaraties naar soort
dagbesteding verder te specificeren. Yogalessen en massages zijn dus niet
apart herkenbaar in de vergoedingssystematiek. Hierdoor is niet met
zekerheid te zeggen of yogalessen en massages via de «dagbesteding
constructie» bij zorgverzekeraars zijn gedeclareerd en mogelijk vergoed.
Signalen dat dit daadwerkelijk het geval is, zijn niet bekend. ZN en GGZ
Nederland geven in hun gezamenlijke reactie (Zorgvisie, 29 mei 20172) op het
artikel in de Volkskrant aan dat er door Vitalis tot op heden geen zorg
gedeclareerd is.
Vraag 4
Deelt u de mening dat het schandalig is dat Vitalis GGZ op deze wijze
zorggeld bewust misbruikt en zich verrijkt over de ruggen van alle premiebetalers? Zo nee, waarom niet?
Vraag 5
Bent u bereid per direct de regels aan te passen zodat «samen tv-kijken» en
andere welzijnsactiviteiten niet meer gedeclareerd kunnen worden?
Vraag 6
Welke sancties kunt u Vitalis opleggen en hoe worden dit soort graaiers en
zakkenvullers in de zorg voortaan voorkomen?
2
https://www.zorgvisie.nl/Kwaliteit/Verdieping/2017/5/Rotte-appels-zijn-een-bedreiging-voor-onszorgstelsel/?utm_source=dlvr.it&utm_medium=twitter
Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, Aanhangsel
2
Antwoord 4, 5 en 6
Dagbesteding wordt alleen vergoed indien voldaan wordt aan de voorwaarden, zoals deze zijn genoemd in de Nadere Regel Gespecialiseerde GGZ van
de NZa. In deze Regel is ook specifiek genoemd dat welzijnsactiviteiten niet
onder dagbesteding vallen. Tegelijkertijd heeft het Zorginstituut in zijn rapport
«Vaktherapie en dagbesteding in de geneeskundige GGZ» aanbevelingen
gedaan om de terminologie/bekostigingsregels in lijn te brengen met de Zvw,
zodat de regels omtrent het declareren van dagbesteding worden verbeterd.
Deze aanbevelingen betrekt de NZa in de doorontwikkeling van de productstructuur ggz. Hierover heb ik de Tweede Kamer op 26 november 20153
geïnformeerd. De Nza is hiermee aan de slag.
Zoals bij vraag 3 reeds is aangegeven hebben (nog) geen declaraties
plaatsgevonden door Vitalis. Het is de taak van de zorgverzekeraar om zorg
die niet wordt vergoed uit de basisverzekering, hieruit ook niet te betalen. Om
verzekeraars beter toe te rusten om deze controle goed uit te oefenen en
daarmee verspilling van premiegelden tegen te gaan, is het wetsvoorstel VTO
Wmg opgesteld dat momenteel ter behandeling ligt in de Eerste Kamer.
3
Kamerstuk 25 424, nr. 293
Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, Aanhangsel
3
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/164b5f06-ef0d-4699-98c9-671ff00eccc0
|
Den Haag, 25 september 2018
Voortouwcommissie:
algemene commissie voor Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking
Volgcommissie:
vaste commissie voor Financiën
Bewindspersoon:
minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M.
Kaag
Activiteit:
Datum:
Tijd:
Openbaar/besloten:
Algemeen overleg
woensdag 3 oktober 2018
17.00 - 19.00 uur
openbaar
Onderwerp:
Wereldbank
Agendapunt:
Nederlandse inzet bij de Jaarvergadering van de Wereldbankgroep
2018
Zaak:
Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag – 25 september 2018
Inzet Jaarvergadering Wereldbankgroep 2018 - 2018Z16749
Agendapunt:
Verslag Voorjaarsvergadering Wereldbankgroep 2018
Zaak:
Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag – 22 mei 2018
Verslag Voorjaarsvergadering Wereldbankgroep 2018 - 26234-213
Griffier:
T.J.E. van Toor
Activiteitnummer:
2018A02817
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/8654c9b8-bec5-4db5-91b8-0c2e77e43c79
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2013–2014
32 271
Nieuwe regels met betrekking tot de verdeling
van woonruimte en de samenstelling van de
woonruimtevoorraad (Huisvestingswet 2014)
Nr. 21
AMENDEMENT VAN HET LID PAULUS JANSEN
Ontvangen 3 maart 2014
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
In de beweegreden wordt aan het slot voor de puntkomma ingevoegd:
, alsmede enige overige regels vast te stellen op het gebied van de
volkshuisvesting.
II
In het opschrift van hoofdstuk 3 wordt na «AANBIEDING» ingevoegd:
EN TOEWIJZING.
III
Na artikel 21 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 21a
In de huisvestingsverordening kan de gemeenteraad bepalen dat ten
behoeve van de verdeling van binnen de gemeente gelegen woonruimte
van een toegelaten instelling, die toegelaten instelling de inschrijfduur
van de inschreven inwoners van die gemeente verhoogt op basis van bij
die huisvestingsverordening te bepalen criteria.
IV
Na artikel 45b worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 45c
De Woningwet wordt als volgt gewijzigd:
kst-32271-21
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2014
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 32 271, nr. 21
1
A
Aan artikel 1, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het
slot van onderdeel p door een puntkomma een onderdeel toegevoegd,
luidende:
q. huurprijs: prijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele
gebruik van een woonruimte als bedoeld in artikel 1, eerste lid,
onderdeel i, van de Huisvestingswet 2014, uitgedrukt in een bedrag per
maand.
B
Na artikel 70c wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 70c bis
1. Elke toegelaten instelling bepaalt mede aan de hand van de duur van
inschrijving op een door hem bijgehouden wachtlijst van ingeschreven
woningzoekenden, en met inachtneming van krachtens artikel 21a van de
Huisvestingswet 2013 vastgestelde regels, hoe de verdeling van
woonruimten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van die wet,
waarvan de huurprijs niet hoger is dan het bedrag, genoemd in artikel 13,
eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag, over die woningzoekenden plaatsvindt.
2. Elke toegelaten instelling neemt op verzoek van een ingeschreven
woningzoekende bij een andere toegelaten instelling de duur van
inschrijving van die woningzoekende over op zijn wachtlijst.
Artikel 45d
1. Indien het bij koninklijke boodschap van 12 mei 2011 ingediende
voorstel van wet, houdende herziening van de regels over toegelaten
instellingen en instelling van een Financiële Autoriteit woningcorporaties
(Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting) (Kamerstukken
32 769) tot wet is of wordt verheven, wordt na artikel 46 van de
Woningwet een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 46a
1. Elke toegelaten instelling bepaalt mede aan de hand van de duur van
inschrijving op een door hem bijgehouden wachtlijst van ingeschreven
woningzoekenden, hoe de verdeling van woonruimten als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Huisvestingswet 2013, waarvan de
huurprijs niet hoger is dan het bedrag, genoemd in artikel 13, eerste lid,
onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag, over die woningzoekenden
plaatsvind.
2. Elke toegelaten instelling neemt op verzoek van een ingeschreven
woningzoekende bij een andere toegelaten instelling de duur van
inschrijving van die woningzoekende over op zijn wachtlijst.
2. Indien het bij koninklijke boodschap van 12 mei 2011 ingediende
voorstel van wet, houdende herziening van de regels over toegelaten
instellingen en instelling van een Financiële Autoriteit woningcorporaties
(Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting) (Kamerstukken
32 769) tot wet is of wordt verheven, en artikel I van die wet eerder in
werking is getreden of treedt dan, respectievelijk op dezelfde datum in
werking treedt als deze wet, vervalt artikel 45c.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 32 271, nr. 21
2
Toelichting
Dit amendement regelt dat de opgebouwde inschrijfduur als woningzoekende voor een sociale huurwoning bij een corporatie (of samenwerkingsverband van corporaties) altijd kan worden meegenomen bij een
reactie op een sociale huurwoning in een andere gemeente of andere
woningmarktregio. De mobiliteit op de woningmarkt neemt toe, onder
meer omdat mensen met een uitkering verplicht kunnen worden om te
solliciteren op banen op grote afstand van hun huidige woonplaats. Het
ligt om die reden voor de hand dat opgebouwde inschrijfduur behouden
kan blijven ook in een andere gemeente of regio.
Om te voorkomen dat de vergroting van de toegang tot lokale woningmarkten voor woningzoekenden van buiten de lokale woningzoekenden
onevenredig benadeelt, creëert het amendement tevens de beleidsmatige
ruimte om via een Huisvestingsverordening woningzoekenden die al
woonachtig zijn in een gemeente, wijk of kleine kern een «streepje voor»
te geven als ze reageren op een woning in hun gemeente, wijk respectievelijk kleine kern. Een voorbeeld daarvan zou in de vorm van een
toeslagpercentage bijvoorbeeld dertig procent op de feitelijke
inschrijfduur kunnen zijn.
Paulus Jansen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 32 271, nr. 21
3
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/e67cf9f4-46bc-4828-884b-ee929fc0034c
|
Den Haag, 29 oktober 2019
Voortouwcommissie:
vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
Document:
Besluitenlijst van de e-mailprocedure van dinsdag 29 oktober 2019
1.
Agendapunt:
Voorstel van de leden Van Aalst (PVV), Schonis (D66), Kröger
(GroenLinks), Laçin (SP), Gijs van Dijk (PvdA), Van der Graaf
(ChristenUnie) en Van Brenk (50PLUS) voor een feitelijke vragenronde
over het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid: ‘Veilig
toelaten op de weg. Lessen naar aanleiding van het ongeval met de
Stint’ met als inbrengtermijn heden middag 17.00 uur
Zaak:
Brief van lid/fractie/commissie - Tweede Kamerlid, S.C. Kröger (GroenLinks) 29 oktober 2019
Voorstel voor een feitelijke vragenronde over het OvV-rapport van ‘Veilig
toelaten op de weg. Lessen naar aanleiding van het ongeval met de Stint’ met
als inbrengtermijn heden middag 17.00 uur - 2019Z20549
Het voorstel is aangenomen.
Op de onderstaande e-mailprocedure is als volgt gereageerd:
Besluit:
Noot:
• De fracties van het CDA en de PvdD stemmen in met het voorstel van Van
Aalst (PVV), Schonis (D66), Kröger (GroenLinks), Laçin (SP), Gijs van Dijk
(PvdA), Van der Graaf (ChristenUnie) en Van Brenk (50PLUS).
• De fractie van de VVD stemt niet in met het voorstel.
• Van de overige fracties is geen reactie ontvangen.
2.
Agendapunt:
OVV rapport 'Veilig toelaten op de weg'
Zaak:
Brief regering - minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van
Nieuwenhuizen Wijbenga - 16 oktober 2019
OVV rapport 'Veilig toelaten op de weg' - 29398-758
Agenderen voor feitelijke vragenronde.
Besluit:
Griffier:
M.Y. Israel
Activiteitnummer:
2019A04585
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/26af9373-e558-4e2d-addd-71e63e4cb0bf
|
Volwaardig
leven
In Nederland hebben ongeveer 2 miljoen mensen een beperking.
Daarvan krijgen 130.000 mensen elke dag intensieve zorg en onder
steuning vooral vanuit de Wet langdurige zorg. Zij hebben vaak hun
hele leven hulp of begeleiding van anderen nodig. Al deze mensen en
hun naasten moeten kunnen rekenen op goed geregelde, toekomst
bestendige zorg en ondersteuning. Daarom is het ministerie van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport in 2018 het programma
Volwaardig leven gestart. Met dit programma wil het ministerie de
gehandicaptenzorg en de complexe zorg meer passend maken en
beter voorbereiden op de toekomst. Naast acties gericht op cliënten
en zorgprofessionals, met name in de eerste twee programmalijnen,
wordt in programmalijn 3 specifiek aandacht besteed aan naasten
van mensen met beperkingen.
Cliënten, zorgprofessionals en naasten denken als ervarings
deskundigen mee in de uitvoering van alle acties in het programma.
Daarnaast delen zij in de klankbordgroep hun kennis over en ervaringen
met de gehandicaptensector en adviseren zij het ministerie over de
(uitvoering van de) programmaonderdelen.
|1
2|
Voorwoord
Naasten spelen een belangrijke rol in het leven van mensen met een
beperking, vaak hun leven lang. Zij zijn de oren, ogen en het geheugen
voor hun dierbaren. Zij weten daardoor als geen ander welke zorg
nodig is. De zorg voor een naaste is iets moois, maar kan ook intensief
zijn. Met het programma Volwaardig leven willen we naasten daarom
helpen om weer meer ouder, partner, broer of zus te kunnen zijn.
In deze bundel staan vijfentwintig prachtige portretten van naasten
die zorgen voor mensen met een beperking. Want als we de zorg willen
verbeteren voor mensen met een beperking en hun naasten, dan
moeten we begrijpen hoe hun leven is. Wat het werkelijk betekent om
de zorg te dragen voor een kind of een familielid met een beperking.
We moeten leren kijken met hun ogen.
De openhartige verhalen in deze portrettenserie geven een indruk
wekkend beeld van de dagelijkse worstelingen, geluksmomenten,
zorgen, overwinningen en reacties van de omgeving. Dat is niet alleen
aangrijpend, maar ook bijzonder leerzaam. Voor bestuurders en
beleidsmaker maar ook voor de samenleving als geheel. Er leven maar
liefst 130.000 mensen met een beperking en een langdurige zorgvraag
in Nederland en minstens zoveel naasten. Zij wonen naast ons, zijn
collega’s, gaan naar dezelfde school of zitten op dezelfde sportclub.
Daarom wens ik je niet alleen heel veel leesplezier, maar hoop ik ook
dat deze verhalen helpen om het gesprek met hen aan te gaan. Om te
vragen hoe het gaat of je iets kunt betekenen. Zo worden problemen
en behoeftes zichtbaar én bespreekbaar en maken we de
gehandicaptenzorg samen meer passend en toekomstbestendig.
Hugo de Jonge
Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
|3
Bundeling per
thema
De portretten laten in de volle breedte zien welke impact het zorgen
voor iemand met een beperking heeft op iedereen om die persoon heen.
In elk van de portretten is een rode draad te ontdekken, een vraagstuk
waar in het bijzonder mee wordt of is geworsteld. Een sprank hoop op
beters, de rijkdom die het zijn van naaste met zich brengt. Dat heeft
geleid tot een vijftal thema’s waaronder telkens een aantal verhalen is
ondergebracht: Wat als ik het niet meer kan, Loslaten, Levensgeluk,
Onbegrip en Kwaliteit van leven. We hebben elk van deze vijf thema’s
een aparte kleur gegeven voor de betere herkenbaarheid.
4|
Onbegrip. Helaas lopen naasten nog veel te vaak aan tegen onbegrip,
of tekort schietende oprechte meelevendheid. Mensen in de omgeving
van naasten die niet echt contact leggen, maar wel hun oordeel klaar
hebben. Gepest worden omdat jouw broer “anders” is.
Kwaliteit van leven is minder een minder uitgesproken leidraad.
De portretten die we in deze categorie hebben geplaatst, laten zien dat
het nastreven en ervaren van eigen kwaliteit van leven belangrijk is als
een naaste met een beperking lid is van het gezin. Niet alle energie
hoeft op die persoon gericht te zijn.
Levensgeluk. Ouders, broers en zussen verwoorden mooi hoe
het hebben van een gezinslid met een beperking ook kan bijdragen
aan hun eigen levensgeluk. Relativeringsvermogen, tevredenheid
met kleine ontwikkelingen, genieten met elkaar als gezin, de rijkdom
die het je oplevert om iemand met een beperking binnen het gezin
te hebben.
Wat als ik het niet meer kan: in diverse portretten komt naar
voren dat naasten zorgen hebben voor de dag van morgen. Zich druk
maken over het moment dat het hen (even) te veel wordt. Of en zo ja
hoe ze andere kinderen wel kunnen of mogen “opzadelen” met de zorg
voor hun broer of zus. Het is een indringend en vaak voorkomend
onderwerp, dat daarom apart aandacht krijgt binnen Volwaardig leven.
Loslaten blijkt voor veel naasten een heikel punt te zijn. De zorg
voor hun verwant met anderen delen of aan anderen overlaten lijkt
een welhaast onneembare stap. Is die uiteindelijk toch gezet, dan
lopen de ervaringen daarmee uiteen. Waar de een aan de slag moet
met hernieuwde zingeving, is de ander vooral blij met de manier
waarop hun verwant de nieuwe zorg ervaart.
|5
‘Eli rust straks naast ons.
Dat zou onze pa echt
mooi hebben gevonden’
Frans Robben (73) is de oudste
broer van Eli (64), die het syndroom
van Down heeft en verstandelijk en
lichamelijk beperkt is. Hij woont al
zestig jaar in een instelling. Frans is
gepensioneerd onderwijskundige,
heeft naast Eli nog zeven broers en
zussen en woont in Etten-Leur. Hij is
lid van de lokale cliëntenraad van
Amarant in Tilburg, waar Eli verblijft.
8|
D
e aanloop naar de geboorte van Eli was zwaar. Mijn ouders groeiden op in de Heikant, een kerkdorp
dat als een aanhangsel aan Tilburg hing. Toen mijn moeder Eli verwachtte, moesten ze hun huis daar
uit. Ze gingen met zeven kinderen naar de stad, een half uur lopen verderop. Het klinkt nu raar, maar
ze hadden geen vervoer, en voor mijn moeder voelde het alsof ze van haar familie werd gescheiden.
In die vreemde omgeving, in een somber oud huis bovendien, werd ze overspannen.
Toen Eli was geboren, mochten we niet uit bed komen. Pas uren later zei mijn vader: je hebt een broertje,
maar hij is in het ziekenhuis, in de couveuse. Mijn moeder heeft hem toen niet gezien, mijn vader
amper. Drie weken fietste hij met afgekolfde voeding naar het ziekenhuis, en pas daarna ging mijn
moeder. Vanaf de gang zag ze Eli, in zijn bakje. Toen ze terugliep hoorde ze een buurvrouw zeggen:
heb je dat kind van Robben gezien? Dat is niet goed hoor! Dat was haar eerste confrontatie met het
gegeven dat Eli anders was.
Ze bad Onze Lieve Heer van het kruis
Mijn ouders zijn toen ondervraagd – zo ervoeren ze het écht – door artsen: drinken jullie, roken jullie?
Misschien met goede bedoelingen, maar zij voelden het alsof het hun schuld was. Dat was nog een
klap. Mijn moeder heeft Onze Lieve Heer van het kruis gebeden om van dat schuldgevoel af te komen.
Ze kwam wel uit de depressie, maar vond er nooit vrede mee. Ze stond ook alleen. Haar familie kwam
In die tijd nooit langs. Mijn vader deed alles om het voor Eli goed te maken. Hij bouwde een innige
band op, mijn moeder nooit.
Eli was nummertje acht. Pa was fabrieksarbeider. Hij begon elke dag om vijf uur in de morgen om
overuren te maken, en werkte tot zes uur. Dus thuis kwam alles op moeder neer, en dat kon ze niet aan.
Uiteindelijk bracht de geboorte van mijn jongste broer, twee jaar later, weer wat licht in haar wereld.
Dat ze nog een gezond kind baarde, haalde de scherpste kantjes van dat schuldgevoel: zie je wel dat
het niet aan míj ligt.
Toos sleurde het gezin door het diepste dal
Voor mij was Eli wel anders, maar niet vreemd. Hij ontwikkelde zich langzaam, kon niet lopen en niet
zelf eten. Ik heb hem ook wel pap gevoerd. Voor ons was dat een gegeven: zo was onze Eli. We hadden
een gezinsverzorgster, Toos. Zij heeft mijn moeder meer geholpen dan een psycholoog had gekund.
Wij kinderen hadden veel plezier met haar en bouwden een diepe band op. Toos is nu in de tachtig,
en we komen er nog. Zij sleurde het gezin door het diepste dal.
Eli heeft Down en is mentaal beperkt. Zijn verstandelijk niveau is anderhalf jaar en hij praat niet.
Hij woont al zestig jaar in een instelling, de eerste drie jaar in Malden bij Nijmegen. Toen hij zeven was
kwam hij terug naar Tilburg, naar Piusoord, dat later Amarant werd. Dat was een uitkomst, want we
hadden het niet breed als arbeidersgezin met negen kinderen en konden nu zelf naar Eli. Daarvoor
waren mijn ouders waren overgeleverd aan meneer pastoor, die een auto had en een broer in Nijmegen.
Hij nam ze af en toe mee.
Ze was beladen met een enorm schuldgevoel
Het was voor mijn vader moeilijk dat Eli naar een instelling ging. Dat is in gang gezet door de pastoor.
Hij vertelde mijn ouders dat Eli daar de zorg zou krijgen die zij niet konden bieden. Mijn vader voelde
zich machteloos: hij kon niet voor zijn kind zorgen. Maar toen deed je wat meneer pastoor zei.
Het afscheid was zwaar, maar het hielp, maakte mogelijk dat het gezin doordraaide. Vooral mijn
jongste zus, die net boven Eli zit, leed onder de situatie. Zij is veel aandacht tekortgekomen.
Mijn vader vond het heel erg dat hij Eli weinig zag. Mijn moeder zat er minder mee. Voor haar was het
een opluchting dat hij uit huis ging. We hebben eens besproken waar Eli begraven zou moeten worden.
Mijn zus vond dat hij wel bij mijn ouders in het gezamenlijke graf kon. We hebben ons toen afgevraagd:
hoe zou ons moeder dat vinden? We concludeerden dat ze daar zelf zeker niet voor gekozen zou hebben.
Ze was diepgelovig en beladen met een enorm schuldgevoel. Ook later kon ze niet aanvaarden dat het
een ‘gewone’ chromosoomafwijking was. Ze wist het wel, maar vóelde het niet.
|9
‘Eli heeft de hemel op aarde al verdiend’
Toen Eli terug was in Tilburg, ging mijn vader vaak op de fiets naar hem toe. Mijn moeder ging pas toen
later de kinderen een auto hadden, maar niet vaak en graag. Eli kon ondeugend zijn, kopjes omgooien
of het kleed van tafel trekken. Daar schaamde zij zich vreselijk voor. Mijn vader vond dat juist mooi.
Op zijn manier kende Eli mijn vader, en ook mij. Als ik kwam, pakte hij mijn hand. Hij wist dat we dan
gingen wandelen.
Mijn moeder stond erbij en keek ernaar. Ze ervoer het als een last, een schande. Dat was pijnlijk. Mijn
vader heeft zich daarin erg alleen gevoeld. Wij kinderen zagen dat, wisten hoe het kwam, maar stonden
verder machteloos. In die tijd gingen mensen nog niet naar een psycholoog. Meneer pastoor kwam
langs, dat was het. ‘Eli heeft de hemel op aarde al verdiend’, zei hij tegen mijn moeder. Dat was dan
een troost voor haar.
Grote zalen met rijen witte bedjes
In Malden had Eli leren lopen en eten, maar hij had veel zorg nodig. Bij Amarant hebben ze veel gedaan
om hem zo zelfstandig en actief mogelijk te houden. We hebben pas vrij recent besloten: stop daar
maar mee, geef hem de rust die nodig is op zijn 64ste. Vroeger dacht men dat hij de 30 niet zou halen.
Hij kan na een nekhernia niet meer lopen, is licht dementerend, behoorlijk doof en hij ziet bijna niets.
Hij krijgt nog dagbesteding, maar die is niet meer gericht op verder komen.
‘Douchen leek vroeger wel een wasstraat: allemaal
op een rij, inzepen en één voor één afspoelen.’
Eli is altijd blijven wonen op Piusoord. Ik heb de zorg enorm zien veranderen in die 56 jaar. Het is een
voormalig klooster. Ik herinner me van het begin grote zalen met rijen witte bedjes. Een verzorger
vertelde me dat het douchen toen leek op een wasstraat: allemaal op een rij, inzepen en één voor één
afspoelen. Later zijn op het terrein woningen gebouwd, waar Eli ging wonen. Binnenkort gaat hij naar
zijn vierde huis, helemaal aangepast aan de zorg die hij nodig heeft.
Eli moet het van hele kleine dingen hebben
Eind jaren negentig werd ik zijn curator en kwam ik er vaker. Ik leerde het team kennen, en ook zijn
persoonlijke begeleidster, die hij inmiddels al 25 jaar heeft. We hebben actie ondernomen om het
zorgteam in het nieuwe huis bij elkaar te houden. Dat is zó belangrijk. Eli moet het van hele kleine
dingen hebben en je moet hem daar echt voor kénnen. Hij en wij moeten vertrouwen hebben in de
verzorging. Het team blijft gelukkig in stand.
Ik werd Eli’s curator toen mijn ouders op leeftijd kwamen. Mijn vader was ontzettend bezorgd over
hoe het met Eli zou gaan als hij er niet meer zou zijn. Ik heb toen gezegd dat ik die taak op me nam,
en dat was een grote opluchting. Mijn vader heeft altijd vertrouwen gehad in Amarant, maar hij moest
ook de zekerheid hebben dat er iets geregeld was voor na zijn dood. Ik nam die onrust weg. Mijn ouders
zijn 21 jaar geleden kort na elkaar gestorven.
Op Eli-dag heeft de hele familie het huis gezien
Mijn jongste broer en zus zijn lang niet bij Eli geweest. Over het waarom spraken we nooit. Amarant
begon toen een initiatief om de families te betrekken, omdat je de zorg sámen moet doen. Ik maakte
een boekje over Eli, zodat ze wisten wie hij is en waar hij vandaan komt. Ik organiseerde ook een Eli-dag.
Alle broers en zussen hebben toen het huis gezien, het team en de bewoners ontmoet.
Dat initiatief heeft de verhouding tussen mijn jongste zus en broer en Eli veranderd. Ze komen nu een
paar keer per jaar. Ik zou bijna willen zeggen: ze zijn niet meer bang. De schroom is weg. We proberen
als cliëntenraad de huiskamer in de woning zo te maken dat ook de familie zich daar thuis voelt.
10 |
Elke maand hebben we een zorgplanbespreking en een keer per jaar een ‘goed leven-gesprek’.
Er is heel veel overleg. Je wordt er echt bij betrokken als familie. Ik heb niets dan lof voor de zorg.
Dan wil je ook iets terugdoen. Ik zit nu een jaar of vijftien in de cliëntenraad. Dat is heel dankbaar
werk. Wij zorgen dat het team zich gewaardeerd voelt, want dat maakt het voor de bewoners fijner.
Ik ben in de cliëntenraad gestapt nadat een bewoner was overleden. Op de uitvaart werd hij gedragen
door zes verzorgenden. Ik vond dat zó emotioneel. Ik dacht: als je zo betrokken bent bij je cliënten,
dan kan ik ook meer doen om jullie te steunen.
‘Ik dacht: als je zo betrokken bent bij je cliënten,
dan kan ik ook meer doen om jullie te steunen.’
Die denken: dat is bij onze Frans in goede handen
Wat als ik er straks niet meer ben en Eli nog leeft? Daar maak ik me gelukkig geen zorgen over. Mijn
zoon zal het curatorschap overnemen, en mijn kleinzoon van 18 is tweede in lijn. Ik heb gekeken wat
de beste oplossing was en heb het goed geregeld. Mijn broers en zussen hebben hun eigen problemen,
dus ook voor hen is het een zorg minder. Die denken: dat is bij onze Frans in goede handen.
Ook de vraag waar Eli wordt begraven is beantwoord. Vorig jaar is mijn vrouw overleden. Toen we
wisten dat ze zou sterven, bespraken we wat we met haar lichaam zouden doen. We kwamen uit op
een natuurbegraafplaats in Alphen. Mijn vrouw heeft daar een plek uitgezocht, en ik kom naast haar.
Ik heb er ook een graf voor Eli gekocht. Hij rust dus straks naast ons. Mijn broers en zussen zeggen:
gaat dat niet wat ver? Maar ik zeg dan: dat zou onze pa echt héél mooi hebben gevonden.”
| 11
Marjet Karssenberg (18) is de zus
van Wouter (15), die het syndroom
van Down heeft, en van Robert (13).
Ze is net klaar met de middelbare
school en gaat studeren in Nijmegen.
Dan verlaat ze ook het ouderlijk
huis in Heino. Marjet zet zich actief
in voor meer maatschappelijke
aandacht voor en betere onder
steuning van jonge mantelzorgers.
12 |
W
outer heeft Down, maar niet zwaar. Ik vind het moeilijk om te zeggen hoe het mijn leven heeft beïnvloed,
want ik weet niet hoe het zou zijn als hij ‘normaal’ was geweest. Ik denk dat het wel steeds meer invloed
heeft naarmate hij ouder wordt. Hij is nu 15, maar heeft de zorg van een veel jonger iemand nodig.
Hij kan niet lang alleen thuis zijn, kan niet zelf naar school. Dus moet er veel worden geregeld wat bij
andere jongens van 15 niet meer hoeft.
Wouter heeft niet zo veel sturing nodig. Robert en ik zijn dan ook geen aandacht tekort gekomen.
Mijn ouders hebben mij altijd kunnen steunen helpen als het nodig was. Robert heeft dyslexie en dat
vraagt ook aandacht. Ze zijn voor Wouter wel veel bezig met geregel, zoals school, de wlz en geldzaken.
De zorg voor hem vraagt dus veel indirecte tijd, en niet heel veel directe tijd.
Waarom niet wat meer een open blik?
Mijn ouders wonen nu een jaar of twintig in Heino. In het dorp wordt wisselend gereageerd op Wouter.
Hij ging naar dezelfde basisschool als ik. Dat ging soepel, en hij deed aan veel mee. Maar bij de voetbal
club liep het fout. Hij speelde als twaalfde man bij een team. Maar toen begon het verhaal te gaan dat
mensen hun kinderen van de club haalden vanwege Wouter. Het is nooit gebleken of dat zo was, maar
hij mocht niet meer meedoen.
Dat was pijnlijk en frustrerend, zeker omdat die verhalen niet zijn gecheckt. Ik snap enerzijds wel dat
de club een grens moet trekken. Maar anderzijds denk ik: waarom niet wat meer een open blik?
Waarom niet kijken naar mogelijkheden in plaats van beperkingen? Wouter kan namelijk veel meer
als hij in een goede sociale omgeving zit, en niet als ‘raar’ wordt gezien. Als hij wordt gestimuleerd
om mee te doen. Het was mooi geweest als mensen hem daarin hadden geholpen.
Mijn band met Wouter is erg waardevol voor me
Ik heb me altijd erg verantwoordelijk gevoeld voor Wouter, en ik kan dat niet meer níet voelen. Ik zou
het ook niet willen missen. Ik ben nu 18, een leeftijd waarop ik er ook meer verantwoordelijkheid in
mág nemen, vind ik. Ik vind het bijvoorbeeld superleuk om met hem naar de film te gaan. Dan hebben
we het heel fijn. Eigenlijk gewoon een broer-zus relatie, maar dan met een broer die veel jonger doet
dan hij is.
‘Hij kan bij nieuwe mensen nogal de clown
uithangen, dus ik vond het erg spannend dat
er iemand bij ons thuis zou komen.’
Mijn band met Wouter is erg waardevol voor me. Hij is puur in zijn emoties. Als hij blij is, is hij écht
blij en als hij mij wil knuffelen voelt hij echt dat hij dat moet doen, zonder veel overweging. Het komt
uit het hart en dat is mooi. Mijn verhouding met Robert is volwassener. Wij bespreken dingen, over
Wouter bijvoorbeeld. Maar ook over school. Samen lachen om een leraar of zo. Met Wouter heb ik
vooral een emotionele relatie, met Robert meer een verstandelijke.
In mijn omgeving mis ik wel begrip voor en kennis van de situatie. Neem iemand in de supermarkt
die iets pakt als Wouter roept dat hij dat niet wil doen. Terwijl hij prima zelf zijn hand kan uitsteken.
Daar hoeft niemand zich mee te bemoeien. Maar ook mentoren die rare dingen doen. We hadden een
uitwisseling op school, en ik zei dat ik niet mee wilde doen. Ik schaamde me toen wat meer voor Wouter.
| 13
Hij kan bij nieuwe mensen nogal de clown uithangen, dus ik vond het erg spannend dat er iemand bij
ons thuis zou komen. Dat vertelde ik mijn mentor, die buiten mij om tegen mijn ouders zei dat ik het
moeilijk had met Wouter.
Je bent míjn mentor, het gaat hier niet over Wouter
Dat was echt niet ok. Ik ben er pas twee jaar later achter gekomen dat ze dat had gedaan. Mijn moeder
heeft dat best persoonlijk genomen. Zulke dingen gebeurden wel vaker. Ik moest de situatie met Wouter
steeds uitleggen, maar dacht: je bent míjn mentor, het gaat hier niet over mijn broertje. Ik heb met een
mentor een hele discussie gehad over de vraag of we er nou wel of niet over moesten praten. Ik wilde
dat niet meer, was er klaar mee.
Ik kan zulke dingen wel bespreken met lotgenoten. We zijn thuis al lang aangesloten bij Evenmens in
Nijverdal, een stichting die vrijwilligers verbindt met mensen die hulp zoeken. Die organiseert veel
dingen waar Robert en ik aan meededen. Zo waren we even thuis weg. Een paar jaar geleden begon
Evenmens met lotgenotencontact. Daar praatte ik een keer of vijf met andere meiden, en dat beviel zo
goed dat we het een tijd elke maand hebben gedaan.
Dat heeft mij erg geholpen. Er was ontspanning, maar er waren ook serieuze gesprekken. Je kon er
altijd je verhaal kwijt. En ik sprak er meiden die echt in veel zwaardere situaties zaten dan ik, met mijn
goed functionerende ouders. Dan dacht ik: ok, ik kan het wel eens zwaar hebben, maar het kan nog
veel erger. En: als zij zo positief in het leven kunnen staan, dan moet ik het ook kunnen.
Hij is ook gewoon een puber, met zijn boze buien
Er zijn twee soorten reacties als ik mensen over Wouter vertel: oh, súperleuk, want kinderen met Down
zijn altijd blij, dus het is altijd gezellig bij jullie. Of: oooh, wat zielig, wat heb jij een zwaar leven. Ik zeg
daarom vooraf dat de werkelijkheid in het midden ligt. Wouter is echt niet altijd blij. Hij is ook gewoon
een puber, met zijn boze buien. En ja, als hij blij is, is hij inderdaad érg blij.
‘Ik denk dat er alleen maar meer begrip in de
samenleving kan ontstaan als mensen meer
over jonge mantelzorgers horen.’
Dat is ook heel leuk. Hij kan echt een clown zijn. Als ik wel eens een nieuwe vriendin mee naar huis
nam, zei ik vooraf altijd: hij gaat nu heel raar doen, dan weet je dat alvast. Ik dacht daarom wel na over
wie ik mee naar huis nam. Ik had ook vriendinnen die ik niet meenam, omdat ik van tevoren wist dat
die samen met Wouter té hyper zouden worden. Dan zou het niet leuk meer zijn.
Het scheelt dat ik in Zwolle op school zat, en dat al mijn vriendinnen daar wonen. Het was makkelijker
om daar af te spreken. Aan vriendinnen vertelde ik ook vaak alleen de leuke dingen. In die zin heb ik
wel lang gevoeld dat ik er niet open over kon praten. Als ik dan iets negatiefs noemde, zeiden ze: oh ja,
maar dat moet ík ook wel eens. Of: maar hij is wél altijd gezellig. Gewoon omdat ze het niet begrepen.
Er is weinig kennis en er zijn veel jonge mantelzorgers
Op de middelbare school was ik er eerst heel open over, maar dat werd minder naarmate ik meer
negatieve reacties kreeg. Ik heb het er daarom drie, vier jaar bijna niet over gehad. Nu praat ik er weer
veel over, omdat ik merk dat ik het belangrijk vind en ook fijn. Nu denk ik dat er alleen maar meer begrip
in de samenleving kan ontstaan als mensen meer over jonge mantelzorgers horen.
14 |
Ik heb er anderhalf jaar geleden voor een schooldebat een speech over geschreven, en toen ook
onderzoek gedaan. Ik kwam erachter dat er eigenlijk weinig kennis is, terwijl er ontzettend veel jonge
mantelzorgers zijn, die allemaal tegen dezelfde problemen aanlopen. Ik vind het belangrijk dat zij óók
weten dat ze niet alleen zijn. Herkenning is fijn, en je leert van elkaar: oh, jij hebt daar wél met je ouders
over durven praten, misschien moet ik het dan ook doen. Dat soort dingen.
Ik besef nu dat ik goed contact moet houden met thuis
Ik ga nu in Nijmegen sociologie studeren. Dan ga ik het huis uit. Ik wist al heel lang dat ik het zo wilde:
gymnasium, universiteit, op kamers. Maar de laatste tijd wordt me zó vaak gevraagd hoe dat voor mij
zal zijn, dat ik ben gaan nadenken. Ik besef nu dat ik goed contact moet houden met thuis, zodat ik op
de hoogte blijf van wat er rond Wouter gebeurt. Ik merk dat ik er best moeite mee heb dat ik straks niet
meer dagelijks in die informatie zit.
Ik ben ook bezig met de vraag wat er gebeurt als mijn ouders de zorg niet meer kunnen doen of er
niet meer zijn. Ik verwacht dat Robert en ik het dan samen gaan doen. Wij kunnen goed met elkaar
en ik denk dat we later goed kunnen overleggen. Mijn ouders denken ook over een oplossing voor de
toekomst. Ze kijken naar een woongroep. De vraag is dan: willen we een bestaande of gaan we er zelf
een oprichten met andere ouders?
Dat het gaat om iemand met Down telt voor school niet
Mijn moeder neigt naar het laatste, maar wat voor impact gaat dat hebben op haar? Wouters overgang
van de basisschool naar de middelbare was voor haar best stressvol. Ze is wel zes jaar bezig geweest
om een goede plek te vinden. Mijn ouders wilden dat hij na de gewone basisschool naar de reguliere
middelbare school ging, maar de scholen wilden dat niet. Wouter zou geen diploma halen, en dan
staan ze er slecht op bij de inspectie. Dat het gaat om iemand met Down telt dan niet.
| 15
Hij zit nu op het speciaal onderwijs en is over vier jaar klaar. Dat is best snel, zeker als we iets willen
oprichten. Hij hoeft natuurlijk niet meteen uit huis, maar je hoopt toch wel dat hij op een gegeven
moment op zichzelf kan gaan wonen. Ik vind dat elk kind dat verdient, en het is voor Wouter een
logische stap in de rest van zijn leven. Voor mijn ouders is het denk ik ook heel belangrijk dat alle
kinderen het huis uit gaan. Want dat is hoe het natuurlijk gezien gaat.
‘Hij hoeft natuurlijk niet meteen uit huis, maar je
hoopt toch wel dat hij op een gegeven moment
op zichzelf kan gaan wonen.’
Mijn moeder wil het doen zoals ze het zelf wil
Ik merk dat ik het moeilijk vind dat dingen straks misschien niet meer gaan zoals wij vinden dat ze
moeten gaan. Ik denk dat mijn moeder daarom neigt naar een eigen woonvorm. Dat ze het kan doen
zoals ze het zelf wil. En willen we dat dan in Heino of elders? Dat hangt dan weer samen met waar
mijn ouders denken te gaan wonen, en waar Robert en ik straks terechtkomen. Er zitten best grote
vragen vast aan onze keuzes. Ik denk dat we pas weer stappen kunnen zetten als die zijn beantwoord.’
16 |
‘Er zitten best grote
vragen vast aan onze
keuzes voor Wouter’
Tiffany Comvalius (39) is de moeder
van Angelo (22). Hij is autistisch en
licht verstandelijk beperkt. Angelo
woonde al tijdelijk buitenshuis, maar
wacht nu bij zijn moeder in Amsterdam
op een plek waar hij echt thuis is.
Hij maakt intussen mooie dingen van
hout bij een werkvoorziening. Tiffany
zoekt na jaren van zorgen weer een
baan en een eigen leven.
18 |
I
k kreeg Angelo toen ik 17 was. Dat was heftig. De eerste maanden keek ik weinig naar hem om. Ik woonde
nog bij mijn moeder en liet de zorg vaak aan haar over. Dan ging ik met vrienden weg. Dat vond mijn
moeder dus níet goed. Ze stapte naar jeugdzorg, en ik moest daar toen heen voor gesprekken. Dat werd
een keerpunt. Ze lieten me inzien dat ik er voor Angelo moest zijn. Daarna was hij mijn alles.
De vader is nooit in beeld geweest bij de opvoeding. Hij wilde niet en je kunt iemand niet dwingen.
Ik dacht bovendien: het is míjn kind, ik zorg wel voor hem. Want na die ingreep van jeugdzorg ging ik
er 100 procent voor, en dat heb ik al die jaren gedaan. Het gaat mij echt om hém. Zolang hij niet op
zijn plekje zit of niet de juiste zorg krijgt, zal ik altijd onrustig zijn.
Hij was helemaal out en kwam op de intensive care terecht
Het is achteraf moeilijk te zeggen wanneer ik begon te merken dat er iets met Angelo was. Het eerste
moment was toen hij een jaar of twee was. Ik ging nog naar school en hij naar de crèche. Daar viel hij
van het klimhuisje, op zijn hoofd. Hij was helemaal out en kwam op de intensive care terecht, omdat
er vocht bij zijn hersenen zat. Dat ging over, maar het was erg schrikken.
Nadat hij was genezen, ging hij voor onderzoeken terug naar het ziekenhuis. Angelo was een beetje
achter met zijn taalontwikkeling en sowieso een beetje traag. Omdat ik al contact had met de mensen
in het ziekenhuis, vroeg ik wat makkelijker of ze ergens naar konden kijken of ons konden verwijzen.
Zo is het balletje gaan rollen.
Ik had gedoe met mijn moeder en wilde op mezelf wonen
Toch duurde het tot zijn tiende voor écht duidelijk werd wat er aan de hand was. Het was een zoektocht.
Ik was zelf natuurlijk jong en moest alles nog leren. Had ik toen de kennis van nu gehad, dan was alles
anders gelopen. Maar dat kun je niet zeggen. Vroeger gaf ik mezelf er wel de schuld van dat ik bepaalde
dingen niet wist of er niet achteraan ging. Nu heb ik dat geaccepteerd.
‘Vroeger gaf ik mezelf er wel de schuld van dat ik
bepaalde dingen niet wist of er niet achteraan ging.
Nu heb ik dat geaccepteerd.’
Toen Angelo vijf was ging ik het huis uit. Ik had gedoe met mijn moeder en wilde op mezelf wonen.
Ik kreeg deze flat en was er gelukkig mee. Mijn moeder woonde toen nog hier achter, dus wel in de buurt.
Dat wilde ik ook graag. Ik ben blij dat ik hier nog altijd woon, ook voor Angelo. Hij is hier geboren en
getogen, kent de buurt en kan bijvoorbeeld zelf naar de winkel.
Op de crèche merkten ze al dat Angelo niet echt contact maakte. Hij was tegelijkertijd erg druk en leek
niet echt iets te leren. De crèche adviseerde een medisch kinderdagverblijf. Daar is hij even geweest en
daarna ging hij twee keer per week naar dagbesteding. Maar ik dacht: hij is jong en kan nog leren, dus
ik ben een zmlk-school voor hem gaan zoeken.
Ik vond hem te jong en ik vond het zelf eng en ver weg.
Die vond ik, maar daar ging het niet goed in de klas. Hij leerde wel veel, maar had meer aandacht
nodig en kreeg via Cordaan een extra begeleidster die continu naast hem zat. Ik had ook veel contact
met de maatschappelijk werkster van school. Via haar kwam Angelo bij een kinderpsychiater. Hij werd
onderzocht en kreeg medicatie, maar het hielp allemaal niet echt.
| 19
Toen zei die maatschappelijk werkster: ik weet een zorginstelling waar ze tegelijk intensief begeleiden
én alles onderzoeken, maar het is wel in Oisterwijk. Angelo was pas acht, dus ik zei nee. Ik vond hem
te jong en ik vond het zelf eng en ver weg. Maar de problemen hielden aan, en toen ze het na een jaar
of twee nog eens vroeg, dacht ik: laten we het doen om duidelijk te krijgen wat hij heeft.
Hij was altijd bij mij en opeens was ik alleen
Dus ik bracht hem op zijn tiende naar Oisterwijk. Dan leer je wat loslaten is! Angelo kon en kan zich
snel aanpassen, maar voor mij voelde het écht erg. Hij was altijd bij mij en opeens was ik alleen. Ik moest
mijn sociale leven weer oppakken, want dat had stilgelegen. Ik had wel vriendinnen met kinderen,
maar die ontwikkelden zich wél verder, waar Angelo bleef stilstaan. Ik ging ook weer werken, wat ik
eerder niet meer kon.
Bij die instelling in Oisterwijk zat alles op één terrein, dus wonen en school en recreatie, maar ook
artsen en psychiaters. Angelo is er tot op dna-niveau onderzocht, en er werd een chromosomale afwijking
gevonden. Die kwam niet van mijn kant. Er is geen onderzoek op materiaal van zijn vader geweest, maar
ik weet dat in zijn familie beperkingen voorkomen. Dus ik denk dat Angelo de afwijking van hem heeft.
Daar werd hij ook puber, en daarbij ging het niet goed
Ik werd door een maatschappelijk werkster van die instelling begeleid. Ik had een heel goed contact
met haar, kon mijn emoties bij haar kwijt. Dat was heel fijn, want ik had het echt moeilijk in die tijd.
Petje af voor die mensen. Ik vind het echt een topinstelling. Jammer genoeg kon Angelo daar niet
blijven, want het was geen permanente woonvoorziening.
Na drie jaar Oisterwijk ging hij naar de Zonnehuizen in Zeist. Daar ging het supergoed op school.
Hij maakte sprongen voorwaarts, leerde lezen en klokkijken. Hij kan echt goed leren als hij de kans krijgt,
in zijn eigen tempo. Maar daar in Zeist werd hij ook puber, en daar is hij niet altijd goed in begeleid.
Hij kreeg twee weken seksuele voorlichting en dat was het. Daar hadden ze meer aan moeten doen.
20 |
Hij gaf een begeleidster wel eens een tik op de billen
Angelo was 16, meisjes en seksuele dingen werden interessant. Hij kwam in een spiraal terecht van
dingen willen, maar niet weten hoe of wat. Daar zit hij nog altijd een beetje in. Daarin hebben ze hem
naar mijn mening niet goed begeleid en daardoor ging het verkeerd. Hij gaf een begeleidster wel eens
een tik op de billen of greep een borst, en dat kan natuurlijk echt niet.
Maar je moet beseffen dat het gaat om een autistische jongen met een verstandelijke beperking. Dus je
kunt blijven herhalen: dat mag niet, maar daar leert hij niets van. En dat hebben we gemerkt. Hij raakte
gefrustreerd en boos, sloopte dingen en was onhanteerbaar. Uiteindelijk wilden ze hem naar een
crisisplek sturen. Daar stemde ik in eerste instantie mee in.
‘Dus je kunt blijven herhalen: dat mag niet,
maar daar leert hij niets van. En dat hebben we
gemerkt. Hij raakte gefrustreerd en boos.’
Na een vakantie staat hij te springen om weer aan de slag te gaan
Op de eerste dag daar was er meteen gedoe. Toen dacht ik: hij komt naar huis. Het is klaar. Dan zoek ik
thuis wel een goede plek. Ik kwam toen terecht bij het Robertshuis in Hilversum. Dat was dagbesteding,
waarbij de cliënt en zijn omgeving autisme leren begrijpen en leren ermee om te gaan. Maar Angelo
zat er als 17-jarige van 2 meter tussen de kleintjes, dus dat was het ook niet helemaal.
Ik dacht dat hij beter af was als hij met leeftijdsgenoten zou gaan werken. Omdat ik al eerder contact
met Cordaan had gehad, ben ik gaan kijken wat zij hadden. En toen vond ik hier in de stad de Hout
werkplaats. Daar maakt hij nu al drie jaar mooie dingen voor de verkoop, met groot plezier. Na een
vakantie staat hij te springen om weer aan de slag te gaan. Hij is blij en trots en kan goed met de
begeleiders opschieten.
Ik dacht aan twee huizen naast elkaar met deur ertussen
Ik zoek nu een woonplek voor Angelo, en hij vraagt de hele tijd of hij dan wel bij de Houtwerkplaats
kan blijven. Zó fijn vindt hij het daar. Dat hij ergens anders gaat wonen is wel echt de volgende stap.
In het verleden dacht ik: mijn zoon gaat helemaal niet het huis uit. Ik dacht aan oplossingen als twee
huizen naast elkaar met een deur ertussen. Dat is helaas niet haalbaar, want te duur.
Bovendien zie ik dat hij een eigen netwerkje nodig heeft, zoals hij dat bij Zonnehuizen bijvoorbeeld
wel had. Nu heeft hij eigenlijk alleen de Houtwerkplaats, en hangen al zijn sociale dingetjes af van mij.
Daarom vind ik het belangrijk dat hij een woonplek in een groep krijgt. Hij is daar zelf ook klaar voor
en heeft zijn zinnen erop gezet.
Binnen twee weken was hij verhuisd. Dat bleek achteraf te gehaast
Ik kijk naar bestaande voorzieningen in en om Amsterdam. Bij een aantal ben ik al gaan kijken en
ik heb er een paar op het oog. Een gedragsdeskundige van Cordaan helpt me met de aanmeldings
formulieren. Er zijn wel wachtlijsten, want mensen met een wlz-indicatie wonen er natuurlijk hun
hele leven en er zijn niet genoeg plekken. Dat is superjammer.
Maar te snel is ook niet goed. Vorig jaar heeft Angelo via Cordaan even hier in Noord gewoond. Er kwam
een nieuwe groep met jongens, en daar kon hij onverwacht snel heen. Binnen twee weken was hij
verhuisd. Dat bleek allemaal te gehaast achteraf. Het was niet de goede groep voor hem, en dat uitte
hij niet in woorden, maar in misdragingen.
| 21
Ik was elke dag bezig om uit te leggen hoe ze hem moesten aanpakken. Op een gegeven moment ging
het zó mis dat ik hem weer naar huis heb gehaald. Achteraf gezien hebben ze hem te haastig in die groep
geplaatst. Ik heb er zelf ook niet lang genoeg bij stilgestaan. Je wilt dat hij gaat wonen en er komt een
plek, dus die neem je. Maar het ging té gehaast.
Angelo en ik hebben al veel van dat soort momenten gehad, en het is belangrijk dat het nu wél goed
gaat komen. Ik hou hem met alle liefde nog thuis, maar dan hou ik hem ook achter. En dat wil ik niet.
Hij moet groeien en zijn eigen leventje opbouwen. Want er komt een moment dat ik het niet meer kan
of dat ik er niet meer ben. Dat is nog ver weg, maar ik wil wel weten dat hij dan goed zit.
Ik ben al een goede twintig jaar fulltime met Angelo bezig
Ik weet niet hoe lang het gaat duren voor Angelo ergens kan gaan wonen. Cordaan helpt me goed. Er is
een heel zorgteam om hem heen. Eens in de zoveel tijd hebben we overleg. We hebben na vorig jaar wel
vastgesteld dat er binnen Cordaan geen geschikte woonplek is. Maar ze begeleiden me bij het extern
zoeken, bijvoorbeeld door in verslagen aan woonvoorzieningen heel goed uit te leggen wat Angelo
nodig heeft.
‘Ik hou hem met alle liefde nog thuis, maar dan
hou ik hem ook achter. En dat wil ik niet. Hij moet
een eigen leventje opbouwen.’
Dat verkleint de kans dat hij weer ergens komt waarvan achteraf blijkt dat hij er niet past. Dat zou zó
niet goed zijn. Voor Angelo allereerst, maar ook voor mij. Ik ben al een goede twintig jaar fulltime met
Angelo bezig, zonder een groot netwerk om me heen. Ik heb het echt alleen gedaan. Mijn familie is er
wel als er grote problemen zijn, maar ik mis ze als het erom gaat mij wat te ontlasten in het dagelijks
leven. Neem Angelo eens een dagje mee of zo.
Als ík wil leven, is het nu tijd om hem te gaan loslaten
Niet alleen voor mij, maar laat hém zien dat je er als familie bent. Ik sta open voor alle hulp, wijs geen
helpende hand af en vraag om steun als ik die nodig heb. Maar ik wil ook niet altijd degene zijn die er
achteraan moet. Ze zien ook wel hoe moeilijk ik het heb. Ik denk al snel: laat maar, ik doe het wel alleen.
Dan denk ik even aan Angelo of ik zie een foto van hem, en dan weet ik weer waar ik het voor doe.
En dan ga ik weer door.
Ik ben wel steeds meer met mezelf bezig. Wil weer aan het werk, de wereld in en dingen ontdekken
na jaren van stilstand. Angelo is nu ook meer op een leeftijd dat ik hem meer kan loslaten. Hij is niet
meer dat kleine jongetje. Ik blijf het moeilijk vinden, maar ik weet ook: als ík wil leven, is het nu tijd
om hem te gaan loslaten. Anders heb ik straks alleen voor hem geleefd, en dat is niet de bedoeling.
Ik dacht: je kunt en mág het doen. Geniet van het moment
Ik merkte dat ík daar kapot aan ging. Dat ik niet eens antwoord kon geven als mensen me vroegen:
wat wil jíj? Dat is niet goed. Daarom open ik me nu meer naar de wereld. Ik ben sinds kort lid van een
meedenkgroep bij Cordaan, voor ondersteuning van families die vaak van buitenlandse herkomst zijn.
Kleurrijk Ontzorgen heet dat. Ik heb zelf geen grote culturele botsingen meegemaakt, maar ik deel
mijn ervaringen graag.
Verder doe ik nu vrijwilligerswerk om weer buiten te komen en in het werkritme te raken. Laatst hadden
we met dat werk een nieuwjaarsborrel en daarna gingen we nog lekker even de stad in. Dat had ik
járen niet gedaan Het voelde heel welverdiend. Ik dacht: je kunt het doen en je mág het doen. Geniet
van het moment. Natuurlijk, ik heb Angelo, maar ik ben óók belangrijk. En daar ga ik nu ook voor.’
