URL
stringlengths
99
99
content
stringlengths
7
2.85M
Source
stringclasses
1 value
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/45ababd0-8f80-492e-ac56-199e407ea6fd
Stappenplan – Herbeoordeling selectie aangiften proces Query’s a/d Poort Aanleiding De staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit en Belastingdienst - heeft naar aanleiding van de bevindingen in het PricewaterhouseCoopers (PwC) rapport “Query’s aan de Poort” toegezegd de selectie voor handmatige beoordeling van een bepaalde groep aangiften inkomensheffing (IH) te willen herbeoordelen. Dit betreft aangiften van belastingplichtigen die in FSV geregistreerd stonden omdat hun aangiften in het proces “Query’s aan de Poort” een code 10431 hadden gekregen en die vanuit een specifieke zorgkosten-query of giftenaftrek-query zijn geselecteerd. Door het toekennen van de code 1043 kwamen deze aangiften in aanmerking voor handmatige beoordeling door een medewerker op een van de kantoren (kantoortoets). In lijn met jurisprudentie van de Hoge Raad zal een correctie op de aangifte ongedaan worden gemaakt indien uit die herbeoordeling volgt dat er sprake is geweest van een selectie in strijd met een grondrecht2. Voor belastingplichtigen die daarvoor in aanmerking komen zal het herstel niet plaatsvinden via een herziening van de aanslag inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen, maar door het toekennen van een compensatie voor de nadelige gevolgen van de correctie van de aangifte, te weten 100 % van de bruto correctie op het verzamelinkomen. Door voor deze methode te kiezen is het herstel beter uitvoerbaar (geen directe doorwerking naar inkomensafhankelijke regelingen). Context van de toezegging Code 1043 kan door diverse medewerkers op diverse momenten in het proces worden toegekend. De constateringen van PwC richten zich op de toekenning van code 1043 in het zogenoemde proces “Query’s aan de Poort”. Ten behoeve van dat proces waren diverse aandachtspunten geformuleerd op basis waarvan een aangifte een code 1043 zou kunnen krijgen. Helaas had een klein deel van deze aandachtspunten niet gebruikt mogen worden omdat hier ten minste de suggestie van uitgaat dat onderscheid werd gemaakt tussen belastingplichtigen op een wijze die niet gerechtvaardigd kan worden (zie bijlage 3). De toezegging van de staatssecretaris heeft tot doel om in situaties waarin het enkele gebruik van deze aandachtspunten tot een negatief effect heeft geleid, dit effect terug te draaien. Naar de toekomst toe worden de te hanteren aandachtspunten in het proces “Query’s aan de Poort” expliciet gemonitord door juridische experts. Wijze van uitvoering herbeoordeling In dit stappenplan komt aan de orde op welke wijze, en aan de hand van welke criteria, wordt beoordeeld of bij de aangiften in de aangewezen groep sprake is geweest van een selectie in strijd met een grondrecht die aanleiding geeft tot een compensatie. Het proces “Query’s aan de Poort” was erop gericht om tijdig inconsistenties, (bewuste) fouten, fraudesignalen en systeemfraude te detecteren en zo, onder meer, het onterecht verlenen van aftrekposten en invorderingsrisico’s bij na- en terugvorderingen te voorkomen. Dit gebeurde onder meer door het toekennen van een code 1043. Het Code 1043: een Aanslagbelastingensysteem Klantinformatie code 1043, 1044, 9044 of 9045 dan wel een 10-cijferige IT Service Management tijdsregistratiecode beginnend met 11 in het redenveld van een Uitworp Gewenst. 2 Kamerstukken II, 2022/23, 31 066, nr. 1098, p. 11 en 12 vraag 25 en bijbehorend antwoord, zie ook bijlage 1 bij dit stappenplan. Zie ook Hoge Raad 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748, rechtsoverwegingen 5.3 en 5.4, zie ook bijlage 2 bij dit stappenplan. 1 1 gevolg van een toegekende code 1043 was dat een aangifte in de regel uitgeworpen werd door de Selectiemodule in ABS voor handmatige beoordeling door een medewerker in de kantoortoets. In aangetroffen handleidingen voor analisten aan de Poort waren hierbij jaarlijks allerlei aandachtspunten opgenomen waar rekening mee gehouden kon worden bij het toekennen van een code 1043 aan een aangifte. PwC heeft in dit kader specifiek gewezen op acht aandachtspunten die in één of in enkele handleidingen waren opgenomen en die er op kunnen duiden dat persoonlijke kenmerken van belastingplichtigen bij de selectie van de aangifte ten onrechte een rol hebben gespeeld (zie bijlage 3). In hoeverre en hoe vaak deze en andere in de handleidingen opgenomen aandachtspunten daadwerkelijk zijn toegepast bij het toekennen van code 1043 aan een aangifte kan echter niet meer met zekerheid worden vastgesteld. Als het gaat om de aandachtspunten waar PwC op heeft gewezen, is verder relevant dat enkele daarvan begrippen bevatten die zich moeilijk laten duiden. Wat is bijvoorbeeld “jong” (qua leeftijd) en wat zijn “wijken met een opvallend patroon van uitgaven”. Ook is informatie over de nationaliteit van belastingplichtigen conform eerdere toezeggingen aan de Kamer niet langer beschikbaar. Alles bij elkaar maakt dit het lastig, zo niet onmogelijk, om achteraf eenduidig vast te kunnen stellen in hoeverre de door PwC aangeduide aandachtspunten een rol hebben gespeeld bij de toekenning van code 1043 aan een aangifte en, daarmee, bij de selectie van een aangifte van een specifieke belastingplichtige. Om toch zo goed mogelijk uitvoering te kunnen geven aan de toezegging van de staatssecretaris zal daarom worden bezien of aannemelijk kan worden gemaakt dat de selectie van de aangifte van een belastingplichtige op voor het (fiscale) toezicht relevante en objectief gerechtvaardigde gronden heeft plaatsgevonden. Het gaat daarbij om de vraag of selectie van aangiften heeft plaatsgevonden op basis van criteria die relevant, geschikt en objectief gerechtvaardigd zijn als het gaat om het heffen en innen van verschuldigde inkomstenbelasting. Omdat aangiften met een code 1043 met voorrang handmatig beoordeeld werden door een medewerker in de kantoortoets boven aangiften zonder deze code, is van belang om, waar mogelijk, de reden voor toekenning van deze code te achterhalen. Is het aannemelijk dat de code op voor het (fiscale) toezicht relevante en objectief gerechtvaardigde gronden is toegekend, dan is niet waarschijnlijk dat de selectie van de aangifte voor controle op discriminatoire wijze zal hebben plaatsgevonden. Als een voor het (fiscale) toezicht relevante en objectief gerechtvaardigde reden voor de toekenning van de code 1043 aannemelijk is, komt de betreffende belastingplichtige niet in aanmerking voor de compensatie. In het stappenplan sluiten stap 1 en stap 3 aan bij de reden voor toekenning van de code 1043. Daarbij wordt in stap 3 (handmatige analyse van de restposten) tevens nagegaan of toekenning van code 1043 wel of niet heeft plaatsgevonden in het proces “Query’s aan de Poort”. Uitsluitend toekenning van code 1043 in het proces “Query’s aan de Poort” wordt in het kader van de toezegging van de staatssecretaris herbeoordeeld. Immers, de aandachtspunten die PwC heeft opgemerkt zijn opgenomen in de handleidingen die ten behoeve van dát proces zijn opgesteld. 2 Daarnaast wordt in stap 2 bezien of er aangiften zijn die ook om andere redenen dan de toekenning van code 1043 zijn uitgeworpen voor handmatige beoordeling door een medewerker in de kantoortoets. Is daarvan sprake, dan wordt bepaald of een handmatige beoordeling van een aangifte ook zou hebben plaatsgevonden op basis van deze andere reden(en) als code 1043 niet was toegekend. Is hiervan sprake, dan heeft de toekenning van code 1043 geen invloed gehad op de selectie omdat de betreffende aangifte ook zonder toekenning van code 1043 zou zijn geselecteerd voor handmatige beoordeling. Het is dan niet aannemelijk dat de selectie voor handmatige beoordeling, in zijn geheel bezien zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat de op basis hiervan aangebrachte correcties moeten worden vernietigd.3 Of de toekenning van code 1043 heeft plaatsgevonden op basis van een objectief gerechtvaardigde reden wordt in die situaties niet nader onderzocht. Kan de aanwezigheid van een objectief gerechtvaardigde reden voor de toekenning van code 1043 niet aannemelijk worden gemaakt en kan niet of onvoldoende aannemelijk worden gemaakt dat de aangifte ook zonder de toekenning van die code handmatig zou zijn beoordeeld, dan komt dit – gelet op de specifieke omstandigheden van deze herbeoordeling in combinatie met de bevindingen van PwC – voor rekening van de Belastingdienst. De betrokken belastingplichtige komt alsdan in aanmerking voor een compensatie (in deze concrete situatie dus ook zonder dat expliciet is vastgesteld dat sprake is van een schending van een grondrecht). Bepalen van de onderzoekspopulatie Tot de onderzoekspopulatie – waarbij een actieve herbeoordeling plaatsvindt – behoren, conform de toezegging van de staatssecretaris, de aangiften uit de aangiftejaren inkomensheffing 2012 tot en met 2019 waaraan in het proces “Query’s aan de Poort” via selectie van die aangifte vanuit de giftenaftrek-query of de specifieke zorgkosten-query een code 1043 is toegekend en waarbij een correctie van het aangegeven verzamelinkomen heeft plaatsgevonden in het nadeel van de burger (zie bijlage 1 voor de toezegging). Aanpak herbeoordeling selectie van aangiften behorende tot de populatie Bij het onderzoek of een aangifte van een belastingplichtige die deel uitmaakt van de onderzoekspopulatie op basis van voor het (fiscale) toezicht relevante en objectief gerechtvaardigde gronden is geselecteerd voor handmatige beoordeling, wordt het volgende stappenplan gehanteerd. De volgorde van de stappen berust hierbij op praktische overwegingen. De stappen 1 en 2 kunnen geautomatiseerd worden ondersteund en worden daarom vanuit uitvoeringsoogpunt als eerste toegepast. Het aantal aangiften waarvoor in stap 3 een handmatige beoordeling nodig is, wordt hiermee zo veel mogelijk beperkt. 1. Heeft toekenning van code 1043 plaatsgevonden omdat de belastingplichtige betrokken was bij een intermediair die onderzocht werd? In het proces “Query’s aan de Poort” werden onder meer aangiften geselecteerd die verbonden waren aan een zogenoemde “casus”. Een “casus” kon bijvoorbeeld behelzen een intermediair die aangiften voor belastingplichtigen (zijn klanten) indient met daarin hoge aftrekposten die, desgevraagd door een medewerker in Zie ook Gerechtshof Den Haag 01-03-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:308, overweging 5.5.3 waarin het Gerechtshof Den Haag kijkt naar de directe uitworpreden. 3 3 het kader van een kantoortoets, niet onderbouwd konden worden door de intermediair en zijn klant. Als zo’n intermediair in onderzoek was genomen, werd aan aangiften van (een deel van) zijn klanten een code 1043 toegekend zodat deze aangiften werden uitgeworpen voor handmatige beoordeling. De toekenning van code 1043 vond in dit soort zaken in beginsel plaats bij “Query’s aan de Poort”. Een ander voorbeeld van een “casus” is de verkoop van valse kwitanties van giften door een medewerker van een Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI). Voor de situatie van een casus is het van belang vast te stellen of aan het in onderzoek nemen van een intermediair (ook wel: “de aanleiding”) objectief gerechtvaardigde gronden ten grondslag lagen. Is dit het geval, dan zal de toekenning van een code 1043, en de daaruit voortvloeiende handmatige beoordeling van de aangiften van betrokken belastingplichtigen, in beginsel niet als een grondrechtschending kunnen worden aangemerkt. Dit volgt ook uit de jurisprudentie. De rechter heeft beslist dat bij een dergelijke casus de toekenning van code 1043 aan een aangifte van een belastingplichtige/klant van de intermediair, niet beschouwd kan worden als een schending van een grondrecht van die belastingplichtige4. De selectie van aangiften die gerelateerd kunnen worden aan een objectief onderbouwde “casus” wordt dus in beginsel beschouwd als een gerechtvaardigde selectie voor controle. Soms had een intermediair veel klanten en was het niet mogelijk om de aangiften van alle klanten te selecteren om deze handmatig te beoordelen. Het is in die situatie belangrijk om na te gaan wat de reden (ook wel: “de norm”) was om de aangiften van sommige klanten van de intermediair wel te selecteren voor handmatige beoordeling en de aangiften van andere klanten niet. In beginsel wordt de norm gebaseerd op een bedrag: is de aftrekpost hoger dan bedrag x, dan werd de aangifte van de klant uitgeworpen. Om zeker te weten dat bij de uitworp van aangiften van een deel van een klantenbestand geen persoonlijke kenmerken een rol hebben gespeeld, is het belangrijk na te gaan wat de zogenoemde “norm” per casus behelsde. Als de aanleiding voor de casus en de norm die gehanteerd is objectief gerechtvaardigd zijn, is aannemelijk dat de toekenning van code 1043 aan de aangifte van de belastingplichtige op neutrale of niet-discriminatoire gronden heeft plaatsgevonden. Uit te voeren stappen: a. Ga na welke aangiften gerelateerd kunnen worden aan een casus; b. Ga bij iedere casus na wat “de aanleiding” voor die casus was; c. Ga na wat “de norm” was voor het selecteren van aangiften van klanten van de intermediair. Is er sprake van een objectief gerechtvaardigde toekenning van code 1043, dan bestaat er voor de betrokken belastingplichtige geen recht op een compensatie. Is gebleken dat de aanleiding voor de casus of de gehanteerde norm niet objectief gerechtvaardigd zijn, dan bestaat recht op een compensatie. Als er te Zie ook Gerechtshof Amsterdam, 27-01-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:362, ro 5.6.2 en ro 5.6.3, Gerechtshof Den Haag, 22-03-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:514, ro 5.8.3, Gerechtshof Amsterdam 13-01-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:105, ro 5.7., Gerechtshof Amsterdam 10-05-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1643, overwegingen 5.2 en 5.3, Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 09-08-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7037, ro 3.10. 4 4 weinig informatie voorhanden is om een oordeel te kunnen vellen, dan worden de aangiften nader geanalyseerd via de volgende onderzoekstappen. 2. Waren er andere selectieregels dan de selectieregel met code 1043 die er (ook) voor gezorgd hebben dat de aangifte handmatig beoordeeld is? Nadat aangiften die verbonden zijn aan een casus waar mogelijk volgens stap 1 uit de onderzoekspopulatie zijn gehaald, kan de selectie van de resterende groep aangiften worden beoordeeld. De beoordeling in deze stap vindt plaats door te bekijken hoe een aangifte door het reguliere selectieproces (de Selectiemodule in ABS) is gekwalificeerd. Naast code 1043 kunnen in de Selectiemodule in ABS ook andere criteria geleid hebben tot een selectie voor handmatige beoordeling van de aangifte door een medewerker in de kantoortoets. Zou zonder de toekenning van code 1043 aan een aangifte ook op basis van een ander criterium deze handmatige beoordeling hebben plaatsgevonden? Dan is het aannemelijk dat de selectie van een aangifte niet indruist tegen wat voor de overheid betamelijk is5. Daarmee wordt nog geen uitspraak gedaan over de vraag of code 1043 op fiscale gronden is toegekend: beoordeeld wordt of aannemelijk is dat de uiteindelijke selectie van de aangifte ten minste op een fiscale grond heeft plaatsgevonden en of aannemelijk is dat de aangifte ook zonder de toekenning van de code 1043 handmatig zou zijn beoordeeld. Dit betreft in elk geval bepaalde situaties waarin aangiften afwijken van (contra)informatie van de Belastingdienst. Uit te voeren stappen: a. Ga na of er, buiten code 1043, ook nog andere uitworpredenen waren n.a.v. het reguliere selectieproces (de Selectiemodule in ABS) op grond waarvan de aangifte van belastingplichtige is geselecteerd voor een kantoortoets. b. Ga na of de aangifte van belastingplichtige als gevolg van deze andere uitworpreden(en) daadwerkelijk is beoordeeld door een medewerker in een kantoortoets, waardoor beoordeling van de aangifte dus heeft plaatsgevonden onafhankelijk van het feit of code 1043 is toegekend of niet. 3. Beoordeel de selectie van aangiften die resteren na stap 2 handmatig. Check in deze gevallen met behulp van de aanwezige informatie in hoeverre per individueel geval achterhaald kan worden wat de reden is of kan zijn geweest om een code 1043 toe te kennen aan een aangifte. Relevant is om te beoordelen of de code in het proces “Query’s aan de Poort” is toegekend: de handleidingen waar PwC aandacht voor heeft gevraagd werden ten behoeve van dat proces opgesteld. Als uit de beoordeling blijkt dat een code 1043 aan een aangifte is toegekend buiten het proces “Query’s aan de Poort” (zie bij A), dan komt de belastingplichtige niet in aanmerking voor een compensatie. De handleidingen Zie ook Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 09-08-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7037, overweging 3.10, Gerechtshof Den Haag, 01-032022, ECLI:NL:GHDHA:2022:308, overweging 5.5.3. 5 5 waar PwC aandacht voor heeft gevraagd zagen namelijk expliciet op het proces “Query’s aan de Poort”. Indien een code 1043 in het proces “Query’s aan de Poort” is toegekend, moet vervolgens worden beoordeeld of hiervoor een voor het (fiscale) toezicht relevante en objectief gerechtvaardigde grond aanwezig was (zie bij B). Een belastingplichtige met een aangifte waaraan in het proces “Query’s aan de Poort” een code 1043 is toegekend en waarbij niet aannemelijk wordt gemaakt dat toekenning van code 1043 op voor het (fiscale) toezicht relevante en objectief gerechtvaardigde gronden heeft plaatsgevonden, komt voor een compensatie in aanmerking. A. Waar is code 1043 toegekend? De toekenning van een code 1043 kon ook plaatsvinden door een medewerker van een kantoor. Hiermee werd tot uitdrukking gebracht dat er reden was voor nader toezicht op de aangifte of aangiften van een belastingplichtige. De code 1043 is alsdan niet in het proces “Query’s aan de Poort” toegekend. Het kon hierbij bijvoorbeeld gaan om de volgende situaties: - Een aangifte heeft op basis van een beoordeling door een medewerker in een van de kantoren in een voorafgaand aangiftejaar een Uitworp Gewenst met in het Redenveld een code 1043 ontvangen en daarbij een aantekening in FSV. Of dit is gebeurd naar aanleiding van bijvoorbeeld informatie van de BelastingTelefoon of een tip en klik. Ook de behandeling van een verzoek- of bezwaarschrift of een beroepsproces kan de aanleiding zijn. Tevens kan informatie zijn ontvangen van een andere directie, bijvoorbeeld invordering, wat de aanleiding is geweest voor toekenning van deze code aan een aangifte en daarbij een aantekening in FSV. - Vervalste stukken die zijn gebruikt ter onderbouwing van bijvoorbeeld aftrekposten in een voorafgaand aangiftejaar. - Een aangifte waarover nadere informatie is verkregen vanuit een strafrechtelijk onderzoek. - Een aangifte waarover nadere informatie is verkregen vanuit een boekenonderzoek of een derdenonderzoek6. - Een of meer gewijzigde aangiften met steeds nieuwe en/of hogere bedragen aan aftrekposten. - Een aangifte van de fiscale partner of informatie over de fiscale partner is aanleiding geweest voor een Uitworp Gewenst bij de aangifte van de belastingplichtige met in het Redenveld een code 1043 en daarbij een aantekening in FSV. Bijvoorbeeld vanwege aftrekposten die te verdelen zijn tussen fiscale partners. 6 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-11-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10089, overweging 4.4 6 - Uit de behandeling van een verzoek om een voorlopige teruggaaf (een VT verzoek) kan blijken dat er onjuiste aftrekposten zijn aangegeven. Dit kan een reden zijn om voor de aangifte van hetzelfde aangiftejaar een Uitworp Gewenst aan te maken met in het Redenveld een code 1043 en een aantekening in FSV. B. Voor het (fiscale) toezicht relevante en objectief gerechtvaardigde gronden om in het proces “Query’s aan de Poort” een code 1043 toe te kennen Bij de herbeoordeling van de resterende aangiften kunnen onder meer de navolgende punten reden zijn om te oordelen dat sprake is van een objectieve en gerechtvaardigde reden om code 1043 toe te kennen: - Een aangifte behoort (toch) tot een casus. Er is een overzicht gemaakt van aangiften die behoren tot een casus. Hierbij zijn keuzes gemaakt. Het kan zijn dat een aangifte daarom niet in het overzicht stond, maar daar wel in thuis hoort. - Een aangifte heeft in een voorafgaand aangiftejaar gerechtvaardigd een Uitworp Gewenst voor meer aangiftejaren met in het Redenveld een code 1043 ontvangen. En de daaropvolgende aangifte komt niet in aanmerking voor deblokkering. Met andere woorden: een aangifte komt niet in aanmerking voor het wijzigen van het eindjaar van de Uitworp Gewenst (met in het Redenveld een code 1043) naar het voorafgaande aangiftejaar. - Een aangifte waarin een of meerdere gegevens zijn aangegeven die afwijken van de contra-informatie. - Een aangifte waarin een of meer gegevens zijn aangegeven die duidelijk afwijken van een grens of criterium zoals dit uit de wet volgt (zoals leeftijdsgrens of drempel- of maximumbedrag). - Een aangifte waarin een of meer gegevens zijn aangegeven die fiscaal gezien niet aannemelijk zijn. Dit speelt bij onderdelen van de aangifte waar geen contrainformatie voor handen is. - Een aangifte van de fiscale partner of informatie over de fiscale partner is binnen het proces “Query’s aan de Poort” aanleiding geweest voor een Uitworp Gewenst bij de aangifte van de belastingplichtige met in het Redenveld een code 1043 en daarbij een aantekening in FSV. Bijvoorbeeld vanwege aftrekposten die te verdelen zijn tussen fiscale partners. 7 Bijlage 1: toezegging staatssecretaris7 Vraag 25 Klopt het dat alleen een correctie gemaakt kan worden op de aangiftes van 2012 tot en met 2019 als code 1043 van toepassing is in combinatie met specifieke zorgkosten en/of giften, en dan alleen in combinatie met schending van grondrechten (zoals discriminatie)? Waarom komt er geen bredere groep in aanmerking voor een correctie op de aangifte? Antwoord 25 Ik ben voornemens een specifieke groep aangiftes voor de periode 2012 tot en met 2019 opnieuw te beoordelen en een eventuele correctie op de aangifte ongedaan te maken indien er sprake is van een selectie in strijd met een grondrecht. Dit betreffen aangiftes die code 1043 is toegekend in verband met giftenaftrek en/of specifieke zorgkosten. Voor de selectie van deze aangiftes stelt PwC expliciet vast dat er «beslisregels zijn aangetroffen waarbij frauderisico’s worden gebaseerd op persoonskenmerken zoals nationaliteit en leeftijd». Daarmee bestaat voor deze groep een reële kans dat grondrechten zijn geschonden. Ik ben niet voornemens om voor een bredere groep de aangifte opnieuw te bekijken, omdat ik hier op grond van het onderzoek van PwC geen concrete aanleiding toe zie. Dit onderzoek geeft geen of onvoldoende indicaties dat er ook binnen deze bredere groep op niet-fiscale kenmerken is geselecteerd. Als een belastingplichtige meent dat in zijn geval (toch) sprake is geweest van een discriminatoire selectie, kan hij dit – binnen de geldende termijnen – aan de orde stellen in bezwaar tegen een correctie of via een verzoek tot ambtshalve vermindering. 7 Kamerstukken II, 2021/2022, 31066, nr 1098, pp 11 en 12. 8 Bijlage 2: uittreksel uit HR 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748: De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 10 december 2021 over project 1043, FSV en het gebruik daarvan ten aanzien van belastingplichtigen aangegeven: “5.3 De rechtmatigheid van het besluit van de inspecteur om een aangifte te controleren wordt in beginsel niet aangetast door de manier waarop informatie over de belastingplichtige is verwerkt. Dat kan anders zijn indien de controle van de aangifte voortvloeit uit een risicoselectie, een verwerking van persoonsgegevens in een databank of een gebruik van een databank waarin persoonsgegevens zijn opgeslagen, op basis van een criterium dat jegens de belastingplichtige leidt tot een schending van een grondrecht zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging. Indien de rechter tot de bevinding komt dat zo’n uitzonderlijke situatie aan de orde is, is het niet uitgesloten dat hij daaraan de slotsom verbindt dat de controle van de aangifte van de belastingplichtige heeft plaatsgevonden op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik van hetgeen bij die controle aan het licht is gekomen onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. In dat uitzonderlijke geval komt aan de inspecteur niet de bevoegdheid toe om de aangifte van de belastingplichtige te corrigeren naar aanleiding van die bij de controle aan het licht gekomen punten. Indien een belastingplichtige gemotiveerd stelt dat de hier bedoelde uitzonderlijke situatie zich in zijn geval heeft voorgedaan, dient de inspecteur aan de belastingplichtige en de rechter de gegevens te verstrekken die voor de beoordeling hiervan van belang kunnen zijn. 5.4 Tot de hiervoor in 5.3 geschetste uitzonderlijke situaties kan niet zonder meer worden gerekend het geval waarin de Belastingdienst het recht van een belastingplichtige op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer heeft geschonden door gegevens van die belastingplichtige te verwerken op een wijze die door de inhoud, het gebruik of de verspreiding van de desbetreffende bestanden – eventueel op onderdelen – in strijd is met de Wet bescherming persoonsgegevens of de AVG. Indien zou worden geconstateerd dat de door deze regelingen beoogde bescherming van de persoonlijke levenssfeer door de verwerking van persoonsgegevens is geschaad, kan dat dus niet leiden tot een verlaging van een – op zichzelf bezien juist berekende – aanslag. Evenmin kan de belastingrechter in zo’n geval aan een belastingplichtige een schadevergoeding toekennen. Dat kan namelijk alleen als de aanslag onrechtmatig is…” 9 Bijlage 3: 8 aandachtspunten die PwC heeft opgemerkt in het rapport “Query’s aan de Poort” Query a/d Poort Specifieke zorgkosten Papieren Aangiften Giften Handleidingen aan de Poort Nationaliteit met opvallend patroon uitgaven. Wijken met opvallend patroon van uitgaven. Hoge zorgaftrekposten als gevolg van intoetsfouten voor jongeren als fraude aanmerken (want deskundige pc-gebruikers) en voor ouderen regulier toezicht (want geen deskundige pc gebruikers). Jonge (allochtoon) met (hoge) SZK. Moskeeën en/of Moskeeën als periodieke gift. In de laatste 2 kolommen van de query zijn de nationaliteitcodes opgenomen. Zeker bij aftrek giften een belangrijk gegeven. Mits niet autochtoon bij lijst van “altijd georganiseerde fraude indien giften > 1499”. Kerkelijke instellingen alleen met hoofdletters in gevuld door allochtonen. 10 Kalenderjaar 2014 - 2018 2014 - 2018 2015 - 2018 2015 2014 - 2018 2016 2016 2016
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/05bd6fcc-619b-4d1c-8a1a-6da437e1383f
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2023–2024 2 Vragen gesteld door de leden der Kamer 2023Z18888 Vragen van het lid Westerveld (GroenLinks-PvdA) aan de Minister voor Langdurige Zorg en Sport over beleid voor mensen met een beperking (ingezonden 3 november 2023). Vraag 1 Bent u het ermee eens dat het belangrijk is om te luisteren naar de mening van mensen met een verstandelijke beperking? Zo ja, wordt er door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op toegezien dat dit overal gebeurt? Vraag 2 Hoe betrekt u zelf de mening van mensen met een verstandelijke beperking bij uw beleid? Vraag 3 Herkent u de signalen dat er steeds minder ruimte is voor activiteiten en uitjes vanwege personeelstekorten en het wegvallen van fondsen en stichtingen? Bent u het ermee eens dat het juist voor mensen met een verstandelijke beperking belangrijk is om mee te doen in de samenleving en dat activiteiten buiten de instelling of woongroep daar belangrijk voor zijn? Vraag 4 Klopt het dat feesten zoals het Witte Bedjes Sinterklaasfeest en het concert van «Maak de Droom Waar» in de afgelopen jaren zijn weggevallen? Zijn er meer van dit soort initiatieven die zijn gestopt? Weet u de oorzaken daarvan? Vraag 5 Wat kunt u doen om te zorgen dat er weer meer activiteiten plaatsvinden voor mensen met een verstandelijke beperking? Vraag 6 Welke subsidies zijn er de afgelopen 10 jaar beschikbaar geweest voor het organiseren van uitjes voor mensen met een (verstandelijke) beperking? Wat waren de resultaten van die subsidies? kv-tk-2023Z18888 ’s-Gravenhage 2023 Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, Vragen 1 Vraag 7 Welke subsidies zijn vanuit het Rijk beschikbaar voor het organiseren van uitjes voor mensen met een (verstandelijke) beperking? Als subsidies zijn verdwenen, wat is daar dan de reden voor? Vraag 8 Wilt u de antwoorden op deze vragen in zo duidelijk mogelijke taal formuleren zodat het voor iedereen begrijpelijk is? Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, Vragen 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/01f5dfd4-47ad-44f5-aa8c-43e4f480910b
memo Reclassering Nederland Aan Landelijk Kantoor Van Bestuursondersteuning Datum Vivaldiplantsoen 100 Onderwerp 3533 JE Utrecht Tweede Kamer, Vaste Kamercommissie Justitie & Veiligheid Reclassering Nederland 28 november 2017 Hoorzitting RSJ-rapport 'Van detineren naar re-integreren' Postbus 8215 Inleiding 3503 RE Utrecht Delicten kunnen grote impact hebben op slachtoffers, nabestaanden en op de samenleving als geheel. Vergelding en genoegdoening zijn dan ook een belangrijk onderdeel van straf. Voorkomen van herhaling is daarnaast minstens zo belangrijk. Om nieuwe slachtoffers te voorkomen en de samenleving veiliger te maken. Een afgewogen combinatie van vergelden én resocialiseren maakt de samenleving veiliger. (T) 088-8041000 (I) www.reclassering.nl De reclassering De reclassering richt zich op het veranderen van gedrag en het beheersen van risico’s. Dat kan in verschillende fases van het strafproces zijn en diverse taken behelzen: advisering aan de rechter, de officier van justitie of DJI, het middels reclasseringstoezicht controleren en begeleiden van daders en het uitvoeren van werkstraffen. Een deel van de personen die in aanraking komt met de reclassering zit in detentie. Een goede voorbereiding en gefaseerde terugkeer zijn van belang voor een veilige terugkeer in de samenleving. Ketensamenwerking In toenemende mate wordt problematiek benaderd vanuit ketenperspectief en gezien als een ketenverantwoordelijkheid. Ook de samenwerking tussen de Dienst Justitiële Inrichtingen en de reclassering wordt intensiever. Middels pilots is de afgelopen tijd bekeken op welke wijze beide organisaties elkaar kunnen versterken en er optimaal gebruik kan worden gemaakt van wederzijdse knowhow en netwerk. Zo screenen in PI Sittard en Alphen aan den Rijn de casemanager van de PI en de reclassering bijvoorbeeld samen alle personen die in detentie komen. Doel daarvan is tijdig en adequaat adviseren over de reintegratie en bij kortgestraften tijdig schakelen met de buitenwereld, waaronder gemeenten, zodat de terugkeer in de samenleving soepeler verloopt. Een werkwijze die breder in het land wordt geïntroduceerd en die ook de Raad voor de Strafrechtstoepassing & Jeugdbescherming in haar rapport aanbeveelt. Terugkeer uit detentie (onder voorwaarden) Een gefaseerde, gecontroleerde terugkeer uit detentie is van groot belang om risico’s te beheersen en recidive te voorkomen. Zeker wanneer het gaat om langgestraften is de periode waarbij er nog sprake is van een justitiële titel essentieel om onder strikte voorwaarden aan terugkeer en gedragsverandering te kunnen werken. Juist die justitiële titel, het gedwongen kader, biedt de mogelijkheid om met drang en dwang meters te maken. Tijdens detentie Tijdens detentie kan al worden ingezet op resocialisatie. Bijvoorbeeld door reeds te starten met een behandeling of een gedragstraining. Of juist door schade te beperken. Bijvoorbeeld door bij kortgestraften contact te leggen met de zorgverlener zodat de zorg na detentie opgepakt kan worden. Continuïteit is ook in een ander opzicht relevant; resocialisatie is gebaat bij regionale plaatsing van gedetineerden. Dit helpt onder meer te investeren in de arbeidstoekomst van de gedetineerde en daarmee in het beperken van recidive. Daarnaast is het regelen van praktische zaken tijdens detentie van belang; aanvragen van DigiD, identiteitsbewijs, huisvesting, et cetera. Voorwaarden Aan de terugkeer van langer gestraften uit detentie worden in het kader van het penitentiaire programma en de voorwaardelijke invrijheidstelling voorwaarden verbonden. Bijvoorbeeld locatieverboden en -geboden, al dan niet gecontroleerd middels een enkelband, gedragstrainingen, urinecontroles, behandeling. Om succesvol invulling te geven aan het toezicht op de naleving hiervan, werkt de reclassering met tal van organisaties samen. Steeds vaker ook met nietjustitiële partners in het lokaal sociaal domein. Korte lijnen met partners, ook in de wijk, met politie, gemeente en welzijnsorganisaties kenmerken in toenemende mate de aanpak. Dit betekent ook dat reclasseringswerkers zich bewust moeten zijn van de informatie die zij in het kader van privacywetgeving wel en niet mogen delen met (niet-justitiële) partners. Daarnaast is de afgelopen jaren geïnvesteerd in slachtofferbewust werken en wordt het belang van slachtoffers meegewogen bij zowel de advisering als de uitvoering van het toezicht. Waar mogelijk wordt gewerkt aan herstel. Kortgestraften Een groot deel van de gedetineerden verblijft slechts korte tijd in detentie. Doorgaans komen zij zonder dat er is ingezet op gedragsverandering weer terug in de samenleving. Ondanks dat er bij een deel van deze gestraften problematiek ten grondslag ligt aan hun delictgedrag. Een voorwaardelijke straf met reclasseringstoezicht en/of een werkstraf zouden een effectiever alternatief kunnen zijn. Uit onderzoek blijkt dat daders met een werkstraf tot 47% minder 1 vaak recidiveren dan kortgestrafte gedetineerden . Nazorg (zonder justitieel kader) Voor alle gestraften geldt dat er ooit een einde komt aan het justitieel kader. In die gevallen is de gemeente aan zet om nazorg in een vrijwillig kader te verlenen. Naast de nazorg krijgen gemeenten door decentralisaties steeds meer verantwoordelijkheden en bevoegdheden op het gebied van veiligheid. Samenwerking tussen de reclassering en gemeenten ligt dan ook voor de hand en krijgt op steeds meer plaatsen vorm. Echter, dit is nog niet overal vanzelfsprekend. 1 Recidive na werkstraffen en na gevangenisstraffen, Tijdschrift voor Criminologie 2009. 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/373b4bd2-7092-447d-89fc-b6588f8cc06d
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2017–2018 34 104 Langdurige zorg Nr. 236 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 5 juli 2018 In deze brief ga ik in op mijn toezegging1 om u voor de zomer een brief te sturen over mijn acties om de behandeling door de specialist ouderengeneeskunde beter toegankelijk te maken voor kleinschalige woonvoorzieningen2. Het is mijn inzet om noodzakelijke geriatrische kennis die voorheen vooral binnen de instellingen aanwezig was ook beschikbaar te maken voor het groeiende aanbod aan kleinschalige woonvoorzieningen in de ouderenzorg. Ik ga daarnaast ook in op ontwikkelingen rond het pakketadvies over de positionering van behandeling in de Wlz. Specialist ouderengeneeskunde in kleinschalige woonvoorzieningen In het algemeen overleg van 28 maart 2018 (Kamerstuk 34 104, nr. 219) is aan de orde gekomen dat door kleinschalige zorgaanbieders en huisartsen barrières worden ervaren om de kennis van de specialist ouderengeneeskunde te kunnen inschakelen. De barrières betreffen de volgende zaken. 1. Er is onvoldoende bewustzijn over meerwaarde specialist ouderengeneeskunde. 2. De vindbaarheid van specialisten ouderengeneeskunde moet beter. 3. De prestatiebeschrijving en tarifering in bekostiging sluit niet aan bij praktijk. 4. Inzet van de specialist ouderengeneeskunde kan bijna alleen via onderaannemerschap. Met Verenso, LHV, ZN, NZa en diverse kleinschalige zorgaanbieders zijn deze barrières besproken en zijn vervolgstappen afgesproken. 1 2 kst-34104-236 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2018 Uit het Algemeen Overleg van 28 maart 2018 (Kamerstuk 34 104, nr. 219) Het betreft hier kleinschalige woonvoorzieningen die worden gefinancierd vanuit volledig pakket thuis, verblijf zonder behandeling en persoonsgebonden budget. Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 34 104, nr. 236 1 Wat zijn de ervaren barrières? Ik ontvang signalen dat bij het ontwikkelen van kleinschalige zorginitiatieven het inrichten van de medische zorg soms te laat en/of onvoldoende wordt opgepakt. Deze signalen komen onder meer via huisartsen en de IGJ. Hierdoor hebben bewoners van deze initiatieven onvoldoende toegang tot medische zorg. Het gevolg is dat er dan moeizame gesprekken tussen zorgaanbieders, huisartsenpraktijken en zorginkopers ontstaan. Er is bewustwording nodig bij kleinschalige zorgaanbieders en zorginkopers over de toegevoegde waarde van de specialist ouderengeneeskunde. Het is belangrijk dat ook in kleinschalige woonvoorzieningen geriatrische expertise beschikbaar is in aanvulling op de huisarts. De specialist ouderengeneeskunde heeft deze expertise. De specialist ouderengeneeskunde kan huisartsen ontlasten, kan onnodige ziekenhuisopnames voorkomen en kan cliënt, mantelzorger en zorgverleners beter laten anticiperen op acute situaties (met advance care planning). De inzet van de specialisten ouderengeneeskunde draagt dan bij aan passende en doelmatige zorg. Daarbij verdient ook de vindbaarheid van specialisten ouderengeneeskunde voor aanbieders, huisartsen en zorgkantoren meer aandacht. Kleinschalige woonvoorzieningen ervaren vooral barrières in inkoop van behandeling door de specialist ouderengeneeskunde als zij zorg leveren in de vorm van het volledig pakket thuis en het persoonsgebonden budget (pgb). Binnen de bekostiging in de Wlz is een specifieke prestatie voor de specialist ouderengeneeskunde3. Partijen ervaren dat de huidige prestatiebeschrijving4 en tarifering van de behandeling door de specialist ouderengeneeskunde en de omvang van de bekostiging niet aansluit op de huidige uitvoeringspraktijk. Een andere ervaren barrière is dat de behandeling door de specialist ouderengeneeskunde bij kleinschalige woonvoorzieningen veelal in onderaannemerschap moet worden gerealiseerd vanuit grotere zorgaanbieders met een behandeldienst. Hoe gaan we deze barrières wegnemen? 1. Bewustwording en vindbaarheid Ik heb samen met LHV, ZN, NZa en enkele (landelijk) werkende aanbieders van kleinschalige ouderenzorg bezien hoe bestuurders van kleinschalige woonvoorzieningen in de ouderenzorg handvatten kunnen krijgen voor het goed organiseren van de medische functie. Het inrichten van de medische zorg binnen kleinschalige woonvoorzieningen moet onder meer gericht zijn op een goede afstemming tussen bestuurder, de huisarts en de specialist ouderengeneeskunde. Bewustwording bij zorgaanbieders en zorginkopers is een eerste stap bij het realiseren van een goede samenwerking tussen de kleinschalige zorgaanbieders, huisartsenpraktijken en de specialist ouderengeneeskunde. Verenso en de LHV hebben in het najaar van 2016 een handreiking5 gemaakt over de samenwerking tussen de huisarts en de specialist ouderengeneeskunde. Samen met Verenso, LHV, ZN en enkele (landelijke) aanbieders van kleinschalige ouderenzorg wordt nu bezien welke (aanvullende) informatievoorziening er nodig is om de samenwerking tussen huisarts en specialist ouderengeneeskunde in kleinschalige woonvoorzieningen ook daadwerkelijk praktisch vorm te 3 Het betreft de prestatie behandeling specialist ouderengeneeskunde (H335) binnen de Nza-beleidsregel prestatiebeschrijvingen en tarieven modulaire zorg. NZa-beleidsregel prestatiebeschrijvingen en tarieven modulair zorg 5 Handreiking samenwerking huisarts en de specialist ouderengeneeskunde: samenhangende geneeskundige zorg voor patiënten met een complexe zorgbehoefte. 4 Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 34 104, nr. 236 2 helpen geven. Een belangrijke vraag daarbij is ook het verbeteren van de vindbaarheid van specialisten ouderengeneeskunde voor aanbieders, huisartsen en zorgkantoren. Verenso werkt op dit moment aan het inrichten van een regiokaart op haar website. Op deze regiokaart is iedere specialist ouderengeneeskunde – die hiervoor toestemming geeft – vindbaar op werklocatie en met aandachtsgebied, naam van de organisatie en wijze van bereikbaarheid. 2. Barrières bij de zorginkoop wegnemen Met Verenso, LHV, ZN, NZa en enkele (landelijk) werkende aanbieders van kleinschalige ouderenzorg is gekeken naar het wegnemen van barrières bij de inkoop van specifiek behandelaanbod van de specialist ouderengeneeskunde voor kleinschalige zorgaanbieders. De specifieke behandeling die de specialist ouderengeneeskunde in aanvulling op de huisarts biedt valt onder de geneeskundige zorg van specifiek medische aard6. Elke Wlz-cliënt heeft recht op deze specifieke zorg van de specialist ouderengeneeskunde in aanvulling op de zorg van de huisarts als dat medisch gezien noodzakelijk is. Ik heb zorgkantoren erop gewezen dat zij hierbij een zorgplicht hebben. En dat geldt niet alleen bij naturazorg, maar ook bij pgb. De functie behandeling kan immers niet met het pgb worden ingekocht. De NZa stelt de prestatiebeschrijving en tarifering voor de behandeling door de specialist ouderengeneeskunde voor het jaar 2019 vast7. Bij de bepaling van het tarief 2019 houdt de NZa rekening met een hogere functiewaardering voor de specialist ouderengeneeskunde en ander productiviteitsniveau. Door deze aanpassing sluit de bekostiging aan bij de huidige uitvoeringspraktijk. Ik ben in gesprek gegaan met zorgkantoren om de ervaren belemmering met onderaannemerschap weg te nemen bij de inkoop van deze zorg voor 2019. Bij het inrichten van een samenhangende medische zorg binnen kleinschalige woonvoorzieningen is een barrière dat de behandeling door de specialist ouderengeneeskunde veelal in onderaannemerschap moet worden gerealiseerd met de behandeldienst van een grotere zorginstelling. Samenwerkingsverbanden van zelfstandige specialisten ouderengeneeskunde willen graag rechtstreeks in aanmerking komen voor contractering bij de zorginkoop voor 2019. Zorgkantoren hebben aangegeven dat zij samenwerkingsverbanden in aanmerking willen nemen bij de zorginkoop 2019 indien zij voldoen aan de inkoopvoorwaarden. Daarmee kan noodzakelijke geriatrische kennis ook beter beschikbaar komen voor het groeiende aanbod aan kleinschalige woonvoorzieningen in de ouderenzorg. De hierboven beschreven acties dragen bij aan de toegankelijkheid van behandeling door de specialist ouderengeneeskunde voor bewoners van kleinschalige woonvoorzieningen. Hiermee heb ik uitvoering gegeven aan mijn toezegging in het Algemeen Overleg van 28 maart jl. (Kamerstuk 34 104, nr. 219) 6 7 Artikel 3.1.1. lid 1 onder c van de Wlz Het betreft hier de prestatie H335 binnen de NZa beleidsregel prestatiebeschrijvingen en tarieven modulaire zorg 2019 Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 34 104, nr. 236 3 Vervolgstappen pakketadvies positionering Wlz-behandeling Op 18 oktober 20178 en 22 maart 20189 bent u geïnformeerd over het pakketadvies van het Zorginstituut over Wlz-behandeling. Dit advies gaat over het opheffen van de verschillen in verzekerde behandeling bij institutionele zorg. Het Zorginstituut adviseert dat alle cliënten bij institutionele zorg een integraal pakket ontvangen vanuit de Wlz, inclusief (generalistisch) geneeskundige zorg, paramedische zorg, farmaceutische zorg, hulpmiddelen en tandheelkunde. Voor een zorgvuldige besluitvorming binnen het kabinet over het pakketadvies is aangegeven dat het eerst noodzakelijk is nader inzicht te verkrijgen in de financiële, juridischeen de uitvoeringsconsequenties van het pakketadvies. Inmiddels is het onderzoek naar de uitvoeringspraktijk van Wlz-behandeling afgerond. Dat onderzoek bied ik u hierbij alvast aan10. Het onderzoek brengt de praktijkvariatie in beeld van de organisatie van de artsenfunctie, paramedische zorg, farmaceutische zorg, hulpmiddelen en tandheelkundige zorg in zorginstellingen. Het onderzoek brengt ook uitvoeringsconsequenties in beeld van het pakketadvies en bevat een keuzehulp. De keuzehulp kan zorginstellingen, zorgkantoren en behandelaars helpen de dialoog aan te gaan over de inrichting van de behandelfunctie. Ik betrek het onderzoek bij de besluitvorming over dit onderwerp en ga daarom op dit moment niet inhoudelijk in op dit advies. Het onderzoek naar de uitvoeringspraktijk vormt ook inbreng voor de analyses naar de juridische- en financiële consequenties van het pakketadvies. Deze analyses worden eind 2018 afgerond. Daarna kan ik mij richten op besluitvorming over dit onderwerp. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge 8 Kamerstuk 34 104, nr. 198 Kamerstuk 34 104, nr. 208 10 Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl 9 Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 34 104, nr. 236 4
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/c7a18539-794a-48cb-bff4-d61e2c6b846f
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011–2012 21 501-32 Landbouw- en Visserijraad Nr. 551 MOTIE VAN DE LEDEN HOUWERS EN GERBRANDS Voorgesteld 14 december 2011 De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende, dat de paling een vis is die dient te migreren tussen zee, overgangswateren, grote rivieren, sloten en meren en dat obstakels zoals kustwerken of gemalen deze migratie bemoeilijken of verhinderen; overwegende, dat palingvissers de kennis en middelen bezitten om de migratie van paling te bevorderen; overwegende, dat de kosten voor het aanpassen van obstakels aanzienlijk hoger kunnen liggen ten opzichte van de inzet van palingvissers ten behoeve van de palingmigratie; verzoekt de regering om binnen drie maanden te komen tot een plan van aanpak in samenwerking met de sector om palingvissers in te zetten voor de bevordering van palingmigratie; in dit plan dient geëxpliciteerd te worden bij welke waterverbindingen de kosten voor het inzetten van vissers lager zijn dan de kosten voor de aanpassing van obstakels, en gaat over tot de orde van de dag. Houwers Gerbrands kst-21501-32-551 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2011 Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 21 501-32, nr. 551
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/6e02fff7-1795-4847-acdd-a071230e4907