22 |
‘Zolang Angelo niet
op het juiste plekje zit,
zal ik altijd onrustig zijn’
Carlijn Everett (56) is de moeder
van Max (23) en Jake (19). Jake is
autistisch en ernstig verstandelijk
beperkt. Carlijn is getrouwd met
John (57) en woont in Gulpen.
Ze richtte vijf jaar geleden voor
Jake en enkele andere kinderen het
dagverblijf Villa PiP op. Jake woont
nu nog thuis, maar Carlijn wil van
het dagverblijf een kleinschalige
woonvoorziening maken.
24 |
I
n het begin ontwikkelde Jake zich normaal. Op zijn eerste verjaardag zong hij nog ‘lang zahieheve in
de hohieha’. Daarna zakte hij weg. Dat ging langzaam en je went aan het gedrag van je eigen kind, dus
anderen zagen het eerder dan wij. Max heeft ADHD en dyslexie. Hij was een tornado, dus we vonden het
wel fijn dat Jake zo rustig was. Vrienden en familie waren wel bezorgd, maar wij wilden dat niet horen.
Hij was stilletjes weggeglipt en is nooit meer teruggekomen
Na zijn eerste raakte hij kwijt wat hij kon. Hij stopte met spelen, zijn wereldje werd kleiner en op den
duur zat hij helemaal in zichzelf. Toen hij 2,5 was ging hij naar de peuterspeelzaal en zagen we het
verschil met andere kinderen. Max was ook anders, maar hij speelde en praatte wel. Jake zat er als een
stil vogeltje bij. Speelde niet, praatte niet, maakte geen contact.
Toen beseften we dat er iets goed mis was, en gingen we de onderzoeksmolen in. Max werd ook weer
onderzocht om te kijken naar erfelijke factoren. ADHD en dyslexie komen namelijk ook voor in de familie.
Maar bij Jake bleek al snel dat er veel meer aan de hand was. Hij was stilletjes weggeglipt en is nooit
meer teruggekomen.
Ik verwachtte niet dat hij verstandelijk beperkt was
Lang verhaal kort: hij is recent binnenstebuiten gekeerd in het Radboud UMC, ook genetisch.
De conclusie was dat ze niets zeker weten, maar wel iets vermoeden. Hij werd na vaccinaties steeds ziek,
en één keer echt heel ziek, met overal rode plekken. Volgens de artsen kan het zijn dat hij toen een
hersenontsteking had. Kán hè, want het is niet meer aan te tonen.
‘Je leven is beperkt, maar toch vind je een nieuwe
weg. Je moet verwachtingen bijstellen, maar je
mag wél verwachtingen en dromen hebben.’
Ik had al vrij snel door dat hij autisme had. Maar ik verwachtte niet dat hij verstandelijk beperkt was.
Dat kwam héél hard binnen. Dan stort je wereld in, staat je leven even stil en ga je een rouwproces in.
Je moet alles loslaten wat je bedacht had en beseft dat het allemaal heel anders zal gaan met Jake.
Dat was voor mij een heel donkere periode.
Je moet het een plek gaan geven en – ik vind het een rotwoord – accepteren. Er mee leren omgaan dat
je de rest van je leven de zorg voor een kind hebt. En ik wist toen nog niet hoe heftig het was. In de
jaren daarop bleek dat Jake echt een laag niveau heeft. Hij is verstandelijk anderhalf, en dat blijft hij.
Hij heeft ook gedragsproblemen en een dwangstoornis en kan niet praten.
Voor Jake noemden ze mij al ‘de hopeloze positivo’
Je gaat door al die fases van rouw heen. Hoe je daar uitkomt, heeft ook erg te maken met hoe je zelf
bent. Voordat ik Jake had, noemden ze mij al ‘de hopeloze positivo’, en dat ben ik gebleven. Ik ben
nog steeds degene die kijkt wat ik wél uit het leven kan halen. Je vindt binnen de beperkingen op den
duur ook weer je vrijheden en je geluk.
Als ik ergens een bloedhekel aan heb, is het als mensen zeggen: aaah, je hebt een ongelukkig kind,
wat ben jij zielig. Jake ís niet ongelukkig, en ik ben níet zielig. Je leven is beperkt, maar toch vind je
een nieuwe weg. Je moet verwachtingen bijstellen, maar je mag wél verwachtingen en dromen hebben.
Wij droomden altijd dat we ooit op zo’n mooie plek als hier zouden wonen, en zie!
| 25
Ons leven is niet gelukkiger of ongelukkiger, maar gewoon ánders
John en ik zeggen altijd dat ons leven niet gelukkiger of ongelukkiger is, maar gewoon ánders. Dat moet
je ook sámen aankunnen. Best veel relaties gaan stuk door een kind met een beperking. Bij ons ging
het ook niet vanzelf. Het was pittig soms. Het belangrijkste is dat John en ik het nooit oneens waren
over de aanpak van Jake. We konden ook lachen om onze eigen ellende. Dat is de sleutel denk ik.
Jake is altijd thuis gebleven. Ik heb daar nooit over getwijfeld, maar het was soms heel zwaar. Toen hij
zes was, had hij al vier opvangen gehad. Soms zijn we zelf weggegaan, soms konden zij niet met hem
verder. Toen heb ik met een vriendin mijn eerste dagopvang opgericht, De Droomboom in Blaricum,
waar Jake het twee jaar goed had. Maar uiteindelijk zat degene die dat voor ons runde te veel vast aan
één methodiek, en Jake heeft een maatpak van methodieken nodig. Daar liep hij dus ook vast.
Ik zat met een kind waar niets mee te beginnen was
Hij was acht, zat weer thuis en was agressief. Elke dag wel twintig driftbuien, schreeuwen en krijsen,
krabben. Ik zat met een kind waar niets mee te beginnen was. Dat was echt de zwartste periode in mijn
leven. Het gevoel dat je uit wanhoop je hoofd tegen de muur wilt slaan, dat ken ik van toen. Ik had alles
al geprobeerd, was bereid overal heen te reizen, maar er was niets meer.
Tenzij ik hem naar een instelling bracht. Maar dan zetten ze hem de hele dag vast in een stoel of een
kamer. Ik zeg niet dat er door de mensen daar niet met liefde wordt gewerkt, maar Jake heeft zó veel
en zó continu aandacht en begeleiding nodig, dat lukt nooit. De groepen zijn te groot, er zijn te weinig
mensen en ze komen daardoor niet verder dan basale verzorging. Voor Jake is dat heel slecht.
John en ik zaten om en om of met Max in Muiden, of met Jake hier
Ik heb me toen wanhopig gevoeld, maar ik bleef tegen mezelf en tegen Jake zeggen: we komen er
weer uit. We woonden toen in Muiden en waren met kerst bij mijn vader hier in Zuid-Limburg.
26 |
John ging naar de bakker, en daar kreeg Jake een driftbui. Een vrouw vroeg: ‘Is hij van de opvang hier
in het dorp, met die autisten? Ze zitten boven op de berg, ga er maar eens kijken’.
Er bleek inderdaad een opvang in het dorp, en daar pakten ze het aan op een manier die we graag
wilden. We zijn er gaan praten en er was plaats voor Jake, maar Max ging nog naar een basisschool waar
hij heel goed zat. Toen zijn we anderhalf jaar heen en weer gereden, tot Max klaar was. John en ik zaten
om en om of met Max in Muiden, of met Jake in vakantiehuisjes hier. Daarna zijn we verhuisd.
Ik ben niet gelovig of zo, maar ik kreeg toen een soort visioen
Jake heeft er twee goede jaren gehad. Maar er gebeurde wat je veel ziet in de particuliere zorg: ze gingen
groeien, en uiteindelijk ging kwantiteit boven kwaliteit. We zagen Jake opnieuw wegglippen. Hij huilde
veel en de driftbuien waren terug. Hij was wéér terug bij af en bleef om maar één reden op deze opvang:
begeleider Tanja. Wij noemden haar ‘de autistenfluisteraar’.
Een keer zat ik daar met haar, allebei ten einde raad. Ik omdat ik Jake er niet meer wilde houden,
Tanja omdat ze er niet meer wilde werken. Ik ben niet gelovig of zo, maar ik kreeg toen een soort visioen,
waarin mijn moeder zei: het komt goed. En ineens scheen ook de zon door het raam en kwam er
warmte naar binnen. Ik zei tegen Tanja: het komt goed.
Ik was het écht zat en heb Jake acuut van die opvang gehaald
Ik ben de volgende dag naar de notaris gestapt en heb een stichting opgericht: Villa PiP. Dat staat voor
Partners in Problems. Zo noemden een vriendin en ik elkaar. Ik had dus al een backup. Op een gegeven
moment was ik het écht zat en heb ik Jake acuut van die opvang gehaald. Ik verzin dit niet: twee uur
later belt Tanja. Ze zegt: ik heb slecht nieuws, ik ben ontslagen. Ik zei: dat is juist goed nieuws! Ik heb
Jake weggehaald en ik neem jou bij deze aan.
Tanja ging hier in huis met Jake aan het werk. Binnen de kortste keren bloeide hij helemaal op.
Ik draaide mee in de zorg, net als mijn vaste oppas. Na aan poosje vroegen we ons af of het toch niet
weer té kwetsbaar was, en besloten we met meer kinderen verder te gaan. Ik schreef een beleidsplan,
zocht de andere kinderen, begeleiders en een pand, en in de zomer van 2014 zijn we begonnen met
Villa PiP in zijn huidige vorm.
‘Dat was echt de zwartste periode in mijn leven.
Het gevoel dat je uit wanhoop je hoofd tegen de
muur wilt slaan, dat ken ik van toen.’
Met een gebroken been wil je niet naar de intensive care
We doen dag- en logeeropvang voor drie cliënten en ambulante opvang voor een vierde jongen, die in
een instelling woont en daar helemaal vastliep. Ik had al honderd cliënten kunnen hebben, maar dat wil
ik bewust niet. Ook de andere cliënten bij PiP zijn heel zorgintensief en kunnen nergens anders terecht.
Tanja runt het team, met acht man personeel en ik run alles daar omheen. Onbezoldigd. Mijn verdiensten
zijn een gelukkig kind, zeg ik altijd.
Omdat het zo klein blijft, is de sfeer goed, net als het contact met de ouders. We willen wel uitgroeien
tot een woonvorm, voor later. Ik zeg het wel eens zo: met een gebroken been wil je niet naar de intensive
care. Jij ligt dan veel liever gezellig tussen de andere gipsbeentjes, en de mensen die wél op de IC liggen
hebben die zorg echt nodig. Villa PiP is de intensive care, en ik zou niets liever willen dan dat Jake
tussen anderen kon functioneren in een leuke woonvorm, met acht bewoners en twee begeleiders.
Maar dat gaat niet.
| 27
Hij kan dus niet naar een instelling, maar ook niet naar andere ouderinitiatieven. Er is voor deze
mensen niets, en niemand weet van hun bestaan af. Mensen als Jake komen bij een instelling op de
gesloten afdeling terecht, waar niemand ze ziet. En daar is het echt om te huilen. Er zijn heel veel
Jakes, maar niemand ziet ze. Het is schrijnend hoe ze er de rest van hun leven wegkwijnen.
Terwijl Jake en de anderen uit Villa PiP juist overal mee naartoe gaan. Bij vlagen is dat zwaar, maar
John en ik hebben nooit opgegeven. Als we op een terras zitten en Jake krijgt een driftbui, dan gaan
we de volgende dag weer, en verstoppen we ons juist niet. Ik schaam me niet. Ik heb eens het hele
Onze Lieve Vrouwenplein in Maastricht staande gekregen, omdat Jake mij in elkaar aan het slaan was.
Zijn grootste straf is hem een hele dag binnenhouden
Ik heb daar maling aan, want het gaat mij om zijn geluk. Als ik uit schaamte zijn wereld beperk, dan
wordt hij alleen maar ongelukkiger. Hij wil juist overal naartoe. Lekker mee met papa en mama of de
begeleiders. Zijn grootste straf is hem een hele dag binnenhouden. Dat lukt nooit. Als het stortregent
en iedereen voor de haard ligt, dan gaan wij uit wandelen.
De woonvoorziening bij Villa PiP moet net zo kleinschalig worden als de dagopvang. Dat wordt
financieel een uitdaging. Het PGB is een prachtige regeling. John komt uit Engeland en we zitten hier
bijna in België en Duitsland, maar geen van die landen kent zo’n prachtige oplossing als hier. Maar bij
een woonvoorziening is 24-uurszorg nodig, en dan is het PGB niet toereikend. Dus dat deel moeten
we nog gaan uitvinden.
‘Ik schaam me niet. Ik heb eens het hele Onze Lieve
Vrouwenplein in Maastricht staande gekregen,
omdat Jake mij in elkaar aan het slaan was.’
Ik moet toch ook een keer oud kunnen worden?
We hebben het nu praktisch en financieel op papier. OPaZ, het programma Ondersteuning Passend
Zorgaanbod van VWS, kijkt mee. Binnenkort gaan we naar het zorgkantoor, en daarna willen we bij
het ministerie bespreken waar we tegenaan lopen. Maar die voorziening gaat er komen. Het móet.
Ik moet toch ook een keer oud kunnen worden en dood kunnen gaan?
Ik kan dit niet eeuwig blijven doen. En als ík nu niets regel, wie doet het dan? We hebben het er met
naasten over gehad, en notarieel vastgelegd dat Max bepaalt wat er met Jake gebeurt als ons iets
overkomt. Maar hij gaat niet de zorg verlenen, want ik wil hem niet voor de rest van zijn leven belasten.
Dus ik doe dit ook uit liefde voor mijn andere kind.
Ik wil dat hij ook straks een volwaardig leven heeft
Het streven is dat de woonvorm over twee jaar open gaat. Je hoopt ergens dat je je kind overleeft, want
niemand houdt zo veel van hem als jij en kan dezelfde zorg geven. Maar Jake is kerngezond. Hij wordt
misschien wel 90. Dat is de realiteit. Dus ik zeg niet: we zien wel en ik hou hem zo lang mogelijk thuis.
Dat kan niet. Daarom ben ik nu vast begonnen.
Jake heeft goede en slechte dagen, maar hij leidt nu een volwaardig leven. Ik wil dat hij dat ook straks
heeft als ik er niet meer ben, en dat geldt ook voor de andere cliënten bij Villa PiP. Ik gun dat eigenlijk
alle Jakes in Nederland, vooral ook al die onzichtbare mensen op gesloten afdelingen. Zij verdienen een
net zo volwaardig bestaan als die paar cliënten die het geluk hadden dat zij bij Villa PiP terechtkwamen.’
28 |
‘Je vindt binnen
de beperkingen
uiteindelijk ook
weer vrijheden
en geluk’
Hafida Abaroudi (31) uit Amsterdam
is de zus van Hayat (33), die cerebrale
parese heeft. Ze is spastisch en licht
verstandelijk beperkt. Hayat woont
bij haar ouders, die het leeuwendeel
van de praktische zorg doen.
Hafida helpt vooral organisatorisch.
Ze heeft naast Hayat nog drie broers
en een zus. Hafida werkt met doven
en slechthorenden bij een instelling
in Waterland.
30 |
H
ayat is in Marokko geboren. Tijdens de geboorte heeft ze zeer waarschijnlijk zuurstoftekort gehad,
maar mijn ouders hadden niet meteen door dat er iets met haar aan de hand was. Er was in Marokko
ook gewoon niet zo veel zorg in de buurt, en er waren dus ook geen artsen die konden zien dat er iets
niet klopte. Pas op de momenten dat een kind zich normaal gesproken gaat ontwikkelen, zoals met
lopen en praten, bleek dat Hayat dat dus niet deed.
Mijn ouders dachten eerst nog dat ze gewoon een beetje achter bleef, maar later bleek dat toch wel
meer dan een beetje te zijn. Toen Hayat drie jaar was, en ik één, zijn we naar Nederland gekomen.
Hayat ontwikkelde zich nog steeds niet op de gewone manier, dus hier zijn mijn ouders met haar naar
de huisarts gegaan. Er volgde meer onderzoek, onder anderen door een neuroloog. Daar is de diagnose
uit voortgekomen.
Hayat scoort laag doordat ze niet praat, maar begrijpt alles
Hayat is lichamelijk hulpbehoevend, 24 uur per dag. Haar lichte verstandelijke beperking zit er vooral
in dat ze niet kan praten. Ze kan een paar woorden zeggen, maar verder gebruikt ze een spraakcomputer.
Die werkt met pictogrammen op een scherm, die ze via een kliksysteem op haar hoofdsteun met haar
hoofd kan bedienen.
Verder is Hayat echt heel pienter. Uit psychologische tests komt dat ze zou functioneren op het niveau
van een kind van 7 of 8 jaar, maar wij hebben de onderzoekers aangegeven dat we ons daar niet in
kunnen vinden. Hayat scoort zo laag doordat ze niet praat, maar ze begrijpt echt alles. Ze heeft ook
een heel goed geheugen, onthoudt heel veel dingen.
Als je de weg niet kent, kom je in de zorg niet ver
Hayat heeft er voor ons als familie altijd gewoon bij gehoord en we zagen haar ook als normaal.
We wisten natuurlijk wel dat ze nooit zou lopen of praten, maar dat zat ons nooit in de weg. Het had
natuurlijk wel invloed op mijn jeugd. Toen Hayat nog wat jonger was, deden mijn ouders heel veel
in de zorg. Ik ging hun daarin ondersteunen naarmate ik ouder werd.
‘Hayat zal ook moeten wennen aan het idee dat
mijn vader en moeder er op een moment niet
meer zullen zijn.’
Mijn ouders doen zelf de praktische dagelijkse zorg, en soms steun ik hun daarin. Maar ik help vooral
in het contact met zorgverleners en instanties, omdat mijn ouders een taalbarrière hebben. Het is
nodig dat ik help. Als je in de zorg niet weet welk pad je moet bewandelen, dan kom je niet ver. Ik heb
er inmiddels jaren ervaring mee en heb mijn weg erin gevonden.
De drempel moet voor haar iets lager worden gemaakt
Soms loop ook ik nog wel eens tegen dingen aan hoor, maar Hayat heeft een hele fijne ergotherapeut
en een goede logopedist, en die ondersteunen ons ook. Ik word op mijn beurt dus ook weer geholpen.
Hayat is door de week thuis en gaat dan elke dag naar de dagbesteding. Sinds een jaar of twee gaat ze
vrijdag, zaterdag en zondag naar een logeerhuis.
| 31
Dat is zo geregeld om het voor mijn ouders draaglijk te houden, want die worden ook een dagje ouder.
Mijn vader is 64 en mijn moeder 55. Hayat heeft bovendien altijd thuis gewoond, en zal ook moeten
wennen aan het idee dat mijn vader en moeder er op een moment niet meer zullen zijn. Ze is echt heel
close met mijn ouders. De drempel naar een andere plek moet voor haar iets lager worden gemaakt.
Ze is van zichzelf al mager, maar toen leek ze een levend lijk
In het begin vond ze het op de die logeervoorziening niet fijn. We weten wel waarom ze het spannend
vond. Hayat had al eerder gelogeerd en dat ging goed, maar het is wel goed misgegaan tijdens een kort
verblijf, toen mijn ouders op vakantie waren. Ze werd daar echt héél ziek, en er is door die instelling
toen niet op tijd ingegrepen. Hayat gaf aan dat ze zich écht niet goed voelde, maar ze hadden daar de
benodigde ervaring niet en konden niet zo goed met Hayat omgaan.
Wij als familie vertrouwden op de expertise van de mensen daar, maar Hayat bleek dus inderdaad heel
erg ziek te zijn. Ze heeft zes weken met een dubbele longontsteking en een longembolie in het
ziekenhuis gelegen. Dat was zeven jaar geleden. Het heeft er bij haar heel erg ingehakt. Geestelijk, maar
ook lichamelijk. Ze is van zichzelf al wat mager, maar toen zag ze eruit als een levend lijk. Daarna heeft
ze een hele tijd niet gelogeerd. Ze wilde echt niet meer.
Mijn ouders willen blijven zorgen tot ze niet meer kunnen
Het was echt een traumatiserende ervaring voor haar, waarvoor ze in therapie is geweest. Ook mijn
ouders hadden er geen vertrouwen meer in. Pas in 2017 is ze weer gaan logeren. In het begin vond ze
dat heel moeilijk. Dan wilde ze niet, had ze opeens ‘buikpijn’ of ‘hoofdpijn’. Ze wist ook dat mijn
moeder dan heel snel zegt: blijf maar thuis. Maar ik zei dan dat ze gewoon moest gaan. Dan kreeg ik
zo’n blik van ‘jij hebt me door’. Maar de laatste tijd gaat het een stuk beter.
Mijn ouders willen niet dat Hayat helemaal uit huis gaat. Daar hebben ze te veel moeite mee. Ze willen
voor haar blijven zorgen tot ze niet meer kunnen. Mijn moeder zegt altijd: niemand kan Hayat
verzorgen zoals ik haar verzorg. Verder is het volgens mij ook wel cultuurgebonden. Ik denk dat het uit
handen geven van zorg voor naasten in de Nederlandse cultuur toch iets sneller wordt gedaan dan in
de Marokkaanse.
‘In het begin vond ze dat moeilijk. Dan wilde ze niet,
had ze ‘buikpijn’ of ‘hoofdpijn’. Ze wist ook dat mijn
moeder dan heel snel zegt: blijf maar thuis.’
Als Hayat iets nodig heeft, dan staat iedereen voor haar klaar
Ook kinderen zonder beperking gaan bij ons wat later uit huis. In de Nederlandse cultuur is het gewoon
om rond je 18de op jezelf te gaan wonen, en bij ons ben je dan toch wat ouder, hoewel ik wel zie dat
dat begint te veranderen. Het lijkt mij ook heel moeilijk om de zorg voor je kind aan iemand anders
over te dragen. Mijn broers en zus helpen ook. Mijn oudste broer tegenwoordig iets minder, want hij
heeft zelf een gezin.
Maar als Hayat iets nodig heeft, dan staat iedereen voor haar klaar. Als wij op vakantie gaan bijvoorbeeld.
Dan zijn mijn broers de contactpersonen. Iedereen zorgt voor haar en doet zijn ding. Er is een goed
netwerk om Hayat heen, ook al hebben we niet veel familie hier in Nederland. Wel een wat oudere
tante, en die heeft er ook echt voor mijn moeder gestaan en veel geholpen. En we hebben buren die
altijd voor ons klaarstaan. Dat is echt heel fijn.
32 |
Ze moet het vooral van het contact met de begeleiders hebben
Er zit ook een heel goed systeem achter de dagelijkse routine om Hayat naar de dagbesteding te brengen.
Ze wordt om half negen met het busje gehaald. Om een uur of vier gaat ze met de rolstoeltaxi terug en
dan is ze afhankelijk van de drukte weer thuis om vijf uur, half zes. Het is een erg fijne dagbesteding.
Ze doen echt veel verschillende activiteiten.
Hayat gaat er heel graag heen. Ze heeft een fijne band met de begeleiders. Met de andere cliënten heeft
ze iets minder een klik, maar dat heeft er denk ik mee te maken dat Hayats verstandelijke niveau wat
hoger ligt dan bij de anderen. Dus het is vooral het contact met de begeleiders waar ze het van moet
hebben, en dat is heel goed. We zijn er zeer over te spreken.
Hayat kreeg meer aandacht, maar er was ook genoeg voor ons
Hayats beperking heeft mijn leven niet negatief beïnvloed. Ik vind dat mijn ouders dat heel goed
hebben gedaan. Hayat kreeg altijd wel wat meer aandacht, maar er was ook genoeg voor ons.
Ik heb er geen last van gehad. Natuurlijk waren er wel eens momenten waarop je merkte dat het
moeilijker was. Even met het gezin ergens naartoe of even snel met iemand afspreken was er niet
bij bijvoorbeeld. Je moet heel anders plannen. Maar we zijn er zó aan gewend. Ik heb me er nooit
belemmerd door gevoeld.
Ik werk sinds ruim negen maanden met doven. Een totaal andere beperking, maar heel fijn werk om
te doen. Ik heb het heel erg naar mijn zin. Daarvoor werkte ik met mensen met een verstandelijke
beperking. De keuze om iets in de zorg te gaan doen heeft wel degelijk te maken met de situatie thuis.
Eerst wilde ik leerkracht worden, of in de kinderopvang werken. Dat heb ik ook gedaan, maar toen
kwam ik bij Hayat op de dagbesteding en dacht ik: dit is zó leuk, dit wil ik ook.
| 33
Ik vind eigenlijk: hoe meer stoornissen, hoe interessanter
Ik heb eerst de hbo-opleiding sociaal pedagogische hulpverlening gedaan, en daarna een master
gedragswetenschappen en psychologie. Ik vind menselijk gedrag heel boeiend. De mens is een heel
ingewikkeld wezen, en ik vind eigenlijk: hoe meer stoornissen, hoe interessanter. Ik vind het heel
boeiend wat erachter zit. Hoe een mens zich ontwikkelt en in elkaar zit. Dat vond ik altijd al interessant,
maar ik denk wel dat de situatie met Hayat mij het zetje heeft gegeven om er ook iets mee te gaan doen.
Ik ervaar in de buitenwereld niet direct onbegrip of afkeuring, maar één ding merk ik wel: Hayat wordt
aangestaard als ik met haar ga wandelen. Dat vindt ze vooral zelf heel vervelend. Er zijn ook wel mensen
die zeggen dat ze haar zo zielig vinden. Dan probeer ik wel uit te leggen dat Hayat zo geboren is en
zichzelf niet zielig vindt. Sommige mensen begrijpen dat, maar anderen staren alleen maar en dat is
heel ongemakkelijk. Stel dan oprechte vragen. Dan krijg je antwoord.
Leg dat maar eens uit aan een bewoner die de afwijzing voelt
Vraag Hayat gewoon of ze zichzelf zielig vindt. Als ik dat doe, zegt ze ‘nee’. Ze vindt zelf dat ze een goed
leven heeft. En zo zie ik het ook. Hayat heeft een héél goed leven. Ze wordt echt behandeld als een
prinses, en dat merk je soms best wel. Haar wil is vaak wet, en ze heeft er soms best moeite mee om te
accepteren dat het antwoord ook ‘nee’ kan zijn. Ik moet er wel eens om lachen en denk dan: Hayat,
nu éven normaal doen.
Toen ik met mensen met een verstandelijke beperking werkte, maakte ik het ook mee dat buitenstaanders
lieten blijken er helemaal niets van te begrijpen. Ik werkte eens op een groep met een behoorlijk hoog
niveau. We hielden een feestje met Halloween en nodigden mensen uit om binnen te komen. Toen
trok een moeder haar kinderen mee en zei: ‘Kom, met zulke mensen praten we niet’. Schaamteloos.
Dat krijg je er helaas niet uit. Maar leg dat maar eens uit aan een bewoner die de afwijzing voelt en jou
vervolgens vraagt waarom.
‘Maar zo werkt dat niet. De natuur maakt ook
foutjes. Daar zouden mensen zich eens van op
de hoogte moeten stellen.’
Ik heb er eigenlijk niet zo veel begrip voor dat andere mensen het vaak niet snappen. We leven nu in
2020, in een tijd waarin je alles kunt weten wat je wilt, áls je maar wilt. Maar mensen willen dat dus
vaak niet en hebben er geen benul van dat er ook mensen als Hayat zijn. Ze staren zich blind op het
Instagram-ideaal dat iedereen perfect zou moeten zijn. Maar zo werkt dat niet. De natuur maakt ook
foutjes. Daar zouden mensen zich eens van op de hoogte moeten stellen.’
34 |
‘Mensen staren
zich blind op het
Instagram-ideaal
van de perfectie’
Marian Wieggers is de moeder van
Reinder (28), die licht verstandelijk
beperkt is en in een woonvoorziening
woont. Ze is getrouwd met Henk,
ook moeder van Geurt (26) en woont
in Ulft. Ze werkt zelf al zo’n veertig
jaar in de gehandicaptenzorg,
tegenwoordig als begeleider in de
dagbesteding.
36 |
R
einder is een stoere kerel met een baard. Bijna twee meter en beresterk. Hij woont in een 24-uurs
voorziening, maar kan veel zelf. Hij werkt graag en is gedetacheerd bij de groenvoorziening. Hij kan
overal heen fietsen, redelijk goed reizen met de trein en heeft weinig ondersteuning nodig bij dagelijkse
vaardigheden. Er is een goed gesprek met hem te voeren en is sociaal erg vaardig. Hij woont in de buurt,
kan hier binnenlopen wanneer hij wil.
Op het eerste oog zie je niets aan Reinder. Dat maakt het soms lastig. Hij vindt moeilijk aansluiting bij
ernstiger beperkte mensen, maar ook niet bij mensen in het gewone leven. Hij stort zich graag op
klussen, maar vindt het lastig om zijn energie goed te verdelen. Daarin wordt hij begeleid. Hij kan ook
niet alles overzien, heeft hulp nodig bij zijn dagindeling. En is hij zéér gevoelig. Alles komt binnen en
hij is erg gevoelig voor sferen. Dat is mooi, maar ook lastig voor hem.
Hij was niet gelukkig en ik wilde weten waarom
Het duurde even voordat bleek dat Reinder verstandelijk beperkt was. Na zijn geboorte leek alles in
orde, maar rond zijn tweede kreeg ik het gevoel dat er iets in zijn ontwikkeling anders was. Ik voelde
intuïtief dat er iets niet klopte, maar we konden de vinger er niet op leggen. Hij ging bijvoorbeeld erg
laat lopen. Pas op zijn negende werd de beperking écht duidelijk.
Hij begon op de gewone basisschool, maar na twee jaar hebben wij besloten dat hij daar niet op zijn
plek was. Uit mijn werkervaring in de gehandicaptenzorg zag ik dat hij niet gelukkig was, en ik wilde
weten waarom niet. Hij had leermoeilijkheden, was traag. En hij kon zich ook niet goed met andere
kinderen verhouden. Was angstig en zocht veiligheid bij volwassenen.
Vóór Reinder vond ik ouders wel eens lastig
Op het speciaal onderwijs bleek bij een test dat Reinder toch wel een lager IQ had dan bij zijn leeftijd
hoorde. Dat was moeilijk. We hoorden voor het eerst dat hij verstandelijk beperkt was. We vonden tot
dan dat hij de ruimte moest krijgen zich in zijn eigen tempo te ontwikkelen. Ik was blij dat dingen
duidelijk werden, maar vond het ook confronterend.
‘Begeleiders zíjn geen passanten. Wil je kind zich
veilig en gelukkig voelen, dan moet hij een band
kunnen opbouwen.’
Ik werkte toen al ruim tien jaar in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking, en kende die
wereld dus. Nu weet ik ook wat het betekent om een kind met een beperking te hebben. Vóór Reinder
reageerde ik anders als ik te maken kreeg met ouders die van alles vonden en wilden. Toen vond ik ze
wel eens lastig. Nu wens ik ouders toe dat ze vertrouwen in de zorg kunnen hebben, en in gesprek
kunnen gaan over dingen die er echt toe doen.
Hij had zich er sneller op ingesteld dan wij
Het kan soms lastig zijn om vertrouwen te hebben in de zorg. We hebben met Reinder een zeer ernstige
situatie meegemaakt. Toen hij begin twintig was, hoorde hij dat er in de buurt een nieuwe woon
voorziening kwam. Hij vroeg ons zélf om hem in te schrijven, had zich er sneller op ingesteld dan wij.
Dat was een cadeau. Hij is daar gaan wonen, en dat ging eerst goed. Na een poos ontstonden er echter
problemen, vooral door het personeelsbeleid.
| 37
De manager had het niet in de hand, en de situatie ontspoorde. Binnen twee jaar kwamen en gingen
er wel vijftig begeleiders. Mensen die weg wilden, maar ook goede krachten die weg móesten.
Begeleiders zíjn geen passanten. Wil je kind zich veilig en gelukkig voelen, dan moet hij een band
opbouwen. Dat is een basisbehoefte, die veel gedragsproblemen voorkomt.
Dan moeten begeleiders er echt langer zijn dan twee maanden.
Het was heel pijnlijk, voor iedereen
Vlakbij de woonvoorziening was ook een hangplek waar van alles gebeurde: overlast, dealen, pestgedrag.
Dus binnen en buiten was de veiligheid weg. Op een gegeven moment hebben we met andere ouders
structurele oplossingen geëist. Dat ging moeizaam, er gebeurde weinig. Uit noodzaak hebben we toen
de krant ingeschakeld. Dat zit helemaal niet in ons, de publiciteit zoeken, maar het móest. De situatie
voelde zó onveilig dat we Reinder vier maanden naar huis hebben gehaald.
We hebben toen echt geworsteld met de vraag of en hoe we de woonsituatie konden verbeteren of
Reinder elders moesten onderbrengen. Uiteindelijk kozen we voor het eerste, want Reinder was daar
vertrouwd en we wilden hem graag in de buurt houden. Gelukkig is het wettelijk geregeld dat er een
klachtenfunctionaris moet zijn. Die is toen ingeschakeld, en trok de zeer ernstige conclusie dat de
basisveiligheid en de basiszorg niet op orde waren. Pas daarna greep de organisatie echt in. Het was
heel pijnlijk, voor iedereen.
We moesten weer vertrouwen krijgen in de zorg
Werken in de zorg als ouder van een kind met een beperking heeft ook nadelen. Je weet namelijk ook
wat er allemaal gebeurt, en daar word je niet altijd blij van. Er gebeurt veel moois, maar er gaan ook
zaken niet goed. Dus ik ben alert en waakzaam. Dat zie ik maar als iets positiefs. Ik zie de zorgsector
niet als iets waar ik tegenop moet kijken. We moeten het samen doen, de zorg kunnen delen.
38 |
Dat is niet loslaten. Ik kan mijn kind pas loslaten als ik zelf de ogen sluit. Maar als er onderling
vertrouwen is, kun je samen zorgen dat je kind gelukkig is. Dat merken we nu. Reinder was echt
getraumatiseerd, en moest weer vertrouwen krijgen in de woonvoorziening. Hij heeft nu begeleiders
die hem geweldig steunen, en een persoonlijke begeleider die zich extra inzet. Zij hebben ontzettend
hard gewerkt om hem weer een thuis te geven.
Reinder houdt ons vaak een spiegel voor
Ik probeer mijn verwachtingen voor Reinder heel klein te houden. Dat heb ik al geleerd toen hij nog
klein was. Het was confronterend toen bleek dat de gewone school er niet in zat. Je ziet het busje
voorrijden om hem naar het speciaal onderwijs te brengen. Dat was best een moment. Toen zijn
beperking duidelijk werd, beseften wij dat we anders moesten denken. Dat we moesten uitgaan van
wat híj kan, niet van wat wíj graag wilden.
‘Als ik zou merken dat de zorg er onder lijdt, laat
mijn zoon dan maar ergens wonen waar het
minder mooi is. Als de zórg daar maar goed is.’
Dat was geen knop die omging, maar een langzame bewustwording. Reinder heeft ons vaak verrast
met dingen die hij wél kan. Dat zijn cadeautjes. Hij heeft ons ook vaak een spiegel voorgehouden.
Hij kan goed zelf uitleggen wat er met hem is, en moet mij soms duidelijk maken dat ik dat niet hoef
te doen. Zo leer ik van hem. Het is niet altijd makkelijk om een kind met een beperking te hebben,
maar wel verrijkend. Alles is minder vanzelfsprekend, maar je komt dichter bij de essentie van het
leven: dat je er bent voor elkaar.
Erken dat ouders kunnen worstelen met acceptatie
Het heeft de omgang met mijn eigen cliënten absoluut veranderd. Ik vertel ouders soms dat ik zelf een
kind met een beperking heb, en kan invoelen hoe het voor hun kan zijn. Dat ik het machteloze gevoel
ken geen grip te hebben op een situatie die volgens jou anders moet. Ik merk dat ze dat erg prettig vinden.
Ik zou mijn collega’s willen meegeven: neem ouders altijd serieus. Luister. Erken dat ouders kunnen
worstelen met acceptatie.
In de zorg heb je te maken met budgetten, regels en soms personeelstekorten. Maar ik heb gemerkt
dat de behoeften van cliënten in veertig jaar niet zijn veranderd: veiligheid, vertrouwen, oprechte
aandacht en goede zorg. Ik richt me daarop, en probeer niet al mijn energie te stoppen in bijzaken.
Je werkt met mensen en je gaat relaties aan. Dan moet je niet te veel aan de zorg willen veranderen.
De trend is dat mensen met een beperking zo zelfstandig mogelijk wonen. Reinder ook, hij heeft een
prachtig eigen appartementje. Dat is mooi, maar het maakt het voor de begeleiders wel eens ingewikkeld
zorg te verlenen. Als ik zou merken dat de zorg er onder lijdt, laat mijn zoon dan maar ergens wonen
waar het minder mooi is. wonen. Als de zórg daar maar goed is.
Relatie met Geurt was groeiproces
De buitenwereld is altijd goed met Reinders beperking omgegaan. Daar zijn we wel heel blij om.
Dat komt ook omdat Reinder een heel sociale kerel is. Mijn zorg is dat de omgeving niet altijd oog kan
hebben voor wat hij kan en aankan. Zijn probleem wordt niet altijd begrepen. ‘Het is toch een grote
kerel die van alles kan?’, zeggen ze dan. Dat is zo, maar hij kan niet alles áán.
| 39
De relatie tussen Reinder en Geurt was ook een groeiproces. Er zit twee jaar tussen hun, maar Geurt
ging Reinder al op jonge leeftijd voorbij. Hij vond het soms heel ongemakkelijk om een gehandicapte
broer te hebben. Wij vertelden hem dat het niet erg was dat hij dat voelde. Dat wij begrepen dat hij het
bijvoorbeeld lastig vond om vriendjes mee te nemen. Geurt is inmiddels een prachtige volwassen kerel
en geeft nu zelf invulling aan zijn relatie met Reinder.
‘We moeten het samen doen, de zorg delen.
Dat is niet loslaten. Ik kan mijn kind pas loslaten
als ik zelf de ogen sluit.’
Goede zorg kan nét dat extraatje geven
Ik probeer niet te ver vooruit te kijken, naar als wij er niet meer zijn. Ik vind dat een lastige gedachte.
Nu gaat het goed met Reinder, maar er is geen garantie dat het zo blijft. Dat Reinder in een woonvoor
ziening zit, betekent dat de zorg al deels is geregeld. Ik hoop dat er daarnaast een netwerk is van mensen
die er voor hem zullen zijn als het nodig is. Ik denk ook aan Geurt. Welke rol kan en wil hij vervullen?
We willen dat het voor hem een natuurlijk proces is, waarin hij zelf zijn weg vindt en niets móet.
Wij zijn gelukkig als Reinder gelukkig is. Als hij dat niet is, denk ik wel eens: de wereld kan me wat,
ik haal hem naar huis en zorg dat hem niets overkomt. Maar ik weet dat we hem dan tekort zouden doen.
Hij kan het niet alleen van ons hebben. Het is goed dat hij meer van de wereld ziet, kan doorgroeien.
Wij hebben hem op weg geholpen, maar goede zorg kan hem nét dat extraatje geven.”
40 |
‘Je komt dichter bij
de essentie van het
leven: dat je er bent
voor elkaar’
Annejet Viehoff (65) en Kees Frenay
(63) zijn de ouders van Casper (33),
die ernstig meervoudig beperkt is en
in een instelling woont. Annejet was
docent Nederlands en is nu spreker
op uitvaarten, Kees is tekst- en
communicatieadviseur. Ze wonen
in Groningen en hebben nog drie
kinderen: Jorien, Guus en Sjoerd.
42 |
A
nnejet: Casper is de tweede van de vier. Toen hij net kon kruipen en ‘dadada’ kon zeggen, kreeg hij
hersenvliesontsteking. Daar is hij heel beschadigd uitgekomen. Epilepsie en doofheid waren de eerste
verschijnselen. Verder was het onduidelijk, maar hij kon niet meer kruipen en dadada zeggen. Een scan
liet zien dat zijn hersens een soort gatenkaas waren geworden. In onze omgeving zei men: het komt
wel goed. Maar ik wist eigenlijk meteen dat het anders zou gaan.
Kees: In het begin denk je: een doof kind, dat redden we wel. Maar het werd snel duidelijk dat het
heftiger was. Hij kon niets meer. Hij werd ziek met negen maanden, en is op dat niveau gebleven.
Die epilepsie was zwaar. Het was een lange zoektocht om die onder controle te krijgen. Een keuze
tussen lijden en leven als een zombie. Want als je er maar genoeg pillen in stopte hield het wel op,
maar dan stopt ook het leven.
We zeiden al snel: dat grote gezin komt er, hoe dan ook
Annejet: Na een poos hadden we het gehad met het ziekenhuis. We dachten: hij moet naar huis, we redden
ons wel. Toen was het afwachten waar we zouden uitkomen. Hij bleek ook behoorlijk spastisch, vooral
in één been. Eerst kon een beugeltje dat nog opvangen. Hij is ook gaan lopen. Maar sinds een halfjaar
zit hij in een rolstoel. Zijn voet staat nu in een enorme hoek.
Casper kwam na Jorien. We wilden heel graag een groot gezin. Na Caspers ziekte zeiden we al snel: dat
grote gezin komt er, hoe dan ook. Dus kwamen Guus en Sjoerd. Anderen vonden dat gewaagd, maar het
was goed. We kregen leuke zoons en voor Casper was dat grotere nest fijn. We liepen er wel tegenaan
dat we niet met hem communiceerden. Hij lachte en herkende ons, maar dat was het.
Bij de eerste bocht had ik drie slapende kinderen achterin
Kees: Gebaren werkten niet. We hebben het geprobeerd met basisdingen als slapen en eten, maar
kregen geen respons. Dan denk je: hoe vind ik ingang? Een paar jaar later wees iemand ons op een
instituut voor verstandelijk beperkte dove kinderen in Amsterdam. Daar is Casper op zijn vijfde gaan
wonen, acht jaar lang. Om het weekend was hij thuis. Ik haalde hem op vrijdagmiddag op met Guus
en Jorien, die dan eerder van school mochten.
We kwamen eind van de middag aan in Amsterdam. Er was een speeltuin en een ballenbad, dus Guus
en Jorien gingen los met alle kinderen daar. We kregen heerlijk eten en na de files reden we terug.
Bij de eerste bocht had ik drie slapende kinderen achterin. Annejet bracht hem maandag samen met
Sjoerd terug. Ze waren goed voor Casper in Amsterdam, maar ook daar vond men geen ingang. Toen
we zagen dat het geen meerwaarde meer had, zijn we op zoek gegaan naar een plek dichter bij huis.
Annejet: We waren niet teleurgesteld. We wisten niet waar we zouden uitkomen, en dit was het dus.
Toen was het zoeken naar een vervolg. We wisten al van Nieuw Woelwijck in Sappemeer, gingen er
kijken en vonden het er plezierig. Casper is er zo’n twintig jaar geleden gaan wonen. In het begin
kwam hij nog wel thuis, maar later niet meer. Dat is niet erg. Hij leeft nu daar, zal er zijn hele leven
blijven en wij gaan naar hem toe.
Hij pakte alles waar hij bij kon, dus soms sneuvelde er iets
Casper hoorde er altijd gewoon bij. Hij hobbelde met alles mee. Of je nou twee of drie kinderen in de
luiers had, dat maakte niet uit. Later namen de andere kinderen ook wat zorg over. Dan kwamen wij
na een avondje uit thuis en lagen er drie waakhondjes voor zijn bed. Ze hebben er niet onder geleden.
Hij liep wel eens door een spel en pakte alles waar hij bij kon, dus soms sneuvelde er iets. Maar verder
hadden we een troepje waar hij gewoon heel goed in paste.
| 43
Kees: Maar toen ze wat groter werden gingen ze allemaal hun ding doen, werden de verschillen groter
en bleef er één achter. En daar moest je dan wat op verzinnen. Je wilde wat met de andere kinderen
gaan doen, maar je moest altijd aan Casper denken. En die kinderboerderij hadden ze op een gegeven
moment echt wel gehad.
Annejet: Toen Casper naar Amsterdam ging, vertelde ik iemand dat hij om het weekend thuis zou komen.
Die persoon rekende even en zei: dan ben je dus 26 weekends per jaar bezet. Toen dacht ik: ja, en?
Dan hadden we Casper en daar verzonnen we weer wat mee. Ik heb in al die jaren maar één keer geen
zin gehad dat hij naar huis kwam. Ik verheugde me erop, al vroeg de zorg veel.
Hélemaal niemand van die ouders zei wat. En iedereen wist het
Kees: Onbegrip tref je wel vaker. Toen Casper zo ziek was hebben we echt mensen uit ons adressen
boekje geschrapt. Je leert dan wie je vrienden zijn. Dan denk je: als je het nu niet kunt opbrengen om
iets te laten horen, laat dan maar. Je weet dat iemand het wéét hè. Neem een oude buurjongen van me,
met wie ik veel optrok: nul komma nul. Dan denk ik: dat kán niet. Heel pijnlijk.
‘Ouders vroegen me om van een 6- een 6+ te
maken, en dan kwam ik thuis en zag ik Casper
en dacht ik: waar maken we ons druk over?’
Annejet: Ik weet nog dat ik Jorien voor het eerst bij de speelzaal ophaalde na Caspers ziekte. Ik had hem
bij me en was ontzettend trots op hem. Hélemaal niemand van die ouders die wat zei. En iedereen
wist het. Wat heb ik me tóen eenzaam gevoeld. Ze hoefden alleen maar te tonen dat je bent opgemerkt.
Zeg wat over dat jongetje. Of dat je niet weet wat je moet zeggen.
Onze families hebben gelukkig wel prima gereageerd. Casper logeerde in de zomervakantie altijd een
week bij mijn ouders, die hun hele benedenverdieping dan verbouwden zodat hij daar kon slapen.
Dan hadden zij een geweldige week en hadden wij de handen vrij om met de anderen wat te doen.
Ik was altijd thuis als de kinderen aten en naar bed gingen
Kees: Het heeft me in mijn werk nooit belemmerd. Ik was net een eigen bedrijfje begonnen toen Casper
ziek werd. Toen kwam Guus en hadden we drie kinderen. Het was heel druk, maar ik was eigen baas en
bepaalde wanneer ik werkte. Ik was altijd thuis als de kinderen aten en naar bed gingen. En als ze er
dan in lagen, werkte ik verder.
Annejet: Ik was docent Nederlands. Op een moment trok ik dat werk niet meer, begon ik het te relativeren.
Als een kind niet wilden lezen bijvoorbeeld, dan dacht ik: och, je hebt een gezond kind, dan leest ie
geen boek. Ouders vroegen me om van een 6- een 6+ te maken, en dan kwam ik thuis, zag ik Casper
en dacht ik: waar maken we ons druk over? Ik kon dat contrast niet aan.
Ik vond het een bevrijding dat ik niet meer hoefde
Nederlands is een bewerkelijk vak, dus ik had thuis ook altijd werk te doen. Daar was ik anders misschien
ook tegenaan gelopen, maar het werd te veel. Ik verdween. Dacht: waar blijf ík zelf? Ik ging met ziekte
verlof, dacht na en besloot te stoppen. Het kwam niet vanuit de school. Die was juist heel coöperatief.
Het zat in mezelf, en ik vond het een bevrijding dat ik niet meer hoefde.
44 |
Kees: Terugkijkend zeg ik: er overkomt je iets vreselijks, maar je komt ook ontzettend veel aardige
mensen tegen in de zorg, die zich naast je scharen, je ondersteunen en helpen. Dat compenseert je
verlies niet, maar het voegt wel veel toe aan je leven. In zekere zin hebben we een kind verloren.
Natuurlijk wil je dat niet, maar als het gebeurt stort niet je hele leven in.
‘Je ontmoet andere ouders, en daar zijn er bij die
altijd mopperen over wat er niet zou deugen.
Dan denken wij: over wiens probleem gaat dit?’
Ik kruiste overal ‘nee’ aan, want hij kon níets
Annejet: Zulke mensen waren er op het antroposofische dagverblijf waar Casper een poosje was.
We waren eerst naar een medisch dagverblijf geweest. Daar ontving iemand in een witte jas ons met
een vragenlijst. We moesten aangeven wat hij kon. Ik kruiste overal ‘nee’ aan, want hij kon níets. Toen
dacht ik: kijk eens naar hém. Daar zit ie. Zie hoe leuk hij lacht. Bij ons speelde niet wat hij níet kon.
Bij dat antroposofische verblijf was het: hallo Casper, wat leuk dat je er bent. Wie ben jij? Het ging
om hém, niet om zijn ziektegeschiedenis. Ze wilden de ander leren kennen. Nieuw Woelwijck is niet
antroposofisch, maar lijkt op dat dagverblijf. Ook daar wordt gekeken vanuit de vraag: wie ben jij?
Het is heel prettig dat ze die open blik hebben en om te zien hoe welkom je kind er is.
| 45
Je moet aanvaarden dat je kind in een andere wereld komt
Kees: We hebben nooit conflicten gehad over de zorg. Wij hebben goede ervaringen en er is altijd heel
goed voor Casper gezorgd. Je ontmoet andere ouders, en daar zijn er bij die mopperen over wat er niet
zou deugen. Dan denken wij: over wiens probleem gaat dit? Je moet aanvaarden dat je kind in een
andere wereld komt, waar dingen anders gaan. Dat heeft zijn redenen, en de mensen die voor je kind
zorgen zijn degenen die daar verstand van hebben
Annejet: Er wordt op Nieuw Woelwijck echt meegedacht. Er is een oudervereniging. Die behartigt niet
de belangen van de ouders, maar van de bewoners, door contact te onderhouden met de ouders en hen
te betrekken. Daar is veel aandacht voor. Maar het gaat zoals het daar gaat, en dus moet je als ouders
soms een stapje terug doen. Als ik dan een klacht hoor over een kwijtgeraakte sok denk ik: waar héb je
het over? Je kind heeft hier een goed leven, kijk dáár eens naar.
Niemand is er gek, want iedereen is beperkt
We hebben nagedacht over hoe het zal gaan als wij er niet meer zijn, maar we maken ons geen zorgen,
als hij maar op Nieuw Woelwijck blijft. We vertrouwen de tijdloze zorg die ze daar bieden, vanuit een
visie: wat willen we met elkaar en wat voor samenleving wil je voor deze bewoners? Dat heeft zich al
veertig jaar bewezen. Ze waken over die visie en doen niet aan de waan van de dag. Dan moet je vertrouwen
hebben dat dat in de toekomst zo blijft.
Kees: Iedereen daar kent elkaar, het is er veilig en niemand is er gek, want iedereen is beperkt. Dat is de
norm. Het is een aangepaste wereld, waarin de bewoners een normaal leven kunnen leiden. In ónze
samenleving is het ‘normale’ leven de norm. Als jij je daarin niet staande kunt houden, dan helpen we
jou als individu om mee te komen. Nieuw Woelwijck draait dat om: de wereld wordt aangepast aan
wat de bewoners aankunnen.
‘Uiteindelijk ligt er dan maar één vraag: hadden
we een fijne dag met elkaar? Als je daar ja op kunt
zeggen, dan is het goed.’
Annejet: We hebben het met de andere kinderen over later gehad, maar geen afspraken gemaakt.
Wij zijn nu Caspers bewindvoerders, maar dat willen we later overdragen aan de andere kinderen.
Ik vind het heel fijn dat zij het contact met Casper zelf onderhouden, al van jongs af aan. Guus ging op
zijn vijftiende al alleen met de trein naar zijn broer. Dat moet je als ouders ook bij de kinderen laten,
en niet gaan sturen.
Een kind met een beperking verandert je kijk op het leven
Kees: Een kind met een beperking verandert je kijk op het leven en de opvoeding. Je hebt ideeën over
wat er later van je kinderen moet worden, altijd vanuit het perspectief van iets dat nog moet komen.
Dan vergeet je soms in de dag te leven. Onze grootste opgave was jaren: hoe geven we Casper een
leuke dag? De toekomst was volstrekt onduidelijk. Casper kent alleen het nu. Daar sta je dus voor: het
nu aangenaam maken. Uiteindelijk ligt er dan maar één vraag: hadden we een fijne dag met elkaar?
Als je daar ja op kunt zeggen, dan is het goed.’
46 |
‘We hadden een
troepje waar Casper
gewoon heel goed
in paste’
| 47
‘Thijs is het epicentrum,
maar de schokgolven
richten ook schade aan’
Marjo van Leur (45) is de moeder
van de 22-jarige autistische Thijs.
Ze zocht lang naar een plek waar hij
echt kon worden geholpen en vocht
lang tegen instanties en hulpverleners.
Succesvol: Thijs woont nu goed.
Marjo is ook moeder van Bram, Luuk
en Kaatje. Ze woont in Gouda en is
pedagogisch medewerker.
50 |
T
hijs is de oudste. Ik voelde altijd al dat hij anders was, dat er iets niet klopte. Hij had moeilijke buien,
was snel driftig. Toen hij zes was, zei hij opeens: ‘Mama, ik denk dat ik eigenlijk niet geboren had
moeten worden. Dat deze wereld niet voor mij is’. Dat was echt schrikken. Uit onderzoek bleek dat hij
autistisch was en dat er waarschijnlijk meer aan de hand was. Duidelijk werd wel dat hij intensieve
zorg nodig had, omdat de problemen snel toenamen.
Het was op het kantje
We konden kiezen om die zorg uit handen te geven of het zelf te doen. Ik heb mijn baan toen opgezegd
en de zorgtaak op me genomen, zestien jaar lang, fulltime. Al die tijd zijn we bezig geweest om Thijs
een goede woon- en zorgplek te bezorgen. Die kreeg hij maar niet, en dat werd hem bijna fataal.
Pas vorig jaar is hij na veel ellende terechtgekomen in een pilot-project voor groepswonen. Hij deelt
een huis met zes jongeren. Nu gaat het goed, maar het was op het kantje.
We hadden het geluk dat mijn man inkomen had, zodat ik voor Thijs kon zorgen. Maar het trok wel
een enorme wissel op ons. Een gezinsleven of een sociaal bestaan hadden we niet. Lekker uit eten,
een filmpje pakken, op vakantie, een dagje uit; het was er nooit bij. Bovendien kwamen vrienden en
familieleden niet meer of toonden ze geen geduld of begrip. Als je vraagt of er mensen zijn afgehaakt,
dan zeg ik: zijn er wel mensen overgebleven?
Ik verlangde naar duwtje in de rug
Mensen hoeven geen grootse acties te ondernemen om te helpen. Het zijn vaak de kleine dingen die
je nét dat broodnodige duwtje in de rug geven. Of ik had verwacht dat ze dat voor mij deden? Ik vond
het ingewikkeld toen ik erin zat, maar terugkijkend zeg ik dat ik er wel naar verlangde. Ik had graag
gehad dat er eens iemand met bloemen aan de deur had gestaan. Of dat iemand zou zeggen: ga lekker
zitten, ik kook vanavond wel.
‘Om steun kun je om vragen, maar gaandeweg leer
je dat af. Want je blíjft hulp vragen en je wordt bang
dat je overvraagt. Dus zeg je dat je het wel redt.’
Ik had het nodig voor mezelf en voor de andere kinderen. Dat ik eens een spelletje met ze kon doen,
of rustig kon voorlezen. Zulke momenten waren er wel, maar niet voldoende. Mijn andere kinderen
zeggen wel dat ze een fijne jeugd hebben gehad, met veel aandacht. Maar het voelt toch alsof het nooit
genoeg was. Zeker als je ziet dat ze nu tegen problemen aanlopen waarvoor ik ze zó graag had behoed.
Jíj wilde een kind, deal er maar mee
Sommige mensen gaan er gewoon van uit dat je sterk bent en het redt. Want ja, jíj wilde een kind en
als dat dan een probleem heeft, jammer, maar deal er maar mee. Anderen zeggen: ‘Marjo, wat ben jij
toch sterk, dat bewonder ik zó’. Ik begrijp dat het complimenteus is bedoeld, maar ik kan er boos en
verdrietig om worden. Ik wíl vaak niet sterk zijn, ik wil heel graag steun. Daar kun je om vragen, maar
gaandeweg leer je dat af. Want je blíjft hulp vragen en je wordt bang dat je overvraagt.
Dus zeg je dat je het wel redt. Mensen dénken dan dat je sterk bent, terwijl ik echt wel eens wilde weg
kruipen, heel hard wilde huilen en uitschreeuwen dat het niet meer ging. In een gewoon gezin denk
je er niet eens over na om te vragen of iemand even wil oppassen, maar in onze situatie voelde ik al
gauw dat ik anderen dan belastte. Maar door het niet te vragen belastte ik vooral mijn man en mezelf.
| 51
Na de scheiding ging het heel slecht
Uiteindelijk heeft ons huwelijk het niet gered. Vijf jaar geleden zijn we gescheiden. De kinderen gaven
me toen een tatoeage van hun initialen cadeau, op de plaats waar mijn trouwring zat. Na de scheiding
ging het met mij heel slecht. Ik liep vast en kwam met hartklachten op de afdeling cardiologie terecht.
Lichamelijk vonden ze niets, maar ik kreeg wel de vraag of ik veel stress had.
Toen besefte ik dat dingen anders moesten, wilde ik zelf overeind blijven. Ik ben cursussen mindfulness
gaan doen en ik ben weer gaan werken. Dat was niet makkelijk na al die tijd. Ik kwam in het onderwijs
terecht, maar wilde toch iets anders. Ik heb me laten omscholen en nu werk ik als bijzonder pedagogisch
medewerkster bij dagverblijven voor kinderen met problemen.
‘Pas jij niet in een hokje, dan gaat heel de zorg
niet door. En Thijs past niet in een hokje.
“Sorry, kunnen we niets mee”, zeggen ze dan.’
Het gaat om geld en om hokjes
Achteraf denk ik echt oprecht dat wij als ouders hebben gedaan wat we konden. Ik vind wel dat instanties,
de politiek en de zorg ons heel erg hebben tegengewerkt. Ze hadden ons jaren van ellende kunnen
besparen. Wat ik ze vooral heel erg kwalijk neem, is dat het altijd om geld en hokjes gaat. Pas jij niet
in een hokje, dan gaat heel de zorg niet door.
En Thijs past niet in een hokje: niet verstandelijk gehandicapt, geen laag IQ, geen psychiatrische patiënt,
autistisch maar niet ‘gewoon’ autistisch. ‘Sorry, kunnen we niets mee’, zeggen ze dan. Bovendien is de
zorg duur. Dus toen Thijs op zijn veertiende eindelijk een fantastische plek had, kregen we al snel te
horen dat die werd wegbezuinigd. Konden we weer opnieuw beginnen.
Er kwam nooit iemand kijken
Er wordt ook continu om dossiernummers gevraagd. Ik blijf zeggen: ‘Mijn kind heeft een naam, hij is
geen dossiernummer’. Het gaat steeds over ‘het geval’, niet over de persoon. Daar wordt niet naar
gekeken, ook letterlijk niet. Er kwam nooit iemand naar Thijs kijken als het slecht ging, hoe dringend
ik het ook vroeg.
En dringend was het. Toen ik echt aan de bel trok en het NOS Journaal een item over Thijs maakte, was hij
bijna 18 en woog hij 43 kilo. Hij lag al maanden op bed, at en dronk nauwelijks. En niemand bij wie ik
terecht kon. Hij zat toen in half-begeleid wonen, moest grotendeels voor zichzelf zorgen. Ze keken daar
twee keer per dag hoe het ging. ‘Thijs, wil je eten? Nee? Nou, dan zie ik je vanavond weer’. Zo ging dat.
Het systeem neem ik het wél kwalijk
Dat hij niet zelfstandig genoeg was om uit bed te komen en een dagritme aan te houden, dat was hun
probleem niet. De menskracht voor die zorg was er ook niet, en ik verwijt het personeel daarom niets.
Het systeem neem ik het wél kwalijk, en vooral de mensen die het meeste verdienen. Zij beseffen gewoon
niet dat ze beslissingen nemen die het verschil tussen leven en dood kunnen betekenen.
Want bij Thijs kwam het zo ver dat hij tegen me zei dat hij liever niet meer wilde leven. Dat was in
het jaar voor hij naar zijn huidige plek ging. Hij woonde in een instelling voor oudere psychiatrische
patiënten, bij gebrek aan beter. Niemand had daar last van hem en hij had last van niemand, dus lieten
ze hem maar gaan. Maar dat betekende dat niemand hem zorg gaf en hij nóg verder afgleed.
52 |
‘Had je nooit gedacht hè mam?’
Ik zocht toen de publiciteit weer. Nieuwsuur kwam langs, ik schreef de minister, ik ging naar de Kamer
en ik eiste een gesprek met de directeur van de koepel waar die instelling deel van was. Daardoor kon
hij naar het huis waar hij nu woont. Daar is hij zó opgebloeid. Hij heeft weer een ritme, hij rijdt als
vrijwilliger op de dierenambulance, hij komt zelfstandig hierheen om te logeren. ‘Had je nooit gedacht
hè mam’, zegt hij dan heel trots.
‘Wat als dit project stopt? Ik weet zeker dat Thijs niet
de veerkracht heeft om nóg eens te beginnen.’
Het klinkt heel groot, maar ik moest zijn leven redden door te blijven aandringen en zijn verhaal te
blijven vertellen. Ik móest het doen, al ben ik eigenlijk helemaal niet zo kordaat en van de publiciteit.
Het is triest dat het zo is gegaan. Ik maak me wel zorgen over de toekomst. Wat als dit project stopt?
Ik weet zeker dat Thijs dan niet de veerkracht heeft om nóg eens te beginnen. Ik wil er niet te veel over
denken, maar die angst heb ik.
De rust in huis is teruggekeerd
Nu Thijs gelukkig is, ben ik het ook. Ik merk dat de rust hier in huis is teruggekeerd, hoewel het haast
lijkt alsof de andere kinderen hebben gewacht met hún problemen tot er een oplossing voor Thijs was.
Ik neem het ze niet kwalijk. Want wat veel mensen niet beseffen, is dat langdurig voor iemand zorgen
net een aardbeving is. Thijs is het epicentrum, maar de schokgolven daar omheen richten ook veel
schade aan.”
| 53
Richard van der Heijde (40) uit
Ommen is de broer van Tanja (45),
die hersenletsel opliep toen een
tumor uit haar hoofd werd verwijderd.
Richard regelt haar medische en
praktische zaken. Hij is getrouwd,
heeft drie kinderen en is senior
begeleider bij InteraktContour.
Die stichting helpt mensen met
niet-aangeboren hersenletsel (NAH).
54 |
I
n 1998 was Tanja 25. Ze was bijna klaar met opleiding tot operatieassistent en zou gaan trouwen. Het
was een drukke tijd, en ze kreeg klachten die leken op overspannenheid. Dat was toen ook de diagnose.
Maar net na haar huwelijk kreeg ze ’s nachts een zware toeval. Ze heeft daarna de artsen op haar werk
gevraagd om een hersenscan, en daarbij werd een tumor gevonden. Zo groot als een aardappel en
moeilijk te verwijderen.
Ze heeft eerst tijd genomen om met haar man haar uitvaart te regelen, en het ons daarna verteld. Een
maand later is ze geopereerd. De tumor is verwijderd, maar er bleven resten achter, dus hij zou weer
terugkomen. Omdat ze zelf operatieassistent was, wist ze op medisch vlak alles. Maar medisch gezien
was ze klaar. Het ziekenhuis zei: ga maar naar huis en zie maar wat je nog kunt.
Ik zag wat Tanja’s vragen eigenlijk waren
Daar toonde zich meteen een probleem: er was geen begeleiding, geen voorbereiding op wat komen
zou. In het begin leek haar niveau onveranderd. Ze kon nog veel zelf. Maar naar mate de tijd vorderde,
bleef zij stilstaan en kwamen er problemen. Ze raakte zwaar overprikkeld, was enorm vermoeid en
toonde ontremd gedrag. Ze had door de operatie NAH opgelopen.
Ik werkte destijds met verstandelijk gehandicapten, en wist net als haar omgeving weinig van NAH.
Toen kwam ik bij InteraktContour terecht, waar we mensen met hersenletsel helpen, en begonnen me
dingen op te vallen. Ik zag wat Tanja’s vragen eigenlijk waren en hoe wij die verkeerd interpreteerden.
Dat ze niet gewoon geen zin in iets had bijvoorbeeld, maar dat ze door haar letsel geen initiatief meer
kon tonen.
Ze had sinds de operatie op haar tenen gelopen
Door haar letsel moest Tanja stoppen met werken. In de jaren daarna kreeg ze twee kinderen. Zestien
jaar geleden, bij de eerste, ging dat goed. Maar vier jaar later, na de geboorte van de tweede, ging het
mis. Toen bleek dat ze sinds de operatie altijd op haar tenen had gelopen, dat ze helemaal op was.
Ze kreeg toen ook toevallen, waar ze ontzettend bang voor was. Na zo’n zware toeval zag ik dat het
écht niet meer ging, en heb ik een ambulant begeleider geregeld.
‘In mijn werk kan ik het soms wel aanzien als
mensen het heel zwaar hebben, maar het is anders
als het je zus is. Dat komt veel harder binnen.’
Daarna kwam er meer aan het licht waar ze tegenaan liep. Ze werd depressief en suïcidaal en kwam op
de psychiatrische afdeling van het ziekenhuis terecht, want NAH en de psychiatrie schuren soms dicht
tegen elkaar aan. Dat was een heftige tijd. In mijn werk kan ik het soms wel aanzien als mensen het
heel zwaar hebben, maar het is anders als het je zus is. Dat komt veel harder binnen.
Tanja was vroeger thuis al een zorgtype, een lopende agenda. Ik was een chaoot, maar zij wist wat ik
voor school moest doen, hielp me als ik iets kwijt was en sprong altijd voor me in de bres. Toen ik haar
angst en paniek na die toeval zag, dacht ik: de nood is hoog en niemand kan haar écht helpen, dus ik
moet dat nu voor haar doen. Toen heb ik gezegd: ik beloof dat ik op praktisch gebied voor jou ga zorgen.
| 55
Tanja bleek niets nieuws meer te kunnen leren
Mijn zwager is een ontzettend lieve man, maar hij kan niet bevatten wat NAH betekent. Thuis ging het
ook daardoor niet meer. De prikkels waren te sterk en Tanja bleek niet leerbaar meer. Er kon niets nieuws
meer bij. Ook dat vermogen was stuk gegaan. Ik heb daarom een noodoplossing geregeld, en ze is naar
een woonvorm in Kampen gegaan. Nu woont ze in Almelo, dichter bij haar kinderen.
Ik doe de hele medische en praktische kant. Ik ga mee op ziekenhuisbezoek, ben bij gesprekken op
de woonvorm, help met het stellen van doelen. Eigenlijk doe ik alleen de zorg voor de kinderen en de
thuissituatie niet. Dat doet mijn zwager. Ik heb een goede band met hem, maar hij kan niet overweg
met Tanja’s onvoorspelbaarheid. Dat is geen verwijt. Hij had daar dag in dag uit mee te maken, en dat
trok hij niet.
Als er serieus iets is, rijd ik van vakantie terug
Voor mij is dat niet alleen anders omdat het mijn werk is, maar ook omdat ik hier zit. Mijn telefoon
staat wel altijd aan, dag en nacht. Als er een probleem is kan ze bellen. Ik krijg haar weer rustig. Mijn
ouders ook, maar mijn vader heeft Parkinson en dat belast hun nogal. Het voordeel van mobiele
telefoons is dat Tanja me altijd kan bereiken, zelfs op vakantie. En als er dan serieus iets aan de hand is,
rijd ik desnoods terug.
Haar levensverwachting na de eerste operatie was vijf jaar. We zijn inmiddels twintig jaar verder en
dat is al een wonder. De tumor zit er nog. Ze is voor de tweede keer geopereerd en bestraald, maar
het is wel een eindige situatie. Ze heeft mij gemachtigd haar medische beslissingen te nemen.
Ik heb bijvoorbeeld besloten niet door te gaan met de chemokuur na de tweede ingreep. Dat had ze
niet overleefd.
56 |
‘Door jou ga ik eerder dood’, riep ze tegen me
Door haar ontremming kan ze heel boos worden en dat was ze toen ook. ‘Door jou ga ik eerder dood’,
riep ze tegen me. Natuurlijk hoor ik dat soort dingen niet graag, maar ik duw ze een beetje van me weg.
Zoals ik nu ook over ons praat, is het net alsof ik vertel over iemand die ik ken en die voor zijn zus zorgt.
Dat is mijn overlevingsstrategie. Daarom kan ik het vertellen. Anders komt het té dichtbij.
‘Eigenlijk zijn we Tanja al een aantal keren
kwijtgeraakt. Ze is niet meer de zus die ik had
voor de tumor. En ze blijft veranderen.’
Eigenlijk zijn we Tanja al een aantal keren kwijtgeraakt. Ze is niet meer de zus die ik had voor de tumor.
Ze is niet meer de zus van voor de tweede operatie. En ze blijft veranderen. Ze is nu heel precies, extreem
zelfs als het om hygiëne gaat. Als je aan tafel kucht met je hand voor je mond en je eet verder, dan krijg
je er van langs: je moet eerst je handen wassen. Dat is die ongeremdheid: ze flapt alles eruit. Ze weet
zelf overigens nog goed hoe ze vóór de operatie was, en zegt wel eens dat ze heimwee naar haar oude
zelf heeft.
Je kunt niet meer zeggen: zo is Tanja
In een klein stukje blijft ze mijn zus, maar om die kern heen verandert alles. Je kunt niet meer zeggen:
zo is Tanja. Het kan zijn dat ze vandaag wéér anders is dan vorige week. Daarbij is ze ook nog hoogbegaafd,
en kan ze erg scherp discussiëren. De gouden regel is eigenlijk: ga met iemand met NAH niet in discussie,
want je verliest. Ik ga liever mee en probeer haar gedrag om te buigen. Met engelengeduld en tact.
Wat NAH zo moeilijk maakt, is dat iemands levenslijn wordt gebroken. Er is een leven vóór en een
leven na, maar de grens is niet altijd scherp. Er is een spanningsveld. Aan de ene kant moet ik Tanja
haar dingen laten doen, aan de andere kant moet ik haar tegen zichzelf beschermen. We overwegen of
ik haar bewindvoerder moet worden, maar ik twijfel. Want dan heb ik zeggenschap over álles, terwijl
ze nog deels zelf kan kiezen en beslissen.
Het rouwproces bij NAH is niet eindig
Medisch gezien hebben we alles afgetimmerd. Ze heeft me ook de regie over haar uitvaart gegeven.
Daar mag haar man zich niet mee bemoeien. Dat geeft dan weer spanningen, want wie ben ik om dat
van hem af te nemen? Haar kinderen accepteren mijn rol. Ik ben oom Richard die ‘dingetjes regelt
voor mama’. En als Tanja overlijdt en er gebeurt iets met hun vader, dan komen zij hier. Dat is heel
natuurlijk gegroeid. Maar ze zijn door de situatie wel beschadigd.
Mensen met NAH ervaren die breuk in hun leven zelf ook en komen in een rouwproces. Hun innerlijke
ik blijft, maar toch zijn ze niet meer wie ze waren. Dat rouwproces is niet eindig, zoals bij een overlijden.
Ze worden er elke dag weer mee geconfronteerd. Ik vind het vreselijk als mensen zeggen: je moet er
mee leren omgaan. Want ze kúnnen het niet accepteren, omdat ze tot hun dood in die rouw zitten.
NAH krijg je ook nooit alleen, en daar sneuvelen veel relaties door. Mijn zwager wil niet scheiden.
Hij heeft gezegd: tot de dood ons scheidt. Terwijl het mij soms verstandig lijkt. De relatie is niet gelijk
waardig meer. Hij snapt het niet, dus er zit veel frustratie. Ze kunnen er beiden moeilijk mee omgaan.
Soms moet je juist uit liefde scheiden, en niet maar blijven doormodderen. Dan doe je elkaar tekort.
| 57
Partners moeten training in zorg bij NAH krijgen
Als de partner van iemand met NAH niets van de zorg weet, moet die eigenlijk een training krijgen
om ermee te leren omgaan. Er wordt te vaak alleen medisch gekeken en gezegd: u hebt er niets aan
overgehouden. Dan zeg ik: ammehoela. Wat kapot is, is kapot en blijft kapot. Medisch gezien kan
iemand gezond lijken, maar dat wil niet zeggen dat er niets mis is.
‘Dan zeg ik: ammehoela. Wat kapot is, is kapot en
blijft kapot. Medisch gezien kan iemand gezond
lijken, maar dat wil niet zeggen dat er niets mis is.’
Bij onze stichting geven we daarom voorlichting aan de binnenste schil mensen rond iemand met
NAH. Een zo klein mogelijke groep, die we leren inzien wat NAH aanricht en hoe je daarmee moet
omgaan. Dat je door een andere bril moet gaan kijken. Dat helpt. Ik zie in mijn praktijk mensen bij
wie die voorlichting het verschil was tussen een breuk of bij elkaar blijven, of tussen thuis blijven of
naar een woonvorm gaan.
Tanja heeft genoeg ellende meegemaakt
Ik besef dat het voor mij moeilijk wordt als Tanja overlijdt. Mensen om mij heen maken zich ook zorgen.
Mijn moeder zegt: wees voorzichtig, neem wat afstand. Maar ik heb het beloofd en daar ga ik voor.
Tanja heeft genoeg ellende meegemaakt. Ik kan haar nog een zo goed en aangenaam mogelijk leven
geven. Natuurlijk moet ik op mezelf letten, maar daar helpt mijn vrouw me bij. En ik heb gelukkig een
groot netwerk, dat ik best nodig zal hebben om mij overeind te houden als ze er niet meer is.’
58 |
‘In een klein stukje
blijft ze mijn zus,
maar om die kern
heen verandert alles’
Nelleke van der Spek (63) uit Gouda
is de moeder van Stefan (35).
Hij heeft het Angelman-syndroom,
is ernstig verstandelijk beperkt en al
17 jaar uit huis. Daarvoor zorgde
Nelleke voor hem. Ze zet zich met de
Stichting Netwerk Rondom in voor
het zorgtestament. Nelleke en haar
man Koos hebben nog twee kinderen:
Jiska (38) en Bart-Jan (31).
60 |
B
ij Stefan was vanaf dag één was duidelijk dat er iets was. We zaten de eerste twee weken vaak in het ziekenhuis in Schiedam, want er klopte veel niet. Hij had darmontsteking, kon niet goed slikken, overstrekte
heel erg, had huiduitslag en voeden en slapen gingen niet goed. Kortom, geen spreekwoordelijke wolk
van een baby. Ook de kinderarts had zorgen, maar kon niets vinden. We moesten afwachten.
Na een jaar ging het nog niet. Diezelfde kinderarts heeft hem vervolgens gescreend. Hij vond niets,
maar zei: dat betekent niet dat er niets ís. En toen kreeg Stefan met dertien maanden een epileptisch
insult. De kinderarts zei: meissie, dan is het écht mis. Daarmee sloeg de deur van de hoop dicht.
Daarvoor stelden we onszelf nog gerust. Zeiden we: we lachen er straks om als hij professor is.
Maar dat was voorbij.
Dit willen we niet, hij hoort hier helemaal niet
De nacht daarop daalde dat besef in. Ik dacht: Stefan, we scoorden eerder alleen minnetjes, maar vanaf
nu is álles winst. Zo zijn we er ingegaan. Ik zeg nadrukkelijk we, want het was teamwork met Koos.
Na die dag zijn we met die wetenschap doorgegaan met ons leven. Het grootste probleem was toen
dat hij heel slecht sliep. Dat was uitputtend. Wij sliepen om de beurt.
School werd het niet voor Stefan, dus hij ging naar een speciaal kinderdagverblijf. Dan kom je in een
wereld waar je eigenlijk niet graag bent, want dan zie je opeens veel gehandicapte kindjes. We dachten:
dit willen we niet, hij hoort hier helemaal niet. Maar hij was er natuurlijk wél op zijn plek. En hij had
het er naar zijn zin.
Toen kon Koos een baan krijgen in het buitenland
We verhuisden naar Assen, omdat Koos bij de NAM ging werken. We vonden het heerlijk om het gezin
groot te laten worden in Drenthe. Daar is ook Bart-Jan geboren. We waren er gelukkig. Stefan was lief
en het rolde allemaal op het dagverblijf. En toen kon Koos een baan krijgen in het buitenland.
We vroegen ons af of dat wel kon met de zorg voor een kind als Stefan.
‘In het eindgesprek zei de orthopedagoog:
Koos en Nelleke, Stefan is diep zwakzinnig. Boem!
Ik moest huilen.’
We zijn daarom met hem naar het Van Boeijenoord in Assen gegaan, een instelling met veel
deskundigheid. Daar is Stefan helemaal in kaart gebracht. In het eindgesprek zei de orthopedagoog:
Koos en Nelleke, Stefan is diep zwakzinnig. Boem! Ik moest huilen. Hij vroeg waarom. Ik zei dat ik
dat woord niet kon rijmen met mijn kind. Stefan is zoals hij is en hij is góed zoals hij is.
Hij zei dat hij de schok snapte, maar legde uit dat het woord eigenlijk alles zegt. Dat hij zwak van zin
is, zin in de betekenis van de zin van het leven zien. Dat hij ook nooit zelf zingeving zal vinden. Daar
zullen jullie hem altijd bij moeten helpen, zei hij, en dat is een enorme taak die jullie uiteindelijk te
boven gaat. Dus zoek alle hulp die je kunt krijgen, was zijn advies.
Dit kind zal nooit zeggen: dag pap, dag mam, ik ga
Hij zei ook nog iets anders: Dit kind zal nooit zeggen: dag pap, dag mam, ik ga. Maar ik wil jullie
adviseren hem niet levenslang bij jullie te houden. Uiteraard is het jullie keus, maar zoek een goede
plek voor hem. Daar komt nooit een goed moment voor. Dat moet je met je verstand doen, al zal het
hartverscheurend zijn.
| 61
En de man had nóg een wijze raad: zorg goed voor jullie zelf. Want als het goed gaat met jullie, dan gaat
het goed met hem en je andere kinderen. Dus neem die baan in het buitenland als je daar gelukkig van
wordt. Dat hebben we gedaan, en we verhuisden naar Aberdeen, Schotland. Daar waren we vier jaar
heel gelukkig. Prachtig land, veel er op uit. Doelbewust geen onderzoeken voor Stefan, maar genieten.
Ik weet het wél. Ik heb namelijk precies zo’n kind
Daarna kreeg Koos weer een baan in Den Haag. De laatste dag dat ik met Stefan door Aberdeen liep,
tikte een dame me op de schouder en vroeg: wat is er met uw kind? Ik zei: dat weet ik niet. Zij zei:
ik denk dat ik het wél weet. Ik heb namelijk precíes zo’n kind, en dat heeft het Angelman-syndroom.
Kent u dat? Ik kende het niet.
Eenmaal in Gouda liet ik de term Angelman vallen bij een maatschappelijk werker, en die zei: dat zou
zomaar kunnen, ik stop een brochure bij je in de bus. We konden alles aanvinken. Niet kunnen slapen
is een symptoom. Stefan praat niet, en bij Angelman komt de taalontwikkeling niet op gang. En wij
dachten dat we de leukste gehandicapte ter wereld hadden; sociaal, vrolijk, veel lachen. Bleek het
allemaal heel gewoon bij dat syndroom! Later is Angelman ook genetisch vastgesteld.
Het was leuk dat Stefan eens per week iets anders had
In Schotland hadden we opvang die respite care werd genoemd, buitenschoolse opvang voor kinderen
met een beperking. Toen maatschappelijk werk in Gouda vroeg waar we behoefte aan hadden, zei ik
dat het ontzettend leuk was voor Stefan dat hij eens per week na de reguliere opvang iets anders had.
In Nederland was dat er niet, maar ze vonden het een goed idee en gingen kijken of ze iets konden vinden.
‘Ik dacht nog aan die orthopedagoog in Assen.
Dit moet ongeveer zijn geweest wat hij bedoelde:
een goede plek. Stefan woont er nog steeds.’
In Nieuwerkerk aan den IJssel was er toen een nieuwe woonvoorziening, en die had bij de groep voor
ernstig meervoudig beperkte kinderen een logeerkamer. Die groep vond het leuk als er eens in de week
iemand kwam, dus daar zijn we mee begonnen, elke woensdagmiddag. Zo had ik een middag voor de
andere kinderen. We haalden Stefan na het avondeten weer op. Hij vond het er fijn.
We hebben hogere eisen voor een goed leven voor Stefan
We raakten daar bekend, en toen die logeerkamer een bewonerskamer werd, boden ze hem ons aan.
We dachten: zo’n kans krijgen we nooit meer; een bekende plek waar hij happy is. Het water staat ons
niet aan de lippen, en als het niet gaat staat zijn bed hier nog. Dus laten we er voor gaan. Hij was net
18. Ik dacht nog aan die orthopedagoog in Assen. Dit moet ongeveer zijn geweest wat hij bedoelde:
een goede plek. Stefan woont er nog steeds.
We communiceren goed met de zorgaanbieder en het team, maar hebben wel steeds het gevoel dat we
erbij moeten zijn. Over de praktische zorg zijn prima afspraken te maken, maar we hebben hogere eisen
als het gaat om een goed leven voor Stefan. Daar wringt het wel eens. Daar hebben we wel zorgen over,
ook naar de toekomst toe.
Wie kan welk lijntje later van me overnemen?
We springen bij. Het grootste gat dat wij vullen is het sociale. We halen hem elke zondag op. Dan maken
we zijn wereld zo groot mogelijk. Door ons komt hij bij mensen en gaat hij bij zijn oma op bezoek.
62 |
Die twee zijn dol op elkaar. Er gaan maar weinig mensen bij hém langs. Dus wij zijn nog steeds zijn
poort, en dat is geen gewenste situatie. Je wilt dat hij zijn eigen netwerk heeft, daar waar hij woont.
Daar komt dat zorgtestament om de hoek kijken. Ik ken het gedachtengoed al heel lang. Het idee komt
uit Canada en gaat uit van het gegeven dat vele handen licht werk maken. Want je bent niet alleen ouder,
maar ook regisseur over het leven van je kind, met alle lijntjes in handen. Die lijntjes kun je in kaart
brengen en dan gaan bedenken: wie kan welk lijntje later van later van me overnemen? Heel praktisch.
Als er al een moment was, dan is het nu
Ik heb eerder met andere ouders een stichting opgericht om het opzetten van zo’n zorgnetwerk te
promoten, maar dat kwam nooit echt van de grond. Hetzelfde overkwam Netwerk Rondom. Onlangs
hebben we de handen ineen geslagen, want het idee van wat er na jou gebeurt met de zorg voor je kind
leeft zó enorm onder onze generatie ouders. Er is momenteel ook veel belangstelling voor, dus als er
al een moment was, dan is het nu.
Kinderen met een beperking overleven hun ouders ook steeds vaker. Onlangs zei ik nog dat ik ergens
hoop dat Stefan vóór ons gaat. We waren bezig met ons eigen zorgtestament, en dan komt die emotie
naar boven. Dat je denkt: dit kind kan niet zonder mij. Mijn gesprekspartner zei: is dat écht zo? Maar
het is de emotie en die is heel puur. Het idee kan benauwend zijn. Het is de levensfase. We zijn met
pensioen, je komt uit die overlevingsmodus en dan ga je reflecteren.
De vraag is nu wie we bij ons zorgtestament willen betrekken. Het is ontzettend moeilijk om mensen
te vragen. We denken er aan de dagelijkse zorg onder te brengen in een vereniging. Dan formaliseer je
het voor een deel, en zijn zaken als de financiën voor elkaar. Maar het goede leven dat wij daarnaast
voor Stefan voor ogen hebben, moet echt door een vertrouwd iemand worden gerealiseerd. Dat willen
we niet bij de instelling neerleggen, want dat vraagt om warme relaties.
| 63
We bespreken het zorgtestament natuurlijk met de andere kinderen. Zij zeggen nu: pap en mam,
wij willen daar graag een rol in, maar wij kunnen niet alles doen wat jullie doen, want we hebben ons
eigen leven. Wij zeggen: we beginnen met het opstellen. Daar komen rollen uit, en in ons ideale beeld
kiezen jullie de rol die je past. Ik hou het bewust open, zeg niet dat ik wil dat ze iets gaan doen. Ik wil
niet met grote stappen door het proces gaan.
Het moet hun vrije keus zijn wat ze voor Stefan willen doen
Voor hen kan het een dilemma worden. Het moet hun vrije keus zijn wat ze voor Stefan willen doen,
maar het kan als verplichting voelen. In dat krachtenspel zitten we. Ik hoop dat wij een situatie kunnen
creëren waarin de kinderen vrij zijn om eerlijk te zijn. Dat is moeilijk, want ze kennen ons zó goed.
Maar er moet maximale keuzeruimte zijn. We zijn daar denk ik zorgvuldig mee bezig.
‘Nu emotioneert het me dat Jiska zelf een dochter
en een zoon heeft, en dat het leeftijdsverschil even
groot is als tussen haar en Stefan.’
Jiska was een kind dat altijd in de zon liep, tot Stefan werd geboren. In de eerste jaren daarna is ons
veel van haar ontgaan. Nu emotioneert het me dat zij zelf een dochter en een zoon heeft, en dat het
leeftijdsverschil precies even groot is als tussen haar en Stefan. Nu zie ik: kind, wat was je toen nog
klein, en ik zag je al zó voor vol aan. Ik heb destijds schromelijk onderschat wat het voor haar betekende.
Daar heeft ze het later ook met ons over gehad. Bart-Jan staat er anders in. Hij was het jongere broertje
en wist niet beter. Zijn broer was zijn broer. Hij zegt: mam, ik had een hartstikke leuke jeugd.
Koos en ik voelen feilloos van elkaar aan waar we zitten
Tussen Koos en mij heeft het altijd goed gewerkt, al kregen we het niet cadeau. We hebben een soort
balans, voelen feilloos van elkaar aan waar we zitten. Dus als het met mij minder gaat, dan geeft hij
gas bij en andersom. We hebben tegen elkaar gezegd: dit vraagt heel veel van ons, laten we allebei
doen waar we goed in zijn. Dus Koos heeft zijn carrière bij Shell gemaakt. Iets minder dan in potentie
mogelijk was, maar dat kwam door zijn bewuste keuzes voor zijn gezin.
Ik ben van opleiding fysiotherapeut, maar had in die verdeling de traditionele moederrol. Dat heb ik
graag gedaan. Ik ben ontzettend gelukkig geweest met mijn kinderen. Daar haalde en haal ik heel
veel uit. Ik had altijd veel contacten en hobby’s, naaide alle kleren voor de kinderen en ik kan me nog
altijd eindeloos verliezen in wol en stofjes. Als ik met mijn handen bezig ben, dan kan ik mijn hoofd
stopzetten.
Ik voel ten diepste dat ieder mens even waardevol is
Je hebt maar één leven, en ik weet niet hoe het was geweest als Stefan geen Angelman had gehad.
Ik voel ten diepste dat ieder mens even waardevol is, en dat alle kinderen een groot geschenk zijn.
Daarom kan ik, zelfs al voel ik soms ook verdriet, heel erg genieten van en met Stefan. Hij kan mij heel
blij maken. En daarom geniet ik ook van ons hele gezin, dat met de kleinkinderen steeds groter wordt.’
64 |
‘Ik voel ten diepste
dat ieder mens even
waardevol is’
Annelieke Selbach (47) is de moeder
van Jade (14), die het syndroom van
Down heeft. Ze woont met echt
genoot Sjoerd (48) in Breda. Samen
hebben ze ook nog zoon Dalí (12)
en dochter Jasmijn (11).
Annelieke is wijkmanager bij de
gemeente Etten-Leur. Daarnaast
werkt ze aan een eigen bedrijfje,
waarmee ze cursussen en lezingen
over levensgeluk wil gaan geven.
66 |
I
k voelde tijdens mijn zwangerschap al dat er iets was. Zes weken voor tijd ging ik naar het ziekenhuis
omdat ik te weinig leven voelde. De verloskundige zei: het is je eerste kind, dat kun je niet weten.
Ze maakte een echo en stuurde me naar huis. Drie weken later ging ik wéér, want het voelde niet goed.
Toen vonden ze in het ziekenhuis ook dat de baby te lang sliep. Ik werd ingeleid om te bevallen, maar
omdat Jades hartslag steeds wegviel, werd het een keizersnede.
Toen Jade eruit kwam, stortte de sfeer direct in. Iedereen zag het, alleen ik nog niet. De kinderarts
snelde voorbij. Ik hoorde in het voorbijgaan: je hebt een dochter. Ik was even heel blij, maar daarna kwam
ze terug en vroeg ze: heb je het gezien? Nee, zei ik, en toe zei zij: het is een mongooltje en ze heeft grote
opstartproblemen, dus ze gaat waarschijnlijk dood. Dat was de eerste kennismaking, heel heftig.
Na de landing zegt de stewardess opeens: welkom in Nederland
Jade is naar het Sofia Kinderziekenhuis in Rotterdam gegaan en heeft daar heel kritiek gelegen.
Het duurde drie weken voor duidelijk werd dat ze het zou halen. Ze heeft echt van alles gehad in die
tijd. Het was leven van minuut tot minuut, maar uiteindelijk is ze er goed uitgekomen. Dat was een
heftige tijd met heel veel zorgen. En met verwachtingen die instortten.
In die tijd las ik een gedicht van een Amerikaanse die zelf een kind met Down heeft, en waar ik veel
troost uit haalde. Ze schreef dat haar zwangerschap leek op in een vliegtuig stappen voor een vlucht
naar Italië, want daar gaat iedereen heen. Je koopt een reisgids, je bereidt je voor en je vliegt naar dat
prachtige land. En na de landing zegt de stewardess opeens: welkom in Nederland.
‘De helft van de kinderen met Down wordt
– heel symbolisch – geboren met een open hart.
Ook Jade had zo’n open hartje.’
Ze is anders dan ik verwachtte, maar nog steeds heel mooi
Dan zeg je: maar ik had Italië geboekt. En dan zegt de stewardess: maar je bent in Nederland en daar
moet je het mee doen. Dan moet je alles herzien, maar als je goed kijkt zie je dat Nederland óók mooi
is. Dat heeft mij heel erg geholpen en maakte me bewust van al mijn verwachtingen die ik al op haar
had geplakt. Ze is zoals zíj is: anders dan ik verwachtte, maar nog steeds heel mooi.
Ik wilde toch heel graag ook in Italië zijn, dus we besloten dat we snel weer zwanger werden. Die tweede
keer liet ik een vruchtwaterpunctie doen, waar ik al enorme spijt van had op het moment dat de naald
erin ging. Ik dacht: de kans is zó klein, wat doe ik nou? Het was ook niet de bedoeling om te kiezen
voor abortus als het niet goed was. Dat konden we niet maken tegenover Jade. Dan zeg je eigenlijk: je
bent wel leuk, maar ook niet zó leuk dat we het nog eens willen.
Jade heeft buiten Down geen verstandelijke beperkingen, maar met Down krijg je ook lichamelijke
zorgen mee, waaronder met het hart. De helft van de kinderen met Down wordt – heel symbolisch
– geboren met een open hart. Ook Jade had zo’n open hartje en problemen met ogen, oren en heupen.
Na die drie weken Sofia kwam ze naar huis. Na drie maanden is haar hartje gedicht.
Toen dacht ik: hoe kun je háár en die andere ouders nou helpen?
De operatie verliep goed, maar het duurde een half uur langer dan afgesproken voor we hoorden dat
alles ok was. Dan denk je meteen dat ze het niet heeft gehaald. Achter het luikje in je hoofd dat dán
opengaat, is het zo donker en zwart dat we daar eerder niet eens durfden te kijken. Bij ons ging het
gelukkig weer dicht, maar je krijgt dan zó’n compassie met de ouders bij wie dat luikje wél open zal
blijven, en met wie je daar in dat Ronald McDonald-huis zit.
| 67
Toen ik na die operatie het Sofia verliet, zag ik de moeder van een kindje met kanker, en zij had zó’n
pijn. Toen dacht ik: hoe kun je háár en die andere ouders nou helpen? Hun kinderen krijgen de beste
zorg en onvoorwaardelijke liefde, maar die ouders zijn alleen maar aan het zorgen. Toen ik later een
opleiding tot massagetherapeut deed, ben ik met mijn medecursisten ouders in het Ronald McDonaldhuis gaan masseren. Dat doen we nog steeds.
We gingen kijken in het speciaal onderwijs en dat voelde zó goed
Met Jade kwamen meteen ook nog eens tien mensen mee in huis. De logopedist gaf vanaf de eerste
maand al oefeningen, de fysio werkte al aan haar spieren, er kwam een maatschappelijk werker langs
en zo waren er nog een boel afspraken. En al die mensen gaven oefeningen of opdrachten die wij met
of voor Jade moesten doen. Ik wilde haar natuurlijk optimaal ontwikkelen, dus je doet het allemaal,
maar het was ook heel druk.
Toen ze het fysiek een beetje aan kon is Jade naar een medisch kinderdagverblijf gegaan, en daarna
naar een gewoon dagverblijf. We dachten eerst aan een reguliere school, maar hebben toch voor het
speciaal onderwijs gekozen. We gingen er kijken en dat voelde zó goed. Ik dacht: wat doen we toch
ingewikkeld! Hier zijn meer kinderen zoals zij en kijk eens hoe goed die juffen haar begrijpen.
Uiteindelijk moet Jade zo zelfredzaam mogelijk worden
Sociaal-emotioneel is Jade heel sterk. Je kunt heel goed met haar communiceren. Ze kan heel goed
uitleggen wat ze voelt. Dat is fijn. Maar op de reguliere school had ze cognitief altijd op haar tenen
moeten lopen en had ze er nooit echt bij gehoord. Daar was iedereen haar ook gaan helpen, maar
uiteindelijk moet ze zo zelfredzaam mogelijk worden. Dat leert ze op het speciaal onderwijs en dat is
belangrijker dan technisch nét iets beter lezen.
68 |
Nu zit ze in de derde klas van het voortgezet speciaal onderwijs. Ze gaat elke dag met veel plezier naar
school en gaat nu ook heel voorzichtig stage lopen, in een intern winkeltje. Daar gaat het om werk
houding, samenwerken, iets langer geconcentreerd bezig zijn. Over twee maanden gaat ze kennis
maken met andere richtingen, en in laatste twee jaar langer stage lopen.
Ze heeft er een heel duidelijk idee over: iets medisch
Ze wil heel graag anesthesist worden. Dat gaat natuurlijk niet lukken. Maar dan zeg ik: het is ook al
heel fijn om gewoon in het ziekenhuis te werken. Ze heeft er een heel duidelijk idee over: iets medisch.
Ze kent die wereld natuurlijk goed. En ze heeft er ook nog geen slechte ervaringen mee, al hebben ze
haar best wel eens pijn gedaan. Maar dat was om haar beter te maken.
‘De zorg is ook een groot deel van míjn leven
geworden: ik ga geloof ik naar zeven poli’s!’
De zorg is ook een groot deel van míjn leven geworden: ik ga geloof ik naar zeven poli’s! Gemiddeld
genomen hebben we goede ervaringen. Hoe Jade het ervaart staat voorop. Mensen moeten lief voor
haar zijn en ik moet vertrouwen in de behandeling hebben. Maar ik voel wel dat ik erbij moet zijn en
alert moet blijven. Ik ben ook een paar keer een lastige ouder geweest, met reden. Ik durf te zeggen
dat Jade er niet meer was geweest als ik niet soms op mijn intuïtie had vertrouwd.
Ik had er een best wel ingewikkeld leven bij gekregen
In mijn werk als wijkmanager ben ik een soort vooruitgeschoven post in de wijken namens het
stadskantoor. Alles wat met meervoudige klachten te maken heeft komt bij mij terecht, en ik zorg dat
het op juiste plek belandt. Maar ik luister ook naar wat er sociaal-maatschappelijk gebeurt. Ik ben de
ogen en oren van de buurt, maar ik doe ook aan verbinden en ik help mooie initiatieven mogelijk te
maken. Superleuk: de overheid dichter bij de inwoners brengen.
Ik deed dat werk al toen Jade werd geboren. Het eerste halfjaar heb ik niet gewerkt, daarna minder uren.
Het was zwaar, want ik had er een best wel ingewikkeld leven bij gekregen. Mijn levensgeluk werd daar
wel minder van. Maar geluk en ouderschap gaan ook met niet-beperkte kinderen niet altijd samen.
Onderzoek laat zien dat er op de geboorte van het eerste kind een ‘geluksval’ volgt, vooral bij hoog
opgeleide vrouwen. En die val is pas voorbij als de kinderen uit huis gaan.
Jade heeft eigenlijk meestal een leuke dag
Ik had extra het gevoel dat ik inleverde door al die afspraken die wij hadden en anderen niet. Ik kreeg
Dalí 16 maanden later en dacht: jeetje, wat makkelijk! Wat doet iedereen met een ‘gewoon’ kind moeilijk!
Hij drinkt, doet en lacht, en ontwikkelt zich helemaal vanzelfsprekend. Peanuts! Dat het zo makkelijk
ging was heel welkom voor het herstel van mijn levensgeluk.
Jade heeft mij veel geleerd over geluk. Dat doet ieder kind, maar wat ik bijzonder vind is dat zij heel erg
in het nu leeft. Ze kan niet anders en ze is er hartstikke happy mee. Zij heeft geen to do-lijsten en ze
hoeft niet naar de andere kant van de wereld. Ze leeft hier en in het nu, en haar gedachten en haar ego
zitten haar niet in de weg. Haar moment is vol en intens. Jade heeft eigenlijk meestal een leuke dag.
Er is die uitdrukking: een mens lijdt het meest door het lijden dat hij vreest. Je bent niet bezig met
het nu, maar met wat nog komt. Dat was heel erg aan de orde bij mij. Ik maakte mezelf steeds gek,
| 69
maar Jade kwam overal goed uit. Ik leerde dat het geen zin heeft om je voor de komende dertig jaar
zorgen te maken. Besefte dat ik het veel meer per dag moest bekijken. Ik heb vooral geleerd om niet
alles te willen móeten, maar dingen gewoon te laten zijn.
Van mijn werkgever, de gemeente Etten-Leur, mocht ik me gezien de aard van mijn werk met geluk
gaan bezighouden. Ik heb toen aan de Erasmus Universiteit een leergang gedaan over sturen op geluk
in het publieke domein. Dus: kun je als gemeente je inwoners gelukkiger maken? Dat was voor mij
heel interessant. Ik kwam een maatschappelijk werker tegen en zij zei: geluk speelt ook steeds vaker in
mijn werk. Zullen we een cursus geluk maken en kijken of we de eenzaamheid in Etten-Leur daarmee
kunnen aanpakken?
‘Een voorbeeld: positivisme cultiveren.
Dankbaarheid voelen en tonen is echt dé positieve
emotie die je kunt leren en stimuleren. Net als
geven en vergeven.’
Hoe ga je om met je tegenslagen? Dat is bepalend voor je geluksgevoel
We schreven die cursus en gaven die bij wijze van pilot aan studenten van de Avans Hogeschool.
Zij vonden het te gek om te leren over iets wat iedereen altijd wil: gelukkig zijn! Nu zijn we de cursus
echt aan inwoners aan het geven. Nog niet specifiek aan mensen die zich eenzaam voelen, maar dat
is wel de volgende stap.
Ik heb dus veel gereisd, en zag toen dat mensen in arme landen bijvoorbeeld best gelukkig leken.
Op de Erasmus leerde ik dat maar 20 procent van je geluk wordt bepaald door de omstandigheden.
Dertig procent komt uit je genen en 50 procent is maakbaar. Dat zijn je levensvaardigheden: hoe ga je
om met je tegenslagen? Dat is bepalend voor je geluksgevoel. Een gebeurtenis is maar een gebeurtenis.
Het gaat erom welke betekenis je eraan geeft.
Dankbaarheid voelen en tonen is echt dé positieve emotie
Er is onderzocht dat een aantal levensvaardigheden je maakbare geluk kunnen verhogen. En dat is het
stuk waar ik cursussen in geef. Een voorbeeld: positivisme cultiveren. Dankbaarheid voelen en tonen
is echt dé positieve emotie die je kunt leren en stimuleren. Net als geven en vergeven. En flow: kijken
wat je talenten zijn, van welke talenten je blij wordt, je doelen stellen en ermee aan de slag gaan.
Er komen uit mijn netwerk nu ook veel vragen of ik lezingen over de wetenschap van geluk wil geven.
Daarvoor ben ik mijn bedrijfje aan het oprichten. Ik weet niet of ik voor zulke dingen extra kracht heb
ontleend aan mijn ervaring met Jade. Ik weet wel dat ik naast dat leven in het nu de autonomie voel
om bezig te zijn met dingen die er toe doen. Niet met dingen die mogelijk verkeerd of anders hadden
kunnen gaan. Die energie en tijd kosten en leiden tot geluksverlies.
Na de geboorte dacht ik: nu kan ik nooit meer doodgaan
In zekere zin blijf ik daardoor soms net zo oud als mijn kind, maar aan de andere kant moet ik toch al
bezig zijn met later. Want het eerste dat ik na de geboorte dacht was: nu kan ik nooit meer doodgaan,
want ik moet altijd voor haar zorgen. Ik heb ook best lang gezegd: laat haar maar voor ons doodgaan.
We werken nu met tien andere ouders aan een eigen woonvoorziening. Het duurt nog wel zes jaar voor
die rond is. Dan is Jade 20, 21 als ze begeleid gaat wonen. Daardoor krijg ik toch wel weer vertrouwen
in haar toekomst en dat er dan goed voor haar zal worden gezorgd.’
70 |
‘Het heeft geen zin
om je voor de
komende dertig jaar
zorgen te maken’
Désiree Vos-van de Wal (33) is de
moeder van Reza (10), die door een
stofwisselingsziekte met ernstige
beperkingen werd geboren.
Ze woont in Oosterwijk, is getrouwd
met Johan (51) en is ook moeder van
Maran (13). Reza woont sinds dit
voorjaar in een instelling in Sliedrecht.
Désiree is onlangs aan de slag gegaan
als ondersteunend medewerker in
de zorg.
72 |
R
eza heeft een heel zeldzame stofwisselingsziekte: 3-PGDH deficiëntie ofwel serine-synthesestoornis.
Serine is een aminozuur, en dat maakt hij niet aan. In mijn buik is hij daardoor al achter gaan lopen.
Hij werd geboren met een te klein hoofdje en te kleine hersentjes. Dat was niet gezien bij de 20-weken
echo en kwam als een verrassing.
Ik beviel thuis. De verloskundige zei meteen: ik weet niet of het goed is. Ik was dwars en dacht: er is
niets aan de hand. Hij deed het verder goed, dus eigenlijk hebben we de eerste kraamweek best genoten.
Na mijn eerste ontkenning begon ik toch te stressen over Reza’s kleine hoofdje. Ik uitte mijn zorg bij
de wijkarts, zij regelde de verwijzing en toen ging het best snel.
Tijdens het onderzoek zei ik nog: eerst zien, dan geloven
Hij is eind september geboren en in januari kregen we de diagnose. Ik wist niets van stofwisselings
ziekten, en nu had ons kind er opeens een. Als er héél vroegtijdig een vermoeden was geweest, dan had
hij voor de geboorte al via mij serine kunnen krijgen. Maar zo’n vermoeden is er eigenlijk alleen als de
ziekte in de familie voorkomt.
Het duurde even voor we de gevolgen beseften. Tijdens het onderzoek zei ik nog: eerst zien, dan geloven.
Ik vond dat ik Reza tekort deed als ik meteen toegaf dat hij beperkt zou zijn. Pas na de diagnose daagden
de consequenties. We hoorden dat in Nederland maar zo’n tien kinderen deze ziekte hebben. Dat hun
ontwikkeling meestal stopt tussen 0 en 1 jaar, dat ze bijna altijd rolstoelgebonden zijn en nooit
zelfstandig kunnen leven.
We rekenden er niet meer op dat hij nog zou gaan lopen
Reza zou dus ernstig meervoudig beperkt zijn, en daar vond ik ook een soort rust in. Dan kan hij er
tenminste niet gefrustreerd over raken, dacht ik. Maar Reza was eigenwijs, groeide wat verder door,
en raakte wél gefrustreerd. Hij deed alles wel met grote vertraging. Hij ging laat kruipen en pas met
1,5 jaar staan door zich aan iets op te trekken. Hij ging wel met een loopstoeltje het hele huis door.
‘Het werd heftiger naarmate hij groter werd.
Op een moment kreeg ik angst voor de toekomst:
als dit zo blijft, kan hij dan nog thuis wonen?’
We rekenden er niet meer op dat hij nog zou gaan lopen. Toen hij vijf was, richtten we daarom een
stichting op om geld voor de aanpassing van het huis in te zamelen. En net tóen deed meneer een stap
los van de bank, had hij het door en ging hij er voor. Prachtig. Het huis moest evengoed worden
aangepast, want hij zag het gevaar van de trap niet.
Mentaal ontwikkelde hij zich ook heel langzaam. Nu zit hij op het niveau van 1,5 à 2 jaar, voor zover
dat is te meten. Hij praat wel, kletst graag zelfs, maar is moeilijk te verstaan. Met praten begon hij op
zijn vierde, ook toen we er niet meer op rekenden. We waren al blij met ‘ja’ knikken, ‘nee’ schudden
en iets aanwijzen.
Als hij niet wilde beet hij me, trok hij aan mijn haar en gilde hij
Het woord ‘nee’ zette hij meteen vol in. Eigenlijk is hij nooit uit de fase van ‘ik ben twee en ik zeg nee’
gekomen. En het werd heftiger naarmate hij groter werd. Op een moment kreeg ik angst voor de toekomst:
als dit zo blijft, kan hij dan nog wel thuis wonen? Reza wilde steeds ontsnappen en buiten spelen.
| 73
Dat kon hij niet alleen, ook niet toen hij als peuter in een rolstoel zat. Hij deed dingen die niet mochten
en ‘nee’ was een verboden woord. Ik kon hem daar niet vrij in laten.
Hij was ook moeilijk weer naar binnen te krijgen. Als hij niet wilde beet hij me, trok hij aan mijn haar
en gilde en spartelde hij. Hoe moest ik dat doen als hij groter en sterker zou worden? Maar het was
mijn grootste angst dat hij uit huis zou gaan. Ik bleef hopen dat hij er overheen zou groeien, maar dat
gebeurde niet.
Hij loopt op de punten van zijn tenen en met gebogen knieën
Toen hij ging lopen dachten we dat hij eindelijk mee kon, maar we kwamen van een koude kermis
thuis. Hij loopt op de punten van zijn tenen en met gebogen knieën, maar hij kan toch ook heel snel
rennen. Hij bleef niet bij ons, ging als een speer door een winkel, pakte dingen. Hield je hem tegen,
dan liet hij zich schreeuwend en schoppend op de grond vallen, heel boos.
Ik werkte destijds in de schoonmaak. Zwaar werk, en dan kon ik bij thuiskomst ook weer aan de bak.
Johan reed op de vrachtwagen en maakte lange dagen. Uiteindelijk hebben we in 2016 een PGB
aangevraagd en ben ik fulltime gaan zorgen. Er was financieel meer rust en ik kwam niet meer elke
dag met een zere rug thuis.