2011D44185 Inbreng verslag van een schriftelijk overleg Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 24 juni 2011 inzake het toezichtkader PO/VO 2011, (Kamerstuk 31 293 en 31 289, nr. 104). De voorzitter van de commissie, Van Bochove Adjunct-griffier van de commissie, Bošnjaković- van Bemmel nds-tk-2011D44185 1 Inhoudsopgave I. Vragen en opmerkingen uit de fracties 1. Inleiding 2. Werkwijze 2.1 Uitgangspunten Bestuursgerichte aanpak Risicogericht en op maat Preventief toezicht 2.2 Het werkproces op hoofdlijnen 2.3 De drie fasen afzonderlijk 2.3.3 Het uitvoeren van interventies 2.4 Rapportagevormen 2.4.2 Samenvattend rapport voor ouders 3. Waarderingskader 3.4 Kernkaders primair en voortgezet onderwijs 4. Andere vormen van inspectieonderzoek 4.3 Vierjaarlijks bezoek II. Reactie van de minister I. Vragen en opmerkingen uit de fracties 1. Inleiding De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het toezichtkader PO/VO 2011. Goed onderwijstoezicht is, zo menen deze leden, in het belang van het bewaken en verhogen van de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs. De leden zien aanleiding tot het stellen van enkele vragen. De leden van de CDA-fractie hebben met genoegen kennisgenomen van het herziene toezichtkader. Zij kunnen zich vinden in de strekking hiervan. Het toezichtkader wordt evidence based vastgesteld en in overleg met betrokken onderwijspartijen. Deze leden zijn van mening dat het van groot belang is dat er in een zo vroeg mogelijk stadium actie wordt ondernomen indien een school onder de norm gaat presteren. Het is van belang om tijdig de ruimte aan school en bestuur te bieden zich te verbeteren. Hoe langer hiermee wordt gewacht, hoe groter de schade is voor leerlingen en school. Immers, elke dag slecht onderwijs is er één teveel, zo merken deze leden op. Wel hebben de leden nog een aantal vragen aan de minister. De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het aangepaste toezichtkader voor primair en voortgezet onderwijs van de Inspectie. Deze leden hebben veel waardering voor het werk dat de Inspectie met steeds minder personeel moet uitvoeren. Het toezichtkader speelt een belangrijke rol in het handhaven van de kwaliteit van het onderwijs. Deze leden zijn benieuwd hoe de motie Pechtold1 om het aantal zeer zwakke scholen terug te dringen haar weg naar het toezichtkader zal vinden. Zij vragen ook hoe de aangenomen motie Van der Ham/Smits2 over de bestuurlijke aanwijzing voor zeer zwakke scholen verwerkt zal worden in het toezichtkader. De leden maken graag van de gelegenheid gebruik een aantal vragen over het toezichtkader te stellen. 1 Kamerstuk 31 700 VIII, nr. 119. Kamerstuk 32 500 VIII, nr. 26. 3 Bron: http://www.onderwijsinspectie.nl/ actueel/publicaties 2 De leden van de SGP-fractie vernemen graag een reactie op het artikel over de werkwijze van de Inspectie, dat dr. M.C.M. Ehren3 op verzoek van de Inspectie geschreven heeft («Risicogestuurd toezicht na wijziging van de WOT; een kritische reflectie»). Deze leden wijzen met name op de kritiek dat preventieve werking in het huidige systeem ontbreekt, aangezien in de risicodetectie geen indicatoren zijn opgenomen die 2 anticiperen op een daling in leerresultaten. Daarnaast wijzen zij op de conclusie dat eigenlijk alleen zwakke en zeer zwakke scholen met een evenwichtig toezichtarrangement te maken krijgen, waarin naar meer dan alleen leerresultaten gekeken wordt. 2. Werkwijze De leden van de SGP-fractie vragen of de minister zich bewust is dat voor de vraag of werkelijk gebrekkige scholen effectief worden opgespoord, cruciaal is dat de risicodetectie adequaat is. Indien de risicodetectie eenzijdig is, bestaat het gevaar dat veel tekortschietende scholen ten onrechte niet in beeld komen. Deze leden vragen hoe dit gevaar wordt vermeden nu de huidige risicodetectie vrijwel geheel rust op leerresultaten. De leden constateren dat de afgelopen maanden geheel terecht in toenemende mate wordt benadrukt dat evenwichtig toezicht niet alleen kan berusten op meting van leerresultaten (single measure), maar dat alternatieve factoren meegewogen moeten worden (mutiple measures). Hoe wordt aan dit uitgangspunt recht gedaan nu uit het toezichtkader volgt dat eigenlijk alleen zwakke en zeer zwakke scholen met mutiple measures te maken krijgen (zie ook Ehren), zo vragen de leden. 2.1 Uitgangspunten Bestuursgerichte aanpak De leden van de VVD-fractie zien in het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs een grote rol weggelegd voor schoolleiders. In het toezichtkader is er met name sprake van bestuursgericht toezicht. Kan de minister aangeven hoe de Inspectie zal letten op de rol van de schoolleiders, zo vragen deze leden. De leden vragen tevens naar mogelijke signalen en klachten. Deze leden zoeken een mogelijkheid voor leraren die op hun school inconsistenties zien, niet-naleving constateren of anderszins menen dat de schoolleiding tekort schiet, om de gesignaleerde gebreken te melden met de bedoeling om het onderwijs te verbeteren? Ligt het niet voor de hand om deze klachten anoniem bij de Inspectie aan te bieden, zo vragen de leden. Naar de mening van de leden van de CDA-fractie zouden er in Nederland geen (zeer) zwakke scholen moeten zijn. Kan de minister aangeven of zij van mening is dat met de herziening van het toezichtkader er voldoende mogelijkheden zijn om snel en effectief in te grijpen om te voorkomen dat scholen zwak of zeer zwak worden, zo vragen de leden. Risicogericht en op maat De leden van de VVD-fractie vragen of de minister kan toelichten waarom nog altijd alleen gekozen wordt voor georganiseerde en geplande bezoeken van de Inspectie. Zou niet juist bij risicotoezicht een vorm van spontaan onderzoek gewenst zijn, zo vragen de leden. Preventief toezicht De leden van de VVD-fractie ondersteunen de herziening als het gaat om de aanpak van zeer zwakke scholen. De Inspectie moet alert zijn en ingrijpen waar nodig, zonder dat scholen worden ontslagen van de verplichting om zwak onderwijs te verbeteren. Wel vragen de leden zich af, waarom de Inspectie zich met name richt op het voorkomen van zwakke scholen. Wordt de expertise van de Inspectie tevens ingezet voor 3 zodanige verbetering dat ook goede scholen een verbeterslag kunnen maken, zo vragen deze leden. De leden van de D66-fractie merken op dat de Inspectie in het toezichtkader beschrijft hoe zij omgaat met (zeer) zwakke scholen. Wat doet de Inspectie met scholen die na twee jaar «zeer zwak» te zijn geweest, het predicaat «zwak» krijgen en vervolgens niet binnen een jaar in aanmerking komen voor het basisarrangement? Is het juist dat een school die twee jaar «zeer zwak» is geweest en na een jaar met het predicaat «zwak» of een basisarrangement, opnieuw terugvalt tot de status «zeer zwakke» school, opnieuw twee jaar de tijd krijgt om van die status af te komen, zo vragen deze leden. 2.2 Het werkproces op hoofdlijnen De leden van de CDA-fractie merken op dat bij de beoordeling of een school zwak presteert, uitsluitend wordt gekeken naar de leeropbrengsten van de desbetreffende school. Kan de minister aangeven op welke wijze wordt gekeken naar de ontwikkeling van de hele mens, tot wereldburger. Voor de leden is dit namelijk eveneens een belangrijk streven van het onderwijs. Onderwijs gaat immers niet alleen om de basisvaardigheden voor taal en rekenen, maar ook om vorming van het kind. De leden van de SGP-fractie constateren dat het toezichtkader tot verwarrende situaties leidt, doordat oordelen van de Inspectie en wettelijke eisen uiteen lopen. Een zeer zwakke school kan bijvoorbeeld deugdelijk onderwijs bieden. Naar de mening van deze leden is het kwalijk dat zelfs de Inspectie aan de verwarring meewerkt, aangezien zij in het toezichtkader op pagina 14 ten onrechte vermeldt dat de status zeer zwak na verloop van tijd kan leiden tot het inhouden van bekostiging of het opheffen van de school. Deze sancties zijn wettelijk gezien alleen verbonden aan aanhoudend tekort schieten van leerresultaten. Acht de minister het wenselijk de verwarrende situatie van het uiteenlopen van kwaliteitsoordelen en wettelijke eisen te continueren? Kan de minister in ieder geval garanderen dat de communicatie van overheid en Inspectie richting scholen, ouders en media op dit punt correct en helder is? De leden vragen hoe grondwettelijk gezien de situatie gerechtvaardigd kan worden dat kwaliteitsaspecten tot ingrijpende rechtsgevolgen voor scholen kunnen leiden. Zij constateren dat de mogelijkheid bestaat dat bij twee scholen waarvan de leerresultaten tekort schieten de ene school op grond van de beoordeling van kwaliteitsaspecten in stand gehouden wordt, terwijl de andere school opgeheven wordt. 2.3 De drie fasen afzonderlijk 2.3.2 Onderzoek gericht op tekortkomingen De leden van de D66-fractie vragen of de Inspectie zelf bepaalt wie zij wil spreken (bijvoorbeeld tijdens een kwaliteitsonderzoek) en welke documenten zij wil inzien of mag de school zelf een selectie maken. 2.3.3 Het uitvoeren van interventies De leden van de SGP-fractie vragen of het wenselijk is dat scholen enkel om het feit dat zij langdurig zwak zijn als zeer zwak gezien worden. In dat geval komen scholen in een categorie terecht waarin zij op grond van de criteria niet thuis horen. Zij vragen hoe het mogelijk is dat zulke scholen in de escalatieladder van zeer zwakke scholen terecht kunnen komen wanneer er geen sprake is van tekortschietende leerresultaten. 4 2.4 Rapportagevormen 2.4.2 Samenvattend rapport voor ouders De leden van de D66-fractie merken op dat het toezichtkader beschrijft hoe ouders op de hoogte worden gesteld van rapportages. Kunt u ook aangeven wanneer en hoe leraren hiervan op de hoogte worden gesteld? Moeten scholen ook het concept samenvattend rapport, dat zij binnen zeven weken na het bezoek door de Inspectie ontvangen, aan de ouders sturen? Zo ja, wat zijn daarvoor de voorwaarden? Kunt u aangeven waarop de termijn van zeven werkweken voor het versturen van de conceptrapportage is gebaseerd? Het valt de leden op dat het, volgens het toezichtkader, meer dan vijftien weken kan duren voordat ouders op de hoogte worden gebracht van geconstateerde tekortkomingen op de school van hun kinderen (zeven werkweken voor conceptrapportage, vier weken voor reactie door bestuur en vier weken voordat het samenvattend rapport naar de ouders moet zijn verstuurd). 3. Waarderingskader 3.4 Kernkaders primair en voortgezet onderwijs De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat iedere school de wet- en regelgeving moet naleven. Kan de minister uitleggen waarom de indicatoren voor de naleving van wet- en regelgeving in het waarderingskader voor het primair onderwijs specifieker omschreven worden dan voor het voortgezet onderwijs? De leden van D66-fractie vragen of de minister kan aangeven op welke wijze de Inspectie de kwaliteitsaspecten 5 en 6 (de kernkaders voor primair en voortgezet onderwijs) toetst. Bieden de onder kwaliteitsaspect 8 genoemde indicatoren voldoende houvast om de besteding van rugzakjes en verleende zorg in het kader passend onderwijs te kunnen toetsen? Zijn er aanpassingen aan het toezichtkader te verwachten naar aanleiding van passend onderwijs, zo vragen deze leden. 4. Andere vormen van inspectieonderzoek 4.3 Vierjaarlijks bezoek De leden van de D66-fractie constateren dat het toezichtkader de mogelijkheid van onaangekondigde bezoeken slechts zijdelings noemt. Kunt u aangeven wanneer de Inspectie besluit een onaangekondigd bezoek af te leggen, zo vragen de leden aan de minister. II. Reactie van de minister 5
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/99e3e815-b9f6-49c1-b523-9ac4f2c2643e
2014D33371 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen. De voorzitter van de commissie, Berndsen-Jansen Wnd.-griffier van de commissie, Hendrickx nds-tk-2014D33371 1 Nr Vraag 1 Wat wordt bedoeld met «maximale kosteneffectiviteit en optimale dienstverlening» als het gaat om een sober en dienstbaar voorzitterschap van de Europese Unie van Nederland? Wat levert het wegbezuinigen van alle voorlichters en communicatiemedewerkers bij alle ministeries op? Ten behoeve van welke taken wordt de ontwerpbegroting van 2013 vanaf 2014 structureel met 194.000 euro verhoogd tot en met het jaar 2019 (van 895.000 euro naar 1.078.000 euro)? Waar is de 39.000 euro, zoals opgenomen in de tabel onder D, voor bestemd? Waarom is dit slechts eenmalig voor het jaar 2013 weergegeven? Per wanneer zal de zichtbaarheid van het Koninklijk Huisarchief en hetgeen daarin wordt bewaard worden vergroot? Op welke manieren zal dat gebeuren? 2 3 4 5 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/967f6410-e603-439a-9487-f522a78e031c
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2017–2018 22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie Nr. 2411 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 20 oktober 2017 Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij vijf fiches, die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC). Fiche: Gezamenlijke mededeling Bouwen aan sterke cyberbeveiliging voor de EU (Kamerstuk 22 112, nr. 2407) Fiche: Verordening agentschap ENISA en Europees kader voor Cyberbeveiligingscertificering (Kamerstuk 22 112, nr. 2408) Fiche: Richtlijn fraude niet-chartaal geldverkeer (Kamerstuk 22 112, nr. 2409) Fiche: Verordening betreffende het Europees Burgerinitiatief (Kamerstuk 22 112, nr. 2410) Fiche: Mededeling vernieuwde strategie voor het industriebeleid van de EU De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders kst-22112-2411 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2017 Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 22 112, nr. 2411 1 Fiche: Mededeling vernieuwde strategie voor het industriebeleid van de EU 1. Algemene gegevens a) Titel voorstel Mededeling Investeren in een slimme, innovatieve en duurzame industrie – een hernieuwde EU-industriebeleid strategie b) Datum ontvangst Commissiedocument 18 september 2017 c) Nr. Commissiedocument COM (2017)/ 0479 d) EUR-Lex http://eur-lex.Europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=COM:2017:479:FIN e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing Niet opgesteld f) Behandelingstraject Raad Raad voor Concurrentievermogen g) Eerstverantwoordelijk ministerie Ministerie van Economische Zaken 2. Essentie voorstel In haar mededeling geeft de Europese Commissie een overzicht van sleutelinitiatieven die ondernomen worden en die bijdragen aan het scheppen van banen en groei via innovatie en investeringen. Bijvoorbeeld door het versterken van de interne markt, de verdere digitalisering en verduurzaming via investeringen, innovatie en internationale acties in partnerschap met lidstaten, regio’s, steden en de private sector. De mededeling bouwt voort op de eerdere Europa 2020 industriemededelingen uit 2010 en de Mid-Term update in 2012 en 20141. In deze nieuwe mededeling worden een serie nieuwe initiatieven aangekondigd, die in 2017 en 2018 nog door de huidige Commissie uitgebracht zullen worden op de diverse deelterreinen. Deze zullen door het kabinet beoordeeld worden en aansluitend aan de Kamer voorgelegd worden. Context Het belang van de industrie wordt beschreven als kracht achter de Europese productiviteit, innovatie, economische welvaart en werkgelegenheid. Versnelde, digitale en verduurzamingstransities werken economische ontwrichtend voor traditionele markten en vervagen daarnaast steeds meer het onderscheid tussen productie en dienstverlening. Het midden- en klein bedrijf is kwetsbaar voor deze ontwikkelingen, veel mensen missen de voor de toekomst benodigde vaardigheden en het gat in productiviteit tussen technologische leiders en achterblijvers neemt verder toe. Dit houdt potentiele groei tegen en hindert economische, sociale en territoriale convergentie. Europa’s concurrenten investeren sterk in het verder opwaarderen van hun industrieën. Ondertussen heeft de investeringsratio in de EU haar historische gemiddelde nog niet bereikt, terwijl belangrijke economische spelers zoals China toenemend precies in die segmenten beginnen te concurreren waar Europa haar hoogste toegevoegde waarde creëert. 1 Kamerstuk 22 112, nr. 1800 Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 22 112, nr. 2411 2 Interne Markt Een diepere en eerlijkere Interne Markt ligt aan de basis van Europa’s industriële succes. Daartoe zijn eerder de Europese agenda voor de deeleconomie, het normalisatiepakket, het dienstenpakket, de vaardighedenagenda, het nalevingspakket en de pijler van sociale rechten geïnitieerd2. Digitale eeuw Big data, kunstmatige intelligentie en robotica, Internet of Things en high-performance computing zorgen voor een digitale transformatie waar Europa middenin zit. De Europese industrie is wereldleider in veel producerende industrieën en loopt vaak voorop bij digitalisering en automatisering. Echter slechts een vijfde van de EU-bedrijven is hoog gedigitaliseerd. Europese initiatieven die de verdere digitalisering ondersteunen zijn de digitalisering van de industrie strategie met plannen voor een Europees coördinerend samenwerkingsplatform en ICT normalisatieprioriteiten, een actieplan e-overheid en een plan voor hoge snelheidsconnectiviteit, waaronder 5G en Internet of Things3, onder andere hiermee wordt pijler drie van de Digital Single Market vorm gegeven. In de recente evaluatie van de Digitale Single Market concludeert de Commissie dat Europa hierin verder dient te gaan4. Daartoe wordt gewerkt aan de thema’s data economie, kunstmatige intelligentie en high-performing computing5, alsook het cyber veiligheidspakket, 5G actieplan en het free flow of data initiatief. Leiderschap in vermindering van koolstofuitstoot en in circulaire economie De Europese Unie streeft duurzame ontwikkeling na op een doorsnijdende wijze en is de stuwende kracht achter het Parijs Klimaatverdrag van 2015 en een duurzame Europese toekomst met de Sustainable Development Agenda voor 20306. Europa staat vooraan bij de wereldwijde transitie naar een verminderde koolstofuitstoot en naar een circulaire economie. Opdat alle sectoren hierin voorop gaan lopen en Europa een wereldwijde leider in groene productie en schone energie technologieën wordt, is eerder het schone energiepakket uitgebracht als onderdeel van de energie unie met onder andere herziening van het emissie handelssysteem (ETS), het New Entrants Reserve (NER) 300 programma en het schone energiepakket, de circulaire economie en ecodesign7. Verder kondigt de Commissie initiatieven aan als «Innovatie Fonds en Moderniseringsfonds voorstellen», «Tweede mobiliteitspakket», «CO2 standaarden voor voertuigen voor zwaar gebruik», «bio-economie strategie», «Nieuwe circulaire economie pakket, waaronder een strategie voor plastics» en een «actieplan voor duurzame financiering». 2 Kamerstuk 22 112, nrs. 2172, 2173, 2313, 2314, 2315, 2316, 2357, 2358, 2359, 2174 en 2355. Kamerstuk 22 112, nrs. 2129, 2131, en 2132, 4 Kamerstuk 22 112, nr. 2346 5 Kamerstuk 22 112, nrs. 2235 en 2346 6 Kamerstuk 22 112, nrs. 1953 en 2270. 7 Kamerstuk 22 112, HE, HI, nr. 1952 en Kamerstuk 34 663, nr. 2 t.e.m. 8. 3 Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 22 112, nr. 2411 3 Investeren in de industrie van de toekomst Investeringen, zoals kapitaalsinvesteringen waarbij veelbelovende innovaties worden toegepast en het dynamische midden- en kleinbedrijf verder kan opschalen, zijn een voorwaarde om de industriële transformatie te kunnen doorlopen. Daartoe is er het Europees fonds voor strategische investeringen (EFSI), wordt gewerkt aan het kapitaalmarkt unie actieplan, het Europees defensiefonds en laten de staatssteunregels ruimte opdat bedrijven meer worden gestimuleerd om in onderzoek en innovatie te investeren8. Aanvullend zal de Commissie onder andere nog komen met een «Europese Scale-Up actie voor risicokapitaal» en een «strategisch forum voor belangrijke projecten van algemeen Europees belang (IPCEI)». Ondersteunen van industriële innovatie aan de basis Europa heeft excellente onderzoeksresultaten in vele technologische gebieden die direct of indirect bijdragen aan de ontwikkeling van een slimme, innovatieve en duurzame industrie. Nog meer onderzoek dient zich te gaan vertalen in nieuwe markten die groei en banen creëren, met name voor het midden- en klein bedrijf en voor de traditionele industrieën. Daartoe worden onder andere de volgende acties al ondernomen: het eerder genoemde starters- en opschalingsinitiatief, bij Horizon 2020 wordt een European Innovation Council Pilot opgezet gericht voor de verdeling van € 2,6 miljard om markt creërende innovatie effectiever te ondersteunen en er wordt € 2,2 miljard gereserveerd voor sleuteltechnologieën gericht op het versnellen van schone energie innovatie9. Via de versimpeling van de Europese belastingstelsels zullen bedrijven meer gestimuleerd worden om te innoveren en uit te breiden10. Additionele initiatieven waar de Commissie mee zal gaan komen zijn een drietal initiatieven aangaande BTW, een voorstel om de nationale mededingingsautoriteiten te versterken en een voorstel voor een Europees Scale-Up actie voor risicokapitaal. De internationale dimensie Open en op regels gebaseerde handel is een wezenlijk onderdeel van de inspanningen van de Commissie bij globalisering. Er wordt daarbij gestreefd naar een wereldwijd gelijk speelveld via bi- en multilaterale handelsovereenkomsten, het herijken van het handelsdefensief instrumentarium, een instrument voor internationale overheidsopdrachten en er wordt een raamwerk om buitenlandse investeringen te toetsen voorgesteld. In partnerschap met lidstaten, regio’s, steden en de private sector Terwijl de EU haar raamwerk voor banen, groei en innovatie versterkt, is het grootste aantal instrumenten om het industriële concurrentievermogen te stimuleren en ondersteunen juist op nationaal en regionaal niveau beschikbaar. De ambitie om de Europese industrie op EU-niveau te versterken dient daarom samen te gaan met nationale hervormingsinspanningen, die rekening houden met specifieke nationale en regionale verschillen. Daartoe kunnen het Europees Semester, het nieuwe Structural 8 Kamerstuk 21 501-20, nr. 1232 en Kamerstuk 22 112, nrs. 2362 en 2374 Kamerstuk 22 112, nr. 2267 en Kamerstuk 21 501-30, nr. 391 10 Kamerstuk 21 501-07, nr. 1462 9 Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 22 112, nr. 2411 4 Reform Support Programme, de Horizon 2020 Policy Support Facility en het Smart Specialisation Platform een rol gaan spelen12. Vanaf 2018 zal de, in februari 2017 voor het eerst gehouden «industrie dag» jaarlijks herhaald gaan worden. De voor de toekomst belangrijke sleuteltechnologieën zullen daar onder meer besproken gaan worden. De Commissie is ook van plan om Investment Envoys aan te wijzen. Deze zullen fungeren als contactpunt naar nationale en regionale autoriteiten, project promotoren, investeerders en aanspreekpunt naar de civiele maatschappij over gerelateerde investeringsaangelegenheden. Concluderend De mededeling beschrijft de belangrijkste richting en prioriteiten voor een samenhangende industriële beleidsstrategie. Er kan veel meer bereikt worden, daartoe zijn gedeelde belangen, inspanningen samenwerking en eigenaarschap nodig binnen de EU-instituten, bij nationale en regionale actoren en vooral een actieve rol van de industrie zelf. Daartoe zal een High Level Industrial Roundtable worden opgezet met vertegenwoordigers van nationale, regionale en lokale autoriteiten, industrie, sociale partners en de civiele gemeenschap. Deze Roundtable zal terugkoppelen over de initiatieven en acties van de Commissie en aanbevelingen doen over industriebeleid op verschillende niveaus. 3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein Nederland zet in op een ambitieus Europees industriebeleid dat aanvullend is en samenhangt met beleidslijnen van de individuele lidstaten. Nederland wijst daarbij steeds op de verwevenheid van industrie en diensten, het belang van open markten en de noodzaak om innovatie en concurrentievermogen van de Europese industrie nog meer te stimuleren. Nederland acht als belangrijke elementen van het Europese industriebeleid: focus op innovatie en het realiseren en verbeteren van randvoorwaarden die de EU mede bepaalt, zoals het versterken van de interne markt, het verbeteren van regelgeving, het verbeteren van toegang tot financiering voor bedrijven, het stimuleren van onderzoek en innovatie en het creëren van open markten. De komende jaren liggen de grootste uitdagingen voor de industrie en gerelateerde dienstverlening op twee vlakken. Ten eerste op de versterking van het verdienvermogen van de Europese industrie en daarbij in het bijzonder de beschikbaarheid en toegankelijkheid van sleuteltechnologieën13. Ten tweede de noodzakelijke transities op de terreinen van verduurzaming en digitalisering. Tegelijkertijd liggen hier ook grote kansen voor het bedrijfsleven en kan een succesvolle aanpak bijdragen aan het versterken van het Europese vestigingsklimaat voor de industrie. Vooral bij deze grote uitdagingen kunnen lidstaten het individueel niet oplossen en dienen krachten Europees gebundeld te worden. Nederland gelooft daarbij in een «modern industriebeleid». Kenmerkend daarvoor is dat binnen de gouden driehoek van bedrijven, kennisinstel12 13 Kamerstuk 21 501-07, nr. 1462 Voor een sterke concurrentiepositie op de wereldeconomie zijn sleuteltechnologieën van belang. Het zijn technologieën die aan de basis staan van de vernieuwingskracht van economieën. Economieën die op dit terrein te afhankelijk zijn van niet-marktgeoriënteerde economieën en/of dominante marktspelers, zijn kwetsbaar. Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 22 112, nr. 2411 5 lingen en overheden ruimte gecreëerd wordt om visies te ontwikkelen over waar men samen naartoe wil en wat daarvoor nodig is, zoals binnen de topsectorenaanpak al plaats vindt. Juist door de combinatie van complementaire kennis en kunde uit verschillende sectoren, wetenschapsgebieden en landen kunnen baanbrekende en maatschappelijke relevante innovaties ontstaan. Nederland ziet daarbij graag meer samenwerkingsverbanden waarbij initiatieven ook dichter op de markt worden ontwikkeld. b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel Nederland verwelkomt deze industriemededeling van harte. Dit is een belangrijk signaal naar de Europese en Nederlandse industriële basis. Industrie in Europa vertegenwoordigt circa 32 miljoen banen, het geeft werk aan hooggeschoolde medewerkers en produceert hoge kwaliteitsgoederen en diensten. Onze industrieën en aanverwante dienstverlening worden geconfronteerd met grote uitdagingen zoals de digitale en duurzaamheidstransformaties. Daartoe zijn specifieke industriebeleidsacties nodig die bijdragen aan het langdurig versterken van het concurrentievermogen van de industrieën. In 2014 is de laatste industriebeleidsstrategie uitgebracht. Door de grote transities waarmee de industrie toenemend mee te maken krijgt is de roep om een hernieuwd industriebeleid verder toegenomen. Derhalve acht Nederland een nieuwe mededeling relevant. De thema’s die Nederland belangrijk vindt, zoals verwevenheid van industrie en diensten, het belang van open markten en de noodzaak om innovatie, verduurzaming en concurrentievermogen van de Europese industrie nog meer te stimuleren, worden in de mededeling duidelijk onderkend. De aankondigingen voor nieuw beleid stralen ambitie uit, terwijl de inzet op partnerschappen goed aansluit bij de Nederlandse vraag om een «modern industriebeleid». De strategie streeft ernaar het concurrentievermogen van de Europese industrieën te versterken en verbeteren via diverse maatregelen. De dialoog met de stakeholders wordt voortgezet en geïnstitutionaliseerd met het doel om praktische oplossingen te ontwikkelen. Meer investeringen, vooral in sleuteltechnologieën en innovatie zijn bedoeld om groei en banen met een toekomst te genereren. Een verdere verdieping van de Interne Markt en het versterken van de vaardigheden van de medewerkers versterken onze industrieën. Met name het belang van de versterking van het verdienvermogen van de Europese industrie en de noodzakelijke transities op het terrein van verduurzaming en de digitalisering worden nadrukkelijk benoemd. Daarvoor heeft Nederland juist nadrukkelijk aandacht gevraagd tijdens de Raad voor Concurrentievermogen op 29 mei 2017 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 406) en heeft Nederland op 30 juni jl. bij de ministeriële bijeenkomst van Friends of Industry in Berlijn de slotverklaring ondersteund14. Op 14 september 2017 hebben Nederland en Duitsland een gezamenlijke open verklaring gezonden aan de Europees Commissarissen Katainen, Ansip, Bienkowska en Gabriel15. Hierin wordt opgeroepen tot een lange 14 «Berlin Declaration. Joint declaration on industrial policy on the occasion of the Vth Ministerial Conference of Friends of Industry», June 30, 2017. https://www.bmwi.de/Redaktion/DE/ Downloads/E/gemeinsame-erklaerung-friends-of-industry-en.pdf?__blob=publicationFile&v=10 15 «German and the Netherlands Non-Paper on Strengthening the Competitiveness and Sustainability of the European Industry» Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 22 112, nr. 2411 6 termijn beleid, met name voor de verdere Digitalisering en in het bijzonder voor de Energie Intensieve Industrieën. Voor deze laatste groep geldt dat zij zeer lange investeringscycli hebben, van 20–30 jaar. Willen zij bij kunnen dragen aan de 2030 en 2050 klimaatdoelstellingen dan zal nu met de planning daartoe begonnen te worden, ook Europees. De mededeling legt, onder andere met de aankondiging van de industriedag in februari 2018 en de High Level Industrial Roundtable, een goede basis voor een brede discussie met alle relevante stakeholders. Op weg daarnaartoe brengt Nederland al relevante partijen bij elkaar, zoals middels de op 29 september 2017 door Noord Rijn-Westfalia, Vlaanderen en Nederland gepresenteerde trilaterale strategie voor de chemische industrie16. Detailbeoordeling van de mededeling De mededeling van de Commissie stelt geen nieuw beleid of regelgeving voor, maar geeft vooral een overzicht van lopende trajecten waarover in eerdere stadia al informatie naar de Kamer is verzonden. Binnen het tekstkatern «essentie voorstel» staan directe verwijzingen opgenomen naar de relevante Kamerstukken. Ook wordt een aantal nieuwe initiatieven aangekondigd. Nederland zal deze nauwlettend volgen, zal de Commissie vragen naar welke maatregelen zij voor ogen heeft en zal de nieuwe voorstellen op hun merites beoordelen wanneer zij concreet gemaakt worden. Algemene bevindingen – – – 16 In het begin van de mededeling wordt gerefereerd aan de politieke richtlijnen van de Voorzitter van de Europese Commissie en wordt gerefereerd aan de Commissie doelstelling dat per 2020 industriële productie 20% van het Europese bbp uit zou dienen te maken. Nederland steunt deze inzet niet omdat de dienstensector hier niet in mee wordt genomen en door «servitisation», het proces waarbij dienstverlening een steeds grotere rol krijgt in het verdienmodel van maakbedrijven, het onderscheid tussen maakindustrie en dienstverlening steeds verder aan het vervagen is. Een minimumpercentage zou contraproductief kunnen werken door de deur open te zetten voor protectionistische maatregelen. De Europese Commissie wijst op een toenemend productiviteitsverschil tussen technologische leiders en volgers. Belangrijk is dat de productiviteitsgroei bij technologische volgers verbetert. Nederland vindt dat dit vraagt om een versterking van de innovatiekracht bij de technologische volgers, onder andere via goede prikkels voor innovatie in de randvoorwaardelijke sfeer en het bevorderen van verspreiding en benutting van hoogwaardige technologische kennis, onder andere in publiek-private samenwerkingsverbanden. In de mededeling worden een aantal nieuwe overlegstructuren en groepen voorgesteld, zoals een strategische forum voor IPCEI, Investment Envoys en de High Level industriële ronde tafel. Belangrijk is bij elk van deze initiatieven de toegevoegde waarde en effectiviteit goed in het oog gehouden wordt en de industrie goed aangesloten blijft. Trilateral strategy for the chemical industry, Strving to become the world’s engine for the transition towards a sustainable and competitive chemical industry cluster in 2030. Crossborder cooperation between the Netherlands, Flanders and North Rhine Westphalia. http://www.ewi-vlaanderen.be/sites/default/files/bestanden/ trilateral_strategy_chemical_industry.pdf Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 22 112, nr. 2411 7 – Midden en lange termijn: Nederland mist de link met het volgende kaderprogramma, de opvolger van het huidige Horizon 2020 programma. Daarbij zou het goed zijn ruimte te creëren voor missiegerichte doelstellingen gericht op de maatschappelijke uitdagingen, die ook relevant zijn voor de industrie en verwante dienstverlenende sectoren. Belangrijk daarbij is het behoud van een sterke industriële pijler en een sterke positionering van de sleuteltechnologieën; we moeten blijven investeren in technologieën die gaan doorwerken in allerlei toepassingsgebieden in Europa. Dit is belangrijk voor Europa’s industriële concurrentievermogen en zal uiteindelijk bijdragen aan diverse maatschappelijke uitdagingen. Digitalisering – – – De term digitalisering dient vanuit Nederlandse optiek breed geformuleerd te worden en omvat bijvoorbeeld ook kwantum en hightech, zoals de ontwikkeling van nieuwe typen sensoren en actuatoren. Digitalisering van de Europese Industrie: Het kabinet ondersteunt een coördinatie rondom digitalisering van de industrie alsmede het belang van investeringen. Nadere investeringsacties zullen echter op hun afzonderlijke merites beoordeeld worden. Cyberveiligheid: De Commissie vindt informatie-uitwisseling en samenwerking belangrijk op dit terrein. Het Nederlandse initiatief Digital Trust Centre (DTC) richt zich op het bedrijfsleven anders dan de vitale sectoren, daar waar de Commissie zich met name op de vitale sectoren richt. Nederland ziet graag dat het Europa het Nederlandse DTC-initiatief kan ondersteunen. Verduurzaming – – – – – 17 Circulaire economie: De voorgestelde acties rond circulaire economie zullen separaat op hun merites beoordeeld worden via een BNC-fiche. Nederland ziet graag een duidelijke ambitieuze EU- strategie in lijn met de Nederlandse ambities op het gebied van circulaire economie. Nederland is tevreden met de aangekondigde strategie voor de bio-economie en de wens om de samenhang van de verschillende strategieën in het oog te houden (bijvoorbeeld de relatie met Gemeenschappelijke Landbouwbeleid of voor het nieuwe kaderprogramma). Meer coherentie is gewenst. Bij het European Innovation Partnership on Raw Materials zal Nederland meer nadruk gaan leggen op het samen laten gaan van leveringszekerheid en circulaire economie. Inzetten op Europees bronbeleid blijft het meest doelmatig om CO2-doelen te behalen. Nederland juicht een nadere aanscherping van het bronbeleid door de Commissie toe. Duurzame financiering: De bevindingen in de interim rapportage van de High Level Expert Groep zijn door Nederland positief ontvangen17. Tweede mobiliteitspakket: Nederland is een van de aanjagers achter connected en automated mobility en juicht nadere convergentie op het gebied van cross-border corridors toe. Dit biedt kansen voor het bedrijfsleven, vermindert CO2-uitstoot en maakt logistiek efficiënter. Nederland blijft daarbij ook inzetten op een gelijk speelveld middels open aanbestedingen. Standaardisatie van laadinfrastructuur (hardware) wordt mogelijk gemaakt via de Alternative Fuels Infrastructure Directive, echter de standaardisatie van software in relatie tot roaming en smart grids verdienen meer aandacht van de Commissie. Nederland ziet een aandachtpunt met betrekking tot investeringen in batterijtechnologie. De sector is kapitaalkrachtig, waardoor de vraag is of subsidie het juiste stimuleringsinstrument is. Een voorgestelde Kamerstuk 22 112, nr. 2362 Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 22 112, nr. 2411 8 rondetafel zal uitwijzen waar de behoefte ligt. Daarbij dienen dan ook alternatieven benoemd dienen te worden. Denk daarbij bijvoorbeeld aan energiedrager op basis van algen. Investeren – – Kapitaalmarkt Unie. Nederland staat positief tegenover de initiatieven onder de agenda voor de kapitaalmarktunie. Nederland onderschrijft de doelstellingen alsook de genoemde prioriteiten. Wel heeft Nederland vragen bij de noodzaak tot een EU-raamwerk voor FinTechvergunningen en -paspoorten. Europees steunkader voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie. Het Europese RDI-steunkader kent ruime mogelijkheden om staatssteun te geven voor onderzoek en ontwikkeling. Het kent echter ook de mogelijkheid om matchingssteun te geven aan ondernemingen die oneerlijke concurrentie ondervinden van ondernemingen buiten de EU, die van hun overheden overheidsfinanciering ontvangen. Nederland vindt dat matching van staatssteun in zijn algemeenheid tot uitzonderlijke situaties beperkt moet blijven. Alleen indien sprake is van: a. Stevige ongelijkheid in een bepaalde sector; b. Deze ongelijkheid een sterk concurrentieverstorend effect heeft; c. De concurrentieverstoring niet kan worden opgeheven met andere maatregelen; d. Het bedrijf of de sector op langere termijn winstgevend is en er uitzicht is op het afbouwen van de staatssteun. Innovatie – Innovatie principe. Regelgeving kan de «uptake» van nieuwe oplossingen in de weg staan. Een Innovatie Principe dat zowel geldt voor beleid als regelgeving kan een krachtige manier zijn om innovatie te stimuleren. Het is daarom van groot belang dat dit consequenter wordt toegepast. Internationaal – Nederland blijft afwijzend ten aanzien van een instrument voor internationale overheidsopdrachten (IIO). Nederland is voorstander van een open EU-markt voor aanbestedingen. IIO beperkt de toegang tot de Europese markt en geeft daarmee een verkeerd signaal.18. c) Eerste inschatting van krachtenveld Oorspronkelijk riep een beperkt aantal lidstaten op om een nieuwe industriebeleidsstrategie, deze leek vooral om defensieve redenen. In mei 2017 hebben alle lidstaten via raadsconclusies bij de Raad voor Concurrentievermogen gezamenlijk de Commissie opgeroepen om, in nauwe samenwerking met de lidstaten en belanghebbenden, een alomvattende midden tot lange termijn strategie voor het industriebeleid te ontwikkelen19. Als eerste reactie toonden een breed aantal lidstaten zich tevreden met het uitkomen van de industriemededeling. Wel zijn zij teleurgesteld over zowel het proces waarmee deze zonder consultatie tot stand is gekomen en over de inhoud, die teveel alleen een opsomming is van bestaand 18 19 Kamerstuk 22 112, nr. 2074 Conclusies over een toekomstige strategie voor het industriebeleid van de EU http:// www.consilium.europa.eu/nl/press/press-releases/2017/05/29-compet-conclusions-futureindustrial-policy-strategy/ Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 22 112, nr. 2411 9 beleid en zonder de in de raadsconclusies van mei 2017 gevraagde strategie voor de midden en lange termijn. Veel vragen worden gesteld over het governance deel en met name de beoogde industrie ronde tafel. 4. Grondhouding ten aanzien van bevoegdheid, subsidiariteit, proportionaliteit, financiële gevolgen en gevolgen op het gebied van regeldruk en administratieve lasten a) Bevoegdheid De grondhouding van NL ten aanzien van de bevoegdheid is positief. De mededeling richt zich op het concurrentievermogen van de Europese industrie, zoals in art 173 VWEU verwoord. De mededeling raakt aan de bevoegdheid van de Unie m.b.t. het industriebeleid en de interne markt. Ten aanzien van industriebeleid is sprake van een aanvullende bevoegdheid van de Unie (artikel 6, onder b, VWEU), dat wil zeggen dat de Unie bevoegd is om m.b.t. de Europese dimensie van het industriebeleid het optreden van de lidstaten te ondersteunen, te coördineren of aan te vullen. Ten aanzien van de interne markt geldt een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten (artikel 4, lid 2 onder a, VWEU). b) Subsidiariteit De Nederlandse grondhouding ten opzichte van de subsidiariteit positief. Voor Nederland staat daarbij wel voorop dat industriebeleid primair de verantwoordelijkheid is van de lidstaten. Nederland kan de acties die de Commissie voorstelt ondersteunen voor zover deze ten doel hebben de interne markt te versterken, onder meer door informatie-, energie-, transport-, ruimtevaart- en communicatienetwerken in de EU te integreren en te verbeteren. Dit geldt ook voor het verbeteren van het functioneren van de interne markt voor diensten. Nederland zal eventuele voorstellen die uit deze mededeling voortvloeien opnieuw op subsidiariteit beoordelen. c) Proportionaliteit De Nederlandse grondhouding over de proportionaliteit van het voorstel is positief. Over het algemeen laat de Commissie voldoende ruimte voor nationale besluiten en staan de acties in evenredige verhouding tot de geformuleerde doelstellingen. Nederland zal eventuele voorstellen die uit deze mededeling voortvloeien opnieuw op proportionaliteit beoordelen. d) Financiële gevolgen Aan deze mededeling zijn geen directe financiële gevolgen verbonden. Activiteiten die worden voorgesteld zullen binnen de bestaande financiële EU-kaders worden uitgevoerd en gefinancierd uit programma’s als Competitiveness of Enterprises and Small and Medium-sized Enterprises (COSME), Horizon2020 en het cohesiebeleid. Nederland is van mening dat de middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2014–2020 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. In deze mededeling wordt veelvuldig het gebruik van (innovatieve) financiële instrumenten genoemd. Nederland erkent de voordelen hiervan, omdat zij in bepaalde gevallen een efficiëntere vorm van interventie via publieke middelen zijn dan een directe gift of subsidie. Zo is Nederland voorstander van de inzet van financiële instrumenten die zijn opgenomen in COSME en Horizon2020 voor het ondersteunen van de financiering van bedrijven. Echter, het kabinet stelt ook dat er risico’s Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 22 112, nr. 2411 10 kleven aan de inzet van innovatieve financiële instrumenten. Zo is er kans op marktverstoring, kunnen er negatieve budgettaire gevolgen voor de EU-begroting zijn en zijn er mogelijk risico’s ten aanzien van financieel beheer. Financiële instrumenten dienen daarom te voldoen aan de eisen die hieraan zijn gesteld in het financieel reglement. Eventuele gevolgen voor de Nederlandse begroting worden ingepast op de begroting van het/de beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de budgetdiscipline. e) Gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten Daar waar de Commissie overweegt met nieuwe voorstellen te komen, is voor Nederland een duidelijke impact assessment van de mogelijke maatregelen essentieel. Hierin moet duidelijk worden aangegeven wat voor maatregelen de Commissie beoogt en welke gevolgen deze hebben voor overheid, bedrijfsleven en burgers. Verder steunt Nederland het streven van de Commissie om de regeldruk voor het bedrijfsleven te verminderen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 22 112, nr. 2411 11
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/6e23b1ef-d7f8-421e-8777-28dfc6af2643
Monitoring na Koa – de stand van zaken op 1 november 2021 De markt voor legale online kansspelen in Nederland is vanaf 1 oktober 2021 geopend. De legalisering en regulering van online gokken is een gevolg van de Wet Kansspelen op afstand (Koa). De doelstelling van de wet is een voldoende aantrekkelijk legaal online kansspelaanbod te creëren, zodat de Nederlandse consument die via internet wil gokken, terecht kan bij legale aanbieders. De speler speelt daar in een beschermde omgeving. De Kansspelautoriteit (Ksa) houdt toezicht. Dit document geeft informatie over de eerste ontwikkelingen na de opening van de online markt. Het document geeft achtereenvolgens informatie over de vergunningverlening; de stand van zaken met het Centraal Register Uitsluiting Kansspelen (Cruks); hoe het gaat met het Loket Kansspel; en de eerste verschuivingen in de markt na de opening. Door nieuwe informatie wordt de schatting van de omvang van de illegale markt ten tijde van de opening van de online markt naar boven bijgesteld ten opzichte van eerdere ramingen. De peildatum voor alle cijfers in dit document is 1 november 2021. Dit betekent dat de cijfers alleen gaan over de eerste maand van de legalisering van online kansspelen. Met andere woorden: het zijn eerste observaties die met de grote voorzichtigheid geïnterpreteerd moeten worden. Vergunningverlening De Ksa heeft op 29 september 2021 aan tien bedrijven een vergunning verleend waarmee zij met ingang van 1 oktober 2021 via internet kansspelen aan mogen bieden. Op 1 november waren op één na alle aanbieders, en op twee na alle websites operationeel. Hieronder een overzicht van de vergunninghouders en de webdomeinen waarop online kansspelen worden aangeboden. Tabel 1 Overzicht KOA vergunninghouders op 1 november Vergunninghouders Holland Casino Casinospellen tegen het huis Ja Segmenten Casinospellen Sporttegen andere wedden spelers Ja Ja Webdomeinen Toto Play North Hillside Ja Ja Ja Nee Nee Ja Ja Nee Ja Nee Nee Ja FPO NSUS Tombola Bingoal Betent LiveScore Ja Nee Ja Ja Ja Nee Nee Ja Ja Ja Nee Nee Nee Nee Nee Ja Ja Ja Nee Nee Nee Ja Nee Nee Paardenwedden Nee hollandcasino.nl toto.nl sport.toto.nl casino.toto.nl bataviacasino.nl bet365.nl fairplaybingo.nl fairplaycasino.nl ggpoker.nl tombola.nl bingoal.nl betcity.nl livescorebet.co m/nl Tot 1 november 2021 zijn er 33 aanvragen voor een Koa-vergunning ingediend. Een aantal aanvragen is nog in behandeling. Gelet op de zogenoemde motie-Postema, waardoor een categorie 1 aanbieders nog geen aanvraag in mocht dienen, is de verwachting dat de komende tijd meer aanvragen zullen worden gedaan. Cruks Na een storing is het Centraal Register Uitsluiting Kansspelen (Cruks) op 4 oktober geopend voor inschrijving door spelers. Spelers kunnen zichzelf vrijwillig inschrijven in Cruks en zo direct voor minimaal zes maanden worden uitgesloten van deelname aan risicovolle kansspelen van aanbieders met een Nederlandse vergunning. Het gaat hier zowel om online kansspelen als landgebonden kansspelen (speelhallen en casino’s). Tot en met 1 november zijn circa 3.500 mensen geregistreerd in Cruks. Er zijn ook cijfers beschikbaar over het aantal raadplegingen van Cruks. Hierbij controleert een aanbieder of een speler geregistreerd staat. Dat moet de aanbieder doen voordat hij een speler toelaat. In totaal is Cruks 14.725.821 keer geraadpleegd; 2.975.839 keer was het een eerste raadpleging. In de overige gevallen, 11.749.982 keer, betrof het een vervolgraadpleging. Uitsplitsing tussen online en landgebonden is op dit moment niet mogelijk. De eerste raadplegingen betreffen de eerste keer dat een speler bij een specifieke aanbieder een spelersaccount aanmaakt. Als één persoon bij twee aanbieders speelt, zijn dit twee eerste raadplegingen. Het aantal eerste raadplegingen betekent dus niet dat er bijna drie miljoen spelers in Nederland zijn. Een aantal aanbieders werkt bovendien niet met vaste spelersaccounts, waardoor er elke keer een eerste raadpleging van Cruks plaatsvindt. Dit is vooral bij kleinere landgebonden aanbieders het geval. Een vervolgraadpleging is wanneer een speler al een (in Cruks gecontroleerd) account heeft bij een kansspelaanbieder en hiermee opnieuw gaat spelen. Loket Kansspel Het Loket Kansspel (loketkansspel.nl) is sinds 1 oktober 2021 geopend. Dit is het centrale steunpunt voor en bij gokproblemen. Het biedt zelfhulp en begeleiding én verwijst door naar professionele hulp. Het Loket Kansspel is er voor mensen die problemen hebben met gokken en voor mensen in hun omgeving. Het Loket Kansspel is 24/7 telefonisch bereikbaar en via de website, chat en WhatsApp elke dag tussen 8 uur en 24 uur. In de maand oktober 2021 is 288 keer contact opgenomen met het Loket Kansspel. Voor een deel ging het hier om aanbieders met een verzoek om informatie en dus niet om hulpvragen. Veertien keer is de wachtrij door de beller verlaten of is de sessie op een andere manier gemist. De gemiddelde reactietermijnen vallen voor een groot deel binnen de afspraken. 2 Telefoon Prestatieafspraken: - Bereikbaarheid 24/7 - Reactietermijn Bereikbaarheid # gesprekken # gemiste sessies/verlaten wachtrij Gem. reactietijd % binnen SLA Chat Whatsapp e-mail 08.00-00.00 08.00-00.00 24 /7 Min 80% wordt binnen 60 seconden te woord gestaan Min 80% binnen 5 minuten te woord gestaan Min 80% binnen 5 minuten te woord gestaan Min. 80% binnen 24 uur beantwoord 100% 151 9% 100% 97 20 100% 31 10 100% 9 - 28s 93% 1m 80% 2m24s 29 uur 45% 58% Het Loket Kansspel intervenieerde in oktober drie keer. In één geval vond er een vervolggesprek plaats met iemand die zich niet liet verwijzen naar professionele hulp, maar wel open stond voor een gesprek op een later tijdstip. In twee gevallen vond er doorverwijzing plaats naar professionele zorg. Verschuivingen in het bezoek aan websites In de aanloop naar de legalisering en regulering van online kansspelen maakte de Ksa op 21 september het nieuwe handhavings- en boetebeleid per 1 oktober bekend, nadat de minister op 20 september een uitgangspuntenbrief naar de Tweede Kamer stuurde. Een aantal grote internationale aanbieders dat geen vergunning heeft om per 1 oktober te exploiteren, besloot hierop met ingang van die datum niet meer aan te bieden in Nederland. Dit is goed zichtbaar in gegevens over webverkeer. Figuur 1 toont de tijd die Nederlanders op kansspelwebsites/kansspelapps doorbrengen. Van de websites van aanbieders die per 1 oktober niet meer aanbieden, is het aantal webbezoeken en de gemiddelde bezoekduur sterk gedaald (niet apart afgebeeld), waardoor de totale tijd die men op deze websites verblijft sterk daalt (zie de zwarte lijn in Figuur 1). De verklaring dat er nog wel enig verkeer is, is waarschijnlijk dat spelers nog wel bij hun spelersaccount kunnen om bijvoorbeeld geld terug te boeken naar de eigen bankrekening. Figuur 1 geeft ook inzicht in waar spelers, die voorheen bij de nu geblokkeerde websites speelden, naartoe gaan. Het aantal bezoeken en de bezoekduur stijgen snel bij de websites van aanbieders die een vergunning kregen (de groene lijn). Bezoekers van websites die niet meer aanbieden per 1 oktober, lijken niet uit te wijken naar andere aanbieders zonder vergunning (de rode lijn). 3 Figuur 1 Tijd doorgebrachte op kansspelwebsites De onderstaande figuur laat zien dat na 1 oktober 2021 in totaal meer tijd wordt doorgebracht op gokwebsites dan vóór de opening van de legale markt. Dat betekent niet per se dat er ook meer spelers zijn, of dat er meer geld wordt uitgegeven dan voorheen. Hierbij worden namelijk ook bezoeken meegeteld waarbij geld vanuit de spelersaccounts wordt teruggestort. Ook zitten hier bezoeken bij van spelers die zich oriënteren op het nieuwe aanbod. Verder is het mogelijk dat spelers sinds 1 oktober andere spellen spelen dan vóór 1 oktober. Casinospelers blijven gemiddeld langer op een website dan spelers die sportweddenschappen afsluiten. De bezoekpieken doen zich dan ook voor in de weekeinden, vooral vlak na de lancering van casino- of bingosites. Het is te vroeg om hier conclusies aan te verbinden. Wel kan gezegd worden dat 83,6% van de tijd die door Nederlanders in oktober op kansspelwebsites werd doorgebracht, op sites van legale aanbieders was. 4 Figuur 2 Een logische vraag is of er iets te zeggen valt over een verandering in het aantal spelers, of over de hoeveelheid geld die wordt uitgegeven. De Ksa zal nooit over exacte cijfers over het aantal bezoekers kunnen beschikken, ook niet over het aantal spelers bij legale websites. Cruks en het systeem van de controledatabanken zijn uit privacyoverwegingen zo gebouwd dat spelers niet gevolgd kunnen worden ‘over aanbieders heen’. Doordat spelers bij meer aanbieders een spelersaccount kunnen hebben, valt hooguit een ruime bandbreedte te noemen over het aantal online spelers bij legale aanbieders. Alternatieven, zoals het kijken naar unieke bezoekers op websites, heeft een vergelijkbaar probleem: er is geen harde informatie over de overlap. Aanvullende informatie, zoals informatie uit enquêtes, zal nodig zijn om de bandbreedtes kleiner te maken. Informatie over geld dat wordt ingezet door spelers, komt beschikbaar via de rapportages van Koavergunninghouders en de geaggregeerde data uit de controledatabanken van de aanbieders. Geld dat op illegale sites wordt ingezet, moet worden geschat. Bronnen hiervoor zijn de macro-gegevens van commerciële dataleveranciers, zoals H2 Gambling Capital en Regulus Partners. Omvang online kansspelmarkt Zoals eerder aangegeven in dit document, staakten een aantal internationale kansspelaanbieders per 1 oktober hun aanbod in Nederland. Voor een aantal beursgenoteerde bedrijven zoals Kindred, Entain, Betsson, Leo Vegas en 888 had dit dermate grote gevolgen dat zij hun aandeelhouders informeerden over de verwachte impact op het bedrijfsresultaat. Die blijkt voor sommige aanbieders fors. Op basis van de winstwaarschuwingen valt op te maken dat Kindred voor circa 52% en Entain 5 voor 7,1% van hun EBITDA1 afhankelijk waren van Nederland. Voor Bettson geldt een afhankelijkheidspercentage van 27% van de EBIT2. Dit is nieuwe informatie, voor het eerst afkomstig van de aanbieders zelf. De winstwaarschuwingen waren aanleiding om eerdere schattingen door H2 Gambling Capital en Regulus Partners van de omvang van de online kansspelmarkt flink naar boven bij te stellen. De winstwaarschuwingen die de genoemde concerns uitbrachten, geven voor het eerst inzicht in het belang van de Nederlandse markt voor deze bedrijven. Door verschillen in winstmarges per land is het bruto spelresultaat (inzet minus uitgekeerde gelden) van een bedrijf nog steeds een schatting. Daarnaast - om tot een schatting van de omvang van de totale Nederlandse markt te komen moeten er ook aannames worden gedaan over het gezamenlijke marktaandeel van de bedrijven waarover nieuwe informatie bekend werd. Ook de nieuwe cijfers zijn daardoor met onzekerheid omgeven, afhankelijk van de aannames over winstmarges en marktaandelen. Duidelijk is wel dat de omvang van de online markt in Nederland aanzienlijk groter is dan eerder gedacht. Waar H2 Gambling Capital in augustus nog uitging van 579 miljoen euro, werd de schatting eind oktober bijgesteld naar 814 miljoen euro. Ook de schattingen over voorgaande jaren en de prognoses tot 2026, zijn naar boven bijgesteld, zoals weergegeven in Figuur 5. Regulus Partners stelde haar schatting van de omvang van de huidige markt van 590 miljoen euro bij naar 859 miljoen euro. Regulus Partners wijzigde de toekomstvoorspellingen niet noemenswaardig. Een derde bron is Motivaction dat in opdracht van Holland Casino bevolkingsenquêtes hield. Op basis van de opgave van spelers over uitgaven aan kansspelen, schat Motivaction de omvang van de online markt op circa 811,3 miljoen euro bedraagt. Bij bovenstaande moet worden aangetekend dat alle schattingen met onbekende onzekerheidsmarges zijn omgeven. De Ksa houdt er rekening mee dat de nieuwe schattingen aan de conservatieve kant zijn. 1 2 De winst voor de aftrek van interest, belastingen, afschrijving en afboekingen. De winst voor de aftrek van interest, belastingen. 6 Figuur 3 Tabel 2 Schattingen (in miljoenen euro’s) ten aanzien van de omvang van de markt Schatting (datum) H2 (18 aug '21) (GGR=BSR) H2 (28 okt '21) (GGR=BSR) RP (okt ’21) (GGY= BSR-bonussen) 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 491 579 899 1030 1141 1226 1313 802 814 1050 1276 1410 1505 1599 752 859 781 811 873 916 - Overige onderwerpen De minister deed de toezegging aan de Tweede Kamer om over de stand van zaken met reclame en de rol van de vertegenwoordiger op het gebied van verslavingspreventie een half jaar na inwerkingtreding van de wet te rapporteren. Over deze onderwerpen kan zo kort na 1 oktober nog niet worden gerapporteerd, omdat de Ksa nog niet over alle gegevens beschikt. De eerstkomende mogelijkheid voor de Ksa om over deze onderwerpen te rapporteren, is in maart 2022. Dat wordt gedaan door middel van een addendum bij het Jaarverslag, dat medio maart 2022 verschijnt. 7