Niks Maran, gaan júllie maar in relatietherapie
Toch ging het vanaf die tijd bergafwaarts. Het huis was net verbouwd, die PGB-aanvraag was ook heftig
en Maran liep met depressieve klachten vast op school. Hij had een knauw gehad van Reza’s ziekte. Ik
stelde systeemtherapie voor om te kijken wat Marans positie in het geheel was. Maar die therapeuten
zeiden tegen Johan en mij: niks Maran, gaan júllie maar in relatietherapie.
‘Dat sloot wel mooi aan op de therapie:
we leerden elkaars wereld beter kennen en
vonden elkaar terug.’
We zijn daar flink door de molen gehaald, en daardoor raakte ik in een depressie. Mijn therapeut
suggereerde antidepressiva. Het was rond de kerst van 2016, ik dacht dat iedereen ons in de steek had
gelaten, en Johan had op zijn werk een ernstige armblessure opgelopen. Na de kerst bleek er zelfs een
operatie nodig. Dus ik zat net aan medicatie en hij ging naar het ziekenhuis.
We kwamen er beter uit en zagen dat we meer los moesten laten
Die antidepressiva hielpen gelukkig wel. Ik kwam weer beter in mijn vel. Johan was een maand of vier
thuis. Ik was altijd de planner, Johan de doener. Nu was het noodgedwongen andersom. Dat sloot wel
mooi aan op de therapie: we leerden elkaars wereld beter kennen en vonden elkaar terug. We kwamen
er beter uit en zagen dat we meer los moesten laten.
Reza ging in 2017 van het kinderdagcentrum naar een ZML-school. Dan was hij vaker vrij, zoals op
woensdagmiddagen. We besloten daarom uit het PGB iemand voor die woensdagen aan te nemen.
Het werd een mannelijke begeleider, die elke woensdag van 13 tot 20 uur hier was, hier ook at, Reza
douchte en naar bed bracht.
Hier was iemand met wie je kon praten over je kind
Hij kwam best wel dichtbij. Dat had ook fijne kanten. We zagen vrij weinig mensen meer, en hier was
iemand met wie je kon praten over je kind. Iemand die het vaak nog beter zag dan mensen die dichter
bij je staan. Hij klikte bovendien heel goed met Reza, deed mooie dingen met hem. Reza groeide daarvan.
74 |
Maar ja, die begeleider was ook wel eens ziek, en dan werd Reza boos dat hij niet kwam. Er was geen
backup, dus het bleef fragiel. Tegelijkertijd bleek die school toch te hoog gegrepen. Reza vond het wel
leuk, maar hij had alles bij elkaar zo veel verschillende soorten opvang en begeleiding dat het voor hem
steeds onveiliger werd. Dat maakte zijn gedrag heftiger en hem steeds angstiger.
Moeten we niet eens gaan kijken naar wooninstellingen
Ik was intussen met de medicatie gestopt en merkte dat ik toch weer vastliep. Johan viel uit op zijn werk,
met burn out-klachten. Het ging ook niet lekker met Maran in groep 8. Dus we dachten: we zijn
mentaal zwak, moeten we niet eens gaan kijken naar wooninstellingen voor Reza. Dat we niet straks
in een crisis komen en dat hij dan ergens komt en dat je het maar hebt te accepteren.
Ik heb daar veel met Reza’s begeleider over gesproken. Ik had aan hem gezien dat iemand anders mijn
kind ook enorm lief kan hebben, en daarmee had hij al geholpen om het eerste stapje te zetten en
gewoon eens te gaan kijken. Dus terwijl we voor Maran open dagen van middelbare scholen bezochten,
bekeken we voor Reza wooninstellingen.
In maart 2018 zetten we hem op de wachtlijst voor de Merwebolder van ASVZ in Sliedrecht. Daar hadden
we het beste gevoel bij. De visie daar paste bij Reza, en het gevoel op de woning was warm en goed.
We hadden vervolgens wel een zwaar jaar. Reza was moeilijk, ook omdat hij denk ik aanvoelde dat wij
niet meer zo sterk stonden.
Maran ging na de vakantie naar de middelbare school en liep daar meteen vast. We vroegen al maanden
om een hoger budget en meer hulp, maar dat kwam maar niet los. Toen moest Johan ook nog gaan
reïntegreren, maar zijn werkgever kwam terug op eerder gemaakte afspraken over werktijden, en dat
kon bij ons thuis niet. Alles stapelde zich op.
| 75
Ik werd zo boos dat ik met vazen ging gooien
De spanning liep zó hoog op dat de hulpverleners om ons heen zeiden: er móet nu iets gebeuren.
Begin november liep alles spaak. Ik kon niet eens meer praten, ik was op. Er werd gesproken over
crisisopvang. Ik werd zo boos dat ik met vazen ging gooien. Het hele jaar hadden we al vergeefs de
noodklok geluid, en dan zou het zo moeten eindigen?
Na die crisis kon het opeens allemaal wél. Toen werd alles betaald en kwam er extra hulp in de vorm
van thuiszorg. Dat was fijn, maar van korte duur. De thuishulp bleek niet capabel, Reza kreeg er wéér
iemand anders bij, het lukte niet om op alle dagen hulp te organiseren en Reza’s vertrouwde begeleider
gaf aan minder te willen gaan werken.
Je pakt zijn spullen in en brengt hem daarheen
Als klap op de vuurpijl kreeg Johan met kerst acute blindedarmontsteking en lag alle zorg bij mij. Met
oudjaar was Johan weer thuis, maar het was duidelijk: als er met één van ons iets gebeurt hebben we
een probleem. En toen kwam er een plekje vrij op de Merwebolder. We zijn eerlijk tegen elkaar geweest:
we staan wankel, dus we moeten die plek wel nemen.
Toen vaststond dat Reza daar kon gaan wonen, hebben we hem dat ook verteld. Mijn hart brak al als ik
alleen maar dacht aan het moment dat we hem daar zouden achter laten. En toen dat moment begin
maart kwam, was het inderdaad heftig. Je pakt zijn spullen in en brengt hem daarheen. Dan ga jij weg
en stort je wereld in. Het voelt écht alsof je hem in de steek laat.
‘Wij probeerden hem weg te houden bij dingen
die hem prikkelden. En nu krijg ik van hun een
filmpje dat hij op de disco staat te dansen!’
Na ruim een halfjaar zie ik ook de positieve kanten. Hij is veel zelfstandiger, en komt sociaal ook
helemaal aan zijn trekken. Hij zegt ‘dag’ tegen iedereen, heeft veel meer contacten en gaat naar veel
feestjes. Hij is blij! En hij vertoont minder probleemgedrag dan de laatste tijd thuis. Alles gaat nu volgens
één visie. Hij heeft niet meer zes verschillende aanpakken, maar vaste routines en vaste activiteiten.
Ze zwemmen drie keer in de week, hij rijdt paard, er zijn festivals en leuke dingen. Ze bootsen het
echte leven na en hij mag dat leven leiden, terwijl wij hem juist steeds banger weg probeerden te
houden bij dingen die hem prikkelden. En nu krijg ik van hun een filmpje dat hij op de disco staat te
dansen! Hij had het in het begin heel moeilijk, maar nu huilt hij alleen nog als wij naar huis gaan en
hem daar laten. Maar dat mag ook.
Ik wilde iets gaan doen wat écht is, wat er toe doet
Ook hier is het beter geworden. We hebben de tijd genomen om te verwerken dat Reza uit huis is.
Hebben veel gehuild, ons leeg gevoeld. Daarna is Johan bij een nieuwe baas begonnen, ook weer als
chauffeur. Ik heb wat langer nodig gehad, maar werk sinds deze week als ondersteunend medewerker
in de zorg voor mensen met een beperking. Ik wilde iets gaan doen wat écht is, wat er toe doet.
Ik was ergens altijd wel bang dat Reza vroeg uit huis zou gaan, maar ik dacht zeker niet al op zijn negende.
Ik ben daar nog best verdrietig en soms ook nog een beetje boos over, want ik denk dat het later had
kunnen gebeuren als er meer en beter naar ons was geluisterd. Maar ik heb inmiddels ook heel erg
geleerd dat het loslaten van Reza echt nodig was. Voor hem en voor ons.’
76 |
‘Ik heb inmiddels
geleerd dat het
loslaten van Reza
echt nodig was’
‘Ik ben er goed af
gekomen omdat ik
ook een plek had
waar ik wél kind
kon zijn’
Lisette van Driest (42) ontdekte na
22 jaar zorg voor haar vader dat hij
verstandelijk beperkt was. Pas na zijn
dood bleek dat hij dezelfde erfelijke
afwijking had als haar eveneens
beperkte broer. Lisette woont
met haar man en twee zoons in
Valkenswaard. Ze is project
coördinator in de zorg en is actief
in de werkgroep Kinderen van
Verstandelijk Beperkte Ouders.
80 |
M
ijn vader kreeg de diagnose “verstandelijk beperkt” pas toen hij al over de 70 was. Hij was een nakomertje
en trouwde direct vanuit huis met mijn moeder. Er was dus altijd voor hem gezorgd, totdat mijn ouders
gingen scheiden, lang voor de diagnose. Toen moest hij voor het eerst alleen wonen en voor zichzelf
zorgen, en bleek dat hij dat niet aankon. Hij begon mij te vragen van alles voor hem te doen.
Ik was toen 12, en dan doe je wat je vader vraagt. Ik deed niet alleen praktische dingen, zoals formulieren
invullen, brieven schrijven of een stop vervangen, maar werd ook zijn geweten. Hij had weinig controle
over zijn impulsen. Er was vaak ruzie met de buren, en dan deed hij onbeheerste dingen. Hij dacht
bijvoorbeeld eens dat ze hem uitdaagden, en gooide een steen door de ruit.
Ik belde dan niet alleen de verzekering, maar moest hem ook vertellen: ‘Pap, ik snap dat je boos bent,
maar dit helpt niet’. Het was de omgekeerde wereld. Ik was de puber, maar moest zíjn voorbeeld zijn.
Dat ging jaren door. Ik woonde bij mijn moeder, en fietste naar mijn vader als hij me nodig had. Tegen
mijn moeder zei ik uit loyaliteit niets. Ook niet tegen vriendinnen, uit angst voor oordelen. Mijn vader
had met niemand contact, dus ik kon die werelden makkelijk scheiden.
Ik hoefde niet te zorgen voor zijn geluk
Soms had ik er tabak van en ging ik niet, maar daar voelde ik me dan weer schuldig over. Na jaren van
zorgen en zwijgen begon het met mij slecht te gaan. Ik had veel hoofdpijn, kwam bij een psycholoog
terecht. Ik ontkende daar dat het iets te maken had met mijn vader, maar zij prikte daar doorheen en
zei: jij hoeft niet te zorgen voor zijn geluk. Dat was belangrijk: een ander vertelde mij dat ik die
verantwoordelijkheid niet hoefde te nemen.
Daarna heb ik me teruggetrokken. Op mijn 20ste ben ik zelfs een jaar naar het buitenland gegaan.
Toen zakte mijn vader door zijn hoeven. Hij raakte volledig overvraagd. Zijn huis vervuilde en hij kreeg
psychotische wanen. Het ging in de jaren daarna zó slecht dat ik niet niks kon doen. Ik had inmiddels
kinderen, en om het weekend kwam hij bij mij. Dan kon hij nét dat beetje opladen om er weer twee
weken tegen te kunnen.
‘Meneer, u hebt een IQ van 64’
Hij ging ook veel naar de huisarts. Die belde mij op een gegeven moment om te zeggen dat er lichamelijk
niets mis was en met de vraag wat ík ging doen. Ik weet inmiddels dat dat vaak gebeurt bij kinderen
van beperkte ouders. Zij krijgen de verantwoordelijke rol. Ik moest de volgende stap dus bedenken,
en ben toen met mijn vader naar een psychiater bij GGZ Eindhoven gegaan. Die deed onder meer een
IQ-test. Ik zie ons daar nog zitten toen de uitslag kwam: ‘Meneer, u hebt een IQ van 64’. Dat is niet
randje-randje hè, dat is écht een beperking.
‘Uiteindelijk heeft mijn vader nog vijf jaar intra
muraal gewoond. Op zijn sterfbed zei hij dat het
de beste jaren van zijn leven waren.’
Toen viel er voor mij veel op zijn plek. Dingen die ik niet zag omdat ik er zó middenin zat. Het betekende
ook dat de GGZ het dossier opnieuw naar mij schoof. Ik werkte toen al in de zorg voor mensen met een
beperking, en had een goed contact met een van onze zorgbemiddelaars. Via hem is er hulp gekomen.
Uiteindelijk heeft mijn vader na 22 jaar aanmodderen nog vijf jaar intramuraal gewoond. Op zijn
sterfbed zei hij dat het de beste jaren van zijn leven waren.
Pas na zijn dood is gebleken dat aan zijn beperking een zeldzame genetische afwijking ten grondslag lag,
een mutatie op het KCNT1-gen. Een Amerikaanse expert heeft wereldwijd maar zo’n 150 patiënten in
kaart gebracht. Het werd eerst vastgesteld bij mijn broer. Hij woont al sinds zijn zevende in een instelling.
Heeft een verstandelijke beperking en zware epilepsie, de belangrijkste kenmerken van die mutatie.
| 81
Ik wilde weten of ik het niet heb doorgegeven
Er was bij mijn broer niet eerder aan gedacht, maar de afwijking werd door betere opsporingsmethodes
later alsnog gevonden. Mijn vader had niet alleen zijn beperking, maar ook epilepsie, alleen veel minder
ernstig en onder controle. Hij was al overleden toen duidelijk werd dat mijn broer KCNT1 had, maar ik
wilde alsnog weten of hij die genetische afwijking ook had. Gelukkig was voor kankeronderzoek ooit
zijn weefsel opgeslagen. Uit onderzoek daarop bleek hij het ook te hebben gehad.
Ik heb mezelf ook laten testen, al zag de klinisch geneticus geen aanleiding. Ik heb geen epilepsie en
ik heb hbo gedaan. Maar ik wilde weten of ik het niet heb doorgegeven aan mijn kinderen. Ze zijn nu
12 en 15, doen havo en vwo en hebben geen epilepsie. Ik heb de afwijking niet. Maar ik ga mijn zoons
wel adviseren om bij een klinisch geneticus te rade te gaan als zij kinderen willen.
Ik was geen kind, deed niet wat kinderen doen
Terugkijkend denk ik: waarom heb ik dit allemaal voor mijn vader gedaan? Eigenlijk heb ik al die jaren
iets in stand gehouden waar ik mezelf geen plezier mee deed, maar hém ook niet. Het antwoord is
loyaliteit. En die bleek nog veel sterker dan ik dacht. Hij is nu bijna drie jaar dood en ik ben tot het
eind toe loyaal gebleven. Voor zijn overlijden vertelde ik dit verhaal niet, aan niemand.
Ik neem mezelf dat niet kwalijk. Ook niet omdat je weet dat mensen het raar vinden als je vertelt dat jij
van alles voor je vader doet. Dat ik daar zelf onder leed erkende ik niet. Ik ben op school veel gepest.
Terugkijkend zie ik wel dat ik een bijzonder meisje was en snap ik waarom ik eruit werd gepikt. Ik was
geen kind, deed niet wat kinderen doen. De pestkoppen zagen dat. Ze pestten me ook met mijn broer,
die ze gek noemden.
‘Nog een taboe: mijn vader had geen kinderen
moeten krijgen. Dat ik dát nu kan zeggen, zegt
iets over mijn verwerking.’
Kinderen zijn veerkrachtig omdat ze niet beter weten
Mijn overlevingsstrategie was altijd om te denken dat het bij een ander nog veel erger is. Wat ook
hielp is dat ik een normaal begaafde moeder met een normaal begaafd netwerk heb. Ik werd daar ook
intellectueel uitgedaagd, terwijl kinderen van twee beperkte ouders hun vader én moeder al snel
inhalen. Ik kreeg ook veel liefde van mijn moeder en haar familie.
Ik denk dat ik er goed ben af gekomen omdat ik dat belangrijke stuk ook had: een plek waar ik wél
kind kon zijn. Kinderen zijn bovendien veerkrachtig, maar dat komt ook omdat ze niet beter weten.
Eigenlijk mag ik van mezelf pas beter weten sinds mijn vader overleden is. Ik dacht vroeger ook wel
eens: was hij maar dood, dan had ik die zorg niet meer. En twee minuten later voelde ik me daar dan
weer enorm schuldig over.
Zij droegen toen de sores, die rugzak. Ik niet meer
Ik was eigenlijk tot aan zijn dood structureel overbelast. Pas toen hij uiteindelijk in die instelling ging
wonen, heb ik een paar rustigere jaren gehad. Dat heeft er ook voor gezorgd dat de verhoudingen weer
iets normaler werden. De mensen daar begeleidden hem ook in het contact met ons, wezen hem op
verjaardagen van zijn kleinkinderen en stimuleerden hem om dan iets leuks te doen. Zij droegen toen
de sores, die rugzak. Ik niet meer.
Hij ging niet rustig dood in zijn slaap, maar kreeg een hersenbloeding en overleed na vijf loodzware
maanden. Alles kwam er bij mij toen uit. Dat was verwarrend, want nu was hij er écht niet meer en
waarom was ik dan verdrietig? Ik vond het toch zo belastend? Maar ik dacht aan alles wat er níet is
82 |
geweest, alle verloren kwaliteit van leven. Aan dat hij geen vader voor mij kon zijn. Dat hij nooit spontaan
‘ik hou van jou’ zei en dat ik in mijn hele leven welgeteld één compliment van hem heb gehad.
De herkenning die ik vond werkte helend
Na zijn dood ben ik gaan zoeken naar wat het betekent om een verstandelijk beperkte ouder te hebben,
en toen kwam ik uit bij Sien, de belangenvereniging voor mensen met een verstandelijke handicap en
hun omgeving. De herkenning die ik daar vond werkte helend. Ik ben ook actief in de werkgroep KVBO
van Sien, vertel mijn verhaal voor zorgverleners. Het klinkt misschien gek, maar dat vind ik leuk om
te doen. Ik hoop dat ik mensen raak, en dat de dingen die voor mij niet zijn gebeurd voor anderen
wel gebeuren.
Dus: benoem het als hulpverlener, vraag een kind wat er aan de hand is als je ziet dat er iets niet klopt
bij een of beide ouders. Want ik blijf het frappant vinden dat er vanwege mijn broer al vroeg hulp
verlening bij ons gezin betrokken was, maar dat blijkbaar niemand heeft durven zeggen dat mijn vader
toch óók wel een geval apart was. Daar rust toch een taboe op. Je hoeft echt niet te vragen: goh, bent u
verstandelijk beperkt? Maar er zijn andere manieren om dingen uit te vinden.
Hij kon niet voldoen aan de verwachtingen
Nog een taboe: mijn vader had geen kinderen moeten krijgen. Dat ik dát nu kan zeggen, zegt iets over
mijn verwerking. Had je dat vijf jaar geleden tegen me gezegd, dan had ik geantwoord: geen mening.
Want ik dacht: ik verloochen mezelf als ik zeg van niet, want dan was ik er niet geweest. Maar nu weet
ik dat dat losstaat van elkaar.
Hij kon de verantwoordelijkheden niet aan die horen bij het krijgen van kinderen, zoals vaker bij
mensen met een beperking. Ik denk dat hij zonder kinderen gelukkiger was geweest, al was ik er dan
niet geweest om voor hem te zorgen. Maar dan was hij eerder door zijn hoeven gezakt en had hij
eerder hulp gekregen.’
| 83
Sandra (53) en Ronald Fuchs (61)
uit Scheveningen zijn de zus en broer
van Fred (64). Hij heeft het syndroom
van Down en woont sinds 2004 in
Westerhonk in Monster. Daarvoor
zorgden zijn ouders voor hem.
Zijn moeder kon Fred niet loslaten.
In 2003 overleed ze, en zijn zieke
vader kon de zorg niet aan. Sandra
en Ronald zochten en vonden een
goede plek voor Fred.
84 |
S
andra: We zeiden het wel tegen mijn moeder, zeker toen zij en mijn vader ouder waren: je moet nu
écht iets ondernemen, want als jij er niet meer bent, hebben wij én daar verdriet over, én moeten we
Fred een goed plekje geven. Ik ben toen met maatschappelijk werk en mijn ouders bij instellingen
gaan kijken, maar niets voelde voor mijn moeder goed genoeg. Zij kón hem gewoon niet loslaten.
Als we ergens hadden gekeken, lag ze een paar dagen depressief op bed. Dat had ook weerslag op Fred
en ons. Ze zei wel dat ze ons er niet mee wilde opschepen, en dat ze wist dat Fred het huis uit moest.
Maar ze kon het écht niet. Dus op een moment zeiden we: mam, we zien wel. Komt tijd, komt raad.
En zo ging het. In 2003 werd mijn moeder opeens ziek, en twee weken later was ze er niet meer.
Ze was 76.
Fred is gewoon een heel vrolijke vent
Ronald: Fred heeft Down en functioneert als een kind van tussen de 3 en 6 jaar. Hij ziet heel slecht en
hij loopt moeilijk door slechte voeten. Hij heeft ook kanker gehad, en dat heeft sporen achtergelaten.
Down maakt bovendien ouder, dus tel de helft maar bij zijn leeftijd op. Als je hem ziet zou je niet zeggen
wat hij te verduren heeft gehad. Fred is gewoon een heel vrolijke vent.
In zijn slechte periodes niet, maar als hij nu bij ons komt, brengt hij altijd vrolijkheid mee. Hij komt
bijna elk weekend, misschien twee keer per jaar wegens vakanties niet. Hij komt dan met de taxi bij mij
aan, en dan hebben we een vast protocol voor wat we moeten doen, want zo’n dag is erg aan gewoontes
gebonden. We doen eigenlijk elke week hetzelfde. Dat wil Fred. Vaste rituelen.
Na haar overlijden ging het echt niet meer thuis
Sandra: Ik kom naar Ronald, we drinken wat met zijn allen en daarna neem ik Fred mee, om te winkelen
of voor een uitstapje. Daarna eten we, de ene week bij Ronald, de andere bij mij. Dan komt er ook wat
familie. We drinken gezellig koffie en om een uurtje of acht brengt Ronald Fred naar huis. En elke
donderdagavond is een van ons daar, op de woonvoorziening.
‘Het was verdriet, stress. Onze moeder en hij
waren zó’n eenheid. Hij was al bijna 50 toen zij
overleed, en kende niets anders.’
Toen mijn moeder stierf, was mijn vader er nog. Maar hij was zwaar hartpatiënt, en het ging heel slecht
met Fred. Mijn moeder gaf hem die laatste jaren overal zijn zin in. Hij zat eigenlijk in een neerwaartse
spiraal, wilde niet meer eten. Na haar overlijden ging het echt niet meer thuis, dus we moesten iets
doen. Hij woog op een gegeven moment nog maar 43 kilo.
Ronald: Het was verdriet, stress. Onze moeder en hij waren zó’n eenheid. Hij was al bijna 50 toen zij
overleed, en kende niets anders. Hij luisterde goed naar mijn moeder, maar niet naar mijn vader.
Omdat er niet meteen plek was, woonde Fred na haar dood nog een klein jaar thuis. Wonderbaarlijk
genoeg luisterde hij toen ineens wél naar mijn vader. Wij waren er toen ook elke dag om te helpen.
Behoorlijk eten is hij pas weer gaan doen bij Westerhonk.
Dan gingen ze een paar dagen naar Duitsland en dat was het
Mijn vader heeft mijn moeder zes jaar overleefd. Mijn ouders deden nooit veel. Vakantie zat er bijna
niet in. We hadden een paar jaar een caravan, maar gingen nooit naar het buitenland. Toen Fred in
Westerhonk woonde, hebben we nog wat fijne vakanties over de grens gehad met zijn allen; mijn vader,
| 85
mijn zus, ik met mijn gezin. Daar heeft mijn vader nog erg van genoten. Mijn moeder ging nog wel
eens een weekendje met haar zus weg en dan zorgde mijn vader voor Fred.
Sandra: Ik werk in het onderwijs en heb dus een lange zomervakantie. Dan zei ik wel eens: mam, pap,
gaan jullie eens lekker weg, maak eens een buitenlandse reis, en dan zorg ik wel. Daar wilden ze ons
dan niet mee opschepen. Ik zei: ik heb zes weken vakantie, ga! Nou, dan gingen ze een paar dagen
naar Duitsland en dat was het dan wel. Ze hebben zich allebei best wel opgeofferd.
Mijn moeder zei ooit: ik heb levenslang gekregen. Dat is heel verdrietig
Mijn moeder zei ooit: ik heb levenslang gekregen. Dat is heel verdrietig. Ik vind overigens wel dat ze
die keuze ook zelf maakte. Zij wilde hem altijd bij zich houden. De laatste paar jaar van haar leven zag
ze wel dat het tegenwoordig allemaal anders is in de instellingen, maar vroeger was het echt
verschrikkelijk, zei ze. Je leverde je kind af en dan mocht je zes weken geen contact hebben. Dat is nog
best lang zo geweest. Daar moest ze niet aan denken.
Ronald: Mijn moeder had nog lang dat beeld in haar hoofd, van grote zalen met witte bedjes. Dat was
al lang niet meer zo, maar zij dacht: zorg elders is nooit zo goed als de zorg die ik kan geven. Op een
bepaalde manier is dat ook zo. We spreken nu mensen die voor Fred zorgen en die zeggen: het is nooit
als thuis, maar wij doen ons best. En dat is ook zo, dat zien we. Over het algemeen zijn wij tevreden.
Dan denk ik: zó jammer dat ze dat nooit heeft gezien
Sandra: Freds begeleiders zijn ontzettend betrokken, gaan heel respectvol met hem om. Dat is echt
enorm geruststellend, en dat was het voor mijn moeder ook geweest. Ik word emotioneel als ik daar
aan denk. Westerhonk heeft eens in de zoveel tijd een familiebijeenkomst. Dan is Fred helemaal in
zijn element: blij, feesten, zingen. En ik denk: zó jammer dat ze dat nooit heeft gezien. Ze heeft zich
vijftig jaar weggecijferd en dit had het kunnen zijn! Gelukkig heeft mijn vader dat nog wel gezien.
86 |
Ronald: Sinds Fred daar woont, is hij ook gegroeid. De laatste jaren thuis ging hij echt niet meer vooruit.
Op Westerhonk wel. Thuis werd alles voor hem gedaan en daar werd hij opeens veel zelfstandiger
gemaakt. Hij heeft er nog een hele ontwikkeling doorgemaakt, ook sociaal. Hij heeft een goede vriend,
voor het eerst in zijn leven. Die twee zijn onafscheidelijk. Hij vindt het bij wijze van spreken soms bijna
jammer dat hij in het weekend naar ons gaat.
Hij voert hier dan een soort toneelspel op, zo van: ‘Bij de taxi net, drama! Wim huilen, ik huilen’.
Helemaal niet waar! We vroegen de begeleiders of ze écht moesten huilen, en die zeiden: welnee, het
is ‘doei en ik zie je vanavond weer’. Fred heeft een grote fantasie. Maar hij is daar echt op zijn plek.
Hij wil ook naar húis als hij hier is geweest. Het heeft even geduurd voor hij Westerhonk zo noemde,
maar dat was een grote opluchting.
‘Want uw kind is namelijk volkomen achterlijk’, zei hij terloops
Sandra: Mijn moeder kreeg Fred echt in de verkeerde tijd. Ze wist de eerste zes weken niet eens dat hij
Down had. Mijn vader was toen erg ziek, en omdat de huisarts er toch was wilde hij ook even naar
Fred kijken. ‘Want uw kind is namelijk volkomen achterlijk’, zei hij terloops. Dat was zó’n klap in haar
gezicht. Natuurlijk zag de baby er anders uit, maar het was haar eerste kind en ze had nog nooit iemand
met Down gezien. Daar is ze eigenlijk nooit overheen gekomen.
Ronald: Ik kwam 3,5 jaar later. Ze dachten blijkbaar: we proberen het nog eens. Maar ik heb nooit gevoeld
dat ik iets goed moest maken. Sandra en ik waren allebei heel welkom. Het heeft onze levens wel
behoorlijk beïnvloed. We zijn bijvoorbeeld bewust dichtbij mijn ouders gaan wonen, zodat we in de
buurt waren toen ze ouder werden. We dachten daar niet eens erg over na. Het zat gewoon in ons.
Al die tijd bleef er de hele dag iemand van de familie bij hem
Soms was de zorg zó zwaar voor mijn moeder dat ze werd bijgestaan door haar zus, die een paar straten
verder woonde. En haar broer woonde naast Sandra. We hadden een hechte familie, een prachtig
netwerk. Iedereen hielp. Toen Fred kanker kreeg bijvoorbeeld, op zijn 33ste. Hij moest naar Leiden
voor chemokuren, maar was niet in bed te houden, zelfs niet na twee zware operaties. Al die tijd is er
de hele dag iemand van de familie bij hem gebleven, om hem in bed te houden.
‘Hij is daar echt op zijn plek. Hij wil ook naar húis
als hij hier is geweest. Het duurde even voor
hij Westerhonk zo noemde, maar dat was een
opluchting.’
Sandra: Mijn moeder wilde hem eigenlijk niet laten behandelen. Ze zei: ze worden toch niet oud en hij
is 33, dus het is goed zo. De arts zei natuurlijk meteen: maar zó werkt dat niet. Het was sowieso een
geweldige arts, die mijn ouders heel goed heeft begeleid. Ook toen kon mijn moeder het vaak niet aan.
Ze lag vaak op bed en veel rustte op de schouders van mijn vader. Hij is daarna overspannen geraakt.
Het was te veel voor hem.
Over mijn moeder heeft hij nooit meer gesproken
Zijn hart was altijd al zwak. Hij had een paar zware infarcten en operaties, lag veel op de intensive care.
Hij overleed op zijn 80ste in zijn slaap, toch nog onverwacht. Voor Fred was dat een drama. De laatste
| 87
zes jaar was de band met zijn vader heel goed. Nu nog begint hij soms opeens te huilen. ‘Ik mis mijn
papa’, zegt hij dan. Over mijn moeder praat hij nooit meer. Hij verstopte alles dat aan haar deed denken,
verbande haar uit zijn leven. Heel bizar.
Ronald: We weten niet waarom. Hij had wel degelijk veel verdriet om haar overlijden. Het was denk ik
een soort zelfbescherming: als het er niet is, dan denk ik er niet aan. Het is lastig om in zijn hoofd te
kijken. Wij kunnen hem wel redelijk doorgronden, maar we komen toch ook wel voor verrassingen te
staan. Zoals hij bijvoorbeeld in Westerhonk nog is gegroeid, dat hadden we echt niet bedacht toen hij
nog thuis was.
Sandra: Fred was er al toen wij werden geboren. Het is vaak andersom, dat het kind met Down juist
niet de oudste is. We hebben dus altijd een leven mét Fred gehad, maar hebben dat nooit als beperkend
ervaren. We hadden een leuke jeugd, deden fijne dingen, mét Fred erbij. En mijn ouders stonden altijd
klaar. Er was ook een keerzijde, maar daar heeft Ronald als oudste van ons het meest van gemerkt.
‘Soms was hij zó ziek dat alle kleding en lakens
vies waren. Dan zat ik met mijn vader ’s nachts
te wassen en te centrifugeren.’
Ronald: Ja, ik had soms wel een andere jeugd. Mijn moeder was van de oude stempel, dus ze had geen
wasautomaat, maar zo’n langzaamwasser. Ze deed twee, drie keer per week de was. Maar Fred was
nogal eens ziek, en dan liet hij echt alles lopen. Dan was er dus een enorme berg wasgoed. Soms was
hij zó ziek dat alle kleding en lakens vies waren. Dan zat ik met mijn vader ’s nachts te wassen en te
centrifugeren. Het gebeurde niet vaak, maar het kwam voor.
In zekere zin ben ik denk ik wat sneller gelukkig en tevreden
Dat heeft ons ook gevormd. Ik denk dat wij minder makkelijk klein zijn te krijgen door tegenslagen.
Fred heeft veel invloed gehad op de familie, in positieve zin. Mensen zijn erg met hem begaan. En het
is ook gewoon leuk en gezellig met hem. Je kunt lol met hem hebben en grappen maken. Mijn twee
dochters zijn helemaal gek met hem. Ook op hun leven heeft hij een positieve invloed.
Sandra: We hebben alle twee ook enorm veel geduld. En in zekere zin ben ik denk ik wat sneller gelukkig
en tevreden. Ik tel vaak mijn zegeningen, en ik maak me minder druk om dingen waarover anderen
zich opwinden. Ik ken ook geen ander leven. Als Fred geen Down had gehad, was ik misschien wel
in Hongkong gaan werken of zo. Mensen vragen wel eens of ik er geen spijt van heb dat dat nooit is
gebeurd, en dan denk ik: nee. Ik ben zó’n familiemens dat ik dat gevoel niet zal krijgen.
Mam, wij beloven dat we er altijd voor hem zullen zijn
Mijn moeder heeft denk ik wél momenten van spijt gehad. Op haar sterfbed zei ze nog: hoe moet dat
nou met Fred? Ik zei: mam, wij beloven dat we een goede plek voor hem vinden en dat we er altijd
voor hem zullen zijn. Nu we zien hoe goed het met Fred gaat, willen we ouders graag meegeven dat ze
die beslissing wél zelf moeten nemen. Zoek een plek die goed bij je kind past en geniet zelf ook van
het leven. Mijn ouders deden dat nooit. Ronald en ik zeggen wel eens: als wij met dat inzicht mensen
kunnen helpen, dan moeten we dat doen.’
88 |
‘Zoek een plek die
goed bij je kind past
en geniet zelf ook
van het leven’
Marthy Wachtberger (60) uit
Barendrecht is de moeder van
Casper (26). Hij is autistisch en matig
verstandelijk beperkt, en woont bij
de Merwebolder in Sliedrecht.
Marthy is getrouwd met Dick (66)
en ook moeder van Sebastiaan (19).
Marthy biedt bij de instelling van
Casper hulp aan ouders van andere
kinderen, in het project Ouders
voor ouders.
90 |
C
asper is thuis geboren. Mijn vliezen waren vroeg gebroken en de navelstreng had om zijn nek gezeten.
Hij kwam slap en blauw ter wereld. Ik begreep meteen dat er iets niet goed ging. De verloskundige had
geen zuurstof bij zich en reanimeerde hem op mijn buik. Het was vreselijk! Na een poosje ging het
redelijk met Casper, waarop de verloskundige vertrok en ons alleen met hem liet. Dat is nog steeds
een soort trauma.
Ik zei de hele nacht tegen Dick: hou hem eens in het licht, is hij niet blauw? De volgende ochtend
gingen we alsnog naar het ziekenhuis, want hij had geen zuigreflex en was veel te slap. De kinderarts
zei: als u een paar uur later was gekomen, dan had hij het niet gered. Casper had sepsis, bloed
vergiftiging. Hij heeft tien dagen op de intensive care gelegen. De arts zei: wacht nog maar even met
de geboortekaartjes.
Je zou bijna met je hand door de muur gaan slaan
De meningen zijn verdeeld over de vraag of hij door die zware eerste tijd autistisch is geworden.
Maar zwaar was het. Na die tien dagen mocht hij naar huis. Daar bleek hij een enorme huilbaby te zijn.
Ik heb hem wel eens naar de buurvrouw gebracht om eventjes dat gehuil niet te horen. Het was zó
uitputtend. Je zou bijna met je hand door de muur gaan slaan. Hij viel moeilijk in slaap en was heel
vroeg wakker. We begrepen het pas beter toen later bleek dat hij ADHD had.
Hij zat op peuterspeelzaal toen ik begon te vermoeden dat er iets goed mis was. Hij was 2,5 en praatte
nog niet, dus ik ging naar de huisarts. Die maakte zich nog geen zorgen, maar een leidster op de speelzaal
had zelf een kind met autisme en raadde ons aan onderzoek te laten doen. Op de speelzaal viel zijn
gedrag erg op. Het was er veel te druk voor Casper en hij moest vaak op schoot.
Casper had zowat vijf zware driftaanvallen per dag
We lieten hem testen. De deskundigen werden het niet eens over het autisme, maar wel over zijn
taalachterstand: hij moest naar een speciale school. Daar bleek het veel te druk en te prikkelrijk. Als hij
met de taxi terugkwam, moest Dick hem in soort brandweergreep naar binnen dragen, zó hard krijste
hij dan van alle indrukken. Hij werd alleen rustig als Dick op bed op hem ging liggen, door de druk.
‘Als hij met de taxi terugkwam, moest Dick hem
in soort brandweergreep naar binnen dragen,
zó hard krijste hij dan van alle indrukken.’
Het waren echt tropenjaren. Ik werkte niet meer en was thuis. Casper had zowat vijf zware driftaanvallen
per dag. Dan kon hij niet duidelijk maken wat hij wilde en ging hij hélemaal uit zijn dak. Op de grond
liggen, krijsen. Niet alleen thuis, maar ook in winkels. En je ziet niets aan hem. Hij was met sommige
dingen ook heel dwangmatig. Ik moest hem bijvoorbeeld snel langs schuifdeuren rijden, anders wilde
hij daar onafgebroken naar kijken.
Op zijn zesde hebben we hem weer laten testen. Een Autisme Spectrum Stoornis was de uitkomst,
gecombineerd met een matige verstandelijke beperking. Zeer moeilijk lerend. In sommige dingen is
hij niet ouder dan een jaar of 3, 4 en in andere is hij veel slimmer dan je zou denken. Hij heeft ons wel
eens gewaarschuwd toen Sebastiaan als peutertje de trap op wilde kruipen. Hij wist dat er iets niet
klopte en maakte ons dat duidelijk, al kon hij niet praten. Heel slim.
| 91
Als ik weer een autist krijg, dan heb ik in elk geval ervaring
Volgens dat onderzoek paste hij beter op een andere school. Daar kwam hij in een speciale klas voor
autisten, met maar zes kinderen. Daar hebben ze heel inventief zijn spraak op gang gekregen, door hem
in een speelgoedmicrofoon te laten praten. Ze hebben hem met veel inspanning ook zindelijk gekregen,
want dat was hij overdag nog niet. Pas op zijn 13de was hij het ook ‘s nachts.
Sebastiaan was er intussen ook. Er zat zes jaar tussen de jongens omdat we geen tweede kind durfden
te krijgen. Mensen zeiden dat Caspers autisme mogelijk erfelijke oorzaken had, en we zagen op zijn
school ook ouders met twee autisten. Ik ben uiteindelijk op mijn gevoel afgegaan en dacht: als ik weer
een autist krijg, dan heb ik in elk geval ervaring. Maar ik wilde toch gewoon graag nog een kind.
‘Zet hem alvast op een wachtlijst, want die zijn heel lang’
Casper woonde thuis. We hadden thuiszorg, op het laatst wel 20 uur in de week. Die mensen hebben
hem leren douchen, en deden buiten leuke dingen met hem, want hij is niet verkeersveilig. Verder ging
hij een midweek en een weekend per maand naar een logeerhuis, en dat was geweldig. Op school
merkten ze altijd dat hij daar was geweest, want dan sprak hij beter.
We zijn naar een plek buitenshuis gaan kijken toen Casper rond zijn elfde een moeilijke periode had.
Een gezinshulp zei: zet hem alvast op een wachtlijst, want die zijn heel lang. En is er dan opeens nood,
dan komt hij op een crisisplek en dat wil je niet. Toen zijn we overal gaan kijken en kwamen we bij de
Merwebolder van ASVZ. Het is daar net Center Parcs, met een zwembad en een kinderboerderij, en hij
kan op het terrein vrij bewegen. Daar hebben we hem ingeschreven.
‘Ik dacht: hij moet dáár zijn leven opbouwen, niet
bij ons. Hij moet ergens geaard zijn als wij straks
niet meer kunnen zorgen of er niet meer zijn.’
Toen hij 17 was kreeg ik ineens een telefoontje. Of er nog een woonwens was, want ze begonnen met
een nieuwe woning en er was plek. Dick en ik hebben toen besloten dat hij daarheen ging. We konden
het Casper eigenlijk niet uitleggen. Ik weet eerlijk gezegd niet eens meer hoe we het hem hebben verteld.
Hij mocht zelf zijn kamer kiezen, en koos voor een mooie grote. Je kijkt vanuit de woonkamer op de
kinderboerderij, ziet de geitjes lopen. Hartstikke leuk.
Ik vond het loslaten emotioneel in het begin wel moeilijk
Ik vond het verstandelijk beter voor Casper als hij uit huis ging. Anders had ik twee kinderen thuis gehad,
van wie Casper zelf niet naar buiten kon, terwijl Sebastiaan zijn eigen leven ging leiden en overal naartoe
kon. En als je te lang wacht, krijgen ze meer heimwee. Ik dacht: hij moet dáár zijn leven opbouwen, niet
bij ons. Hij moet ergens geaard zijn als wij straks niet meer kunnen zorgen of er niet meer zijn.
Hij heeft het er heel erg naar zijn zin. Hij komt om het weekend thuis en is altijd vrolijk als ik hem
weer wegbreng. Ik vond het loslaten emotioneel in het begin wel moeilijk, want ik dacht net als elke
ouder dat ik toch het best zelf voor Casper kon zorgen. Toen hij naar de Merwebolder ging, gaf ik
een schriftje mee. Daar stond alles over hem in: welke rituelen hij gewend was, wat bepaald gedrag
betekende, wat hij met sommige woorden wilde zeggen.
Als hij naar school was, had ik het gekrijs nog in mijn hoofd
Pas later besefte ik dat ik dat ik thuis alle moeilijke dingen zelf deed. En als hij dan naar school was,
had ik het gekrijs nog in mijn hoofd. Ik kon het eigenlijk niet meer aan, ook niet als anderen sommige
92 |
taken overnamen. Op zo’n woning wordt dat professioneel aangepakt, door mensen die daarna weer
naar hun eigen huis gaan. Ik ben ervan overtuigd dat dat eigenlijk veel beter is.
Je moet leren loslaten en niet overal bovenop zitten. Ik ben in het begin best wel eens lastig geweest
denk ik. Maar als ik dan heel eerlijk naar mezelf kijk, dan weet ik: thuis ging ook niet alles goed. Wij zijn
ook wel eens onterecht ongeduldig met hem geweest, en ik denk dat dat erger zou zijn geworden als
hij te lang thuis was gebleven. Voor de mensen bij zo’n instelling is het hun werk. Zij kunnen het
makkelijker loslaten.
Zijn spraak gaat ook erg vooruit, en dat komt door het lezen
Casper is inmiddels iets rustiger, is over de ADHD heen gegroeid. Hij heeft zich op de Merwebolder
ook nog verder ontwikkeld. Hij had al wat langer interesse in lezen, maar op school zeiden ze dat het
plafond was bereikt en dat hij dat niet zou leren. Bij ASVZ hebben ze hem onderzocht, en toen bleek
dat hij mogelijk wél kon leren lezen. Hij heeft nu 5,5 jaar leesles. Eens per week komt er een leraar
van de basisschool, en Dick oefent drie keer per week met hem.
Dat gaat heel goed. Hij is zó gemotiveerd. We sturen hem nu soms appjes. Hij kan ze lezen, maar omdat
hij niet kan schrijven geeft hij antwoord met de dicteerfunctie. Zijn spraak gaat ook nog heel erg vooruit,
en dat komt door het lezen. Zijn woordenschat wordt groter. Het is toch mooi dat hij al 26 is en dat er
nog steeds groei in zit? Ik wil bereiken dat hij zo zelfredzaam mogelijk wordt, en daarbij helpt dat lezen.
Casper heeft sinds 2014 ook epilepsie, en krijgt daar medicatie voor. Hij heeft een keer per abuis de pillen
van een ander gekregen, en daarna hebben we hem geleerd het etiketje te lezen. Toen we de pillen
daarna een keer opzettelijk verwisselden, zag hij niet ‘C. Wachtberger’ op het zakje staan en zei hij
meteen: nee joh, da’s niet voor mij! Ik was zó trots. Dat was een enorme geruststelling.
| 93
Ik had het gemist dat ik met een andere moeder kon praten
Toen Casper net op de Merwebolder woonde, ging er iets erg mis, en de ouder- en verwantenvereniging
hielp ons heel goed. Daarom ben ik zelf actief geworden. Ik werd lid van het bestuur, en kwam met het
idee voor Ouders voor ouders. Ik had het in het begin erg gemist dat ik met een andere moeder kon
praten. Gewoon, voor antwoorden op vragen waar je mee zit. Want normaal gesproken kiest een kind
er zelf voor om uit huis te gaan, maar bij ons niet.
Ik heb mijn idee bij ASVZ geopperd, en de Raad van Bestuur vond het een heel goed plan. Het duurde
nog een aantal jaar, maar toen heeft de directie mijn idee aan VWS gestuurd met de vraag het te steunen.
Dat is gelukt. We hebben een coach nu, er zijn folders gemaakt en er is een poule van twaalf ouders,
broers en zussen uit alle verschillende sectoren, zodat vragen altijd door iemand met passende ervaring
worden beantwoord.
Wij hadden best wel het gevoel dat we alles alleen moesten doen
Als er een aanvraag komt, zoeken de secretaresse en ik een geschikte match met ouders uit de poule.
Daarna kan men elkaar telefonisch, via de app en schriftelijk benaderen, maar ook in levende lijve.
Het kan een eenmalig, kort contact zijn, maar langdurig en intensief mag ook. Ons initiatief helpt ook
als je geen netwerk hebt om op terug te vallen, zoals bij ons eigenlijk het geval was. Wij hebben best
wel het gevoel gehad dat wij alles alleen moesten doen.
‘Toen we de pillen daarna opzettelijk verwisselden,
zag hij niet ‘C. Wachtberger’ op het zakje staan en
zei hij: nee joh, da’s niet voor mij!’
Ik heb al jaren geen betaald werk meer, maar ik bloei hier ook door op. Soms ben ik wel drie keer per
week in Sliedrecht voor Ouders voor ouders of de vereniging. Ik krijg er niets voor, maar het is heel
zinvol. Het geeft mij voldoening dat ik op deze manier andere ouders kan helpen, omdat ik zelf heb
gevoeld hoe belangrijk het is om met iemand te kunnen praten die ook een beperkt kind heeft.
Iemand anders kán dat niet aanvoelen.
Laatst zijn ze met z’n viertjes naar de dierentuin geweest, zo leuk!
Sebastiaan studeert bedrijfskunde en woont nog thuis. Ik heb hem laatst gevraagd hoe het voor hem
was om op te groeien met een broer die flink veel extra aandacht vroeg. Hij zei: ik weet niet beter en
ik heb er geen last van gehad. Misschien heeft het er mee te maken, misschien niet, maar Sebastiaans
vriendin heeft een oudere zus met een beperking. Ze zitten in hetzelfde schuitje en voelen elkaar
helemaal aan. Laatst zijn ze met z’n viertjes naar de dierentuin geweest, zo leuk!
Onlangs zei ik tegen Sebastiaan: eigenlijk ben je een soort enig kind. Als er met ons iets gebeurt en je
moet een begrafenis regelen, dan heb je niets aan Casper. Ik wilde hem eigenlijk nog niet vragen of
hij dingen overneemt als wij er straks niet meer zijn. Laat hem eerst maar eens studeren en zijn eigen
leven beginnen. Maar Dick heeft het hem wel gevraagd en Sebastiaan zei: ja natuurlijk.
Er is gelukkig altijd wel iemand die een klik met Casper heeft
Ik vind het moeilijk om te denken over hoe het moet als wij er niet meer zijn. Ik was 34 toen Casper
werd geboren en dacht toen al: hij moet straks nog zo veel jaar zónder ons. Ik vind het best een eng idee,
maar ik moet vertrouwen hebben. En de zorg in Nederland moet niet te erg veranderen. Casper heeft
verder gelukkig iets dat ik de gunfactor noem. Hij ziet er leuk uit, en is altijd vrolijk. Er is altijd wel
iemand die een klik met hem heeft. Dus als er op de woning maar één is die een beetje moederlijk is,
dan voelt het voor mij goed.’
94 |
‘Het geeft mij
voldoening dat ik
andere ouders zo
kan helpen’
Durvina Slingerlandvan Oostenbrugge (43) uit Stellendam
is de moeder van Fabian (11). Hij heeft
het syndroom van Down en is ernstig
verstandelijk beperkt. Fabian woont
thuis en Durvina zorgt fulltime.
Met echtgenoot Frans (47) heeft ze
nog zeven kinderen. Sander (22),
Colinda (19) en Gerlise (16) werken
in de gehandicaptenzorg, een keuze
die mede is bepaald door hun
thuissituatie.
96 |
T
ijdens de zwangerschap wisten we al dat Fabian met Down geboren zou worden. Bij onderzoek bleek
de nekplooi verdikt te zijn. Er volgde een vruchtwaterpunctie, en die wees uit dat hij Down had. Dat was
zeker een schok, want het komt over het algemeen toch vooral voor bij wat oudere moeders, en ik was
pas 32. Het was een klap in het begin. Je wereld staat op zijn kop. Je beseft dat alles anders wordt voor
ons en de kinderen en dat je huis zal moeten worden verbouwd, maar je hebt verder nog geen idee wat
je allemaal boven het hoofd hangt.
Omdat we het wisten, heb ik me tijdens de zwangerschap erg verdiept in Down, en dat is heel goed
geweest. Daarna stonden we er echt een stuk positiever in. Ik dacht toen: we zullen het zien. Wat hij kan
leren, dat leert hij en we gaan kijken hoe ver hij komt. Dat heb ik achteraf wel stevig moeten bijstellen.
Als mens heb je namelijk altijd hoop op het beste, maar dat is meerdere keren toch erg tegengevallen.
Zijn ontwikkeling bleef echt ver achter. Hij was niet gewoon alleen maar wat trager.
Het is niet alléén zorg, maar je moet wel leren omdenken
Achteraf vind ik het heel waardevol voor ons en voor het gezin dat we Fabian hebben gekregen. Hij heeft
ons geleerd om veel breder te kijken, kleine dingen meer te waarderen, anders over bepaalde dingen na
te denken en eigenlijk heel anders in het leven te staan. We zijn ook wel mensen tegengekomen die een
kindje met Down hebben laten weghalen, omdat ze zich niet konden voorstellen hoe het leven met
zo’n kind zou zijn. Het blijft natuurlijk een onzekere toekomst.
Ik snap de overwegingen van die mensen wel, maar wij hebben vanuit onze christelijke geloofs
overtuiging nooit overwogen om Fabian niet te laten komen. Het is waar dat er veel op je afkomt,
en dat alles alleen maar ernstig en moeilijk lijkt, maar het is niet alléén maar een zorg. Je moet echter
wel eerst heel erg leren omdenken. Zodra je accepteert dat de situatie is zoals ‘ie is, dan kun je ook de
positieve kanten gaan zien en oppakken.
We hadden Fabian allemaal te hoog ingeschat en overvraagd
Wij hebben ook een zware tijd met hem beleefd. Als baby was Fabian heel blij. Dat werd later minder.
Dat kwam omdat hij te hoog was ingeschat, en daardoor jarenlang is overvraagd. Daar reageerde hij
heel agressief op. Hij was daardoor een jaar of twee geleden zó moeilijk dat we echt hebben overwogen
hem uit huis te plaatsen. Maar als je er achter komt waar dat aan ligt, en hem weer leert te zien voor
wat hij is, dan heb je een supergelukkig kind. Daar is niet alleen hij blij mee, maar je vaart er als gezin
ook wel bij.
‘Hij heeft dus een tijd echt op zijn tenen gelopen,
en dat uitte zich in agressief en roekeloos gedrag.
Hij gooide bijvoorbeeld met dingen.’
Dat te hoog inschatten is eigenlijk vanaf alle kanten gebeurd. Wij als ouders hebben het gedaan, maar
het kinderdagcentrum en de school ook. Het kwam vooral omdat Fabian bedrieglijk goed praat. Hij
ontwikkelde zich sowieso best vlot. Weliswaar begon hij laat met lopen, maar lichamelijk is hij heel actief.
Hij voetbalt en hij fietst zelf. Maar zijn verstandelijke niveau is dat van een kind van ongeveer 2,5 jaar.
| 97
Hij zocht gevaarlijke situaties op omdat hij getergd was
Hij heeft dus een tijd lang echt op zijn tenen gelopen, en dat uitte zich bij hem in agressief en
roekeloos gedrag. Hij gooide bijvoorbeeld met dingen. Of hij klom op tafel en zag niet in dat dat
gevaarlijk was. Besefte niet dat hij er niet af kon springen, of dat hij kon vallen. Hij heeft een keer in
een zwembad gelegen en op zijn kop in een regenton gehangen. Op de zorgboerderij waar hij een
poosje was zette hij voersilo’s open. Allemaal gevaarlijke situaties die hij volgens mij opzocht omdat
hij getergd was.
We hebben toen het Centrum voor Consultatie en Expertise ingeschakeld, en dat heeft ons geadviseerd
om Fabian echt als een baby te gaan behandelen. Dat heeft heel erg geholpen. Het werd ook meteen
duidelijk dat school niets voor hem was. Hij zat op het speciaal onderwijs, in een zorggroep. Hij is toen
naar een kinderdagcentrum gegaan waar hij één op één wordt begeleid. Na een maand of twee hadden
we echt al een andere Fabian in huis.
Hij is met zijn lichaam bezig en gebruikt zijn krachten positief
Er viel een last van zijn schouders. Hij hoefde geen dingen meer te leren die toch niet bleven hangen,
maar ging lekker aan het werk. Op het dagcentrum hebben ze dieren, en hij vindt het heerlijk om
daarmee bezig te zijn. Hij voert ze en maakt hokken schoon, hij sjouwt met dingen en ruimt op.
Dat soort dingen. Hij is lekker met zijn lichaam bezig en gebruikt zijn krachten op een positieve
manier, waar hij ze eerder in negatieve dingen stak. Hij vindt dat heerlijk om te doen.