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/a6b0bacb-f3de-425d-a2aa-884c5528d386
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2023–2024 35 420 Noodpakket banen en economie Nr. 531 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 19 december 2023 Met deze brief informeer ik uw Kamer mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen en de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst over het rapport van de aanjager problematische schulden voor ondernemers. De heer Bruno Tideman is in september 2022 als aanjager aanpak problematische schulden voor ondernemers aangesteld voor een periode van een jaar. Zijn opdracht was het versterken van de regievoering over de aanpak van problematische schulden van ondernemers en het aanjagen van oplossingen voor problematische schuldensituaties van door de coronacrisis getroffen ondernemers. Het kabinet weet dat ondernemers een moeilijke periode achter de rug hebben en begrijpt dat de weg naar herstel in deze tijd extra uitdagend is. We zijn daarom blij om het rapport van de heer Tideman te ontvangen. Namens het Kabinet wil ik de heer Tideman hartelijk danken voor het rapport en de inzichten die hieruit voortkomen. In deze brief vindt uw Kamer een reactie op dit rapport en de daarin opgenomen aanbevelingen. Deze brief richt zich hoofdzakelijk op de aanbevelingen die ondanks de demissionaire status van het kabinet direct kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast informeer ik uw Kamer via deze brief ook over de tussentijdse aanbevelingen van de aanjager uit het voorjaar 2023 die, gezien hun noodzaak, al door het kabinet in gang zijn gezet. Met deze brief acht ik daarmee de motie van het lid Graus1 en de motie van het lid De Jong c.s.2 afgedaan. In de bijlage van deze brief zijn alle aanbevelingen van de aanjager met een reactie van het kabinet opgenomen. Aanleiding en stand van zaken Tijdens de coronacrisis hebben veel ondernemers een zware tijd doorgemaakt omdat hun onderneming direct of indirect geraakt werd door 1 2 kst-35420-531 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2023 Kamerstuk 35 420, nr. 502. Kamerstuk 35 420, nr. 391. Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531 1 maatregelen die zijn genomen ter bescherming van de volksgezondheid. Het kabinet is ondernemers dan ook erkentelijk voor bijdrage die zij hebben geleverd in deze ongebruikelijke tijd. Om getroffen ondernemers hierin te ondersteunen heeft het kabinet een steunpakket geïntroduceerd. Dit betrof regelingen als de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL), Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) en belastinguitstel. Het effect hiervan is zichtbaar geweest met een historisch laag aantal faillissementen tijdens deze periode3. De steunmaatregelen zijn beëindigd met het eindigden van de coronacrisis. Sinds 1 april 2022 moeten ondernemers weer voldoen aan hun belastingverplichtingen. Daarnaast moeten ondernemers die van het betalingsuitstel gebruik hebben gemaakt deze coronabelastingschuld vanaf 1 oktober 2022 in termijnen aflossen, evenals eventueel te veel ontvangen TVL en NOW-subsidies. Het kabinet ziet dan ook dat sinds eind 2022 het aantal faillissementen weer oploopt. We begrijpen de zorgen die hiermee gepaard gaan omdat faillissementen niet alleen zakelijke gevolgen hebben, maar ook persoonlijke uitdagingen met zich meebrengen. Hoewel het aantal faillissementen momenteel stijgt is het aantal nog altijd relatief laag in verhouding tot het totale aantal ondernemingen en de historische faillissementscijfers van voor de coronaperiode. Achter de statistieken schuilen menselijke verhalen van veerkracht, opoffering en vastberadenheid. We willen de persoonlijke inspanning die ondernemers brengen erkennen, en begrijpen dat schulden niet alleen financiële lasten zijn, maar ook emotioneel belastend zijn.Het kabinet is zich bewust van de uitdagingen waarmee ondernemers momenteel worden geconfronteerd. We volgen de ontwikkelingen zorgvuldig om, indien nodig, gepaste maatregelen te kunnen nemen. Het kabinet streeft naar het bieden van een evenwichtige benadering tussen het voorkomen van faillissementen en het ondersteunen van ondernemers en het faciliteren van een gezonde en veerkrachtige economie. Voortgang van de (terug)betaling Sinds 1 oktober 2022 hebben ongeveer 266.000 ondernemers een betalingsregeling gekregen voor het aflossen van hun totale (corona)belastingschuld tot 1 april 2022, dus ook voor eventuele belastingschulden van vóór de coronacrisis. Zij mogen die schuld in beginsel in 60 maandelijkse termijnen aflossen. Daarnaast moeten zij voldoen aan hun nieuw opkomende verplichtingen. Niet alle ondernemers blijken echter in staat om de ontstane schulden af te lossen. In de Kamerbrief van 16 oktober jl. is toegelicht dat inmiddels 34.000 ondernemers niet meer deelnemen aan de betalingsregeling (bijvoorbeeld doordat deze ingetrokken is) en er ongeveer 60.000 ondernemers zijn met een betalingsachterstand4. Op peildatum 25 september 2023 hebben nog ongeveer 193.000 ondernemers een betalingsregeling voor coronabelastingschulden. Uw Kamer ontvangt in april 2024 de volgende periodieke rapportage over de stand van zaken van de betalingsregeling coronabelastingschuld, en in de tussentijd als daar aanleiding toe is. Veel ondernemers zijn persoonlijk aansprakelijk voor hun schulden; zij zijn extra kwetsbaar. Ondernemers en ondernemingen die op dit moment geconfronteerd worden met een betalingsachterstand en die hun schulden niet kunnen betalen, kunnen wanneer aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan in aanmerking komen voor sanering van hun schulden. De Belastingdienst neemt nog tot 1 april 2024 genoegen met hetzelfde uitkeringspercentage dat aan concurrente crediteuren wordt aangeboden. Hierdoor wordt de kans vergroot dat andere schuldeisers 3 4 Centraal Bureau voor de Statistiek: Historisch laag aantal faillissementen in 2021 (januari 2022). Kamerstukken II 31 066/35 420, nr. 1300. Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531 2 willen meewerken aan een akkoord. Per 15 november is deze regeling aangepast, juist om bedrijfsbeëindiging via turboliquidatie verder te faciliteren.5 Ondernemers die een te hoog bedrag aan TVL-subsidie hebben ontvangen, dienen dit terug te betalen. In de laatste integrale voortgangsrapportage steunpakket met focus op NOW, TVL en fiscale steun6 staat vermeld dat 5% van de terugbetalingsregelingen voor de TVL is afgesloten voor een periode van meer dan 24 maanden. Bij de voorbereiding voor de begrotingsbehandeling is geconstateerd dat dit onjuist is opgenomen in de voortgangsrapportage. Van de ondernemers met een betalingsregeling voor de TVL heeft 52% een betalingsregeling voor de duur van twee jaar getroffen. Daarnaast is 11% van de betalingsregelingen getroffen voor een duur variërend tussen 1 tot en met 24 maanden en 37% wordt met maatwerk vastgesteld. Hierbij wordt rekening gehouden met de omstandigheden van de ondernemer. Deze maatwerk-betalingsregelingen variëren in looptijd tussen de 25 tot en met 60 maanden. Tussentijdse aanbevelingen (voorjaar 2023) Voordat de aanjager zijn definitieve rapport heeft opgesteld, heeft de aanjager in mei 2023 het kabinet voorzien van een tussentijds rapport met daarin een aantal voorlopige bevindingen. Dit zodat het kabinet met enkele bevindingen al direct aan de slag kon gaan. Activeringscampagne In zijn voorlopige bevindingen heeft de aanjager geadviseerd om ondernemers te activeren door snel te starten met (nog) gerichte(re) communicatie bijvoorbeeld via een (social)mediacampagne. Deze aanbeveling is vanuit de Belastingdienst direct opgepakt, zoals ook in de gezamenlijke voortgangsrapportage coronasteunmaatregelen7 is gemeld. Dit heeft geleid tot een communicatiecampagne voor hulp aan ondernemers op verschillende sociale media. In samenwerking met de Kamer van Koophandel (KVK), VNO-NCW en Geldfit Zakelijk is een boodschap geformuleerd en is beeldmateriaal gemaakt. De campagne was gericht op ondernemers met betalingsproblemen, hun directe omgeving en hun fiscaal dienstverleners, om aan te geven dat ondernemers met financiële problemen hulp kunnen krijgen. Voor hulp werd op dat moment vooral verwezen naar Geldfit Zakelijk. De campagne is verspreid onder verschillende stakeholders, met de vraag om de tekst en de beelden te gebruiken in hun nieuwsbrieven. Ook KVK, VNO-NCW, MKB Nederland, Instituut Midden- en Kleinbedrijf, SZW, NVVK8 en VNG9 hebben berichten geplaatst in nieuwsbrieven en/of sociale media. De effectiviteit hiervan was terug te zien in de daling van het aantal ondernemers die nog geen enkele actie hadden ondernomen. Waar dit voor de zomer nog circa 50 à 60 duizend ondernemers betrof, is dit over de zomer gedaald tot ongeveer 35.000. 5 Stb. 2023, 243. Kamerstuk 35 420, nr. 528. 7 Kamerstuk 35 420, nr. 528. 8 Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet, branchevereniging voor schuldhulp en financiële dienstverlening. 9 Vereniging Nederlandse Gemeenten. 6 Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531 3 Verlenging van het saneringsbeleid De aanjager heeft bij de voorlopige bevindingen ook aandacht gevraagd voor een eventuele verlenging van de tijdelijke versoepeling van het saneringsbeleid van de Belastingdienst. De versoepeling houdt in dat dat de Belastingdienst bij saneringen genoegen neemt met hetzelfde uitkeringspercentage dat aan concurrente schuldeisers toekomt. Deze versoepeling is inmiddels verlengd van 1 oktober 2023 tot 1 april 2024.10 Vanuit monitoringscijfers is gebleken dat de toename van het aantal saneringsverzoeken bij de Belastingdienst later is gestart dan eerder verwacht. Met deze verlenging van de versoepeling neemt de slagingskans van saneringsakkoorden toe, omdat het voor concurrente schuldeisers aantrekkelijker wordt om eraan deel te nemen: zij ontvangen immers een hoger bedrag dan voorheen. Hierdoor is de kans groter dat in de kern levensvatbare ondernemingen blijven bestaan. Kwijtscheldingsbeleid van het UWV In de tussenrapportage heeft de schuldenaanjager al enkele voorlopige aanbevelingen gedaan die ondertussen onderdeel zijn geworden, of al onderdeel waren, van staand beleid of reguliere dienstverlening van het UWV. De aanjager heeft bijvoorbeeld het UWV bevraagd op haar kwijtscheldingsbeleid. Mede naar aanleiding van vragen en opmerkingen van herstructureringsdeskundigen en insolventieadvocaten, alsmede naar aanleiding van de aanbeveling van de schuldenaanjager in de tussentijdse rapportage, heeft het UWV haar kwijtscheldingsbeleid aangepast. Het gaat hierbij om een procesmatige aanpassing om sneller tot een oordeel te komen. Samenvatting van de aanbevelingen die direct kunnen worden opgepakt Informatie schuldhulpverlening via accountants De aanjager raadt aan om hulpverlening vanuit het rijk die beschikbaar is voor het saneren of reorganiseren van een bedrijf bij ondernemers duidelijker aan de man te brengen door te bevorderen dat accountants die voor ondernemers met financiële problemen werken hen hierop te wijzen. Via het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat wordt deze mogelijkheid onderzocht om ondernemers op deze hulpverlening te wijzen via de branche vereniging voor accountants. Persoonlijke contact bij invordering van schulden door de Belastingdienst Daarnaast raadt de aanjager aan om bij de (dwang)invordering van de schulden te streven naar zoveel mogelijk persoonlijke contactmomenten met de ondernemer met schulden. Bij deze contactmomenten dient de ondernemer gewezen te worden op de hulpverlening die beschikbaar is en moet aan de ondernemer toestemming gevraagd worden voor het delen van diens contactgegevens met organisaties die de ondernemer warm kunnen doorverwijzen. Vanzelfsprekend streeft de Belastingdienst naar zoveel mogelijk persoonlijk contact met ondernemers, zeker wanneer desbetreffende zaken zoveel impact hebben. Gezien de grote aantallen ondernemers bij wie sprake is van het niet (tijdig) betalen van een belastingschuld, kan dit niet in alle gevallen. Verder kunnen bij het delen van contactgegevens formeelrechtelijke aspecten spelen die nader in kaart zouden moeten worden gebracht. Uiteraard doet de Belastingdienst er alles aan om ondernemers met betalingsproblemen zorgvuldig te 10 Kamerstuk 31 066 en 35 420, nr. 1277. Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531 4 ondersteunen. Met name door het bieden van handelingsperspectief, door ze bijvoorbeeld te wijzen op de mogelijke versoepelingen in de betalingsregeling voor coronabelastingschuld of door te wijzen op de mogelijkheden die een saneringsverzoek biedt. Bij schriftelijke aankondigingen van dwangmaatregelen en in contact met de Belastingtelefoon worden ondernemers verder op weg geholpen door te verwijzen naar de KVK en gemeente (voor problematische schulden) en in het kader van de begeleiding van de corona-regeling ook naar Geldfit Zakelijk. Persoonlijke contact bij invordering van schulden door het UWV Het UWV handelt in lijn met de aanbeveling. Dit doet zij onder andere door bij de terugvordering van te veel uitgekeerde NOW-subsidie in te zetten op zo veel mogelijk persoonlijk contact met werkgevers die (een deel van) de NOW voorschotten moeten terugbetalen. Er wordt op diverse manieren contact gezocht met de werkgevers. Dit gebeurt indien nodig meermaals, zowel per brief, via het digitale kanaal van het UWV en telefonisch. Ook voordat het UWV een vordering overdraagt aan de deurwaarder, neemt het UWV telefonisch of per brief contact op. Daarbij heeft het UWV een schulddienstverleningsteam dat in contact treedt met werkgevers met schulden om met hen indien nodig specifieke afspraken te maken rondom het terugbetalen van hun NOW schulden. Dit team verwijst werkgevers ook door naar andere (schuldhulp)organisaties en desgewenst naar de gemeentelijke schuldhulpverlening. Persoonlijke contact bij invordering van schulden door RVO Ook de RVO begrijpt dat in een tijd van hoge inflatie, hoge energieprijzen en lagere koopkracht het terugbetalen van TVL lastig kan zijn. Daarom heeft RVO ruime betalingsregelingen en is extra maatwerk mogelijk. Hiervoor is persoonlijk contact met de ondernemer essentieel. RVO biedt ondernemers zo veel mogelijk maatwerk, flexibiliteit en persoonlijk contact aan, indien zij (een deel) van het verkregen voorschot aan TVL terug moeten betalen. Zo kan een ondernemer kiezen voor een terugbetaaltermijn van 6, 12, 18 of 24 maanden. Ook is een tijdelijke uitstel van betaling mogelijk en worden bedragen kleiner dan vijfhonderd euro kwijt gescholden. Indien dat nog steeds niet past bij de situatie van de ondernemer zijn er maatwerkoplossingen mogelijk tot een termijn van vijf jaar. Tussentijds kan een ondernemer ook zijn betalingsregeling aanpassen. Met elke ondernemer die moet terugbetalen wordt persoonlijk contact opgenomen. Dit gebeurt per brief, email en telefonisch. Indien na minimaal 6 pogingen van persoonlijk contact zoeken geen reactie van een ondernemer komt, gaat RVO over tot de overdracht van de vordering aan het CJIB. Meestal zijn er dan al enkele maanden verstreken. Zodra de overdracht naar het CJIB heeft plaats gevonden verstuurt RVO nog een ansichtkaart naar de ondernemer met een laatste aanbod om een betalingsregeling af te sluiten met RVO. In circa 10% van de gevallen sluit de ondernemer dan alsnog een betalingsregeling. Vorderingsoverzicht Rijk en Betalingsregeling Rijk Ook onderstreept de aanjager het belang om voortgang te maken met het project Vorderingenoverzicht Rijk en een gezamenlijke Betalingsregeling Rijk. Het doel van het Vorderingenoverzicht Rijk is om mensen de mogelijkheid te bieden een overzicht van hun actuele betalingsverplichtingen aan overheidsorganisaties in te zien. Zo weten mensen welke vorderingen open staan en kunnen zij op basis daarvan de noodzakelijke of gewenste acties ondernemen. De Betalingsregeling Rijk is erop gericht om te komen tot één betalingsregeling voor vorderingen bij de Rijks- Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531 5 overheid. De Betalingsregeling Rijk biedt een concreet en laagdrempelig handelingsperspectief in de fase voorafgaand aan de deurwaarder vanuit de gedachte: één overheidsdebiteur, één schuldenlast en één afloscapaciteit. Over beide initiatieven heeft de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen uw Kamer op 6 oktober jl. geïnformeerd dat de ambitie is dat alle partijen betrokken bij de clustering Rijksincasso11 eind 2025 bij het Vorderingenoverzicht Rijk zijn aangesloten. Het streven is dat al deze partijen in 2027 de mogelijkheid bieden om een gezamenlijke betalingsregeling aan te gaan.12 Tot die tijd zijn er betalingsregelingen per organisatie mogelijk. Verder noemt de aanjager de pilot die de NVVK samen met het Waarborgfonds saneringskredieten is gestart een goed initiatief. Deze pilot onderzoekt de mogelijkheid van verbreding van het Waarborgfonds saneringskredieten voor ondernemers. Met een saneringskrediet lost een (gemeentelijke) kredietbank de schulden van de ondernemer bij verschillende schuldeisers in één keer af waardoor de ondernemer nog maar één schuldeiser heeft. Doel van deze pilot is om de behoefte te peilen en de feitelijke risico’s in kaart te brengen op (gemiddeld) hogere kredieten. Deze pilot loopt tot en met 31 december 2024. Ook is een aanbeveling van de aanjager om het griffierecht van de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA) te verlagen. Zoals is aangekondigd in een brief van de Minister voor Rechtsbescherming aan de Tweede Kamer van 27 juni jl., zal ervoor worden gezorgd dat zowel verzoeken tot homologatie van een akkoord op grond van de WHOA als verzoeken tot afwijzing van een dergelijk akkoord onder hetzelfde lagere griffierecht komen te vallen.13 Tot slot Het kabinet begrijpt de diepgaande zorgen van veel ondernemers over de hoge energieprijzen, inflatie in het algemeen, en een uitdagende arbeidsmarkt. De impact op ondernemers kan overweldigend zijn, zeker wanneer zij daarnaast kampen met coronaschulden. Daarom worden de ontwikkelingen op dit gebied op de voet gevolgd, we zijn ons bewust zijn van de menselijke kant van deze uitdagingen. De inzet van het kabinet is erop gericht alle ondernemers met schulden te bereiken en waar mogelijk faillissementen van levensvatbare bedrijven te voorkomen. Tegelijk is het onvermijdelijk dat er bedrijven zijn die, om welke reden dan ook, in een toestand komen waarbij schuldeisers niet meer betaald kunnen worden en het ondernemingsmodel niet (meer) levensvatbaar is. Een faillissement is soms onvermijdbaar en tegengaan daarvan is dan ook geen doel op zichzelf. Het kabinet onderkent dat hoewel faillissement bij onze economie horen het voor ondernemers en hun gezinnen enorme impact kan hebben. Het stopzetten van een bedrijf, hoe noodzakelijk ook, heeft namelijk diepgaande persoonlijke gevolgen. We realiseren ons dat schulden niet alleen financiële obstakels zijn, maar ook emotionele lasten 11 Het betreft: de Belastingdienst, het CAK, het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), Rijksdienst voor Ondernemende Nederland (RVO), de Sociale Verzekeringsbank (SVB), Dienst Toeslagen en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV). 12 Kamerstuk 24 515, nr. 724. 13 Brief van de Minister voor Rechtsbescherming aan de Tweede Kamer van 27 juni 2023, Kamerstukken II 2022/23, 29 279, nr. 800, p. 4. Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531 6 met zich meedragen. Het kabinet spant zich in om de impact van faillissementen zo veel mogelijk te beperken door goede begeleiding en hulpverlening aan ondernemers. De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531 7 BIJLAGE: AANBEVELINGEN IN DE EINDRAPPORTAGE VOORZIEN VAN REACTIE De aanjager schulden doet in zijn eindrapportage verschillende aanbevelingen voor een verbeterde schuldhulpverlening aan ondernemers. Deze bijlage informeert de kamer over deze aanbevelingen en de reactie van het kabinet hierop. 1. Verplicht de Belastingdienst om krachtens de Wgs (structurele) betalingsachterstanden van zelfstandige ondernemers te melden aan de gemeenten. Reactie: Voor iedereen met geldzorgen, ook voor zelfstandig ondernemers, is het cruciaal dat financiële problemen vroegtijdig gesignaleerd worden en hulp beschikbaar is. Om mensen met beginnende schuldenproblematiek sneller in beeld te hebben is per 1 januari 2021 de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) gewijzigd, waardoor vroeg signalering duidelijker verankerd is in de wet. Naast signalen van de zorgverzekeraars, energiebedrijven, woningverhuurders en drinkwaterbedrijven biedt de wet mogelijkheden om via pilots te verkennen of aanvullende signalen de vroeg signalering verbeteren. De Belastingdienst en Dienst Toeslagen onderzoeken de mogelijkheden om deel te nemen aan een experiment waarbij signalen over betalingsachterstanden bij de Belastingdienst en Dienst Toeslagen worden gedeeld met deelnemende gemeenten. Onderzocht wordt of deze signalen voorspellers zijn van problematische schulden en er op die manier een nieuwe groep mensen met schulden in beeld komt bij gemeenten. Daarnaast wordt bij uitvoering van de pilot gekeken naar de uitvoeringstechnische (on)mogelijkheden bij de Belastingdienst, Dienst Toeslagen en de deelnemende gemeenten. Voorwaarde is dat deelnemende gemeenten over voldoende capaciteit beschikken om die signalen daadwerkelijk te kunnen behandelen en contact te zoeken met de burger. De Belastingdienst en Dienst Toeslagen komen voor het einde van het jaar met een voorstel voor SZW voor een concept-ministeriële regeling om te zorgen voor de juridische basis en inkadering van het experiment. Om tot een uitvoerbare regeling te komen wordt gezamenlijk uitgewerkt hoe op een veilige, proportionele en effectieve wijze gegevensdeling plaats kan vinden en hoe goede informatie en dienstverlening geboden kan worden aan de mensen die het betreft. 2. Bevorder dat accountants ondernemers met financiële problemen voor wie zij werken (schriftelijk) wijzen op de mogelijkheden van het saneren of reorganiseren van bedrijfsactiviteiten en de hulpverlening die daarvoor beschikbaar is. Reactie: Via het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat wordt de mogelijkheid onderzocht om een informatie campagne te starten in samenwerking met de brancheverenigingen voor accountants om ondernemers te wijzen op de beschikbare hulpverlening. 3. Streef bij de (dwang)invordering van de schulden naar zoveel mogelijk persoonlijke contactmomenten met de ondernemer met schulden. Bij deze contactmomenten dient de ondernemer gewezen te worden op de hulpverlening die beschikbaar is en aan Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531 8 de ondernemer toestemming gevraagd worden voor het delen van diens contactgegevens met organisaties die de ondernemer warm kunnen doorverwijzen. Reactie: De belastingdienst begrijpt het belang van persoonlijk contact met ondernemers, maar gezien de aantallen is het voor de Belastingdienst onmogelijk om persoonlijke contactmomenten te hebben in alle gevallen waarin sprake is van het niet (tijdig) betalen van een belastingschuld. Bij het delen van contactgegevens kunnen juridische belemmeringen spelen die nader in kaart zouden moeten worden gebracht. Bij schriftelijke aankondigingen van dwangmaatregelen en in contact met de Belastingtelefoon wordt handelingsperspectief geboden in de vorm van de verwijzing naar KVK en gemeente (voor problematische schulden) en in het kader van de begeleiding bij de coronaschulden ook naar Geldfit Zakelijk. Het UWV zet bij de terugvordering van te veel uitgekeerde NOW-subsidie in op zo veel mogelijk persoonlijk contact met werkgevers die (een deel van) de NOW voorschotten moeten terugbetalen. Er wordt op diverse manieren contact gezocht met de werkgevers. Dit gebeurt indien nodig meermaals, zowel per brief, via het digitale kanaal van UWV en telefonisch. Voordat het UWV een vordering overdraagt aan een gerechtsdeurwaarder, neemt het UWV telefonisch of per brief contact op. Daarbij heeft het UWV een schulddienstverleningsteam dat in contact treedt met werkgevers met schulden om met hen indien nodig specifieke afspraken te maken rondom het terugbetalen van hun NOW schulden. Dit team verwijst werkgevers ook door naar andere (schuldhulp)organisaties en desgewenst naar de gemeentelijke schuldhulpverlening. 4. Organiseer (regionale) vangnetten voor ondernemers met (financiële) problemen in de vorm van een netwerk van de belangrijkste private en (semi)publieke organisaties die een rol spelen bij de voorlichting, advisering en schuldhulpverlening aan ondernemers (waaronder de gemeente). Reactie: In deze aanbeveling verwijst de aanjager naar het advies Dienstbare Dienstverlening uit zomer 2022 van het Nederlands Comité voor Ondernemerschap. De aanbeveling van de aanjager sluit daarmee aan op een al lopend traject binnen het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat voor een verbeterde dienstverlening aan het mkb. De aanbeveling van de aanjager wordt in dit traject zoveel mogelijk meegenomen. Besluitvorming op het gebied van dienstverlening is aan het nieuwe kabinet. 5. Zorg voor een ondernemersgericht toegangspunt tot dit ecosysteem waar de ondernemer met (financiële) problemen zich online kan aanmelden voor een kosteloos gesprek, advies en warme doorverwijzing binnen het achterliggende netwerk of de gemeentelijke schuldhulpverlening. Reactie: Een centraal, onafhankelijk, online toegangspunt is een waardevolle aanvulling op de bestaande toegangspunten tot het ecosysteem rond de ondernemer. Een goed voorbeeld hiervan is Ondernemer Centraal van de gemeente Utrecht en het ondernemersloket in Lelystad. Ondernemers kiezen hun eigen toegangspunt, online of persoonlijk. In een goed Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531 9 functionerend ecosysteem komen zij altijd in één stap via warme doorverwijzing op de juiste plek terecht. Dit vraagt om goede samenwerkingsafspraken, een infrastructuur voor warme doorverwijzing en kennis van elkaars dienstverlening, met helder onderscheid tussen triage (eerste lijn) en hulpverlening (tweede lijn). Het is goed om hierbij uit te gaan van een ecosysteem waarin ondernemers terecht kunnen voor zowel schuldhulp als generieke ondersteuning en versterking van ondernemerschap. Deze aanbeveling raakt eveneens aan de verbeterde publieke dienstverlening voor het mkb met minder versnippering waar door het Ministerie van economische zaken en klimaat momenteel aan wordt gewerkt. Daarnaast biedt het Ondernemersklankbord een vergelijkbare dienst. Eventuele versterking of uitbreiding is aan een volgend kabinet. 6. Zorg dat zelfstandige ondernemers met schulden in het hele land ondersteuning kunnen krijgen bij het bijwerken of reconstrueren van hun boekhouding en (7) Zorg voor een voucherregeling om deze ondernemers in staat te stellen hun boekhouding alsnog bij te laten werken. Reactie: Het onderhouden van een boekhouding wordt gezien als de eigen verantwoordelijkheid van de ondernemer, het kabinet ziet daarom geen noodzaak om hierin structureel te voorzien. Een dergelijke (financiële) ondersteuning van de bedrijfsvoering van ondernemers werkt marktverstorend ten opzichte van ondernemers die hun zaken in deze wel op orde hebben. In veel gemeenten is in samenwerking met plaatselijke hogescholen en het Ondernemersklankbord een Zaak-aanpak beschikbaar voor ondernemers die een Bbz14 aanvraag doen. Wanneer een onvoldoende bijgehouden boekhouding een knelpunt vormt bij de Bbz-aanvraag, wordt deze door inzet van studenten via de Zaak bijgewerkt. 8. Maak in een zo vroeg mogelijk stadium een financiële prognose om de levensvatbaarheid en/of financierbaarheid van de onderneming te beoordelen volgens een eenduidige methodiek. Reactie: Er wordt met experts gekeken of de huidige werkwijze bij de levensvatbaarheidstoets eenvoudiger kan. Ook voor het saneringskrediet voor ondernemers is een toets op levensvatbaarheid en afloscapaciteit van belang. De discussie over het betalen van de kosten staat vaak in de weg aan de totstandkoming van een succesvolle regeling. Een op te stellen handreiking gegevensuitvraag Bbz kan van dienst zijn bij het bevorderen van meer uniformiteit in het Bbz bij het uitvoeren van de levensvatbaarheidtoets. Deze handreiking wordt dit najaar nog verwacht. 9. Roep een voucherregeling in het leven voor de kosten van het opstellen van deze prognose. Reactie: De beoordeling hiervan is aan een nieuw kabinet. 14 Besluit bijstandverlening zelfstandigen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531 10 10. Haal de Bbz kredietverlening weg bij de gemeenten en breng deze onder bij een landelijke opererende, professionele kredietverstrekker die saneringskredieten kan verstrekken aan ondernemers in zwaar weer. Reactie: Het advies om de Bbz kredietverlening weg te halen bij gemeenten en in plaats daarvan onder te brengen bij een landelijke opererende, professionele kredietverstrekker vergt wetswijziging en is daarom ter beoordeling aan het nieuwe kabinet. Hierbij dienen wel een paar zaken te worden opgemerkt. Enerzijds dat dit voorstel gefocust is op sanering van schulden, terwijl sanering via een Bbz-lening bedrijfskapitaal alleen onder bepaalde voorwaarden kan en maar een klein onderdeel vormt van de bedoeling van de bijstand in de vorm van bedrijfskrediet. Er kan ook behoefte aan bedrijfskrediet zijn voor dringend noodzakelijke investeringen waarvoor onvoldoende middelen beschikbaar zijn. Anderzijds wordt opgemerkt dat zolang de kredieten van overheidswege met publiek geld worden gefinancierd er ook aandacht voor zal moeten zijn dat verstrekking binnen de staatssteunkaders gebeurt met aandacht voor marktconformiteit. Een gestandaardiseerd levensvatbaarheidsonderzoek kan ertoe leiden dat de zelfstandig ondernemer niet in aanmerking komt voor een bedrijfskrediet net zomin als bij voorliggende professionele kredietverstrekkers. In het Bbz is een levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep immers het bedrijf of zelfstandig beroep waaruit de zelfstandige naar verwachting na bijstandsverlening een inkomen zal verwerven dat, samen met het overige inkomen, toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep en voor de voorziening in het bestaan. In het Bbz-levensvatbaarheidsonderzoek telt overig inkomen en partnerinkomen mee bij de beoordeling of sprake is van een levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep. Daardoor is de norm lager/socialer dan bij voorliggende professionele geldverstrekkers waar overig inkomen of partnerinkomen niet meetelt en waar alleen wordt gekeken of het bedrijf of zelfstandig beroep rendeert. Bij een gestandaardiseerd levensvatbaarheidsonderzoek dat voor iedereen gelijk is, dat wordt gehanteerd door alle geldverstrekkers, ligt het in de rede dat de levensvatbaarheidtoets dan een hogere drempel krijgt om een bedrijf aan te merken als levensvatbaar bedrijf. Overig inkomen en partnerinkomen zullen daarbij evenals in de Participatiewet in principe altijd meetellen zolang als het Bbz een bijstandsuitkering is. 11. Breid de pilot van het waarborgfonds saneringskredieten uit tot voorliggende financieringsvoorzieningen. Begin van dit jaar is een pilot gestart naar de mogelijkheid van verbreding van het Waarborgfonds saneringskredieten voor ondernemers. Met een saneringskrediet lost een (gemeentelijke) kredietbank de schulden van de ondernemer bij verschillende schuldeisers in één keer af waardoor de ondernemer nog maar één schuldeiser heeft. Met het wijzigen van de aflosperiode in de Msnp15 en de duur van het Wnsp-traject per 1 juli 2023 naar anderhalf jaar is ook de aflosperiode voor dir saneringskrediet anderhalf jaar waar dit voorheen drie jaar was. Doel van deze pilot is om de behoefte te peilen en de feitelijke risico’s in kaart te brengen op (gemiddeld) hogere kredieten. Deze pilot loopt tot en met 31 december 2024. 15 Minnelijke schuldsanering natuurlijke personen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531 11 12. Maak het voor particulieren (fiscaal) aantrekkelijk om risicodragend kapitaal te verstrekken bij bedrijfssaneringen of cofinanciering te doen. Reactie: Dit betreft nieuw beleid en beoordeling hiervan is daarom aan een nieuw kabinet. 13. Maak de TOA-regeling toegankelijker. Reactie: Deze mogelijkheid is in de tussentijdse rapportage van de aanjager onderzocht. Het Time-out-arrangement (TOA) in zijn huidige vorm loopt af in het voorjaar van 2024 Gezien deze geringe resterende tijd past een eventuele aanpassing op de TOA niet meer binnen deze termijn. Daarom wordt een aanpassing op de TOA aan een nieuw kabinet overgelaten. Wel wordt er onderzocht of de TOA toegankelijk kan blijven voor ondernemers over het hele jaar 2024 binnen de gestelde financiële kaders. De TOA is een mogelijkheid tijdens een WHOA traject. De toegankelijkheid en gebruik van de TOA is daarmee afhankelijk van de toegankelijkheid van de WHOA. Informatie over de WHOA wordt gecommuniceerd via de website van de KVK en via het ondernemersplein van de KVK. Uit de data van de website blijkt dat de informatie goed gevonden wordt. De WHOA pagina’s van kvk.nl worden door ruim 18.500 unieke bezoekers gevonden, in relatie tot het aantal WHOA-uitspraken is dit een goede score en kan geconcludeerd worden dat de regeling voldoende onder de aandacht is. Hiermee is invulling gegeven aan de toezegging uit het debat van 22 november 2022 om te toetsen of de website van de WHOA voldoende is of dat er meer communicatie nodig is om de regeling onder de aandacht te brengen.16 14. Verlaag het griffierecht van de WHOA. Reactie: Deze aanbeveling neemt het kabinet over. Zoals is aangekondigd in een brief van de Minister voor Rechtsbescherming aan de Tweede Kamer van 27 juni jl., zal ervoor worden gezorgd dat zowel verzoeken tot homologatie van een akkoord op grond van de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA) als verzoeken tot afwijzing van een dergelijk akkoord onder hetzelfde lagere griffierecht komen te vallen.17 15. Financier WHOA Quick Scans. Reactie: De aanjager doelt hier op het mogelijk maken om het TOA-krediet te gebruiken voor het financieren van een WHOA Quickscan. Deze aanbeveling is daarmee opgenomen in aanbeveling 13, daarom verwijs ik voor het antwoord naar reactie op aanbeveling 13. Daarnaast benoemt de aanjager hier het gebruiken van een subsidie of een voucher. De beoordeling hiervan laat ik aan een nieuw kabinet. 16 17 Toegezegd op 22 november 2022 tijdens Begroting Economische Zaken en Klimaat (XIII). Brief van de Minister voor Rechtsbescherming aan de Tweede Kamer van 27 juni 2023, Kamerstukken II 2022/23, 29 279, nr. 800, p. 4. Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531 12 16. Verzamel structureel data over de effectiviteit van (financiële) ondersteuning van ondernemers met problematische schulden. Reactie: Dit is tevens een onderdeel dat wordt meegenomen in het traject voor verbeterde mkb dienstverlening dat loopt binnen het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Dit is daarom aan een nieuw kabinet. 17. Professionaliseer en reguleer de schuldhulpverlening van ondernemers. Reactie: Binnen de reguliere schuldhulpverlening wordt op dit moment door het Ministerie van SZW samen met VNG, Divosa en NVVK gewerkt aan een verbeterplan basisdienstverlening. Doel van dit plan is om de kwaliteit van de schuldhulpverlening te verbeteren. In de basisdienstverlening worden verschillende elementen beschreven. Het doel van de basisdienstverlening is om het aantal schuldregelingen jaarlijks te verdubbelen. Indien het aantal schuldregelingen op geleidelijke schaal wordt verdubbeld, is de verwachting dat de kabinetsdoelstelling om het aantal huishouden met problematische schulden te halveren per 2030 dichterbij komt. Met het aanbieden van de elementen van basisdienstverlening worden de verschillen tussen gemeenten ten opzichte van bereik en aanbod verkleind. Verbetering van de kwaliteit van de schuldhulphulpverlening aan ondernemers maakt onderdeel uit van dit traject.Uw Kamer is op 16 november jl. geïnformeerd over de basisdienstverlening voor schuldhulpverlening.18 18. Breid de pilot toevoeging Wsnp uit met een toevoeging voor de uitvoering van een schuldenregeling in het kader van de Msnp. Reactie: De Wet op het consumentenkrediet biedt de mogelijkheid aan bepaalde beroepsgroepen, zoals accountants, advocaten en (Wsnp19)-bewindvoerders om schuldbemiddeling uit te oefenen. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid om een instelling te mandateren om schuldbemiddeling uit te voeren. In het geval van ondernemers zou dit bijvoorbeeld een schuldhulpverlenende instelling kunnen zijn, gespecialiseerd op ondernemers met schulden. De Tweede Kamer heeft begin 2023 een motie aangenomen waarbij deze aanbeveling aansluit van Kamerlid Ceder (Christen Unie) die de regering verzoekt om samen met betrokken partijen te verkennen of de bestaande pilot toevoeging verzoek Wsnp uitgebreid kan worden met de mogelijkheid om een stagnerend minnelijk traject vlot te trekken met behulp van het stelsel van toevoegingen.20 In deze pilot is door de schuldhulpverlening en Wsnp-bewindvoerders ingezet om een Wsnp-verzoek op te stellen en in te dienen om zo de doorstroom naar de Wsnp te verbeteren. De verkenning met betrekking tot deze motie loopt nog. 19. 18 Kamerstuk II, 2023/24, 24 515, nr. 730. Wet schuldsanering natuurlijke personen. 20 Kamerstukken II, 2022/23, 24 515, nr. 678. 19 Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531 13 Experimenteer met de Msnp voor ondernemers om best practices te ontwikkelen. Reactie: Gemeenten/schuldhulpverleners maken gebruik van de Msnp en ondersteunen ondernemers bij een oplossing voor hun problematische schulden met behoud van de onderneming. Het ophalen van goede voorbeelden en het leren van elkaars ervaringen maakt onderdeel uit van de aanpak van het programma Verbinden Schuldendomein van de VNG. Ook de NVVK pilot saneringskredieten voor ondernemers in samenwerking met het Waarborgfonds saneringskredieten is een belangrijk voorbeeld. 20. Maak mogelijk dat ondernemers die een Msnp traject doorlopen een afkoelingsperiode kunnen vragen. Reactie: Als een ondernemer (natuurlijk persoon) naast zijn privé schulden persoonlijk aansprakelijk is voor zakelijke schulden dan staat de weg naar de schuldhulpverlening open en daarmee ook de weg naar een minnelijke schuldregeling (Msnp). Inzet van het breed moratorium, oftewel een afkoelingsperiode om orde op zaken te stellen, behoort dan ook tot de mogelijkheden. Het breed moratorium is onlangs geëvalueerd. De komende periode zal hier verder naar worden gekeken, in samenhang met het dwangakkoord in artikel 287a Faillissementswet. Voor de Belastingdienst geldt dat zodra hij in het kader van een aanstaand Msnp traject (een afschrift van) een zogenoemde stabilisatie-overeenkomst van een schuldhulpverlener ontvangt, de Belastingdienst in beginsel geen dwanginvorderingsmaatregelen neemt voor een periode van maximaal 8 maanden. Als er al invorderingsmaatregelen zijn genomen schort de Belastingdienst deze op, zo nodig in overleg met de schuldhulpverlener. Daarnaast vindt in beginsel geen verrekening meer plaats. Dit is vergelijkbaar met een afkoelingsperiode. Via de landelijke convenanten die door de NVVK met alle grote overheidspartijen zijn afgesloten (waaronder de Belastingdienst), is het nu al mogelijk voor hulpverleners om voor de hulpvrager om maximaal 8 maanden schuldenrust in de stabilisatiefase te verzoeken. Ook de ontwikkeling van een Landelijke pauzeknop moet bijdragen aan het creëren van schuldenrust. Via de pauzeknop vraagt een inwoner met schulden aan schuldeisers om de schulden te «pauzeren» zodat deze niet verder oplopen door incassomaatregelen. Voor de inwoner ontstaat rust waardoor de begeleiding sneller kan starten. Dit zorgt voor motivatie bij mensen met schulden om zich aan te melden bij schuldhulpverlening. 21. Stel het dwangakkoord ex artikel 287a Fw open voor rechtspersonen bij wie sprake is van persoonlijke aansprakelijkheid van de betrokken ondernemer. Reactie: Het dwangakkoord in artikel 287a Faillissementswet is een akkoordregeling voor natuurlijke personen waarbij de rechter één of meer schuldeisers die op onredelijke gronden weigeren mee te werken aan een buitengerechtelijke schuldregeling, alsnog aan deze regeling kan binden. Als een ondernemer (natuurlijk persoon) naast zijn privé schulden persoonlijk aansprakelijk is voor zakelijke schulden dan staat de weg naar de gemeentelijke schuldhulpverlening open.Weigerachtige schuldeisers Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531 14 die niet willen meewerken aan een minnelijke schuldregeling kunnen vanuit de schuldhulpverlening via een dwangakkoord door de rechter gedwongen worden mee te werken aan een schuldregeling. Deze aanbeveling roept op om het dwangakkoord voor natuurlijke personen breder mogelijk te maken, ook zonder gemeentelijk voortraject. De achterliggende gedachte is dat voor sommige natuurlijke personen, bijvoorbeeld zzp-ers en kleine ondernemers, dit een betere en snellere oplossing kan zijn om van hun schulden af te komen dan een Msnp of Wsnp, terwijl schuldeisers meer en soms sneller zekerheid krijgen over hoeveel zij op hun vordering mogen verwachten. Ter sanering van deze schulden kan het een mogelijkheid bieden om tot een overeenkomst ((dwang)akkoord) tussen schuldeisers en de schuldenaar te komen, zo nodig met tussenkomst van de rechter en tegen de wil van een minderheid van de schuldeisers. Deze mogelijkheid zal verder worden onderzocht. 22. Beoordeel het dwangakkoord van ondernemers ex artikel 287a Fw door dit te vergelijken met wat de schuldeisers in een faillissement zouden ontvangen. Reactie: De rechter beoordeelt bij toepassing van het dwangakkoord op grond van artikel 287a Faillissementswet onder meer of de uitwerking van het schuldregelingsvoorstel (Msnp) een gunstiger resultaat heeft voor de schuldeisers dan in de situatie dat de wettelijke schuldsaneringsregeling (Wsnp) van toepassing zou zijn. Een vergelijk wordt in de praktijk dus al gemaakt. Echter is dat sinds 1 juli 2023 niet langer gebaseerd op 3 jaar maar op 18 maanden omdat voor de standaardduur van zowel een Msnp als een Wsnp-traject sindsdien 18 maanden geldt. De aanjager geeft aan dat een termijn van 18 maanden voor ondernemers te kort kan zijn om een passend schuldregelingsvoorstel op te baseren. Hij stelt voor om niet naar de verwachte Wsnp uitkomst te kijken, maar het voorgestelde akkoord te vergelijken met hetgeen de schuldeisers in een faillissement van de ondernemer zouden ontvangen. In de WHOA geldt het «no creditor worse off»-principe, kort gezegd dat geen enkele schuldeiser slechter af mag zijn dan in een faillissement. Dit criterium zou ook kunnen worden toegepast bij een dwangakkoord voor natuurlijke personen. Deze mogelijkheid zal verder worden verkend bij het onderzoek naar de verbetering van het dwangakkoord. 23. Beslis zo snel mogelijk op kwijtscheldingsverzoeken, (24) Hanteer de menselijke maat en (25) Lever bij kwijtschelding maatwerk voor zover dat binnen de kaders van beleid en regelgeving mogelijk is, wees niet rigide. Reactie: Iedere mogelijkheid tot persoonlijk contact met de ondernemer en effectieve doorverwijzing naar beschikbare hulp moet hiertoe worden aangegrepen. Ook dit is een aanbeveling waaraan al zoveel mogelijk uitvoering wordt gegeven en het kabinet onderschrijft deze aanbeveling. Hier bestaat ook een raakvlak met de verbetering van de overheidsdienstverlening zoals onder andere opgenomen in de actieagenda mkb-dienstverlening. In het betreffende hoofdstuk worden opmerkingen gemaakt over de (werkwijze van de) Belastingdienst. Omdat het gaat om niet nader geduide signalen is het op dit moment niet mogelijk om hierop adequaat te reageren. Uiteraard staat de Belastingdienst open voor signalen en gaat Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531 15 de Belastingdienst met de heer Tideman in gesprek over de achtergrond van de signalen. De beoordeling van verzoeken om kwijtschelding (en sanering) is bij de Belastingdienst altijd maatwerk. Ook roept de tijdelijke instructie saneringen op tot een «welwillende blik». Ten onrechte ontvangen NOW-subsidie dient te worden terugbetaald. Het gaat immers om subsidie die ten onrechte is verstrekt omdat de uiteindelijke omzetdaling lager was dan eerder door de werkgever was ingeschat of omdat de loonsom is gedaald. Naast dat het UWV een ruim terugbetalingsbeleid hanteert, kan een werkgever het UWV wel verzoeken om de openstaande NOW-schulden (deels) kwijt te schelden, zodat de onderneming met een gezonde financiële basis kan worden voortgezet of om de onderneming op een nette manier te beëindigen. Hoewel het UWV in principe terughoudend omgaat met dergelijke verzoeken, heeft het UWV een kwijtscheldingsbeleid opgesteld dat specifiek ziet op kwijtschelding van NOW-schulden. Het UWV toetst elk verzoek inhoudelijk aan de gestelde voorwaarden. Deze voorwaarden heeft het UWV op haar website gepubliceerd. Mede naar aanleiding van vragen en opmerkingen van herstructureringsdeskundige en insolventieadvocaten, alsmede naar aanleiding van de aanbeveling van de schuldenaanjager in de tussentijdse rapportage, heeft het UWV het reeds bestaande beleid voor (geheel of gedeeltelijk) kwijtschelden van NOW-schulden recentelijk beperkt aangepast. Ten opzichte van het eerdere beleid ligt de nadruk nu meer op een inhoudelijke toetst (in combinatie met het voldoen aan noodzakelijke voorwaarden) in plaats van een formele toets (op grond van de WHOA). Met deze proceswijziging maakt het UWV geen onderscheid meer in verzoeken die al dan niet onderdeel uitmaken van een WHOA-traject. In de praktijk betekent dit dat het UWV waarschijnlijk binnengekomen verzoeken tot kwijtschelding sneller inhoudelijk zal toetsen. Deze inhoudelijke toets is niet gewijzigd. 