Ik ben altijd thuis geweest en doe het grootste deel van de zorg. Maat we hebben het uiteindelijk met
zijn allen gered. De andere zeven kinderen zeggen voor de grap wel eens dat ze allemaal specialist op
het gebied van Fabian zijn. Dat is voor mij wel eens lastig, maar aan de andere kant ben ik nooit
helpende handen tekortgekomen. Ik heb wel eens gedacht dat ik mijn kinderen overvroeg, maar ze
zijn er eigenlijk vooral super zelfstandig van geworden.
98 |
Natuurlijk gaan er dingen anders doordat Fabian is zoals hij is
En als ik nu zie dat ze in zorgberoepen werken of willen gaan werken, dan denk ik: ze zijn er alleen
maar van gegroeid. Ze zijn er ook allemaal heel open in. Ze laten weten wat ze fijn vinden aan het
gezin, maar zeggen ook wat er niet goed gaat. En natuurlijk gaan er dingen anders doordat Fabian is
zoals hij is. We kunnen bijvoorbeeld niet zomaar een dagje met hem erbij op stap gaan. Daarvoor is
hij echt te jong in zijn gedrag.
‘Je wordt zó beïnvloed door ieders ideeën over
jouw kind, terwijl je het toch zelf het beste weet.’
Sinds anderhalf jaar hebben we een logeerplek voor hem. Dat was na die heftige periode ook echt wel
even nodig. Dat hij er één keer per maand een weekend niet is, geeft niet alleen rust, maar ook de
ruimte om te kunnen nadenken over vervolgstappen en over hoe het verder moet. Om te voelen dat je
zelf de regie hebt. Je wordt zó beïnvloed door ieders ideeën over jouw kind, terwijl je het toch zelf het
beste weet. Ik ben sowieso altijd terughoudend geweest met het inschakelen van allerlei specialisten,
al werd dat vaak wel geadviseerd.
We moeten kiezen wat het best is, voor hem en voor het gezin
Voor Fabian zelf is dat logeren ook goed. Hij leert ervan als hij af en toe ergens anders is, net zoals
andere kinderen. Het is ook voor onze andere kinderen goed dat hij soms even weg is, vooral voor de
twee die in leeftijd onder hem zitten. Fabian heeft wel veel moeite met loslaten. Hij huilt als we hem
naar het logeeradres brengen. Die verlatingsangst is ook nog niet minder geworden, en dat is best
lastig voor ons. Maar we moeten toch kiezen wat het best is, voor hem en voor het gezin.
Nu het zo veel beter gaat, denken we dat hij in elk geval tot zijn achttiende thuis zal blijven wonen.
In de tijd dat het niet goed ging, zeiden ook onze eigen kinderen die in de zorg werken dat we Fabian
in het belang van de rest van het gezin los moesten leren laten. Toen hebben we even overwogen om
een plek elders voor hem toe zoeken. Gelukkig is dat niet nodig geweest, omdat we het ten goede
hebben kunnen keren.
We willen het straks niet bij de andere kinderen neerleggen
Maar er gaat natuurlijk een moment komen dat wij niet meer voor Fabian kunnen zorgen of dat we er
niet meer zijn. We zijn al hard aan het nadenken over wat er dan moet gebeuren. We willen het straks
niet bij de andere kinderen neerleggen, maar dat hoeft gelukkig ook niet. De voorzieningen zijn er,
dus ik vertrouw erop dat we daar een goede oplossing voor zullen vinden.
Onze kinderen die in de zorg zijn gaan werken, hebben hun inspiratie daarvoor ook echt uit de thuis
situatie gehaald. Grappig is dat je hun eigen karakter en persoonlijkheid terugziet in het werk dat ze
hebben gekozen. Sander werkt op een woonvoorziening en doet veel aan activiteitenbegeleiding en
het stimuleren van mensen. Colinda is vooral zorgend bezig met zeer ernstig beperkte mensen.
En Gerlise wil graag in de dagbesteding gaan werken.
Met steun uit de omgeving zit het meestal ook wel goed
Onze ervaringen met de zorg waren eigenlijk altijd positief. Iedereen deed zijn best en er is wel altijd
vanuit Fabian gekeken. Fabian doet er een tijd over om een band op te bouwen met zijn zorgverleners,
maar als hij die eenmaal heeft, dan is die band ook superhecht en goed. Dat is ook weer zo op de plek
waar hij nu zit. Mijn kinderen in de zorg vinden dat een van de mooie kanten van het vak. Dat het
moeite en tijd kan kosten, ook omdat mensen met een beperking anders communiceren, maar dat er
uiteindelijk een diepe verbintenis ontstaat.
| 99
Met steun uit de omgeving zit het meestal ook wel goed, maar soms loop je toch tegen onbegrip aan,
of tegen mensen die het anders zien dan jij. Ik merk dat het dan helpt om de dingen gewoon consequent
eerlijk te benoemen. Aan onze families hebben we veel, ook in praktische zin. Ze zijn er voor de andere
kinderen of als we eens een oppas nodig hebben of zo. Dat is heel belangrijk.
We weten dat het allemaal in handen is van de Heere
We hebben ook veel steun aan ons geloof en de kerkgemeenschap. We weten dat het allemaal in handen
is van de Heere. We hebben ons ook nooit afgevraagd of wij er iets aan kunnen doen dat Fabian is zoals
hij is. Het is gegaan zoals het moest gaan en het mag lopen zoals het loopt. En elke keer als we het
moeilijk hebben worden we geholpen. Dat is een fijn gevoel en geeft een stuk rust.
Echt onbegrip en kwetsende reacties maak je ook wel eens mee. Ik had Fabian in het ziekenhuis eens
bij me in het wagentje. Hij maakte wat geluiden, en toen zei er iemand: het lijkt hier wel een dierentuin.
Dat is erg kwetsend, maar tegelijkertijd denk ik dan maar dat zulke mensen écht niet beter weten.
Mijn kinderen zeggen ook altijd: als wij hier niet zelf waren ingegroeid, dan keken we er ook heel
anders tegenaan. Dus ik zeg dan niets, maar soms moet ik mijn tong wel bijna afbijten.
‘Het grappige is dat ik óók kijk als ik een kind
met Down zie. Dan ben ik gewoon benieuwd
naar dat kind, zeg maar.’
Er wordt ook vaak door mensen naar hem gestaard, maar dat leg ik naast me neer. Ik bedenk me maar
dat hij voor anderen inderdaad een soort bezienswaardigheid is. Mensen kijken nou eenmaal naar
iemand die anders is dan de rest. Daar heb ik eigenlijk van het begin af aan goed tegen gekund. Het
grappige is dat ik óók kijk als ik een kind met Down zie. Dan ben ik gewoon benieuwd naar dat kind,
zeg maar. Ik kijk dan een beetje met een kennersblik.
Je hébt gewoon een zorgtaak, daar kun je niet onderuit
Zoals ik al zei is Fabian waardevol voor mij en het gezin. Ik heb breder leren kijken en meer leren
genieten. Dat hou ik mezelf elk dag voor, hoe moeilijk de zorg soms ook is, Dat kun je niet ontkennen,
al heb ik heel lang geprobeerd van wel. Je hébt gewoon een zorgtaak, daar kun je niet onderuit. Maar
als je dan kijkt naar wat we wél kunnen, en als je gewoon geniet van je kind, dan wordt het allemaal
een stuk makkelijker. Het lukt natuurlijk niet altijd, maar ik wil blijven zien hoe het me verrijkt, niet
hoe het me beperkt.’
100 |
‘Ik wil blijven zien hoe
het me verrijkt, niet
hoe het me beperkt’
Anouschka Rozendaal (26) is de zus
van Constantijn. Hij overleed in 2013
op 20-jarige leeftijd aan de gevolgen
van het syndroom van Sanfilippo,
een zeldzame erfelijke stofwisselings
ziekte. Anouschka werkt nu bij een
adviesbureau op het gebied van de
zorg, en eerder bij het ministerie
van VWS. Ze woont in Rotterdam en
heeft nog een oudere broer en twee
oudere zussen.
102 |
E
r zaten maar veertien maanden tussen ons, dus Constantijn en ik zijn samen opgegroeid en we waren
heel close. In het begin bleek nog niet dat er iets ernstigs met hem aan de hand was. Het is een
progressieve ziekte. De eerste levensjaren merk je er weinig van. Het kind ontwikkelt zich ogenschijnlijk
normaal, omdat de ziekte nog niet echt op gang is gekomen.
Kort gezegd mist iemand met Sanfilippo een enzym, waardoor stoffen niet worden afgebroken, steeds
meer schade aan hersens en lichaam ontstaat en functies gaan uitvallen. Constantijn heeft de eerste
vier jaar van zijn leven nog redelijk gefunctioneerd, maar mijn ouders merkten wel dat er iets anders
was. Hij liep wat achter op leeftijdsgenootjes, en ze dachten aan ADHD of autisme.
Ik kan wel drager zijn en de ziekte mogelijk doorgeven
Omdat Sanfilippo zo zeldzaam is en weinig artsen er van weten, duurt het vaak ook lang voor er een
diagnose is. Bij Constantijn werd die op zijn vijfde gesteld door een klinisch geneticus in Rotterdam,
nadat hij al even bij de kinderarts kwam voor diverse vage klachten. Dat was een enorme klap voor
mijn vader en moeder. Niks ‘gewoon’ ADHD of autisme, maar een erfelijke stofwisselingsziekte waar
geen behandeling voor was.
De artsen zeiden ook dat hij waarschijnlijk niet ouder dan 10 zou worden, want kinderen met Sanfilippo
sterven jong. Mijn ouders waren vanwege het erfelijke karakter meteen bang dat ik het ook zou hebben,
maar ik was gewoon gezond. Ik kan wel drager zijn en de ziekte mogelijk doorgeven, maar dat heb ik
nog niet laten onderzoeken. Dat wordt pas relevant als ik zelf nadenk over kinderen.
We bewogen mee en vonden elke keer het wiel weer uit
Constantijn had leren lopen en eten en hij kon wat praten, maar hij bereikte op een gegeven moment
een omslagpunt. Daarna vielen de dingen die hij met moeite had geleerd weer weg. Dat ging soms
schoksgewijs, als hij bijvoorbeeld voor een behandeling onder narcose moest, en daarna iets opeens
niet meer kon. De narcose versnelde het proces.
‘Dan zat ik in de klas en dacht ik bij elke klop op
de deur of bij elk telefoontje dat ze me kwamen
vertellen dat hij er niet meer was.’
We bewogen thuis telkens mee en vonden elke keer het wiel weer uit. Omdat het zo’n zeldzame ziekte
is, was er geen draaiboek en wist je niet wat je te wachten stond. We hadden wel veel aan de VKS,
de vereniging van mensen met stofwisselingsziekten. Zo leerde ik een gezin kennen met een dochter
die als zus in dezelfde situatie zat. Een echte lotgenoot, met wie ik een band kreeg.
Dan denk je: denk je: het zal wel niet erger kunnen dan nu
Constantijn is uiteindelijk 20 geworden, twee keer de oorspronkelijke verwachting. Dat was mooi,
maar ik had na zijn tiende wel de hele tijd in mijn achterhoofd dat het elk moment gebeurd zou kunnen
zijn. We wisten niet hoe zijn laatste fase eruit zou zien. Dus bij elke stap denk je: het zal wel niet erger
kunnen dan nu. Maar dan ging hij tóch weer achteruit.
Ik merkte dat ik er de laatste jaren wat losser in werd. Enerzijds was er de gedachte dat hij elk moment
kon overlijden. Dan zat ik in de klas en dacht ik bij elke klop op de deur of bij elk telefoontje dat ze
me kwamen vertellen dat hij er niet meer was. Anderzijds dacht ik: hij komt er wel weer bovenop.
Tegen beter weten in.
| 103
Alles draaide om Constantijn en dat verbond ons. Heel bijzonder
Toen hij uiteindelijk overleed, kwam dat toch nog onverwacht. Hij lag toen al twee jaar palliatief thuis.
In die tijd kwam hij niet meer uit bed en had hij intensieve verzorging nodig. Hij is overigens altijd
thuis geweest. Ons hele systeem was erop ingericht, rond ons gezinnetje. Constantijn en ik waren
daarin de nakomertjes. Mijn oudere broer en zussen zijn al in de veertig. Zij waren het huis al uit en
zijn nooit met ons opgegroeid.
Wij organiseerden alles samen met een paar zorgverleners die mijn hele leven met ons optrokken.
Dat was heel intiem en mooi. Als kind knuffelde ik die mensen en ze waren gewoon een soort familie.
Alles draaide om Constantijn en dat verbond ons. Heel bijzonder. Maar vooral die laatste twee jaar was
het thuis wel een ziekenboegje.
Mijn ouders deden erg hun best om mij ook aandacht te geven
Het heeft een enorme stempel op mijn leven gedrukt. Als kind besefte ik dat nog niet zo. Dan ben je
flexibel en beweeg je mee. Eigenlijk dringt het pas de laatste jaren door, ook omdat ik veel bezig ben
geweest met persoonlijke ontwikkeling. Ik besefte dat dingen me in de weg zaten en ik dacht: waarom
komen sommige patronen steeds terug? Ik besefte steeds meer hoezeer dit mij heeft gevormd.
‘Ik besefte dat dingen me in de weg zaten en dacht:
waarom komen sommige patronen steeds terug?
Ik besefte hoezeer dit mij heeft gevormd.’
Ik was door de situatie nummer twee. Mijn ouders deden erg hun best om mij ook aandacht te geven,
maar uiteindelijk werd altijd alles om de zorg voor Constantijn heen gepland. Ik kon maar af en toe een
paar uurtjes met mijn moeder de stad in, en dan verwende ze me echt. Dat was fijn, maar die hoogte
puntjes stonden niet in verhouding tot wat ik als kind miste. Ik koester daarover geen wrok naar mijn
ouders of broer. We deden allemaal wat we konden voor degene van wie we zo veel hielden.
Ik ben me er pas een paar jaar van bewust dat ik mezelf wegcijferde
Dat leidde er ook toe dat ik me onbewust wat minder ging voelen en mezelf ging wegcijferen. Ik paste
me aan en werd heel sensitief voor andermans gevoelens, omdat ik daar in het gezin ook altijd heel
erg op moest inspelen. Ik voelde dingen snel aan en kon dan in een soort zorgende modus schieten.
Ik ben me er pas een paar jaar van bewust dat ik mezelf wegcijferde. Ik ging studeren, gezondheids
wetenschappen. Ook die keuze om iets in de zorg te gaan doen, komt zeker voort uit de situatie thuis.
Tijdens die studie werd ik nog niet heel erg uitgedaagd om te kijken naar wie ik was en wat mijn
kwaliteiten en valkuilen waren. Dan ben je bezig met resultaten en met afstuderen.
Maar de onzekerheid was eindelijk weg uit mijn leven
Pas toen ik bij VWS ging werken, merkte ik dat dingen niet vanzelf gingen en dat ik tegen bepaalde
patronen aanliep. Daardoor kon ik niet helemaal aarden in mijn functie. Deels omdat ik starter was,
maar ook omdat ik mezelf nog niet zo goed kende. Bovendien zat ik in een rouwproces waar ik nog
helemaal geen grip op had. Ik begreep niet wat het verliezen van mijn broer voor mij betekende.
Rouw is geen lineair proces. Zo werkt het niet. Constantijn overleed in mijn eerste studiejaar, en in dat
jaar ben ik nauwelijks met rouwen bezig geweest. Ik voelde zelfs een bepaalde vorm van opluchting,
waar ik me dan weer heel schuldig over voelde. Maar de onzekerheid was eindelijk weg uit mijn leven.
Ik kon daardoor vol focussen op mijn studie, en dat ging best goed.
104 |
In het begin besef je nog niet echt dat iemand voor altijd weg is
Ik ging de eerste jaren op zijn sterfdag ook niet haar huis. Dat was vermijdend gedrag, want ik vond
het heel moeilijk om mijn moeders verdriet te zien. Ik zat heel erg in mijn overlevingsmodus en vond
de manier waarop zij rouwde te confronterend. De laatste twee jaar ga ik wel en voel ik het verdriet
dieper, omdat het er nu mag én kan zijn.
In het begin besef je nog niet echt dat iemand voor altijd weg is. Het duurde bij mij echt een jaar voor
ik voor het eerst écht die scherpe pijn voelde van het besef dat hij echt nooit meer terug zou komen.
Dat is een concept dat wij mensen heel moeilijk kunnen bevatten. Dus ik ging het gevoel uit de weg.
Ik vroeg ook geen aandacht en begrip van mensen, omdat ik niet goed wist wat ik nodig had.
Ik stond mezelf eindelijk toe mijn eigen ruimte in te nemen
Ik denk dat veel meer mensen rouwen dan wij denken, niet alleen om een dierbare die overlijdt. Rouw
zit op zo veel niveaus. Daar rust best wel een taboe op. Hoe mooi zou het zijn als we elkaar daarin veel
meer zouden kunnen vinden, veel meer verbinding met elkaar zouden kunnen aangaan? Dat begint
met compassie naar jezelf toe, heb ik pas de laatste jaren ontdekt. Eerder stond ik mezelf dat onbewust
nooit toe. Ik was ook heel hard voor mezelf.
Ik had bij VWS een fijne en begripvolle leidinggevende, die mij veel ruimte gaf om met mijn ontwikkeling
aan de slag te gaan. Toen vielen er steeds meer dingen op hun plek. Ik ging zien waar patronen vandaan
kwamen, en het was een hele grote les om mezelf helemaal te leren accepteren: ik ben ok zoals ik ben.
Ik stond mezelf eindelijk toe mijn eigen ruimte in te nemen.
We deden het allemaal zo goed als we konden
Nogmaals, ik verwijt mijn ouders niets. Ik denk dat ze de volle impact voor mij nooit echt hebben
kunnen inschatten. We deden het allemaal zo goed als we konden, omdat we Constantijn graag bij
ons thuis wilden houden. Ik zag ook lotgenoten van mijn ouders die er voor kozen om dat niet te
doen. Ik heb daar veel respect voor, want dat is een heel moeilijke keuze. Maar ik heb nooit gedacht:
hadden jullie dat ook maar gedaan, dan was ik tenminste aan de beurt gekomen.
| 105
Ik had zó’n intieme band met Constantijn. Vanwege zijn beperkingen heb ik nooit echt met hem
gepraat, maar er was een diepe, gevoelsmatige band. Hij wist het donders goed als ik in de buurt was.
Dan klaarde zijn gezicht op en dan lachte hij. Als ik verdrietig was, kroop ik bij hem in bed en ging ik
tegen hem aan liggen. Dat zijn heel dierbare herinneringen voor mij. Ik ben erg blij dat hij thuis was.
‘Als ik verdrietig was, kroop ik bij hem in bed en ging
ik tegen hem aan liggen. Dat zijn heel dierbare
herinneringen. Ik ben erg blij dat hij thuis was.’
Voor mij is het nu belangrijk om te beseffen wat de impact is geweest, mijn eigen ruimte in te nemen
en tegelijkertijd te koesteren wat ik met hem heb gedeeld. Ik besef nu hoe groot zijn invloed op mijn
ontwikkeling was en hoezeer hij een deel van mij is. Ik draag hem van binnen bij me en heb in september
besloten dat ook van buiten te doen, door een tatoeage met zijn naam op mijn arm te laten zetten.
Laatst las ik ergens dat verlies eigenlijk de verhuizing is van iemand uit de buitenwereld naar het hart,
naar binnen. Dat is het ook. Ik kan hem niet meer aanraken. Dat doet me verdriet en pijn en ik zou hem
heel graag even knuffelen, maar tegelijkertijd weet ik ook dat hij het beter heeft nu, want het ging
gewoon niet meer. Hij was óp. Die ziekte had hem totaal gesloopt.
Ik dacht: mijn broer kan dit niet, dus ik moet die kansen pakken
Ik heb ook wel last gehad van schuldgevoel, survivor’s guilt. Ik leefde twee levens en dat doe ik onbewust
soms nog steeds. Ik wilde altijd voor het hoogste gaan, alles eruit halen, presteren. Niet alleen om míjn
waarde daaruit te halen, maar vooral omdat ik dacht: mijn broer kan dit niet, dus ik moet de kansen
pakken die hij niet krijgt. En als dat dan eens mislukt, dan stort je kaartenhuis in.
Dat deed ontzettend veel met me. Ik moest leren omgaan met falen en misschien even niet presteren,
en ik moest leren dat dat soms ook mag. Dat was een goede les. Het maakte me bewuster, scherper en
zekerder, maar ik moest er wel even doorheen. Ik had nooit die stabiele basis gehad en nu moet ik die
voor mezelf creëren. Veel meer zekerheid uit mezelf kunnen halen.
In het dorp voelde ik me altijd ‘dat meisje met die zieke broer’
Het heeft ons allemaal getekend en gevormd. Ik ben daar ook blij om. Het heeft mij veel liefde gebracht
en me geleerd om compassie te hebben. Het maakte me wijzer. Als kind vond ik dat nog lastig, omdat
ik ‘anders’ was. Ik groeide op in een klein dorp en daar voelde ik me altijd ‘dat meisje met die zieke
broer’. Toen was dat niet fijn. Nu denk ik: het is juist heel goed geweest.
Ik heb er veel inlevingsvermogen aan overgehouden. Ik ben een ontzettende doorzetter en het heeft
me heel weerbaar gemaakt. Ik denk dat ik veel beter kan omgaan met teleurstellingen, omdat alles zo
relatief is. Ik ben ook flexibel, omdat ik me altijd aanpaste aan de situatie. Maar het belangrijkste is:
het heeft me veel dankbaarheid en liefde gebracht. Dankbaarheid voor wat ik wél kan, dankbaarheid
omdat ik hem in mijn leven heb gehad. En eigenlijk is hij er nog steeds, elke dag.
Er zat nul kwaad bij en alles wat hij ons bracht was liefde
Liefde vooral voor hem, maar daardoor ook voor mezelf. Die mag er nu gewoon eindelijk zijn. Ook heel
veel liefde en compassie voor de mensen om me heen en voor de mensen die het minder hebben.
Ik had het eigenlijk niet anders gewild. Constantijn was gewoon zo’n mooi, lief en puur kind. Er zat
nul kwaad bij en alles wat hij ons bracht was liefde. Er was geen andere optie dan er voor hem te zijn,
voor hem te zorgen en hem die liefde terug te geven.’
106 |
‘Constantijn heeft
me vooral veel
dankbaarheid en
liefde gebracht’
‘‘Q
Zorgen
uote’ voor Eva
is een deel van mijn
vaders identiteit
geworden’
Anne Visser (30) is de tweelingzus
van Eva, die meervoudig beperkt is.
Eva woont in Leeuwarden bij haar
ouders. Hun vader doet de zorg,
hun moeder werkt. Anne woont
in Haarlem en is tenderstrateeg.
Ze werkt al een poos aan een eigen
woonvorm waar Eva straks kan
wonen. Anne en Eva hebben ook
nog een twee jaar jongere zus.
110 |
E
va heeft bij de geboorte een hersenbeschadiging opgelopen door zuurstoftekort. We zijn een twee-eiige
tweeling, uitgerekend in januari maar eind november kwamen we al. We zijn geboren in Leeuwarden,
waar mijn ouders woonden, maar Eva moest meteen naar het UMC in Groningen. Daar was de
apparatuur die zij nodig had. Ze was er slecht aan toe. Drie dagen. Dat was haar levensverwachting.
Mijn vader koos bewust om er voor Eva te zijn
Daar kwam ze doorheen, en ze overleefde vervolgens elke schatting die uit talloze second opinions
en nieuwe onderzoeken kwam. Op een bepaald moment durfde geen arts er nog een uitspraak over te
doen, en nu is Eva er nog altijd. Ze is wel meervoudig beperkt. Ze heeft de ontwikkelingsleeftijd van
een kind van 3 en ze zit in een rolstoel.
Eva woont thuis en krijgt 24-uurszorg, grotendeels van mijn vader. Toen hij vijf jaar geleden zijn horeca
zaak sloot, koos hij bewust om er voor Eva te zijn. Hij wordt betaald uit het PGB. Mijn moeder werkt
als cultuurcoach voor de provincie Friesland. Eva is verstandelijk achter, maar we zijn inmiddels 30,
en ze is ook wel volwassen geworden. Ze kan bijvoorbeeld gewoon met ons een Radler-biertje drinken.
Op andere vlakken is ze dan weer een irrationele kleuter, omdat ze dingen niet bevat.
Eva was er vroeger gewoon altijd bij
Mijn ouders hebben haar zo normaal mogelijk opgevoed. Eva’s beperkingen zaten vroeger ook nooit
echt in de weg. We waren altijd tenger en licht. Dat maakte het fysiek niet heel erg zwaar om voor haar
te zorgen, dus we hebben haar overal bij kunnen betrekken. Ze was er altijd gewoon, ook op vakanties
in Frankrijk bijvoorbeeld.
We hebben tien jaar van onze jeugd doorgebracht in Giekerk. Daar kwamen we terecht omdat er een
nieuwbouwwijk kwam. Daar kon een nieuw huis meteen worden aangepast, en die kans grepen mijn
ouders. Er waren in Giekerk weinig mensen met een beperking, maar de mensen gingen er prima mee
om. We hadden er meer last van dat we uit de stad kwamen, dan dat Eva gehandicapt was.
Toen we 16 waren, gingen we terug naar Leeuwarden, ook weer omdat we daar een nieuwe woning
konden laten aanpassen. Maar in Giekerk zijn we gevormd. Daar begon mijn leven zich af te tekenen,
terwijl dat van Eva al was bepaald. Ik merkte daar toen nog niet zo veel van, want terwijl ik naar de
gewone school ging, zat zij op het speciaal onderwijs. Het voelde nog niet alsof ik haar aan het
achterlaten was.
Ik besefte dat ik verder ging en zij niet
Dat veranderde toen we 18 werden en Eva niet meer naar school ging. Toen kwamen de momenten
waarop ik besefte dat ik verder ging en zij niet. Dat gaf een schuldgevoel. Had ik wel het recht om te
doen wat ik wilde doen? Ik heb ook een periode gedacht: Eva zit heel goed bij mijn ouders, dus nu
kán ik genieten. Maar ik voelde altijd een zwaarte, het besef dat ik die mogelijkheid had en zij niet.
Ik besefte al heel jong dat onze ouders uiteindelijk ooit zullen wegvallen. Dat is altijd mijn grootste
vrees geweest. Die uitte zich bij mij eerst in verlatingsangst, die de kop al opstak als ze even de deur
uitgingen voor een snelle boodschap. Dat is minder geworden, maar ik heb nog altijd een extreem
sterk besef dat ze er ooit niet meer zullen zijn.
Voor Eva willen we geen traditionele voorziening
Daarom begon ik vijf jaar geleden met het bezoeken van initiatieven van ouders die hun eigen woon
vormen hebben opgericht, met het idee er zelf ook een te beginnen voor Eva. We hebben namelijk
een paar keer geprobeerd een plek voor haar te vinden. Ze is twee keer uit huis geweest, maar dat was
geen succes en we hebben haar teruggehaald. Dat komt vooral omdat voorzieningen vaak traditioneel
zijn opgezet. Dat is niet wat we voor Eva willen.
Er wordt al heel lang vanuit het individu gedacht. Mensen met een beperking moeten daarom ook zo
individueel mogelijk leven. Dan zit je dus alleen in een appartement waar je op een knop moet drukken
om zorg te krijgen. Dat is niets voor Eva. Zij moet een zo huiselijk mogelijke omgeving hebben, waar
reuring is en saamhorigheid en collectiviteit.
| 111
Ik ben volop in de fysieke leefomgeving beland
Ik spreek daarom al een tijd met gemeenten, zorgverleners en vastgoedbedrijven over een eigen
woonvorm voor Eva en elf mensen die bij haar passen. We zitten nog volop in de opstartfase: het bij
elkaar brengen van partijen. Ik denk niet dat het helemaal toeval is, maar ik ben intussen met mijn
carrière volledig in de fysieke leefomgeving beland, terwijl ik Europese Studies heb gedaan.
Waarschijnlijk heb ik in mijn onderbewuste toch lopen bijsturen. Ik schrijf nu in op aanbestedingen
voor bouwbedrijf BAM, en kom in aanraking met alle facetten van gebiedsontwikkeling. Daardoor
begrijp ik veel beter hoe de bouwwereld in elkaar steekt. Dat heeft mijn blik erg verruimd. Eerst vond
ik een woonvoorziening voor twaalf mensen moeilijk, nu ben ik bezig met enorme projecten.
Eva gaat het liefst om met mensen als jij en ik
Dat versterkt mijn positie in gesprekken. Ik breng gewicht mee. Ik heb ook heel duidelijke ideeën.
Het moet gaan om inclusief wonen in Leeuwarden, tussen alle vertrouwde voorzieningen. Zo gaat Eva
naar dagbesteding Smoel, waar ze het erg naar haar zin heeft. Daar willen we haar niet vandaan halen
om de simpele reden dat er geen passende woonvoorziening in de buurt is.
Het liefst zie ik in de voorziening meerdere doelgroepen, dus ik onderzoek of er ook senioren kunnen
wonen. Er komt steeds meer vraag naar woningen voor ouderen, dus het is een gemiste kans als je dat
niet combineert, half-half bijvoorbeeld. Ik denk ook dat het een hele opgave is om twaalf mensen met
een beperking te vinden die bij elkaar passen. Dat merkten we bij pogingen een plek voor Eva te vinden.
Zij gaat het liefst om met mensen als jij en ik. Ze is pienter, heeft een gevoelige sociale antenne. Maar
omdat ze in een rolstoel zit, valt ze in de zwaarste categorie handicaps en komt ze bij mensen die veel
beperkter zijn. En dan verveelt ze zich al heel snel.
We voeren geregeld gezinsoverleg
Er ligt nu een aanvraag bij een partij die het vastgoed zou kunnen ontwikkelen. Maar het is zelfs met
mijn kennis van nu een moeilijk landschap. Ik weet soms ook niet met wie ik moet gaan praten.
Er is geen blauwdruk, dus ik bedenk het allemaal zelf. Dan zeg ik in zo’n gesprek: ik wil het zo. En dan
zeggen zij: goed idee! Terwijl ik denk: zeg liever dat het géén goed idee is, en vertel hoe het wél moet.
Mijn ouders zijn erg blij met mijn initiatief. Zij kennen de weg in die complexe wereld helemaal niet.
Ik betrek hun en onze jongere zus er nu ook bij, omdat ik voel dat iedereen mee moet praten.
Mijn vader is 64, mijn moeder 60. Niet heel oud, maar dat wil niet zeggen dat er geen urgentie is om
nu al samen aan later te werken. We maken ons in het gezin allemaal op onze eigen manier zorgen,
en daarom voeren we nu geregeld gezinsoverleg.
Kinderen met een beperking blijven vaak te lang bij hun ouders, omdat die moeite hebben met loslaten.
Ook mijn ouders. Niet omdat ze denken dat anderen Eva niet kunnen verzorgen, want de zorg voor haar
is niet heel complex. En als Eva het goed vindt, vinden wij dat ook. Het zit vooral in de sfeer. Zal het
huiselijk genoeg zijn, zal ze er gelukkig zijn? Dat is de standaard: Eva moet het elders net zo fijn hebben
als thuis.
‘Mijn vader en Eva hebben een enorm
sterke band. Die is nergens mee te vergelijken.
Ze zitten echt samen in hun bubbel.’
Veel veranderingen moeten bij mijn vader beginnen
Mijn moeder is heel emotioneel bij Eva betrokken, maar lijkt ook op mij. Ze gaat bijvoorbeeld mee
naar gesprekken over de woonvorm, en is er meer klaar voor om Eva te laten gaan dan mijn vader.
Hij en Eva hebben een enorm sterke band. Die is nergens mee te vergelijken. Ze zitten echt samen
in hun bubbel.
112 |
Veel veranderingen moeten daarom bij mijn vader beginnen, maar hij vindt het moeilijk die in gang
te zetten. Wil het eigenlijk liever niet loslaten en voor haar zorgen zolang als hij kan. Het zal lastig zijn
voor hem om dingen uit handen te geven. Maar ik wil dat dat moment komt als hij er nog is. Dat het
voor Eva geen harde breuk wordt.
We moeten haar die transformatie nu al gunnen
We kunnen het PGB nu al anders gaan inzetten, bijvoorbeeld door met een deel ervan iemand te
betalen die Eva naar bed brengt. Mijn vader kan zo al deels uit de zorg stappen. Maar dat gebeurt nog
niet. Het gaat al jaren zoals het gaat, en we doorbreken dat niet. Terwijl ik vind dat we het Eva moeten
gunnen dat ze nu al een transformatie doormaakt.
Daar helpen we niet alleen haar mee, maar ook mijn vader. Het is inmiddels zijn tweede natuur om
voor Eva te zorgen, en daardoor cijfert hij zichzelf vaak weg. In een goed gesprek zei hij onlangs dat
zorgen voor Eva deels zijn identiteit is geworden. Eigenlijk moet hij dat gefaseerd uit handen geven,
zodat niet alleen Eva die transitie naar de toekomst kan maken, maar ook hijzelf.
Het gaat niet alleen over Eva’s toekomst
Die dingen moet ik in dat gezinsoverleg hard maken. Want het gaat niet alleen om Eva’s toekomst,
maar om die van ons allemaal. Ik vraag me wel eens af of ik zelf een gezin kan beginnen. Wat als ik
in Haarlem met een baby op de arm zit, en er gebeurt thuis iets terwijl we niets hebben geregeld?
Dan moet ik heel snel terug en breek ik hier misschien wel een gezin op.
Dat zijn zware overwegingen. Mijn ouders zeggen altijd dat ik mijn eigen leven moet leiden. Maar dat
kan ik pas als er een oplossing is voor Eva. Ik wil haar een volwaardige plaats geven in mijn leven en
mijn toekomstige thuissituatie. Maar dat is een ander verhaal dan dat ik het stokje helemaal zou
moeten overnemen. Dan zou mijn wereld van nu, mijn eigen leven, erg worden geminimaliseerd.”
| 113
Maud Halkes (47) uit Delft is de
moeder van Suus (12), die ernstig
meervoudig beperkt is. Voor haar
dochter en voor kinderen met
dezelfde behoefte aan zorg en
aandacht richtte ze kinder
dagcentrum AandachtsLab op,
dat vorig jaar open ging. Maud is
getrouwd met Seth (47). Ze hebben
naast Suus ook dochters Floor (20)
en Pien (19) en zoon Mees (16).
114 |
S
uus is thuis geboren, vrij snel, zonder verloskundige. Ze was een iets kleinere baby dan mijn andere
kinderen, maar kwam verder over als een gezond kind. Na een maand gingen we naar het consultatie
bureau, voor regulier onderzoek. Ik stelde mezelf toen al wel de vraag: maak ik wel contact met haar?
Het voelde namelijk toch anders dan bij de eerste drie.
De arts deed een standaard controle van de ogen. Ze bleef maar kijken en zei: er klopt iets niet.
Waarschijnlijk niets ernstigs, maar ga eens naar de oogarts. Dat voelde niet goed, dus ik belde het
ziekenhuis en kon meteen komen. Suus bleek aangeboren staar te hebben en zag niets. Dat moest
acuut worden geopereerd, anders zou het stukje hersenen dat moest leren zien afsterven.
Ik dacht nog: zorgen om niets, dat zijn alleen naweeën
Aangeboren staar kan verschillende oorzaken hebben. Daarom werd er bloed geprikt bij haar en ons.
Daar bleek niets uit, dus men hield het op toeval. Ik vond het wel heftig en dacht: straks blijft ze
slechtziend. Dat was toen mijn grootste zorg. De volgende keer bij het consultatiebureau ontdekten
ze dat Suus heupdysplasie had. Ook dat kon een onschuldige oorzaak hebben.
Toen Suus een halfjaar was, zei het consultatiebureau dat ze in totaal een beetje achterbleef. Ze had
kleine handjes en een kleine hoofdomtrek. Ze zat niet goed, pakte dingen niet goed vast. Ik dacht nog:
zorgen om niets, dat zijn alleen naweeën van al die staaroperaties en de heupdysplasie. Maar we gingen
toch naar het ziekenhuis voor allerlei onderzoeken en een MRI van haar hoofdje.
Haar beperking heeft geen naam en er is geen diagnose
De arts die ons de uitslag bracht zei: ‘Ze heeft een smalle brug tussen de hersenhelften. Dat hoeft niets
te betekenen, maar als ik jullie was zou ik rekening houden met een sterk aangepaste toekomst’. Ik dacht:
wat een negatief mens. Wij zagen Suus toen nog als een dat wat meer aandacht vroeg, meer niet.
We wisten nog niet wat de toekomst zou gaan bieden.
In het jaar daarna bleek er toch meer mis te zijn. Ze weigerde te eten en ging niet kruipen, niet zitten,
niet lopen. Toen volgde er klinisch-genetisch onderzoek. Daar is nooit iets uitgekomen, zelfs geen
richting of vermoeden. Haar beperking heeft dus geen naam en er is geen diagnose. In het begin wilde
ik toch weten wat het was, hoewel ik ook aanliep tegen ziektebeelden waarvan ik dacht: ik hoop niet
dat ze dit heeft.
Evengoed wilde ik zekerheid, ook voor onze andere kinderen. Die willen later mogelijk zelf ook kinderen,
dus je wilt weten of het iets erfelijks is. We moesten ook een aanvraag doen voor zorg bij het Centrum
Indicatiestelling Zorg. Dat zei: geen diagnose, geen langdurige zorg. Ik moest dus elke paar maanden
een nieuwe aanvraag doen. Dat is pas na vier jaar goed gekomen.
We hebben ooit gezegd dat Suus ‘het syndroom van lach’ heeft
We weten nog steeds niet wat het is. Omdat ze altijd vrolijk is, hebben we ooit half gekscherend gezegd
dat Suus ‘het syndroom van lach’ heeft. Een positieve naam die écht bij haar past. Ik vind dat voldoende
nu en hoef niet zo nodig meer te weten wat het is. Het voegt niet veel meer toe, tenzij het haar nog
vooruit zou helpen. Uiteindelijk wordt ze toch ondergebracht in de groep ‘ernstig meervoudig beperkt’.
Dat is gewoon wie zij is. Ze heeft het niveau van een baby van zeven maanden.
De eerste jaren was ik zó veel tijd kwijt aan onderzoek, artsbezoeken en het regelen van zorg dat ik ben
gestopt met mijn werk bij een uitzendbureau toen Suus twee was. Ik heb nog een tijd thuis gewerkt als
zelfstandige op het gebied van fotobewerking, en later heb ik een opleiding binnenhuisarchitectuur
gedaan. Uiteindelijk ben ik vier jaar geleden begonnen met het AandachtsLab. Dat werd een fulltime
baan, alleen onbetaald.
| 115
Het oprichten van AandachtsLab heeft mij echt energie gegeven
Dat werk hoort echt bij mij inmiddels. Dat vind ik niet negatief, in tegendeel. Het oprichten van
AandachtsLab kostte superveel tijd, maar heeft mij echt energie gegeven. Ik heb veel bijzondere
mensen leren kennen die anders nooit op mijn pad waren gekomen. Plus dat ik Suus en zeven
andere kinderen een mooie plek heb gegeven. Acht kinderen die dagelijks significant andere zorg
krijgen dan elders.
Er is voldoende gewone zorg. Maar ik merkte dat in het reguliere model veel zorggeld opgaat aan
overhead en aan structuren. Daardoor zit er in de praktijk één begeleider op vier, en soms zelfs vijf of
zes kinderen. Een kind als Suus is in echt álles afhankelijk van anderen. In de reguliere zorg is er geen
tijd voor extra aandacht, terwijl ik wil dat Suus ook gewoon een mooi leven heeft. Daarvoor is ze één
op één afhankelijk van wat anderen toevoegen.
Het zorggeld kan bij ons optimaal worden besteed
Bij vorige KDC’s zag ik dat zij de helft van de tijd zat te wachten: op een schone broek, op een fles,
op aandacht. Verder was het programma voor iedereen hetzelfde. Niet omdat het goed voor ze was,
maar omdat dat nou eenmaal het programma was. Dat ging mij steeds meer tegenstaan. Toen hebben we
gezegd: dan richten we zelf iets op. Daardoor krijgt ze nu ook daadwerkelijk zorg op maat. Eén begeleider
op twee kinderen, dat is de basis.
We hebben een voormalige kleuterschool gekocht en de verbouwing helemaal betaald uit fondsen en
opbrengsten van acties. We hebben een bestuur, waarvan ik de voorzitter ben, en waarin iedereen
onbezoldigd werkt. We hebben vrijwilligers die met allerlei hand- en spandiensten helpen. Dat is het
verschil met de reguliere zorg. Het zorggeld kan optimaal worden besteed aan de betaalde professionals
die de kinderen begeleiden.
116 |
We hebben ook een duidelijke visie. Die is gericht op ontwikkeling, op participatie en op veel bewegen.
Dat is voor iedereen gezond, maar voor mensen in een rolstoel is het niet vanzelfsprekend. Door die
visie en de aandacht zie je echt dingen veranderen. Suus heeft in het jaar dat we nu open zijn echt
stapjes in haar ontwikkeling gemaakt waar we niet meer op hadden gerekend.
Met Suus erbij zijn we eigenlijk alles ‘gewoon’ blijven doen
De beperking van Suus heeft uiteraard ook invloed op de rest van het gezin. Omdat er nooit een
diagnose kwam, was er ook nooit één moment waarop we zeiden: nu wordt ons leven anders. We zijn
er ingegroeid. De eerste keer dat ik met Suus naar een KDC ging was ze 2. Toen kwam ik daar en dacht
ik: oef, iedereen hier is gehandicapt! Uiteindelijk was Suus een paar jaar later veel gehandicapter dan
de kinderen die ik toen zag.
Vroeger pakte je wat spullen in, gaf je iedereen een eierkoek en gingen we met zijn allen een dagje weg.
Heel makkelijk. Met Suus erbij zijn we eigenlijk alles ‘gewoon’ blijven doen, maar veel planmatiger:
hoe laat gaan we weg, want ze moet zo en zo laat een fles. Waar kunnen we haar verschonen? Ze moet
vroeg naar bed, dus we gaan nog wel uit eten, maar dan heel vroeg.
‘Suus heeft in het jaar dat we nu open zijn echt
stapjes in haar ontwikkeling gemaakt waar we
niet meer op hadden gerekend.’
Het is zoals het is. We hebben er geen keus in
Op vakantie gaat er bijna een halve vrachtwagen mee: luiers, voeding, medicijnen, een gewone rolstoel,
een strandrolstoel. Spontaan of ongedwongen is het niet meer, maar we proberen het wel te blijven
doen. De andere kinderen waren jong toen Suus geboren werd en gaandeweg werd het ook voor hun
duidelijk dat zij zich anders ontwikkelde. Suus is voor hun gewoon hun kleine zusje. En omdat wij er
redelijk normaal mee omgaan, is het ook voor hun zoals het is.
Ze zullen er soms best het hunne van denken, maar er wordt niet geklaagd of gemopperd. Natuurlijk
krijgen ze wel eens minder aandacht, omdat Suus gewoon heel veel tijd vraagt. Maar het is zoals het
is. We hebben er geen keus in. Suus gaat sinds haar achtste af en toe een weekend naar een logeerhuis.
Dan gaan we met de andere kinderen dingen doen die niet of minder makkelijk gaan als Suus er is.
We staan door de andere kinderen ook middenin het gewone leven
Een huis vol geeft ook afleiding en hulp. Wij zijn niet alleen met Suus bezig, maar hebben ook kinderen
die naar school gaan en studeren, vriendjes hebben en aan sport doen. We staan daardoor ook middenin
het gewone leven, om het zo maar te zeggen.
De oudere kinderen hebben een goede band met Suus. Ze kroelen met haar, en ze kunnen haar ook de
fles geven of in bad doen. Ze zijn echt heel lief met haar. Als wij door de week eens ’s avonds weg moeten
zorg ik dat Suus in bed ligt, maar passen zij op. Ik wil niet dat zij verantwoordelijk zijn voor de zorg,
maar af en toe helpen is fijn. Ik ben heel vroeg mijn moeder verloren en moest thuis veel taken
overnemen. Dat wil ik liever niet voor mijn kinderen.
Het AandachtsLab is een kinderdagcentrum. Officieel mag ze tot haar 18de naar een dagverblijf, daarna
wordt het dagbesteding. Niet dat er dan iets aan haar verandert, maar dat zijn de regels. Daar vind ik
wel wat van, want ze heeft na haar 18de dezelfde intensieve zorg nodig als daarvoor. Er zal voor Suus dus
opvolging móeten komen in de vorm van dagbesteding en een wooninitiatief, al dan niet zelf opgezet.
Want ik wil dat ze ook een goede plek heeft als ze ouder is.
| 117
Ik moet er nu nog niet aan denken dat Suus ooit uit huis gaat. Ze is zó afhankelijk, en wij kennen haar
zó goed en weten precies wat ze nodig heeft. Dat zie ik niet zo snel iemand anders doen. Ik vind het
ook nog heel ver weg en ik kan het nog niet overzien. Soms laat ik dingen die er nog niet zijn bewust
nog even daar. Dat is van latere zorg. Je weet wel dat je íets moet regelen, maar je weet nog niet hoe.
Komt tijd, komt raad, denk ik dan.
Ik besef sterk dat ik niet onsterfelijk ben en dat vind ik moeilijk
Met de andere kinderen hebben we het nog niet over hun toekomstige rol gehad. Dat vind ik ook
ingewikkeld. Ik weet zelf hoe het is om je ouders jong te verliezen, en ook Seth heeft geen ouders meer.
Ik besef sterk dat ik niet onsterfelijk ben en dat vind ik moeilijk. Ik hoop eigenlijk niet dat Suus mij
overleeft, maar ik moet er ook weer niet aan denken dat ze vóór mij gaat. Maar als je ziet hoeveel er
rond zo’n kind geregeld moet worden op alle gebieden, dan denk ik: wie gaat dat later in hemelsnaam
doen, en hoe?
‘Ze is zó afhankelijk, en wij kennen haar zó goed
en weten precies wat ze nodig heeft. Dat zie ik
niet zo snel iemand anders doen.’
Veel dingen zijn belangrijk voor Suus. Overdag heeft ze nu een mooie plek, en thuis gaan we daar
gewoon mee door. Lekker veel naar buiten om te wandelen én bewegen. Ze heeft daarom elke week
zwemles en paardrijles. Voor een half uurtje op een paard ben ik dan drie uur bezig. Zes vriendinnen
helpen me om beurten. Het is een enorme inspanning, maar ze vindt het zó gaaf! Ze geniet enorm.
Het maakt haar leven echt een beetje mooier.
Ik heb de energie nodig om twintig uur per dag draaiend te blijven
Suus moet worden geprikkeld en dingen meemaken, hoe klein ook. Dan maakt ze van alles haar eigen
feestje. Maar dat gebeurt niet als ze altijd binnen zit en nergens komt. Dat vraagt dus heel veel tijd en
dat blijft zo. Zij gaat nooit zelfstandig worden. De afhankelijkheid die ze in alles heeft, die blijft. Ik denk
wel dat zij nu een goed leven heeft, maar dat betekent ook dat ik weinig tijd voor mezelf heb. Die tijd
moet ik bewust zoeken, en dat doe ik soms ook, maar ik heb eigenlijk de energie nodig om twintig uur
per dag draaiend te blijven.
Ook de tijd die Seth en ik samen hebben schiet er vaak bij in. We hebben daar een weg in gevonden.
Hij heeft een directiefunctie en dat is meer dan een fulltime baan. Hij gaat de deur uit als Suus nog in
bed ligt en komt na bedtijd weer thuis. In het weekend verdelen we de taken en de vrije tijd en af en
toe proberen we met zijn tweetjes een weekend weg te gaan. We willen allebei dat Suus een mooi
leven heeft en we laten het niet ten koste gaan van de andere kinderen, en daar hebben we best wel
veel voor over.
Het lijkt allemaal heel gewoon, maar dat is het natuurlijk niet
Het lijkt alsof het allemaal heel gewoon is, maar dat is het natuurlijk niet, want je hebt natuurlijk wel
een meervoudig gehandicapt kind. Het is voor anderen ook lastig in te schatten hoe ons leven er echt
uitziet. Soms zeggen mensen: jeetje, wat hebben jullie het toch zwaar. Dan zal ik altijd zeggen: nee joh,
valt wel mee. Dat is een stukje zelfbescherming. Ik zou in een neerwaartse spiraal komen als ik de hele
tijd maar zou denken dat alles zwaar is. Maar als andere mensen zeggen dat het allemaal toch best wel
te doen is zo met Suus, dan denk ik: je zou eens moeten weten!
118 |
‘Er was nooit één
moment waarop
we zeiden: nu wordt
ons leven anders’
Lisette Wittenbernds (53) is
getrouwd met Frans (63).
Na een diepe crisis kreeg hij tien
jaar geleden de diagnose ‘autisme’.
Sinds 2019 krijgen Frans en Lisette in
een pilot rond levensloopbegeleiding
voor mensen met autisme hulp van
José Luesink. Ze wonen in Brunssum
en hebben een zoon van 26. Frans
doet vrijwilligerswerk, Lisette is
HR-coördinator.
120 |
F
rans is eigenlijk bijna meer mijn ‘kind’ dan mijn man. Dat is sterker geworden sinds hij de diagnose
heeft en kan zeggen: ik heb autisme. Hij vertelde dat hij daarvoor altijd toneel speelde en op zijn
tenen liep, zijn leven lang. Heel hard zijn best deed om erbij te horen en in de maatschappij te passen.
Pas toen hij wist dat hij autist mócht zijn, is hij zichzelf geworden.
Ik was 19 toen ik Frans leerde kennen. Hij was 29, en letterlijk een vrolijke Frans. Behulpzaam, zachtaardig,
lief en opgewekt. Dat is hij heel lang geweest. De eerste keer dat ik merkte dat er iets anders was dan je
zou verwachten, was na de geboorte van onze zoon. Dat was natuurlijk een grote verandering. Frans was
bijna 37 en we waren al zes jaar getrouwd.
Ik stond er alleen voor en voelde me in de steek gelaten
Onze zoon huilde lang dag en nacht en ik was degene die altijd opstond. Frans kon er totaal niet mee
omgaan. Ik stond er helemaal alleen voor en voelde me in de steek gelaten. Dat heb ik ook heel eerlijk
aan Frans uitgelegd. Hij zei dan: ja, maar ik ben moe en ik moet werken. Maar dat moest ik op een
gegeven moment ook weer.
Ik heb toen ontslag moeten nemen omdat het gewoon niet ging. Ik was zó moe. Ik werkte met heel
veel plezier bij DSM. Het deed me pijn om daar weg te gaan, maar iemand moest er voor onze zoon
zijn. Frans bleef werken. Hij werkte al vanaf zijn achttiende als meubelmaker en interieurbouwer bij
een familiebedrijf.
Frans raakte in een depressie en bleef daarin hangen
Onze zoon groeide over dat huilen heen, en Frans was echt een lieve vader. We hebben fijne tijden
gekend, met familievakanties en andere leuke dingen. Ik maakte me ook geen zorgen meer over zijn
eerste reactie op ons kind. Frans was mijn eerste serieuze vriendje, dus wat wist ik van autisme?
Ik had me er nooit in verdiept, wist niet wat het was.
‘Frans is een autist die alles letterlijk neemt,
dus die assertiviteitscursus werkte averechts.
Ik heb er nu nog wel eens last van.’
Toen ging het bedrijf waar Frans werkte zo’n tien jaar terug op een nare manier failliet. Hij werd zonder
compensatie aan de kant geschoven, na 34 jaar. Toen ging het opnieuw fout. Frans raakte in een depressie
en bleef daarin hangen. Hij had suïcidale neigingen en huilde elke nacht. Ik zei: we moeten hulp gaan
zoeken, want ik kan je niet helpen of troosten.
We kwamen hier in Brunssum bij maatschappelijk werk, waar ze hem een assertiviteitscursus gaven
om hem weerbaarder te maken. Maar Frans is een autist die alles letterlijk neemt, dus dat werkte
averechts. Hij had daarna overal weerwoord op, en zei dat hij het recht had er anders over te denken.
Ik heb nú nog wel eens last van die cursus.
Die begeleiders praatten met hem en dan voelde hij zich begrepen
Daarna zijn we in een heel traject van tests gekomen. Hij bleek rekenkundig hoogbegaafd, maar op
sociaal vlak heel matig begaafd. Uiteindelijk heeft een instelling in Geleen hem op autisme getest,
en toen bleek al snel dat hij PDD-NOS had. We zijn ons erin gaan verdiepen, en deden een cursus waar
je leerde om mee te kunnen komen in de maatschappij.
| 121
We kregen via die instelling in Geleen twee begeleiders aan huis, schatten van mensen met wie Frans
heel goed kon opschieten. Ze praatten twee keer in de week met hem en dan voelde hij zich begrepen.
Maar toen ging de zorg over naar de gemeenten, en Brunssum werkte niet samen met die Geleense club.
Dus er moesten andere begeleiders komen.
Ze merkten al snel dat Frans heel standvastig kan zijn en gaven hem zijn zin
Dat was voor Frans één groot drama. Er kwam een optocht aan hulpprogramma’s en nieuwe hulpverleners,
die niet alleen autisten begeleidden, maar mensen met allerlei soorten problemen. Ze merkten al snel
dat Frans heel standvastig kan zijn, dus ze gaven hem zijn zin en praatten met hem mee. Goed bedoeld,
maar Frans werd steeds dwarser.
Frans is ook een verzamelaar. Hij bewaart alles, dus het huis was overvol aan het raken met lege
enveloppen, reclamefolders, hout, dozen; je kunt het zo gek niet bedenken. Het was voor mij echt een
gevecht om de leefverdieping bewoonbaar te houden. Ik kon niet meer in de kelder komen, ik kon jaren
niet bij mijn fiets omdat de schuur vol lag. De garage was onbegaanbaar en boven slibde alles dicht.
En nét toen kwam Jos als levensloopbegeleider in ons leven
Hoe vaak ik de begeleiders ook vroeg daar aandacht aan te besteden omdat ík niet meer zo kon leven,
steeds zeiden ze dat ik moest begrijpen dat het moeilijk was voor Frans en dat ik me op de positieve
dingen moest richten. Maar als je een dynamische baan hebt en na een drukke dag thuiskomt in zo’n
chaos, dan raak je uiteindelijk in de put. Mijn gezondheid leed eronder.
‘Na de eerste kennismaking met José wist ik
meteen: dit is zó anders, dit is zó’n andere
persoonlijkheid met zo veel ervaring.’
Ik belandde voorjaar 2019 op het punt dat ik dacht: ik kan niet meer en moet maar bij hem weggaan.
En nét toen kwam José in ons leven. José is levensloopbegeleider voor mensen met autisme, in het
kader van ‘Vanuit Autisme Bekeken’. Dat is een pilotproject voor cliëntondersteuning van het ministerie
van VWS. Brunssum doet mee aan die pilot. Via de wethouder en maatschappelijk werk zijn Frans en
José met elkaar in contact gebracht.
Ik heb een paar keer met José gesproken en ook eens goed gehuild
Frans overlegde met mij over deelname. Ik dacht eerst: wéér een vreemde in mijn huis, weer alles
vertellen. Maar ik gaf het het voordeel van de twijfel. Ik zat toch al erg moeilijk, veel slechter kon niet.
Na de eerste kennismaking met José wist ik meteen: dit is zó anders, dit is zó’n andere persoonlijkheid
met zo veel ervaring. Ze is menselijk en kijkt naar wat wíj nodig hebben, wat óns helpt.
En wat ik heel fijn vond: voor het eerst werd ík er helemaal bij betrokken. José zei: het gaat om jullie
allebei en ook om jullie zoon. Ik heb een paar keer met José gesproken en ook eens goed gehuild.
Ik heb haar verteld dat ik vooral niet meer tegen die rotzooi, wanorde en chaos kon. Dat begreep ze.
Toen zijn we stukje bij beetje begonnen met opruimen.
Hij heeft zelfs geholpen spullen naar de stort en de kringloop te brengen
Vorig weekend nog heb ik boven kasten geleegd. Daar lagen reclamefolders uit 1976. Ik zei tegen Frans:
dit gaat weg. Toen heeft hij tegen José gezegd: moet ik dat zomaar toelaten? En zei zij: natuurlijk.
Je hebt er al veertig jaar niet naar gekeken, dan heb je het niet nodig. Daarna heeft hij zelfs geholpen
spullen naar de stort en de kringloop te brengen. Die simpele mededeling was genoeg.
122 |
José is sinds mei 2019 Frans’ levensloopbegeleider. Ze zijn al een heel eind de goede kant opgeschoven.
Ze helpt zelf ook hard mee. Tegen de garage lag al twintig jaar een berg rotzooi, hout en buizen enzovoort.
Altijd als je de tuin in keek zag je die troep. Afgelopen najaar was ik met mijn zoon een week naar
New York. José had gezegd dat ze haar best zou doen om het in die tijd samen op te ruimen. Toen ik
terugkwam was het weg! Dat was zó fijn thuiskomen.
Voor hem was dat geen rotzooi, maar iets waardevols
Twintig jaar in wanorde wonen, dat doet iets met je. En ik was ook zo trots op Frans, want voor hem
was dat geen rotzooi, maar iets waardevols dat hij los moest laten. Autisten kunnen slecht tegen
verandering. Het is beter om te blijven zitten in een slechte situatie die je kent, dan die los te laten om
het mogelijk beter te krijgen. Want stel je voor dat het niet beter wordt, maar wel ánders. Dat is eng.
Dat is best vermoeiend voor mij, dat gebrek aan flexibiliteit. Ik ben meer van ‘neem het zoals het komt’,
en ik moet echt mijn best doen om niet mijn spontaniteit te verliezen. En ik ben degene die moet
veranderen, want een autist past zich niet aan. Ik ben daar de afgelopen tien jaar ver in gegaan, veel te
ver zelfs. Ik heb mezelf veel te vaak weggecijferd.
Ik was de sterke schouder voor iedereen. Iemand moest dat zijn
Toen Frans werd onderzocht op autisme, was mijn vader stervende. Hij had kanker en een heel naar
sterfbed. Ik ben enig kind, het was heftig. Frans kreeg de diagnose de dag nadat mijn vader was overleden.
Daardoor kwam het niet meteen bij me binnen. Ik dacht toen alleen: je gaat doen wat je moet doen.
Er wordt niet gehuild, je gaat alles regelen, je gaat je moeder troosten, je gaat je man en je kind opvangen.
Misschien had ik wel de behoefte om zelf eens lekker toe te geven aan verdriet, maar ik kon het niet.
Ik was de sterke schouder voor iedereen. Iemand moest dat zijn. En dat is gewoon wat ik al heel lang doe.
Pas vorig jaar drong het tot me door: wacht even, ik heb ook mijn behoeftes en mijn zwakke kanten.
En die moet iedereen maar eens gaan accepteren. Ik denk dat de komst van José mij net dat duwtje gaf
dat ik nodig had.
| 123
‘Ik hoop dat José kan blijven. Dat is ook voor mij
heel belangrijk. Zij helpt mij ook, schudt me door
elkaar als ik in oude patronen dreig te vervallen.’
Ik wist wel dat er iets moest veranderen. Wat ik al zei, ik stond op het punt van weggaan. Maar dan dacht
ik ook meteen: ik kan Frans niet alleen laten, want hij kán het niet alleen. Dan zou ik me daar schuldig
over voelen en ook niet gelukkig kunnen zijn. Want ik hou wel heel veel van hem, zoals hij is. Ik heb
voor hem gekozen en ik geef niet zomaar op. En hij houdt heel veel van mij. Daarin heeft hij nooit
toneel gespeeld.
Nu zitten we in een betere flow. Ik hoop zo dat Frans het volhoudt om mee te helpen, en dat José kan
blijven. Dat is ook voor mij heel belangrijk. Zij helpt mij, schudt me door elkaar als ik in oude patronen
dreig te vervallen. Als ik Frans als een klein kind behandel bijvoorbeeld. Frans heeft ook fysieke
ongemakken. Hij heeft twee tia’s gehad, twee keer trombose, een bypassoperatie in zijn been en een
mislukte operatie aan zijn voet. Hij is ook slechthorend door werken zonder gehoorbescherming.
Werk heeft me enorm geholpen mijn hoofd boven water te houden
Ons leven is anders geworden dan ik dacht. Ik heb verwachtingen moet loslaten, maar aan de andere
kant heb ik me bijvoorbeeld op werkgebied wel kunnen ontwikkelen. Toen Frans zijn baan kwijtraakte,
ging ik fulltime werken en verder leren, en ben ik uiteindelijk coördinator geworden. Ik ben dus ook
enorm gegroeid door alles en heb gezien dat je niet maar van één ding gelukkig kunt worden.
Ik hoop dat ik gezond blijf en dat werk mag blijven doen, want het heeft me ook enorm geholpen om
mijn hoofd boven water te houden. Bij mijn collega’s kan ik wél gewoon Lisette zijn, en sommigen ken
ik al zó lang dat we heel veel delen. Ik hoop ook dat Frans redelijk gezond kan blijven en dat we bij
elkaar kunnen blijven, op de manier zoals het nu gaat.
Ik zou het heel fijn hebben gevonden om met Frans op reis te gaan
Vroeger zag ik ons met 60 jaar stoppen met werken, en dan met een camper mooie reizen gaan maken.
Dat is het niet geworden. Maar wat het wél is geworden is dat ik heel veel interessante en fijne mensen
ben tegengekomen doordat Frans is wie hij is, mensen als José. Ik ben ook veel vooroordelen kwijtgeraakt.
Dat zijn mooie dingen.
Maar er zit toch iets van afscheid nemen en rouwen onder. Ik was vorig jaar dus met mijn zoon naar
New York, een geweldige ervaring. Ik zou het heel fijn hebben gevonden om zoiets met Frans te doen,
maar dat kan hij niet. Fysiek niet, maar ook niet qua prikkels. Naar de bioscoop gaan is al een issue,
en dat is iets dat ik heel graag doe. Het is heel jammer dat dat niet samen kan. Ik ga met mijn zoon of
een vriendin. Heel gezellig, maar het is toch anders.
Kijk eens wat er allemaal wél kan. Dat is nog zó veel
Je past je verwachtingen aan. Ik heb geleerd superblij te zijn met kleine dingen. Ik probeer niet te veel
na te denken over de toekomst, en over wat er zou gebeuren als ik onverhoopt niet meer zou kunnen
zorgen. Ik kan me heel veel zorgen maken, maar voor hetzelfde geld blijft alles goed gaan, en dan heb
ik me voor niets al die tijd zorgen gemaakt.
Vroeger was ik meer een piekeraar, nu denk ik vaker: we zien het wel. Tot nu toe was er altijd op de
donkerste punten in mijn leven weer nieuw lichtpuntje, zoals José vorig jaar. En als ik eens sip of
verdrietig ben, dan loop ik met mijn hondje naar het bos. Dan hoor ik de vogels en denk ik: het leven
is tóch wel fijn. Ik heb gezonde benen, ik kan lekker lopen, ik doe twee keer per week zumba; kijk eens
wat er allemaal wél kan. Dat is nog zó veel.’
124 |
‘Op de donkerste
momenten is er
altijd een lichtpuntje
in mijn leven’
Bea van Nieuwkoop (65) uit
Rijnsburg is de moeder van Niels (34).
Hij heeft het fragiele X Syndroom en
is verstandelijk beperkt. Bea is sinds
6,5 jaar weduwe van Jan en werkte
in de gehandicaptenzorg.
Jacco van Nieuwkoop (42) is de
oudste broer van Niels, en ook van
Reinout (40) en Ard (35). Hij werkt bij
de directie Langdurige Zorg van het
ministerie van VWS.
126 |
B
ea: ‘We kwamen er pas na een jaar of drie achter dat Niels het fragiele X syndroom heeft, een erfelijke
afwijking. Ik ben draagster, maar heb geen symptomen. De afwijking zorgt voor een ernstige verstandelijke
beperking bij jongens, en meestal een lichtere bij meisjes. De fout zit op het X-chromosoom, waarvan
jongens er maar één hebben en meisjes twee. Bij meisjes is er dus meer compensatie.
Het is best uniek dat het bij onze eerste drie jongens goed ging, want je hebt als draagster elke
zwangerschap iets meer dan 50 procent kans op het doorgeven van de mutatie. Ik ben al lang lid van de
Fragiele X Vereniging. Daar zag ik vaak gezinnen met twee of zelfs meer beperkte kinderen. De jongere
kinderen hadden het dan ook omdat die al kwamen als nog niet bekend was wat de eerste had.
Het foutje is ontstaan toen onze vader is gemaakt
Ook mijn zus Ans is draagster. Zij heeft een jongen en een meisje met fragiele X, Christiaan en Danielle.
Volgens de genetici is het foutje ontstaan toen onze vader is gemaakt. Voor die tijd zat het syndroom
niet in de familie. Mijn vader heeft zijn gemuteerde X aan ons meiden doorgegeven. Onze vier broers
hebben het niet. Ik heb mijn foute X aan Niels doorgegeven.
Niels ging laat lopen en bleef op meer punten achter, maar deed veel nét binnen de marges. Dat er iets
was stond dus vast, maar niet wát. Dat was toen nog moeilijk te bepalen. Niels is van 1986 en de
nauwkeurige opsporingsmethoden van nu waren er nog niet. De kinderarts stelde een ontwikkelings
achterstand vast, maar fysiek was hij gezond, dus verder kon ze niet veel.
De andere jongens hebben het niet
Toen ging die kinderarts naar een congres over fragiele X. Ze herkende daarna in Niels zijn dossier
vooral de fysieke kenmerken: lang gezicht, grote oren, hoog voorhoofd en overbeweeglijke gewrichten
in de benen. Na verder onderzoek bleek het inderdaad fragiele X te zijn. Toen dat duidelijk was, zijn de
andere jongens ook onderzocht met chromosomenonderzoek. Later is ook hun DNA nog bekeken.
Ze hebben het fragiele X syndroom niet. Dat is vrij uniek.
‘Zijn grove motoriek haalt het op. Daar is niets
mis mee. Hij is twee keer naar de Special Olympics
geweest en heeft daar met schaatsen medailles
gewonnen.’
Niels was als kind vooral héél erg druk. Hij bewoog aan één stuk, tot je er helemaal kriegel van werd.
Ook als je hem meenam naar een winkel. Hij wilde echt overal aanzitten. Hij was bovendien supersnel
en aalglad. Dan dacht je hem te hebben en dan was ‘ie alweer geglipt. Zó beweeglijk! Dat duurde tot
hij een jaar of acht was. Toen is hij iets rustiger geworden.
Autistische trekken horen er ook bij. Lijfelijk contact was moeilijk. Als baby kronkelde hij al uit mijn
armen. Je mocht hem bijna niet aanraken. Toen hij 2,5 jaar was is hij naar een kinderdagcentrum
gegaan. Daar kreeg hij naast fysiotherapie en ergotherapie ook therapie om met fysiek contact om te
gaan. Zijn spraak kwam laat op gang. Hij kan zich nu verbaal redelijk redden, in korte zinnen en met
veel papegaaien.
Hij vindt feesten mooi en vrolijke dingen beleeft hij intens
Verstandelijk is hij nu ongeveer drie. Zijn grove motoriek haalt het op. Daar is niets mis mee. In tegendeel:
hij is twee keer naar de Special Olympics geweest en heeft daar met schaatsen medailles gewonnen.
| 127
En hij fietst mij er op mijn elektrische fiets bijna uit. Bij tests is er dus vaak een disbalans. Hij leert in
beelden en zijn geheugen is heel goed. Zijn kennis blijft achter, net als de fijne motoriek. Knutselen,
tekenen; hij vindt er geen bal aan.
Niels is eigenlijk een kleuter met 34 jaar levenservaring, die emoties haarfijn aanvoelt. Hij is een blije
jongen. Soms is hij boos, maar nooit lang. Hij vindt feesten mooi en vrolijke dingen beleeft hij intens.
Maar ook de moeilijke momenten, zoals toen zijn vader overleed. Dat wás ook heel schokkend. Jan kreeg
een hersenbloeding en twee weken later was hij dood. Hij was pas 62.
Jaren heeft hij het overlijden van Jan ‘een ramp’ genoemd
Ze waren dikke maatjes en zijn overlijden heeft veel impact op Niels gehad. Het heeft hem wel een jaar
gekost om er een beetje overheen te komen. In die tijd viel hij uit puur verdriet en van heimwee acht
kilo af. Hij zegt nog altijd geregeld: ‘Jan is er niet meer’. Jaren heeft hij het ‘een ramp’ genoemd.
Pas sinds kort zegt hij dat niet meer.
Jan deed heel veel met Niels. Zijn zaak ging op een bepaald moment failliet, en dat was moeilijk voor
hem. Toen hij weer opkrabbelde, is hij heel bewust voor Niels geworden wat hij voor de andere jongens
ook was: trainer en begeleider bij voetbal. Hij vroeg clubs hier in de buurt of hij een G-afdeling kon
opzetten, en kreeg bij Rijnvogels de vrije hand.
‘Hij is gefaseerd uit huis gegaan. Dan laat je elke
keer een stukje los, maar evengoed vond ik het
een grote stap toen hij uiteindelijk écht ging.’
Jan ging ook naar de ijsclub en zei: mag ik jullie clubhuis buiten de winter gebruiken? Daar ontstonden
allerlei initiatieven voor mensen met een beperking, zoals een muziekvereniging, een kinderclub en
een gespreksgroep voor vaders. Hij kreeg ook anderen mee. Jan vroeg nooit iets. Hij zéi gewoon wat
mensen konden doen, en door zijn passie en enthousiasme deden ze het.
Jan sleepte Niels overal mee naar toe. Hij was altijd bij zijn vader
Ik werkte in de gehandicaptenzorg en had onregelmatige diensten. Jan sleepte Niels daarom overal
mee naar toe. Hij was altijd bij zijn vader. Het was dus echt een ramp voor hem dat Jan overleed.
Niels woonde toen al wel bijna twee jaar niet meer thuis, maar kwam wel in het weekend een nachtje
slapen en er was ook verder nog veel contact tussen hun.
Niels was na het kinderdagcentrum naar een ZMLK-school gegaan. Dat ging een tijd redelijk, maar later
toch moeilijk. Uiteindelijk kon hij op zijn 14e naar dagbesteding voor jongeren bij de Willem van de
Bergh Stichting van ’s Heeren Loo. Hij deed daar toen al een aantal jaar kort verblijf: drie keer in de
week naschoolse opvang en een keer in de maand een weekend.
Stopt één van ons met werken, of gaat Niels uit huis?
Toen hij 15 was, begon er bij de Van de Bergh een project met parttime wonen; week op, week af.
Het was iets nieuws en we schreven Niels er voor in. Hij heeft dat tien jaar gedaan. Het was hier om de
hoek. We konden hem lopend brengen. Hij is dus gefaseerd uit huis gegaan. Dan laat je elke keer een
stukje los, maar evengoed vond ik het een grote stap toen hij uiteindelijk écht ging.
Dat had een praktische aanleiding. Ard is lang thuis geweest. Jan werkte inmiddels in de vroege
ochtend op een rolstoeltaxi en ik nog steeds op onregelmatige tijden in de zorg. In de weken dat Niels
thuis was, haalde Ard hem uit bed, kleedde hem aan en gaf hem ontbijt. Jan nam het dan na zijn werk
over. Maar toen ging Ard de deur uit, en zaten we klem: stopt één van ons met werken, of gaat Niels
uit huis?
128 |
Hij heeft echt een klik met enkele medebewoners
Niels was toen 25, en we zeiden altijd dat hij op een zo normaal mogelijke leeftijd ergens anders zou gaan
wonen, ook omdat dat goed is voor het kind zelf. Daarom kozen we daar uiteindelijk voor. Via de omweg
van een niet zo geslaagde plek is hij in een woonvoorziening hier in Rijnsburg gekomen, ook weer fijn
dichtbij. Toen Jan overleed heb ik de auto weg moeten doen, maar ik kan er toch makkelijk heen.
Het is een perfecte plek voor Niels. Hij woont er nog steeds, al ruim zeven jaar. Hij heeft echt een klik
met enkele medebewoners. Zijn neef Christiaan, de zoon van mijn zus, is in dezelfde voorziening
terechtgekomen. Mijn kinderen hebben met haar en mijn zwager afgesproken dat zij later niet alleen
bewindvoerder en mentor van Niels worden, maar ook van Christiaan en Danielle. Dan is het fijn dat
er twee in één huis wonen.’
Jacco: ‘Ik heb er denk dat ik het langst over gedaan om te accepteren dat Niels is zoals hij is. Er zat negen
jaar tussen ons en ik schaamde me best wel eens voor hem. Dat ging natuurlijk over míjn gevoel. Niels
had er zelf geen last van, en mijn andere broers ook niet. Ard is nog geen twee jaar ouder dan Niels en
wist niet beter. Reinout hield op de basisschool een spreekbeurt over fragiele X en legde zonder schaamte
uit wat het was.
Ik was een jaar of 13 toen duidelijk werd wat er met Niels was, een leeftijd waarop je heel druk bent met
jezelf. We zijn ons toen gaan verdiepen in de aandoening, bijvoorbeeld op familiedagen. Toen realiseerde
ik me al wel ten diepste dat het kwartje ook de andere kant op had kunnen vallen. Ik had het ook
kunnen hebben. Dan besef je je eigen kwetsbaarheid.
Door Niels zag ik dat simpele dingen hartstikke moeilijk kunnen zijn
We kwamen als broers niets tekort. Daar zorgde mijn moeder wel voor. Mijn vader ging altijd voor
duizend procent voor iets, ook als het om Niels ging. Dan riep zij hem terug en maakte ze hem duidelijk
dat hij er ook moest zijn voor de anderen. Zij hield de zaak in huis in balans en bracht mijn vader van
het grootse en meeslepende buiten de deur terug naar het gezin.
| 129
Ik zag ook dat Niels de bindende factor was. Hij heeft charisma en humor, die vaak de smeerolie en
het bindmiddel waren en zijn. Zijn beperking opende verder mijn ogen voor andere dingen. Ik heb
een goed stel hersenen, maar mijn ouders lieten me door Niels zien dat ook simpele dingen hartstikke
moeilijk kunnen zijn. Rond zijn 16e zijn we samen bezig geweest hem zindelijk te maken en dat lukte.
Dat was geweldig!
Die bus donderde van de snelweg, twintig meter naar beneden
Ik accepteerde en tolereerde Niels kortom wel, maar daar bleef het lang bij. Tot 2000, toen ik al 23 was
en er een life event gebeurde dat mij liet zien dat er meer was. Mijn vader organiseerde dus van alles,
en een van die dingen was een uitstapje met een van zijn clubs naar Knoop in je zakdoek, een spelshow
op tv voor mensen met een beperking, met Sylvia Millecam en Marnix Kappers.
Ze gingen met een bus, en die verongelukte op de terugweg, met mijn ouders en Niels en mijn schoonzus
erin. Die bus donderde van de snelweg, twintig meter naar beneden. Het was echt een godswonder dat
iedereen het overleefde. Ik had toen veel mensen kunnen verliezen, en dat was voor mij een eye opener.
Ik dacht: misschien moet ik iets anders met mijn leven gaan doen. Toen ben ik me op de zorg gaan richten.
Ik ben hem schatplichtig voor al mijn banen
Niels bracht me daardoor indirect bij wat ik nu doe. Ik ben hem schatplichtig voor al mijn banen,
want ik vertelde zijn verhaal in elke sollicitatiebrief. Het lag natuurlijk wel een beetje voor de hand,
want mijn moeder werkte in de zorg en mijn vader deed al die dingen, maar als puber wil je net níet
wat je ouders doen. Ik kwam dus toch op dat pad, en het bracht me zó veel moois. Ik ging bijvoorbeeld
summer camps doen in Amerika, en ontmoette daar mijn Engelse vrouw, Annabelle.
‘Die bus donderde van de snelweg, twintig meter
naar beneden. Het was echt een godswonder dat
iedereen het overleefde. Ik had toen veel mensen
kunnen verliezen.’
De schok van dat ongeluk heeft me gestimuleerd om meer te doen met een proces waar ik al mee
bezig was. Ik studeerde verandermanagement, en ik werk nu bij de directie langdurige zorg van het
ministerie van VWS. Daar gaat het over de financiering van de zorg voor mensen met een beperking.
Ik kan er mijn passie goed in kwijt en breng mijn ervaring met Niels geregeld in. Ik zeg ook tegen
mensen die ik door of in mijn werk tegenkom dat ik een broer met een beperking heb.
Ik weet waar het om gaat. Dat gaat nog meer worden als mijn moeder er niet meer is. Daar zit ook een
beetje ongemak of spanning: ik denk dat Bea vindt dat wij broers nu al meer met Niels kunnen doen.
Maar we hebben alle drie jonge gezinnen en er geldt denk ik een ongeschreven regel: onze tijd komt
nog. We zien Niels wel, maar niet volgens een vast patroon, zoals mijn moeder. Dat komt voor ons als
zij het niet meer kan of er niet meer is.
Als het nodig is, dan zijn wij er
Ze gaat het bewindvoerder- en mentorschap nu deels aan ons overdragen. We zijn ook al betrokken
bij het organiseren van de zorg, en als mijn moeder op vakantie gaat springen we in. Ik heb Annabelle
altijd aangegeven dat ik in Nederland wilde wonen, in de buurt van Niels. Want zorg krijgt hij wel als
mijn moeder er niet meer is, maar mijn broers en ik zullen dan de kers op de taart zijn voor Niels en
voor neef Christiaan en nicht Danielle. Ard en Reinout wonen gelukkig ook in de buurt. Als het nodig
is, dan zijn wij er.’
130 |
‘Zorg krijgt Niels
later wel, maar wij
zullen de kers op
de taart zijn’
Stephanie van Witzenburg (33)
is de moeder van de vijfjarige
Anna Sophie, die het syndroom van
Down heeft en meervoudig beperkt
is. Stephanie is getrouwd met Ivo,
is ook moeder van Mees (2) en
woont in Zwolle. Ze runt de stichting
De Wereld van Anna Sophie en is
rouw- en verliesbegeleider.
132 |
A
nna werd in juli geboren, na 32 weken, heel onverwacht en snel. Symbolisch dacht ik: dit is net zo’n
reiziger als ik. Ze wil de wereld ontdekken. Ze kwam met een schreeuw ter wereld, sterk maar héél klein.
Ze is meteen met Ivo naar het kinderziekenhuis gegaan. Het ging zó snel dat ik niet eens meteen besefte
dat mijn baby weg was. Ik mocht naar huis, maar Anna bleef in de couveuse. Ze kreeg daar complicaties
die niet bij een vroeggeboorte hoorden. Kort daarna kregen we de diagnose: Anna had het syndroom
van Down.
Misschien kan ze naar een buurtschooltje
Dat was een klap, want een kind met een handicap paste totaal niet in mijn maakbare wereldbeeld.
Studies, relatie, huis; vóór Anna ging alles volgens verwachting. Maar het gekke is dat je meteen níeuwe
verwachtingen maakt. Ik las alle succesverhalen. Dat je kinderen met Down vanaf het begin kunt
stimuleren in hun ontwikkeling, zodat ze later meer zelf kunnen. Je denkt dan: misschien kan ze later
naar zo’n leuk buurtschooltje hier.
Maar het ging anders. Anna bleek geen blij kind. Ze raakte in zichzelf gekeerd, begon met hoofdbonken
en kon lang monotoon kreunen. Ze zat vaak in een bubbel, keek úren naar haar handjes. Op een
bijeenkomst voor ouders zagen we kinderen met Down die veel opener en blijer waren. Toen viel bij ons
de bom: er was veel meer mis. Wat precies is nog altijd onduidelijk. Wel staat vast dat ze verstandelijk
ver achter is, en steeds vaker valt het woord autisme.
Verwachtingen loslaten is grootste uitdaging
Het ergst vond ik de onzekerheid over wat haar zo ongelukkig maakte. Met elk onderzoek werd er een
stukje van haar afgesnoept. Ze heeft geen epilepsie of hersenbeschadiging, maar ze bleek enigszins
slechthorend en haar zicht is niet goed. Ze is motorisch beperkt en kan niet lopen. Onlangs is onderzocht
of er op een ander chromosoom ook een afwijking zit, en of die haar misschien zo belemmert, maar de
afwijking is niet gevonden.
‘Ik zag een moeder van een volwassen kind met
beperking huilen. Ik vroeg me af: hoe lang duurt
het verdriet?’
Het loslaten van verwachtingen is voor ons misschien wel de grootste uitdaging. Je denkt: ok, Down,
dat ken ik van tv. Nou, zo’n kind werd het dus niet. Verstandelijk is ze tussen de vier en negen maanden.
Toen bleek ook dat ze anders dan veel kinderen met Down geen gebaren oppikt en dat ze niet zal gaan
spreken. Dat was weer een klap. Ik deed communicatie, Ivo is een praatgrage docent, maar met Anna
zullen we nooit gewoon praten.
We zagen dat we niet ‘gewoon’ door konden
Zo veel mogelijk meedraaien in het gewone leven was nog zo’n verwachting. We zeiden: iedereen mag
er zijn, dus Anna doet gewoon mee. Dat vinden we nog altijd, maar op een gegeven moment gaat dat
niet meer. We probeerden reguliere kinderopvang, maar dat werd na een poos lastig. Dat kwam onder
meer door haar gedrag, zoals hoofdbonken. Dat gedrag was vooral ook een teken dat die opvang voor
Anna te veel was.
| 133
Op een gegeven moment ging bij ons de knop om. We erkenden dat we niet ‘gewoon’ door konden
leven, en haar handicap moesten integreren in ons bestaan. Het leven dat je verwachtte is er niet,
dus moet je nieuwe mogelijkheden zoeken. Daar hebben Ivo en ik veel energie in gestoken, bijvoorbeeld
door een zorgaanbouw aan het huis te maken. Die maakte het voor ons letterlijk draaglijker.
Rouwen om levend verlies
Of neem de vakantie. We zijn allebei gek op reizen, maar dat kan niet meer. Dan kun je bij de pakken
neerzitten, of bedenken wat wél kan. We kochten een caravan, zodat weggaan weer mogelijk is.
De buitenwereld ziet dat en denkt ‘hoera’, maar weet niet hoeveel energie het kost, ook emotioneel.
Steeds dat verlies, dat afscheid nemen van verwachtingen. Daar rouw je om. Dat is levend verlies.
Tijdens een bijeenkomst zag ik een moeder van een volwassen kind met een beperking huilen, en ik
vroeg me af: hoe lang duurt het verdriet? Daarom ben ik de opleiding tot rouw- en verliesbegeleider
gaan doen. Die gaat niet alleen over de dood, maar ook over wegvallende verwachtingen, zoals verlies
van werk of gezondheid of het krijgen van een gehandicapt kind. De opleiding heeft me geleerd dat je
af en toe heel erg op dat verlies bent gericht en denkt dat je het niet redt, maar dat er ook herstel is.
Je wilt hulp, een arm om je heen
Dat zijn de momenten waarop ik het fantastisch vind hoe wij ons leven opnieuw vormgeven.
Ik ben dan zó trots op Anna. Door haar ken ik een mooie nieuwe wereld, met heel veel fantastische
mensen in de zorg. Dan vind ik het ook een verrijking wat zij met Ivo en mij doet. Dat wij hierdoor
weten dat het leven niet maakbaar is, maar dat je er wél wat van kunt maken. Dan ben ik blij, en vanuit
dat gevoel kan ik met mijn opleiding anderen helpen, hen laten voelen dat het hebben van verdriet
niet erg is.
134 |
Begin vorig jaar viel ik letterlijk om door overbelasting. Ik kreeg meteen de stempeltjes ‘burn out’ en
‘depressie’ en ik kon antidepressiva krijgen. Toen dacht ik: waarom erkennen we niet dat je als mantelzorger echt pittige periodes hebt, en dat verdriet bij het leven hoort? Je mag het niet opkroppen,
want dat is niet goed. Maar als je het uit is dat eng. Dus krijg je antidepressiva. Maar je bént niet ziek
als je verdrietig bent. Je wilt alleen hulp, bevestiging, een arm om je heen.
Vraag gewoon wat Anna heeft
Ik verloor vorig jaar ook mijn baan. Mijn werkgever betwijfelde of ik ‘continuïteit kon garanderen’.
Dat was echt een teleurstelling, omdat het gesprek over wat er aan de hand was niet werd gevoerd.
Daardoor was er geen vertrouwen. Ik weet zeker dat het nooit was gebeurd als dat er wel was geweest.
Dat zou ik iedereen willen meegeven: ga het gesprek aan. Vraag gewoon wat Anna heeft of hoe het
met ons gaat, want onbekend maakt onbemind.
Het verlies van mijn baan speelde een rol bij mijn beslissing om me helemaal op Anna te richten.
Ik kan die werkgever niet veranderen, maar ik kan ook niet gaan huisvrouwen. Dus ben ik iets gaan
doen wat wél in mijn vermogen ligt, en dat is de stichting en de zorg voor Anna. Het heeft ook te maken
met angst voor haar toekomst. Er gaat heel veel goed in de zorg, maar er zijn ook genoeg problemen.
De vraag wie er later voor haar gaat zorgen is daarom heel belangrijk, en als ouders wil je zelf graag
de regie houden.
Een eigen woonvorm is mijn droom
We hebben het goed getroffen met de zorg die er nu voor Anna is. Maar de stichting waar ze drie dagen
per week in de dagopvang zit is groot, en de woonvormen worden steeds groter. Er is een personeels
tekort in de zorg, dus als er iemand uitvalt bij woonvorm A valt er iemand van woonvorm B in. Dat is
mooi georganiseerd, maar het is niet zo fijn voor Anna. Zij is echt gebaat bij vaste gezichten.
Het is daarom mijn droom dat we over tien jaar met andere ouders kunnen beginnen met een eigen
woonvorm waar Anna en tien anderen kunnen wonen, en daar hoop ik met de stichting veel donaties
voor te krijgen. De zorg zal grotendeels worden betaald uit de persoonsgebonden budgetten, maar er
is meer geld nodig, onder meer voor een pand. Het is echt de grootste uitdaging die ik kan aangaan,
maar ik zie geen andere weg.
‘Waarom erkennen we niet dat je als mantelzorger
echt pittige periodes hebt, en dat verdriet bij het
leven hoort?’
Ik wil dat Mees gewoon kind kan zijn
De komst van Mees heeft meer balans in ons gezin gebracht. Er wordt van broertjes en zusjes van een
gehandicapt kind gedacht dat ze zielig zijn, omdat ze minder aandacht zouden krijgen. Maar ik wil dat
hij gewoon kind kan zijn. Dus soms krijgt hij meer aandacht, en soms Anna. Ik maak zo weinig mogelijk
onderscheid. Hij zal ook af en toe ons verdriet zien, want dat is er. Maar dat is dan onze boodschap: zo
is het leven. Niemand zegt dat het makkelijk zal zijn.
En het ís ook niet eenvoudig. De simpelste dingen vragen bij een kind met een handicap heel veel
organisatie, en dat kun je niet altijd opbrengen. Familie en vrienden springen waar mogelijk bij,
maar het wordt al snel te complex. Probeer maar eens een rolstoel in een rolstoelbus te krijgen als
| 135
je dat nog nooit hebt gedaan. Dat vind ik wel een boodschap richting overheid: we zijn van een
verzorgingsmaatschappij naar een participatiemaatschappij gegaan, maar mensen kúnnen ons vaak
niet helpen.
Mijn leven nu geeft me een intens gevoel
Een gehandicapt kind is geen garantie op levenslang ongeluk. Ook niet op levenslang geluk, maar je
wéét het niet. Toen ik nog in maakbaarheid geloofde, was ik niet per definitie gelukkig. Terwijl het
leven wat ik nu heb me wél een intens gevoel geeft. Tegenwoordig vindt men vooral dat je ‘iets aan de
maatschappij moet kunnen bijdragen’, en dan het liefst economisch. Maar Anna draagt op zó’n mooie
andere manier iets bij.
‘Dat is dan onze boodschap: zo is het leven.
Niemand zegt dat het makkelijk zal zijn.’
Ik begin het steeds minder belangrijk te vinden wat er precies met haar is. Het maakt niet meer uit.
We vinden haar welzijn belangrijker en willen dat zij gelukkig is. Het afscheid nemen van verwachtingen
is ook minder zwaar dan in het begin. Mensen kunnen best veel hebben. Ik sta soms versteld van zoveel
draagkracht. Maar je hebt wel een netwerk van familie en vrienden nodig. Mijn slogan is dan ook:
je maakt de reis zelf, maar niet alleen.
We kunnen wel wat gekraak hebben
Uiteindelijk maken wij de reis vooral met ons gezin. Ivo en ik zijn een geolied team, in een soms
krakend huwelijk. Want het is een enorme aanslag op je als stel. Wij kunnen ons gelukkig heel goed
aanpassen, en we snappen elkaar zó goed, dat begrijpt niemand anders. Dus we kunnen wel wat
gekraak hebben.”
136 |
‘Een kind met een
handicap is geen
garantie op
levenslang ongeluk’
‘Ik denk ook vaak:
Marike, tel je
zegeningen’
Marike van Weelden (53) is actrice
en maakster van de voorstelling
‘Lastige ouders’. Haar zoon Jons (18)
is ernstig meervoudig beperkt en
woont in een instelling. Marike is
weduwe van Arne, ook moeder van
dochter Bieneke (20) en woont
in Rheden.
140 |
W
e dachten na de geboorte van Jons dat we een gezonde, stevige zoon hadden. Maar na zes maanden
kreeg hij heftige krampen, en begon hij zich terug te trekken. Hij was geen blije baby meer.
Na uitgebreid onderzoek bleek dat hij het Syndroom van West had, een vorm van zuigelingenepilepsie.
Medicatie hielp even, maar al snel bleek dat hij zich niet meer ontwikkelde. Zijn hersens hadden
enorme klappen gehad.
Er gebeurde van alles in zijn hoofd
Toen begon een lange zoektocht naar de juiste medicatie en behandeling. In de jaren erna bleef Jons
in een andere vorm aanvallen houden, maar uit EEG’s waarmee zijn hersenactiviteit werd gemeten
bleek geen epileptische activiteit meer. Angstaanvallen door trauma, zeiden ze. Maar je zag dat er van
alles in zijn hoofd gebeurde. Hij begon zichzelf te verwonden.
Toen hij vijf was, gingen we naar een epilepsiecentrum. Een arts daar deed zó afschuwelijk dat ik er zélf
een trauma van heb. Dat zit in ‘Lastige ouders’, en ik heb nul moeite om dat te spelen. Een 24-uurs EEG
daar mislukte. Jons werd woest en trok alles van zijn hoofd. Pas op zijn negende, toen hij al uit huis was,
heeft Arne hem samen met begeleiders van de instelling voorzichtig voorbereid op een lange EEG,
en die liet een epileptische aanval zien. Eindelijk bewijs.
Ik accepteer niet dat hij pijn heeft
Ik ben opgehouden me af te vragen of Jons door die jaren zonder juiste diagnose en medicatie extra
hersenschade heeft opgelopen. Het is niet vast te stellen. Ik kan van alles bedenken, maar dan maak ik
mezelf gek. Ik kan alleen maar kijken naar wat er nu is, naar wat ik moet doen om hem te helpen. Ik heb
geaccepteerd dat ik een gehandicapt kind heb, maar niet dat hij zichzelf pijn doet en ongelukkig is.
Dat zal ik pas accepteren als ik alles wat in mijn vermogen ligt heb gedaan om het te verhelpen.
‘Ik heb geaccepteerd dat ik een gehandicapt kind
heb, maar niet dat hij zichzelf pijn doet en
ongelukkig is. Dat zal ik pas accepteren als ik alles
wat in mijn vermogen ligt heb gedaan om het
te verhelpen.’
Op dat punt ben ik helaas nog niet. De juiste medicatie blijft een probleem. Daardoor gaat het op en
af. We hebben lang geknokt om CBD-olie, uit cannabis, voor hem te krijgen. Hij kreeg in die slechte
periode soms noodmedicatie om hem out te krijgen. Zaten er twee of drie begeleiders bovenop hem.
Als ouder word je dan gek van machteloosheid. Maar het maakt ook dat je almaar doorgaat om hem te
helpen, en uiteindelijk ging de instelling onder voorwaarden akkoord. En die CBD-olie werkt voor hem.
Arnes dood heeft echt impact
Vorig jaar overleed Arne opeens. Jons was gek met hem. Arne heeft vier jaar thuis voor hem gezorgd,
was er zijn hele leven. Die twee waren zó gaaf samen. En hij was groot en sterk, kon als enige Jons
alleen hebben. Arnes dood heeft echt impact. Jons mist hem. Dat gaat alle kanten op. Nu is het weer
moeilijk voor hem en is hij niet te houden, valt hij anderen en zichzelf aan. De eerste maand was hij
juist heel lief, troostte hij mensen. Maar daarna sloeg het gemis toe. Hij werd heel boos, en nog twee
keer zo boos op mij. Hij voelt het.
| 141
Dan merk je wel dat het goed is dat hij al tien jaar ergens woont waar ze hem kennen, waar ze van hem
houden en waar ze ook Arne kenden. Want Arne heeft veel gedaan voor de organisatie, en veel mensen
daar hebben hem in het hart gesloten. Van Arnes aanpak komt ook de titel Lastige ouders. Hij was
kritisch en standvastig en wist dat niet alle ouders dat konden zijn. Arne vond dat hij een taak had om
dat ook voor die anderen te regelen. Hij stond op als er iets niet deugde en de kinderen niet de hulp
kregen die ze was beloofd, en hielp met oplossingen.
De basis klopte
Levensgeluk is iets dubbels. Sommige dingen zijn mooi. Dat ons huwelijk het heeft gered, dat we op
één lijn zaten over Jons. De basis klopte. Maar zoals je in de voorstelling ziet, hadden we ook ruzie.
Er was stress, angst en we waren altijd alert. We hadden nog een kind en wilden laten zien dat zij óók
heel belangrijk was. De buitenwereld begreep ons niet. Je kon je onvermogen dus alleen bij de ander
kwijt, en dan krijg je ruzie.
Maar ook dan was er steeds het besef dat we allebéi verzopen, en van daaruit konden we verder. Arne
noemde het een verrijking. We waren immers altijd bezig met waar het in het leven om gaat, niet met
futiliteiten. We deden het sámen en we lieten Bieneke zien dat het niet altijd over rozen gaat, maar dat
je toch een goed leven kunt leiden, lol kunt hebben en vriendschappen kunt onderhouden.
‘Jons “loslaten uit liefde”, zoals sommigen zeggen,
is een zinloos cliché. Ik kan juist nóóit loslaten,
heb voor altijd een zorgtaak.’
Even in een andere werkelijkheid
Dat bleek na de dood van Arne. Ik wist dat we veel vrienden hadden, maar ze stonden er zó voor ons,
net als tijdens het hele proces met Jons. Ook familie hielp. Arne’s moeder was er altijd, net als mijn
broers en schoonzussen. Arne heeft er wel eens flink doorheen gezeten, maar was de sterke kerel die
moeilijk kon aangeven dat hij hulp nodig had. Als ik niet meer kon, mocht ik door mijn werk letterlijk
even in een andere werkelijkheid stappen. Of ik speelde ergens ver weg, en bleef dan slapen terwijl
Arne voor Jons zorgde. Hij was een held.
Gaandeweg accepteerden we dat Jons is wie hij is. En hij is ook zó’n heerlijk jong als hij goed in zijn vel
zit. Hem ‘loslaten uit liefde’, zoals sommigen zeggen, is een zinloos cliché. Ik kan juist nóóit loslaten,
heb voor altijd een zorgtaak. Dat brengt ook de vraag: wat als ik er niet meer ben? Ik rouw nu om Arne,
maar intussen moet alles door. Ik weet niet hoe lang ik het volhoud, maar ik kan niet zeggen: nu even
niet. Ik moet er zijn voor Jons én voor mijn dochter die haar vader kwijt is.
Ik weet dat hij in goede handen is
Alles wat je hoort over wat er niet goed gaat in de zorg is waar. Maar trap je dan tegen dat systeem aan
of zoek je er je eigen weg in? Want je kunt niet het hele systeem veranderen. Dus zoek je de juiste
mensen. Ons geluk was dat we een organisatie vonden die de uitdaging aandurfde, waardoor we nu
een topteam voor Jons hebben. Ik ben echt onder de indruk van mensen die daar werken. Ik kan hém
niet loslaten, maar de dagelijkse zorg inmiddels wel. Want ik weet dat hij in goede handen is.
Ik heb wel angst voor de toekomst. Voor als mij iets overkomt. Maar ik heb een hele lieve familie,
die er zal staan en het zal regelen. Zolang ik er ben zal ik alles doen om hem in een zachte en warme
142 |
omgeving te laten leven. Het liefst zou ik Jons overleven, maar die kans is klein. Dus ik zeg altijd:
ik word 88. Ik hou sowieso van het leven, hoewel de glans er na de dood van Arne wel af is.
Eerst raak je mensen, dan laat je ze lachen
Met deze voorstelling wil ik ook niet laten zien hoe de zorg zou moeten werken. Het gaat over de
eerste zeven jaar met Jons. We eindigen positief en houden het licht, met veel humor. Lachen is
ontluchten. Eerst raak je mensen, daarna laat je ze lachen. Zo is het leven ook. Kijk wat je nodig hebt,
neem jezelf niet té serieus, lach en ga door.
‘Ik stel in de voorstelling letterlijk de vraag:
wat is de zin van het leven?’
Ik stel in de voorstelling letterlijk de vraag: wat is de zin van het leven? Was het niet beter geweest als
hij het niet had gehaald als baby? Dat heb ik echt gedacht toen het slecht ging. Maar het is daarna
zoveel beter geworden. Ik zag Jons’ levensvreugde en zijn vermogen om te verbinden. En kinderen als
Jons maken onze samenleving completer. Door hen hebben we zorg voor elkaar. Ik weet niet hoe ver
ik kan meebuigen, maar uit verhalen die ik na de voorstelling te horen krijg, weet ik dat het nog véél
erger kan. En dan denk ik vaak: Marike, tel je zegeningen.’’
| 143
Marjolein Olde Heuvel (52) is de
moeder van Frederique (13), die
autistisch en verstandelijk beperkt is.
Ze woont in Utrecht, is getrouwd
met Henry en is ook moeder van
Charlotte (17) en Juliënne (12).
Marjolein zorgt al een aantal jaar
fulltime voor haar gezin, zodat
Frederique zo lang als mogelijk thuis
kan blijven wonen.
144 |
H
et was met Frederique vanaf de geboorte zwaar. Ze was onrustig, dronk moeilijk, was virusgevoelig
en is een paar keer opgenomen geweest met KNO-problemen. Allemaal op zich niet ernstig, maar de
aaneenschakeling maakte het moeilijk. Ze huilde ook veel. We hebben de eerste zes jaar van haar leven
slecht geslapen. Ze wekte ons soms wel vijf keer per nacht. Dat was funest. Ik slaap nog altijd heel slecht.
Ze hoeft maar één kikje te geven en ik sta naast mijn bed.
Ik wilde na de geboorte weer gaan werken, dus we brachten Frederique naar dezelfde gastouder als
Charlotte. Dat ging niet, omdat ze ook daar veel huilde. Toen ging ze twee dagen per week naar een
dagverblijf. Daar merkte men dat ze een duidelijk vertraagde ontwikkeling had. Andere kinderen schoven
door, maar Frederique niet, omdat ze nog niet kon lopen en praten. Haar spel was in vergelijking met
Charlotte ook heel eenzijdig, merkten wij.
Ik was alleen maar opgelucht, omdat het een naam had
Er was uiteindelijk zó veel aan de hand, dat we naar het UMC Utrecht zijn gegaan voor een diagnose.
Ze was toen 3,5. Ik weet nog goed dat de kinderpsychiater zei: ik heb slecht nieuws voor u. Frederique
heeft klassiek autisme, een verstandelijke beperking en ADHD. Gevolgd door de vraag: wat doet dat
met u? Ik was alleen maar opgelucht, omdat het een naam had. Dat het geen onzin was en wij geen
aanstellers waren.
Want we werden niet serieus genomen door ons sociale netwerk. Je ziet aan Frederique niet makkelijk
dat er met haar iets aan de hand is. Wij hadden vanaf de geboorte al die stress en al dat gedoe in huis,
maar de mensen om ons heen maakten dat niet elke dag mee en dachten dus dat we overdreven en dat
het aan onze opvoeding lag. Ze was klein en ging nog niet naar school, dus het was voor de buiten
wereld niet zo evident.
Een buitenstaander snapt de intensiteit van de zorg niet
Je weet sowieso pas echt wat het is om in een gezin als het onze te leven als je er zelf onderdeel van
bent. Als je als bezoeker even instapt, krijg je dat gevoel niet. Een buitenstaander snapt de intensiteit
van de zorg niet. Ik heb vrienden die écht geïnteresseerd en meevoelend zijn, maar die ook de impact
niet kennen. Die is pas invoelbaar als je er deel van bent. Dat is geen oordeel, maar een vaststelling.
‘Pas een paar jaar later besefte ik dat het begrip
‘mantelzorg’ ook op mij sloeg. Ik kende het wel,
maar ik dacht dan aan ouderen.’
We moesten onze sociale activiteiten vaak splitsen. Dan ging Henry met de andere twee op stap en
ik met Frederique, of andersom. De laatste jaren kunnen we wat vaker met z’n allen weg, en nu lijkt
het of mensen zeggen: wat was nou jullie probleem? Ik vul het in, want het wordt niet gezegd, maar
ik vóel het. Ik vind het nog steeds lastig om te vertellen wat het met ons heeft gedaan. Ondanks de
diagnose krijg ik nog vaak het idee dat ik niet moet zeuren.
Ik ben personeel- en organisatieadviseur, maar ik werk niet meer. Bij mij ging de knop om toen Frederique
een jaar of 6 was. Een orthopedagoog zei toen dat er een grote kans was dat ze op haar negende niet
meer thuis zou wonen. Ik dacht: no way! Frederique is zó specifiek in wat ze nodig heeft, dat kan
niemand haar geven behalve wij. Ik koos er daarom voor thuis te blijven en voor haar te gaan zorgen.
| 145
Ik verleen onbetaalde zorg, maar ik ben óók haar moeder
Ik heb er veel moeite mee gehad dat ik niet meer werkte, maar ik koos voor het gezin, ook omdat
Charlotte en Juliënne flink aandacht tekort kwamen. Dan was ik maar de huismoeder. Met een zorgtaak,
al had ik dat toen niet door. Pas een paar jaar later besefte ik dat het begrip ‘mantelzorger’ ook op mij
sloeg. Ik kende het wel, maar ik dacht dan aan ouderen. Ik verleende mantelzorg, maar noemde het
niet zo. Tot de gemeente contact met me zocht en mij ‘mantelzorger’ noemde.
Toen kwam ik er langzaam achter dat het ook op mij, op ons, op het hele gezin van toepassing was.
Ik ben nooit helemaal verzoend geraakt met het begrip. Het is een beetje een modewoord
geworden. Het is steeds gebruikelijker om zorg bij mensen in de omgeving neer te leggen, en niet
meer bij instellingen. Dat voelt heel dubbel: ik verleen onbetaalde zorg, maar ik ben natuurlijk
óók haar moeder.
Ik doe wel vrijwilligerswerk. Ik draai mee in een project over prikkelverwerking van de Universiteit
Groningen en Kennisplein Gehandicaptensector. Het heet Sensatie van een Goed Leven. We onderzoeken
hoe we mensen met autisme of een verstandelijke beperking beter kunnen laten omgaan met prikkels.
Want prikkelgevoeligheid is ook Frederiques grote probleem. Dat leidt haar af, maakt haar boos en
frustreert haar. Daarom werk ik graag mee als ervaringsdeskundige.
Ik zou nog steeds liever zeggen: ik werk daar en daar
Ik doe ook wel eens projecten voor de Nederlandse Vereniging voor Autisme en ik heb taalbegeleiding
gedaan voor de gemeente Utrecht. Veel vrijwillige activiteiten dus, waar ik echt wel blij van word,
maar die ik toch niet volmondig aan mezelf kan koppelen. Dat zit vooral in het beeld naar buiten.
Dat is mijn handicapje.
146 |
Je mag tegenwoordig gerust uitdragen dat je de zorg hebt voor een kind met een beperking, maar ook
dat kan ik nog steeds niet goed uit mijn mond krijgen. Als je me vraagt wat ik doe, zou ik nog steeds
liever zeggen: ik werk daar en daar. En niet: ik neem voor honderd procent de zorg voor mijn gezin.
Want ik vind het breder dan Frederique. Ik wil dat mijn hele gezin het goed heeft en dat is niet zo
vanzelfsprekend.
‘Ik ga daarom altijd voor de gezelligheid. Als je het
hebt over verwachtingen, dan krijg ik op dat vlak
telkens het lid op de neus.’
De zorg draait dan wel om Frederique, maar ik heb ontdekt dat ons gezin uit meer ingewikkelde
persoonlijkheden bestaat. Frederique is vrolijk en heeft gevoel voor humor, maar ze is dus ook erg
prikkelgevoelig en vertoont hypergedrag. Dat heeft veel impact. Eigenlijk staat zij altijd centraal.
Niet omdat ze dat wil, maar het gebeurt. En omdat dit gezin zo’n constellatie is van verschillende
persoonlijkheden, is het niet eenvoudig om Frederique daarin te managen.
Ik had een idee in mijn hoofd van verbinding en saamhorigheid
We zijn niet altijd allemaal even relaxed. Dat werkt op elkaar in, met name op momenten dat ík het
samen gezellig wil hebben en dat niet gaat. Zoals weekends, vrije momenten, het avondeten en vakanties.
Voor ik kinderen kreeg, had ik niet echt verwachtingen van een gezin, maar ik had wel een idee in mijn
hoofd van verbinding en saamhorigheid. Ik ga daarom altijd voor de gezelligheid. Als je het hebt over
verwachtingen, dan krijg ik op dat vlak telkens het lid op de neus.
Ik moet dan wel eens denken aan die beroemde eerste zin van Anna Karenina van Tolstoi: gelukkige
gezinnen lijken allemaal op elkaar, maar elk ongelukkig gezin is ongelukkig op zijn eigen manier.
Het wiebelt bij ons aan alle kanten. Ik voel me zo’n circusartiest die alle bordjes in de lucht houdt,
en ik ben zelf ook niet altijd even sterk. Als ik eens wat zwaarmoediger ben, denk ik wel eens: splits
de boel maar op, dan wordt het tenminste relaxter.
Ze zegt dan: Frederique kan er ook niets aan doen
Frederique vraagt veel aandacht, en niet alleen haar zussen zijn dat wel eens zat, maar wij ook. Dat we
denken: oh nee, niet wéér. Ik blijf het langst geduldig, maar het overkomt mij ook. Dan vindt Juliënne
het vervolgens heel erg dat Frederique moet huilen en wij dan niet even een arm om haar heen slaan.
Hoe lastig ze haar zus soms ook vindt, ze zegt dan: Frederique kan er ook niets aan doen. Het gaat haar
niet eens om aandacht die zij niet krijgt omdat die naar haar zus gaat.