26. Wees creatief bij oplossingen die zelfstandig ondernemers in staat stellen hun eigen woning te behouden. Reactie: Het Bbz voorziet al in mogelijkheden om de eigen woning te behouden en mogelijkheden om er een hypotheek op te vestigen bij wijze van zekerheid voor de terugbetaling van het bedrijfskrediet. Daarnaast kunnen gemeenten en gemeentelijke kredietbanken saneringskredieten verstrekken als er sprake is van overwaarde op de eigen woning van de ondernemer. De overwaarde dient dan als zekerheid van het saneringskrediet. (Aanbeveling 27 betreft aantal punten, zie hieronder de reactie per punt) 27. Geef gevolg aan mijn aanbevelingen aan de Belastingdienst, het UWV en RVO. • Schaal de bezetting op en verbeter de dienstverlening. Zorg voor speciale behandelteams die dit soort kwijtscheldingsverzoeken behandelen. Het is belangrijk dat de kwantiteit en de kwaliteit wordt geborgd. Reactie: De Belastingdienst onderschrijft deze aanbeveling. Tegelijkertijd is het, gezien de grote aantallen ondernemers (en burgers) en de beperkte Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531 16 capaciteit waarmee de Belastingdienst te maken heeft, niet mogelijk om iedereen persoonlijk te benaderen. Ook is het niet mogelijk om te werken met speciale behandelteams. De krapte op de arbeidsmarkt is hierbij van invloed, waarbij de inzet gericht blijft op het vinden van voldoende gekwalificeerd personeel. In het licht van de beperkt beschikbare capaciteit wordt onderzocht of het meest urgente werk nog efficiënter kan worden georganiseerd, waarbij het belang van de ondernemers niet uit het oog wordt verloren. Op dit moment worden verzoeken van ondernemers (bijvoorbeeld om uitstel van betaling of sanering) al met prioriteit boven andere werkzaamheden in behandeling genomen. • • Wees daadwerkelijk welwillend en bied ruimte voor maatwerk, dat recht doet aan de bijzondere omstandigheden van de ondernemer. Neem niet direct een afwijzende beslissing, maar biedt eerst gelegenheid voor overleg. Geef ondernemers gelegenheid om eventuele omissies recht te zetten en eventueel te komen tot een aanpassing van het aanbod. Reactie: De Belastingdienst onderkent de wens om maatwerk te leveren en zal daar waar nodig en mogelijk ook naar streven, zonder het belang van rechtsgelijkheid uit het oog te verliezen. Gezien de aantallen ondernemers (en burgers) waarmee de Belastingdienst te maken heeft, is het niet mogelijk in alle gevallen persoonlijk contact te hebben met mensen met schulden. • Zorg voor via de e-mail bereikbare aanspreekpunten met deskundigheid en doorzettingsmacht voor intermediairs en schuldhulpverlening. Zorg dat documentatie (zoals Excelbestanden) digitaal kan worden aangeleverd. Dit bevordert de snelheid en dit soort stukken laten zich niet altijd goed printen. Reactie: De technische en organisatorische mogelijkheden worden verkend om met intermediairs en schuldhulpverleners beter en directer verbonden te zijn, zoals dat al voor bewindvoerders geldt. • Neem de kwijtscheldingswinst mee in de saneringsakkoorden. Reactie: Op 1 januari 2022 zijn de verliesverrekeningsregels van artikel 20, tweede lid van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 aangepast. Deze aanpassing kan ertoe leiden dat na de totstandkoming van een saneringsakkoord (zoals een WHOA-akkoord) aan een onderneming een belastingaanslag wordt opgelegd waarin de kwijtscheldingswinst wordt belast. Deze aanslag maakt geen onderdeel uit van het saneringsakkoord en moet alsnog voldaan worden. Er zijn bij de Belastingdienst gevallen bekend waarin deze problematiek speelt. De aanbeveling benadrukt het belang om te onderzoeken of, en zo ja hoe, voor deze situaties een oplossing kan worden gevonden. Zoals toegezegd bij de Nota naar aanleiding van het nader verslag bij de Fiscale verzamelwet 2024, wordt nader bezien of en zo ja, op welke wijze, al dan niet geclausuleerd, nadere maatregelen moeten worden getroffen. De budgettaire aspecten en de uitvoeringsaspecten worden in de afweging betrokken. Het kabinet streeft ernaar de Tweede Kamer hierover in het eerste kwartaal van 2024 nader te informeren. Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531 17 • Wees voorspelbaar en niet te strikt bij de afbakening van dwangcrediteuren in een WHOA-akkoord. Hiermee wordt onnodige onrust bij deze groep van crediteuren voorkomen. Reactie: De Belastingdienst onderschrijft in het algemeen de behoefte aan voorspelbaar beleid dat ruimte laat voor maatwerk in dit verband. • Vraag als het UWV en RVO het advies van de Belastingdienst (en volg dat advies) over WHOA-akkoorden die worden voorgesteld. De Belastingdienst is meer ervaren in behandeling kwijtscheldingsverzoeken. Reactie: Op dit moment vindt er geen afstemming plaats tussen de Belastingdienst en het UWV over de afhandeling van lopende kwijtscheldingsverzoeken. Noch over ieders inhoudelijke beoordeling van de ingediende financiële stukken van het bedrijf dat een kwijtscheldingsverzoek heeft ingediend. Noch over het uitwisselen van informatie over het al dan niet instemmen met een kwijtscheldingsverzoek. Hoewel het zeker leerzaam en nuttig kan zijn om kennis en ervaringen uit te wisselen. Ten aanzien van het laatste punt is het belangrijk om op te merken dat het UWV en Belastingdienst als schuldeisers verschillende posities innemen. De Belastingdienst is in bepaalde situaties een preferente schuldeiser, het UWV is dat voor NOW schulden niet. Dit kan ertoe leiden dat het innemen van verschillende standpunten aangewezen kan zijn. Daarnaast is een nauwere samenwerking op niveau van concrete casuïstiek gecompliceerd als gevolg van privacywetgeving. Een volgend kabinet zou eventueel kunnen kijken naar verdere mogelijkheden voor samenwerking in combinatie met de privacywetgeving. Er bestaat wel een mogelijkheid om te komen tot afstemming van de uitkomsten van betalingsregelingen van de Belastingdienst, RVO en het UWV in specifieke cases mits de betrokken werkgevers hiervoor toestemming geven. Voor dat doel hebben de Belastingdienst, RVO en het UWV een casuïstiektafel ingericht. Eventuele oplossingen moeten wel passen binnen de bestaande kaders van wet- en regelgeving en beleid van de betrokken overheidspartijen. 28. Maak voortgang met project Vorderingenoverzicht Rijk, en 29. Maak voortgang met een gezamenlijke Betalingsregeling Rijk. Reactie: De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft uw Kamer op 6 oktober jl. geïnformeerd dat de ambitie is dat alle partijen betrokken bij de clustering Rijksincasso21 eind 2025 bij het Vorderingenoverzicht Rijk zijn aangesloten. Het streven is dat al deze partijen in 2027 de mogelijkheid bieden om een gezamenlijke betalingsregeling aan te gaan. Tot die tijd zijn er betalingsregelingen per organisatie mogelijk. 30. Maak voortgang met het project DDAS (Datadelen op Armoede en Schulden). 21 Het betreft: de Belastingdienst, het CAK, het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), Rijksdienst voor Ondernemende Nederland (RVO), de Sociale Verzekeringsbank (SVB), Dienst Toeslagen en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV). Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531 18 Reactie: Het Ministerie van SZW is in gesprek met de VNG, als penvoerder van het project DDAS, over de subsidiëring van de vervolgfases van het project Datadelen op Armoede en Schulden (DDAS). Het doel van het project is om een eenduidige en landelijke uitvraag van cijfers met betrekking tot de gemeentelijke schuldhulpverlening mogelijk te maken. Fases 3 en 4 behelzen onder andere een gestandaardiseerde set aan definities en een gestandaardiseerde uitvraag van schuldendata bij gemeenten. De inzet is om fases 3 en 4 begin 2024 van start te laten gaan. 31. Voer geen rigide of complexe wetgeving in die het herstructureren of doorstarten van bedrijven bemoeilijkt. Reactie: Er kunnen goede redenen zijn, zoals de bescherming van werknemers, om met een bepaald wetsvoorstel te komen, zoals de Wet overgang van ondernemingen in faillissement. Doel van dit voorstel is om werknemers beter te beschermen, terwijl voor ondernemers meer duidelijkheid ontstaat over welke werknemers mee overgaan na een doorstart in faillissement. Bij het ontwerpen van een wetsvoorstel wordt vanzelfsprekend ook gekeken naar de gevolgen voor ondernemingen, bijvoorbeeld in het kader van een doorstart in faillissement. De aanbeveling sluit in algemene zin aan bij het traject voor verbeterde mkb dienstverlening waar het advies van het comité voor ondernemerschap was om bij de ontwikkeling van nieuwe regelingen en regelgeving te beredeneren vanuit de behoefte van de ondernemer. De verdere uitwerking van nieuwe beleid op dit thema komt toe aan een nieuw kabinet. 32. Ontwikkel regelgeving of beleid om de instroom van kwetsbare zelfstandigen te beperken en hun zelfredzaamheid en veerkracht te vergroten. Reactie: Het kabinet kan zich vinden in de aanbeveling om de instroom van kwetsbare zelfstandigen te beperken en hun zelfredzaamheid en veerkracht te vergroten. Eerder constateerde het kabinet dat de verschillen tussen werknemers en (kwetsbare) zelfstandigen groot zijn. Het kabinet zet in op het gelijker maken van het speelveld tussen werknemers en zelfstandigen, en op minder verschillen in (fiscale)behandeling tussen werknemers met een vaste (duurzame) arbeidsrelatie en werknemers met een flexibel contract. Naar verwachting vermindert dit de instroom van kwetsbare zelfstandigen en maakt het de stap naar loondienst gemakkelijker. Dit heeft het kabinet gemeld in haar brief rondom arbeidsmarktbeleid.22 Voorstellen uit dit brede pakket rondom het bieden van meer zekerheid aan flexwerkers en het verduidelijken van de scheidslijn tussen werknemers en zelfstandigen en het vergemakkelijken van het opeisen van rechten door kwetsbare zelfstandigen zijn reeds in internetconsultatie geweest (wetsvoorstel meer zekerheid voor flexwerkers) of recent gegaan (wetsvoorstel verduidelijken beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden). De daadwerkelijke toepassingen hiervan zijn echter aan het nieuwe kabinet. 33. 22 Kamerstuk II 29 544 nr. 1176. Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531 19 Stimuleer dat startende zelfstandigen een basiscursus ondernemerschap doorlopen. Reactie: De KVK biedt ondernemers uitgebreide informatie over het hebben en onderhouden van een bedrijf. Daarnaast voorziet de markt in ruime mate in informatie, hulpmiddelen en opleidingen om (aspirant)ondernemers te helpen een deugdelijke bedrijfsvoering op te zetten. Het is niet aan de overheid om hierin te interveniëren. 34. Verplicht iedere startende zelfstandige om een voorlopige aanslag voor de Inkomstenbelasting aan te vragen. Reactie: Het doel van de aanbeveling is om ervoor te zorgen dat startende ondernemers «bij blijven» met de financiële verplichtingen die uit hun bedrijfsvoering voortvloeien. Het invoeren van een voorlopige aanslag voor de inkomstenbelasting voor startende ondernemers leidt tot een aanvullende administratieve last. Het vraagt daarnaast een goed inzicht in de te verwachten inkomsten in het eerste levensjaar van de onderneming. Aanpassing van de voorlopige aanslag vergt een inspanning van de ondernemer zelf: hij moet opnieuw aangifte doen met inachtneming van de gewijzigde omstandigheden/verwachtingen. De financiële positie van de ondernemer wordt daarmee niet per definitie overzichtelijker. Mede gezien het aantal kleine ondernemers met schulden, is het de vraag of deze ondernemers met een verplichting geholpen zijn. Ook is het een inbreuk op de autonomie van ondernemers. Op vrijwillige basis is het aanvragen van een voorlopige aanslag uiteraard al mogelijk. Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 35 420, nr. 531 20
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/3a44b329-9011-46a0-ace2-8fb6b35ee213
Commissie LNV Aan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Plaats en datum: Betreft: Ons kenmerk: Uw brief van: Den Haag, 31 maart 2009 Wet dieren 28286-266/2009D14716 17 maart 2009 In de procedurevergadering van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 24 maart 2009 is gesproken over de Wet dieren. De commissie heeft besloten u te verzoeken een brief te sturen over de reikwijdte en de inhoud van de Wet dieren. Dit naar aanleiding van het feit dat u regelmatig verwijst naar de aanstaande Wet dieren bij het ter sprake komen van beleidsthema’s op het terrein van dierenwelzijn. De leden van de commissie zien deze brief graag vóór het AO Voortgangsrapportage Dierenwelzijn en Nationale Agenda Diergezondheid op 22 april a.s. tegemoet. Bij dezen breng ik u het verzoek van de commissie over. Hoogachtend, De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Mw. drs. C.J.M. Dortmans Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag T. 070-3182211 E. [email protected]
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/e443163f-df60-4fae-8016-c848b70890ed
Den Haag, 16 september 2013 Voortouwcommissie: vaste commissie voor Financiën Activiteit: Datum: Tijd: Inbreng feitelijke vragen maandag 23 september 2013 14.00 uur Onderwerp: Macro Economische Verkenning (MEV) 2014 van het Centraal Planbureau Agendapunt: Macro Economische Verkenning (MEV) 2014 van het Centraal Planbureau Zaak: Overig - Functie n.v.t., Indiener/ondertekenaar n.v.t. – 15 september 2013 Macro Economische Verkenning (MEV) 2014 - 2013Z17442 Griffier: R.F. Berck Noot: 1. 2. 3. 4. Activiteitnummer: De feitelijke vragen worden volgens afspraak met de fracties uitsluitend ingebracht via de vragenapplicatie (VIA). De aanduiding voor het Kamerstuknummer is: MEV De leden wordt verzocht per vraag aan te geven op welke bladzijde van het Kamerstuk de vraag betrekking heeft. Fracties die geen vragen inleveren, wordt verzocht dit ook per e-mail kenbaar te maken ([email protected]). 2013A03799
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/a3d9b18f-3b2c-4e51-a54b-2f2f9d262ef6
Den Haag, 17 januari 2017 Herziene agenda i.v.m. nieuwe agendapunten 5, 14 en 32. Voortouwcommissie: vaste commissie voor Financiën Volgcommissie(s): BuZa DEF EU EZ I&M OCW SZW V&J Activiteit: Datum: Tijd: Openbaar/besloten: Procedurevergadering woensdag 18 januari 2017 15.30 - 16.30 uur openbaar Onderwerp: Procedurevergadering Financiën i.v.m. agendapunt i.v.m. agendapunt i.v.m. agendapunt i.v.m. agendapunt i.v.m. agendapunt i.v.m. agendapunt i.v.m. agendapunt i.v.m. agendapunt 31 31 28, 29, 30, 31, 32 31 31 31 24, 31 31, 33 Besluitenlijst vorige vergadering(en) 1. Agendapunt: Besluitenlijst van de procedurevergadering van 21 december 2016 Brievenlijst 2. Agendapunt: Brievenlijst (zie de zaken en de voorstellen op de brievenlijst) (Voortgang) wet- en regelgeving 3. Agendapunt: Herstelwet financiële markten 2017 Zaak: Wetgeving - minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem - 15 december 2016 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht, de Faillissementswet en enige andere wetten in verband met het herstel van gebreken en omissies bij de implementatie van Europese regelgeving op het terrein van de financiële markten (Herstelwet financiële markten 2017) - 34634 Inbrengdatum voor het verslag vaststellen op donderdag 9 februari 2017 te 14.00 uur. • Dit wetsvoorstel voorziet in het herstel van gebreken en omissies die zijn opgetreden bij de implementatie van Europese regelgeving op het terrein van de financiële markten. Ten behoeve van een juiste implementatie is het van belang om zo spoedig als mogelijk te voorzien in herstel van Voorstel: Noot: • 4. Agendapunt: Wet implementatie verordening essentiële-informatiedocumenten Zaak: Wetgeving - minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem - 21 december 2016 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht in verband met de implementatie van de verordening (EU) nr. 1286/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 november 2014 over essentiëleinformatiedocumenten voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (PRIIP's) (PbEU 2014, L 352) (Wet implementatie verordening essentiële-informatiedocumenten) - 34639 Inbrengdatum voor het verslag vaststellen op donderdag 23 februari 2017 te 14.00 uur. • Dit wetsvoorstel strekt tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht ter implementatie van de verordening (EU) nr. 1286/2014 (PbEU 2014, L 352). Deze verordening stelt regels aan verpakte beleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten die worden aangeboden of verkocht aan retailbeleggers (PRIIP’s). De verordening is van toepassing met ingang van 1 januari 2018. • Het voorstel van wet geeft de Afdeling advisering van de Raad van State geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen (blanco advies). Voorstel: Noot: 5. geconstateerde gebreken en omissies. Vanwege het technisch herstelkarakter van het wetsvoorstel, beperkt het zich tot hetgeen noodzakelijk is voor een goede en correcte implementatie. Dit betekent dat het alsnog toepassen van lidstaatopties geen onderdeel uitmaakt van dit wetsvoorstel. Het voorstel van wet geeft de Afdeling advisering van de Raad van State geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen (blanco advies). Agendapunt: Behandelschema - nog in te dienen - novelle pensioen in eigen beheer Voorstel: Ter bespreking. • Op verzoek van de staatssecretaris van Financiën is de stemming in de Eerste Kamer over het wetsvoorstel Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen (34555; onderdeel van het het pakket Belastingplan 2017) uitgesteld. Dit vanwege signalen in de praktijk over het gebruik van de mogelijkheden om de (toekomstige) indexatie van de opgebouwde pensioenaanspraken op het moment van afkoop of omzetting ten laste van de fiscale winst te brengen. De staatssecretaris heeft de Tweede Kamer hierover op 20 december 2016 schriftelijk geïnformeerd (34555, nr. 9). De staatssecretaris heeft daarbij aangekondigd een novelle voor te bereiden. Deze novelle ligt nu voor een spoedadvies bij de Raad van State. • Van de zijde van het Ministerie van Financiën is verzocht om een snelle behandeling van de novelle. Het is in verband met de gevolgen voor de praktijk en budgettaire gevolgen wenselijk als de novelle voor het begin van het verkiezingsreces door de Eerste Kamer is afgehandeld. • Indien de commissie de wens om een snelle behandeling honoreert dan zou tot het volgende behandelschema kunnen worden besloten: - Maandag 23 januari - novelle wordt ingediend bij de Tweede Kamer - Eventueel: vroeg in de vergaderweek van maandag 23 januari besloten technische briefing - Maandag 30 januari om 14.00 uur - inbreng verslag - Vrijdag 3 februari - nota n.a.v. het verslag - Dinsdag 7 februari om 13.30 uur - extra procedurevergadering i.v.m. - aanmelden wetsvoorstel voor plenaire behandeling op dezelfde dag - Dinsdag 7 februari - plenaire behandeling - Donderdag 9 februari aan begin middagvergadering - stemmingen • Over bovengenoemde brief van de staatssecretaris over het verzoek aan Noot: 2 de Eerste Kamer om uitstel van de stemmingen over het wetsvoorstel (34555, nr. 9) wordt op dit moment een schriftelijk overleg gevoerd. De antwoorden op de op 22 december jl. door de commissie gestelde vragen worden tegelijk met indiening van de novelle (op maandag 23 januari) aan de Tweede Kamer toegestuurd. Stukken/brieven (als eerste) ondertekend door de minister van Financiën 6. Agendapunt: Rapport Evaluatie van het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) Zaak: Brief regering - minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem - 20 december 2016 Rapport Evaluatie van het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) 29507-142 Voor kennisgeving aannemen. • In de evaluatie is gekeken naar de volgende aspecten: onafhankelijkheid, tegengaan versnippering (éénloketgedachte), borging belang consument en doelmatigheid in relatie tot de kosten. De evaluatie betreft de periode januari 2013 tot juni 2016. • Naar aanleiding van de opmerkingen van de onderzoekers over het borgen van Kifids onafhankelijkheid ten opzichte van overheid en politiek is de minister voornemens zijn instemmingsbevoegdheid zoals geregeld in het Bgfo en de statuten van Kifid te beperken tot de benoeming van het bestuur, benoeming van de voorzitters van de geschillenbeslechtingsorganen, het reglement, de statuten, de begroting en de jaarrekening. De instemming met de benoeming van de leden van de Geschillencommissie en Commissie van Beroep kan naar het oordeel van de minister geschrapt worden. Daarmee wordt naar zijn oordeel meer recht gedaan aan de onafhankelijke rol van de geschillenbeslechters. Vanwege het samengaan van de functie van Ombudsman met die van voorzitter van de Geschillencommissie, komt bovendien de instemming met benoeming van de Ombudsman (en de voorafgaande raadpleging van de Tweede Kamer) te vervallen. Voorstel: Noot: 7. Agendapunt: Kabinetsreactie WRR-rapport Samenleving en financiële sector in evenwicht Zaak: Brief regering - minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem - 20 december 2016 Kabinetsreactie WRR-rapport Samenleving en financiële sector in evenwicht 32013-141 Ter bespreking. • In de kabinetsreactie schrijft de minister onder meer het volgende over structurele betrokkenheid van de politiek: "De WRR stelt daarom voor om periodiek, bijvoorbeeld jaarlijks, in de Tweede Kamer een debat te organiseren over «de staat van het financiële systeem». Ik sta daar uiteraard voor open, maar laat het over aan uw Kamer. Momenteel bestaat reeds een jaarlijkse bijeenkomst waarbij de president van DNB en de directeur van het Centraal Plan Bureau (CPB) de Tweede Kamer informeren over de financiële stabiliteit in Nederland. Mogelijk kan, in lijn met het bredere perspectief dat de WRR benoemt, tijdens deze hoorzittingen meer aandacht worden besteed aan aangrijpingspunten binnen de economie en samenleving om de weerbaarheid voor financiële schokken te vergroten. Dit hangt ook voor een groot deel af van de wensen van uw Kamer." • Rapport op website WRR: http://www.wrr.nl/publicaties/publicatie/article/samenleving-en-financiele- Voorstel: Noot: 3 sector-in-evenwicht-1/. 8. 9. Agendapunt: Follow up Toetredingsbrief Zaak: Voorstel: Brief regering - minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem - 21 december 2016 Follow up Toetredingsbrief - 32013-142 Schriftelijk overleg voeren; bespreken inbrengdatum. Agendapunt: Kostenkaders AFM en DNB 2017-2020 Zaak: Brief regering - minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem - 20 december 2016 Kostenkaders AFM en DNB 2017-2020 - 33957-28 Reeds betrokken bij het VSO over kostenkaders DNB en de AFM 2017-2020 d.d. 21 december 2016. Voorstel: 10. 11. Agendapunt: Reactie op aandachtspunten plannen van aanpak beleidsdoorlichtingen 2017 (Kamerstuk 31 935, nr. 31) Zaak: Voorstel: Brief regering - minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem - 22 december 2016 Reactie op aandachtspunten plannen van aanpak beleidsdoorlichtingen 2017 (Kamerstuk 31 935, nr. 31) - 31935-37 Voor kennisgeving aannemen. Agendapunt: Outlook 2017 Zaak: Brief regering - minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem - 22 december 2016 Outlook 2017 - 34550-IX-14 Voor kennisgeving aannemen. De Outlook 2017 is het jaarbericht van het Agentschap van de Generale Thesaurie van het Ministerie van Financiën. De Outlook is de jaarlijkse Engelstalige publicatie van het Agentschap. In de Outlook kunnen (potentiële) investeerders en andere geïnteresseerde partijen informatie vinden over de Nederlandse schulduitgifte. Naast een terugblik op de financiering van de staatsschuld in 2016 bevat de Outlook 2017 een beschrijving van de geschatte omvang en de totstandkoming van de financieringsbehoefte van de Nederlandse Staat voor 2017, alsmede een overzicht van de manier waarop het Agentschap van plan is deze in te vullen. Verder wordt onder andere de selectie van banken die zijn aangesteld voor de afname, promotie en distributie van Nederlandse staatsleningen bekendgemaakt. Voorstel: Noot: 12. Agendapunt: Plaatsing aandelen a.s.r. Zaak: Brief regering - minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem - 12 januari 2017 Aankondiging vervolgplaatsing aandelen a.s.r. - 33532-65 Voor kennisgeving aannemen. Voorstel: Zaak: Voorstel: Noot: Brief regering - minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem - 13 januari 2017 Plaatsing aandelen a.s.r. - 33532-66 Voor kennisgeving aannemen. In de verkoop zijn 20,4 miljoen aandelen van a.s.r. verkocht tegen een prijs 4 van 22,15 euro per aandeel. Dit resulteert in een totale opbrengst van deze transactie van circa 452 miljoen euro. Als gevolg van deze transactie zal het resterende belang van de staat in a.s.r. afnemen van 63,7 % tot 50,1 %. De verkoopopbrengsten worden inzichtelijk gemaakt in de Voorjaarsnota. De transactie zal naar verwachting worden afgewikkeld op 17 januari 2017. 13. Agendapunt: Evaluatie algemene zorgplicht Wet op het financieel toezicht Zaak: Brief regering - minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem - 30 december 2016 Evaluatie algemene zorgplicht Wet op het financieel toezicht - 32545-59 Voor kennisgeving aannemen. • De evaluatie geeft de minister geen aanleiding tot het treffen van maatregelen. De bestuursrechtelijke verankering van de algemene zorgplicht is ingevoerd als een aanvulling op het systeem van consumentenbescherming (normerende werking) en als vangnetbepaling op grond waarvan de AFM kan handhaven indien specifieke regels in de Wft ontbreken (sanctionerende werking). De regeling functioneert in die opzichten goed. Het is naar het oordeel van de minister te vroeg om verdergaande conclusies te trekken ten aanzien van de doeltreffendheid en de effecten van de algemene zorgplicht zoals neergelegd in de Wft. De minister ziet - gegeven het ontbreken van formele handhaving en bestuursrechtelijke rechtspraak – aanleiding voor een nieuwe evaluatie van de algemene zorgplicht. De Staten-Generaal zal uiterlijk 1 januari 2022 een verslag met de bevindingen van deze evaluatie ontvangen. • De afgelopen tijd heeft een consultatie heeft plaatsgevonden over de effectiviteit en gewenste mate van bescherming van zzp-ers en mkb-ers bij financiële dienstverlening, waarbij onder andere de vraag aan bod is gekomen of de reikwijdte van de algemene zorgplicht moet worden uitgebreid naar klein zakelijk. De minister zal de Tweede Kamer begin 2017 informeren over de uitkomsten van deze consultatie. Voorstel: Noot: 14. Agendapunt: Reactie op verzoek commissie over de petitie inzake naam/bankrekeningnummer-controle bij banken Zaak: Brief regering - minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem - 16 januari 2017 Reactie op verzoek commissie over de petitie van AVROTROS Opgelicht inzake de invoering van naam/bankrekeningnummer-controle bij banken - 29507143 Voor kennisgeving aannemen. In de brief staat o.a. dat de Betaalvereniging in kaart brengt wat de aard en aantallen zijn van overboekingen die naar een ander IBAN gaan dan de betaler bedoeld had. De Betaalvereniging verwacht de resultaten in januari 2017 met de Consumentenbond te kunnen bespreken. Frauduleuze overboekingen zijn onderdeel van dit onderzoek. De Consumentenbond en de Betaalvereniging zullen bezien hoe klanten beter kunnen worden bijgestaan bij het voorkomen van overboekingen naar een onbedoelde persoon of naar een onbedoeld rekeningnummer c.q. het terughalen daarvan. De minister zal de Kamer daarover daarna informeren. Voorstel: Noot: Stukken/brieven (als eerste) ondertekend door de staatssecretaris van Financiën 15. Agendapunt: Reactie op verzoek commissie over het rapport ‘Vergeten toeslagen’ Zaak: Brief regering - staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes - 15 december 5 Noot: 2016 Reactie op verzoek commissie over het rapport ‘Vergeten toeslagen’ - 31066324 Betrekken bij het - nog te plannen - dertigledendebat over niet aangevraagde toeslagen van de Belastingdienst. Aangehouden in de procedurevergadering van 21 december 2016. Agendapunt: Afschrift brief aan Tulp Hypotheken BV inzake Optimaal Hypotheek Zaak: Voorstel: Brief regering - staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes - 20 december 2016 Afschrift brief aan Tulp Hypotheken BV inzake Optimaal Hypotheek 2016Z24410 Voor kennisgeving aannemen; adressant informeren. Agendapunt: Wijziging van het Besluit fiscale eenheid 2003 Zaak: Brief regering - staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes - 29 december 2016 Wijziging van het Besluit fiscale eenheid 2003 - 34323-18 Voor kennisgeving aannemen. • Dit betreft een nahangprocedure met betrekking tot wijzigingen van het Besluit fiscale eenheid in het Eindejaarsbesluit 2016. • Het betreft aanpassingen van het fiscale-eenheidsregime in de vennootschapsbelasting ingevolge de Wet aanpassing fiscale eenheid. • Deze wijzigingen treden niet eerder in werking dan acht weken na 29 december 2016 (23 februari 2017) en werken terug tot en met 1 januari 2017. Voorstel: 16. 17. Voorstel: Noot: 18. Agendapunt: Update stand van zaken uitwisseling van informatie over rulings Zaak: Brief regering - staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes - 11 januari 2017 Update stand van zaken uitwisseling van informatie over rulings - 31066-326 Betrekken bij het plenaire debat over belastingontwijking dat is gepland op donderdag 19 januari 2017. Voorstel: 19. Agendapunt: Evaluatie functioneren Waarderingskamer over de periode 2011-2016 Zaak: Brief regering - staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes - 11 januari 2017 Evaluatie functioneren Waarderingskamer over de periode 2011-2016 25268-142 Voor kennisgeving aannemen. Voorstel: Stukken/brieven (als eerste) ondertekend door een andere bewindspersoon 20. Agendapunt: Verdragen in voorbereiding (onderdeel Financiën) Zaak: Brief regering - minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders - 5 januari 2017 Verdragen in voorbereiding met als peildatum 31 december 2016 - 23530-113 Ter informatie. • Het overzicht van ontwerp-verdragen (verdragen in voorbereiding), peildatum 31 december 2016, vermeldt onder "Buitenlandse Zaken" een aantal TIEA's, belastingverdragen en douaneverdragen t.b.v. Aruba, Voorstel: Noot: 6 • Curaçao en Sint Maarten en onder "Financiën" een douaneverdrag en een aantal belastingverdragen. Vergeleken met de lijst van 3 oktober 2016 (23 530, nr. 112) zijn er op het terrein van Financiën drie nieuwe verdragen aan de lijst toegevoegd: • Verdrag met Vietnam over douanesamenwerking • Verdrag met de EU tot wijziging van het Eurovignetverdrag • Verdrag met de VS tot vermijden van dubbele belasting op inkomen Rijksuitgaven 21. Agendapunt: Evaluatie Regeling Grote Projecten (RGP) Zaak: Brief regering - minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem - 1 december 2016 Evaluatie Regeling Grote Projecten (RGP) - 26399-17 Aanhouden tot de volgende procedurevergadering. In de vorige procedurevergadering is besloten de brief aan te houden en de staf en het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven (BOR) te vragen om een voorstel voor de herziening van de Regeling Grote Projecten voor te bereiden. Dit voorstel is naar verwachting voor de volgende procedurevergadering gereed. Voorstel: Noot: 22. Agendapunt: Ter informatie - Recent ontvangen (plannen van aanpak van) beleidsdoorlichtingen en interdepartementale beleidsonderzoeken (IBO's) met het voortouw bij een andere Kamercommissie dan Financiën Zaak: Brief regering - minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers - 23 december 2016 Beleidsdoorlichting artikel 4.5 van de VWS-begroting over de zorg, jeugdzorg en publieke gezondheidszorg in Caribisch Nederland - 32772-24 Ter informatie. Voortouwcommissie VWS Behandelgeschiedenis: • Geagendeerd in de procedurevergadering 25 januari 2017 • Voorstel: Inbrengdatum voor het stellen van feitelijke vragen vaststellen op 11 februari te 14.00 uur en het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven (BOR) verzoeken om tijdig voorafgaand aan de inbrengdatum een notitie op te stellen. Voorstel: Noot: Zaak: Voorstel: Noot: 23. Agendapunt: Brief regering - minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher - 20 december 2016 Beleidsdoorlichting artikel 5 begroting SZW (werkloosheid) - 30982-29 Ter informatie. Voortouwcommissie SZW Behandelgeschiedenis: • Geagendeerd in de procedurevergadering 17 januari 2017 • Voorstel: Het BOR vragen voor de volgende procedurevergadering een notitie te verzorgen over de doorlichting Ter informatie - Recent van de Europese Rekenkamer ontvangen brieven/verslagen/rapporten en reacties daarop van het kabinet, met het voortouw bij een andere Kamercommissie dan Financiën - 7 24. Agendapunt: Ter informatie - Recent van de Algemene Rekenkamer ontvangen brieven/rapporten en reacties daarop van het kabinet, met het voortouw bij een andere Kamercommissie dan Financiën Zaak: Brief regering - minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker - 23 december 2016 Beantwoording vragen commissie over het rapport van de Algemene Rekenkamer Vastgoed universiteiten; Deel 1: Financieel toezicht op de sector - 33495-103 Ter informatie. Voortouwcommissie OCW Behandelgeschiedenis: • Geagendeerd in de procedurevergadering 19 januari 2017 • Voorstel: ter bespreking Voorstel: Noot: Zaak: Volgcommissie(s): Rapport/brief Algemene Rekenkamer - president van de Algemene Rekenkamer, A.P. Visser - 20 december 2016 Parlementair onderzoek Breed welvaartsbegrip - 34298-16 Ter informatie. Voortouwcommissie EZ Behandelgeschiedenis: • Geagendeerd in de procedurevergadering 24 januari 2017 • Betrekken bij het plenaire debat met de regering over het rapport van de tijdelijke commissie Breed welvaartsbegrip. SZW, FIN Agendapunt: Brief over het focusonderwerp en de aanpak van beleidsdoorlichtingen Zaak: Brief regering - minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem - 23 december 2016 Focusonderwerp en aanpak beleidsdoorlichtingen - 31865-90 Ter bespreking. • Het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven (BOR) heeft een stafnotitie voorbereid met betrekking tot deze brief (zie hieronder). • Dit agendapunt wordt besproken in een besloten gedeelte van de procedurevergadering. Voorstel: Noot: 25. Voorstel: Noot: Zaak: Voorstel: Noot: 26. Stafnotitie - Functie n.v.t., Indiener/ondertekenaar n.v.t. - 13 januari 2017 BOR-notitie - Brief van de minister van Financiën met betrekking tot het focusonderwerp en beleidsdoorlichtingen - 2017Z00340 Desgewenst betrekken bij de verdere behandeling van de brief van de minister van Financiën met betrekking tot het focusonderwerp en beleidsdoorlichtingen (31865, nr. 90). Dit agendapunt wordt besproken in een besloten gedeelte van de procedureevrgadering. Agendapunt: Verzoek om donderdag 2 maart 2017 een delegatie van hoge ambtenaren uit landen in de Arabische regio te ontvangen Voorstel: Ingaan op het verzoek om donderdag 2 maart 2017 een delegatie te ontvangen Van de zijde van het ministerie van Financiën komt het volgende verzoek. De Rijksacademie voor Financiën, Economie en Bedrijfsvoering verzorgt een leergang begrotingsbeheersing voor landen in de Arabische regio. Deze leergang maakt deel uit van het 'Shiraka'programma van het ministerie van Buitenlandse Zaken. In het kader van deze leergang komt in maart een delegatie van hoge ambtenaren uit verschillende Arabische landen naar Den Haag. De Rijksacademie vraagt of de commissie mogelijkheid ziet om de delegatie op donderdag 2 maart 2017 te Noot: 8 ontvangen. 27. Agendapunt: Voorstel voor een aanvullende activiteit bij de verantwoording 2017 Zaak: Stafnotitie - Functie n.v.t., Indiener/ondertekenaar n.v.t. - 13 januari 2017 Stafnotitie - Voorstel voor een aanvullende activiteit bij de verantwoording 2017 - 2017Z00305 Ter bespreking. Dit agendapunt wordt besproken in een besloten gedeelte van de procedurevergadering. Voorstel: Noot: Europa 28. Agendapunt: Verslag Eurogroep en Ecofinraad van 5 en 6 december 2016 Zaak: Brief regering - minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem - 19 december 2016 Verslag Eurogroep en Ecofinraad van 5 en 6 december 2016 - 21501-07-1409 Reeds geagendeerd voor het algemeen overleg Eurogroep/Ecofinraad dat is gepland op woensdag 25 januari 2017. EU Voorstel: Volgcommissie(s): 29. Agendapunt: Lijst nieuwe EU-voorstellen week 51 en 52 2016 en week 1 2017 (FIN) Zaak: Lijst met EU-voorstellen - Functie n.v.t., Indiener/ondertekenaar n.v.t. - 12 januari 2017 Lijst nieuwe EU-voorstellen week 51 en 52 2016 en week 1 2017 (FIN) 2017Z00280 COM(2016) 811, wetgevend voorstel voor tijdelijke maatregel om Btw-fraude in de lidstaten tegen te gaan. Geen onderdeel van het prioritaire dossier over BTW-voorstellen die in de loop van 2017 zullen verschijnen. Voorstel: Behandelvoorstel: BNC-fiche afwachten. Voorstel: COM(2016) 813, Niet-wetgevende mededeling over de toekomstige ontwikkeling van de douane-unie en de samenwerking tussen EU-lidstaten onderling en met de Europese Commissie. Behandelvoorstel: de staatssecretaris verzoeken om een appreciatie door middel van een brief. Voorstel: COM(2016) 825, wetsvoorstel inzake de controle van liquide middelen die de EU binnenkomen en verlaten; brengt de reeds bestaande wetgeving in lijn met internationale normen en goede praktijken voor de strijd tegen terrorismefinanciering. Het voorstel vervangt de bestaande richtlijn. Behandelvoorstel: BNC-fiche afwachten. Voorstel: Openbare raadpleging over het definitieve Btw-stelsel voor business-tobusiness (B2B) transacties binnen de EU op goederen. In de loop van 2017 zullen wetgevende voorstellen verschijnen voor een gemeenschappelijk Btwsysteem op EU-niveau. Deze zijn door de Tweede Kamer als prioritair dossier aangemerkt. De Europese Commissie gebruikt de input uit de openbare raadpleging bij het opstellen van de wetsvoorstellen. Behandelvoorstel: De Kamer ontvangt krachtens de standaardinformatieafspraken de definitieve kabinetsreactie op alle consultaties van de 9 Noot: Voorstel: Noot: Voorstel: Noot: 30. Openbare raadpleging over de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen van de Btw-richtlijnen. In de loop van 2017 zullen wetgevende voorstellen verschijnen voor een gemeenschappelijk Btw-systeem op EU-niveau. Deze zijn door de Tweede Kamer als prioritair dossier aangemerkt. De Europese Commissie gebruikt de input uit de openbare raadpleging bij het opstellen van de wetsvoorstellen. Behandelvoorstel: De Kamer ontvangt krachtens de standaardinformatieafspraken de definitieve kabinetsreactie op alle consultaties van de Europese Commissie waarop het kabinet reageert. De bijbehorende routekaart met hierbij een concept-impact assessment over dit onderwerp wordt u ter informatie toegezonden. Openbare raadpleging over de hervorming van de Btw-tarieven. In de loop van 2017 zullen wetgevende voorstellen verschijnen voor een gemeenschappelijk Btw-systeem op EU-niveau. Deze zijn door de Tweede Kamer als prioritair dossier aangemerkt. De Europese Commissie gebruikt de input uit de openbare raadpleging bij het opstellen van de wetsvoorstellen. Behandelvoorstel: de Kamer ontvangt krachtens de standaardinformatieafspraken de definitieve kabinetsreactie op alle consultaties van de Europese Commissie waarop het kabinet reageert. De bijbehorende routekaart met hierbij een concept-impact assessment over dit onderwerp wordt u ter informatie toegezonden. Volgcommissie(s): EU Agendapunt: Overzicht prioritaire EU-voorstellen en activiteiten voor commissie Financiën Zaak: Stafnotitie - griffier, R.F. Berck - 13 januari 2017 Overzicht prioritaire EU-voorstellen en activiteiten voor commissie Financiën 2017Z00303 Ter informatie. Deze notitie biedt een overzicht van prioritaire EU-voorstellen en activiteiten voor 2017 en de nog lopende prioriteiten uit voorgaande jaren. Er wordt beknopt aangegeven wat de stand van zaken is op EU-niveau (fase in het besluitvormingstraject) en welke behandeling heeft plaatsgevonden in de Kamer. EU Voorstel: Noot: Volgcommissie(s): 31. Europese Commissie waarop het kabinet reageert. De bijbehorende routekaart met hierbij een concept-impact assessment over dit onderwerp wordt u ter informatie toegezonden. Agendapunt: Kennisgeving Interparlementaire EU-bijeenkomsten voor de eerste helft van 2017 Zaak: Brief commissie - voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken, M. Azmani (VVD) - 8 december 2016 Kennisgeving Interparlementaire EU bijeenkomsten voor de eerste helft van 2017 - 2016Z23501 Ter informatie. Dit overzicht wordt u doorgezonden door de commissie Europese Zaken ten behoeve van een actieve delegatieinbreng vanuit de Kamer. BuZa, DEF, EZ, FIN, I&M, OCW, V&J, SZW Voorstel: Noot: Volgcommissie(s): 10 32. Agendapunt: Fiches Zaak: Brief regering - minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders - 13 januari 2017 Fiche: Verordening tot invoering van een Europees kader voor herstel en afwikkeling van centrale tegenpartijen - 2017Z00348 Agenderen voor het algemeen overleg Eurogroep/Ecofinraad dat is gepland op woensdag 25 januari 2017. EU Voorstel: Volgcommissie(s): Zaak: Voorstel: Noot: Volgcommissie(s): Zaak: Voorstel: Noot: Volgcommissie(s): Brief regering - minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders - 13 januari 2017 Fiche: Wijziging btw-richtlijn op het gebied van btw-tarieven op boeken, kranten en tijdschriften - 2017Z00347 Agenderen voor het algemeen overleg Eurogroep/Ecofinraad dat is gepland op woensdag 25 januari 2017. Voorstel uit het zgn. 'Btw-pakket': Modernisering van de btw voor grensoverschrijdende b2c-e-commerce waarmee een vereenvoudiging van het Europese Btw-stelsel wordt beoogd. Het bevat Btw-maatregelen voor de digitale interne markt. Het voorstel is geen prioritair dossier van de Tweede Kamer, maar vertoont wel samenhang met andere Btw-voorstellen (voor een gemeenschappelijk EU Btw-systeem met gemeenschappelijke tarieven) die in het derde kwartaal van 2017 zullen verschijnen. Deze zijn wel prioritair verklaard. EU Brief regering - minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders - 13 januari 2017 Fiche: Richtlijn en verordening Modernisering van de btw voor grensoverschrijdende e-commerce - 2017Z00346 Agenderen voor het algemeen overleg Eurogroep/Ecofinraad dat is gepland op woensdag 25 januari 2017. Voorstel uit het zgn. 'Btw-pakket': Modernisering van de btw voor grensoverschrijdende b2c-e-commerce waarmee een vereenvoudiging van het Europese Btw-stelsel wordt beoogd. Het bevat Btw-maatregelen voor de digitale interne markt. Het voorstel is geen prioritair dossier van de Tweede Kamer, maar vertoont wel samenhang met andere Btw-voorstellen (voor een gemeenschappelijk EU Btw-systeem met gemeenschappelijke tarieven) die in het derde kwartaal van 2017 zullen verschijnen. Deze zijn wel prioritair verklaard. EU Overig 33. Agendapunt: Voorstel rondetafelgesprek faillissementswetgeving Zaak: Stafnotitie - griffier, R.F. Berck - 13 januari 2017 Stafnotitie + voorstel Nijboer (PvdA) c.s. rondetafelgesprek faillissementswetgeving - 2017Z00325 De commissie V&J verzoeken om de verdere behandeling over te nemen. • In de rondvraag van de procedurevergadering van 21 december 2016 is gesproken over de onlangs ontvangen antwoorden op schriftelijke vragen van de heer Nijboer en de heer Recourt (beide PvdA) over de positie van de aandeelhouder bij faillissementen (zie hieronder). De heer Nijboer stelde voor om over faillissementswetgeving een rondetafelgesprek te organiseren. Bij de bespreking van dit onderwerp kwam tevens de vraag aan de orde bij welke Kamercommissie het beste het voortouw kan worden belegd: de commissie Financiën of de commissie Veiligheid en Justitie. Besloten werd een verder uitgewerkt voorstel van de leden Voorstel: Noot: 11 • 34. Volgcommissie(s): V&J Agendapunt: Verzoek kabinetsbrief over vpb-tarief Zaak: Brief van lid/fractie/commissie - Tweede Kamerlid, H.J. Grashoff (GroenLinks) - 5 januari 2017 Verzoek kabinetsbrief over vpb-tarief - 2017Z00100 Ter bespreking. Voorstel: 35. Agendapunt: Aanbod besloten technische briefing over Rekenkamerrapport "Inkomstenbeperkende regelingen in de belastingheffing" Voorstel: Ingaan op het aanbod van de Rekenkamer. Een technische briefing organiseren op woensdag 1 februari 2017 van 14.00 - 15.00 uur. Noot: De Algemene Rekenkamer is voornemens om op woensdag 1 februari 2017 te publiceren het onderzoeksrapport 'Inkomstenbeperkende regelingen in de belastingheffing – inventarisatie van belastingfaciliteiten en belastinginstrumenten'. Dit onderzoek richt zich op fiscale regelingen die de belastingopbrengsten beperken, waaronder de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting, hypotheekrenteaftrek, de mkbwinstvrijstelling, diverse heffingskortingen, verlaagde tarieven omzetbelasting en normbedragen voor vrijstelling. In het onderzoek wordt in kaart gebracht welke belastingfaciliteiten en -instrumenten er zijn, de doelstellingen, verantwoordelijkheden en de vraag of een regeling is geëvalueerd op effectiviteit. Ook komt de vraag aan de orde of de Kamer periodiek geïnformeerd wordt over deze regelingen. Noot: 36. Nijboer en De Vries (VVD) voor de timing en opzet van het rondetafelgesprek te agenderen voor deze procedurevergadering. Vragen van de leden Nijboer en Recourt (beiden PvdA) d.d. 23 november 2016 aan de Ministers van Financiën en van Veiligheid en Justitie over de positie van de aandeelhouder bij faillissementen; antwoord van Minister Van der Steur (Veiligheid en Justitie) mede namens de Minister van Financiën d.d. 20 december 2016 (Aanhangsel Handelingen II, 2016/17, nr. 815). Agendapunt: Start voorlopercommissie KVKO; vaststellen format jaarplanning; verdere aanpak in twee stappen Zaak: Stafnotitie - griffier, R.F. Berck - 13 januari 2017 Format jaarplanning Financiën 2017; verdere aanpak in twee stappen 2017Z00004 Format jaarplanning vaststellen. • De commissie Financiën heeft in haar procedurevergadering van 21 december 2016 besloten te fungeren als één van de drie voorlopercommissies bij de uitvoering van de voorstellen van de KVKO (Klankbordgroep Versterking Kennis- en Onderzoeksfunctie Tweede Kamer). Onderdeel hiervan vormt het opstellen van een jaarplanning van de commissie. Inmiddels is een ‘integrale commissiestaf’ geformeerd, waartoe een vaste BOR-medewerker (de kenniscoördinator), een vaste DIV-medewerker (de kennisspecialist) en liaisons vanuit de EU-staf (de EU-adviseur Financiën) en Bureau Wetgeving aan de commissie zijn toegewezen. De griffier zal onder dit agendapunt de integrale staf aan de commissie voorstellen. • De aanpak in de commissie bestaat uit twee stappen: • In deze procedurevergadering wordt besloten over de opzet van het format van het jaarplan. • In de volgende procedurevergadering die is gepland op woensdag 1 februari 2017 wordt besloten over de concrete invulling van het jaarplan door het maken van keuzes, het stellen van prioriteiten, het Voorstel: Noot: 12 Voorstel: Noot: 37. toebedelen van capaciteit (leden en staf) en eventueel door te besluiten over van buiten te betrekken van specifieke kennis en/of onderzoek. • Dit agendapunt wordt besproken in een besloten gedeelte van de procedurevergadering. Tijdens de volgende procedurevergadering die is gepland op woensdag 1 februari 2017 op basis van een nog op te stellen overzicht en op basis van voorstellen van de leden besluiten over de verdere invulling van de jaarplanning. In de procedurevergadering van 21 december 2016 is besloten de bewindspersonen van Financiën te verzoeken de Kamer een planningsbrief te sturen, die de leden kan helpen bij het formuleren van hun voorstellen. De gevraagde brief wordt naar verwachting uiterlijk op vrijdag 20 januari 2017 aan de Tweede Kamer toegestuurd. Agendapunt: Overzicht (dertigleden)debatten Zaak: Overig - Functie n.v.t., Indiener/ondertekenaar n.v.t. - 13 januari 2017 Overzicht (dertigleden)debatten - 2016Z24226 Ter informatie. Voorstel: Geagendeerd op langetermijnagenda • Burgerinitiatief "Peuro” - 31 januari, 1 en 2 februari (week 5) Aangemeld, maar nog niet geagendeerd • 31 362 (Voorstel van wet van het lid Van Tongeren; Wijz. Wet belastingen op milieugrondslag i.v.m. het beperken van de emissies van broeikasgassen door kolengestookte elektriciteitscentrales (beperking emissies kolencentrales) (re- en dupliek) • 34 424 (Goedkeuring van het op 19 april 2015 te Washington tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Malawi tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Trb. 2015, 75 en Trb. 2016, 16)) Te agenderen debatten • 18. Debat over de ongelijkheid in Nederland (Klaver) (minister SZW, staatssecretaris Financiën) • 24. Debat over de vermogensrendementsheffing en de renteverlaging door de ECB (Bashir) (minister Financiën, staatssecretaris Financiën, staatssecretaris SZW) • 64. Debat over financiering van terrorisme via fraudecarrousels (Omtzigt) (minister V&J, staatssecretaris Financiën) Te agenderen dertigledendebatten • 4. Dertigledendebat over de deal van Starbucks met de Nederlandse fiscus (Merkies) (minister Financiën) • 13. Dertigledendebat over het rapport van de Nationale ombudsman over het verdwijnen van de blauwe envelop (Omtzigt) (staatssecretaris Financiën) • 18. Dertigledendebat over niet aangevraagde toeslagen van de Belastingdienst (Bashir) (staatssecretaris Financiën) • 20. Dertigledendebat over het bericht dat de Belastingdienst informatie achterhield voor het gerechtshof en de Hoge Raad (Omtzigt) (staatssecretaris Financiën) Rondvraag 38. Agendapunt: Rondvraag 13 Griffier: R.F. Berck Activiteitnummer: 2016A04197 14
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/509cbb5b-5c8c-4a98-aca7-29a14f98e416