Dat geldt wel voor Charlotte. Die hebben we te vaak aan haar lot overgelaten. Zij was 3,5 toen Frederique
werd geboren, en alle aandacht opeiste. Charlotte is daardoor te snel zelfstandig geworden, maar was
in haar jeugd ook niet altijd in balans. Ze kan goed leren en had al snel de drive om naar het buitenland
te willen, ook omdat we dat met het gezin vroeger nooit deden. We durfden het niet aan.
We zijn alleen op begrafenissen met z’n tweetjes
Charlotte is ambitieus, wil de wereld ontdekken. Ze heeft hemel en aarde bewogen om een semester
high school in de VS te volgen. Dat heeft ze twee jaar geleden gedaan, maar toen ze terugkwam was
hier natuurlijk niets veranderd. Sindsdien komt ze moeilijk weer in balans en is de rek er bij haar uit.
Als gevolg van de situatie in ons gezin mag ze nu een jaar langer over de middelbare school doen.
| 147
Wij hebben de pech gehad dat we niemand hadden die zei: laat Frederique maar hier logeren, dan
hebben jullie even tijd voor jezelf en haar zussen. Ik ervaar dat er geen ruimte is voor opvang in onze
sociale omgeving. Henry en ik zeggen daarom wel eens gekscherend: we zijn alleen op begrafenissen
met z’n tweetjes. Heel soms hebben we samen een feest of een uitje, maar verder niet. Dat doet dus
veel met je relatie. Op dat gebied is het ook knokken.
Ze heeft veel meer integratie tussen, zorg, onderwijs en opvang nodig
Op haar ontwikkelingspad bleek keer op keer dat Frederique telkens tussen wal en schip valt: ze komt
niet mee als ze alleen speciaal onderwijs volgt, maar is ook te ver voor alleen maar zorg en dagbesteding.
Ze zit nergens echt op haar plek en heeft eigenlijk veel meer integratie tussen zorg, onderwijs en
opvang nodig. Het huidige systeem biedt dat maatwerk niet. Dus ik heb een doel: ik wil een locatie
opzetten waar kinderen als Frederique terecht kunnen.
‘Daarna wil ik gaan werken aan een woonvorm.
Het zal me veel verdriet doen, maar ik zie het
niet voor me dat Frederique na school thuis
blijft wonen.’
Er zijn onderzoeken genoeg die zeggen dat zo’n plek er moet komen, en dat wil ik graag bereiken in
mijn leven. Daarna wil ik gaan werken aan een woonvorm. Het zal me heel veel verdriet doen, maar ik
zie het niet voor me dat Frederique na school thuis blijft wonen. Als ze dan op zichzelf gaat wonen,
wil ik haar niet onderbrengen in een zorginstelling, maar in een gezellige, huiselijke woonvorm, met
mensen zoals haarzelf en veel contact, nabijheid en goede zorg.
Ik wil dat iedereen zich fijn voelt en zichzelf kan zijn
Dat wordt ook nog een projectje. De tijd vliegt intussen, terwijl het best stroperig is om alles voor
elkaar te krijgen. Er is veel werk aan de winkel, want over iets meer dan vier jaar is ze al klaar met school.
Daarnaast wil ik steeds graag kleine geluksmomentjes voor Frederique creëren, én zorgen dat het met
mijn gezin goed gaat. Dat iedereen zich fijn voelt en zichzelf kan zijn. Ik gun die andere meiden zó hun
eigenheid en hun geluk.
Een vraagstuk dat ook moet worden geregeld, is wat er gebeurt als Henry en ik er niet meer zijn.
Ik wil nu graag dat de verantwoordelijkheid voor Frederique dan niet bij één iemand komt te liggen,
maar bij een groep familieleden en vrienden die over haar waakt. Maar wat nu heel fijn voelt, is dat
later misschien niet meer. Ik vind het daarom lastig om dat officieel vast te leggen. Dat weerhoudt
me steeds, maar het móet wel. Want er zal ons maar wat overkomen.’
148 |
‘Ik voel me zo’n
circusartiest die
alle bordjes in de
lucht houdt’
Carmen Vicinta (57) uit Amsterdam
is de moeder van tweeling Revano
en Jordy (23). Ze zijn autistisch en
verstandelijk beperkt, en wonen
de hele week door thuis. Carmen
verleent daar het overgrote deel van
de zorg, met hulp van zorginstantie
Cordaan. Revano en Jordy hebben
nog een oudere broer en zus.
Zij helpen hun moeder waar het
nodig is met de jongens.
150 |
R
evano en Jordy ontwikkelden zich eigenlijk heel normaal tot ze een jaar of anderhalf waren. Alles ging
zoals het hoorde. Ik weet niet of het ermee te maken heeft, maar toen kregen ze een prik bij het
consultatiebureau. Daarna begon het. Ze begonnen minder te reageren, op hun namen bijvoorbeeld.
Als ik iets zei, reageerden ze niet meer zoals je zou verwachten. Ik heb dat eerst aangekaart bij het
consultatiebureau, en daar zeiden ze: het komt wel weer goed, de jongens zitten nog in hun ontwikkeling.
Maar ik had er ergens toch meteen geen goed gevoel bij. Ik heb toen nog wel even gewacht met verdere
stappen, want op een bepaalde manier vertrouw je toch op het oordeel van dat consultatiebureau. Iets
later schreef ik Revano en Jord in bij een crèche, en ook daar merkten ze dat ze niet op mensen reageerden,
of anders reageerden dan de andere kinderen. Ze adviseerden me om onderzoek te laten doen.
Mijn leven werd vanaf dat moment echt heel anders
Toen ben ik toch naar mijn huisarts gegaan en die heeft me naar het AMC doorverwezen. De jongens
werden onderzocht en lichamelijk bleek alles goed. Maar ze zagen wel dat er iets niet klopte en stuurden
me door naar een andere kinderarts voor verder onderzoek. Die stelde vast dat ze autistisch waren.
Vanuit de crèche zijn we naar nog een tweede kinderarts verwezen, maar die kwam met dezelfde
diagnose, en zei dat ze er niets aan konden doen.
Ik ben niet getrouwd, dus de zorg voor de kinderen is vooral mijn verantwoordelijkheid. De vader van
de jongens is gelukkig wel altijd betrokken geweest en gebleven. Maar mijn leven werd vanaf dat
moment echt heel anders. De diagnose betekende bijvoorbeeld dat ze niet naar een normale school
konden. Nu is dat allemaal iets anders geregeld, maar toen betekende het dat ze naar een kinderdag
centrum moesten.
Ze waren te druk om naar het speciaal onderwijs te gaan
We werden ook doorverwezen naar Cordaan, waar de jongens in behandeling kwamen bij een arts en
een psychiater. Maar de diagnose was al gesteld, en het enige dat ze daar konden doen was een goede
plek voor ze zoeken in de dagbesteding. Want een behandeling is er helaas niet. We hebben gelukkig
wel een goede plek bij Cordaan gevonden, eerst dicht bij huis en later helaas ietsje verder weg, maar ik
werd er wel goed gesteund.
‘Als je ze alleen hun brood laat smeren, gebruiken
ze veel te veel boter en doen ze zes plakken worst
of kaas op één boterham.’
Revano en Jordy zijn nooit doorgestroomd naar het speciaal onderwijs. Allereerst werd er in die tijd
nogal op het speciaal onderwijs bezuinigd, dus ze konden al minder kinderen aannemen. Maar ze
hadden er ook niet gepast. Ze hadden te veel van de typische autistische kenmerken, zoals fladderen
met de handen en niet willen blijven zitten. Ze waren echt te druk voor een school. Ze zijn dus vanaf
toen altijd op de dagbesteding geweest, nu nog steeds.
Ze hebben in bijna alles begeleiding en hulp nodig
Cordaan heeft wel altijd zijn best gedaan om de jongens toch ook iets te leren, tot op een zekere
hoogte dan. Ze kunnen bijvoorbeeld wel tot tien tellen. Maar ze hebben verder in bijna alles begeleiding
en hulp nodig. Ze kunnen zelf hun brood smeren, maar als je ze daar alleen bij zou laten, gebruiken ze
veel te veel boter en doen ze zes plakken worst of kaas op één boterham. Er moet gewoon altijd iemand
in de buurt zijn. Dat is best ingewikkeld.
| 151
Ik doe zelf de meeste begeleiding, maar ik heb wel huishoudelijke hulp en één keer per week thuis
begeleiding van Cordaan. En mijn oudere kinderen helpen mij ook. Revano en Jordy gaan op elke
weekdag in de ochtend naar de dagbesteding en komen om een uur of half vier thuis. Overdag heb ik
dus even tijd voor mezelf, maar als ze thuiskomen is het weer alle hens aan dek. En in het weekend
zijn ze altijd gewoon hier. Dan heb ik dus twee hele drukke dagen.
Ze zeggen dat God daad naar kracht geeft, en dat geloof ik
Maar ik wil niet zeggen dat ik een zwaar bestaan heb. Ze zeggen dat God daad naar kracht geeft, en dat
geloof ik eigenlijk wel. Je krijgt in je leven de taak die je aankunt. Ik heb ook nooit het gevoel gehad
dat ik het niet zou redden. Ik ben gezond, dat helpt ook. Natuurlijk zijn er best wel dagen dat ik het
moeilijk heb. Dan kan ik bellen met hulpverleners en met ze praten. Dat helpt wel, maar praktisch
gezien kunnen ze niet veel doen.
Ik mis wel dat ik niet gewoon mijn tas kan pakken en even op stap kan gaan. Spontaan iets doen is er
niet bij. Ik kan ook niet zomaar op vakantie. Alles moet van tevoren helemaal worden gepland. Ik ga
gelukkig toch wel af en toe weg. Vorig jaar ben ik een paar weken naar familie in Suriname geweest.
Revano en Jordy zijn toen hier gebleven. Ze zijn ook nog nooit daar geweest, en ik denk niet dat ze
beseffen dat er nog ergens een land is waar we oorspronkelijk vandaan komen.
Toen alleen de oudste kinderen er waren bleef ik ook thuis
Als je kinderen met een beperking hebt, dan cijfer je jezelf natuurlijk vaak weg. Dat is onvermijdelijk.
Maar ik denk wel altijd: toen alleen de twee oudste kinderen er nog waren, ging ik óók nooit zomaar
een avondje stappen of even een weekendje weg. Ik was er voor hen, vanuit mijn verantwoordelijkheids
gevoel. Het is natuurlijk wel zo dat je achttien of twintig jaar zorgt voor een kind zonder een beperking,
en daarna wordt het minder. Bij Revano en Jordy gaat dat nooit gebeuren.
152 |
Ik word ook ouder en wat minder fit. Als ik het niet meer kan, dan zal ik dat aangeven. Maar ik maak
me geen zorgen over de toekomst en ik heb ook nog geen echte plannen gemaakt. Ik bedenk me dan
dat de jongens hier wonen en dat ze het hier ook later goed zullen hebben, oneindig veel beter dan
bijvoorbeeld in een land als Suriname. Natuurlijk denk ik wel na over hoe het voor hun zal zijn als ik
er niet meer zal zijn. Dan wordt alles anders. Ik wil ze uiteraard wel achterlaten met het gevoel dat het
goed geregeld is, maar komt tijd, komt raad.
‘Ik bedenk me dan dat de jongens het hier ook
later goed zullen hebben, oneindig veel beter dan
bijvoorbeeld in een land als Suriname.’
Mijn oudste weet precies hoe ze met haar broers moet omgaan
Revano en Jordy hebben gelukkig ook een oudere zus en een oudere broer. Ik ken mensen die een
kind met een beperking hebben en waar er géén andere kinderen zijn. Als die ouders er niet meer zijn,
dan heeft dat gehandicapte kind niemand meer. Ik ben ook oma. Mijn twee oudste kinderen hebben
zelf gezonde kinderen. Ik heb het er met mijn zoon en dochter over gehad, en zij vinden het geen
probleem om de zorg voor de jongens straks over te nemen. Dat is een geruststellende gedachte.
Mijn oudste zoon woont in de buurt, maar mijn dochter woont nu in Londen. Ze komt vaak over en
dan helpt ze me altijd. Ze is in Engeland verpleegkundige, en ze weet precies hoe ze met haar broers
moet omgaan. Bovendien zijn de twee oudste kinderen met Revano en Jordy groot geworden. Ze weten
niet beter dan dat de jongens zijn zoals ze zijn. Mijn dochter heeft al gezegd dat ze naar Nederland
terugkomt als ik er niet meer ben, om voor de jongens te kunnen zorgen.
De mensen om ons heen houden rekening met de jongens
En ik weet dat er ook hier in de buurt mensen zijn die ik om hulp kan vragen als dat nodig is, maar dat
heb ik gelukkig nog niet nodig gehad. De buurt let wel goed op de jongens. Een van de twee is wel eens
weggelopen, en meteen was iedereen uit de buurt naar hem op zoek. Het zijn ook jongens die best wel
eens lawaai kunnen maken, en we wonen in een flat. Maar ook daar houden de mensen om ons heen
rekening mee. Goed contact met de buren, dat is belangrijk.
Ik heb van Cordaan ook altijd veel steun gehad, en dat is heel belangrijk voor me. Ik had bijvoorbeeld
vorig jaar nooit naar Suriname hebben kunnen gaan als ze me niet hadden geholpen. In de weken dat
ik weg was, hebben zij de volledige zorg overgenomen. Dat is heel belangrijk, niet te onderschatten.
Ze weten heel goed duidelijk te maken wat ze willen
Revano en Jordy zijn heel vrolijke jongens. Ze hebben plezier in het leven. Ze hebben ook een duidelijke
eigen wil. Ze laten meteen merken wat ze wel en niet leuk vinden. Ze praten door hun autisme niet
geweldig. Het blijft bij woorden. Maar ze praten zeker ook met handen en voeten. Ze weten heel goed
duidelijk te maken wat ze willen. Welke groente ze lusten en welke niet, dat soort dingen.
Ze zitten nu weer hier in de buurt op de dagbesteding. Daar is het veilig en vertrouwd voor ze, zo vlak
bij huis. Ze hebben het er gelukkig ook erg naar hun zin. Er zijn van allerlei activiteiten. Een deel richt
zich op de ontwikkeling van hun motoriek en hun spraak. Ze leren er nog steeds dingen bij. Maar ze
gaan ook wandelen en spelen, doen aan handenarbeid.
| 153
Ik heb natuurlijk niet altijd vrede met de gedachte dat ik Revano en Jordy een keer zal moeten loslaten.
Want dan verlies ik ook de controle. Zolang ze hier bij mij thuis wonen heb ik alles in de hand. Als moeder
weet ik gewoon zeker dat ik het goed voor ze doe. Dat krijg ik gelukkig ook wel eens te horen, dus dat is fijn.
‘Dan denk ik: ik heb hier eigenlijk alles wat ik nodig
heb. Mijn jongens zijn bij mij, ik ben er voor hun
en ik heb een goed leven.’
Ik klaag niet over mijn leven. Een wijs iemand heeft ooit tegen me gezegd: kijk niet naar de mensen
die het beter hebben dan jou, maar zie juist dat jij het beter hebt dan veel anderen. Dat is een gedachte
waar ik kracht uit haal. Als ik op de televisie zie hoeveel mensen op deze wereld in ellende leven, dan
denk ik: ik heb hier eigenlijk alles wat ik nodig heb. Mijn jongens zijn bij mij, ik ben er voor hun en ik
heb een goed leven.’
Carmen Vicinta is niet de echte naam van de moeder van Jordy en Revano. Ze wil liever niet te herkenbaar zijn.
Daarom staat ze ook niet op de foto, maar vroeg ze om beelden van mooie bloemen te gebruiken, vooral van
haar favoriete rode rozen.
154 |
‘Ik geloof dat je in
het leven de taak
krijgt die je aankunt’
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/22fd2a6f-2e52-43d0-8e79-8b14dd11e9d7
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2020–2021
28 676
NAVO
Nr. 353
BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 februari 2021
Hierbij ontvangt u de geannoteerde agenda ten behoeve van de bijeenkomst van NAVO-ministers van Defensie op 17 en 18 februari 2021. Deze
bijeenkomst vindt plaats via een videoverbinding. Er vinden twee
werksessies plaats over de volgende onderwerpen: (1) afschrikking en
verdediging, lastenverdeling en NAVO 2030, (2) NAVO-missies in
Afghanistan en Irak. Daarnaast is er een informele sessie in aanwezigheid
van EU Hoge Vertegenwoordiger Borrell en de ministers van Defensie van
Finland en Zweden over trans-Atlantische veiligheid en de uitdagingen
waar zowel de NAVO als de EU mee worden geconfronteerd. De bijeenkomst is een goede gelegenheid voor een eerste gedachtewisseling over
deze onderwerpen met de nieuwe Amerikaanse Minister van Defensie. In
het kader van de lopende discussies in de NAVO over Afghanistan,
informeer ik de Kamer tevens over de voorzorgsmaatregelen die
Nederland in samenwerking met Duitsland treft om de veiligheid van de
aanwezige militairen te verzekeren.
Afschrikking en verdediging, lastenverdeling en NAVO 2030
Afschrikking en verdediging van het NAVO-verdragsgebied
De ministers bespreken de stand van zaken aangaande de implementatie
van het concept for the deterrence and defence of the Euro-Atlantic Area
(DDA). Op de agenda staat het politiek-militair advies over SACEUR’s
voortgangsrapportage over de implementatie van het DDA, inclusief
SACEUR’s Area-wide Strategic Plan (SASP). Het SASP is de vertaling van
het concept voor afschrikking en verdediging naar een militair-strategisch
plan voor de inzet van NAVO-troepen voor crisismanagement,
afschrikking en collectieve verdediging. Het plan zal leiden tot een
herbeschouwing van benodigde capaciteiten en dient in de zomer van
2021 gereed te zijn. Nederland onderschrijft het belang van het SASP, in
het kader van responsiveness: het vermogen van het bondgenootschap
om op de juiste plaats en tijd te kunnen reageren met de benodigde
capaciteiten, om de gewenste effecten te kunnen bereiken.
kst-28676-353
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2021
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 28 676, nr. 353
1
NAVO Warfighting Capstone Concept
De ministers buigen zich over het politiek-militair advies inzake het NAVO
Warfighting Capstone Concept (NWCC). Waar het DDA concept, en de
praktische vertaling daarvan in het SASP, gericht is op bondgenootschappelijke afschrikking, verdediging en crisismanagement nu en in de nabije
toekomst, kijkt het NWCC 20 jaar vooruit. Vanuit die vooruitblik geeft het
richting aan de lange termijn ontwikkeling van het militaire machtsinstrument van de NAVO. Het concept is ook van belang voor het NAVO
defensieplanningsproces (NDPP), aangezien toekomstige capaciteitsbehoeften tijdig ingebracht moeten worden hierin. De Defensievisie 2035 is
in lijn met de lange termijn visie van de NAVO, bijvoorbeeld op het gebied
van innovatie, digitalisering en het belang van een goede informatievoorziening.
NATO Readiness Initiative
Tijdens de bijeenkomst wordt het politiek-militair advies over het jaarlijkse
voortgangsrapport van het NAVO Readiness Initiative (NRI) vastgesteld.
Het NRI levert een bijdrage aan de verbetering van de militaire gereedheid
van de bondgenoten. Er wordt toegewerkt naar NAVO-eenheden die
binnen dertig of minder dagen inzetbaar zijn. Het NRI speelt een belangrijke rol bij geloofwaardige afschrikking en collectieve verdediging van het
NAVO-verdragsgebied. De kritische tekortkomingen in de uitvoering van
het NRI worden onder de aandacht gebracht. De SG NAVO zal een beroep
doen op de bondgenoten om deze tekorten te vullen en verzoekt om
inzicht te geven in de voortgang bij het verbeteren van de gereedheid van
de aangeboden eenheden.
Lucht- en raketverdediging
In het kader van afschrikking en verdediging worden de ministers
gevraagd om de herziening van het Integrated Air and Missile Defence
(IAMD) Standing Defence Plan goed te keuren. De ontwikkelingen in de
veiligheidssituatie in de afgelopen jaren vragen om een NAVO-brede
360-gradenbenadering voor lucht- en raketverdediging en een grotere
nadruk op de mogelijkheid voor een snelle transitie naar een crisissituatie.
Bij de bijeenkomst wordt mogelijk ook ingegaan op de toekomst van het
Air Command and Control System (ACCS) en eventuele alternatieve
benaderingen. ACCS is een NAVO-breed ICT-programma voor de
operationele aansturing van geïntegreerde lucht- en raketverdediging.
Meerdere bondgenoten, waaronder Nederland, vragen zich af of ACCS
voldoende gericht is op toekomstige Air Command and Control (AirC2)
behoeften en pleiten daarom voor een herziene AirC2 toekomstvisie.
Lastenverdeling
De ministers spreken over de stand van zaken met betrekking tot de
implementatie van de in 2014 in Wales gemaakte bondgenootschappelijke
afspraken over de defensie-uitgaven. De SG NAVO presenteert een
rapport gebaseerd op de updates over de nationale plannen die eind 2020
door de bondgenoten zijn ingediend. Tijdens de NAVO-Top in Brussel
(2018) is afgesproken dat de bondgenoten jaarlijks inzichtelijk maken hoe
ze in de jaren tot aan 2024 de defensie-uitgaven in de richting van de
NAVO-norm van 2% van het bruto binnenlands product (bbp) bewegen.
Nederland heeft zijn actualisering van de nationale defensie-uitgaven eind
2020 aan de SG NAVO aangeboden. De actualisering is ter informatie aan
uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 28 676, nr. 350). Daarin heb ik
aangegeven dat het gat tussen het gemiddelde van de Europese bondge-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 28 676, nr. 353
2
noten (1,8% van het bbp) en de Nederlandse defensie-uitgaven (1,48% van
het bbp) in 2020 verder is gegroeid.
NAVO 2030
Op 25 november 2020 overhandigde de NAVO-Reflectiegroep een rapport
aan de SG NAVO, in het kader van het Forward Looking Reflection Process
(of: NAVO 2030). De ministers gaan in discussie over de aspecten van het
rapport die betrekking hebben op defensie. Gespreksonderwerpen zijn
bijvoorbeeld de rol en impact van nieuwe en ontwrichtende technologieën, een grotere Europese verantwoordelijkheid op defensiegebied, die
bijdraagt aan de versterking van de NAVO, en het voorstel tot het
actualiseren van het NAVO Strategisch Concept. Met een geactualiseerd
Strategisch Concept kan de NAVO beter anticiperen op nieuwe en hybride
dreigingen en de actuele uitdagingen voor de veiligheid van het
NAVO-verdragsgebied. De SG NAVO zal op basis van het rapport, de
besprekingen met bondgenoten en een uitgebreid consultatieproces met
andere belanghebbenden, aanbevelingen doen aan NAVO staatshoofden
en regeringsleiders ten behoeve van hun bijeenkomst in de loop van 2021.
Nederland ziet het rapport als een belangrijke bijdrage aan de discussie
over aanpassing van het Strategisch Concept en hecht aan een helder
tijdspad voor discussie.
Missies en operaties
Tijdens de tweede werksessie gaan de ministers in op de lopende
NAVO-missies en operaties, met bijzondere aandacht voor Afghanistan en
de toekomst van de missie in Irak. De SG zal voorts aandacht vragen voor
de vulling van NAVO-activiteiten, -missies en -operaties, met name de
vulling van maritieme capaciteiten en de bijdragen aan de NAVO
Response Force, en het NAVO Readiness Initiative. Nederland stelt
transparantie over de (on)mogelijkheden om te voldoen aan wat de NAVO
graag aan Nederlandse bijdrage ziet, voorop.
Afghanistan
De ministers bespreken de militaire aanwezigheid van de NAVO in
Afghanistan na 1 mei 2021. In het akkoord dat de VS en de Taliban sloten,
is een voorwaardelijke terugtrekking van alle Amerikaanse en buitenlandse troepen per mei 2021 opgenomen. Eén van de voorwaarden waar
aan is voldaan, weliswaar zes maanden later dan in het akkoord
afgesproken, is de start van de Afghanistan Peace Negotiations. Deze
vredesonderhandelingen tussen de Taliban en de Afghaanse regering
verlopen vooralsnog traag. Toch biedt een politiek akkoord tussen de
partijen nog altijd de beste kans op een toekomstig stabiel Afghanistan.
Tegelijkertijd verslechtert de veiligheidssituatie in het land en is het
geweldsniveau van de Taliban zorgelijk hoog. Wat het Afghanistan-beleid
van de regering Biden zal zijn, is nog niet duidelijk, maar zal van invloed
zijn op de uiteindelijk NAVO-koers, wegens de essentiële rol die Amerikaanse capaciteiten hebben bij de instandhouding van de Resolute
Support-missie.
In deze context moet de NAVO anticiperen op diverse scenario’s waarin de
dreiging van Taliban-aanvallen op coalitietroepen mogelijk toeneemt. Met
het oog hierop stelt Nederland op verzoek van Duitsland, militaire
capaciteit gereed voor een gezamenlijke inspanning op het gebied van
force protection in Train, Advise & Assist Command-North (TAAC-N). De
militairen gaan in het geval van inzet dezelfde beveiligingstaken uitvoeren
als de reeds aanwezige Nederlandse force protection-capaciteit. De taken
vallen binnen het bestaande mandaat voor de Nederlandse bijdrage aan
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 28 676, nr. 353
3
Resolute Support dat doorloopt tot eind 2021. Deze eenheid kan worden
ingezet in het geval de veiligheidssituatie zodanig verslechtert dat de al
aanwezige force protection de veiligheid van de eigen troepen en de
NAVO-bondgenoten in TAAC-N niet meer kan garanderen. De Nederlandse capaciteit die met deze gereedstelling in Nederland gepaard gaat,
bedraagt ongeveer 80 militairen. Eventuele inzet zou derhalve een
ophoging van het totaal aantal militairen binnen het bestaande mandaat
betreffen. Als het kabinet tot inzet van deze eenheid besluit, zal deze
binnen twee tot drie weken inzetbaar in Afghanistan moeten kunnen zijn.
Uw Kamer wordt in dat geval conform het Toetsingskader met een
aanvullende Artikel 100-brief geïnformeerd. Met de gereedstelling
onderschrijft Nederland het strategische partnerschap met Duitsland
binnen Resolute Support en het uitgangspunt in together, adjust together,
out together. Zoals eerder aan uw Kamer is gemeld, hecht Nederland aan
het behoud van de behaalde resultaten van de afgelopen jaren
(Kamerstuk 27 925, nr. 756, Kamerstuk 28 676, nr. 349 en Kamerstukken
29 521 en 27 925, nr. 407). Een militaire terugtrekking zou daar niet ten
koste van moeten gaan. Voortgang op het vredesproces is volgens
Nederland daarom een belangrijke overweging. Nederland zal deze
boodschap tijdens de bijeenkomst van NAVO-ministers van Defensie
uitdragen en blijft benadrukken dat besluiten over de aanwezigheid van
de NAVO in Afghanistan gezamenlijk moeten worden genomen.
Irak
Op 6 november jl. bent u in het verslag van de bijeenkomst van de
NAVO-Ministers van Defensie op 22 en 23 oktober jl. (Kamerstuk 28 676,
nr. 348) geïnformeerd over de aanpassing van de NAVO-missie Irak (NMI).
De NAVO-missie gaat zich op verzoek van Irak in de nabije toekomst
richten op advisering en training van een breder scala aan Iraakse
veiligheidsinstituties dan enkel het Iraakse Ministerie van Defensie. NMI
zal zich daarbij in brede zin gaan richten op het versterken van deze
instituties, om zo een verdere stabilisatie te bewerkstelligen en de
terroristische dreiging nog effectiever te bestrijden.
In oktober 2020 stemden de ministers er reeds mee in dat het operatieplan
van NMI zou worden herzien. Zoals verwacht ligt het herziene operatieplan nu ter besluitvorming voor. Dit operatieplan geeft inzicht in welke
aanvullende militaire en civiele capaciteiten er precies nodig zijn voor de
toekomstige NMI. Het plan voorziet op korte termijn (waarschijnlijk eerste
helft van 2021) in een groei van ongeveer 500 naar ongeveer 1.000
personen (militair en civiel), waarbij NMI voor wat betreft force protection
en zogenaamde enabling-capaciteiten (bijvoorbeeld logistieke en
medische ondersteuning) grotendeels afhankelijk blijft van Operation
Inherent Resolve (OIR) van de anti-ISIS coalitie. Daarnaast anticipeert het
operatieplan op een zelfstandig opererend NMI op de middellange termijn
(waarschijnlijk tweede helft van 2021). De huidige inschatting is dat de
missie daarvoor stapsgewijs zal uitbreiden naar ongeveer 4.100 personen
(militair en civiel), aangezien de NAVO uiteindelijk zelf alle force protection
en enabling-capaciteiten zal leveren. Of en zo ja per wanneer dit scenario
van kracht wordt, is echter afhankelijk van de wensen van de Iraakse
autoriteiten en van ontwikkelingen binnen OIR, dat zich in de laatste fase
van het militaire campagneplan in de strijd tegen ISIS bevindt1.
Het kabinet heeft op dit moment een politiek mandaat om tot eind 2021
ongeveer 20 personen aan de NAVO-missie bij te dragen. Nadat het
nieuwe operatieplan definitief is vastgesteld, zal het kabinet vervolgens
wegen hoe Nederland ook in de toekomst een bijdrage aan NMI kan
1
. Zie ook Kamerstuk 27 925, nr. 755.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 28 676, nr. 353
4
blijven leveren. Het belang van een stabiel Irak, dat zelf in staat is om
terroristische dreigingen het hoofd te bieden, is immers onverminderd
groot.
Trans-Atlantische veiligheid
Tijdens de derde, informele sessie spreken bondgenoten met de EU Hoge
Vertegenwoordiger Borrell en de ministers van Defensie van Finland en
Zweden over gezamenlijke uitdagingen voor de trans-Atlantische
veiligheid. Het streven van het kabinet, zoals ook vermeld in de Defensievisie 2035, is dat Europa, dus ook de EU, op militair vlak verantwoordelijkheid neemt, op een manier die ook de NAVO versterkt. Nederland vindt
het tevens belangrijk dat de EU en de NAVO afspraken maken om beter
samen te werken, bijvoorbeeld op onderwerpen als militaire mobiliteit,
het vergroten van de weerbaarheid van kritieke infrastructuur, de
veiligheid rondom de Europese grenzen, en het tegengaan van terrorisme
en cyber- en hybride dreigingen. Tijdens deze sessie wordt ook ingegaan
op de uitdagingen en kansen op het gebied van Emerging and Disruptive
Technologies (EDT) en de toepassing van EDT bij defensie- en veiligheidsvraagstukken. Nederland hecht belang aan aandacht voor de juridischethische aspecten van de ontwikkeling en toepassing van EDT.
De Minister van Defensie,
A.Th.B. Bijleveld-Schouten
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 28 676, nr. 353
5
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/0c0c9be2-c313-4b40-aefa-09130353e0a7
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2022–2023
2
Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de
regering gegeven antwoorden
453
Vragen van de leden Erkens (VVD) en Grinwis (CU) aan de Minister voor
Klimaat en Energie over «Eneco schroeft vergoeding voor terugleveren
zonnestroom flink terug» (ingezonden 25 augustus 2022).
Antwoord van Minister Jetten (Klimaat en Energie) (ontvangen 21 oktober
2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 4043.
Vraag 1
Bent u bekend met het feit dat Eneco de vergoeding voor teruggeleverde
zonnestroom niet meer koppelt aan de stroomprijs en de vergoeding abrupt
terugbrengt van soms wel meer dan 50 cent naar een (schamele) 9 cent per
kWh?1
Antwoord 1
Ja. Inmiddels heeft Eneco aangegeven de verlaging van de terugleververgoeding bij vaste contracten terug te zullen draaien en de betreffende klanten
hierover te informeren.
Vraag 2
Wat betekent dit voor een huishouden met acht, twaalf of zestien zonnepanelen op jaarbasis? Hoe apprecieert u deze plotselinge beslissing in deze tijden
van astronomische energieprijzen?
Antwoord 2
In algemene zin zal, wanneer er sprake is van meer invoeding dan gesaldeerd
kan worden, de terugverdientijd toenemen als er sprake is van een lagere
terugleververgoeding. Echter, voor consumenten die al hun opgewekte
elektriciteit kunnen salderen, is de terugleververgoeding op dit moment niet
van toepassing. De vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit is alleen van
toepassing op het deel van de op het net ingevoede elektriciteit dat niet
gesaldeerd kan worden.
Op grond van artikel 31c, derde lid van de Elektriciteitswet 1998 dient de
leverancier een redelijke vergoeding aan de afnemer te betalen voor deze
elektriciteit. Op zonnige dagen is de elektriciteitsprijs laag, doordat veel wordt
1
ah-tk-20222023-453
ISSN 0921 - 7398
’s-Gravenhage 2022
https://www.ad.nl/wonen/eneco-snoeit-drastisch-in-terugleververgoeding-zonnestroom~
a30fe3a2/ en https://nos.nl/artikel/2441830-eneco-schroeft-vergoeding-voor-terugleveren-zonnestroom-flink-terug.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Aanhangsel
1
ingevoed. Het levert een leverancier weinig op als hij overdag deze elektriciteit moet verkopen op de beurs. Daardoor ontstaat een prikkel voor leveranciers om de terugleververgoeding te verlagen. De Autoriteit Consument en
Markt (ACM) is de toezichthouder voor de redelijke vergoeding.
Vraag 3
Waarom is het mogelijk voor Eneco om zo abrupt en eenzijdig de voorwaarden voor teruggeleverde stroom aan te passen? Vind u dat dit moet kunnen
binnen lopende contracten of zou hier sprake moeten zijn van (betere)
consumentenbescherming? Bent u bereid om Eneco hierover aan te spreken?
Antwoord 3
De bepalingen in het afgesloten contract zijn leidend. Bij een vast contract is
het niet mogelijk om de terugleververgoeding te wijzigen, tenzij in de
voorwaarden uitzonderingen zijn opgenomen. Consumenten kunnen bij ACM
ConsuWijzer terecht met de vraag hoe om te gaan met geschillen.
Vraag 4
Verwacht u dat Eneco dit besluit nu neemt omdat consumenten geen kant op
kunnen gezien de onmogelijkheid tot overstappen in de huidige energiemarkt? Als dat het geval is, denkt u dat er dan wellicht sprake is van gebruik
of zelfs misbruik van marktmacht? Zijn er andere leveranciers die dezelfde
praktijken hanteren? Bent u bereid de Autoriteit Consument & Markt (ACM) te
verzoeken een extra onderzoek te laten uitvoeren naar deze praktijken?
Antwoord 4
Ik heb geen inzicht in de beweegredenen van Eneco om de terugleververgoeding te verlagen. Leveranciers mogen zelf de hoogte van de terugleververgoeding bepalen, zolang afnemers tijdig op de hoogte gesteld worden en de
terugleververgoeding redelijk en niet in strijd met de algemene voorwaarden
of het bepaalde in het afgesloten contract met de consument is.
Mijn voornemen is om, uit het oog van consumentenbescherming, het
wettelijk minimum van de redelijke vergoeding voor teruggeleverde
elektriciteit met ingang van de afbouw van de salderingsregeling (2025) vast
te stellen op 80 procent van het kale leveringstarief. Tot die tijd sta ik in nauw
contact met de ACM over de terugleververgoeding en houden de ACM en ik
ontwikkelingen nauwlettend in de gaten.
Vraag 5 en 6
Waarom mogen energiebedrijven – niet alleen Eneco maar ook andere
leveranciers zoals Essent – lage tarieven hanteren voor teruggeleverde
stroom zonder dat er op die momenten ook lagere tarieven gelden voor de
stroom die consumenten afnemen bij een energiebedrijf? Moet de consumentenbescherming niet fors versterkt worden zodat zogenaamde marktconforme
tarieven niet alleen voor de klant gelden, maar ook voor het energiebedrijf?
Hoe kan het dat, zoals aangetoond door de consumentenbond, de tarieven
voor teruggeleverde stroom zo ver uit elkaar liggen? Wat vindt u een redelijk
tarief dan wel bandbreedte in dezen?
Antwoord 5 en 6
Een leverancier moet een redelijke vergoeding betalen voor het deel van de
op het net ingevoede hoeveelheid elektriciteit dat groter is dan de hoeveelheid die in mindering wordt gebracht op de aan het net onttrokken elektriciteit. Dat is bepaald in artikel 31c, derde lid van de Elektriciteitswet 1998. Het
staat leveranciers vrij te concurreren op basis van de terugleververgoeding,
mits de vergoeding redelijk is. Het kan daarom zo zijn dat de ene leverancier
een (veel) hogere vergoeding dan een andere aanbiedt. De ACM is de
toezichthouder voor de redelijke vergoeding.
Met de afbouw van de salderingsregeling wordt de terugleververgoeding
voor een steeds groter deel van de teruggeleverde elektriciteit relevant.
Daarom is mijn voornemen om, uit het oogpunt van consumentenbescherming, het wettelijk minimum van de redelijke vergoeding voor teruggeleverde
elektriciteit met ingang van de afbouw van de salderingsregeling (2025) vast
te stellen op 80 procent van het kale leveringstarief. Een minimum vergoeding van 80 procent van het kale leveringstarief zorgt voor een goede balans
tussen de werking van de energiemarkt enerzijds en consumentenbescher-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Aanhangsel
2
ming en de belangen van zonnepanelenbezitters anderzijds. Tevens wil ik de
redelijke vergoeding van een absoluut maximum voorzien. Dit houdt verband
met de sterk fluctuerende waarde van zonnestroom en de op dit moment
hoge leveringstarieven voor elektriciteit door de geopolitieke ontwikkelingen.
De waarde van door zonnepanelen opgewekte stroom op een zonnige dag
rond lunchtijd is laag. Een absoluut maximum van de redelijke vergoeding
beschermt energieleveranciers tegen het verplicht inkopen van elektriciteit
tegen een aanzienlijk hogere prijs dan de waarde daarvan op het moment
van productie. De meerkosten die leveranciers verplicht moeten dragen
worden aan alle klanten, ook diegenen zonder zonnepanelen, doorberekend
waardoor de lasten van een te hoge minimumvergoeding zullen leiden tot
hogere elektriciteitstarieven voor alle klanten, dus ook die zonder zonnepanelen.
Vraag 7
Zou het niet beter zijn, om verdere misstanden te voorkomen, om versneld
een redelijk minimumtarief te gaan vastleggen vanuit de overheid?
Is het mogelijk om dit, in plaats van in 2025, al vanaf 1 januari 2023 in te
voeren via een algemene maatregel van bestuur?
Antwoord 7
Mocht er sprake zijn van misstanden, dan kan de ACM hier op basis van de
huidige regelgeving al tegen optreden. Desalniettemin is het mogelijk om
eerder dan per 2025 in een algemene maatregel van bestuur een minimum
voor de redelijke vergoeding vast te leggen. Wel moet het wetsvoorstel
daarvoor zijn aangenomen door beide Kamers en inwerking zijn getreden. Op
dat moment kunnen hiervoor bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur regels aan worden gesteld.
Vraag 8
Wat zijn de voordelen van minimumtarieven? Ziet u ook in dat het logischer
is om de prikkel te beleggen bij grote energiebedrijven om overschotten van
teveel opgewekte stroom goed te benutten, dan bij huishoudens?
Antwoord 8
In de brief van 1 juli jl. (Kamerstuk 35 239, nr. 363) heb ik aangegeven dat
met het oog op consumentenbescherming een grondslag in het wetsvoorstel
is opgenomen die het mogelijk maakt regels te stellen aan de redelijke
vergoeding. De onderhandelingspositie van kleinverbruikers is immers relatief
zwak tegenover grote bedrijven, terwijl een redelijke vergoeding belangrijk is
voor de terugverdientijd van hun investering in zonnepanelen.
Op termijn is het wenselijk dat meer marktwerking ontstaat en dat een
kleinverbruiker zelf kan bepalen aan wie en tegen welke prijs diegene de zelf
geproduceerde en ingevoede elektriciteit wil verkopen. Vaststelling van het
minimumtarief bij of krachtens algemene maatregel van bestuur biedt de
mogelijkheid om geleidelijk meer marktwerking in de tarieven voor ingevoede
elektriciteit te introduceren. Daardoor krijgen de energieleveranciers de
gelegenheid om concurrentiemodellen te ontwikkelen voor invoeding zonder
dat dat voor grote schokeffecten zorgt in de consumententarieven en de
businessmodellen voor investeringen in zonnepanelen. Ik ben voornemens de
minimumvergoeding geleidelijk te verlagen om marktwerking te bevorderen.
Daarbij houd ik de terugverdientijden in het oog.
Ik ben van mening dat het belangrijk is dat ook huishoudens de prikkel
hebben om zelf opgewekte elektriciteit goed te benutten. Om het voordeel
tijdens en na afbouw van de salderingsregeling zo groot mogelijk te houden,
kunnen huishoudens inzetten op zoveel mogelijk gelijktijdige opwekking en
verbruik van de opgewekte elektriciteit, bijvoorbeeld door de (af)wasmachine
overdag te laten draaien.
Vraag 9
Hoe ziet u de relatie tussen minimumtarieven en de rol van thuis- en
buurtbatterijen?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Aanhangsel
3
Antwoord 9
De afbouw van de salderingsregeling zorgt voor een prikkel om het eigen
verbruik achter de meter te verhogen, wat de markt voor thuis- en buurtbatterijen ten goede komt. Wanneer het minimum van de redelijke vergoeding
vastgelegd is op 80 procent van het kale leveringstarief, geeft dit een kleinere
prikkel om thuis- en buurtbatterijen aan te schaffen dan wanneer het
minimum van de redelijke vergoeding lager ligt. Om deze reden ben ik
voornemens de minimumvergoeding op termijn geleidelijk te verlagen,
waarbij ik de terugverdientijden in het oog zal houden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Aanhangsel
4
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/d1028ffe-a356-4efb-b759-c1aa2922d659
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2008–2009
29 628
Politie
Nr. 140
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN
KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 juli 2009
Hierbij bied ik u mijn (algemene) reactie aan op het krantenartikel in de
Telegraaf van 14 mei 2009 met als titel «Politie bekogelen?
Ach...baldadigheid.»
Dit verzoek is door de Vaste Kamercommissie BZK gedaan op 18 mei
2009, met kenmerk 2009Z08950/2009D24027.
Ik merk op dat er ten aanzien van dit Telegraafartikel ook vragen gesteld
zijn door de leden Griffith en Teeven (beiden VVD, ingezonden op 18 mei
2009, met kenmerk 2009Z09190) en de leden Brinkman en De Roon
(beiden PVV, ingezonden op 18 mei 2009, met kenmerk 2009Z09191). Deze
heb ik bij afzonderlijke brief beantwoord.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
G. ter Horst
KST133763
0809tkkst29628-140
ISSN 0921 - 7371
Sdu Uitgevers
’s-Gravenhage 2009
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 29 628, nr. 140
1
Reactie minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties:
Op 14 mei 2009 is in Dagblad De Telegraaf een artikel verschenen waarin
door een woordvoerder van het korps Hollands Midden een onjuiste
mededeling is gedaan. Volgens de woordvoerder zouden enkele
verdachten van het stenengooien naar de politie zijn heengezonden met
een bekeuring wegens baldadigheid.
Spoedig bleek echter dat binnen politie Hollands Midden sprake is
geweest van een misinterpretatie van een dagrapport. In werkelijkheid
was er wel degelijk een opsporingsonderzoek opgestart in het kader van
openlijke geweldpleging. Er is een buurtonderzoek opgestart, camerabeelden zijn opgevraagd en uitgekeken en een dag later, op 15 mei 2009,
zijn vijf verdachten aangehouden. Wegens gebrek aan bewijs zijn de 5
verdachten op 16 mei 2009 in vrijheid gesteld. Tegen hen is procesverbaal opgemaakt.
Zowel door de korpsleiding van het regionale politiekorps Hollands
Midden als door mij wordt betreurd dat er aanvankelijk een onjuist beeld
naar buiten is gebracht. Waarbij ik wil opmerken dat politie Hollands
Midden nog dezelfde dag het eerdere bericht in de media heeft gerectificeerd.
De eerder naar buiten gebrachte boodschap kan, overigens geheel ten
onrechte, de suggestie wekken dat de overheid, waaronder Politie
Hollands Midden, geweld tegen hulpverleners niet serieus neemt.
De korpsleiding van Politie Hollands Midden staat volledig achter de
kabinetsdoelstelling om ambtenaren in een publieke functie te
beschermen tegen agressie en geweld. Politie Hollands Midden treedt
actief, duidelijk en consistent op tegen iedere vorm van agressie en
geweld tegen overheidsfunctionarissen. Het gaat dan om alle mogelijke
strafbare feiten: van belediging tot zware mishandeling.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 29 628, nr. 140
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/cda7cfbf-6433-4725-ba83-9230dcb2fc31
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2010–2011
32 588
Wijziging van de Crisis- en herstelwet en enkele
andere wetten (verbeteringen en aanvullingen)
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 31 januari 2011
De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu1, belast met het
voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te
brengen van haar bevindingen. Het verslag behandelt alleen die onderdelen waarover door de genoemde fracties inbreng is geleverd.
Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig en
afdoende zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare
behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Algemeen
1
Samenstelling:
Leden: Dijksma, S.A.M. (PvdA), Gent, W. van
(GL), Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), voorzitter,
Slob, A. (CU), Aptroot, Ch.B. (VVD), Samsom,
D.M. (PvdA), Jansen, P.F.C. (SP), Koppejan,
A.J. (CDA), Graus, D.J.G. (PVV), Ouwehand, E.
(PvdD), Rouwe, S. de (CDA), Bashir, F.
(SP),Mos, R. de (PVV), Tongeren, L. van (GL),
Monasch, J.S. (PvdA), Dekken, T.R. van
(PvdA), Dijkgraaf, E. (SGP), Veldhoven, S. van
(D66), Koolmees, W. (D66), ondervoorzitter,
Jong, L.W.E. de (PVV), Huizing, M.E. (VVD),
Leegte, R.W. (VVD) en Werf, M.C.I. van der
(CDA).
Plv. leden: Groot, V.A. (PvdA), Braakhuis,
B.A.M. (GL), Houwers, J. (VVD), Wiegman-van
Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Lucas, A.W.
(VVD), Smeets, P.E. (PvdA), Gerven, H.P.J. van
(SP), Haverkamp, M.C. (CDA), Bontes, L. (PVV),
Thieme, M.L. (PvdD), Bochove, B.J. van (CDA),
Vacature SP, Agema, M. (PVV), Grashoff, H.J.
(GL), Plasterk, R.H.A. (PvdA), Jacobi, L. (PvdA),
Staaij, C.G. van der (SGP), Ham, B. van der
(D66), Verhoeven, K. (D66), Bemmel, J.J.G.
van (PVV), Boer, B.G. de (VVD), Lodders,
W.J.H. (VVD) en Koopmans, G.P.J. (CDA).
kst-32588-5
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2011
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen
van de wijziging van Crisis- en herstelwet en enkele andere wetten
(verbeteringen en aanvullingen).
De leden van de VVD-fractie zijn altijd geïnteresseerd in maatregelen die
de besluitvorming kunnen versnellen. De voorkeur gaat uit naar structurele maatregelen waardoor de besluitvorming voor (o.a.) de bouw,
infrastructurele en ruimtelijke ontwikkelingen en de agrarische sector
goed en snel tot stand komen.
De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van
voorliggend wetsvoorstel. Zij zien uit naar het toegezegde wetsvoorstel
dat de crisis- en herstelwetwet een permanent karakter geeft, maar zien
tegelijkertijd de noodzaak om nu al bestaande onduidelijkheden en
onvolkomenheden in de van kracht zijnde wet weg te nemen. De leden
van de CDA-fractie realiseren zich dat in nieuwe complexe wetgeving
soms kleine onvolkomenheden kunnen sluipen. Overheden en bedrijven
hebben niettemin baat bij zoveel mogelijk stabiliteit en zo min mogelijk
wetswijzigingen, om de wet goed te kunnen uitvoeren. Kan de regering
toelichten of en zo ja op welke wijze zij een conceptwetsvoorstel voorlegt
aan bijvoorbeeld gemeenteambtenaren voor een toets op de uitvoerbaarheid, voordat dit wetsvoorstel door de Staten-Generaal wordt
behandeld?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 588, nr. 5
1
De leden van de PVV-fractie hebben met kennisgenomen van voorliggend
wetsvoorstel. Het wetsvoorstel geeft deze leden geen aanleiding tot het
maken van opmerkingen of het stellen van vragen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse en zorg kennisgenomen van de wijzigingswet. Zij wensen de regering nog enkele vragen
voor te leggen terzake.
De leden van de SP-fractie hebben met enige verontrusting kennis
genomen van het wetsvoorstel. Het is in hun ogen logisch om onvolkomenheden in en mogelijke verwarring over een wet zo snel mogelijk weg
te nemen. In dit geval lijkt die hersteloperatie tevens gebruikt te worden
om mandaten te verleggen en extra beslag op het milieu te creëren rond
projecten. De leden van de SP-fractie vinden dat op een aantal punten te
ver gaan en hebben daarover een aantal opmerkingen en vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben hierover nog wel enkele vragen.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben met teleurstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij betreuren het dat de regering doorgaat met de uitvoering van de Crisis- en
Herstelwet. In de ogen van deze leden is de regering er met deze wet niet
in geslaagd de economische crisis aan de ecologische crisis te verbinden,
en is er ook nog niets gebleken van de grote voordelen die deze wet zou
hebben moeten opleveren in het aanpakken van de economische crisis,
wat toch steeds de verdediging is geweest van de «noodzaak» om natuuren milieuregels drastisch te versoepelen.
Aanleiding voor het wetsvoorstel
Deze wijziging blijkt tot stand te zijn gekomen na signalen van provincies
en gemeenten over de werkbaarheid van de wet. De leden van de
VVD-fractie hebben daar begrip voor. Zij vragen wel of deze wijzigingen
ook zijn besproken in breder verband. Kan de regering dit nader uiteen
zetten?
Artikel I, onderdeel B
De regering stelt dat het volstaat wanneer er een schets van de alternatieven wordt opgenomen in de milieueffectrapportage, zo constateren de
leden van de SP-fractie. Deze leden vragen of deze verregaande versimpeling louter ingegeven is door overwegingen van kostenbesparing en
tijdwinst. Waarom zou bij projecten die onder de werking van de Crisis- en
Herstelwet vallen – waaronder een flink aantal projecten waar grote
weerstand tegen bestaat – onderzoek naar meest milieuvriendelijke
alternatieven en een zo beperkt mogelijke belasting van natuur, milieu en
volksgezondheid minder belangrijk zijn dan bij andere projecten die niet
onder het toepassingsbereik van deze wet vallen? Als dit niet zo is, hoe
wordt dan op een andere wijze voorzien in een zorgvuldige afweging van
economische en milieubelangen?
In artikel I, onderdeel B wordt voorgesteld dat voor vrijwillig onderzochte
alternatieven een schets wordt opgenomen in het milieueffectrapport om
onduidelijkheden op dit punt weg te nemen. De leden van de ChristenUnie-fractie ondersteunen de verduidelijking op dit punt maar vragen wat
de status van een «schets van de onderzochte alternatieven» is in bezwaar
en beroepsprocedures en in hoeverre dit voorstel zich verhoudt met
Europese bepalingen over milieueffectrapportages. Deze leden vragen of
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 588, nr. 5
2
het vrijwillig onderzoeken van alternatieven niet ingegeven kan zijn door
Europese bepalingen en of in dat geval een schets voldoende is.
Artikel I, onderdeel C
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de bezwaren
van de Raad van State ten aanzien van het aan de gemeenteraad
overlaten te bepalen van welke wetgeving kan worden afgeweken bij een
gebiedsontwikkelingsplan. De leden vragen wat dit in de praktijk zou
kunnen betekenen. Is het dan bijvoorbeeld mogelijk dat een gemeente
zelfstandig kan besluiten dat men zich niet hoeft te houden aan geluidsnormen in het geval van een bepaald bouwplan? Van welke normen kan
– theoretisch – worden afgeweken? Hoe wordt voorkomen dat door
gemeenteraden besloten wordt tot afwijkingen, die de gezondheid kunnen
schaden?
De leden van de PvdA-fractie kunnen instemmen met de invoering van
een basisnorm voor geluid voor die gevallen waarin van de Wet geluidhinder wordt afgeweken. Is een dergelijke basisnorm niet ook wenselijk
voor het geval wordt afgeweken van normen op het terrein van andere
milieuaspecten?
De leden van de SP-fractie vragen of het vastleggen van een basisnorm
voor geluidhinder van 33 dB (met gesloten ramen) in woningen voor die
gevallen waarin van de Wet geluidhinder wordt afgeweken betekent dat
geluidsniveaus op de gevel hoger mogen zijn dan het gebruikelijke
plafond. verslechterd? Zo nee, hoe garandeert de regering dat de overlast
niet groter wordt?
De leden van de ChristenUnie-fractie stemmen in met het terugtrekken
van het voorstel dat oorspronkelijk was opgenomen in dit wetsvoorstel
om de wettelijke bepalingen waarvan mag worden afgeweken niet meer
bij Algemene Maatregel van Bestuur aan te wijzen maar deze door de
gemeenteraad te laten bepalen. De Raad van State heeft hier volgens deze
leden terecht grondwettelijke bezwaren tegen ingebracht. Genoemde
leden constateren dat in de memorie van toelichting abusievelijk bij artikel
I onderdeel C onder b nog wel wordt uitgegaan van dit voorstel.
In het voorstel wordt het gebiedsontwikkelingsplan niet meer automatisch
gekoppeld aan het bestemmingsplan, zo constateren de leden van de
ChristenUnie-fractie. In de memorie van toelichting wordt gesteld dat, als
een ontwikkeling uit het gebiedsontwikkelingsplan niet strookt met het
geldende bestemmingsplan, op termijn wijziging van het bestemmingsplan nodig kan zijn. Genoemde leden vragen of in deze gevallen
niet altijd wijziging van het bestemmingsplan nodig is voordat wordt
overgegaan tot uitvoering.