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016–2017 34 666 Wijziging van de Wet ruimtelijke ordening en de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (afschaffing actualiseringsplicht bestemmingsplannen en beheersverordeningen) Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING1 Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt / uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State). Algemeen deel 1. Inleiding Het voorliggende wetsvoorstel strekt tot afschaffing van de actualiseringsplicht voor bestemmingsplannen en beheersverordeningen die elektronisch raadpleegbaar zijn. Voorgesteld wordt deze verplichting uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) te laten vervallen, vooruitlopend op de Omgevingswet. Het wetsvoorstel vormt een onderdeel in de overgang naar het nieuwe stelsel van het omgevingsrecht, zoals dat naar verwachting in 2019, met onder meer de Omgevingswet (Stb. 2016, nr. 156), in werking treedt. Een van de instrumenten binnen het nieuwe stelsel van omgevingsrecht is het omgevingsplan. Gemeenten dienen in het nieuwe stelsel hun bestemmingsplannen, beheersverordeningen en andere regelingen over de fysieke leefomgeving uit andere verordeningen te bundelen en om te vormen tot één samenhangend en consistent omgevingsplan. Dat is een aanzienlijke opgave, waarvoor gemeenten tien jaar de tijd krijgen vanaf het moment waarop de Omgevingswet in werking treedt. In de aanloop naar de inwerkingtreding wordt met het wetsvoorstel de actualiseringsplicht uit de Wro voor een belangrijk deel van de bestemmingsplannen en beheersverordeningen afgeschaft. Hierdoor komt ruimte beschikbaar, zodat gemeenten in aanloop naar de Omgevingswet al kunnen starten met de voorbereiding van het tot stand te brengen omgevingsplan. 2. Naar één omgevingsplan Gemeenten hebben nu vaak tientallen bestemmingsplannen en beheersverordeningen. Het komt regelmatig voor dat deze inhoudelijke verschillen vertonen, bijvoorbeeld in gehanteerde begrippen of formuleringen, terwijl de intentie is om hetzelfde te regelen. Vaak heeft dat te maken met het moment van totstandkoming van het plan. Met de 1 kst-34666-3 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2017 De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer. Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 666, nr. 3 1 Invoeringswet Omgevingswet wordt er in voorzien dat alle bestemmingsplannen, beheersverordeningen en vergelijkbare instrumenten, zoals inpassingsplannen, die in een gemeente van kracht zijn, vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet worden aangemerkt als één omgevingsplan. Met dit ene omgevingsplan wordt echter nog niet voldaan aan de eisen die het nieuwe stelsel aan het omgevingsplan stelt. Het nieuwe stelsel gaat uit van één samenhangend omgevingsplan, met één set begripsomschrijvingen en gelijke regels voor gelijke omstandigheden. Het omgevingsplan omvat daarnaast ook meer dan een bestemmingsplan. Ook de inhoud van lokale verordeningen op het gebied van de fysieke leefomgeving zal onderdeel worden van het omgevingsplan. Bovendien heeft het kabinet ervoor gekozen om als onderdeel van de stelselherziening enkele onderwerpen niet langer via algemene maatregelen van bestuur te regelen, maar via het omgevingsplan te laten regelen of over te laten aan de decentrale overheden. Dit betreft bijvoorbeeld de gevolgen van emissies van geluid, geur en trillingen door bedrijfsmatige milieubelastende activiteiten en de regels over horeca-, recreatie- en detailhandelsactiviteiten. Dat biedt meer duidelijkheid voor burgers en bedrijven en meer gelegenheid voor regelgeving op maat door gemeenten. Tot slot moet het omgevingsplan voldoen aan de nieuwe inhoudelijke eisen en terminologie en aan de nieuwe digitale standaarden zodat de regels op eenvoudige wijze voor burgers en bedrijven raadpleegbaar zijn. De overgang van bestemmingsplannen (inclusief beheersverordeningen) en lokale verordeningen naar samenhangende omgevingsplannen met alle regels over de fysieke leefomgeving is een aanzienlijke opgave. Het is van belang dat gemeenten hiermee voortvarend aan de slag kunnen gaan. Veel gemeenten doen dat ook al en zijn bijvoorbeeld op grond van de Crisis- en herstelwet aan het experimenteren met de mogelijkheden van het nieuwe stelsel. Toch zal het ombouwen nog de nodige tijd en inspanning gaan kosten, zeker in gemeenten die nog veel verschillende bestemmingsplannen en beheersverordeningen hebben, of voor locaties waar niet alleen een neutrale omzetting naar het nieuwe stelsel, maar ook een inhoudelijke wijziging nodig is die nog doordacht en afgewogen moet worden. Het is van belang dat gemeenten al voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet met deze taak aan de slag kunnen gaan. Met het schrappen van de actualiseringsplicht voor bestemmingsplannen en beheersverordeningen wordt hiervoor capaciteit vrijgemaakt. 3. Afsprakenkader met de VNG Eerder is door de Minister van Infrastructuur en Milieu met de VNG afgesproken dat er na een eerste evaluatie van de praktische ervaringen met de Omgevingswet, over een termijn voor de totstandkoming van één samenhangend omgevingsplan wordt besloten. Dat is ook zo in de memorie van toelichting bij de Omgevingswet aangegeven2. Om de overgang naar het nieuwe stelsel zo soepel mogelijk te kunnen laten verlopen en beheersbaar te houden, is het bij nader inzien toch wenselijk gebleken om al bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet een termijn te stellen voor gemeenten om tot één samenhangend omgevingsplan te komen. In overleg met de VNG wordt voorgesteld deze overgangstermijn te stellen op tien jaar. In het voorstel voor de Invoeringswet Omgevingswet zal worden bepaald dat deze termijn bij koninklijk besluit kan worden vastgesteld. Met de VNG is geconcludeerd dat het goed zou zijn als, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet, de actualiseringsplicht voor bestemmingsplannen en beheersverordeningen in de Wro wordt afgeschaft. Voorliggend wetsvoorstel voorziet hierin voor 2 Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 93. Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 666, nr. 3 2 elektronisch raadpleegbare bestemmingsplannen en beheersverordeningen. 4. Reikwijdte van het wetsvoorstel Het wetsvoorstel regelt niet dat de actualiseringsplicht wordt afgeschaft voor alle bestemmingsplannen en beheersverordeningen. De regeling wordt met het oog op de kenbaarheid van de geldende bestemmingsregeling voor burgers en bedrijven beperkt tot die plannen en verordeningen die elektronisch raadpleegbaar zijn. Het gaat hier om de plannen die beschikbaar zijn gesteld op www.ruimtelijkeplannen.nl. Dat zijn in ieder geval de plannen die op grond van de Wro digitaal zijn vastgesteld volgens de op grond het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voorgeschreven standaarden (IMRO2008 en IMRO2012). Daarnaast zijn het plannen die zijn vastgesteld volgens een oudere standaard (IMRO2006) die indertijd niet werd voorgeschreven, maar die wel werd gebruikt en die plannen op een vergelijkbare wijze raadpleegbaar maakt. Ten slotte gaat het om oudere plannen die nog niet zijn opgesteld volgens digitale standaarden, maar waarvan wel een ingescande versie beschikbaar is gesteld op www.ruimtelijkeplannen.nl (Planconour & PDF, ofwel PRPCP2008). Hiervoor is gekozen omdat de op grond van het Bro voorgeschreven standaarden pas in 2009 beschikbaar zijn gekomen, zodat het beperken van het wetsvoorstel tot die plannen praktisch weinig effect zou hebben. De raadpleegbaarheid van ingescande plannen op www.ruimtelijkeplannen.nl is weliswaar niet optimaal, maar op basis van de ingescande plankaart kan men wel het adres opzoeken en zo de geldende bestemming en de daarbij behorende regels raadplegen. De mogelijkheid om oudere plannen op deze wijze beschikbaar te stellen wordt gemeenten geboden sinds 2010. Daarmee wordt bevorderd dat ook oudere plannen digitaal raadpleegbaar zijn, in het kader van het streven naar een betere dienstverlening voor burgers en bedrijfsleven binnen de ruimtelijke ordening3. Om dezelfde reden wordt de afschaffing van de actualiseringsplicht in het wetsvoorstel beperkt tot plannen die op www.ruimtelijkeplannen.nl raadpleegbaar zijn. Voor plannen die dat niet zijn blijft de actualiseringsplicht in de Wro van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt. Met de inwerkingtreding van die wet vervalt immers actualiseringsplicht van de Wro en de plicht komt niet terug in de Omgevingswet. Het wetsvoorstel regelt dat gemeenten vooruitlopend op de Omgevingswet al eerder niet meer aan de actualiseringsplicht hoeven te voldoen als zij hun bestaande ruimtelijke plannen alsnog in een goed raadpleegbare ingescande versie aanbieden op www.ruimtelijkeplannen.nl. In het kader van het streven naar een betere dienstverlening ligt het overigens in de rede dat van plannen die niet (goed) raadpleegbaar zijn op www.ruimtelijkeplannen.nl om niet een afschrift ter beschikking wordt gesteld aan een belanghebbende die daarom verzoekt. Voor de duidelijkheid wordt nog opgemerkt dat dit wetsvoorstel geen verandering brengt in de regeling in die is opgenomen in artikel 8.1.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Daarin is bepaald dat als de inhoud van plannen en verordeningen die voor 1 januari 2010 in papieren vorm ter inzage zijn gelegd en daarna in papieren vorm zijn vastgesteld, aanleiding geeft tot een andere uitleg dan de elektronisch beschikbaar gestelde versie van die plannen en verordeningen, de inhoud van de papieren versie beslissend is. Bij het alsnog elektronisch raadpleegbaar maken van op papier vastgestelde plannen, blijft de papieren versie dus leidend in geval van verschillen. 3 Zie de Praktijkrichtlijn Plancontour en PDF PRPCP2008 op http://ro-standaarden.geonovum.nl/ 2008/facultatief/PRPCP2008-v1.2.1.pdf. Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 666, nr. 3 3 5. Gevolgen voor lopende procedures Het wetsvoorstel doet niets af aan de bevoegdheid van een gemeente om een bestemmingsplan of beheersverordening vast te stellen. Dat betekent dat het wetsvoorstel geen gevolgen heeft voor lopende procedures tot vaststelling van bestemmingsplannen of beheersverordeningen. Als een procedure tot vaststelling van een bestemmingsplan is geëntameerd omdat de gemeente wijziging van de geldende regeling wenselijk acht, ligt het in de rede dat de procedure wordt voortgezet. In voorkomend geval kan echter ook besloten worden de procedure te beëindigen4. Als dat gebeurt kan een belanghebbende die een andere bestemmingsregeling wenst voor zijn perceel uiteraard wel een aanvraag tot wijziging van het bestemmingsplan indienen. 6. Gevolgen voor instructieregels en aanwijzingen Het wetsvoorstel heeft in beginsel geen gevolgen voor instructieregels in de provinciale verordeningen en algemene maatregelen van bestuur en voor zelfstandige aanwijzingsbesluiten met instructies voor de inhoud van bestemmingsplannen. Gemeenten dienen onverminderd aan deze instructies te voldoen en hun bestemmingsplannen voor de daarbij aangegeven tijdstippen aan te passen overeenkomstig de gegeven instructies. Een belangrijk deel van de instructies zal echter aangeven dat gemeenten bepaalde aanpassingen pas bij een eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan moeten doorvoeren. Het schrappen van de generieke actualiseringsplicht maakt het mogelijk dat deze aanpassingen pas op een later tijdstip door gemeenten worden doorgevoerd. Overigens kan een belanghebbende wel een aanvraag indienen om een bestemmingsplan in overeenstemming met een instructieregel te brengen. 7. Overleg en consultatie Het wetsvoorstel is voorbereid in nauw overleg met de VNG. Zij onderschrijft, evenals het IPO, de strekking van het wetsvoorstel. Het wetsvoorstel heeft alleen betrekking op de ambtshalve actualisering van bestemmingsplannen. Het brengt geen verandering in de mogelijkheid voor belanghebbenden die wijziging van een (deel van een) bestemmingsplan wensen, om daartoe een aanvraag in te dienen. Daarom heeft het wetsvoorstel geen noemenswaardige gevolgen voor burgers, bedrijven of instellingen. Het gaat ook niet gepaard met extra uitvoeringslasten. Om die reden is afgezien van het houden van een internetconsultatie. 8. Administratieve en bestuurlijke lasten Het wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de administratieve lastendruk. Bestuurlijke en uitvoeringslasten die voortvloeien uit de actualiseringsplicht van de Wro zullen door het schrappen daarvan, worden verminderd. Daarbij is van belang dat veel gemeenten al ingescande bestemmingsplannen op www.ruimelijkeplannen.nl hebben gezet en dat het alsnog inscannen van papier plannen aanzienlijk minder capaciteit vergt dan (het voorbereiden van) het actualiseren van een bestemmingsplan. De bedoeling is evenwel dat de vrijkomende middelen worden ingezet voor de voorbereiding van één gemeentelijk omgevingsplan. 4 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld uitspraak van 26 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:643), kan aan de terinzagelegging van een ontwerpplan niet de gerechtvaardigde verwachting worden ontleend dat de raad het plan zal vaststellen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 666, nr. 3 4 Artikelsgewijs Artikel I Ingevolge dit artikel worden twee artikelen aan de Wro toegevoegd, waarin wordt bepaald dat de bepalingen van die wet die betrekking hebben op de actualiseringsplicht niet van toepassing zijn op bestemmingsplannen en beheersverordeningen die elektronisch raadpleegbaar zijn. Zoals is toegelicht in het algemeen deel gaat het om plannen die beschikbaar zijn gesteld op www.ruimtelijkeplannen.nl. Artikel II In het derde en vierde lid van artikel 9.1.4 van de Invoeringswet Wro wordt bepaald dat binnen de in die bepalingen gestelde termijn een bestemmingsplan of beheersverordening op grond van de Wro moet worden vastgesteld. In het vierde lid is tevens bepaald dat artikel 3.1, vierde lid, van de Wro van toepassing is als niet binnen de gestelde termijn aan de verplichting wordt voldaan. Omdat ook uit deze bepalingen een actualiseringsplicht voortvloeit, voorziet artikel II in het vervallen van die bepalingen. Uit het in artikel I voorgestelde artikel 3.1a van de Wro volgt vervolgens dat geen actualiseringsplicht geldt voor plannen die elektronisch raadpleegbaar zijn op www.ruimtelijkeplannen.nl. Hetzelfde geldt voor het derde lid van artikel 9.2.5 van de Invoeringswet Wro, dat betrekking heeft op met een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wro gelijkgestelde stadsvernieuwingsplannen. Artikel III Bij het bepalen van het tijdstip van inwerkingtreding zal rekening worden gehouden met de Wet raadgevend referendum. Voor een optimaal effect van de voorgestelde wet is het van belang dat deze zo spoedig mogelijk in werking treedt; door spoedige inwerkingtreding kan worden voorkomen dat kosten worden gemaakt voor het voorbereiden en van uitvoeren van bestemmingsplanprocedures en het voorbereiden en vaststellen van beheersverordeningen zonder dat daar uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening noodzaak toe bestaat. Om deze reden is het voornemen om af te wijken van de systematiek van de vaste verandermomenten. Dit betreft zowel de invoeringstermijn als het vaste verandermoment. Wat betreft de invoeringstermijn geldt daarbij dat afgeweken kan worden van de termijn van drie maanden uit de Code Interbestuurlijke Verhoudingen omdat het wetsvoorstel in nauw overleg met de VNG is voorbereid en geen implementatie vergt, terwijl latere inwerkingtreding grote nadelen heeft voor gemeenten in verband met de hoge kosten die zijn verbonden aan het actualiseren van bestemmingsplannen en beheersverordeningen. De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 666, nr. 3 5
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/f9972ef6-321d-4aa0-bac9-b53411047adf
Q-koorts Kompas Samen richting kiezen en koers bepalen Inleiding Q-support heeft van het ministerie van VWS de opdracht gekregen om patiënten met Q-koorts te adviseren en te begeleiden en om onderzoek te initiëren. Zij doet dat voor de duur van vijf jaar en eindigt haar opdracht per 1 oktober 2018. Het laatste jaar is een afbouwjaar, dat wil zeggen dat de lopende onderzoeken worden afgerond en gepresenteerd, maatschappelijke partijen worden gezocht voor overname van de lopende begeleidingstrajecten, de bedrijfsvoering afgesloten en de stichting opgeheven. Inmiddels is Q-support dus bijna aan het eind van haar actieve bestaan (1 oktober 2017). Op dit moment hebben ruim 800 Q-koortspatiënten een beroep op Q-support gedaan. Dat heeft tot veel feiten en inzichten geleid ten aanzien van de langetermijngevolgen van Q-koorts en de effecten ervan op de verschillende leefgebieden. Met deze kennis en ervaring heeft Q-support niet alleen heel goed beeld gekregen van de vraagstukken waar patiënten mee worstelen, maar ook van wat patiënten nodig hebben. Niet alleen nu, maar ook na Q-support. Q-support wil actief inzetten op het tijdstip van afronding door te investeren in haar ‘nalatenschap’. Dat houdt in dat er nu al wordt voorgesorteerd op zorg op maat voor de patiënt na 2017 en overige maatregelen voor na 2018. Immers: het bestaan van Q-support is eindig maar een grote groep Q-koortspatiënten is dan niet beter en een aantal zelfs niet eens ontdekt. Het werk houdt dus niet op. Wat exact nodig is voor de Q-koortspatiënt laat zich niet in één maatregel vatten. Er is een Lange Termijn Agenda nodig die voorziet in een samenhangende, integrale aanpak en een totaalpakket aan maatregelen. Dit zogenoemde Q-koorts Kompas legt daarvoor een basis en wil richting geven. In de hoop dat de samenwerking met geëigende organisaties en instanties tot uitvoering leidt en dat er een centrale regie komt, zodat instanties niet langs elkaar heen kunnen werken en deze groep patiënten na Q-support niet tevergeefs aanklopt. Belangrijk daarbij is dat de nieuwe richtlijn door alle relevante partijen wordt omarmd. Verder borgt deze aanpak de resultaten, de relevante producten en de kennis van Q-support, zodat die beschikbaar blijven voor Q-koortspatiënten en maatschappelijke partijen. Dat is bovendien van belang met het oog op een nieuwe uitbraak van een zoönose. Het is voor deskundigen niet de vraag of, maar wanneer zich een volgende uitbraak aandient. Dan dienen alle betrokken partijen direct en adequaat te reageren. Vandaar dat dit plan op onderdelen ook suggesties doet ten aanzien van een dergelijke nieuwe uitbraak. Een dergelijke uitbraak is een humaan-veterinair vraagstuk. Wij beperken ons in dit Q-koorts Kompas hoofdzakelijk tot het humane aspect. Q-support wil een draaiboek opleveren dat als leidraad kan dienen en adequaat en tijdig handelen mogelijk maakt bij een eventuele nieuwe uitbraak. 2 Passend bij de werkwijze van Q-support, wordt dit document breed gedragen en is het tot stand gekomen in nauwe samenspraak met de Raad van Toezicht, de professionals in de organisatie, de patiënten en de vrijwilligers die actief zijn in de Denktank en de Commissies Onderzoek en Patiënten. De opsomming van knelpunten en voorgestelde maatregelen in het Q-koorts Kompas is niet uitputtend. Q-support heeft immers nog bijna twee jaar te gaan en dat kan tot aanvullingen leiden op basis van verdere inzichten. Ook voor de dialoog, die wij aangaan met maatschappelijke partners over dit Kompas, geldt dat dit tot nieuwe en andere inzichten kan leiden. Q-support zal zich tot het eind van haar bestaan in 2018 tot het uiterste inzetten om de voorstellen in dit Q-koorts Kompas mogelijk te maken. Dat kunnen wij beslist niet alleen. Wij zoeken daarom in de komende periode het overleg en de samenwerking met organisaties en instanties om gezamenlijk richting te kiezen en de koers te bepalen. Om zo samen verder inhoud en gestalte te geven aan het Q-koorts Kompas. In de verwachting dat het mogelijk blijkt om bij de afronding van Q-support concrete afspraken vast te leggen in convenanten. Wellicht ten overvloede: het langer voortbestaan van Q-support, menigmaal geopperd, is geen optie. Het is goed dat een tijdelijke stichting de eerste nood kan lenigen, we moeten nu echter in staat zijn om de problemen van de Q-koortspatiënten binnen reguliere voorzieningen in Nederland aan te pakken. Het gezamenlijk verwezenlijken van (een belangrijk deel van) dit Q-koorts Kompas is daartoe wel noodzakelijk. ’s-Hertogenbosch, februari 2017 Q-support, Annemieke de Groot, directeur-bestuurder 3 Inhoud Samenvatting 5 1. Algemeen 6 1.1. Lessen trekken uit de Q-koortsepidemie 6 1.2. Erkenning en herkenning 6 1.3. Preventie 7 2. Directe zorg voor de patiënt 7 2.1. Zorg voor Q-koortspatiënten 7 2.2. Diagnostiek 7 2.3. Opsporen nog niet ontdekte patiënten met chronische Q-koorts 8 2.4. Fysiotherapie in basispakket 8 2.5. CGT 8 2.6. Nieuwe richtlijn 8 3. Kennis en deskundigheid borgen en doorontwikkelen 9 3.1. Nationale database chronische Q-koorts 9 3.2. Database Q-koortsonderzoek 9 3.3. Nascholing 9 3.4. Behandelmethoden Q-koorts 10 3.5. Inzet ervaringsdeskundigheiden patiëntenparticipatie 10 3.6. Meer onderzoek naar Q-koorts 10 4. Opleiding, werk en inkomen 11 4.1. 11 Meer deskundigheid bij specialisten op het gebied van werk & inkomen 4.2. Toegang tot re-integratie 11 4.3. 11 Onderwijs 4.4. Samenhangende aanpak zorg en werk 12 5. Borging en bewaking 12 5.1. Integrale aanpak 12 4 Samenvatting Q-koorts Kompas Met dit Q-koorts Kompas wil Q-support in samenwerking met andere relevante maatschappelijke partners een aantal zaken realiseren die zij van wezenlijk belang acht voor de toekomst van zowel de Q-koortspatiënten als voor mogelijk nieuwe uitbraken van zoönosen. We onderscheiden in het Q-koorts Kompas drie speerpunten: • Leren van de uitbraak. • Organiseren van zorg voor Q-koortspatiënten. • Regie en verantwoordelijkheid van derden voor relevante diensten en producten van Q-support. 1. Leren van de uitbraak De periode tussen de uitbraak (2007) en de oprichting van Q-support (2013) heeft veel te lang geduurd. Met als gevolg dat veel onomkeerbaar leed is geschied. Om te voorkomen dat patiënten bij een volgende uitbraak van zoönose opnieuw jarenlang verstoken blijven van de juiste integrale benadering en van erkenning en herkenning van hun klachten, zou een Steun- en adviespunt Zoönose kunnen worden ingericht. 2. Organiseren van zorg voor Q-koortspatiënten Dit Steun- en adviespunt Zoönose zou tevens een rol kunnen vervullen in de regie en organisatie van de zorg en begeleiding van Q-koortspatiënten. Q-support eindigt in oktober 2018. Het laatste jaar is een afbouwjaar. Daaruit volgt dat de actieve patiëntenzorg in oktober 2017 ophoudt. Maar inmiddels is gebleken dat Q-koorts een grillig en langdurig verloop kent en ingrijpt op alle facetten van het leven. Patiënten zijn eind 2017 niet beter en er worden zelfs nog maandelijks mensen met levensgevaarlijke chronische Q-koorts gediagnosticeerd. Dat maakt toegang tot medische zorg waar de juiste expertise wordt geboden, noodzakelijk. Verder dient er sprake te zijn van integrale teams die op afroep begeleiding kunnen bieden bij vraagstukken op de levensgebieden waarop deze langdurige ziekte zo indringend ingrijpt, zoals werk en inkomen. Teams en toegang tot de juiste zorg kunnen worden georganiseerd en aangestuurd vanuit dit Steun- en adviespunt. 3. Diensten en producten Q-support In weerwil van de gedachte dat in Nederland reguliere voorzieningen alles kunnen bieden wat nodig is, heeft Q-support een aantal producten en diensten moeten ontwikkelen omdat patiënten tevergeefs een beroep deden op bestaande instanties. Dat is vooral een gevolg van de onbekendheid met de ziekte en de langdurigheid van de klachten. De Q-koortsepidemie was, behalve voor de patiënten, voor velen verleden tijd. Op basis van de patiëntenvraag heeft Q-support aanbod ontwikkeld op deze lacunes, waaronder een nascholingsprogramma op zoönose voor huis-, bedrijfs- en verzekeringsartsen en medisch specialisten, een beweegprogramma op maat voor Q-koortspatiënten en instrumentarium op het gebied van werk en inkomen. Q-support zou dit aanbod graag onder verantwoordelijkheid en regie brengen van andere organisaties, zodat het beschikbaar blijft voor patiënten. Dat geldt ook voor de resultaten van het onderzoeksprogramma Q-koorts dat Q-support heeft geïnitieerd en de unieke werkwijze met patiëntenparticipatie die daarbij is gehanteerd. Ook deze expertise dient geborgd te worden bij een andere organisatie. 5 Q-koorts Kompas: Wat zou de Q-koortspatiënt ook na 2018 helpen? 1. Algemeen 1.1 Lessen trekken uit de Q-koortsepidemie Het tijdsbestek tussen de uitbraak van de Q-koortsepidemie (2007) en de oprichting van Q-support (2013) is veel te lang geweest. De impact van Q-koorts op het leven van veel patiënten was en is groot. Vaak was er al sprake van een onomkeerbaar proces van beslissingen, bijvoorbeeld inzake werk en inkomen, voordat deze patiënten een beroep konden doen op advies en ondersteuning. Ze zaten al in de bijstand, raakten sociaal geïsoleerd en voerden een jarenlange, eenzame strijd om erkenning en herkenning van hun klachten. Laten we lessen trekken uit de Q-koortsepidemie. Allereerst door ervoor te zorgen dat mensen niet onnodig ziek worden. Maar mocht er zich een uitbraak van een zoönose voordoen, dan moet er sprake zijn van adequate (besluitvormings)processen die leiden tot een goede informatievoorziening en, daaraan gekoppeld, tot snel de juiste hulp (zoals ook geopperd onder 2. Directe zorg voor de patiënt). Bij de inrichting van het vervolgtraject dient bovendien rekening te worden gehouden met het gegeven dat ziek zijn op meer aspecten van het leven ingrijpt dan uitsluitend op de fysieke gezondheid. Een integrale aanpak, met aandacht voor die verschillende leefgebieden, is van meet af aan nodig. De armoedeval van een deel van onze patiënten getuigt daarvan. Het draaiboek van de tijdelijke projectorganisatie Q-support geeft daarbij concrete handvatten. 1.2 Erkenning en herkenning Q-koorts grijpt diep in op het leven van patiënten. Het gaat niet alleen ten koste van hun gezondheid en inkomen. Ook de impact op andere gezinsleden en de directe omgeving is groot. Het leidt in veel gevallen zelfs tot eenzaamheid en sociaal isolement. Q-support is gedurende haar bestaan geconfronteerd met veel boosheid en frustratie bij patiënten. Anders dan bij een andere ziekte, is het gevoel van veel patiënten dat Q-koorts hen is aangedaan en niet is overkomen omdat zij van mening zijn dat de overheid eerder in had kunnen grijpen. Patiënten moeten bovendien veel energie steken in een ongelijke strijd (overheid, UWV, onwillige (huis)artsen) omdat klachten niet worden erkend en herkend. Dat is veelal een gevolg van de onbekendheid met de ziekte en de gevolgen ervan. Dat neemt niet weg dat er vanuit het voorzorgprincipe kan worden gehandeld. Dat er geluisterd wordt naar de patiënten, zodat onbekendheid met klachten niet leidt tot ontkenning van die klachten. Wanneer tijdige, goede informatievoorziening en scholing ertoe leiden dat overheid, artsen en instanties die erkenning en herkenning bieden, hoeft de patiënt geen energie meer te steken in die ongelijke strijd, maar kan zich richten op zijn gezondheid. Erkenning en herkenning zijn dan ook sleutelwoorden voor de Q-koortspatiënt. Voor QVS patiënten geldt dat zij nog steeds op veel onbegrip stuiten bij instanties waar zij op zijn aangewezen ten gevolge van hun ziekte. Het hoeft hier geen betoog dat herkenning van chronische patiënten van levensbelang is. Zonder de 6 juiste behandeling lopen zij een groot risico te overlijden. De 74 doden die er te betreuren zijn als gevolg van Q-koorts vormen het wrange bewijs van deze stelling. 1.3 Preventie Q-koorts heeft ons geconfronteerd met de onverbrekelijke samenhang tussen gezondheid en omgeving. Ontwikkelingen in de landbouwsector en de ruimtelijke ordening zijn van invloed op de gezondheid van mensen. De kunst is mogelijke knelpunten voor de volksgezondheid tijdig te traceren en te zorgen dat er iets mee gedaan wordt. Vanaf 2019 krijgt gezondheid definitief een plek in de Omgevingswet. Gemeentebesturen kunnen daarmee de bescherming van gezondheid een integrale plek geven in hun omgevingsbeslissingen. De Gezondheidsraad schrijft in zijn advies van juni 2016 dat het van belang is de betrokkenheid van regionale diensten zoals de GGD te waarborgen om lokaal een goede afweging te kunnen maken, zodat er evenwichtig en rechtvaardig wordt omgegaan met risico’s en kansen. 2. Directe zorg voor de patiënt Q-koorts leert dat de keten van awareness -> signalering -> crisisbehandeling -> patiëntenzorg niet vanzelfsprekend sluitend is en evenmin vanzelfsprekend op gang komt na een uitbraak. Patiënten hebben lang gewacht, tevergeefs gezocht en kunnen tot op de dag van vandaag nog niet altijd rekenen op erkenning en herkenning. Daarin schuilt voor patiënten een grote last en veel pijn. In alle onderdelen van de keten is verbetering wenselijk. Signalen dienen eerder opgemerkt en opgepakt te worden, waardoor ook crisisbehandeling eerder op gang komt. Wat er daarna gebeurt is nu nog onduidelijk. Waar kunnen patiënten bij een nieuwe uitbraak voor hun behandeling en opvang terecht? Is dat een aanvullende taak voor de GGD? Dient er een steunpunt Zoönose te komen of ligt het voor de hand een projectorganisatie naar model van Q-support in te richten? Het draaiboek Q-support kan in dat laatste geval heel nuttig zijn. Q-koorts heeft laten zien dat ondersteuning van patiënten verder dient te gaan dan hun fysieke gezondheid. Ziekte, zeker wanneer die langdurig is, grijpt in op vrijwel alle terreinen van het leven en zeer nadrukkelijk op werk en inkomen. 2.1 Zorg voor Q-koortspatiënten Er dient ook na 2018 zorg beschikbaar te blijven voor de Q-koortspatiënten. Zij zijn dan immers niet beter en sommigen zelfs niet opgespoord. In het organiseren van de zorg, dicht bij de patiënt met aandacht voor alle leefgebieden waarop Q-koorts ingrijpt, zijn integrale teams nodig die op afroep problemen van mensen kunnen bespreken en hen ook daadwerkelijk kunnen begeleiden. Verder dienen er één of meer fysieke locaties in het land te zijn die medische zorg aan QVS- en chronische patiënten kunnen bieden en waar patiënten een beroep kunnen doen op de juiste expertise. 2.2 Diagnostiek Op basis van onze patiënteninformatie constateren wij dat er niet altijd sprake is van eenduidige diagnostiek in het vaststellen van een Q-koortsbesmetting. De praktijk laat zien dat de gebruikte testen verschillen, dat die ook tot verschillende resultaten leiden en dat testuitslagen niet altijd hetzelfde worden geïnterpreteerd. Landelijke afspraken hierover zouden voor die 7 eenduidigheid kunnen zorgen. Daarbij willen we ervoor pleiten dat daarin aandacht is voor nieuwe ontwikkelingen in de Q-koortsdiagnostiek. 2.3 Opsporen nog niet ontdekte patiënten met chronische Q-koorts Inmiddels is er in twee provincies een oproep gedaan door Provinciale Staten om een bevolkingsonderzoek te starten om de nog niet ontdekte chronische patiënten op te sporen. Ook in de landelijke politiek klinkt dat geluid. Q-support onderschrijft dit initiatief. Dat wordt mede ingegeven door het aantal sterfgevallen en de grote risico’s die chronische Q-koortspatiënten lopen wanneer zij niet de juiste behandeling krijgen. De vraag dient zich aan of een onderzoek binnen een cirkel van 5 km de beste aanpak is. Chronische patiënten wonen niet per definitie in de directe omgeving van een boerderij. Het verdient wellicht meer voorkeur om bijvoorbeeld chronische patiënten op te sporen via specialisten als reumatologen, internisten, hart– en vaatspecialisten e.d. Een nadere verkenning met specialisten naar de beste manier om dit onderzoek in te richten is hierbij nodig. 2.4 Fysiotherapie in het basispakket Momenteel vergoedt Q-support met eigen middelen fysiotherapeuten in het hele land om patiënten onder deskundige begeleiding te laten bewegen. We hebben geconstateerd dat dit beweegprogramma effect sorteert. Wetenschappelijke onderbouwing vindt plaats in samenwerking met het Radboudumc. Omdat Q-koorts niet op de lijst voor chronische ziekten staat is vergoeding van dit beweegprogramma vanuit de basisverzekering echter niet mogelijk. Wij zouden dat graag anders zien en zoeken het overleg met geëigende partijen over een code Q-koorts. 2.5 CGT De kennis over en de toegang tot Cognitieve Gedragstherapie (CGT) mag niet verloren gaan voor patiënten. Een landelijk netwerk van CGT therapeuten kan deze kennis borgen en behandeling blijven bieden aan Q-koortspatiënten. 2.6 Nieuwe richtlijn VWS heeft het mogelijk gemaakt dat RIVM, eerder dan voorzien, een nieuwe richtlijn Q-koorts opstelt, gebaseerd op de nieuw verworven inzichten rond deze ziekte. Uitgangspunt daarbij zou moeten zijn dat het een brede richtlijn wordt die aandacht heeft voor alle leefgebieden waarop Q-koorts ingrijpt en die in een integrale aanpak van de problemen voorziet. Een dergelijke richtlijn dient breed te worden ondersteund en onderschreven. 8 3. Kennis en deskundigheid borgen en doorontwikkelen Er is inmiddels veel kennis en deskundigheid opgebouwd rond Q-koorts. Het is van belang een structuur in te richten waarmee deze kennis en deskundigheid doorontwikkeld wordt en toegankelijk blijft voor uiteenlopende partijen als onderzoekers, patiënten en artsen. We moeten vaststellen dat er nu sprake is van versnippering. Een kennis- en expertisenetwerk Q-koorts kan voorzien in toegang tot de kennis die nu aanwezig is bij onderzoeksinstituten en behandelcentra. Centrale regie door bijvoorbeeld RIVM kan ervoor zorgen dat er verbinding tussen deze verschillende centra tot stand komt. Om de kennis en deskundigheid te borgen zijn de volgende zaken naar onze mening nodig. 3.1 Nationale database chronische Q-koorts Met middelen van Q-support is de database voor chronische Q-koorts inmiddels weer actueel. Het moet mogelijk zijn deze voor minimaal 5 jaar bij te houden en het onderzoek te continueren. Dat is nodig om de langetermijngevolgen van chronische Q-koorts te signaleren en te onderzoeken. Het is daarom van groot belang om de cijfers actueel te houden en er lering uit te blijven trekken, zowel in het kader van onderzoek als behandeling. De gegevens blijven na deze periode van 5 jaar nog eens 15 jaar bewaard en zijn ook dan beschikbaar voor verder onderzoek. Q-support heeft inmiddels een aanvraag bij VWS gedaan om de benodigde middelen beschikbaar te stellen om deze database nog 5 jaar door het UMC Utrecht voort te laten zetten. Deze is gehonoreerd. 3.2 Database Q-koortsonderzoek Deze database voorziet in een overzicht van alle onderzoeken naar Q-koorts in Nederland: chronische Q-koorts, QVS, besmetting doorgemaakt en verder alle relevante onderzoeken, ook op veterinair gebied. Dit komt tegemoet aan de wens van patiënten om - naast de Nationale Database Chronische Q-koorts- ook een overzicht te hebben van onderzoekdatabases. Deze database zou centraal beschikbaar moeten blijven. 3.3 Nascholing Q-support heeft met eigen middelen een intensief nascholingsprogramma rond zoönose, waaronder Q-koorts, ontwikkeld voor huisartsen en specialisten. Om te borgen dat deze kennis behouden blijft en verder wordt doorontwikkeld, zou het nascholingsprogramma ondergebracht kunnen worden bij de medische beroepsverenigingen. Dat leidt wel tot de vraag wie daar de regie over heeft. Als gevolg van de gedachte dat infectieziekten nauwelijks nog voorkomen in Nederland is de aandacht voor dit onderwerp in het opleidingscurriculum vrij beperkt en krijgt het in het reguliere nascholingsprogramma nauwelijks aandacht. Wij stellen vast dat het bereiken van huisartsen voor het organiseren van nascholingen uitermate moeizaam is. Centrale regie op dat programma ontbreekt; de nascholingsagenda wordt regionaal bepaald. Dat is, met het oog op een mogelijke volgende uitbraak van een zoönose, een zorgelijke constatering en biedt duidelijk 9 mogelijkheden tot verbetering. Een verplichtend karakter op bepaalde thema’s in de nascholing zou uitkomst kunnen bieden. Een opleiding tot Kaderarts infectieziekten, waaronder Q-koorts, voorziet in een lacune. Deze kaderartsen zorgen er immers voor dat de kennis verspreid wordt onder huisartsen in het hele land. De kans dat een patiënt een (huis)arts met kennis van zaken tegenover zich treft, neemt daarmee aanzienlijk toe. In zijn algemeenheid constateren wij dat kennisvermeerdering bij (para)medische beroepsgroepen geen centrale regie kent en er geen plan is om dat tot stand te brengen wanneer een (acute) situatie daar aanleiding toe geeft. 3.4 Behandelmethoden Q-koorts In diverse (para)medische centra is veel kennis ontwikkeld en ervaring opgedaan met de behandeling van Q-koorts (QVS, chronische Q-koorts). Deze expertise dient op fysieke locatie beschikbaar en bereikbaar te blijven voor patiënten. Want deze kennis in onontbeerlijk voor een juiste diagnose en behandeling van zowel chronische Q-koortspatiënten als patiënten met QVS. Ook hier dient sprake te zijn van centrale regie. 3.5 Inzet ervaringsdeskundigheid en patiëntenparticipatie Q-support heeft in haar werkwijze patiënten als ervaringsdeskundigen op uiteenlopende terreinen een actieve rol gegeven. Dat geldt bijvoorbeeld voor het intakeproces, de rol van begeleider in de training Omgaan met ... en met kleinschalige en grootschalige patiëntenbijeenkomsten over het aanbod. Dit heeft plaatsgevonden vanuit de overtuiging dat de kwaliteit van het hulpaanbod daarmee toeneemt. Daarnaast heeft Q-support een methodiek voor patiëntenparticipatie ontwikkeld die met name zijn beslag heeft gekregen in de beoordeling van onderzoekaanvragen op relevantie. Dat laatste is door ZonMw aangemerkt als een best practice in patiëntenparticipatie. Q-support is van mening dat deze manier van werken in het algemeen tot voorbeeld strekt. Deze methodieken in ervaringsdeskundigheid en patiëntenparticipatie dienen derhalve gedocumenteerd beschikbaar te komen en behouden te blijven. Inmiddels heeft ZonMw besloten tot een onderzoek naar de werkwijze rond patiëntenparticipatie met als doel de succesindicatoren te identificeren. 3.6 Meer onderzoek naar Q-koorts Q-support heeft het budget voor onderzoek uitgegeven aan 14 onderzoeken naar Q-koorts en de behandeling ervan. Hierna houdt de middelenstroom voor verder onderzoek naar Q-koorts op. Het is van het grootste belang dat verder onderzoek mogelijk wordt gemaakt. Het is een wrange constatering maar de populatie aan besmette Nederlanders leent zich uitstekend voor onderzoek naar deze raadselachtige ziekte. Dat wordt geïllustreerd door de internationale samenwerking die inmiddels plaatsvindt tussen Nederlandse onderzoekers en teams in de VS en Australië. Uiteraard is dit ook van evident belang voor de patiënten en hun behandeling. Er zijn immers nog veel vragen over de langetermijngevolgen van Q-koorts en de behandeling ervan onbeantwoord gebleven. 10 4. Opleiding, werk en inkomen Uit een data-analyse onder de aangemelde patiënten (toen: 600) blijkt dat de impact van Q-koorts op de werksituatie groot is (Bron: Leven met Q-koorts; het dagelijkse gevecht, Q-support juni 2016). Van alle aangemelde patiënten die werken of gewerkt hebben, is 37% minder gaan werken en 37% zelfs helemaal gestopt. 4.1 Meer deskundigheid bij specialisten op het gebied van werk & inkomen Hetzelfde onderzoek laat zien dat 26% van de (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte patiënten het oneens was met het arbeidsongeschiktheidsbesluit en hiertegen in verweer is gegaan (bezwaar en/of beroep). Veel Q-koortspatiënten voelen zich geconfronteerd met een gebrek aan erkenning op het leefgebied werk en inkomen als gevolg van een lacune in de kennis over Q-koorts en de langetermijngevolgen ervan bij bedrijfsartsen, verzekeringsartsen, arbeidsdeskundigen, gemeenten en het UWV. Wat zich hier met name wreekt is de systematiek van de loondervingsverzekering voor werknemers. Deze leidt er toe dat vooral patiënten met een laag inkomen worden geconfronteerd met een laag arbeidsongeschiktheidspercentage, hetgeen vaak leidt tot een armoedeval. Wij pleiten voor ruimere en structurele kennis op het gebied van zoönose/infectieziekten (waaronder Q-koorts) per UWV regio. Ook met het oog op een volgende uitbraak. Verder zou aan Q-koortspatiënten de mogelijkheid moeten worden geboden een herkeuring aan te vragen wanneer de nieuwe Q-koorts richtlijn is vastgesteld en onderschreven. 4.2 Toegang tot re-integratie De gevolgen van Q-koorts worden nog onvoldoende onderkend. Patiënten blijven langdurig ernstig ziek en blijven werken naar vermogen. Dat neemt niet weg dat een aanzienlijk deel uitvalt. Als gevolg van een laag inkomen is een deel daarvan aangewezen op de bijstand, anderen komen wegens vermeend verdienvermogen niet in aanmerking voor het Doelgroepenregister in het kader van de Participatiewet, weer anderen zijn hun inkomen volledig kwijt en aangewezen op het inkomen van hun partner. Vaak is de weg naar re-integratie afgesneden omdat gemeenten die re-integratie niet vergoed krijgen en werkgevers geen aanspraak kunnen maken op de no-riskpolis. 4.3 Onderwijs Voor jongere Q-koortspatiënten geldt dat het onderwijssysteem niet erg gevoelig is voor de problemen van deze leerlingen/studenten met deze onbekende ziekte. Zij lopen studievertraging op, er is sprake van voortijdige uitval met een studieschuld, zij ontvangen geen studiebeurs omdat zij in deeltijd moeten studeren maar kunnen studie niet combineren met werk, et cetera. Meer oog voor de problemen en meer begeleiding en ondersteuning is voor deze groep chronische patiënten als gevolg van een zoönose echt nodig. Zodat ook zij zicht hebben op een afgeronde studie en de mogelijkheid krijgen een volwaardig bestaan op te bouwen met werk dat past. 11 4.4 Samenhangende aanpak zorg en werk In enkele academische behandelcentra wordt er bij aandoeningen als kanker en de ziekte van Parkinson al door de medisch specialist een relatie gelegd met de vraagstukken op het gebied van werk en inkomen. Patiënten worden dan in contact gebracht met een klinisch arbeidspsycholoog. Waar nodig legt die de relatie met de werkgever en het UWV. Deze brede aanpak strekt ook tot voorbeeld in geval van Q-koorts en andere zoönosen. Het voorkomt dat, zoals nu voor veel Q-koortspatiënten geldt, er sprake is van een onomkeerbaar proces en een armoedeval nog voordat er professionele ondersteuning is. 5. Borging en bewaking 5.1 Integrale aanpak De complexiteit van de vraagstukken waarvoor de Q-koortspatiënt zich gesteld ziet, leidt tot een grote diversiteit aan stakeholders die een rol spelen bij de aanpak van deze vraagstukken. De Q-koortspatiënt is derhalve gebaat bij een integrale aanpak van de problemen. Immers, het aantal instanties en instellingen dat betrokken is, vanaf de uitbraak tot het moment waarop de langetermijngevolgen van de besmetting duidelijk werden, is groot. Door samenwerking onder centrale regie en het borgen en doorontwikkelen van de inmiddels opgebouwde deskundigheid wordt voorkomen dat patiënten na 2018 tevergeefs een beroep doen op de instanties waarop zij zijn aangewezen. De ervaringen van onze patiënten leren ons dat er dan wel alles mag zijn op het gebied van voorzieningen, maar dat de bereikbaarheid en de onderlinge samenwerking veel te wensen overlaat, zeker bij zo’n onbekende ziekte. In dit Q-koorts Kompas formuleert Q-support daarvoor een aantal oplossingsrichtingen die zij in het kader van haar nalatenschap in samenwerking met stakeholders nader uit wil werken en vorm wil geven in een concreet actieplan met financiële paragraaf. In de hoop en het vertrouwen dat deze partners het belang ervan onderschrijven en daar een bijdrage aan willen leveren. 12
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/5f396dd2-12be-4986-a2ab-5f63504d7c85
Wageningen Economic Research De missie van Wageningen University & Research is ‘To explore the potential of Postbus 29703 nature to improve the quality of life’. Binnen Wageningen University & Research 2502 LS Den Haag bundelen Wageningen University en gespecialiseerde onderzoeksinstituten van E [email protected] Stichting Wageningen Research hun krachten om bij te dragen aan de oplossing T +31 (0)70 335 83 30 van belangrijke vragen in het domein van gezonde voeding en leefomgeving. www.wur.nl/economic-research Met ongeveer 30 vestigingen, 5.000 medewerkers en 10.000 studenten behoort Wageningen University & Research wereldwijd tot de aansprekende kennis­ Nota 2018-097 Risicobeheerinstrumenten in het GLB Bouwstenen voor de Nederlandse positie instellingen binnen haar domein. De integrale benadering van de vraagstukken en de samenwerking tussen verschillende disciplines vormen het hart van de unieke Wageningen aanpak. Marcel van Asseldonk, Huib Silvis, Roel Jongeneel en Ron Bergevoet Risicobeheerinstrumenten in het GLB Bouwstenen voor de Nederlandse positie Marcel van Asseldonk, Huib Silvis, Roel Jongeneel en Ron Bergevoet Dit onderzoek is uitgevoerd door Wageningen Economic Research in opdracht van en gefinancierd door het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, in het kader van het Beleidsondersteunend onderzoeksthema ‘Gemeenschappelijk landbouwbeleid’ (projectnummer BO-43-014.02-001) Wageningen Economic Research Wageningen, september 2018 NOTA 2018-097 Asseldonk, M.A.P.M. van, H.J. Silvis, R.A. Jongeneel en R.H.M. Bergevoet, 2018. Risicobeheerinstrumenten in het GLB; Bouwstenen voor de Nederlandse positie. Wageningen, Wageningen Economic Research, Nota 2018-097. 24 blz.; 0 fig.; 0 tab.; 10 ref. Dit rapport analyseert op hoofdlijnen de belangrijkste bestaande en nieuwe risicobeheerinstrumenten in het GLB op eventuele toepassing in Nederland. Voor het risicobeheer zijn allerlei opties beschikbaar die vallen onder instrumenten in de eerste pijler of tweede pijler van het GLB dan wel als overige instrumenten zijn benoemd. De verordeningen van het GLB zijn slechts voor een paar instrumenten een knelpunt voor wat betreft vergroten draagvlak dan wel ontwikkelen van instrumenten. Overige knelpunten vloeien voort uit een te gering draagvlak in de lidstaat. Met name om gevolgschade via onderlinge fondsen te regelen, uitgevoerd door bijvoorbeeld Producentenorganisaties, is bereidheid van de sector en overheid noodzakelijk. Ervaringen in het verleden hebben aangetoond dat dergelijke onderlinge fondsen alleen toekomst hebben indien ze algemeen verbindend worden verklaard, dan wel wettelijk worden geregeld. Trefwoorden: GLB, interventie, verzekeringen, onderlinge fondsen, inkomensstabilisatie, voorzorgsparen, prijscontracten Dit rapport is gratis te downloaden op https://doi.org/10.18174/460537 of op www.wur.nl/economicresearch (onder Wageningen Economic Research publicaties). © 2018 Wageningen Economic Research Postbus 29703, 2502 LS Den Haag, T 070 335 83 30, E [email protected], www.wur.nl/economic-research. Wageningen Economic Research is onderdeel van Wageningen University & Research. Wageningen Economic Research hanteert voor haar rapporten een Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie. © Wageningen Economic Research, onderdeel van Stichting Wageningen Research, 2018 De gebruiker mag het werk kopiëren, verspreiden en doorgeven en afgeleide werken maken. Materiaal van derden waarvan in het werk gebruik is gemaakt en waarop intellectuele eigendomsrechten berusten, mogen niet zonder voorafgaande toestemming van derden gebruikt worden. De gebruiker dient bij het werk de door de maker of de licentiegever aangegeven naam te vermelden, maar niet zodanig dat de indruk gewekt wordt dat zij daarmee instemmen met het werk van de gebruiker of het gebruik van het werk. De gebruiker mag het werk niet voor commerciële doeleinden gebruiken. Wageningen Economic Research aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen. Wageningen Economic Research is ISO 9001:2008 gecertificeerd. Wageningen Economic Research Nota 2018-097 | Projectcode 2282200399 Foto omslag: Shutterstock Inhoud 1 2 3 4 5 6 Inleiding 5 1.1 Aanleiding 5 1.2 Doel van deze studie 5 1.3 Vraagstelling 5 1.4 Instrumenten 6 1.5 Afbakening 6 1.6 Methode 6 Ontwikkeling van het EU-risicobeheerinstrumentarium 7 2.1 Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) 7 2.2 Verzekeringen en onderlinge fondsen 7 2.3 Andere steunmaatregelen 8 2.4 Toekomst 8 Instrumenten in de eerste pijler van het GLB 9 3.1 Vangnet via interventiemaatregelen 9 3.2 Risicobeheer door Producentenorganisaties (PO’s) 10 Instrumenten in de tweede pijler van het GLB 13 4.1 Verzekeringen 13 4.2 Onderlinge fondsen 14 4.3 Inkomensstablisatie (IST) 16 Andere instrumenten 17 5.1 Voorzorgsparen 17 5.2 Prijscontracten/termijncontracten 18 Discussie en conclusies 19 Literatuur en websites 22 1 Inleiding 1.1 Aanleiding Het huidige Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) bevat vangnetconstructies tegen lage marktprijzen. Ook zijn subsidies op verzekeringen en onderlinge fondsen mogelijk en is er steun voor producentenorganisaties die met contracten of product-pools kunnen werken. De verdere ontwikkeling van dit instrumentarium ten behoeve van risicobeheer staat volop in de belangstelling. Zo heeft de Agricultural Markets Task Force (hierna: AMTF) aanbevelingen gedaan om risicobeheer een belangrijker rol te geven in het GLB (AMTF, 2016). De Europese Commissie heeft hiervoor steun uitgesproken in een recente mededeling over de toekomst van het GLB na 2020 (Europese Commissie, 2017). De gedachte van meer risicobeheer in het GLB wordt door Nederland omarmd (zie kader). Risicobeheer Het is positief dat de Commissie wil inzetten op de verdere ontwikkeling van instrumenten voor risicobeheer. Agrarisch ondernemers lopen individueel relatief grote risico’s qua prijzen en inkomen vanwege onder andere geringe prijselasticiteit van hun producten, de gemaakte keuzes in de afgelopen decennia om de prijsondersteuning in de EU af te schaffen, het ontstaan van schade door ziekten en plagen, extreme weersomstandigheden en politiek gedreven marktinterventies van handelspartners. Het bestaande risicobeheerinstrumentarium van het GLB sluit niet voldoende aan op deze ontwikkelingen. Nederland steunt de ideeën in de mededeling om meer nadruk te leggen op voorlichting over beter risicomanagement en het oprichten van een EU-breed platform voor de ontwikkeling en verspreiding van kennis over risicomanagement. Ook is er steun voor ideeënvorming voor de ontwikkeling van nieuwe financiële instrumenten die de instroom van particulier kapitaal moeten stimuleren en ideeën om te komen tot herverzekering van onderlinge fondsen of stimulansen voor voorzorgsparen. Fragment in de Fiche: Mededeling de toekomst van voeding en landbouw, in Kamerstuk 22 112: Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie. Gepubliceerd op 24 januari 2018. 1.2 Doel van deze studie Het ministerie van LNV wil zijn positie bepalen voor de herziening van het GLB, met inbegrip van de inzet voor potentiële nieuwe risicobeheerinstrumenten. Gestreefd wordt naar een samenhangend geheel van maatregelen dat aanvullend is op de marktwerking. Dit project levert bouwstenen voor de positiebepaling. 1.3 Vraagstelling Welke bestaande en nieuwe risicobeheerinstrumenten passen bij de Nederlandse situatie en hoe zou het GLB aangepast moeten worden? Achterliggende vragen zijn: • Wat is de relatie met de directe betalingen binnen de eerste pijler van het GLB? Kunnen alle sectoren in aanmerking komen voor verzekeringen/fondsen, ook als ze niet in aanmerking komen voor directe betalingen? • Welke mogelijkheden bieden de gemeenschappelijke marktordening (GMO) en het plattelandsontwikkelingsplan? • Dienen verzekeringen en onderlinge fondsen privaat of publiek te zijn en is de deelname aan deze verzekeringen/fondsen verplicht of vrijwillig? Wageningen Economic Research Nota 2018-097 |5 1.4 Instrumenten Dit onderzoek verkent op hoofdlijnen de belangrijkste bestaande en nieuwe instrumenten in het kader van risicobeheer, waarbij aandacht is voor zowel de voordelen als de nadelen van toepassing in Nederland. Hierbij wordt rekening gehouden met het bredere Europese perspectief. De volgende instrumenten worden verkend: • Instrumenten in de eerste pijler van het GLB: ­ Vangnetten via interventiemaatregelen ­ Risicobeheer door producentenorganisaties (PO’s). • Instrumenten in de tweede pijler van het GLB: ­ Verzekeringen, waaronder brede weersverzekering ­ Onderlinge fondsen ­ Inkomensstabilisatie instrument (IST). • Andere instrumenten: ­ Voorzorgsparen ­ Prijscontracten/termijnmarktcontracten. 1.5 Afbakening De besproken instrumenten zijn gericht op het beheersen van ingrijpende prijs- en inkomensrisico’s voor producenten in de primaire agrarische sector. Voor het beheer van deze risico’s wordt een bedrijfsoverstijgende aanpak door middel van ondersteunend overheidsbeleid overwogen. In het rapport wordt hier en daar ook gerefereerd aan crises, maar de beleidsinstrumenten blijven grotendeels buiten beschouwing. 1.6 Methode De genoemde instrumenten worden beoordeeld aan de hand van de volgende aspecten: • relevantie voor risicobeheer (werking) • coherentie met andere instrumenten (waaronder directe betalingen). • effectiviteit: ­ doeltreffendheid van risicobeheer ­ bereik. • efficiëntie: ­ doelmatigheid: kosten en baten voor sector en overheid; ­ kansen en belemmeringen van implementatie. • geschiktheid van het instrument voor de Nederlandse context in EU-perspectief (GLB): ­ verantwoordelijkheidsverdeling bedrijven, sectoren en overheden. De analyse wordt gebaseerd op een review van de literatuur en op expertopinie. Een belangrijke nieuwe bron is de inventarisatie en evaluatie in 2017 van de toepassing van de huidige risicomanagementinstrumenten (onderzoek in opdracht van DG Agri uitgevoerd door WUR/Ecorys/INRA; te verschijnen). Bij het onderzoek wordt de uitkomst van een eerdere workshop van LNV met LTO op 5 februari 2018 meegenomen. Daar kwam naar voren dat de brede weersverzekering op termijn mogelijk transnationaal wordt (Nederland kan te klein zijn om bepaalde risico’s te spreiden), dat er voor Nederland behoefte is aan een plantgezondheidsfonds in analogie van het diergezondheidsfonds en dat er vooralsnog geen behoefte is aan de ontwikkeling van een Inkomensstabilisatie instrument. 6 | Wageningen Economic Research Nota 2018-097 2 Ontwikkeling van het EUrisicobeheerinstrumentarium 2.1 Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) Het tegengaan van de systemische instabiliteit van landbouwmarkten is een klassieke sleutelfactor in het landbouwbeleid. Daarom is een van de doelstellingen van het GLB het stabiliseren van de markten, zoals vastgelegd in het Verdrag van Rome. Traditioneel zijn twee benaderingen toegepast tegen de volatiliteit van de landbouwprijzen: • De eerste is gebaseerd op de stabilisatie van de prijzen, met name door interne marktmaatregelen (vraagverruiming, aanbodbeheer en -beperking) en handelsmaatregelen (invoerbeperkingen en exportsteun). In het recente GLB zijn interventiemaatregelen voornamelijk beperkt tot crisismaatregelen. Zij worden alleen operationeel als er onvoorziene, zeldzame en ernstige marktverstoringen zijn (vangnet). • De tweede benadering is gericht op het verzachten van de effecten van volatiliteit voor boeren en consumenten. Deze benadering geeft voorrang aan het gebruik van directe betalingen, vorming van producentenorganisaties en instrumenten voor risicobeheer (met name verzekeringen en onderlinge fondsen). 2.2 Verzekeringen en onderlinge fondsen Met de maatregelen van Health Check van 2008 is in het GLB de mogelijkheid geopend om verzekeringen en onderlinge fondsen te subsidiëren. Dit was mogelijk in de ‘operationele programma’s’ voor de sector groenten en fruit en de sector wijn. Daarnaast mochten lidstaten verzekeringen subsidiëren met behulp van hun directe betalingsenveloppen (tot maximaal 10% van de waarde van de enveloppe). In de GLB-hervorming van 2013 (2014-2020) is een meer omvattende aanpak inzake risicobeheer ingevoerd in het plattelandsontwikkelingsbeleid (tweede pijler van het GLB). De gedecentraliseerde aanpak geeft de lidstaten de flexibiliteit om passende instrumenten, budgetten en begunstigden te kiezen, die aansluiten bij de behoeften van de landbouwsectoren en rurale gebieden. De financiering bestaat uit middelen van de EU en de lidstaat/regio en bijdragen van de private sector. Het gaat om de volgende instrumenten (Verordening 1305/2013): • premiesubsidies voor oogst-, dieren- en plantenverzekering tegen economische verliezen voor landbouwers als gevolg van ongunstige weersomstandigheden, dier- of plantenziekten, plaagorganismen, of milieu-incidenten (artikel 37) • steun voor onderlinge fondsen om vergoedingen aan landbouwers te betalen voor economische verliezen veroorzaakt door ongunstige weersomstandigheden of door het uitbreken van een dier- of plantenziekte of plaag of een milieu-incident (artikel 38) • steun voor onderlinge fondsen die boeren compenseren voor een ernstige daling van hun inkomen, de inkomstenstabilisatietool (IST, artikel 39). Het bereik van deze GLB-instrumenten in de lidstaten is vooralsnog beperkt. Er wordt minder dan 0,5% van het GLB-budget voor gebruikt (AMTF, 2016). Wageningen Economic Research Nota 2018-097 |7 2.3 Andere steunmaatregelen Naast maatregelen zoals beschreven in het GLB worden de volgende risicobeheerinstrumenten in de EU toegepast (AMTF, 2016): • Bij calamiteiten verstrekken veel lidstaten ad-hocbetalingen die met staatssteun worden gefinancierd (ex post). Omdat deze maatregelen het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden en de mededinging kunnen verstoren, behoeven ze goedkeuring van de Europese Commissie (toetsing of voldaan wordt aan de staatssteunregels). • Sommige lidstaten bieden mogelijkheden binnen regelingen op het gebied van de inkomstenbelasting, zoals het middelen van winsten/verliezen over meerdere jaren (in de betrokken lidstaten minimaal drie jaar). 2.4 Toekomst De Europese Commissie (2017) streeft voor de landbouwsector naar een passend kader voor risicobeheer, waarin steun op EU-niveau wordt gecombineerd met de instrumenten van de lidstaten (inclusief instrumenten van de private sector). Volgens de Europese Commissie zou de mogelijkheid om een sectorspecifiek inkomensstabiliseringsinstrument op te zetten, met lagere verliesdrempels voor compensatie, zowel voor landbouwers als voor de overheid aantrekkelijk zijn. Tegelijk wordt bepleit om na te gaan welke nieuwe instrumenten of soorten steun moeten worden ingevoerd. Een voorbeeld van zo’n nieuw instrument is voorzorgsparen. Samenwerking tussen landbouwers en met andere schakels van de voedselketen wordt aanbevolen als middel om risico’s te delen. Per 1 januari 2018 zijn de landbouwonderdelen van de Omnibusverordening (Verordening (EU) nr. 2017/2393) ingevoerd (aanvullingen op de verordeningen 1305/2013 tot en met 1308/2013 en 652/2014): • Het instrument crisiskartel is nu ook toegankelijk voor agrariërs en groepen van agrariërs, naast de erkende producenten- en brancheorganisaties. Bovendien kan de Europese Commissie crisiskartels toestaan, zonder dat eerder andere crisismaatregelen zoals openbare interventie of particuliere opslag zijn genomen (het crisiskartel is daarmee geen last resort meer). Er is overigens nog geen ervaring met de werking van een crisiskartel. • De schadedrempel van gesubsidieerde oogst, dier- en plantverzekeringen en onderlinge fondsen (inclusief IST) is verlaagd van 30% naar 20%. De maximale subsidieomvang is verhoogd van 65% tot 70%. Door de aanpassing verhuist de subsidie op de premie van de green box (toegestane steun) van de Wereldhandelsorganisatie (World Trade Organization, WTO) naar de amber box (steun die beneden het afgesproken plafond voor interne steun moet blijven). 8 | Wageningen Economic Research Nota 2018-097 3 Instrumenten in de eerste pijler van het GLB 3.1 Vangnet via interventiemaatregelen Instrument Vangnet via interventiemaatregelen Relevantie voor risicobeheer Interventiemaatregelen zijn onderdeel van de eerste pijler van het GLB (artikel 219 tot (werking) 222 van Gemeenschappelijke marktordening, verordening 1308/2013). Met interventieaankopen kan de EU voorkomen dat de prijs van bepaalde landbouwproducten onder een vooraf gekozen niveau zakt. Deze interventieprijzen zijn zo vastgesteld dat de maatregelen alleen in extreme gevallen worden geactiveerd. Er gelden EUinterventieprijzen voor tarwe, durumtarwe, gerst, mais, rijst, rundvlees, kalfsvlees, boter en magere-melkpoeder. Interventie is nagenoeg het enig overgebleven instrument dat iets kan doen aan prijsstabilisatie, een van de hoofddoelstellingen van het EU-landbouwbeleid. Het gaat om een zekere stabilisering van de prijzen over de jaren heen, en met name om het afvlakken van extreem lage prijzen (ten opzichte van wat normaal is in de markt). Voor crisispreventie en -beheersing bij wijn en bij groente en fruit gelden specifieke maatregelen door middel van producentenorganisaties (zie hierna). Een variant van interventieaankopen is de vergoeding voor particuliere opslag. Particuliere opslag heeft van origine vooral te maken met het spreiden van het aanbod binnen het jaar: de oogst is vaak op een moment, terwijl het verbruik meer gelijkmatig door het jaar heen plaatsvindt. Dit instrument wordt onder meer benut voor suiker, olijfolie, rundvlees, varkensvlees, schapenvlees, geitenvlees en kaas. Bij verse producten is de duur van de opslag veelal beperkt tot 90 dagen. N.B. Het gaat hier om publieke interventie. De Europese Commissie heeft ook de bevoegdheid andere crisismaatregelen te nemen. Hierbij valt te denken aan de interventieregeling fruit en aan steunpakketten zoals die voor de zuivel en varkenssectoren in recente jaren zijn vastgesteld. Ook kunnen middelen aan lidstaten worden gegeven waarmee ze de nood kunnen ledigen en kan crisissteun worden gegeven voor herstructurering. Coherentie met andere Voor grondgebonden sectoren zijn directe betalingen met milieuvoorwaarden, waaronder instrumenten vergroening, in de plaats gekomen van prijssteun en productiequota (melkproductiequota zijn in 2015 en suikerquota 2017 afgeschaft). De interventieprijzen van landbouwproducten zijn in de jaren negentig in enkele stappen verlaagd. De klassieke interventie is zo omgevormd tot een complementair instrument. Effectiviteit Marktmaatregelen zijn een laatste redmiddel, wanneer de marktomstandigheden zo ongunstig zijn dat de prijzen instorten. De normale prijsvariabiliteit die samenhangt met de marktwerking onder normale omstandigheden wordt niet verstoord. Het lage prijsniveau biedt geen garantie voor een redelijke beloning van de ingezette productiefactoren en lokt dan ook geen productie uit. Het instrument legt een effectieve ondergrens aan de marktprijs van het product. Alle aanbieders van het product hebben hier voordeel van. Door de liberalisering (waaronder afschaffing van exportsubsidies) is het instrument wel minder effectief en lastiger hanteerbaar geworden. Wageningen Economic Research Nota 2018-097 |9 Instrument Vangnet via interventiemaatregelen Efficiëntie In het verleden functioneerde de interventie als prijs ondersteunend instrument. In 1992 vertegenwoordigde marktbeheer meer dan 90% van de totale GLB-uitgaven, vooral exportsubsidies en interventiekosten. Dit percentage is teruggebracht tot 5% in 2013: marktinterventie is een vangnetinstrument geworden in tijden van crisis. Door interventie op een laag prijsniveau vast te stellen, ontvangen de aanbieders van landbouwproducten prijssignalen, blijft het concurrentievermogen (binnenlands en internationaal) behouden en wordt voorkomen dat grote voorraden ontstaan of dat er kunstmatige afzetmogelijkheden voor landbouwproducten moeten worden gevonden. Het is aannemelijk dat de gevormde voorraden onder meer normale omstandigheden weer soepel afgezet kunnen worden. Een tegenvoorbeeld hiervan is de recente problematiek van de grote voorraad mageremelkpoeder, die gevormd is terwijl de melkprijs af boerderij op een redelijk niveau lag dankzij de hoge boterprijs. Dit specifieke probleem is te wijten aan weeffouten in het bestel: het triggermechanisme bleek niet ingesteld op de bijzonder scheve relatie tussen de prijzen van boter en magere-melkpoeder. Hierdoor was het interventieprijsniveau van magere-melkpoeder te hoog vastgesteld. Dit probleem is oplosbaar. Geschiktheid voor NL De markt voor landbouwproducten heeft steeds meer het karakter van een wereldmarkt gekregen. Marktinterventies worden steeds lastiger. Het ligt dan ook niet voor de hand om terug te gaan naar de periode van intensieve overheidsbemoeienis met de werking van de landbouwmarkten via hoge prijsgaranties (met productieoverschotten, budgettaire overschrijdingen en handelspolitieke problemen). Om de marktwerking niet te verstoren, verdient het de voorkeur dat de overheid de handel aan professionele marktpartijen overlaat. Voor de bestrijding van crisissituaties kan het instrument echter nuttig zijn, mits de garantieniveaus zo laag zijn vastgesteld dat ze geen productie uitlokken. Het instrument zou vernieuwd kunnen worden door interventie meer via particulier beheer te laten verlopen; dit gaat verder dan de traditionele particuliere opslag gericht op het gladstrijken van het prijsvormingsproces. Misschien moet er iets worden gedaan aan bewaarbaarheid en toegestane afprijsmogelijkheden, eventueel in combinatie met het vermijden van voedselverspilling. Een andere innovatie zou kunnen zijn om de informatieeconomieaspecten van het voorraadbeheer (stocking/destocking) onder de loep te nemen om speculatie tegen te gaan. 3.2 Risicobeheer door Producentenorganisaties (PO’s) Instrument Risicobeheer door Producentenorganisaties (PO’s) Relevantie voor risicobeheer Sector groenten en fruit (werking) Een van de doelstellingen van de EU-regeling voor groenten en fruit (GMO groenten en fruit) is het beperken van schommelingen in inkomens van telers door crises op de afzetmarkt. De regeling ondersteunt operationele programma’s die worden uitgevoerd door erkende producentenorganisaties (PO’s). De PO’s verzorgen onder meer de gezamenlijke afzet van geproduceerde groenten en/of fruit van hun leden. Voor erkenning moet een PO voldoen aan strenge criteria en voorwaarden. De PO beheert een actiefonds om het operationele programma te financieren. Dit fonds bestaat uit bijdragen van de leden (of de producentenorganisatie zelf) en EU-steun. Na afloop van een uitvoeringsjaar kan de PO voor maximaal 50% van de uitgaven subsidie aanvragen. In enkele gevallen komt de PO in aanmerking voor een subsidiepercentage van 60%. Er kan steun worden verleend voor crisispreventie- /beheersmaatregelen, waaronder: productonttrekking, groen oogsten/niet oogsten, oogstverzekering. Ook kunnen de administratieve kosten van het opzetten van onderlinge fondsen worden gedekt en kan, op grond van de omnibusverordening (Verordening (EU) nr. 2017/2393), een financiële bijdrage worden gegeven voor het aanvullen van onderlinge fondsen na de compensatie van aangesloten producenten wier inkomen ten gevolge van ongunstige marktomstandigheden ernstig is gedaald. Het stelsel geldt niet voor olijfolie, tafelolijven en aardappelen. Andere sectoren In verordening 1308/2013 (Gemeenschappelijke marktordening) worden de verschillende aspecten rond producentenorganisaties (PO’s) beschreven (artikelen 152-163). PO’s 10 | Wageningen Economic Research Nota 2018-097 Instrument Risicobeheer door Producentenorganisaties (PO’s) kunnen zich laten erkennen voor diverse doelen, waaronder risicobeheer - onderlinge fondsen in het kader van de GMO groenten en fruit of POP en termijnmarkten. Er is een groot verschil tussen de PO’s in de sector groenten en fruit en de andere PO’s. Buiten de sector groenten en fruit kunnen PO’s alleen in het kader van POP eventueel in aanmerking komen voor subsidie voor risicobeheer. Met de landbouwonderdelen van de Omnibusverordening is een aantal voorrechten van producentenorganisaties, waaronder productieplanning, optimalisatie van productiekosten, op de markt brengen van producten en onderhandelen namens leden over contracten voor de levering van landbouwproducten, naar alle sectoren uitgebreid voor een sterkere positie van landbouwers in de toeleveringsketen. Deze bestaan al voor bepaalde sectoren, zoals olijfolie, rundvlees en akkerbouwgewassen. In dit verband zijn aan het artikel over producentenorganisaties enkele waarborgen toegevoegd om te voorkomen dat mededinging wordt uitgesloten. Coherentie met andere De mogelijkheden van PO’s zijn een aanvulling op het bestaande instrumentarium. Directe instrumenten betalingen zijn met name van belang als middel van inkomenssteun, maar zijn minder effectief met betrekking tot risicobeheersing. Zoals hierboven toegelicht is er een groot verschil tussen de PO’s in de sector groenten en fruit en die in andere sectoren. In alle sectoren kunnen PO’s gebruikmaken van de mogelijkheden voor risicobeheer onder het POP (zie hoofdstuk 4). Door het verbod op dubbele financiering zijn de mogelijkheden wel iets beperkter voor de PO’s in de G&F sector. In het kader van de GMO G&F hebben die PO’s echter gelijkaardige instrumenten tot hun beschikking. Effectiviteit Groenten en fruit Met de hervorming van 2007 is in de EU zowel het aantal als het percentage producentenorganisaties dat een operationeel programma heeft uitgevoerd, gestegen. Door middel van de nationale strategie wordt de implementatie van de GMO-regelgeving zoveel mogelijk afgestemd op de nationale behoefte. De crisispreventie- en crisisbeheersingsinstrumenten zijn echter maar zeer beperkt toegepast. Volgens het verslag van de Europese Commissie (2014) had de (zeer beperkte) inzet van deze instrumenten hoofdzakelijk betrekking op oogstverzekering (gemiddelde jaarlijkse uitgaven van 13,9 miljoen euro in 67 operationele programma’s), afzetbevordering en communicatie (11,9 miljoen euro in 60 operationele programma’s) en het uit de markt nemen van producten (8,3 miljoen euro in 73 operationele programma’s). Van groen oogsten, niet-oogsten, opleidingen en het opzetten van onderlinge fondsen werd vrijwel geen gebruik gemaakt. Naast de complexiteit van de procedures kan het zeer beperkte gebruik van de betreffende instrumenten volgens de Europese Commissie worden geweten aan de kleine omvang van veel producentenorganisaties: vanwege de beperkte hoeveelheden van de betreffende producten, de beperkte hoeveelheid steun voor het van de markt nemen van producten en/of de beperkte financiële middelen waarover zij beschikken, beschouwen kleine producentenorganisaties de huidige crisispreventie- en crisisbeheersingsinstrumenten als ondoeltreffend of eenvoudigweg onaantrekkelijk. Andere sectoren In beginsel kunnen PO’s een effectief instrument zijn voor problemen waarvan de aanpak een collectieve actie vergt. Empirische informatie over de effectiviteit van PO’s buiten de sector groenten en fruit is niet beschikbaar. Efficiëntie Groeten en fruit De administratieve lasten van de GMO groenten en fruit zijn niet gering, wat verband houdt met de verantwoordingsplicht van de publieke middelen. De diverse doelen van de programma’s met de verplichte bijdrage aan verduurzaming van het productieproces maken het ook een complex instrument. De totale financiële steun van de EU blijft onder het plafond van 4,1% van de waarde van de afgezette productie van de betrokken producentenorganisaties en deze vertegenwoordigt 1,1–1,3% van de totale waarde van de G&F-productie in de EU. Bij crisismaatregelen kan het eerstgenoemde percentage worden verhoogd tot 4,6%. Andere sectoren Empirische informatie over de efficiëntie van PO’s buiten de sector groenten en fruit is niet beschikbaar. Wageningen Economic Research Nota 2018-097 | 11 Instrument Geschiktheid voor NL Risicobeheer door Producentenorganisaties (PO’s) Groenten en fruit In Nederland hebben aangesloten telers bij een PO in de sector groenten en fruit gebruik gemaakt van een gesubsidieerde verzekering in het kader van de GMO G&F. De totale subsidie-omvang via PO’s in de periode 2009-2011 bedroeg 7 miljoen euro (Stokkers et al., 2009). In de periode 2009-2014 bedroeg de subsidie voor crisispreventie en -beheer in Nederland gemiddeld circa 5% van het totale budget. Als gevolg van de incidentele beheersmaatregelen tijdens de EHEC-crisis in 2011 liep dit op tot 9%. Er is ruimschoots gebruik gemaakt van de oogstverzekering; 70% van de totale productiewaarde was verzekerd. Ondanks de beperkte openstelling qua producten en periode werd in 2011 ruim 2% van het (geraamde) productievolume uit de markt genomen of groen/niet geoogst, waardoor de gevolgen van de afzetproblemen zijn beperkt. Volgens de nationale strategie zouden de uitgaven voor oogstverzekeringen alleen nog subsidiabel zijn in het jaar 2017. Deze blokkade geldt voor 2018, maar is intussen opgeheven: met ingang van 2019 zullen oogstverzekeringen weer subsidiabel zijn. Financiering van crisismaatregelen door middel van leningen is niet (langer) toegestaan in de nationale strategie. Steun voor de administratieve kosten van het opzetten van onderlinge fondsen is niet van toepassing verklaard. Deze maatregel was onder de oude Nationale Strategie wel mogelijk maar werd niet tot nauwelijks gebruikt. Andere sectoren Momenteel wordt in Nederland geen gebruik van gemaakt van verzekering en stabilisatiefondsen via PO’s. Naar aanleiding van de Omnibus-verordening zijn de steunmogelijkheden voor de onderlinge fondsen en IST onder het POP aanzienlijk uitgebreid. In het kader van het POP kunnen PO’s onderlinge fondsen beheren in de zin van artikel 38 en artikel 39. Maar buiten de G&F sector zijn er weinig erkende PO’s. Algemene verbindendverklaringen (AVV’s) kunnen nodig zijn om ‘free rider’ gedrag tegen te gaan. Om een AVV aan te kunnen vragen moet een PO echter niet alleen erkend zijn maar ook voldoen aan een stevige representativiteitstoets (zie art 164 Vo 1308/2013). De vraag is of dusdanig representatieve PO’s snel opgericht kunnen worden. Een AVV ligt eerder binnen bereik van een brancheorganisatie (BO) maar die kunnen nu geen onderling fonds beheren. 12 | Wageningen Economic Research Nota 2018-097 4 Instrumenten in de tweede pijler van het GLB 4.1 Verzekeringen Instrument Verzekeringen Relevantie voor risicobeheer Onder het huidige GLB (2014-2020) is steun mogelijk voor verzekeringscontracten (werking) (artikel 37) ter dekking van verliezen door ongunstige weersomstandigheden, dier- of plantenziekten, een plaag, of een milieuongeval. De steun wordt slechts verleend indien meer dan 20% van de gemiddelde jaarproductie van de laatste drie jaar of van de gemiddelde productie van drie van de laatste vijf jaar verloren is gegaan, de hoogste en de laagste productie in laatstgenoemd geval niet meegerekend. Subsidieomvang bedraagt maximaal 70%. Marktfalen geldt als centraal argument voor het rechtvaardigen van deze directe overheidsbetrokkenheid. Coherentie met andere Ondernemers kunnen een groot deel van hun bedrijfsrisico’s met gerichte maatregelen instrumenten inperken (b.v. diversificatie van teelten, het telen van meerdere gewassen op meerdere locaties). Dekking van de schade met een gesubsidieerde verzekering (of met een onderling fonds) is een aanvulling op het bestaande instrumentarium. Directe betalingen zijn met name van belang als middel van inkomenssteun, maar zijn minder effectief met betrekking tot risicobeheersing. Effectiviteit Verzekeringen zijn bij uitstek het instrument ter afdekking van fysieke schade. Naarmate de premiesubsidie toeneemt, stijgt de verzekeringsgraad. Negatieve neveneffecten worden echter vaker geobserveerd bij substantiële overheidsinterventies. Potentiële negatieve neveneffect is met name risicovoller gedrag van telers ten koste van het algemene belang (in geval van ontwerpfouten). Efficiëntie De transactiekosten van verzekeringen zijn doorgaans aanzienlijk, wat verband houdt met onder meer taxatiekosten, administratiekosten en herverzekeringskosten. Geschiktheid voor NL Private hagelverzekeringen (voor misoogsten en opstanden) en dierziekteverzekeringen hebben een lange traditie in Nederland. Het afdekken van fytosanitaire risico’s in Nederland is alleen mogelijk voor aardappelen (Bruinrot, Ringrot en PSTVd). PotatoPol verzekert sinds 1997 op onderlinge grondslag, zonder winstoogmerk en zonder subsidie. Daarnaast heeft Nederland een goed werkende gesubsidieerde brede weersverzekering. De brede weersverzekering is op vrijwillige basis, terwijl in een beperkt aantal andere lidstaten (zoals Polen) deelname verplicht is om in aanmerking te kunnen komen voor directe betalingen. Zonder premiesubsidie is de brede weersverzekering in Nederland niet levensvatbaar. Hierbij moet worden bedacht dat Nederland over de premie een algemene assurantiebelasting heft van 21%. Het doel van de brede weersverzekering om het aantal verzoeken tot schadevergoeding aan de overheid te verminderen is gehaald, uitgezonderd de meest recente teeltschade in juni 2016. Nederland kent een goede samenwerking met de aanbieders van een brede weersverzekering. Door de regeling te laten meeliften met de Gecombineerde opgave zijn de uitvoeringskosten laag. De lasten voor de overheid in geval er geen Regeling zou zijn geweest in de periode 2010-2014, worden geschat op 46 miljoen euro. Dit is gebaseerd op de vorstschade in de fruitteelt in 2012 waarbij in het verleden in soortgelijke gevallen tegemoetkoming werd verleend. Ter vergelijking: de jaarlijkse premiesubsidie bedroeg 4,8 miljoen euro in 2012. De geschatte uit te betalen ad-hoc schadevergoeding is ook aanzienlijk meer dan de verstrekte premiesubsidie van 23 miljoen euro in de periode 2010-2014 (Berkhout et al., 2016). Sinds invoering van de brede weersverzekering is een duidelijke afname te zien van oogstverzekeringen onder GMO (onder GMO wordt doorgaans een brede weersverzekering afgesloten maar via artikel 37 is het subsidiepercentage hoger). In Nederland is er geen aanleiding om te veronderstellen dat er sprake is van het risico van moraliteit (Berkhout et al., 2016). Wel is er sprake van een verdringing (‘crowding out’) van bestaande private hagelverzekeringspolissen (een deel wat eerst privaat tot stand kwam wordt nu gesubsidieerd). Er is geen verdringing van de verzekeringsmaatschappijen omdat ze beide varianten aanbieden aan hun klanten. Wageningen Economic Research Nota 2018-097 | 13 Instrument Verzekeringen De schadedrempel bedraagt 30%. Het aantal deelnemers is nog relatief beperkt, het subsidieplafond is recentelijk verhoogd van 10 miljoen euro per jaar naar 20 miljoen euro per jaar. Door de Omnibusverordening kan/moet de drempel mogelijk naar 20% en kan de subsidiebijdrage naar 70%. Het ministerie van LNV wil de Regeling Brede weersverzekering vanaf 2019 herzien, passend binnen de nieuwe, gewijzigde bovengenoemde EU-kaders (Omnibusverordening). Door juristen wordt voorzien, dat in de regeling de schadedrempel naar gewasniveau moet worden gelegd om de regeling EUconform uit te voeren en niet meer op perceelniveau (waarbij een perceel is gedefinieerd als een aaneengesloten stuk grond waarop één enkel gewas wordt geteeld). Als de schadedrempel omlaag gaat, zal er vaker en meer uitbetaald moeten worden. Het effect op het draagvlak is moeilijk in te schatten: betere dekking maar hogere gesubsidieerde premie; zolang telers de keuze hebben om per gewas of per perceel te verzekeren, zal het positief zijn qua deelname. Telers geven de voorkeur aan een ruimere dekking met een schadedrempel over perceelniveau. Deze mag echter niet ondersteund worden in het GLB. Voor de meeste andere lidstaten is een dekking per gewas of bedrijf minder een knelpunt omdat daar droogte het grootste risico is (met als gevolg schade in een groot gebied zodat de drempel van 20%-30% niet zo afhankelijk is van gebiedsgrootte). In Nederland zijn de belangrijkste risico’s extreme neerslag en hagel (die vaak lokaal schade veroorzaken). Daarnaast worden in Nederland met name gewassen geteeld met hoge opbrengsten en bijbehorende kosten (een schade van 30% verlies in productie (kg) veroorzaakt een veel hogere inkomensderving). 4.2 Onderlinge fondsen Instrument Onderlinge fondsen Relevantie voor risicobeheer Onder het huidige GLB (2014-2020) is steun mogelijk voor geaccrediteerde onderlinge (werking) fondsen (1308/2013, artikel 38) voor ongunstige weersomstandigheden, dier- en plantenziekten, plagen en milieuongevallen. Onderlinge fondsen zijn gebaseerd op de vorming van financiële reserves, opgebouwd via bijdragen van deelnemers, die aan leden kunnen worden uitgekeerd in geval van ernstige verliezen, volgens vooraf vastgestelde regels. Het basisidee is om het risico te spreiden binnen een pool van leden met beperkte risico-overdracht (in tegenstelling tot verzekeringen). Door langetermijnverplichtingen vast te stellen, kunnen deze fondsen ook zorgen voor effectieve risicopooling in de tijd. Een typisch voorbeeld is het Franse fonds FMSE (Fonds national agricole de Mutualisation du risque Sanitaire et Environnemental). Dit betreft vergoeding gevolgschade dier- en plantenziekten, plagen en milieuongevallen met nationale steun en EU-steun (via artikel 38). Deelname aan FMSE is op basis van een opt-outregeling. Volgens de Omnibusverordening kan steun worden verleend indien meer dan 20% van de gemiddelde jaarproductie van de laatste drie jaar of van de gemiddelde productie van drie van de laatste vijf jaar verloren is gegaan (de hoogste en de laagste productie in laatstgenoemd geval niet meegerekend). De subsidie bedraagt maximaal 70%. Recentelijk heeft de EU (DG Santé) de subsidiabele kosten geharmoniseerd (artikel 18 verordening 652/2014) waardoor EU-subsidie mogelijk is voor de kosten die een lidstaat maakt voor compensatie van vernietigde gewassen bij een uitbraak van een bestrijdingsplichtige plantenziekte. Coherentie met andere Dekking van de schade met gesubsidieerde onderlinge fondsen is een aanvulling op het instrumenten bestaande instrumentarium omdat ze specifiek gericht zijn op het compenseren van fysieke schade (artikel 38), zoals ook mogelijk middels gesubsidieerde verzekeringen (artikel 37), of inkomens stabiliseren (artikel 39). Directe betalingen zijn met name van belang als middel van inkomenssteun, maar zijn minder effectief met betrekking tot risicobeheersing. Effectiviteit Onderlinge fondsen (en verzekeringen) zijn bij uitstek het instrument ter afdekking van gevolgschade (naast directe schade). Relatief een beperkt aantal bedrijven wordt geconfronteerd met schade zodat het systeem van pooling goed werkt (veel bedrijven betalen een relatief klein bedrag zodat enkele bedrijven met grote schade schadeloos 14 | Wageningen Economic Research Nota 2018-097 Instrument Onderlinge fondsen kunnen worden gesteld). Bij een verplicht fonds betalen alle bedrijven een heffing. Vergoeding van directe en gevolg schade bespoedigt melding van verdachte gevallen (en adequate bestrijding van besmettelijke dierziekten en plantenziekten). Efficiëntie Onderlinge fondsen berekenen doorgaans lage beheerskosten voor hun deelnemers (net als onderlinge verzekeringsmaatschappijen). Bij verplichtstelling kunnen schaalvoordelen benut worden. Geschiktheid voor NL Geaccrediteerde private onderlinge fondsen (bijvoorbeeld opgericht door PO’s) zouden in principe gevolgschade kunnen afdekken met subsidie op grond van artikel 38 (zoals in Frankrijk). Een onderling fonds kan ook gebruikt worden voor het afdekken van milieuongevallen (contaminaties) in de dierlijke en plantaardige sectoren. Grootste knelpunt is de bereidheid van sector en overheid om onderlinge fondsen op te richten en niet zozeer de gestelde eisen in de EU-verordening (alleen Frankrijk heeft praktijkervaring: een knelpunt is met name de hoge drempelwaarde). Diergezondheidsfonds Het Diergezondheidsfonds (DGF) is geen onderdeel is van de risicobeheerinstrumenten in het GLB, maar relevant voor de coherentie van de instrumenten. Op verschillende manieren probeert de overheid ziekten en plagen te voorkomen en te bestrijden. De activiteiten zijn gericht op: bestrijding van de dierziektes die opgenomen zijn in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd); preventieve maatregelen die de kans op een uitbraak van besmettelijke dierziektes verkleinen; overname en onderzoek van dieren die worden verdacht van een besmettelijke dierziekte; eventuele schadeloosstelling na ruiming van dieren op besmette bedrijven; monitoring en screening. De directe kosten in de veehouderij van de bestrijding van uitbraken van bestrijdingsplichtige dierziekten worden gedragen door het DGF. Deelname aan DGF is verplicht waarbij houders van dieren een gezondheidsheffing krijgen opgelegd. DGF ontvangt ook middelen van het ministerie van LNV en de EU. De heffing draagt bij aan de kosten van de overheid voor de bestrijding van de in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd) aangewezen dierziektes. De maatregelen van het DGF zijn effectief en worden gedragen door de sector. Iedere vijf jaar wordt een nieuw convenant opgesteld. Een beleidsevaluatie van het DGF is voorzien voor 2018. De tarieven voor de diergezondheidsheffing zijn gebaseerd op een raming voor de verwachte kosten voor de komende 3 jaar. Hierbij is rekening gehouden met de kosten van de afgelopen 2,5 jaar. De huidige manier van inning van de bijdrage door veehouders verloopt via RVO.nl (in het verleden uitgevoerd door de productschappen). Plantaardige sector Een systeem voor de financiering van directe kosten vergelijkbaar met het Diergezondheidsfonds is (nog) niet overgenomen in de akker- en tuinbouw. Om in aanmerking te komen voor 50% EU-vergoeding dient een lidstaat de overige 50% te regelen (Verordening 652/2014). Voor de plantaardige sector is een financieringsstelsel als het DGF niet voorhanden. Een Plantgezondheidsfonds naar voorbeeld van het DGF kan worden ontwikkeld voor de directe schade van fytosanitaire risico’s, maar dan dient onder meer de Plantenziektewet herzien te worden (met daarin mogelijkheid van instellen heffingen). Ook de uitvoerbaarheid speelt een rol. Bij het DGF gaat het om een beperkt aantal dieren en ziekten, bij een Plantgezondheidsfonds om circa 300 quarantaineorganismen en duizenden planten(soorten). Een andere optie is de vrijwillige route te bewandelen via het oprichten van een brede fytosanitaire verzekering met GLB-steun (artikel 37). Het verleden heeft laten zien dat het draagvlak gering is (afgezien van eerder genoemde onderlinge verzekeraar PotatoPol). Hetzelfde geldt voor het opstellen een dierziekteverzekering voor gevolgschade met GLB steun: de huidige calamiteitendekking (bijvoorbeeld als rubriek van een dierziektenverzekering) is beperkt met betrekking tot dekking en deelname, en bovendien niet beschikbaar voor alle sectoren. Garantiefondsen Voor het afdekken van financieringsrisico’s kennen we in Nederland het instrument garantiefonds. Met een op fondsen gebaseerde garantstelling van kredieten in het algemeen of van innovaties, staat de overheid borg voor een deel van de bedrijfsfinanciering van landbouwondernemingen. Wageningen Economic Research Nota 2018-097 | 15 Instrument Onderlinge fondsen De Borgstelling MKB-landbouwkredieten in Nederland is bedoeld voor landbouwondernemingen die bij het afsluiten van een lening de bank niet genoeg zekerheid kunnen bieden (‘onderpand’, zoals grond, gebouwen of machines). Ervaring is dat dit instrument effectief is omdat banken eerder een lening geven als de overheid voor een deel borg staat. Uitvoeringskosten door RVO.nl zijn beperkt (circa 0,1% van het uitstaande kapitaal). Aanvragers betalen eenmalig een (gedifferentieerde) provisie. De Staat stort jaarlijks een bedrag onder artikel 2.5 van de Regeling Nationale EZ-subsidies (Garantstelling Landbouw). De Garantstelling Marktintroductie Innovaties (GMI) zou aanvankelijk onder POP3 uitgevoerd worden (Van der Meulen et al., 2014). In overleg met de banken is er uiteindelijk voor gekozen om de GMI niet als aparte regeling te voeren, maar als plusmodule voor landbouwinnovaties onder de vernieuwde Borgstelling MKBlandbouwkredieten. Knelpunt van de huidige regelgeving rond waarborgfondsen is de complexiteit. De Borgstelling MKB-landbouwkredieten valt onder geoorloofde staatssteun. 4.3 Inkomensstablisatie (IST) Instrument Inkomensstabilisatie (IST) Relevantie voor risicobeheer Onder het huidige GLB (2014-2020) is een instrument voor inkomensstabilisatie mogelijk (werking) voor geaccrediteerde onderlinge fondsen (1308/2013, artikel 39). Het inkomensstabiliseringsinstrument vormt de eerste maatregel van het GLB op het gebied van inkomensverzekering, naar het model van het Amerikaanse landbouwbeleid. De steun kan worden verleend indien het inkomen van een individuele landbouwer is gedaald met meer dan 20% ten opzichte van het gemiddelde jaarinkomen van die landbouwer in de laatste drie jaar (of het gemiddelde inkomen van drie jaren van de laatste vijf jaren, het hoogste en het laagste inkomen niet meegerekend). De subsidie bedraagt maximaal 70%. Coherentie met andere instrumenten Een inkomensstabiliseringsinstrument overlapt deels de eerdergenoemde afzonderlijke risicobeheerinstrumenten onder artikel 37 en artikel 38. Fysieke schade door ongunstige weersomstandigheden, dier- en plantenziekten, plagen en milieuongevallen zullen doorgaans ook resulteren in inkomensdaling (als prijsstijgingen beperkt zijn). Directe betalingen zijn met name van belang als middel van inkomenssteun, maar zijn minder effectief met betrekking tot inkomensstabilisatie, terwijl een voorzorgspaarrekening het hoge eigen risico van een inkomensstabiliseringsinstrument kan opvangen. Effectiviteit Een inkomensstabiliseringsinstrument is in beginsel effectiever (en efficiënter) dan een afdekking van fysieke schade omdat het noodzakelijke bescherming biedt alleen wanneer de inkomsten laag zijn. Ook een margeverzekering zoals het ‘Dairy Margin Protection Program’ in Amerika biedt margebescherming en garandeert een basisinkomen (Van Asseldonk en Meuwissen, 2017). Efficiëntie Een inkomensstabiliseringsinstrument op basis van fiscale jaarverslagen voldoet niet in de praktijk omdat uitkeringen te laat zullen komen. Alleen een index-gebaseerd stelsel lijkt mogelijk in de praktijk (hoeveelheden en prijzen op basis van geaggregeerde data en niet bedrijfsspecifiek). Een indexverzekering introduceert echter een basisrisico: mogelijke inkomensdaling maar geen vergoeding. Geschiktheid voor NL In Europa zijn er nog geen ervaringen met het inkomens-stabiliseringsinstrument. Vooralsnog is het niet de verwachting dat de Nederlandse sectoren en onderlinge fondsen voorlopers zullen zijn met invoering van een inkomensstabiliseringsinstrument. Gestelde eisen in de EU-verordening lijken niet direct een knelpunt te vormen, maar er is geen praktijkervaring met interpretatie van de verordening. Belanghebbenden zijn terughoudend vanwege deze onbekendheid, onduidelijkheid en wellicht ook de potentiële hoge transactiekosten. In de Omnibus verordening zijn risicobeheersmaatregelen aantrekkelijker geworden, dankzij een verlaging van bepaalde drempels en een verhoging van de steun. Verder is het gebruik van financiële instrumenten vereenvoudigd doordat de Omnibus verordening specifiek aangeeft dat indexproducten toegestaan zijn voor het berekenen van inkomensdervingen. 16 | Wageningen Economic Research Nota 2018-097 5 Andere instrumenten 5.1 Voorzorgsparen Instrument Voorzorgsparen Relevantie voor risicobeheer Het Europees Parlement (EP) is van mening dat in het kader van het GLB een systeem van (werking) voorzorgsparen kan worden ontwikkeld en ondersteund om tijdelijke liquiditeitsproblemen te voorkomen (COM, 2017). Kern van het instrument is belastingvrij sparen om een buffer op te bouwen voor onvoorziene omstandigheden. Een concrete invulling en ex-ante beleidsevaluatie ontbreken echter nog. Mogelijk kunnen lidstaten voorzorgsparen invoeren door een deel van de directe betalingen te her-alloceren. Bijvoorbeeld via een aanvulling van een eigen deposito met GLBmiddelen (‘matching’) in combinatie met fiscale voordelen. Direct betalingen zijn grondgebonden, terwijl voorzorgsparen ingevoerd zou kunnen worden voor alle agrarische sectoren. Het ligt voor de hand dat eisen worden gesteld aan de voorwaarden van geldopname van de (geblokkeerde) spaarrekening. Zo is in het Canadese ‘AgriInvest’-systeem geregeld dat onttrekking alleen mag plaatsvinden bij een inkomstendaling vanaf een drempelwaarde. Coherentie met andere Directe betalingen zijn met name van belang als middel van inkomenssteun, maar zijn instrumenten minder effectief met betrekking tot risicobeheersing. Een voorzorgspaarrekening kan een aanvulling zijn op andere bestaande financiële risicobeheerstrategieën, zoals verzekeringen en prijscontracten. Met een reservering kan bijvoorbeeld het hoge eigen risico van de brede weersverzekering worden opgevangen en worden bijgedragen aan eventueel toekomstige GLB ondersteunde onderlinge fondsen voor gevolgschade of inkomensondersteuning. Effectiviteit Afhankelijk van de invulling kan het instrument een kasstroom-ondersteuning zijn waarmee tijdelijke liquiditeitsproblemen worden voorkomen. De aanvullende eisen aan de voorwaarde van geldopname borgen dat de reservering ook daadwerkelijk wordt ingezet voor risicomanagement. De bufferwerking van voorzorgsparen is echter beperkt. Voor een substantiële schade (bijvoorbeeld misoogst) schiet het instrument tekort. Bij een collectieve voorziening betaalt iedereen mee aan de schade, zodat de dotatie veel kleiner kan blijven dan bij een individuele voorziening. Deelname en omvang van inleg zullen toenemen als een deel van de directe betalingen verplicht wordt ingehouden voor belastingvrij sparen. Efficiëntie Voorzorgsparen is een betrekkelijk eenvoudig instrument. De spaarrekeningen zullen echter geblokkeerd zijn en bij een bank of verzekeraar dienen te worden ondergebracht. De beschikbaarheid is minder dan vrij opneembaar spaargeld (zonder fiscale faciliteit). Qua uitvoering zullen de kosten voor de overheid beperkt zijn. Geschiktheid voor NL De geschiktheid van het instrument hangt af van het fiscale stelsel. Het past niet binnen het Nederlandse fiscale stelsel om rekening te houden met mogelijke toekomstige calamiteiten. Uit de fiscale jaarwinstbepaling vloeit voort dat kosten en opbrengsten moeten worden toegerekend aan de jaren dat ze opkomen en waarop ze betrekking hebben. Dit betekent dat de kosten die samenhangen met een calamiteit ten laste van het jaar komen dat de calamiteit zich voordoet. Voor sommige reële risico’s kan desalniettemin een voorziening worden getroffen, bijvoorbeeld bij groot onderhoud, oninbare vorderingen en pensioen. Het is onder de huidige wetgeving niet toegestaan om een fiscale reserve of voorziening te vormen voor de gevolgen van natuurrampen, klimaat en marktschommelingen op de eigen balans. Voorzorgsparen moet worden gezien als een vorm van belastinguitstel. De economische ratio hiervan is beperkt. Tegenover de aftrekbare dotatie aan de reserve staat namelijk een claim van de fiscus. In jaar 1 wordt een bedrag gereserveerd zodat de fiscale winst vermindert en minder belasting wordt afgedragen. Als de reserve bij een calamiteit jaar 2 wordt aangesproken, gebeurt het omgekeerde en dient alsnog belasting te worden betaald over de onttrekking op een tijdstip dat dan zeer ongelegen is. Wageningen Economic Research Nota 2018-097 | 17 Instrument Voorzorgsparen Het Nederlandse belastingstelsel kent twee algemene faciliteiten die het mogelijk maken een inkomen van een bepaald jaar te verrekenen met het inkomen uit het verleden en met toekomstige inkomens: verliesverrekening en middelingsregeling. Met verliesverrekening kan het belastbaar inkomen, achteraf, verrekend worden met inkomen uit andere jaren. Is verliesverrekening met de voorgaande 3 jaar niet meer mogelijk, dan mag het verlies verrekend worden met toekomstig inkomen uit de daaropvolgende 9 jaren. Verliesverrekening gaat voor middeling. Pas als de aanslag definitief is kan middeling worden aangevraagd. Bij middeling worden de inkomens uit werk en woning van drie aaneengesloten jaren opgeteld en door drie gedeeld. Over dit gemiddelde inkomen per jaar wordt de belasting opnieuw berekend. Als de nieuwe belastingbedragen lager zijn dan de oude belastingbedragen, kan onder bepaalde voorwaarden belastingteruggaaf worden gekregen. 5.2 Prijscontracten/termijncontracten Instrument Prijscontracten/termijnmarktcontracten Relevantie voor risicobeheer De AMTF (2016) wil de positie van de boer versterken en pleit voor meer aandacht voor (werking) inkomensstabilisatie en productieafspraken, een kredietfonds voor termijncontracten, meer prijstransparantie en wetgeving tegen oneerlijke handelspraktijken. Contractuele prijsarrangementen spreiden het risico in de hele voedselketen. Deze contractuele prijsafspraken zijn termijncontracten (dat wil zeggen gestandaardiseerde contracten) of afgeleide termijncontracten (dat wil zeggen op maat gemaakte ‘over-thecounter’-contracten, ontworpen tussen een verkoper en een koper gewoonlijk steunend op termijncontracten). Wanneer er geen liquide termijnmarkten zijn, of wanneer marktdeelnemers op zoek zijn naar meerjarige prijsafspraken, kunnen prijscontracten met ketenpartners een optie zijn. Als zodanig kunnen landbouwers prijsrisico’s (van geleverde producten aan afnemers, maar ook voor grondstoffen met leveranciers) overdragen of delen met anderen in de keten. In Nederland is doorgaans de maximale afgedekte tijdhorizon één jaar. Deze eenjarige horizon is gebruikelijk omdat producenten van seizoensgebonden producten zich richten op de totale productie- en opslagperiode en industriële afnemers hun inkoopstrategie daarop afstemmen. Kenmerk van een verticale integratie (voorwaartse en/of achterwaartse integratie) is dat prijsrisico’s afgedekt zijn met contracten (zie bijvoorbeeld de vergaande integratie in de Nederlandse kalversector). In de Omnibus-verordening is vastgelegd dat producenten, en groepen van producenten, met hun eerste afnemer waardeverdelingsclausules kunnen opstellen. Hierin wordt vastgelegd hoe marktprijsstijgingen en dalingen doorwerken in de prijs die de producent ontvangt. Brancheorganisaties kunnen hiervoor standaarden opstellen. Tot nu toe was dit alleen voor de suikersector in de Europese verordening geregeld. Coherentie met andere instrumenten Prijscontracten en het GLB-inkomensstabilisatieinstrument (via onderlinge fondsen) dempen de effecten van (extreme) prijsdalingen. In het verleden boden coöperaties een afzetgarantie. Nu hebben ze zich ontwikkeld tot eenheden met marktmacht, die afspraken kunnen maken met andere schakels in de keten. De onafhankelijke boer die zijn product na de oogst op de markt afzet zonder voorafgaand contract raakt uit beeld voor meerdere sectoren. Effectiviteit Vaste prijsafspraken en bodemprijscontracten zijn effectief in het voorkomen van lage prijzen. Dit geldt in mindere mate voor gepoolde prijscontracten. Efficiëntie Prijscontracten kunnen efficiënt tegengestelde risico’s uitwisselen tussen ketenpartners (in tegenstelling tot een inkomensstabilisatie-instrument via onderlinge fonds of (opbrengst/marge)verzekeringen Geschiktheid voor NL Meer dan de helft van de akkerbouwers in Nederland sluit een contract af voor bijvoorbeeld aardappelen en werkt daarbij met bijvoorbeeld gemiddelde prijzen of vaste prijzen. Deelname is relatief ook hoog in de pluimveesector (met name vleeskuikens). In de glastuinbouw is dit circa 10%, terwijl in de melkveehouderij en varkenshouderij dit vooralsnog niet goed mogelijk is. Slechts een selecte groep van ondernemers maakt gebruik van termijncontracten. Prijscontracten zijn bij uitstek een privaat domein waarbij met name ketenpartners een rol hebben PO’s of andere belanghebbenden kunnen voorbeeldcontracten opstellen of optreden bij bemiddeling zoals in de Franse melkveehouderij. 