Als reden van de ontkoppeling wordt gegeven dat het niet altijd nodig is
het bestemmingsplan direct te wijzigen met het vaststellen van het
gebiedsontwikkelingsplan. de leden van de ChristenUnie-fractie begrijpen
de motivering dat het goed mogelijk is dat de bestemmingsplancyclus van
tien jaar samenvalt met de voorgenomen uitvoeringsplanning van het
gebiedsontwikkelingsplan. Deze leden vragen wat in dit geval echter nog
de vrije beleidsruimte is voor de gemeenteraad om in het bestemmingsplan af te wijken van het gebiedsontwikkelingsplan.
De leden van fractie van de Partij voor de Dieren zijn van mening dan uit
het nader rapport niet op te maken is welke adviezen van de Raad van
State niet opgevolgd zijn, en krijgen hier nog graag een toelichting op.
Denkt de regering dat de Raad van State haar advies om het voorstel van
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 588, nr. 5
3
wet niet aan de Kamer toe te zenden zou intrekken of zou handhaven, na
de doorgevoerde wijzigingen van de regering? Kan de regering dat
toelichten?
Artikel I, onderdeel D
De leden van de VVD-fractie lezen dat er – in het geval van experimenten
die bijdragen aan innovatieve ontwikkelingen en waarvan voldoende
aannemelijk is dat uitvoering ervan bijdraagt aan het bestrijden van de
economische crisis en aan de duurzaamheid – alleen van de Elektriciteitswet 1998 kan worden afgeweken wanneer dit geen gevolgen heeft
voor de opbrengst van de energiebelasting. Kan de regering dit principe
nader uiteen zetten? Waarom mag het afwijken geen gevolg hebben voor
de opbrengst? Hoe worden de gevolgen berekend?
De leden van de PvdA-fractie vinden het van belang dat de mogelijkheid
om af te wijken van de Elektriciteitswet 1998 niet beperkt wordt door de
vraag of er sprake zou zijn van een (marginaal) lagere opbrengst van de
energiebelasting. Het moet in de ogen van deze leden niet uitmaken of
een investering van een particulier in duurzame energie betrekking heeft
op een installatie op het eigen huis die direct levert aan het eigen
huishouden (waardoor minder energie van het net betrokken wordt), dan
wel dat die elders geplaatst wordt waardoor de installatie levert aan het
net. Het zou juist mogelijk moeten zijn voor die particulier om administratief te salderen. De leden van de PvdA-fractie vragen waarop de vrees
voor lagere opbrengsten gebaseerd is. Immers, wanneer er energie wordt
toegevoegd aan het net door de particulier, zal deze toch elders worden
geleverd aan een derde, die daar energiebelasting voor betaalt?
De leden van de SP-fractie vragen of er een toelichting kan worden
gegeven op de ratio achter het mechanisme dat slechts kan worden
afgeweken van de Elektriciteitswet 1998 indien dit geen gevolgen heeft
voor de opbrengst van de energiebelasting? Waarom prevaleert de
financiële opbrengst uit energiebelastingen boven een goede ruimtelijke
inpassing en bescherming van natuur, milieu en volksgezondheid?
Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie of de regering voorbeelden
kan geven van experimenten waaruit bleek dat er behoefte kan bestaan
om van bepalingen in de Waterwet af te wijken. Betreft het ook experimenten die te maken hebben met de waterveiligheid?
De leden van fractie van de Partij voor de Dieren zijn bezorgd over het
voornemen van de regering om nu ook het afwijken van de bepalingen in
de Waterwet mogelijk te maken. Van welke bepalingen van de Waterwet
zou concreet afgeweken mogen worden? Welke ervaringen met welke
experimenten hebben geleid tot deze beslissing? Is de Waterwet niet
bedoeld om de kwaliteit van het water te garanderen, en hoe kan de
leefomgeving erbij gebaat zijn om hier van af te wijken? Welke effect zal
het opnemen van de Waterwet bij de opsomming in artikel 2.4, eerste lid,
van de Crisis- en Herstelwet hebben voor de waterkwaliteit, en hoe wordt,
wanneer afgeweken mag worden van de Waterwet, de waterkwaliteit
gegarandeerd?
Artikel I, onderdeel E
De regering stelt voor de mogelijkheid te creëren de bevoegdheid voor
het vaststellen van projectvoorbereidingsbesluiten direct te delegeren aan
het college van burgemeester en wethouders. De leden van de SP-fractie
horen graag op welke wijze de regering de democratische controle op de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 588, nr. 5
4
projectvoorbereidingsbesluiten geborgd ziet. Waarom wordt de delegatiebevoegdheid niet overgelaten aan de gemeenteraad?
Artikel I, onderdeel G
De leden van de SP-fractie begrijpen de ratio achter het voorstel om niet
opnieuw een hele structuurvisie op te hoeven stellen bij een lokaal project
van nationaal belang. Wel horen deze leden graag hoe de inspraakprocedures voor belanghebbenden dan geborgd worden in de nieuwe
constellatie.
Artikel I, onderdeel J
De leden van de SP-fractie vragen of er voorbeelden genoemd kunnen
worden van ruimtelijke of infrastructurele projecten voor transport van
duurzame energie. Vallen hier ook eventuele hoogspanningsleidingen
onder die benut worden voor duurzaam opgewekte elektriciteit?
Artikel III
De leden van de CDA-fractie vragen naar aanleiding van de voorgestelde
aanpassingen van de Crisis- en Herstelwet wanneer het ruimtelijk
perspectief wind op land aan de Kamer wordt toegezonden, gezien de
huidige moeizame besluitvorming over de plaatsing en vervanging van
windmolens in het land.
De leden van de SP-fractie begrijpen dat het onzinnig is een inpassingsplan op te stellen indien een andere gemeente wel bereid is tot het
bieden van ruimte aan windmolens. Dan volstaat uiteraard een bestemmingsplanwijziging. Wel vragen deze leden waarom de regering direct
ook het mandaat verlegt naar Gedeputeerde Staten. Hoe wordt de
democratische controle op dergelijke ingrijpende besluiten gewaarborgd?
Welke rol voorziet de regering voor de Provinciale Staten in deze?
Ook vragen de leden van de SP-fractie waarom de in artikel 9f gecreëerde
bevoegdheid om af te wijken van de in dat artikel voorziene taken voor
gedeputeerde staten direct bij de Gedeputeerde Staten word neergelegd.
Hoe vindt de democratische controle op de besluitvorming plaats?
Artikel IV
De leden van de CDA-fractie zijn tevreden met de voorgestelde reparatie
van de Invoeringswet algemene bepalingen omgevingsrecht. Bij monde
van het lid Koopmans heeft deze fractie daar immers eerder schriftelijke
vragen gesteld nadat hen veel klachten ter ore waren gekomen.
Artikel V
De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze de rechtsbescherming
van belanghebbenden is geborgd. Op welk moment weten zij welke
waarden worden gehanteerd en in welk belang zij dientengevolge
geschaad worden? Welke mogelijkheden blijven er over voor inspraak,
bezwaar en beroep?
Projecten onder de Crisis- en Herstelwet
De leden van de VVD-fractie vragen welk effect deze wetswijziging zal
hebben op de uitvoering van de projecten zoals opgenomen in de bijlagen
bij de Crisis- en Herstelwet. Zal er sprake zijn van versnelling of vertraging? Kan de regering dat toelichten?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 588, nr. 5
5
Het is de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren gebleken dat de
regering onvoldoende op de hoogte is van de details van de projecten die
onder deze wet geschaard worden, en dat zij niet kan aangeven op welke
wijze deze projecten bijdragen aan duurzaamheid. De regering geeft op
vragen van deze leden daarnaar bij het toevoegen van projecten telkens
aan dat de invulling van het aspect duurzaamheid is belegd bij de
gemeenten waaronder deze projecten vallen. Dit is naar mening van deze
leden onvoldoende. Wanneer op zo’n drastische wijze inbreuk wordt
gepleegd op de rechten op inspraak van burgers, vanuit het Rijk, dan
moet het Rijk naar mening van deze leden ook kunnen aangeven wat het
doel hiervan is, en wat de verwachte resultaten -ook zeker in het kader van
duurzaamheid- zullen zijn. Kan de regering concreet aangeven welke
voordelen deze wet heeft (gehad) voor het duurzamer maken van ons land
en onze economie? Welke resultaten zijn er in deze bereikt, die er zonder
deze wet niet gekomen zouden zijn? Kan de regering bij het beantwoorden van deze vraag niet alleen ingaan op de projecten die gebruik
maken van de mogelijkheden meer windmolens en dergelijke neer te
zetten, maar ook op de effecten op duurzaamheid die voortkomen uit
projecten waarbij bijvoorbeeld de Natuurbeschermingswet 1998 buiten
spel is gezet door invoering van de crisis- en herstelwet?
De voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu,
Snijder-Hazelhoff
De griffier van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu,
Sneep
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 588, nr. 5
6
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/a81b1878-ae2b-4a20-8bdf-fd69efe788b5
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2014–2015
2
Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de
regering gegeven antwoorden
338
Vragen van het lid Bisschop (SGP) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap over het bericht «Wetenschapsselectie van de NWO is
ontmoedigende farce» (ingezonden 9 september 2014).
Antwoord van Staatssecretaris Dekker (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap)
(ontvangen 24 oktober 2014)
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Wetenschapsselectie van de NWO is
ontmoedigende farce»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Onderschrijft u de analyse dat veel onderzoeksvoorstellen worden afgewezen,
terwijl deze kwalitatief niet onderdoen voor voorstellen die wel tot toekenning
van middelen leiden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat deze
systematiek onbevredigend en inefficiënt is en tot verspilling van kostbare tijd
en middelen leidt?
Antwoord 2
Deze analyse onderschrijf ik niet. De eerste geldstroom – financiering direct
van de universiteiten – voorziet in een solide basis. De tweede geldstroom –
vanuit NWO – brengt meer dynamiek in het systeem. Bij de tweede geldstroom moet vaak gekozen worden tussen de beste en de allerbeste
voorstellen, wat niet eenvoudig is. Maar dat er moet worden gekozen is
inherent aan het systeem waarbij middelen in competitie verdeeld worden
door NWO. Dit doet NWO door in haar beoordelingssysteem gebruik te
maken van peer review. Internationaal is dit systeem de norm. In de evaluatie
van NWO, die in 2013 is verschenen, concludeert de evaluatiecommissie dat
NWO haar primaire taak, het selecteren van excellente onderzoekers en
onderzoeksvoorstellen, uitstekend en onomstreden uitvoert. Uit het onlangs
1
ah-tk-20142015-338
ISSN 0921 - 7398
’s-Gravenhage 2014
De Volkskrant, 6 september 2014
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, Aanhangsel
1
uitgevoerd Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO)2 blijkt dat dit
beoordelingssysteem de Nederlandse wetenschap sterker heeft gemaakt.
Vraag 3
Kunt u toelichten waarom wordt vastgehouden aan een systematiek die
suggereert dat de selectie op inhoudelijke gronden geschiedt, terwijl in de
verantwoording vaak blijkt dat nauwelijks inzicht te geven valt in kwalitatieve
verschillen? Wat is uw oordeel over de suggestie om uit de grote hoeveelheid
van kwalitatief gelijkwaardige voorstellen bij loting te selecteren?
Antwoord 3
NWO werkt met beoordelingscommissies die verantwoording afleggen over
de toe- of afwijzing van ingediende voorstellen. Hierbij wordt inzicht gegeven
in kwalitatieve verschillen. Elke beoordelingscommissie hanteert bij de
beoordeling criteria die betrekking hebben op aspecten zoals de kwaliteit van
de onderzoeker (kwaliteit publicaties, optredens bij conferenties, enz.), de
kwaliteit van het onderzoeksvoorstel (het innovatieve karakter, wetenschappelijke impact, enz.) en kennisbenutting (de mate waarin de wetenschappelijke
kennis en vaardigheden toegepast worden buiten de wetenschap en/of in
andere wetenschappelijke disciplines).
Voorstellen via een loting selecteren zou geen recht doen aan het werk van
de onderzoeker en van de beoordelingscommissie. De onderzoeksvoorstellen
zijn namelijk nooit geheel gelijkwaardig in kwaliteit. Ik vind het belangrijk dat
er een kwalitatieve beoordeling plaatsvindt en dat wordt beargumenteerd
waarom een voorstel wordt gehonoreerd of afgewezen. Wel wordt in het
kader van het ontwikkelen van de Toekomstvisie Wetenschap bezien of
interdisciplinaire voorstellen en voorstellen uit nieuwe disciplines nadrukkelijker aandacht zouden moeten krijgen in de toekenningssystematiek. Daarvoor
is, zoals ook in de NWO-evaluatie is geconstateerd, ook de governance
structuur van NWO een aandachtspunt. In de kabinetsreactie daarop heb ik
geconstateerd dat de organisatiestructuur flexibel genoeg moet zijn om in te
spelen op maatschappelijke en wetenschappelijke veranderingen. In de
Toekomstvisie Wetenschap, die u later dit jaar ontvangt, zullen de Minister
van OCW en ik hier verder op ingaan.
Vraag 4
Onderkent u dat het voordelen biedt om de inhoudelijke toekenning van
middelen door de NWO te beperken tot onderzoeksvoorstellen die zich
kwalitatief aanmerkelijk onderscheiden en een groot deel van het budget
direct door instellingen in te laten zetten?3
Antwoord 4
Op dit moment wordt het grootste deel van het budget voor onderzoek,
ongeveer 1,9 miljard, rechtstreeks via de universiteiten ingezet versus
ongeveer 500 miljoen via NWO in competitie. Met dat budget liggen de
huidige honoreringspercentages van NWO rond de 20%. Dit betekent dat niet
alle goede tot excellente voorstellen kunnen worden gehonoreerd. Uit het
eerder genoemde IBO blijkt echter dat er geen aanwijzingen zijn dat
overheveling van middelen tussen de eerste en tweede geldstroom tot grote
doelmatigheidswinsten leidt.
2
IBO Wetenschappelijk onderzoek, www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/
2014/05/01/ibo-wetenschappelijk-onderzoek.html
3
NWO: Nederlands Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, Aanhangsel
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/4362cf82-db92-48ba-89c1-ad34ee3f6ace
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2016–2017
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2017Z03036
Vragen van het lid Van Veldhoven (D66) aan de Minister van Economische
Zaken over het bericht «Drenthe moet op zoek naar alternatieve locaties voor
windmolens» (ingezonden 22 februari 2017).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Drenthe moet op zoek naar alternatieve
locaties voor windmolens?1
Vraag 2
Bent u bereid om te kijken naar de mogelijkheden om de zoekgebieden voor
windenergie in Drenthe te verruimen? Zo nee, waarom niet en op welke
manier wilt u dan uit de impasse komen? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u?
Vraag 3
Bent u bereid een constructief houding aan te nemen wanneer het Provinciebestuur met u om de tafel wil gaan zitten om samen naar verruiming van de
zoekgebieden voor windenergie te kijken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op
welke termijn gaat u samen met de Provincie hiermee aan de slag?
1
kv-tk-2017Z03036
’s-Gravenhage 2017
http://www.rtvdrenthe.nl/nieuws/118805/Drenthe-moet-op-zoek-naar-alternatieve-locaties-voorwindmolens
Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, Vragen
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/842b6822-77a3-4514-8b87-3590332cc30a
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2021–2022
31 753
Rechtsbijstand
Nr. 249
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 maart 2022
Per brief van 20 januari 2022 heeft de vaste commissie van Justitie en
Veiligheid van uw Kamer mij verzocht om een stand van zaken ten aanzien
van de stelselvernieuwing rechtsbijstand en een toelichting op de plannen
van het nieuwe kabinet hieromtrent. Dit naar aanleiding van de zesde
voortgangsrapportage stelselvernieuwing rechtsbijstand die op
16 december 2021 door mijn voorganger aan uw Kamer, in afschrift aan
de Eerste Kamer, is gezonden.1
In het Coalitieakkoord is vastgelegd dat de onder het vorige kabinet
ingezette stelselvernieuwing wordt voortgezet.2 Dit betekent dat we
doorgaan met de vernieuwing van het stelsel van gesubsidieerde
rechtsbijstand die eind 2018 is gestart. De stelselvernieuwing heeft als
doel iedere rechtzoekende in Nederland een laagdrempelige, snelle en
duurzame oplossing te laten vinden voor zijn of haar (juridische)
probleem. Een vernieuwing die lerenderwijs en in fasen tot stand wordt
gebracht. Met een dertigtal pilots en experimenten wordt in de praktijk
beproefd wat werkt en wat vervolgens – waar nodig – in wetgeving zal
worden vastgelegd.
Deze vernieuwing blijven we vormgeven langs drie pijlers, te weten:
(1) versterken van de eerstelijnsrechtshulp met als doel het bieden van
laagdrempelige informatie en advies voor alle rechtzoekenden in
Nederland;
(2) versterken van de tweedelijnsrechtshulp door verbetering van de
kwaliteit, de vergoedingen en de doelmatigheid van de rechtsbijstand
door verschillende typen dienstverleners;
(3) versterken van het vertrouwen tussen burger en overheid door het
voorkomen van (onnodige) procedures binnen het bestuursrecht.
Daarnaast is het doel het bevorderen van burgergerichte dienstverle-
1
2
kst-31753-249
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2022
Kamerstuk 31 753, nr. 248.
Coalitieakkoord Rutte IV, budgettaire bijlage, p. 12, bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 31 753, nr. 249
1
ning en burgergerichte (toepassing van) wet- en regelgeving, met oog
voor de menselijke maat en ruimte voor maatwerk.
De lopende activiteiten, pilots en experimenten in de bovengenoemde
drie pijlers zijn reeds uitvoerig beschreven in de zesde voortgangsrapportage, waarnaar ik kortheidshalve verwijs.
Zoals in het Coalitieakkoord is opgenomen, zet het kabinet in op
versterking van de sociale advocatuur.3 Met ingang van 1 januari 2022 zijn
de vergoedingen voor (sociaal) advocaten, mediators en bijzondere
curatoren aangepast conform scenario 1 van commissie-Van der Meer.4
Daarbij is de onder het vorige kabinet ingeboekte besparing vanwege
verwachte opbrengsten van de maatregelen van de stelselvernieuwing
komen te vervallen.5 Hierdoor zijn betere vergoedingen voor rechtsbijstandsverleners werkzaam in het stelsel vooruitlopend op de inwerkingtreding van het nieuwe stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand
gerealiseerd. Daarbij houden we in het oog dat deze vergoedingen ook in
de toekomst passend blijven.
Een aantal actuele thema’s vraagt daarnaast onverminderd de aandacht,
zoals de zelfredzaamheid van de rechtzoekende. Op grond van het
zelfredzaamheidscriterium in de Wet op de Rechtsbijstand (hierna: WRb)
wordt gekeken of een rechtzoekende zelf in staat is om tot een oplossing
van zijn of haar probleem te komen of dat de inzet van een advocaat of
mediator daarvoor nodig is. Dit draagt bij aan een betaalbaar en
beheersbaar stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Dat het van belang
is de zelfredzaamheid van een rechtzoekende juist in te schatten, blijkt
onder andere uit het WRR-rapport Weten is nog geen doen uit 2017.6 Ook
de recente toeslagenaffaire noopt ertoe de toetsing op zelfredzaamheid
opnieuw tegen het licht te houden. In de zesde voortgangsrapportage van
december 2021 zijn een aantal acties rondom dit thema toegelicht,
waaronder onderzoek door het WODC en de tijdelijke Regeling Advies
Toevoeging Zelfredzaamheid (hierna: RATZ), die sinds 1 juli 2021 van
kracht is. Naar aanleiding van de resultaten van het WODC-onderzoek en
de ervaringen met de RATZ wordt bezien of aanpassing van het zelfredzaamheidscriterium in de rede ligt.
Een ander belangrijk vraagstuk is de wijze waarop de substantiële
maatschappelijke bijdrage van de gehele advocatuur aan het stelsel van
gesubsidieerde rechtsbijstand gestalte kan krijgen, conform de afspraak in
het Coalitieakkoord.7 Ik zet het gesprek met de betrokken partijen,
waaronder de NOvA, hierover voort en informeer u over de uitkomsten en
vervolgstappen in de komende voortgangsrapportage, die ik voor het
zomerreces aan uw Kamer zal sturen.
Tot slot nog het volgende. Conform de huidige planning moet het nieuwe
stelsel er in 2025 staan. Daarvoor is nodig dat de wetgeving en alle
daarmee samenhangende input, waaronder de opbrengst van alle
lopende pilots en experimenten en de inrichting van eerste en tweede lijn,
ruimschoots voor dat moment voorhanden en gereed zijn. Het realiseren
van alle ingezette acties en maatregelen van het programma, binnen de
looptijd is een forse ambitie, die het uiterste vraagt van alle betrokken
3
Coalitieakkoord Rutte IV, p. 1, bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77
Dit is gerealiseerd door middel van een anticiperende beleidsregel. Het formele regelgevingstraject, waarin hiervoor een aanpassing van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand en het
Besluit toevoeging mediation is voorzien, loopt nog.
5
«De ingeboekte besparing voor de sociale advocatuur wordt geschrapt». Coalitieakkoord Rutte
IV, budgettaire bijlage, p. 12, bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77
6
«WRR-rapport nr. 97: Weten is nog geen doen. Een realistisch perspectief op redzaamheid»,
april 2017, raadpleegbaar op www.wrr.nl
7
Coalitieakkoord Rutte IV, p. 16, bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77
4
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 31 753, nr. 249
2
partijen. Daarnaast hebben de coronamaatregelen de nodige impact
gehad op de voortgang van de stelselvernieuwing.
Aan de start van mijn ambtstermijn wil ik dan ook, met inachtneming van
het voorgaande, nadrukkelijk stilstaan bij de wijze waarop we de
stelselvernieuwing, en de verschillende lopende acties en activiteiten, in
deze kabinetsperiode samen met alle betrokken partijen zullen voortzetten. De gesprekken hierover met de betrokken partners zijn momenteel
gaande. Hierbij wordt tevens bezien of bepaalde onderdelen van de
stelselvernieuwing een nadere beschouwing verdienen. In de komende
voortgangsrapportage informeer ik uw Kamer over de uitkomsten.
Mijn inzet voor de komende periode is om het recht voor alle Nederlanders zo toegankelijk en betaalbaar mogelijk te maken en de problemen
van rechtzoekenden in een zo vroeg mogelijk stadium te helpen oplossen.
De ingezette stelselvernieuwing draagt daar in belangrijke mate aan bij.
Ik zie ernaar uit om samen met alle betrokken partijen en in goede
samenwerking met uw Kamer de schouders te zetten onder deze
uitdagende opgave.
De Minister voor Rechtsbescherming,
F.M. Weerwind
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 31 753, nr. 249
3
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/2db9ce6f-affe-40f9-b977-5254b258878b
|
> Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Directoraat-Generaal
Migratie
Turfmarkt 147
2511 DP Den Haag
Postbus 20301
2500 EH Den Haag
www.rijksoverheid.nl/jenv
Ons kenmerk
1
Bij beantwoording de datum
en ons kenmerk vermelden.
Wilt u slechts één zaak iun uw
brief behandelen.
Datum
26 augustus 2022
Onderwerp Brief besluitvorming opvangcrisis
Het moge duidelijk zijn. De situatie in Ter Apel rondom het overvolle
aanmeldcentrum is schrijnend. Dit vraagt direct om een oplossing. Afgelopen
week moesten ruim 700 mensen de nacht door brengen zonder dak boven hun
hoofd, omdat er te weinig opvangplekken beschikbaar zijn voor de huidige hoge
instroom. Deze situatie is in de eerste plaats verschrikkelijk voor deze mensen die
vaak al veel ellende hebben moeten meemaken.
Deze onhoudbare situatie in Ter Apel vraagt ook veel van de medewerkers die
dag in dag uit deze mensen zo goed mogelijk proberen te helpen. Ook vraagt
deze situatie veel van de bewoners van de gemeente Westerwolde, de politie,
COA-medewerkers, vrijwilligers en vele organisaties die te hulp schieten.
De enorme druk op Ter Apel leidt ook tot spanningen en regelmatig tot onveilige
situaties. Zowel voor de mensen die nog geen dak boven hun hoofd hebben als de
medewerkers en vrijwilligers die een zo goed en veilig mogelijke situatie voor
deze mensen proberen te garanderen.
Hier moet per direct een oplossing voor komen. Bij het aanmeldcentrum in Ter
Apel worden mensen die voor de poort verblijven duidelijkheid geboden over hun
identificatie- en registratieafspraak bij de politie en wanneer zij zich hiervoor
kunnen melden in Ter Apel. Aan deze mensen wordt vervolgens onderdak
geboden in een noodopvanglocatie in een nabije gemeente, van waar uit
asielzoekers gecontroleerd naar Ter Apel kunnen komen. Het ministerie van
Defensie stelt een locatie beschikbaar waar asielzoekers ondergebracht kunnen
worden die nu de nacht moeten doorbrengen rondom het aanmeldcentrum in Ter
Apel. Defensie zal ook helpen bij het opbouwen van de locatie en bij het vervoer
van asielzoekers van en naar Ter Apel. Hiermee kan voorkomen worden dat nog
langer grote aantallen asielzoekers buiten hoeven te slapen. Alle inzet is er op
gericht dit vanaf volgende week functioneel te hebben.
De afgelopen periode meldden zich meer asielzoekers dan in de voorgaande
COVID-jaren het geval was en het hoogste aantal sinds de asielpiek van 2015.
Mensen die al een verblijfsvergunning hebben gekregen kunnen in veel gevallen
op korte termijn geen huisvesting krijgen. Zij blijven daarom noodgedwongen
langer dan gebruikelijk in een COA-opvanglocatie. Er komen weinig plekken vrij,
terwijl nieuwe asielzoekers blijven arriveren. Dit laat zien dat in het de gehele
Pagina 1 van 8
keten van asiel tot en met integratie vastloopt. Om uit de crisis te komen en te
blijven moet daarom integraal over de gehele keten gewerkt worden aan het
(tijdelijk) beperken van de instroom en het versnellen van de doorstroom en
uitstroom.
Door rijk en medeoverheden zijn in de achterliggende maanden al uitzonderlijke
maar noodzakelijke maatregelen getroffen. Dit is vanaf eind juni verder
geïntensiveerd met het activeren van de Nationale Crisisstructuur, waaruit de
realisatie en inzet van crisisnoodopvang volgde. Ondanks de enorme
inspanningen die alle partijen hebben geleverd, heeft dat nog niet geleid tot een
meer stabiele situatie.
Bestuurlijke afspraken met medeoverheden
Om de doorstroom in de asielopvang weer op gang te krijgen heeft het kabinet
een dringend verzoek gedaan aan de Veiligheidsregio’s, provincies en gemeenten.
De afgelopen weken hebben het kabinet, de VNG, IPO en het Veiligheidsberaad in
goed overleg essentiële afspraken gemaakt. Er zijn afspraken gemaakt om de
acute noodsituatie in Ter Apel aan te pakken, maar ook over maatregelen die
bijdragen om uit de crisis te komen en te blijven.
De bestuurlijke afspraken zien op de genoemde acute maatregelen voor Ter Apel,
maar ook op het realiseren van extra crisisnoodopvangplekken door
veiligheidsregio’s en de financiële en praktische ondersteuning die daarvoor nodig
is vanuit het Rijk. Het gaat voor de asielopvang bijvoorbeeld om het versneld
uitvoeren van de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen, vier
gemeenschappelijke vreemdelingenlocaties en de wettelijke taak voor gemeenten
op asielopvang. De taakstelling voor dit jaar blijft hetzelfde. Omdat er veel
vergunninghouders bij COA verblijven en ook de komende periode nog mensen
een verblijfsvergunning krijgen, zal de wettelijke taakstelling voor de eerste helft
van 2023 daardoor naar verwachting uitkomen op tussen de 20.400 en 23.900
personen. Het rijk en de medeoverheden hebben daarom afgesproken
vooruitlopend daarop voor de tweede helft van 2022 te streven om voor meer dan
20.000 vergunninghouders een passende woning te vinden. Om ook uit de crisis
te blijven, zijn ook afspraken gemaakt met de medeoverheden over de
kabinetsambitie om in de periode 2022-2024 37.500 flexwoningen te bouwen
voor zowel mensen met een verblijfsvergunning als andere woningzoekenden,
zoals onder andere starters. Het kabinet is de VNG, IPO en het Veiligheidsberaad
erkentelijk voor hun constructieve houding tijdens deze gesprekken en is, gelet de
omstandigheden, verheugd met de bestuurlijke afspraken die door zowel lokaal
als landelijk bestuur wordt gedragen. De afspraken tussen het Rijk, de VNG, IPO
en het Veiligheidsberaad zijn opgenomen als bijlage bij deze brief.
In aanvulling daarop heeft het kabinet besloten tot een pakket aan maatregelen.
Een deel daarvan is tijdelijk en resulteert op relatief korte termijn in een
belangrijk effect op de instroom, doorstroom en uitstroom bij de asielopvang. Het
betreft hier geen eenvoudige maatregelen en de maatregelen hebben deels ook
ongewenste aspecten. Dat is ook mede de aanleiding deze maatregelen tijdelijk in
te zetten. Dit pakket aan maatregelen geldt tot het einde van 2023. 1 juli 2023
zal daarbij gelden als expliciet weegmoment van het totale pakket aan tijdelijke
maatregelen. Bij dat weegmoment zal onder meer worden gekeken of het dan
mogelijk is gebleken om noodopvang te beëindigen en COA te laten voorzien in
enige buffer. De beschrijving van deze set van maatregelen treft u hieronder aan.
De maatregelen zullen zo spoedig als mogelijk inwerkingtreden.
Pagina 2 van 8
Naast deze inzet vormt de in de asielketen ontstane situatie voor het kabinet
aanleiding voor een fundamentele heroriëntatie op het huidige asielbeleid en de
inrichting van het asielstelsel. Het kabinet zal dit najaar met een opzet daarvoor
komen. Ons doel is om het asielbeleid zoveel mogelijk gestructureerd te laten
verlopen, ongewenste migratiestromen zoveel mogelijk te beperken en het
draagvlak voor migratie in onze samenleving te behouden en te versterken. Dit
conform internationale verdragen en EU-regelgeving. Voor de komende jaren
vergt dit (financiële) steun voor opvang in de regio en effectievere en slimmere
samenwerking binnen de Europese Unie. Maar het vraagt ook om het eigen huis
op orde te brengen met snellere en zorgvuldiger asielprocedures, stabielere
uitvoering, het tegengaan van overlast, en sneller starten met integratie of
terugkeer.
Met de bestuurlijke afspraken samen met het te ontwikkelen wetsvoorstel voor
een gemeentelijke taak in de asielopvang ligt er perspectief voor een stabiel en
toekomstbestendig asiellandschap. Om de huidige situatie op opvang en
huisvesting het hoofd te bieden, zijn enkele tijdelijke maatregelen nodig.
Tijdelijke maatregelen
Nareis
Onder de mensen die zich in Ter Apel melden, zijn ook nareizende gezinnen die
zich bij hun gezinslid in Nederland mogen voegen.
Op dit moment kunnen na een positief besluit van de IND nareizende gezinsleden
naar Nederland afreizen terwijl de asielstatushouder (referent) nog wordt
opgevangen bij het COA, dan wel woonruimte heeft gevonden die niet passend is
voor alle gezinsleden. Dat betekent op dit moment dat gezinsleden die Nederland
inreizen nog lange tijd moeten worden opgevangen door het COA. Er verblijven
thans 15.400 statushouders, waarvan 7.200 nareizigers in de opvang. Daarmee
vormt deze groep een belangrijk onderdeel van de grote druk op de asielopvang.
Het kabinet acht het in de huidige situatie niet verantwoord om visa aan
gezinsleden af te geven, terwijl hun huisvesting niet binnen afzienbare tijd is
gegarandeerd. Zij zijn dan immers aangewezen op de asielopvang, die op veel
plekken niet voldoet aan de normen die wij zelf daaraan stellen.
Daarom zal tijdelijk worden overgegaan op een aangepaste werkwijze. Wanneer
de IND een nareisaanvraag toetst en constateert dat aan alle voorwaarden voor
nareis is voldaan, zal als gebruikelijk een positief besluit volgen. Vervolgens zal de
IND het COA op de hoogte stellen van dit besluit zodat het COA met de gemeente
waaraan de hoofdpersoon is gekoppeld kan opnemen dat een passende woning
voor het gezin kan worden gezocht. Op het moment dat die passende woning
beschikbaar is, zal aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken worden gevraagd
om ook daadwerkelijk tot de verstrekking van het visum over te gaan en zal dit
eveneens aan de nareiziger kenbaar worden gemaakt. Op die wijze kunnen de
gezinsleden bij binnenkomst direct (na een korte identificatieprocedure bij de IND
locatie Zevenaar) naar de passende woning.
Op basis van de EU-gezinsherenigingsrichtlijn kan niet worden verlangd dat de
referent eerst passende huisvesting heeft gevonden voordat een nareisaanvraag
kan worden toegekend. Dat het gezinslid nog niet over geschikte huisvesting
beschikt zal de IND dan ook niet betrekken bij de inhoudelijke beoordeling van de
aanvraag.
Nareizigers die voor de inwerkingtreding van dit maatregelenpakket nog geen
besluit inzake hun nareisaanvraag hebben gekregen, krijgen hun visum verstrekt
op het moment dat in Nederland een woning voor hen beschikbaar is. Daarbij
Pagina 3 van 8
hoeven zij niet te wachten met inreizen tot het moment dat deze maatregel
verlopen is; degenen die het eerst een aanvraag hebben ingediend zullen ook
sneller gehuisvest worden.
In de praktijk zal dit betekenen dat de termijn tussen het moment van de
nareisaanvraag en het moment van visumverstrekking maximaal 15 maanden zal
zijn (feitelijk nu 9 maanden voor de behandeling van de nareisaanvraag en 6
maanden voor de verstrekking van het visum). Als in individuele gevallen de 15
maanden verstrijken zonder dat een woning beschikbaar komt, dan zullen de
nareizigers niet langer hoeven te wachten en wordt een visum verstrekt.
Betrokkenen kunnen zich daartoe wenden tot de Nederlandse diplomatieke
vertegenwoordiging.
Deze maatregel beperkt tijdelijk het inreizen en verlicht de druk op de
asielopvang en voorkomt tegelijk dat nareizende gezinsleden bij aankomst naar
Ter Apel moeten reizen met als risico dat zij zonder opvang blijven dan wel in de
meer dan sobere crisisnoodopvang alsnog gescheiden zitten van de referent.
Individuele nareizigers voor wie deze maatregel heeft gegolden, zullen niet ook na
31 december 2023 gevolgen ondervinden van deze maatregel.
Voor nareiszaken geldt momenteel een formele beslistermijn van maximaal 6
maanden. De EU-gezinsherengingsrichtlijn biedt ruimte voor een beslistermijn van
9 maanden. Het kabinet bereidt een wetsaanpassing voor waarmee de nationale
beslistermijn in nareiszaken in lijn zal worden gebracht met deze termijn van 9
maanden. Uitdrukkelijk is hiermee niet beoogd om ook in de praktijk te sturen op
een langere behandelduur.
Hervestiging EU
Als tweede tijdelijke maatregel zullen geen nieuwe personen worden geselecteerd
voor hervestiging onder de EU afspraken in het kader van de EU-Turkije
Verklaring. In het kader van deze afspraken heeft Nederland sinds 2016 een
substantieel aantal mensen hervestigd. Nederland staat op de tweede plaats na
Duitsland als het gaat om de gerealiseerde aantallen. 1
Het kabinet blijft sterk hechten aan de implementatie van alle onderdelen van de
gemaakte afspraken door alle partijen, inclusief de afspraken over hervestiging en
terugkeer. Tegelijkertijd is het in de huidige situatie niet verantwoord om
personen over te laten komen waarvoor de opvang niet kan worden gewaarborgd.
Huisvesting vergunninghouders
De druk op de opvangcapaciteit is enorm. Van de ruim 40.000 mensen in de COAopvang, zijn er bijna 16.000 die het recht hebben gekregen om in Nederland te
blijven. Het snel vinden van een woning voor deze mensen verlicht de druk op de
opvang en zorgt ervoor dat ze sneller kunnen participeren en integreren in de
Nederlandse samenleving. In 2019 (14.000) en COVID-jaar 2020 (12.000)
hadden gemeenten een lage taakstelling om deze mensen een plek te bieden. Dit
wordt nu gevolgd worden door een relatief grote opgave.
De taakstelling voor het huisvesten van mensen met een verblijfsvergunning voor
tweede helft van 2022 is dit voorjaar vastgesteld op 13.500. Dat is minder dan
het aantal verblijfsgerechtigden dat nu bij COA verblijft. Daarnaast krijgen ook dit
najaar nog mensen een verblijfsvergunning. De verwachting is dat de taakstelling
voor de eerste helft van 2023 daardoor zal uitkomen op tussen de 20.400 en
23.900 personen. Het rijk en de medeoverheden hebben afgesproken voor de
1
https://en.goc.gov.tr/temporary-protection27.
Pagina 4 van 8
tweede helft van 2022 te streven om voor meer dan 20.000 vergunninghouders
een passende woning te vinden. Gemeenten hebben daar verschillende
mogelijkheden voor. Dat kan bijvoorbeeld in zogeheten tussenvoorzieningen, in
nieuw te realiseren flexwoningen of door tijdelijk meer mensen te plaatsen in een
bestaande woning.
Het is belangrijk om te voorkomen dat lokale woningzoekenden minder kans
maken op een woning. Daarom moeten er versneld extra sociale huurwoningen
worden gebouwd. De snelste manier om dat te doen is het bouwen van meer
flexwoningen. Daarbij is het uitgangspunt dat een derde beschikbaar komt voor
mensen met een verblijfsvergunning en tweederde voor mensen die om andere
redenen met spoed op zoek zijn naar een huis, bijvoorbeeld zij die door een
scheiding hun huis verloren hebben of door sociale of medische omstandigheden
urgent een woning nodig hebben. De doelstellingen uit het programma
Woningbouw zijn versneld naar de realisatie van in totaal 37.500 flexwoningen in
de periode 2022-2024 (2022: 7.500, 2023: 15.000, 2024: 15.000). Hierover zijn
afspraken gemaakt met medeoverheden, die versneld extra prioriteit geven voor
het beschikbaar stellen van locaties en het gereedmaken voor bebouwing
daarvan. Hiermee zetten we een eerste stap richting het creëren van een
permanente flexibele schil van tijdelijke huisvesting waarmee we uit de crisis
kunnen blijven. Het kabinet rekent erop dat gemeenten de verantwoordelijkheid
zullen nemen voor de versnelde realisatie van flexwoningen.
Met gemeenten en provincies is een pakket afgesproken waarin partijen
zekerheden hebben voor de plaatsing en herplaatsing van flexwoningen. Het gaat
om de reeds overeengekomen stimuleringsregeling flex- en
transformatiewoningen van € 100 miljoen 2 en het uitwerken van een
garantstelling waarmee de financiële risico’s van met name projecten met
verplaatsbare flexwoningen kunnen worden gemitigeerd. Hiermee is in totaal €
316 miljoen gemoeid, waarvan € 20 miljoen op de begroting reeds beschikbaar is.
Het Rijk draagt daarnaast bij met de inzet van panden en gronden van het
Rijksvastgoedbedrijf. RVB zal ook flexwoningen inkopen. Samen met corporaties
wordt gekeken naar de meest effectieve manier van inkoop waarmee bouwers
ook zicht krijgen op de continuïteit van de vraag.
De door de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening ingestelde
Taskforce Versnelling Tijdelijke Huisvesting ondersteunt gemeenten, regio’s,
provincies, woningcorporaties en andere woningmarktpartijen om versneld
projecten voor flexwonen en transformatie verder te brengen. De komende tijd
sluit de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening met hen
realisatieovereenkomsten hierover, die ook zullen landen in de regionale
woondeals. In deze overeenkomsten komen concrete afspraken over de te
ontwikkelen locaties, te plaatsen eenheden en de benodigde randvoorwaarden.
Dit draagt niet alleen bij aan het huisvesten van voormalige vluchtelingen
waarvan besloten is dat zij in Nederland mogen blijven, maar helpt ook om de
lokale krapte aan sociale huurwoningen versneld te verminderen en andere
bewoners die met spoed een woning zoeken te huisvesten. Het kost echter tijd
om de realisatie van flexwoningen naar het gewenste niveau te brengen, terwijl
het vanwege de asielcrisis van belang is dat de huisvesting van mensen met een
verblijfsvergunning al op korte termijn versnelt. Daarom zal het voor gemeenten
voor de korte termijn nodig zijn om mensen met een verblijfsvergunning in
bestaande sociale woningen te huisvesten. Hoeveel woningen nodig zijn verschilt
per gemeente, maar landelijk zou in de periode september-december 2022 ca.
12% van de vrijkomende corporatiewoningen nodig zijn (tegenover
normaalgesproken 5-10%). Mede afhankelijk van hoe snel gemeenten nieuwe
Dit is additioneel ten opzichte van de € 100 miljoen die eerder via het amendement
Koerhuis (TK 35 925 VII, nr. 52) is vrijgekomen voor de bouw van flexwoningen.
2
Pagina 5 van 8
flexwoningen realiseren, komt dit aandeel in de eerste helft van 2023 weer binnen
de normale bandbreedte en zal daarna naar verwachting verder te dalen. Met de
bouw van grote aantallen flexwoningen wordt verdringing zoveel mogelijk
voorkomen en voorkomen we dergelijke pieken en dalen in de toekomst.
Verdere maatregelen en versterking
Bovenstaande tijdelijke maatregelen kunnen niet los worden gezien van de
bredere kabinetsinzet op het terrein van asiel en migratie. Op een aantal
onderdelen ziet het kabinet aanleiding voor aanvullingen en versterking van die
inzet.
Overlast
Ook de afgelopen weken zijn er verscheidene berichten verschenen over
asielzoekers die overlastgevend of crimineel gedrag vertonen. Hoewel het gaat
om een in omvang beperkte groep asielzoekers, heeft dit een sterk negatief effect
op het gevoel van veiligheid bij omwonenden en ondermijnt dit het draagvlak
voor de asielopvang. Het Kabinet intensiveert daarom de aanpak van
overlastgevend gedrag en criminaliteit. Samen met organisaties in de
migratieketen, gemeenten, politie en het OM wordt continu ingezet om de
effectieve, integrale aanpak te versterken. Het projectteam voor het aanpakken
van de grootste overlastgevers is gestart en hiervoor wordt structureel € 15
miljoen vrijgemaakt. Daarnaast komen er meer procesbeschikbaarheidslocaties
(PBL) voor asielzoekers met een kansarme asielaanvraag, zoals asielzoekers uit
veilige landen van herkomst. In juni jl. is uw Kamer geïnformeerd over
aanvullende maatregelen ter aanpak en voorkoming van overlast en criminaliteit.
In deze nieuw op te zetten opvangmodaliteit geldt, op basis van huisregels een
sober regime en het vereiste dat betrokkenen steeds beschikbaar zijn voor de
procedure op locatie met het doel om kansarme aanvragen versneld af te doen en
kansarme asielzoekers te ontmoedigen. Er wordt momenteel gewerkt aan de
uitwerking van de PBL. We intensiveren het versneld uitzetten van
overlastgegevende asielzoekers door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V).
Hierdoor kan de DT&V aan de slag met een gespecialiseerd team doelgericht te
terugkeer van overlastgevers bevorderen. Dit is het sluitstuk van de
geïntensiveerde aanpak van overlastgevers. Ook voor de PBL’s en DT&V worden
extra middelen ter beschikking gesteld: twee keer 15 miljoen structureel.
Hiermee komt in het totaal dus 45 miljoen structureel beschikbaar voor het
aanpakken van overlast.
Verdere versnelling kansarme aanvragen
Voor de mensen die overduidelijk geen recht hebben op asiel, versnellen we de
procedure waarmee er meer capaciteit overblijft voor mensen in kwetsbare
posities en voor complexe zaken.
Inzet mobiel toezicht veiligheid
De Koninklijke Marechaussee (KMar) voert de komende periode - in nauwe
samenwerking met België en Duitsland - in de binnengrenszone verschillende
acties uit. De KMar voert deze controles in de grensregio uit om illegale migratie
en migratiegerelateerde criminaliteit zoals mensensmokkel en fraude met
reisdocumenten tegen te gaan. De KMar zal voorts het mobiel toezicht veiligheid
(MTV) intensiever inzetten om daarmee gerichter bij te dragen aan het tegengaan
van overbelasting van de Nederlandse asielketen, het voorkomen van
mensonterende incidenten alsmede het maximaal voorkomen van incidenten in
het kader van de openbare orde.
Pagina 6 van 8
Dublin
Onder de mensen die zich in Ter Apel melden bevindt zich ook een substantieel
aantal voor wiens asielverzoek een andere EU-lidstaat verantwoordelijk is op basis
van de EU-Dublinverordening. Zoals uw Kamer bekend wordt de uitvoering van de
Dublinverordening door meerdere factoren bemoeilijkt. Om deze tekortkomingen
aan te pakken is mede een aanpassing van de EU-Dublinverordening en een
betere registratie van de Unie (onrechtmatig) inreizende vreemdelingen,
noodzakelijk. De Europese Commissie heeft hiertoe aanzetten gedaan in de
voorstellen voor de Screeningsverordening en de Verordening inzake asiel- en
migratiebeheer van 23 september 2020. Hoewel onlangs voortgang is geboekt op
de aanname van het Screeningsvoorstel, is de realiteit dat onderhandelingen over
deze verordeningen een langere looptijd hebben en een inwerkingtreding niet op
korte termijn zal zijn gerealiseerd. Het kabinet zet zich daarom met gelijkgezinde
lidstaten dan ook continu in op betere tenuitvoerlegging van de reeds gemaakte
afspraken. Samen met andere lidstaten spoort het kabinet de Europese
Commissie dan ook aan om een concreet plan te presenteren om Dublintransfers
naar bijvoorbeeld Griekenland weer volledig te hervatten. De Staatssecretaris van
Justitie en Veiligheid heeft tijdens de JBZ-Raad van 11-12 juli jl. het probleem van
het binnen de Unie irregulier doorreizen van asielzoekers (secundaire migratie) en
het belang van het naleven van de gemaakte afspraken benadrukt, als ook het
belang van een snelle aanname van de nieuwe wetgeving. De Europese
Commissie start in september met het maken van een zogenaamde Roadmap om
de uitvoering van de Dublinverordening te verbeteren. Nederland is een van de 11
lidstaten die meeschrijft aan deze Roadmap.
AMV-opvang
Ook de opvangsituatie voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) is
reden tot grote zorg. Er is sprake van een zeer hoge instroom van amv waardoor
de opvangcapaciteit bij het COA in het hele land overbezet is (bezettingsgraad
van 114%) met als meest extreme geval de situatie in Ter Apel waar de
afgelopen periode sprake is van een structurele overbezetting van 200 amv. Bij
Nidos is de beschikbare capaciteit reeds volledig benut en ook daar is er een
acute behoefte aan meer opvangplekken om te kunnen voldoen aan de
doorstroom vanuit het COA.
Gemeenten hebben herhaaldelijk het signaal afgegeven dat de intensieve zorg en
begeleiding van ex-amv een grote (financiële) druk op jongerenhuisvesting en op
sociale voorzieningen legt voor hen. Als gevolg hiervan zijn gemeenten
terughoudend geweest met het realiseren van nieuwe opvangplekken voor amv.
Onderdeel van de bijgevoegde afspraken is financiële dekking voor de verlengde
opvang en begeleiding voor ex-amv’s. Daarmee is de verwachting dat deze
terughoudendheid bij gemeenten zal komen te vervallen. Vanuit het Rijk zal er de
komende periode dan ook met kracht ingezet worden op de realisatie van nieuwe
opvangplekken voor amv. Dit zal op de korte termijn onder andere gebeuren door
middel van een concrete uitvraag naar 25-30 eengezinswoningen per provincie
die ingezet kunnen worden als kleinschalige wooneenheden voor amv met een
status.
Wettelijke mogelijkheid voor verlengen beslistermijn in asielzaken
Zoals uw Kamer bekend is kampt de IND met achterstanden bij de behandeling
voor eerste asielaanvragen waardoor een belangrijk deel van de aanvragen buiten
de wettelijke beslistermijn van 6 maanden worden beslist. Ondanks alle
inspanningen is de verwachting dat dit op korte termijn niet zal veranderen. Voor
asielaanvragen kan de beslistermijn op grond van artikel 42, vierde lid, onder b,
Vw categoriaal worden verlengd met maximaal 9 maanden. Vanwege de
onverwachte hoge instroom van asielzoekers in de afgelopen 12 maanden (mede
gelet op het aantal personen uit Afghanistan en Oekraïne) in samenhang met de
onmogelijkheid voor de IND om op korte termijn de personele capaciteit dermate
op te bouwen dat alsnog tijdig kan worden beslist zal gebruik worden gemaakt
Pagina 7 van 8
van de wettelijke mogelijkheid om de beslistermijn voor asiel generiek te
verlengen. Deze maatregel moet op kort termijn tot meer rust leiden binnen de
IND en minder procedures tegen het niet tijdig beslissen die contraproductief
werken. Daarnaast moet deze maatregel ook enige duidelijkheid geven aan de
asielaanvrager over de termijn waarbinnen ze een beslissing kunnen verwachten
Deze maatregel beoogt niet dat in alle zaken de maximale termijn wordt gebruikt.
Het doel is nog steeds om zo spoedig mogelijk te beslissen en voorkomt maximaal
dat schaarse capaciteit moet worden ingezet op procedures over
termijnoverschrijding. De maatregel geldt alleen voor die zaken waarbij de
wettelijke belsistermijn nog niet is verlopen.
Terugkeer
Voor een houdbaar asielstelsel is ook het vertrek uit Nederland van hen die geen
recht hebben op bescherming een belangrijk onderdeel. Een effectief
terugkeerbeleid kan ook invloed hebben op de instroom van veiligelanders en
andere kansarme asielzoekers. Naast het stimuleren van vrijwillige terugkeer is
de tenuitvoerlegging van gedwongen terugkeer daarom van bijzonder belang. De
kabinetsbrede aanpak van terugkeer wordt geïntensiveerd op zowel operationeel
als politiek niveau. Met prioritaire landen wordt intensief dialoog gevoerd ten
behoeve van terugkeer en zowel via de EU als bilateraal migratiepartnerschappen
opgebouwd met bijzondere aandacht voor veilige landen. De
migratiepartnerschappen zijn breed en kunnen afspraken bevatten op tal van
terreinen. Daarbij zullen alle kabinetsleden de partnerschappen verrijken met
middelen bijvoorbeeld op het gebied van handel, ontwikkelingssamenwerking,
visumverlening en arbeidsmigratie, en in hun internationale contacten
voortdurend wijzen op het belang van medewerking aan terugkeer. Voor landen
die niet meewerken met het terugnemen van hun onderdanen, en niet
ontvankelijk zijn voor verbetering middels dialoog of brede samenwerking, wordt
een andere aanpak gevolgd zoals op het gebied van visa via de EU. In de
uitvoering staat de asielketen voor een grondig proces en humane opvang, maar
is ook terugkeer een speerpunt. Dat houdt onder meer in dat er voldoende
capaciteit aanwezig is bij de verschillende ketenpartners voor inbewaringstelling
en bij bepaalde doelgroepen in de aanpak vroeg de focus op terugkeer wordt
gelegd en niet op verblijf. Daar waar de juridische kaders het instrument van
vreemdelingenbewaring mogelijk maken, is het van belang daartoe ook over te
gaan. Met een snel en efficiënt nationaal proces en versterking van internationale
inzet op alle vlakken moeten resultaten verbeteren al zal dit investering en tijd
blijven vergen.
Mede namens de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke ordening,
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
E. van der Burg
Pagina 8 van 8
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/33704d43-a6eb-4eba-81f7-5c3eea03bd7e
|
SPREKERSLIJST
Woensdag 27 januari 2010
Spoeddebat over Q-koorts
Naam:
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
Gerven van H.P.J.
Snijder-Hazelhoff J.F.
Agema M.
Dibi T.
Waalkens H.E.
Ormel H.J.
Thieme M.L.
Vlies van der B.J.
Fractie:
Spreektijd:
SP
VVD
PVV
GroenLinks
PvdA
CDA
PvdD
SGP
3
3
3
3
3
3
3
3
__________________________________________________________________________________________
CDA = Christen Democratisch Appèl
PvdA = Partij van de Arbeid
SP = Socialistische Partij
VVD = Volkspartij voor Vrijheid en Democratie
PVV = Partij voor de Vrijheid
GroenLinks
ChristenUnie
D66 = Democraten 66
PvdD = Partij voor de Dieren
SGP = Staatkundig Gereformeerde Partij
Verdonk
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/b8d10132-4207-4af5-b058-e69032a0f138
|
Den Haag, 27 september 2011
Voortouwcommissie:
vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Activiteit:
Datum:
Tijd:
Openbaar/besloten:
Gesprek
Onderwerp:
De voortgang van de digitalisering van het medialandschap
Agendapunt:
Verzoek van NLKabel om gesprek met vaste commissie voor Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap over de voortgang van de digitalisering van het
medialandschap
Zaak:
Brief derden - NLKabel te Den Haag - 13 september 2011
Verzoek van NLKabel om gesprek met vaste commissie voor Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap over de voortgang van de digitalisering van het
medialandschap - 2011Z17562
Griffier:
E.C.E. de Kler
Activiteitnummer:
2011A03952
dinsdag 11 oktober 2011
16.30 - 17.30 uur
openbaar
|
Tweede Kamer
|
Subsets and Splits
No community queries yet
The top public SQL queries from the community will appear here once available.