18 | Wageningen Economic Research Nota 2018-097 6 Discussie en conclusies In de voorgaande hoofdstukken zijn de belangrijkste bestaande en nieuwe instrumenten in het kader van risicobeheer op hoofdlijnen geanalyseerd. Welke instrumenten passen nu bij de Nederlandse situatie en hoe zou het GLB aangepast moeten worden? Voor het risicobeheer zijn allerlei opties beschikbaar die vallen onder instrumenten in de eerste pijler of tweede pijler van het GLB dan wel als overige instrumenten zijn benoemd. De verordeningen van het GLB zijn slechts voor een paar instrumenten een knelpunt voor wat betreft vergroten draagvlak (subsidie verzekeringen via artikel 37) dan wel ontwikkelen instrumenten (voorzorgsparen). Overige knelpunten vloeien voort uit een te gering draagvlak in de lidstaat. Met name om gevolgschade via onderlinge fondsen (artikel 38) te regelen, uitgevoerd door bijvoorbeeld Producentenorganisaties, is bereidheid van de sector en overheid noodzakelijk. Ervaringen in het verleden hebben aangetoond dat dergelijke onderlinge fondsen alleen toekomst hebben indien ze algemeen verbindend worden verklaard, dan wel wettelijk worden geregeld. Instrument Voordelen Nadelen NL perspectief Vangnet via interventie- Effectief instrument voor Lastiger uitvoerbaar dan in Aanpassing interventieregeling maatregelen prijsstabilisatie bij verleden door open magere-melkpoeder nodig crisissituaties: bodem in de wereldmarkt Vernieuwing door ruimere markt Risico van moeilijk particuliere opslag en oplossen verkoopbare voorraden als van informatieproblemen interventieprijs-niveau te hoog (‘signalling’) wordt gekozen Risicobeheer door Creëren van marktmacht in Algemeen verbindend Biedt kansen en zou kunnen Producenten-organisaties asymmetrische marktrelaties verklaring (mogelijk profiteren van een seed onvoldoende draagvlak) money-regeling (PO’s) Beheer van onderlinge fondsen Zeer beperkt toegepast GLB geen knelpunt Samenhang en noodzakelijkheid voor onderlinge? Verzekeringen Schadevergoeding in geval van Hoge drempelwaarde Toepassing groeit fysieke schade Beperkt ex-post Drempelwaarde per gewas en Knelpunt draagvlak door GLB- niet per perceel drempelwaarde (gewas / perceel) oogstschaderegeling Grensoverschrijdend? Onderlinge fondsen Schadevergoeding in geval van Bij grootschalige crisis te fysieke schade (of inkomen in weinig middelen om uit te geval van artikel 39) kunnen keren Lage beheerskosten Uitvoering vereist expertise en Biedt kansen Alleen toegepast voor DGF (geen GLB link) draagvlak sector om fonds op GLB geen knelpunt voor artikel te richten en te laten draaien 38. Garantiefondsen wel complex in relatie tot omvang doelgroep Wageningen Economic Research Nota 2018-097 | 19 Instrument Voordelen Nadelen NL perspectief Inkomens-stabilisatie Anticyclisch Bij grootschalige crisis te Beperkt draagvlak weinig middelen om uit te instrument (IST) kunnen keren GLB geen knelpunt Uitvoering vereist expertise en draagvlak sector om fonds op te richten en te laten draaien Voorzorgsparen Extra liquiditeit op het moment Ondernemers moeten toegang Ontbreken concrete invulling van schade tot inkomen beperken Aanvullende eisen borgt inzet Deels ter vervanging van te houden met de wensen van reserveringen voor directe betalingen waarbij overheid en sector risicomanagement meer randvoorwaarden GLB belemmert invoering maar biedt ook kansen om rekening worden gesteld Prijscontracten/ Sluit aan bij marktwerking Afhankelijk van medewerking Gebruik verschilt per sector ketenpartijen (verwerkers en Termijnmarkt-contracten Voorkomt lage prijzen retail) Lage transactiekosten Te dunne markt GLB geen knelpunt termijncontracten (risico op marktmanipulatie) Naast inzicht in de mogelijkheden en knelpunten van risicobeheerinstrumenten (zie tabel) is gevraagd naar de relatie met directe betalingen, eventuele verplichtstelling en publieke ondersteuning. Directe betalingen en GLB-ondersteunde risicomanagementinstrumenten hebben ieder een verschillend doel (en doelgroep). Directe betalingen hebben een inkomensondersteuningsfunctie, maar dekken risico’s slechts beperkt af: een vaste betaling per jaar is onvoldoende om de gevolgen van een extreem jaar te compenseren. Daarentegen dekken risicomanagementinstrumenten (specifieke) risico’s af, maar ondersteunen ze inkomens nauwelijks. Directe betalingen zijn grondgebonden terwijl de GLB-risicomanagementinstrumenten opengesteld kunnen worden voor alle agrarische sectoren. Het is een politieke keuze of bepaalde instrumenten voor alle sectoren beschikbaar zijn, of dat ze alleen door een select aantal sectoren benut mogen worden. Vrijwillige deelname werkt in Nederland voor de gesubsidieerde en privaat uitgevoerde brede weersverzekering (artikel 37). De deelname is nog relatief beperkt, maar deze neemt toe. Het draagvlak onder telers voor het afsluiten van een brede weersverzekering zal toenemen indien Nederland invulling geeft aan de opties zoals opgenomen in de Omnibusverordening (verlaging van de schadedrempel van 30% naar 20% en verhoging van het toegestane subsidiepercentage van 65% naar 70%). Ook een vrijstelling van de assurantiebelasting voor de brede weersverzekering zal het draagvlak vergroten. Het onthouden van noodsteun ten tijden van misoogsten (in aanvulling op rampsituaties zoals vastgelegd in de Wet Tegemoetkoming Schade bij rampen, zal de bewustwording over nut en noodzaak van een verzekering onder telers versterken. Onderlinge fondsen beheerd door de overheid of geaccrediteerde private onderlinge fondsen (bijvoorbeeld opgericht door PO’s) zouden in principe gevolgschade kunnen afdekken met subsidie op grond van artikel 38. Het grootste knelpunt wordt niet zo zeer gevormd door de eisen in de EU verordening, maar door de beperkte bereidheid van sector en overheid om onderlinge fondsen op te richten. Een verplichtstelling (voor het afsluiten van de brede weersverzekering en/of deelname aan een onderling fonds) heeft als voordeel dat iedereen zijn risico’s afdekt. Andere voordelen zijn onder meer een verlaging van de transactiekosten per deelnemer en het voorkomen van antiselectie. Er is echter onvoldoende draagvlak voor verplichtstelling in de sectoren. Bovendien worden problemen voorzien met betrekking tot onder meer het draagvlak van premiedifferentiatie (zoals al ervaren bij het DGF). Voorzorgsparen kan uitgevoerd worden door private banken met een aanvulling van een eigen deposito met GLB-middelen (‘matching’), maar omdat de belastingclaim blijft bestaan is de functie van het instrument twijfelachtig. Prijscontracten zijn bij uitstek een privaat domein waarbij met name ketenpartners een rol hebben. 20 | Wageningen Economic Research Nota 2018-097 In beginsel zijn PO’s geschikte/potentiële instrumenten voor het oplossen van collective action problemen. Die issues gaan verder dan risico (bargaining, product quality, investments in marketing arrangements, overeenkomsten over levering en afname bij teeltcontracten met eventuele specifieke voorwaarden over productkwaliteit), maar het betreft al snel zaken die ook iets met het risiso voor de boer doen. Na het wegvallen van de Productschappen is er een verlies aan instrumenten die daarvoor kunnen worden gebruikt. Ze zijn potentieel interessant, juist ook in een context waarin zelforganisatie door de overheid wordt toegejuicht. De centrale vraag in de rechtvaardiging van steun en andere vormen van interventie is: in hoeverre is er sprake van marktfalen? In het verlengde daarvan speelt de vraag hoe overheidsbeleid voor dit marktfalen compensatie kan bieden. Daarbij moet er dan op worden toegezien dat het middel niet erger is dan de kwaal. Er zijn verscheidene oorzaken waarom marktpartijen niet tot een geschikt risicoafdekkingsysteem komen, zowel aan de vraagzijde als aanbodzijde. Er is informatie-asymmetrie tussen de partijen die een risico ‘poolen’ (verzekerde versus verzekeraar, deelnemer fonds versus fondsbeheerder). Het strategische gedrag dat door asymmetrische informatie wordt gevoed, verstoort de marktwerking. Onevenwichtigheid in informatie kan leiden tot ongewenste situaties (moraliteit en antiselectie). Ook het catastrofale karakter van sommige agrarische risico’s belemmert private partijen om ze af te dekken. Daarnaast is het risicobewustzijn vaak laag. Ondernemers onderschatten vaak catastrofale risico’s en zijn daardoor niet bereid de benodigde risicopremie of heffing te betalen. Als gevolg van een geringe vraag naar verzekeringsproducten is er een te smalle basis om geschikte private producten en fondsen te ontwikkelen en te exploiteren. Voor veel ondernemers is subsidie een belangrijke drijfveer voor deelname. Bij verplichtstelling kunnen schaalvoordelen benut worden (lagere transactiekosten) en problemen van antiselectie worden voorkomen. Door de mogelijkheid van algemeen verbindend verklaring, dan wel door wettelijke regeling, kan deelname verplicht worden (indien gewenst). Ondernemers en hun organisaties zijn doorgaans geen voorstander van verplichtstelling. Ook is deze aanpassing moeilijk wettelijk te regelen zonder grote inspanningen. De beslissing om tot verplichtstelling over te gaan is uiteindelijk een zaak van politieke afweging en geen uitkomst van wetenschappelijke analyse. Wageningen Economic Research Nota 2018-097 | 21 Literatuur en websites AMTF, 2016. Improving Market Outcomes - Enhancing the position of farmers in the supply chain. Report of the Agricultural Markets Task Force. Brussels, November 2016 Berkhout, P., M. Van Asseldonk, R.W. van der Meer, H.A.B. van der Meulen en H.J. Silvis, 2016. Evaluatie Regeling brede weersverzekering. Wageningen, Wageningen Economic Research, Rapport 2016-070. COM, 2017. Communication from the commission to the European Parliament, the council, the European economic and social committee and the committee of the regions. The future of food and farming. COM, 2017, 713 final, Brussels. Europese Commissie, 2014. Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de tenuitvoerlegging van de bepalingen betreffende producentenorganisaties, actiefondsen en operationele programma’s in de sector groenten en fruit sinds de hervorming van 2007 (‘Verslag over de regeling voor groenten en fruit’) SDW (2014) 54 final. Europese Commissie, 2017. De toekomst van voeding en landbouw – Mededeling over het gemeenschappelijk landbouwbeleid na 2020 Brussel, 29 november 2017. Europese Commissie – Informatieblad. Fiche: Mededeling de toekomst van voeding en landbouw, in Kamerstuk 22 112: Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie. Gepubliceerd op 24 januari 2018. Ministerie van EZ. Nationale Strategie voor toepassing van de Gemeenschappelijke Marktordening voor groenten en fruit in Nederland (Periode 2017 – 2020) Van Asseldonk, Marcel, en Ruud van der Meer, 2016. Coping with price risks on Dutch farms. Wageningen, LEI Wageningen UR (University & Research centre), LEI Report 2016-054. Van Asseldonk, Marcel, en Miranda Meuwissen, 2017. Gross margin insurance on Dutch dairy and fattening pig farms. Wageningen, Wageningen Economic Research, Report 2017-026. Stokkers, R., G.D. Jukema, R.W. van der Meer, P.X. Smit en G.S. Venema, 2012. Evaluatie nationale strategie voor duurzame programma’s in de groente- en fruitsector 2009-2011. LEl-publicatie 12-112, LEI Wageningen UR, Den Haag. 22 | Wageningen Economic Research Nota 2018-097 Wageningen Economic Research Nota 2018-097 | 23 Wageningen Economic Research De missie van Wageningen University & Research is ‘To explore the potential of Postbus 29703 nature to improve the quality of life’. Binnen Wageningen University & Research 2502 LS Den Haag bundelen Wageningen University en gespecialiseerde onderzoeksinstituten van T 070 335 83 30 Stichting Wageningen Research hun krachten om bij te dragen aan de E [email protected] oplossing van belangrijke vragen in het domein van gezonde voeding en www.wur.nl/economic-research leefomgeving. Met ongeveer 30 vestigingen, 5.000 medewerkers en 10.000 studenten behoort Wageningen University & Research wereldwijd tot de aansprekende kennisinstellingen binnen haar domein. De integrale benadering Wageningen Economic Research van de vraagstukken en de samenwerking tussen verschillende disciplines NOTA vormen het hart van de unieke Wageningen aanpak. 2018-097 Wageningen Economic Research De missie van Wageningen University & Research is ‘To explore the potential of Postbus 29703 nature to improve the quality of life’. Binnen Wageningen University & Research 2502 LS Den Haag bundelen Wageningen University en gespecialiseerde onderzoeksinstituten van E [email protected] Stichting Wageningen Research hun krachten om bij te dragen aan de oplossing T +31 (0)70 335 83 30 van belangrijke vragen in het domein van gezonde voeding en leefomgeving. www.wur.nl/economic-research Met ongeveer 30 vestigingen, 5.000 medewerkers en 10.000 studenten behoort Wageningen University & Research wereldwijd tot de aansprekende kennis­ Nota 2018-097 Risicobeheerinstrumenten in het GLB Bouwstenen voor de Nederlandse positie instellingen binnen haar domein. De integrale benadering van de vraagstukken en de samenwerking tussen verschillende disciplines vormen het hart van de unieke Wageningen aanpak. Marcel van Asseldonk, Huib Silvis, Roel Jongeneel en Ron Bergevoet
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/221d2860-a667-48d3-b062-6511f9a94141
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012–2013 31 239 Stimulering duurzame energieproductie Nr. 149 MOTIE VAN HET LID OUWEHAND Voorgesteld 6 maart 2013 De Kamer, gehoord de beraadslaging, constaterende dat mestvergistingsinstallaties grote negatieve effecten op de leefomgeving kunnen hebben en voor grote overlast en gezondheidsklachten zorgen bij omwonenden; constaterende dat het vergisten van mest een zeer laag energetisch rendement heeft en geen hernieuwbare energie oplevert, maar desondanks al ruim 345 miljoen euro subsidie heeft opgeslokt van de Stimuleringsregeling Duurzame Energie; verzoekt de regering, in de volgende openstellingen van de SDE-plus geen subsidie meer toe te kennen aan mestvergisting, en gaat over tot de orde van de dag. Ouwehand kst-31239-149 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2013 Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 31 239, nr. 149
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/71e31430-7f45-4937-b490-e3af5b9eb5f1
Inhoudsopgave De politie‐reprimande voor minderjarige first offenders van lichte feiten Evaluatie van de landelijke Pilot Reprimande De politie‐reprimande voor minderjarige first offenders van lichte feiten Evaluatie van de landelijke Pilot Reprimande Jolande uit Beijerse Tamar Fischer Chiara van Guldener Liselotte Postma Frank Weerman m.m.v. Floor Gorter Erasmus School of Law ( in opdracht van het WODC) Rotterdam 2022 Dit onderzoek is verricht in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek‐ en Documentatiecentrum (WODC), Ministerie van Justitie en Veiligheid. Onderzoekers Erasmus School of Law, department of Law, Society and Crime: Prof. mr. J. (Jolande) uit Beijerse (projectleider) Dr. T. F. C. (Tamar) Fischer Drs. C.C.F. (Chiara) van Guldener Mr. dr. L. (Liselotte) Postma Prof. dr. F.M. (Frank) Weerman m.m.v. Mw F.N. (Floor) Gorter Begeleidingscommissie Em. prof. dr. I. (Ido) Weijers – Universiteit Utrecht (voorzitter) Dr. M. (Martina) Althoff ‐ Rijksuniversiteit Groningen Mr. S.G.M. (Suzanne) Hakhverdian – Ministerie van Justitie en Veiligheid Drs. L.F. (Lars) Heuts – WODC (projectbegeleider) Mr. C.M. (Cindy) Koole – Vereniging van Nederlandse Jeugdrechtadvocaten* * sinds 1 januari 2022 jeugdrechter Illustraties omslag: Josje van Koppen VOORWOORD Voor u ligt een rapport over een schijnbaar ‘klein’ onderwerp dat in werkelijkheid belangrijke gevolgen heeft, voor minderjarige verdachten en voor de politiepraktijk. De Pilot Reprimande heeft immers tot doel een einde te maken aan onnodige overbrenging naar het politiebureau van minderjarige verdachten van de lichtste categorie feiten. En vervolgens om deze te vervangen door een betekenisvolle interventie door de politie, de politie‐reprimande met betrokkenheid van de ouders. Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Bij deze bedanken wij de opdrachtgever voor het in ons gestelde vertrouwen en de prettige en constructieve samenwerking met de projectbegeleider tijdens de uitvoering van het onderzoek, Lars Heuts. Naast hem willen wij ook de andere leden van de begeleidingscommissie ‐ Martina Althoff, Suzanne Hakhverdian en Cindy Koole ‐ en de voorzitter Ido Weijers bedanken voor hun zeer nuttige commentaar en enthousiasmerende begeleiding gedurende het gehele onderzoeksproces. De pilot was een initiatief van de politie, het openbaar ministerie (OM) en Halt. De problemen die de aanleiding vormden voor de nieuwe werkwijze, werden door alle partijen onderschreven en de betrokkenheid bij dit onderzoek was groot. Elk van de organisaties heeft ons in diverse fasen van dit onderzoek van informatie voorzien en in contact gebracht met de juiste gesprekspartners die steeds in alle openheid met ons hebben gesproken. Bij het OM noemen we Rianne de Back, landelijk jeugdofficier van justitie en coördinerend jeugdofficier van justitie bij het parket Amsterdam, die ons niet alleen van belangrijke informatie voorzag, maar ons als voorzitter van het landelijk platform jeugd OM, ondersteund door Ava Fuchs, tevens meermalen in de gelegenheid stelde om dit platform bij te wonen. Bij het OM noemen we ook Carlo Dronkers, coördinerend jeugdofficier van justitie bij het parket Oost‐Nederland, en Linda Dubbelman, portefeuillehouder jeugd bij het Parket‐Generaal, die altijd bereid waren informatie te geven en mee te denken. Eenzelfde betrokkenheid was er bij Janet ten Hoope, directeur‐bestuurder van Halt. Van Jaap van der Spek, strategisch adviseur bij Halt, kregen we binnen korte tijd alle Halt‐cijfers die we nodig hadden. Bij de politie moest het meeste onderzoek worden verricht en geregeld en dankzij de hulp van Nina Bierman, onze contactpersoon bij de portefeuille Zorg & Veiligheid (Z&V) van de Nationale Politie, is dat gelukt. Ze was altijd aanspreekbaar voor vragen en heeft ons van veel waardevolle informatie voorzien. Dat gold ook voor haar collega Jolanda Boere, voorzitter van het landelijk jeugdoverleg Politie die ons meermalen in de gelegenheid stelde om dit overleg bij te wonen, en eenheidsadviseur Z&V van de politie‐eenheid Midden‐Nederland. Enno Wuijts, informatiekundige bij het Bureau Managementinformatie van de Nationale Politie, hielp ons gedurende de loop van het onderzoek op diverse momenten de benodigde registratiegegevens uit de politiesystemen te halen. Eenheidsadviseurs Z&V Mohammed Aamri van de politie‐eenheid Rotterdam en Rob Ouborg van de politie‐eenheid Zeeland‐West‐Brabant fungeerden als contactpersonen voor het nadere onderzoek in hun politie‐eenheid. Het regelen van interviews met agenten in de incidentenafhandeling, die zelf reprimandes hadden gegeven, bleek gezien de personeelskrapte1 geen eenvoudige taak, maar voor Midden‐Nederland werd dat toch nog redelijk snel geregeld dankzij de inzet van Sandra Jongerius. In Rotterdam kregen we veel hulp van Jan‐Tjeerd de Jong die regelde dat we zowel met de politie in ‘blauw’ op straat als in ‘grijs’ op het bureau konden meekijken, en die ons invoerde in alle rollen en functies van de complexe politieorganisatie. Tot slot noemen we Nicole Olbertz en Jeannette de Vries, de initiatiefnemers van de Pilot Reprimande in het district Twente. Hun gastvrije ontvangst en inspirerende en informatieve betoog in het politiebureau in Hengelo, dat vrijwel de hele middag in beslag nam, vormde een perfecte start van het onderzoek. Wij zijn alle genoemde personen, maar ook alle niet met name genoemde personen die we hebben geïnterviewd, bevraagd en bij wie we informatie hebben opgevraagd, zeer erkentelijk voor hun bijdrage aan dit onderzoek. Wij hebben de openheid, zorgvuldigheid en aandacht in deze contacten als een groot voorrecht ervaren en hopen daar recht aan te doen met dit onderzoeksrapport. We hebben getracht alle lijntjes bij elkaar te brengen en op basis van de empirische bevindingen gecombineerd met juridisch en criminologisch onderzoek een op de praktijk gericht pad uit te zetten voor de toekomst. En omdat zeker in de drukke politiepraktijk een beeld meer zegt dan duizend woorden, hebben we Josje van Koppen gevraagd de bedoeling van de politie‐reprimande te verbeelden en op de omslag gezet. Wij hopen en vertrouwen erop dat dit rapport zo nog beter zijn weg zal vinden in de praktijk. Namens het onderzoeksteam, Jolande uit Beijerse Rotterdam, 8 april 2022 1 Politie gaat lastig jaar met personeelskrapte tegemoet, NOS Nieuws 13 januari 2022. INHOUDSOPGAVE VOORWOORD........................................................................................................................... 5 LIJST MET AFKORTINGEN........................................................................................................... i AFKORTINGEN LANDENONDERZOEK ........................................................................................ ii SAMENVATTING ...................................................................................................................... iii 1 2 Inleiding ............................................................................................................................ 1 1.1 De landelijke Pilot Reprimande .................................................................................. 1 1.2 Doel van het onderzoek en onderzoeksvragen .......................................................... 2 1.3 De methode van het onderzoek in hoofdlijnen.......................................................... 3 1.3.1 De planevaluatie ................................................................................................. 3 1.3.2 De procesevaluatie ............................................................................................. 4 1.3.3 De outputevaluatie ............................................................................................. 6 1.3.4 Aanvullend juridisch en criminologisch literatuuronderzoek .............................. 8 De beoogde doelen, doelgroep en opzet van de nieuwe werkwijze .............................. 10 2.1 Inleiding ................................................................................................................... 10 2.2 De met de pilot beoogde doelen.............................................................................. 10 2.2.1 De doelen zoals deze naar voren komen uit de basisdocumenten ................... 10 2.2.2 Het voorkomen van een nodeloos gejuridificeerd proces met insluiting op het politiebureau .................................................................................................................. 11 2.2.3 Het bieden van een helder kader voor een landelijk eenduidige werkwijze ..... 13 2.2.4 Een proportionele en pedagogische afhandeling buiten het strafrecht............ 14 2.2.5 Een passende, effectieve reactie ter voorkoming van recidive ......................... 14 2.3 De beoogde doelgroep van de pilot ......................................................................... 15 2.3.1 Aangehouden minderjarige verdachten van 12 tot 18 jaar .............................. 15 2.3.2 Het criterium ‘first offender’ ............................................................................. 15 2.3.3 Het criterium ‘feit met een licht en eenvoudig karakter’ .................................. 16 2.3.4 Contra‐indicaties: zorgen over het gedrag, groepsdruk of de thuissituatie ...... 17 2.4 De beoogde werkwijze en rolverdeling .................................................................... 18 2.4.1 Overname van de burgeraanhouding en het checken van het bewijs .............. 19 2.4.2 Contact met de hulpofficier van justitie die informatie checkt bij ZSM ............ 19 2.4.3 Telefonische voorgeleiding voor de hulpofficier van justitie ............................ 20 2.4.4 Plaats en moment reprimandegesprek met betrokkenheid van ouders ........... 20 2.4.5 Inhoud van het reprimandegesprek.................................................................. 21 2.4.6 Bereidheid tot schadevergoeding ..................................................................... 21 2.5 Vooraf benoemde randvoorwaarden en verwachte neveneffecten ........................ 22 2.5.1 Vooraf benoemde randvoorwaarden ............................................................... 22 2.5.2 Verwachte neveneffecten................................................................................. 23 2.6 3 Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers ........................................... 26 3.1 Inleiding ................................................................................................................... 26 3.2 Het tot stand komen van de registraties en het databestand .................................. 26 3.2.1 De registratie door de agenten ......................................................................... 26 3.2.2 Het landelijk databestand ................................................................................. 27 3.3 Doelbereik, aantal en aard van de reprimandezaken............................................... 27 3.3.1 Aantal reprimandes en ontwikkelingen over de tijd ......................................... 28 3.3.2 Aantal reprimandes naar type strafbaar feit ..................................................... 30 3.3.3 Aantal reprimandes naar geslacht, leeftijd en delict verleden .......................... 31 3.3.4 Verschillen tussen de politie‐eenheden in de toepassing van de reprimande .. 32 3.4 Vergelijking aantal en aard van de doelgroepzaken met en zonder reprimande ..... 37 3.4.1 Aandeel doelgroepzaken zonder reprimande naar politie‐eenheid.................. 38 3.4.2 Ontwikkeling in aandeel doelgroepzaken zonder reprimande tijdens de pilot . 39 3.4.3 Doelgroepzaken zonder reprimande naar type afhandeling en afdoening ....... 39 3.4.4 Strafbaar feit, leeftijd en geslacht bij doelgroepzaken zonder en met reprimande 40 3.5 Vergelijking van de afhandeling in doelgroepzaken zonder en met reprimande ..... 42 3.5.1 Aanhouding en duur tussen aanhouding en heenzending ................................ 42 3.5.2 Oudergesprek ................................................................................................... 44 3.5.3 VT‐melding........................................................................................................ 45 3.5.4 Schadevergoeding en civiele vordering winkeliers ........................................... 46 3.6 4 Samenvatting van de bevindingen ........................................................................... 24 Samenvatting van de bevindingen ........................................................................... 47 De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden .................................. 49 4.1 Inleiding ................................................................................................................... 49 4.2 De introductie van de werkwijze en de context van de politiesetting ..................... 49 4.2.1 De landelijke introductie van de werkwijze in de politie‐eenheden ................. 49 4.2.2 De introductie binnen de drie politie‐eenheden bij de basisteams .................. 50 4.2.3 De nieuwe werkwijze in de context van de incidentafhandeling op straat ....... 51 4.3 Een inventarisatie van de mutaties en kanttekeningen bij de registratie ................ 53 4.3.1 Kanttekeningen bij de registratie van de reprimande in BVH ........................... 53 4.3.2 De betrokken jongeren en groepssamenstelling .............................................. 55 4.3.3 Mutaties waarin geen aanhouding is verricht................................................... 56 4.4 De uitvoering van de werkwijze en rolverdeling ...................................................... 58 4.4.1 Minderjarigen die zonder reprimande zijn ingesloten op het politiebureau .... 58 4.4.2 Een reprimande na insluiting en voorgeleiding op het politiebureau ............... 59 4.4.3 Het overleg met de hulpofficier van justitie over de reprimande ..................... 60 4.4.4 Telefonische voorgeleiding aan de hulpofficier van justitie .............................. 60 4.4.5 De check bij ZSM ............................................................................................... 61 4.5 4.5.1 De leeftijdsgroep van 12 tot 18 jaar .................................................................. 61 4.5.2 Het criterium ‘first offender’ ............................................................................. 62 4.5.3 Het criterium ‘feit met een licht en eenvoudig karakter’ .................................. 62 4.5.4 Contra‐indicatie: recalcitrant gedrag ................................................................ 63 4.5.5 Contra‐indicatie: groepsdruk ............................................................................ 64 4.5.6 Contra‐indicatie: zorgen rondom de minderjarige............................................ 65 4.5.7 Contra‐indicatie: angst voor de (fysieke) reactie van de ouders ....................... 67 4.6 De uitvoering van het reprimandegesprek en andere interventies.......................... 68 4.6.1 Verslagen van de reprimandegesprekken in de mutaties ................................. 68 4.6.2 Meldingen bij Veilig Thuis ................................................................................. 71 4.6.3 Winkelmaatregelen .......................................................................................... 72 4.7 5 De toepassing van de criteria en contra‐indicaties .................................................. 61 Samenvatting van de bevindingen ........................................................................... 74 De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen ................................. 77 5.1 Inleiding ................................................................................................................... 77 5.2 Een landelijk eenduidige werkwijze ......................................................................... 78 5.2.1 Geen eenduidige presentatie naar de basisteams ............................................ 78 5.2.2 Onvoldoende bekendheid met de werkwijze ................................................... 81 5.2.3 Ruis door de reprimande meerderjarige first offenders met RAPP‐app ............ 82 5.2.4 Insluiting op het politiebureau nog niet in alle gevallen voorkomen ................ 83 5.2.5 Aanbevelingen voor een betere bekendmaking van de werkwijze ................... 84 5.3 Het bieden van een helder kader ............................................................................. 85 5.3.1 Twee parallel lopende werkwijzen reprimande bij winkeldiefstal .................... 85 5.3.2 De handhaving van het bestaande kader voor niet aangehouden verdachten. 86 5.3.3 Een feit met een licht en eenvoudig karakter bezien in de context .................. 86 5.3.4 Onhelderheid over het doel van de telefonische voorgeleiding ....................... 87 5.3.5 Onhelderheid over de meerwaarde van de check bij ZSM................................ 88 5.3.6 Problemen rond de registratie van de reprimande in BVH ............................... 89 5.4 Een proportionele en pedagogische afhandeling buiten het strafrecht ................... 90 5.4.1 De meerwaarde volgens de partijen ................................................................. 90 5.4.2 Het reprimandegesprek in aanwezigheid van de ouders .................................. 91 5.4.3 Het belang van versterking van het jeugdspecialisme bij de politie.................. 93 5.4.4 Waken voor een te veelvuldige toepassing van de VT‐melding ........................ 94 5.4.5 De samenloop met winkelmaatregelen ............................................................ 95 5.5 5.5.1 Ontwikkeling van het totaal aantal Halt‐verwijzingen ...................................... 97 5.5.2 Ontwikkeling van de instroom bij Halt voor een aantal strafbare feiten .......... 98 5.5.3 Ontwikkeling van de instroom in verschillende politie‐eenheden .................. 101 5.5.4 Verschuiving van Halt naar de reprimande? ................................................... 102 5.6 6 Effecten op de instroom bij Halt .............................................................................. 96 Samenvatting van de bevindingen ......................................................................... 103 De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief ......................... 105 6.1 Inleiding ................................................................................................................. 105 6.2 De reprimande in een breder juridisch perspectief ............................................... 105 6.2.1 De oorsprong van de politie‐reprimande in Nederland .................................. 105 6.2.2 Buitengerechtelijke afdoening van jeugdstrafzaken en het IVRK.................... 106 6.2.3 De arresten Salduz en Panovits: ruimte voor uitzonderingen ......................... 107 6.2.4 Richtlijn 2016/800/EU: reikwijdte en proportionaliteitsclausule .................... 108 6.2.5 De Duitse wet: niet als naar verwachting wordt afgezien van strafvervolging 109 6.2.6 De Belgische Omzendbrief: een andere regeling voor ‘mineure’ feiten ......... 110 6.2.7 De Nederlandse regeling van de consultatiebijstand in perspectief ............... 112 6.2.8 De Nederlandse regeling van de burgeraanhouding in perspectief ................ 113 6.3 De reprimande en vergelijkbare reacties in andere landen ................................... 114 6.3.1 Buitengerechtelijke afdoening in andere landen ............................................ 115 6.3.2 Partijen die beslissen tot de reprimande en deze uitvoeren........................... 117 6.3.3 De leeftijdscategorie en het criterium ‘first offender’..................................... 122 6.3.4 De feiten waarvoor de reprimande mag worden toegepast ........................... 123 6.3.5 Verderstrekkende gedragsbeïnvloedende voorwaarden ................................ 125 6.3.6 Het registreren van de reprimande en de mogelijke gevolgen daarvan ......... 126 6.3.7 De Nederlandse nieuwe werkwijze reprimande in internationale context ..... 127 6.4 Verwachte effectiviteit op basis van eerder empirisch onderzoek ........................ 130 6.4.1 Overzichtsstudies naar recidive bij reprimande en vergelijkbare reacties ...... 130 6.4.2 Twee recente studies ...................................................................................... 132 6.4.3 Effecten op zelfgerapporteerde delinquentie ................................................. 132 6.4.4 Effecten op andere uitkomstmaten ................................................................ 133 6.4.5 Andere relevante bevindingen........................................................................ 134 6.4.6 6.5 7 Wat is nu de verwachte effectiviteit van de reprimande? .............................. 135 Samenvatting van de bevindingen ......................................................................... 136 Conclusies en aanbevelingen ........................................................................................ 139 7.1 Samenvattende conclusie ...................................................................................... 139 7.2 Aanbevelingen ....................................................................................................... 145 7.2.1 Algemene aanbevelingen................................................................................ 146 7.2.2 Aanbevelingen met betrekking tot het reprimandeproces ............................. 147 7.2.3 Aanbevelingen met betrekking tot de criteria en contra‐indicaties ................ 148 7.2.4 Aanbevelingen met betrekking tot het reprimandegesprek ........................... 149 Literatuurlijst ........................................................................................................................ 151 Literatuur landenonderzoek ................................................................................................. 154 Bijlagen ................................................................................................................................. 158 Bijlage I. Onderzoeksvragen van de opdrachtgever.......................................................... 158 Bijlage II. Topiclijst interviews sleutelinformanten ........................................................... 160 Bijlage III. Topiclijst interviews agenten die reprimande hebben gegeven ....................... 162 Bijlage IV. Uitgebreide omschrijving variabelen in registratiegegevens ........................... 164 Bijlage V. Gedetailleerde indeling typen strafbare feiten in registratiegegevens ............. 165 Bijlage VI. Overzichten van de mutaties in drie politie‐eenheden .................................... 167 Bijlage VII. Indeling drie nader onderzochte politie‐eenheden......................................... 170 Bijlage VIII. Werkdocument Reprimande jeugd Utrecht Centrum .................................... 171 Bijlage IX. Overzicht toepassing waarschuwingen in andere landen ................................ 172 LIJST MET AFKORTINGEN JPT LPJOM MJenV OM OvJ PV RvdK SODA T(OM) VNJA VOG VT WODC ZSM Jeugdpreventieteam Landelijk platform jeugdOM Ministerie van Justitie en Veiligheid Openbaar Ministerie officier van justitie proces‐verbaal Raad voor de Kinderbescherming Service Organisatie Directe Aansprakelijkstelling Transactie Openbaar Ministerie Vereniging van Nederlandse Jeugdrechtadvocaten Verklaring Omtrent het Gedrag Veilig Thuis Wetenschappelijk Onderzoek‐ en Documentatiecentrum Zorgvuldig, Snel en op Maat Diensten, functies, rollen en portefeuilles bij de politie GGP Gebieds Gebonden Politie hOvJ hulpofficier van justitie (rol) JCvD Justitieel Coördinator van Dienst (rol) OE Operationeel Expert (functie) OPCO Operationeel coördinator (rol) OSB Operationeel Specialist B (functie) OSE Operationeel Specialist E (functie) OVDP Officier van dienst Politie (rol) VVC Veel Voorkomende Criminaliteit Z&V Zorg & Veiligheid (portefeuille) Registratiesystemen BVH Basisvoorziening Handhaving BVI‐IB Basisvoorziening Informatie‐Integrale Bevraging BOSZ Beter Opsporen door Sturing op Zaken RAPP Registratie Applicatie Politie Processen In dit rapport gebruikte afkortingen voor Politie‐Eenheden MN Midden‐Nederland RD Rotterdam ZWB Zeeland‐West‐Brabant Wetgeving en rechtspraak EHRM Europees Hof voor de Rechten van de Mens EVRM Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens IVRK Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind Sr Wetboek van Strafrecht Sv Wetboek van Strafvordering i AFKORTINGEN LANDENONDERZOEK Australië JDU JJT Juvenile Diversion Units Juvenile Justice Teams België WVH Wet betreffende de voorlopige hechtenis Canada YCJA Youth Criminal Justice Act Duitsland JGG JWG Jugendgerichtsgesetz Gesetz für Jugendwohlfahrt Engeland en Wales YOT Youth Offending Team Ierland GJDP Garda Juvenile Diversion Programme Schotland JLO PRS SCRA WSA Juvenile Liaison Officer Pre‐referral screening process Scottish Children’s Reporters Administration Whole System Approach Zwitserland JCC Federal Juvenile Criminal Code ii Samenvatting SAMENVATTING Aanleiding Op 1 oktober 2020 werd de landelijke Pilot Reprimande gestart, op initiatief van de politie, het Openbaar Ministerie (OM) en Halt, en met betrokkenheid van het ministerie van Justitie en Veiligheid (MJenV). Tijdens de pilot werd een nieuwe werkwijze gehanteerd voor op heterdaad aangehouden minderjarige first offenders van een licht feit. Die nieuwe werkwijze houdt in dat deze aangehouden minderjarigen niet langer worden overgebracht naar het politiebureau om daar te worden voorgeleid aan de hulpofficier van justitie (hOvJ), maar dat dit ter plaatse telefonisch gebeurt. Als de hOvj vindt dat de minderjarige in aanmerking komt voor een reprimande, wordt deze in vrijheid gesteld en zal kort daarna een reprimandegesprek plaatsvinden, waarbij ook de ouders worden betrokken. De Pilot zou aanvankelijk een jaar duren, tot 1 oktober 2021, maar is tussentijds verlengd tot het moment van besluitvorming op basis van de resultaten uit dit onderzoek. Het rapport waarvan dit de samenvatting is, bevat de evaluatie van deze nieuwe werkwijze op basis waarvan zal worden besloten over de voortzetting daarvan. Methode van onderzoek Het onderzoek bestaat uit drie deelevaluaties: een plan‐, proces‐ en outputevaluatie. De planevaluatie staat in het teken van de vraag hoe de Pilot Reprimande in het licht van de nagestreefde doelen is opgezet en wat de verwachte bijdrage was aan die doelen. Hiervoor zijn de basisdocumenten van de pilot bestudeerd en interviews gehouden met een vijftiental sleutelinformanten van de bij de opzet van de Pilot betrokken partijen, te weten de politie, het OM en Halt, en andere betrokken professionals van het MJenV, de Raad voor de Kinderbescherming en van de al eerder gestarte Pilot Reprimande in het district Twente van de Politie‐Eenheid Oost Nederland. De procesevaluatie staat in het teken van de vraag hoe de uitvoering van de Pilot Reprimande verloopt en wat de ervaringen zijn van de betrokken partijen. Hiervoor zijn op verschillende manieren gegevens verzameld. Om te beginnen is onderzoek gedaan naar de landelijke registraties van de reprimande door de politie. Vervolgens is in drie politie‐eenheden nader onderzoek gedaan door een uitvoerige inhoudsanalyse van een steekproef van 66 mutaties uit de drie Politie‐Eenheden met betrekking tot 117 minderjarige verdachten. In deze politie‐ eenheden zijn ook interviews gehouden met zestien agenten over hun ervaringen met het toepassen van de werkwijze waarbij uitvoerig is ingegaan op de gemaakte keuzes en de daaraan ten grondslag liggende veronderstellingen. De outputevaluatie staat in het teken van de vraag of de doelen van de Pilot worden bereikt en wat de (ervaren) neveneffecten zijn. Hiervoor is voortgebouwd op de bevindingen en informatie die naar voren komen uit de plan‐ en procesevaluatie, zijn extra analyses uitgevoerd op de registratie‐data over het verloop van de afhandeling en is aanvullende informatie verzameld door interviews te houden met bij het proces betrokken actoren, te iii Samenvatting weten de politiefunctionarissen van de drie ZSM‐locaties van de onderzochte politie‐ eenheden, enkele hOvJ's in de Politie‐Eenheid Rotterdam en de directie van de Service Organisatie Directe Aansprakelijkstelling (SODA) die namens de winkelier de civiele vordering ofwel ‘winkelboete’ afhandelt. Verder is via de contactpersoon van het OM voor deze pilot informatie verzameld over de Pilot reprimande meerderjarigen en de RAPP (Registratie Applicatie Politie Processen)‐app,2 is een Stakeholderssessie gehouden met een selectie van de belangrijkste sleutelinformanten van de politie, het OM en Halt, is een kwalitatieve enquête uitgezet onder de jeugdrechtadvocaten en zijn registratiegegevens verzameld en geanalyseerd met betrekking tot de ontwikkeling van de Halt‐verwijzingen. Naast de hiervoor beschreven deelevaluaties van de pilot, is aanvullend juridisch en criminologisch literatuuronderzoek verricht. Er is een juridische analyse verricht van de problematiek die ten grondslag ligt aan de Pilot, de gevolgen van burgeraanhouding en de verplichte consultatiebijstand door een advocaat bij minderjarige verdachten van lichte feiten die zich lenen voor buitengerechtelijke afdoening. Verder is er criminologisch literatuuronderzoek verricht naar de inzet van de reprimande en vergelijkbare reacties en interventies in het buitenland alsmede naar de effecten van de reprimande en vergelijkbare interventies, met name op de recidive. De beoogde doelen, doelgroep en opzet van de pilot Er kunnen vier beoogde doelstellingen worden onderscheiden waarvan de eerste twee meer procesmatig van aard zijn en de laatste twee meer inhoudelijk. Het eerste doel dat met de pilot moet worden bereikt is het voorkomen van een nodeloos gejuridificeerd proces met insluiting op het politiebureau. Dat doel komt voort uit de situatie die de aanleiding vormde tot het ontstaan van de pilot, te weten de in de praktijk gegroeide situatie waarin minderjarigen onnodig lang op het politiebureau verbleven. Het tweede doel, het bieden van een helder kader voor een landelijk eenduidige werkwijze, kwam daaruit voort omdat er op verschillende plekken in het land initiatieven werden ontwikkeld om iets tegen het onnodige verblijf in de politiecel te doen. Een derde doel is het voorzien in een proportionele en pedagogische afhandeling buiten het strafrecht. Een vierde doel is het bieden van een passende en effectieve reactie ter voorkoming van recidive. De beoogde doelgroep van de pilot bestaat uit verdachten van 12 tot 18 jaar die op heterdaad zijn aangehouden en die first offender zijn – dus nog niet eerder in aanmerking zijn gekomen voor een reprimande, Halt‐afdoening, OM‐afdoening of een afdoening door de rechter. Ze moeten worden verdacht van een feit met een licht en eenvoudig karakter, met name eenvoudige winkeldiefstal van geringe waarde, vernieling waarbij er sprake is van geringe schade en gebruik maken van een ID‐bewijs op naam van een ander of een simpel gefalsificeerd ID‐bewijs in de horeca. De toevoeging ‘met name’ moet de ruimte geven om ook andere feiten van een licht en eenvoudig karakter daaronder te brengen. Er zijn geen bedragen genoemd omdat de context bepalend moet zijn. Contra‐indicaties zijn gelegen in het gedrag van de minderjarige doordat hij zich recalcitrant opstelt, er groepsdruk van buitenaf is, er zorgen zijn over de minderjarige of zijn of haar opvoedsituatie en angst bij de 2 Dit is een nieuw registratiesysteem voor de politie waarmee het werkproces volledig digitaal via een app op de telefoon kan worden afgehandeld. iv Samenvatting minderjarige voor de (fysieke) reactie van zijn of haar ouders. In geval van zorgen over de thuissituatie moet altijd een melding bij Veilig Thuis (VT)3 worden gedaan. In geval van angst voor de reactie van de ouders, zou het eerste contact met de ouders op het bureau plaats moeten vinden. De beoogde werkwijze en rolverdeling is dat de agent die ter plaatse de aanhouding op heterdaad afhandelt of overneemt, het bewijs en de informatie checkt, telefonisch contact opneemt met de dienstdoende hOvJ en de uitkomsten van de check met de hOvJ bespreekt. De hOvJ checkt tijdens openingstijden van ZSM bij de politiefunctionaris aldaar of er nog relevante persoonlijke informatie is en spreekt daarna met de minderjarige in het kader van de telefonische voorgeleiding waarbij niet inhoudelijk wordt verhoord, maar alleen procesvragen worden gesteld om de aanhouding te toetsen. Na het besluit tot reprimande neemt de agent ter plaatse contact op met de ouders, informeert hen en voert waar mogelijk direct het reprimandegesprek in hun telefonische aanwezigheid. Er worden afspraken gemaakt over het vervoer van de minderjarige en als het gesprek niet direct kan plaatsvinden, wordt afgesproken waar en wanneer het gesprek dan wel plaatsvindt, idealiter binnen 48 uur. Tijdens het reprimandegesprek moet de agent met de minderjarige bespreken dat het gesprek geen verhoor is en geen strafrechtelijk doel heeft, maar een pedagogisch doel om van de situatie te leren en om in de toekomst geen strafbare feiten meer te plegen. Er is een Leidraad reprimandegesprek met een aantal onderwerpen om met de minderjarige en ouders te bespreken om te eindigen met de reprimande zelf waarbij aan de minderjarige wordt uitgelegd waarom zijn gedrag wordt afgekeurd, wat de gevolgen zijn voor de winkelier of gedupeerde, dat er een registratie komt in het politiesysteem en wat er gebeurt als deze opnieuw wordt betrapt op een delict (inclusief het ‘strafblad’). Met de gedupeerde moeten er afspraken worden gemaakt over teruggave van de gestolen goederen en vergoeding van de (directe) schade. Tot slot zijn de vooraf benoemde randvoorwaarden en verwachte neveneffecten geïnventariseerd. De randvoorwaarden waren dat de pilot gedegen en onafhankelijk wordt geëvalueerd en dat partijen mede op basis van de uitkomsten daarvan nader zullen besluiten over het vervolg en dat er goed en eenduidig wordt geregistreerd in de Basis Voorziening Handhaving (BVH), een incidentregistratiesysteem van de Nationale Politie. Genoemde neveneffecten die worden verwacht zijn tijdsbesparing bij de politie, het toewerken naar een geautomatiseerde verwerking van de reprimandes, het kunnen signaleren van zorgen tijdens een reprimandegesprek bij de minderjarige thuis, en een mogelijk lagere instroom bij Halt en bij de advocatuur. Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers Met betrekking tot de omvang en het doelbereik zijn in de onderzochte periode in totaal 3.964 reprimandes geregistreerd. Dit houdt in dat ongeveer 15% van alle zaken tegen minderjarige verdachten met een reprimande is afgehandeld. Van de 5024 zaken die binnen de criteria van de pilot vielen (de doelgroepzaken) blijkt 56% te zijn afgedaan met een reprimande. Van de overige 44% is niet bekend waarom er geen gebruik gemaakt is van de reprimande. Dit kan 3 Veilig Thuis is het advies‐ en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling. v Samenvatting zijn omdat het niet om ‘geringe schade’ ging, omdat andere contra‐indicaties aanwezig waren, of omdat er niet gedacht is aan de pilot omdat deze nog niet voldoende was gecommuniceerd in de politie‐eenheid. Een lichte stijging in het aandeel doelgroepzaken dat met een reprimande is afgedaan gedurende het verloop van de pilotperiode ondersteunt dit laatste als deelverklaring. Van de doelgroepzaken die niet met een reprimande worden afgehandeld, wordt het grootste deel (55%) doorverwezen naar Halt. Een kleiner maar relevant deel van de zaken (14%) wordt geseponeerd. Wat betreft de aard van de zaken en de kenmerken van de jeugdigen laten de cijfers zien dat de zaken die zijn afgehandeld met een reprimande, voor het overgrote deel betrekking hebben op winkeldiefstal, op grote afstand gevolgd door andere categorieën van strafbare feiten. Daaronder ook categorieën zoals geweld en zeden, of (vuur)wapenbezit die op het eerste gezicht niet reprimande‐waardig zijn. De registraties geven echter te weinig inzicht in de details van de zaken om te concluderen of wellicht toch sprake is van een feit met een licht en eenvoudig karakter. Een klein maar relevant deel, namelijk 15 procent, van de minderjarigen die een reprimande hebben gekregen, bleek geen first offender te zijn. De grootste aantallen reprimandes zijn gegeven aan 14‐jarigen. Verder blijkt dat hoe lager de leeftijd des te groter de kans op een reprimande in plaats van een andere wijze van afhandeling. Bij 16‐ en 17‐jarigen wordt een meerderheid van de doelgroepzaken anders afgehandeld dan met een reprimande. De kans op een reprimande is in de selectie doelgroepzaken voor jongens en meisjes gelijk. In absolute aantallen zijn er wel bijna twee keer zo veel reprimandes gegeven aan jongens als aan meisjes. Wat betreft de kenmerken van de afhandeling blijkt dat er in een meerderheid van de zaken volgens de registraties daadwerkelijk een reprimandegesprek is geweest en daarbij waren dan ook meestal de ouders betrokken. Er is tegelijk ook nog een aanzienlijk deel van de zaken waarbij in de registraties geen melding van zo’n gesprek wordt gemaakt. Overigens vinden oudergesprekken ook plaats bij een derde van de zaken waarin geen reprimande werd gegeven. Van de oudergesprekken bij niet‐reprimande zaken is echter niet duidelijk welke inhoud ze hebben. Een belangrijk doel van de pilot was om ervoor te zorgen dat minderjarigen niet meer worden opgehouden op het politiebureau. Uit de landelijke cijfers blijkt dat 11% van de minderjarigen in reprimandezaken toch nog op het politiebureau is opgehouden. Van die groep verbleef 18% er zelfs langer dan 5 uur (dit is 2% van alle reprimandezaken). Van de groep minderjarigen uit een doelgroepzaak met een andere afhandeling dan een reprimande, verbleef 28% langer dan 5 uur op het politiebureau. Er blijken duidelijke verschillen tussen de politie‐eenheden in de aantallen reprimandes en de ontwikkeling daarin. Binnen de selectie van doelgroepzaken, zijn er in de politie‐eenheid met het grootste aandeel reprimandes bijna twee keer zoveel reprimandes gegeven als in de regio met het kleinste aandeel reprimandes. Behalve in de oplegging verschillen de regio’s ook in de wijze van afhandeling. Die verschillen betreffen vooral de plaats waar het reprimande gesprek gehouden wordt en de mate waarin er in reprimandezaken sprake is van een civiele vordering ofwel een ‘winkelboete’ van de winkelier. In een aantal politie‐eenheden was een dergelijke vordering geregistreerd bij een groot aantal reprimandezaken (tot bijna 40%) terwijl dit aandeel bij andere politie‐eenheden veel lager is of zelfs bijna niet voorkomt in de registraties. vi Samenvatting De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden Na de introductie van de werkwijze van het landelijke niveau naar het niveau van de politie‐ eenheden bleek dat niet alle politie‐eenheden op de pilot zaten te wachten en dat er erg weinig tijd was om de pilot goed uit te zetten. Enkele politie‐eenheden waaronder de onderzochte Politie‐Eenheid Rotterdam zijn twee maanden na de start van de landelijke pilot, dus in december 2020, begonnen aan de pilot om de nodige tijd te kunnen nemen terwijl andere politie‐eenheden zoals de onderzochte Politie‐Eenheid Zeeland‐West‐Brabant, alles op alles hebben gezet om de werkwijze tijdig in te voeren. Uit de wijze waarop de pilot vervolgens via de Eenheidsstaf en de districten is gecommuniceerd naar de basisteams blijkt hoe verschillend de interne processen binnen de politie‐eenheden zijn georganiseerd. De nieuwe werkwijze is in elk van de drie nader onderzochte politie‐eenheden via andere lijnen uitgezet. Om de reprimandes en de wijze waarop ze worden geregistreerd, goed te kunnen plaatsen, is de context van de politiesetting waarin ze tot stand komen, geobserveerd. Daaruit bleek dat het geven van een waarschuwing de politie al niet vreemd was en voor de meest uiteenlopende feiten wordt gebruikt, ook bij meerderjarige verdachten. Voorts bleek dat de diensten van politieagenten zeer afwisselend en niet te plannen zijn en dat het registreren van de reprimandes tussen de hectiek van het politiewerk door moet gebeuren, waardoor er niet altijd voldoende tijd voor is. Er moet dus rekening mee worden gehouden dat uit de registraties niet altijd een volledig beeld van de praktijk naar voren komt. Uit de inventarisatie van de 66 mutaties kwam naar voren dat de feiten veelal in groepjes zijn gepleegd, vaak duo’s van meisjes of jongens van dezelfde leeftijd. Uit de registraties bleek tevens dat belangrijke gegevens die nodig zijn om te bezien of de werkwijze is gevolgd, niet zijn genoteerd en volgens de werkwijze ook niet hoefden te worden genoteerd. Daaronder valt het meest cruciale gegeven of er sprake was van een aanhouding (op heterdaad), wat de voorwaarde is voor de nieuwe werkwijze. In minimaal 12 van de steekproef van 66 incidentmutaties (met in totaal 26 minderjarige verdachten) is er gezien de beschrijving waarschijnlijk geen aanhouding verricht. Dat betrof vooral vernielingen met geringe schade waarin geen sprake was van een burgeraanhouding en agenten het kennelijk niet proportioneel achtten om de minderjarige verdachte aan te houden. In vrijwel al die mutaties waarin geen aanhouding is verricht, zijn de ouders betrokken bij de reprimande. In enkele incidenten was er een uitdrukkelijk verzoek van de gedupeerden (waaronder een school) voor het voeren van een reprimandegesprek door de politie met de minderjarigen. Bij 54 mutaties met in totaal 91 verdachten was er sprake van een (burger)aanhouding en moest de nieuwe werkwijze dus ook daadwerkelijk worden gevolgd. In het merendeel van de reprimandes is er overleg is geweest met de hOvj, maar slechts in enkele gevallen ging dat overleg gepaard met een telefonische voorgeleiding. En als dat gebeurde, werd die verschillend ingevuld. ZSM is in de minderheid van de zaken geconsulteerd en niet altijd op de beoogde wijze. Alle 54 incidentmutaties, op twee na, hadden betrekking op winkeldiefstal en de overige twee op vernieling. Op één na alle verdachten hadden de leeftijd van 12 tot en met 17 jaar met uitsluiting van een 19‐jarige die samen met een 16‐jarige was. Zij kreeg een reprimande voor meerderjarige first offenders. Drie van de 91 minderjarige verdachten waren geen first offender meer, maar pleegden het feit samen met een minderjarige first offender. In een van de drie incidenten werd alsnog besloten tot een reprimande en de andere twee minderjarigen gingen het reguliere proces in. Aan drie verdachten die wel first offender waren, vii Samenvatting werd pas een reprimande gegeven nadat ze op het politiebureau waren ingesloten. In twee gevallen gebeurde dat omdat de agenten niet bekend waren met de nieuwe werkwijze. Aan twee andere minderjarige verdachten werd geen reprimande gegeven vanwege recalcitrant gedrag. Geen van de andere drie contra‐indicaties, groepsdruk, zorgen over de opvoedingssituatie en angst voor de (fysieke) reactie van de ouders, hebben ertoe geleid dat de reprimande werd geweigerd, maar in die gevallen werd wel een VT‐melding opgemaakt. Met betrekking tot de uitvoering van het reprimandegesprek blijkt dat in het grootste deel van de 54 incidentmutaties (namelijk 46) waarin is besloten tot een reprimande, melding wordt gemaakt van contact met de ouders. In ruim de helft van die incidenten zijn de minderjarigen naar de woning van de ouders of de zorginstelling waar deze verblijven, overgebracht. In de overige incidenten zijn de ouders naar het politiebureau gekomen of is er ter plaatse of op een niet vermelde locatie een reprimandegesprek in aanwezigheid van de ouders gevoerd. Slechts in zes incidenten is het contact met de ouders alleen telefonisch verlopen. In het overgrote deel van mutaties waarin verslag is gedaan van contact met de ouders, heeft de politie de minderjarige dus thuisgebracht of een persoonlijk gesprek met de ouders op een andere locatie gevoerd. Dat huisbezoek bleek in enkele gevallen een belangrijke meerwaarde te hebben, vanwege de gesprekken tijdens de rit daar naartoe en omdat de situatie aldaar soms een directe verklaring gaf voor de diefstal van tassen met boodschappen, simpelweg omdat er thuis niets te eten in huis was. Wat tot slot opvalt is dat voor bijna de helft van de in totaal 117 minderjarigen (van de steekproef van 66 mutaties), een VT‐melding staat genoteerd terwijl bij een groot deel van deze minderjarigen geen sprake lijkt te zijn van zorgen. Tevens valt op dat er in meer dan de helft van de winkeldiefstalincidenten een winkelverbod is uitgevaardigd deels in combinatie met een civiele vordering ofwel winkelboete. De werkwijze in relatie tot de te realiseren doelen De doelstelling van een landelijk eenduidige werkwijze is nog niet ten volle bereikt. Zo bleek dat de presentatie van de werkwijze van de politie‐eenheden richting de basisteams in de praktijk tot verschillende interpretaties leidde. De bekendheid met de pilot in de praktijk varieert, ook binnen de politie‐eenheden. De onbekendheid met de werkwijze wordt geweten aan de aanhoudende stroom van protocollen en werkwijzen waar de politieagenten op straat mee worden geconfronteerd. Daarbij heeft de gelijktijdige invoering van de reprimande voor meerderjarige first offenders die gepaard ging met veel voorlichtingsmateriaal en de introductie van de RAPP‐app, voor ruis gezorgd. Dat de werkwijze nog niet alom bekend is, blijkt ook daaruit dat er nog steeds minderjarigen die in aanmerking zouden kunnen komen voor de reprimande, op het politiebureau worden ingesloten. Daarmee wordt ook de doelstelling om onnodige insluiting te voorkomen, niet ten volle bereikt. Van diverse zijden wordt de aanbeveling gedaan om de werkwijze beter bekend te maken op een wijze die aansluit bij de politiepraktijk, vanuit de bedoeling van de nieuwe werkwijze en door het bespreken van casuïstiek. Ook de doelstelling van het bieden van een helder kader wordt nog niet ten volle gerealiseerd. In de praktijk worden er verschillende interpretaties aan de nieuwe werkwijze gegeven. Bij winkeldiefstal zijn er nu twee parallel lopende werkwijzen reprimande, voor meerderjarigen viii Samenvatting en minderjarigen, met ieder een ander kader. Tevens is voor minderjarige verdachten ook de bestaande werkwijze voor niet aangehouden verdachten gehandhaafd, waarvoor andere criteria gelden. Dat de reprimande bij aangehouden verdachten ook voor andere feiten dan winkeldiefstal kan worden toegepast, blijkt niet bij iedereen bekend. Dat het feit in de context moet worden bezien, wordt wel onderschreven, maar om daar uitvoering aan te geven, is wel wat meer richting nodig, wat zou kunnen door het bespreken van casuïstiek. Tot slot zorgt de telefonische voorgeleiding waarin de hOvJ de rechtmatigheid van de aanhouding toetst voor onduidelijkheid. Dit geldt ook voor het checken van informatie door de hOvJ bij ZSM. In beide gevallen is in de praktijk niet helder wat het doel daarvan is. Tevens zijn de afspraken over wat moet worden geregistreerd en op welke wijze, nog niet voor iedereen even helder. Met betrekking tot de doelstelling van een proportionele en pedagogische afhandeling buiten het strafrecht zien de bij de pilot betrokken partijen als belangrijke meerwaarde van de pilot het creëren van ruimte buiten het strafproces waarbij zonder onnodige insluiting op het politiebureau, aandacht kan zijn voor opgroeigedrag. De pilot zorgt er tevens voor dat de reprimande als politie‐interventie een duidelijke basis krijgt. Het reprimandegesprek in aanwezigheid van de ouders wordt gezien als het belangrijkste pedagogische moment, dat het beste persoonlijk en in de thuissituatie kan worden gevoerd. Om daar goed invulling aan te geven, zou dit wel gepaard moeten gaan met een herwaardering van het jeugdspecialisme bij de politie. In het kader van de proportionaliteit komt uit het onderzoek naar voren dat er te gemakkelijk bij VT‐melding wordt gedaan vanuit het idee dat er nog een toetsing plaatsvindt. De wijze waarop wordt getoetst, is echter heel wisselend zodat er ook onterechte meldingen worden gedaan. Tot slot speelt ook de samenloop met het winkelverbod en de winkelboete een rol in de proportionaliteit van de afhandeling. Hoewel het om civielrechtelijke maatregelen gaat, worden deze door de minderjarige verdachten en hun ouders wel als onderdeel van de afdoening ervaren. Tot slot kan met betrekking tot de effecten op de instroom bij Halt op basis van de analyse van Halt‐cijfers geconcludeerd worden dat er, voor het delict diefstal en in enige mate voor het delict vernieling, waarschijnlijk een lichte verschuiving is geweest van de Halt‐afdoening naar de reprimande. Bij diefstal gaat het waarschijnlijk om enkele tientallen zaken gemiddeld per maand. Dat is slechts een beperkt deel (zo’n 20%) van het totaal aantal Halt‐verwijzingen voor dit type strafbaar feit. De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief Uit de analyse van de reprimande in een breder juridisch perspectief kwam naar voren dat de politie‐reprimande in Nederland een lange geschiedenis kent en dat artikel 40 sub b van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) eist dat jeugdstrafzaken zoveel mogelijk buitengerechtelijk worden afgedaan met inachtneming van een aantal wettelijke garanties waarbij in de toelichting wordt benadrukt dat vrijheidsbeneming daarvan geen deel mag uitmaken. Tevens kwam hieruit naar voren dat zowel het Salduz‐arrest4 als de EU‐ richtlijnen ruimte laten om uitzonderingen te maken op de verplichte rechtsbijstand bij lichte 4 EHRM 27 november 2008, NJ 2009/214 (Salduz v. Turkey). Dit arrest was door de uitleg van de Hoge Raad de directe aanleiding was het uitvaardigen van de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor (2010) die ervoor zorgde dat een deel van de minderjarige verdachten geen afstand meer kon doen van consultatiebijstand. ix Samenvatting feiten en dat de Nederlandse wetgever daar, anders dan de Duitse en Belgische wetgever, geen gebruik van heeft gemaakt. Een belangrijke bevinding is dat het in de praktijk gegroeide gejuridificeerde proces dat leidt tot een per saldo disproportionele afhandeling voor reprimande‐waardige zaken, niet uitsluitend het gevolg is van de verplichte rechtsbijstand, maar ook van een te lichtvaardige toepassing van de burgeraanhouding bij lichte winkeldiefstallen die niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Uit het literatuuronderzoek naar de toepassing van de reprimande en vergelijkbare interventies in andere landen kwam naar voren dat de toepassing van de reprimande zeer verschillend is georganiseerd. Als minderjarigen door de politie buiten het strafrecht worden gehouden, wordt dit beschouwd als ‘true diversion’. In veel van de onderzochte landen worden ouders betrokken wanneer de politie een waarschuwing aan een minderjarige geeft en in enkele landen wordt van de politie verwacht dat zij ook nagaan of er zorgen zijn rondom een minderjarige verdachte, om vervolgens tot een passende interventie te komen en eventuele hulpverlening in te schakelen. In de meeste bestudeerde landen is er niet voor gekozen om waarschuwingen of diversion in het algemeen formeel te beperken tot first offenders of tot een selectief aantal type delicten. Diversion is wel vaak bedoeld voor first offenders van lichte strafbare feiten, maar het blijft contextafhankelijk in hoeverre een waarschuwing wordt gezien als passen. Dit hangt in veel landen van meer factoren af dan alleen van de vraag of de minderjarige een first offender is van en de ernst van het strafbare feit. Zo wordt in meerdere landen de additionele voorwaarde gehanteerd dat de minderjarige verantwoordelijkheid moet nemen voor het gepleegde feit. Tot slot is een criminologische literatuurstudie verricht naar de verwachte effectiviteit op basis van eerder empirisch onderzoek van de reprimande en vergelijkbare interventies. Op basis daarvan kan worden geconcludeerd dat er veel aanwijzingen zijn dat de toepassing van de reprimande en vergelijkbare diversion reacties in het buitenland leidt tot minder geregistreerde recidive dan traditionele afdoeningen via het (jeugd)strafrecht. Dit wordt ondersteund door robuust onderzoek waarbij gebruik is gemaakt van experimentele of quasi‐ experimentele methoden. De meest recente literatuur schat in dat de kans dat jongeren na een jaar weer in aanraking komen met de politie zo’n 16 procent lager is dan wanneer ze op een traditionele manier de strafrechtsketen doorlopen. Interessant is dat het voor het effect niet uit lijkt te maken of er nog iets extra’s wordt gedaan, zoals doorverwijzing naar een programma of het voeren van herstelgesprekken. Opvallend is ook dat het voor het effect niet blijkt uit te maken of een jongere al eerder delicten heeft gepleegd of first offender is. Desondanks kunnen we wel concluderen dat er geen enkele aanwijzing is dat de reprimande ongunstig uit zal vallen in het licht van de recidive, en dat de kans aanzienlijk is dat het een gunstig effect zal hebben op de formele recidive. Tot slot zijn er nog twee andere mogelijke gevolgen die in eerder onderzoek worden gerapporteerd. Ten eerste blijken reprimande‐ achtige reacties aanzienlijk goedkoper te kunnen zijn voor de overheid traditionele vervolging. Een berekening komt uit op de helft tot een derde (bij winkeldiefstal) van de gebruikelijke kosten. Ten tweede blijkt dat jongeren met bepaalde kenmerken, zoals jongens, werkende jongeren en jongeren uit een arm huishouden, onbedoeld in het nadeel kunnen zijn bij de beslissing om al dan niet te besluiten tot reprimande of diversion. Zij worden relatief vaak op traditionele wijze vervolgd. x Samenvatting Aanbevelingen 1) Geef de reprimande een vaste basis in het jeugdstrafrecht Op basis van de bevindingen in deze evaluatie ligt het voor de hand om de reprimande als afdoeningsmogelijkheid voor minderjarige verdachten van lichte feiten te behouden en net als de Halt‐afdoening een vaste basis in het jeugdstrafrecht te geven. 2) Het reprimandegesprek in aanwezigheid van de ouders is de kern van de interventie De reprimande bij minderjarige verdachten onderscheidt zich van de reprimande bij meerderjarige verdachten door het reprimandegesprek in aanwezigheid van de ouders die de zorg over de minderjarige hebben. Dit element zou in de communicatie veel meer kunnen worden benadrukt om de werkwijze bij minderjarigen duidelijk af te bakenen ten opzichte van die bij meerderjarigen. 3) Maak de reprimande beter bekend op een manier die aansluit bij de politiepraktijk Om het doel van een landelijk eenduidige werkwijze te bereiken, is brede bekendheid een noodzakelijke randvoorwaarde. Dit werkt het beste als de bedoeling van de nieuwe werkwijze voorop wordt gesteld en van daaruit in de dagelijkse politiepraktijk ervaringen worden uitgewisseld naar aanleiding van concrete zaken. Daarnaast verdient het aanbeveling om op landelijk niveau een infographic te maken waarin de bedoeling en de werkwijze op een aansprekende manier worden overgebracht. 4) Overweeg een herbezinning op de regeling van de burgeraanhouding Een belangrijke bevinding in deze evaluatie is dat het nodeloos gejuridificeerde proces waarin veel minderjarige verdachten van een licht feit terechtkomen, direct verband houdt met het veelvuldige gebruik van de burgeraanhouding door de beveiligers van grote winkelbedrijven. De toepassing daarvan bij minderjarige verdachten van lichte feiten verhoudt zich echter slecht met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, zeker in het geval van een first offender die zich direct schuldbewust en meewerkend opstelt. Het verdient dan ook aanbeveling om de regeling van de burgeraanhouding, opnieuw te bezien en daarbij een voorbeeld te nemen aan de Belgische regeling waarbij veel voorzichtiger met dit dwangmiddel wordt omgegaan. 5) Inventariseer de met winkels gemaakte afspraken en creëer eenduidig beleid Uit de evaluatie komt naar voren dat minderjarigen die worden betrapt op winkeldiefstal in veel gevallen worden geconfronteerd met winkelverboden en winkelboetes die het effect van de reprimande als eenmalige waarschuwing grotendeels overschaduwen of tenietdoen. Omdat het om civielrechtelijke maatregelen gaat en de politie en het OM daar weinig invloed op kunnen uitoefenen, zijn deze maatregelen buiten de werkwijze gehouden. Uit de evaluatie blijkt echter dat de politie deze maatregelen door de samenloop met de reprimande, in het gesprek niet kan negeren en er plaatselijk verschillende afspraken bestaan met winkels om te assisteren bij de vaststelling van de identiteit en het opvolgen van overtredingen van winkelverboden. Gezien de grote invloed die deze maatregelen hebben op het reprimandeproces, verdient het aanbeveling om de door de politie gemaakte afspraken met winkels te inventariseren en op basis daarvan een eenduidig beleid te ontwikkelen voorminderjarige verdachten. Hierbij dient ook de huidige toepassing van de burgeraanhouding te worden betrokken. xi Samenvatting 6) Hanteer één werkwijze voor de reprimande, onafhankelijk van de aanhouding Tijdens deze evaluatie bleek dat de verschillende werkwijzen voor aangehouden en niet aangehouden minderjarigen tot veel verwarring en onduidelijkheid leiden. De verschillen tussen beide werkwijzen zijn niet algemeen bekend en het onderscheid laat zich ook niet rechtvaardigen door de feiten en de betrokken minderjarigen. Het verdient dan ook aanbeveling om dit onderscheid te schrappen en één werkwijze te hanteren voor de reprimande. Met het hanteren van één werkwijze zou ook de registratie beter kunnen worden gestroomlijnd. 7) Schrap de telefonische voorgeleiding voor de hOvJ met behoud van het overleg Hoewel het overleg met de hOvJ over het algemeen als waardevol wordt beschouwd, blijkt telefonische voorgeleiding in de vorm van het stellen van procesvragen aan de minderjarige verdachte niet te worden begrepen en nauwelijks te worden toegepast. Het verdient dan ook aanbeveling deze in de werkwijze te schrappen, om daarmee bij te dragen aan het doel van een helder kader en om het proces te versnellen en te vereenvoudigen. Daarmee wordt de werkwijze ook afgestemd op de werkwijze reprimande voor meerderjarige first offenders van winkeldiefstal. 8) Maak de ‘check’ door de hOvJ bij ZSM facultatief De hOvJ blijkt in de praktijk niet standaard bij ZSM te checken of er nog meer informatie is omdat dit tot vertraging leidt en de politie zelf reeds veel informatie uit het politiesysteem kan halen en in gesprek kan gaan om aanvullende informatie te achterhalen. Als navraag bij ZSM nodig is of als er behoefte is aan overleg in geval van contra‐indicaties, blijkt dat in de praktijk te gebeuren, ook zonder dat daartoe de verplichting bestaat. Om het proces te vereenvoudigen en een helder kader te bieden, verdient het dan ook aanbeveling de check bij ZSM facultatief te maken. 9) Overweeg het nemen van verantwoordelijkheid voor het feit als voorwaarde te stellen Uit de evaluatie bleek dat de enige contra‐indicatie die in de praktijk heeft geleid tot afwijzing van de reprimande, betrekking had op recalcitrant gedrag. Vanuit de politie is er in dit verband op gewezen dat de reprimande alleen zinvol is en effect zou hebben als de minderjarige verdachte ervoor openstaat om verantwoordelijkheid te nemen voor het gepleegde strafbare feit. Deze voorwaarde sluit aan bij de door het VN‐Kinderrechtencomité in General Comment nr.24 on children’s rights in the child justice system benadrukte waarborg voor een buitengerechtelijke afdoening dat de minderjarige verdachte in volledige vrijheid en vrijwillig heeft erkend daarvoor verantwoordelijk te zijn. Het verdient dan ook overweging om het nemen van verantwoordelijkheid voor het feit als voorwaarde op te nemen. 10) Overweeg het criterium ‘first offender’ minder strikt en in de context te hanteren Uit de evaluatie blijkt dat het criterium ‘first offender’ in de praktijk niet altijd strikt wordt gehanteerd. Het zijn van first offender is ook geen criterium in de reeds bestaande regeling van de reprimande voor niet aangehouden verdachten. Het verdient dan ook overweging om gehoor te geven aan het pleidooi van de Vereniging van Nederlandse Jeugdrechtadvocaten (VNJA) om deze eis minder hard te maken. Dat sluit ook aan bij de situatie in andere landen waarin reprimande‐achtige afdoeningen ook mogelijk zijn voor jongeren die eerder met de xii Samenvatting politie in aanraking zijn geweest omdat de context bepalender moet zijn. Uit criminologisch onderzoek is er ook geen aanwijzing dat dit noodzakelijk is voor het effect op recidive. 11) Inventariseer situaties die zich gezien de context lenen voor een reprimande Ondanks het ruime criterium ‘feit met een licht en eenvoudig karakter’ waarbij drie feiten met name werden genoemd, blijkt dat de nieuwe werkwijze vrijwel uitsluitend is toegepast voor winkeldiefstal. Dat hangt samen met de burgeraanhouding bij winkeldiefstallen, maar ook met het feit dat in de praktijk het idee leeft dat de nieuwe werkwijze alleen bij winkeldiefstal kan worden toegepast. Uit de literatuurstudie naar de andere landen komt naar voren dat waarschuwingen en vergelijkbare reacties bij minderjarigen niet zijn beperkt tot een selectief aantal strafbare feiten, maar dat net als in Nederland voor de meeste landen de context bepalend is. Omdat die context niet alleen van het feit afhangt, verdient het aanbeveling om bij de nadere vormgeving van de reprimande op basis van casuïstiek af te bakenen in welke situaties de reprimande geschikt is en in welke gevallen een Halt‐afdoening meer aangewezen is. 12) Schrap de aan de gezinsomstandigheden gerelateerde contra‐indicaties Uit de evaluatie blijkt dat zorgen over de opvoedsituatie en angst voor de (fysieke) reactie van ouders, die in de werkwijze als contra‐indicatie werden benoemd, niet in de weg hebben gestaan aan het geven van een reprimande. Dat sloot ook aan bij de algemeen gedeelde opvatting van de bij het proces betrokken actoren dat gezinsomstandigheden niet aan de afdoening met een reprimande in de weg mogen staan. Het verdient dan ook aanbeveling om de aan de gezinsomstandigheden gerelateerde contra‐indicaties te schrappen. 13) Voer het reprimandegesprek in beginsel in persoonlijke aanwezigheid van de ouders en waar mogelijk in de thuissituatie Uit de evaluatie komt naar voren dat het reprimandegesprek in persoonlijke aanwezigheid van de ouders als het belangrijkste element van de reprimande wordt gezien en dat de meerwaarde wordt gevonden in het feit dat dit mogelijk de eerste stap is in het contact met de jeugd, ook met het oog op vroeg‐signalering. Een goed gesprek bij de ouders thuis biedt een uitgelezen kans om zorgsignalen op te vangen. Hoewel de reprimande‐werkwijze uitdrukkelijk voorziet in de mogelijkheid om dit gesprek ter plaatse in telefonische aanwezigheid van de ouders te voeren, is er in de praktijk moeite gedaan om persoonlijk contact te hebben met de ouders. Aansluitend bij deze in de praktijk gevoelde behoefte, maar ook omdat dit gesprek de kern van de interventie uitmaakt, verdient het aanbeveling om in de werkwijze op te nemen dat het gesprek in beginsel wordt gevoerd in persoonlijke aanwezigheid van de ouders of anderen die de zorg over de minderjarige hebben. En dat dit waar mogelijk plaatsvindt bij de minderjarige thuis of in de zorginstelling waar deze verblijft. 14) Maak een eventuele VT‐melding afhankelijk van overleg met de jeugdwijkagent Uit de evaluatie komt naar voren dat er te gemakkelijk een melding bij Veilig Thuis wordt gedaan vanuit de gedachte dat die melding nog getoetst wordt. De wijze waarop wordt getoetst is echter heel wisselend terwijl de consequenties van een onterechte melding groot kunnen zijn. Om te waarborgen dat de melding bij VT alleen wordt gedaan als dat echt noodzakelijk is, verdient het aanbeveling deze afhankelijk te maken van overleg met de jeugdwijkagent die indien nodig op huisbezoek kan gaan. Daarbij kan ook direct in ogenschouw worden genomen of in het geval waarin zich een acute situatie voordoet, een xiii Samenvatting melding wel voldoende is om die hulp tot stand te brengen. Doorverwijzingen naar gemeentelijke interventies dienen los te staan van een VT‐melding en kunnen beter rechtstreeks geschieden op basis van het reprimandegesprek waarin de ouders en minderjarige aangeven daar behoefte aan te hebben. Dat zou in de praktijk ook meer effect hebben dan een vrijblijvend aanbod via de VT‐melding na afloop van de reprimande. 15) Versterk het jeugdspecialisme bij de politie Uit de evaluatie blijkt dat het voor een goede implementatie en uitvoering van de nieuwe werkwijze van belang is dat de rol van hOvJ in dit reprimande‐proces wordt vervuld door politieambtenaren met kennis van en affiniteit met jeugd. Die kennis en affiniteit moet er ook zijn bij de agenten die de reprimandegesprekken voeren en als die er niet is, moeten er genoeg jeugdwijkagenten zijn die kunnen worden geconsulteerd bij twijfels over de opvoedsituatie. Het inrichten van gespecialiseerde jeugdunits bij de politie is overigens ook een eis die gezien de toelichting voortvloeit uit artikel 40, lid 3, Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Daarnaast stelt de in Nederland geïmplementeerde EU‐Richtlijn 2016/800 als eis dat personeel van Daarnaast stelt de in Nederland geïmplementeerde EU‐Richtlijn 2016/800 als eis dat personeel van rechtshandhavende instanties die met minderjarige verdachten werken, een specifieke, op de omgang met kinderen afgestemde opleiding moeten hebben gevolgd. xiv Inleiding 1 Inleiding 1.1 De landelijke Pilot Reprimande Eind september 2020 formuleerden de Portefeuillehouder Zorg & Veiligheid (Z&V) namens de Nationale Politie, de landelijke jeugdofficier van justitie namens het Openbaar Ministerie (OM) en de directeur van Halt Nederland een gezamenlijk standpunt inzake minderjarige first offenders van lichte feiten. In een document getiteld Standpunt politie, OM en Halt inzake ‘reprimande minderjarigen’ (hierna: Standpuntbrief) constateren de drie partijen dat er een groeiende behoefte is om bij deze doelgroep tot een proportionele afhandeling te komen. De behoefte daaraan kwam voort uit de op basis van wet‐ en regelgeving ontstane werkwijze waardoor een gedeelte van de minderjarige first offenders die worden verdacht van een licht feit, in een nodeloos gejuridificeerd proces terecht komt, met name in het geval van aanhouding op heterdaad door de politie of een burger (bijvoorbeeld in een winkel). Na aanhouding worden minderjarige verdachten overgebracht naar het politiebureau om te worden voorgeleid aan de hulpofficier van justitie (hOvJ) en om, na een advocaat te hebben geconsulteerd, in aanwezigheid van die advocaat te worden verhoord. Omdat de voorgeleiding en vervolgens de komst van de advocaat op het politiebureau in een voorlopig arrestantenverblijf of ophoudkamer moeten worden afgewacht, leidt dit proces ertoe dat de minderjarige enkele uren van zijn of haar vrijheid is beroofd terwijl deze in aanmerking had kunnen komen voor een reprimande. Deze situatie had twee jaar eerder ‐ in juli 2018 – al geleid tot een pilot in district Twente van de Politie‐Eenheid Oost‐Nederland, getiteld ‘Betrapt! Kind niet in de cel, maar wat dan wel?’. Het initiatief daartoe kwam vanuit dit district zelf, waar men in de politiepraktijk geregeld werd geconfronteerd met minderjarigen die urenlang in een ophoudkamer of cel zaten te huilen, nadat ze waren betrapt op diefstal van bijvoorbeeld een blikje cola.5 Met verwijzing naar het proportionaliteitsbeginsel en het beginsel dat insluiting bij minderjarigen alleen als uiterste middel mag worden toegepast, werd daar een nieuwe werkwijze ontwikkeld voor minderjarige first offenders die op heterdaad werden aangehouden door een burger voor een ‘licht vergrijp’. Als de hOvJ daar telefonisch mee instemde, werd de aanhouding in dat geval niet overgenomen, maar in plaats daarvan direct telefonisch overlegd met de ouders of verzorgers over het overdragen van de minderjarige. Zowel de ouders als de minderjarige werden vervolgens mondeling en schriftelijk geïnformeerd dat ze binnen enkele dagen zouden worden uitgenodigd voor een gesprek op het bureau. Dat gesprek, dat de mogelijkheid open liet tot een andere afdoening, mondde in de meeste gevallen uit in een geregistreerde reprimande.6 In de hiervoor genoemde Standpuntbrief doen de politie, OM en Halt, met betrokkenheid van het ministerie van Justitie en Veiligheid (MJenV), een voorstel voor een landelijke Pilot Reprimande met een nieuwe landelijke werkwijze voor op heterdaad aangehouden minderjarige first offenders van een licht feit. Om te ontkomen aan het op basis van de bestaande wet‐ en regelgeving ontstane nodeloos gejuridificeerde proces met insluiting op 5 6 Lindeman, Kind hoeft niet meer de cel in. Twentse proef met reprimandegesprekken, Tubantia 13 juli 2018. Factsheet ‘Betrapt! Een kind niet in de cel maar wat dan wel? Een verkorte aanpak jeugdige first offenders.’ 1 Inleiding het politiebureau, worden deze verdachten niet langer naar het politiebureau overgebracht om daar te worden voorgeleid aan de hOvJ. Anders dan in de Twentse pilot, waar de hOvJ er telefonisch mee in kon stemmen om de aanhouding niet over te nemen, wordt de aanhouding in de landelijke werkwijze wel overgenomen, maar wordt de aangehouden minderjarige vervolgens ter plaatse telefonisch voorgeleid aan de hOvJ. Dit was zo geregeld om te voldoen aan artikel 53, tweede en derde lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) waarin wordt bepaald dat de opsporingsambtenaar de aangehoudene ten spoedigste overbrengt naar de plaats voor verhoor ter voorgeleiding aan de hOvJ of officier van justitie (OvJ). Tijdens die telefonische voorgeleiding stelt deze procesvragen om te achterhalen of de minderjarige begrijpt waarom hij of zij is aangehouden en of de aanhouding rechtmatig heeft plaatsgevonden. Er volgt geen inhoudelijk verhoor over de betrokkenheid bij het strafbare feit waarvan de minderjarige als verdachte is aangemerkt zodat er met het oog daarop ook geen advocaat hoeft te worden geconsulteerd. Eveneens anders dan in de Twentse pilot checkt de hOvJ bij de politiefunctionaris van het afdoeningsoverleg met de ketenpartners ofwel het ZSM‐overleg7 of er nog relevante informatie is over de persoonlijke omstandigheden van de minderjarige. Als de hOvJ vervolgens besluit tot een reprimande, wordt de aangehouden minderjarige verdachte in vrijheid gesteld en zal kort daarna in overleg met de ouders en met betrokkenheid van de ouders een reprimandegesprek plaatsvinden. De afspraken tussen de partijen zijn uitgewerkt in een Notitie Landelijke pilot reprimande (hierna: Notitie) en de pilot is voor de uitvoering op operationeel niveau uitgewerkt in een Handreiking reprimande (hierna: Handreiking) met een Leidraad reprimandegesprek (hierna: Leidraad). Volgens de Standpuntbrief kan de nieuwe werkwijze door de politie en het OM op lokaal niveau worden toegepast vanaf 1 oktober 2020. Tevens wordt daarin aangekondigd dat de werkwijze zal worden geëvalueerd en op basis van de evaluatieresultaten zal worden besloten over de voortzetting daarvan. 1.2 Doel van het onderzoek en onderzoeksvragen Tegen de hierboven geschetste achtergrond heeft het MJenV het Wetenschappelijk Onderzoek‐ en Documentatiecentrum (WODC) gevraagd om deze landelijke Pilot Reprimande te evalueren. Het doel van deze evaluatie is het bieden van inzicht in de uitvoering van de pilot, het verzamelen van de ervaringen van betrokkenen inclusief knelpunten en verbetermogelijkheden, en het vaststellen van het doelbereik en de (ervaren) neveneffecten van de pilot. Het onderzoek is verricht in de periode van november 2020 tot en met maart 2022 en begeleid door een wetenschappelijke Begeleidingscommissie, ingesteld door het WODC. Om het doel van het onderzoek te bereiken, was vooraf de volgende algemene vraagstelling geformuleerd: Wat kan gezegd worden over de uitvoering van de pilot, de ervaringen van betrokkenen daarmee en het doelbereik en de (ervaren) neveneffecten van de pilot? Deze vraagstelling was door de opdrachtgever uitgewerkt in een dertiental onderzoeksvragen waarvan de meeste weer zijn onderverdeeld in deelvragen (bijlage I). Omdat een deel van de vragen betrekking had op de situatie voorafgaand aan de pilot, een deel daarvan op het verloop van de pilot en een ander deel op de situatie na afloop van de pilot, zijn deze 7 De afkorting ZSM staat voor Zorgvuldig, Snel en op Maat. 2 Inleiding onderzoeksvragen en de daaronder vallende deelvragen verwerkt in drie deelevaluaties: een planevaluatie, een procesevaluatie en een outputevaluatie. Elk van deze deelevaluaties heeft een overkoepelende hoofdvraag: I. Planevaluatie Hoe is de Pilot Reprimande in het licht van de nagestreefde doelen opgezet en wat is de verwachte bijdrage aan die doelen? II. Procesevaluatie Hoe verloopt de uitvoering van de Pilot Reprimande en wat zijn de ervaringen van de betrokken partijen? III. Outputevaluatie Worden doelen van de Pilot Reprimande bereikt en wat zijn de (ervaren) neveneffecten? De drie deelevaluaties zijn in de genoemde volgorde uitgevoerd. Zo vormden de bevindingen uit de planevaluatie de basis voor de procesevaluatie waarvan de bevindingen op hun beurt weer zijn geconfronteerd met die uit de planevaluatie voor de outputvaluatie. Gezamenlijk kon daarmee de hiervoor genoemde algemene onderzoeksvraag worden beantwoord. Met andere woorden; met de drie deelevaluaties tezamen konden gefundeerde conclusies worden getrokken omtrent de opzet, uitvoering, ervaringen, doelbereik en neveneffecten van de Pilot Reprimande. Ook de hoofdvragen die pasten bij de drie deelevaluaties konden goed worden beantwoord. Omdat, zoals hierna nog wordt beschreven, het zeer lastig bleek om de uitvoering van de reprimande in de praktijk te observeren en het veldwerk nog verder werd bemoeilijkt door de situatie rondom de coronapandemie, was het niet mogelijk om op alle oorspronkelijk geformuleerde – ruim veertig ‐ deelvragen een volledig antwoord te krijgen. In bijlage I wordt nader toegelicht om welke vragen dat gaat. Daar staat tegenover dat er ook onderzoeksvragen zijn beantwoord die niet waren opgenomen, maar wel relevant bleken voor de evaluatie van het reprimande‐proces, waaronder de vraag hoe de reprimande zich verhoudt tot door de winkels toegepaste civielrechtelijke maatregelen en of de wetsgeschiedenis ruimte biedt voor een andere visie op de burgeraanhouding van minderjarige verdachten van lichte feiten die in aanmerking komen voor een buitengerechtelijke afdoening. Daarbij is de reprimande tevens in een breder juridisch en criminologisch perspectief geplaatst waarbij ook een landenvergelijking is opgenomen. Ook deze vragen zijn betrokken om daarmee te komen tot de meest relevante waarnemingen en inzichten voor beleid en praktijk. 1.3 De methode van het onderzoek in hoofdlijnen 1.3.1 De planevaluatie De planevaluatie staat in het teken van de vraag hoe de pilot in het licht van de nagestreefde doelen is opgezet en wat de verwachte bijdrage is aan die doelen. Deze evaluatie richt zich op (clusters van) onderzoeksvragen met betrekking tot de beoogde doelstellingen van de Pilot Reprimande, de opzet daarvan en de bijdrage van de opzet aan de realisatie van de doelen. 3 Inleiding Daarvoor is informatie verzameld door middel van een documentanalyse van de basisdocumenten die aan de pilot ten grondslag liggen. Om de daaraan ten grondslag liggende ideeën en overwegingen te achterhalen en beter te kunnen duiden, zijn vervolgens interviews afgenomen met sleutelinformanten die betrokken waren bij het opstellen van de pilot en deze basisdocumenten. Documentanalyse Om de beoogde doelstellingen, doelgroep, werkwijze en rolverdeling, randvoorwaarden en neveneffecten te onderzoeken, is een documentenanalyse uitgevoerd van de schriftelijke stukken waarin de Pilot Reprimande is aangekondigd en uitgewerkt. Het gaat daarbij om de al eerdergenoemde Standpuntbrief waarmee de drie betrokken partijen (politie, OM en Halt) de pilot aankondigden, en de eveneens eerdergenoemde Notitie en Handreiking. Interviews sleutelinformanten In aanvulling op de documentanalyse zijn in de periode van januari tot en met maart 2021 gesprekken gevoerd met in totaal vijftien sleutelinformanten van de betrokken partijen. Bij de politie is gesproken met de landelijk portefeuillehouder Z&V, de voormalig strategisch beleidsadviseur en de twee betrokken beleidsadviseurs van deze portefeuille. Bij het OM is gesproken met de huidige en voormalige landelijk jeugdofficier van justitie en de portefeuillehouder Jeugd bij het Parket‐Generaal. Bij Halt is gesproken met de directeur‐ bestuurder en de betrokken beleidsadviseur en bij MJenV met senior‐beleidsadviseurs van de twee betrokken directies. Daarnaast is gesproken met de landelijk beleidsadviseur van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK) en met de betrokkenen bij de pilot in Oost‐ Nederland: de initiatiefnemers van de politie in het district Twente en de coördinerend jeugdofficier van justitie. De interviews zijn vanwege de coronamaatregelen op één na via Teams afgenomen, en met toestemming van de respondenten opgenomen. Om alle mogelijke overwegingen en knelpunten goed in kaart te brengen, is gebruik gemaakt van een semigestructureerde topiclijst over de doelstellingen, de opzet, en de verdeling van de verantwoordelijkheden (zie bijlage II). Respondenten werd zoveel mogelijk ruimte gelaten in het verstrekken van aanvullende informatie en overwegingen vanuit hun organisatie. De interviews zijn zo zorgvuldig mogelijk letterlijk uitgewerkt, gecodeerd en geanalyseerd. De resultaten van de planevaluatie zijn neergelegd in hoofdstuk 2. 1.3.2 De procesevaluatie De procesevaluatie staat in het teken van de vraag hoe de uitvoering van de pilot verloopt en wat de ervaringen zijn van de betrokken partijen. Deze evaluatie richt zich op (clusters van) onderzoeksvragen met betrekking tot de uitvoering en werkwijze van de betrokken organisaties, het doelbereik, de omvang en aard van de pilotdoelgroep, het verblijf van minderjarigen in een politielocatie en de zaken waarin geen reprimande is gegeven. Het monitoren van een proces dat landelijk is uitgerold, nog volop in ontwikkeling is en op diverse niveaus en vanuit diverse organisaties wordt gevolgd en ondersteund, vergde een combinatie van onderzoeksmethoden. Er is allereerst op landelijk niveau informatie verzameld over het doelbereik, de omvang en aard van de pilotdoelgroep, maar ook naar de zaken waarin geen reprimande is gegeven. Daarbij is gebruik gemaakt van landelijke registratiegegevens om de toepassingen en ontwikkeling van de toepassing van reprimandes op diverse momenten te inventariseren. Op basis van de eerste analyses van de landelijke cijfers zijn drie politie‐ 4 Inleiding eenheden aangewezen voor nader onderzoek naar de uitvoering en werkwijze van de betrokken organisaties waar is begonnen met verkennende observaties en interviews en vervolgens een steekproef van mutaties is bestudeerd, gevolgd door interviews met bij reprimandes betrokken agenten. Tevens zijn op verschillende momenten landelijke overleggen van het OM en de politie bijgewoond. Analyse van de landelijke registratiegegevens De landelijke registratiegegevens zijn verkregen via het Bureau Management Informatie (BMI) van de Directie Strategie en Innovatie van de Nationale Politie. Er is vanuit de registratiesystemen Basisvoorziening Handhaving (BVH) en BOSZ8 van de politie een bestand opgeleverd met daarin alle tussen 1 oktober 2020 en 30 november 2021 in BVH geregistreerde persoon‐incidentregistraties voor verdachten tot 18 jaar (inclusief 12‐minners). Een verdachte kan voor meerdere incidenten geregistreerd staan in deze periode en bij een incident kunnen verschillende verdachten betrokken zijn. Voor deze persoon‐incidentregistraties is informatie aangeleverd over het al dan niet toepassen van de reprimande volgens de landelijke werkwijze en over overige afhandelingen en de daaropvolgende afdoeningen. Daarnaast bevat het bestand informatie over het proces van de afhandeling door de politie, kenmerken van het strafbare feit en van de betreffende minderjarige. Verkennende observaties en interviews in drie politie‐eenheden Daar zijn om te beginnen interviews gehouden met de eenheidsadviseurs Z&V van de drie geselecteerd politie‐eenheden. Dat waren: 1) de Eenheid Midden‐Nederland als voorbeeld van een eenheid waar de pilot blijkens de eerste cijfers goed leek te zijn geïmplementeerd, 2) de Eenheid Rotterdam als voorbeeld van een stedelijke eenheid, en 3) de Eenheid Zeeland‐West‐Brabant als voorbeeld van een kleinere eenheid waar de eerste signalen erop duidden dat de implementatie moeizaam zou verlopen. Vervolgens zijn er verkennende observaties verricht bij een basisteam in de Eenheid Rotterdam in juli 2021 van de incidentafhandeling van meldingen op straat. Deze gaven een goed beeld van de praktijk waarin de reprimande moet worden toegepast en geregistreerd, maar leidden ook tot de conclusie dat deze diensten niet het geschikte middel zijn om de reprimandepraktijk in beeld te brengen. Daar kwam bij dat een van de te onderzoeken politie‐ eenheden het ook niet verantwoord vond om onderzoekers mee te nemen tijdens deze diensten. Het bijwonen van landelijke jeugdoverleggen van het OM en de politie Om de bevindingen te kunnen toetsen aan het landelijke beeld, hebben onderzoekers gedurende de procesevaluatie van de pilot op twee momenten – in maart en september 2021 – het landelijk platform jeugd van het OM (LPJOM) bijgewoond waar alle coördinerend jeugdofficieren van justitie van de regioparketten en hun beleidsmedewerkers aan deelnemen. Tevens is op twee momenten ‐ maart en oktober 2021 ‐ het landelijk jeugdoverleg Politie bijgewoond waar alle eenheidsadviseurs Z&V van de politie‐eenheden aan deelnemen. In deze overleggen werd onder andere besproken hoe de Pilot Reprimande in de praktijk verliep en welke knelpunten zich daarbij voordeden. 8 De afkorting BOSZ staat voor: Beter Opsporen door Sturing op Zaken. Hierin zijn onder andere zowel de afhandeling door de politie als de afdoening door het OM geregistreerd. 5 Inleiding Steekproef van mutaties in drie politie‐eenheden Omdat observaties van de incidentafhandeling om verschillende redenen niet de beste methode bleek te zijn om een beeld te krijgen van de uitvoering van het reprimande‐proces, is een steekproef van incidentmutaties getrokken uit een door de Nationale Politie ter beschikking gesteld bestand met mutaties van reprimandes over de periode van 1 oktober 2020 tot en met 30 juni 2021, de eerste negen maanden van de pilot. Per politie‐eenheid is een aselecte steekproef van ruim twintig mutaties getrokken, in totaal 66 met 117 verdachten, die uitvoerig zijn geanalyseerd. Interviews met betrokken agenten Vervolgens zijn in dezelfde politie‐eenheden interviews gehouden met diverse bij het proces betrokken actoren om de mutaties in hun context te kunnen plaatsen. De selectie hiervan is hoofdzakelijk willekeurig gebeurd, op enkele gevallen na die om inhoudelijke redenen opvielen. Hierbij is ook rekening gehouden met een spreiding over stedelijke en meer landelijke gebieden. Aan de hand van een topiclijst (zie bijlage III) zijn semigestructureerde interviews gehouden met in totaal zestien hoofdzakelijk politieagenten, een operationeel specialist jeugd en een senior wijkagent jeugd over de uitvoering van het reprimande‐proces in de praktijk. De resultaten van de procesevaluatie zijn neergelegd in de hoofdstukken 3 en 4. 1.3.3 De outputevaluatie De outputevaluatie staat in het teken van de vraag of met de pilot de beoogde doelen worden bereikt en wat de ervaren neveneffecten zijn. Deze evaluatie richtte zich op (clusters van) onderzoeksvragen met betrekking tot de ervaringen van de betrokken organisaties en aanbevelingen, ervaringen van de betrokken minderjarigen en hun ouders of voogd, de realisatie van de doelstellingen en de (ervaren) neveneffecten van de pilot waaronder het effect op de instroom bij Halt en tot slot de door diverse partijen ervaren meerwaarde van de pilot. Voor deze deelevaluatie kon worden voortgebouwd op bevindingen uit en informatie die reeds was verzameld voor de plan‐ en procesevaluatie: de interviews met sleutelinformanten, met de eenheidsadviseurs Z&V, met agenten in drie politie‐eenheden en de landelijke registratiegegevens van reprimande‐ en overige zaken met minderjarigen. Hierbij zijn extra analyses uitgevoerd op de registratie‐data over het verloop van de afhandeling. Tevens is opnieuw deelgenomen aan het LPJOM en het landelijk jeugdoverleg Politie en zijn ditmaal ook vragen voorgelegd aan de deelnemers daarvan. Daarnaast is aanvullende informatie verzameld door interviews met bij het proces betrokken actoren, een enquête onder jeugdrechtadvocaten en het organiseren van een stakeholderssessie. Tot slot is een analyse verricht van de cijfers over de instroom bij Halt. Het voorleggen van vragen aan de landelijke jeugdoverleggen van het OM en de politie Na het bijwonen van eerdere overleggen hebben onderzoekers in december 2021 nogmaals het LPJOM bijgewoond waar ditmaal vragen zijn voorgelegd aan de deelnemende regioparketten. Datzelfde is in januari 2022 gedaan door het bijwonen van het landelijk jeugdoverleg Politie waar vragen zijn voorgelegd aan de deelnemende politie‐eenheden. 6 Inleiding Interviews met bij het proces betrokken actoren In aanvulling op de reeds verzamelde informatie zijn er interviews gehouden met diverse bij het proces betrokken actoren waaronder de politiefunctionarissen van de drie ZSM‐locaties van de onderzochte politie‐eenheden. In Midden‐Nederland is een interview gehouden met een politiefunctionaris op de ZSM‐locatie zelf, gevestigd in een Utrechts politiebureau. In Rotterdam hebben zeven van de twaalf politiefunctionarissen van de ZSM‐locatie, gevestigd in het Veiligheidshuis Rotterdam‐Rijnmond (VHRR), met elkaar onze vragen telefonisch en per e‐mail beantwoord. Met een politiefunctionaris van de ZSM‐locatie in Zeeland‐West‐Brabant, gevestigd in de rechtbank Breda, is een telefonisch interview gehouden. Tevens zijn ad hoc interviews gehouden met twee hOvJ’s met een bijzondere interesse voor jeugd in de Politie‐ Eenheid Rotterdam, met de directie van Service Organisatie Directe Aansprakelijkstelling (SODA), de grootste organisatie die namens de winkelier de civiele vordering ofwel ‘winkelboete’ afhandelt en is, om informatie te krijgen over de Pilot Reprimande meerderjarigen en de RAPP‐app, telefonisch en aanvullend via e‐mail informatie opgevraagd bij de landelijke contactpersoon van deze pilot van het OM. Stakeholderssessie Om de bevindingen terug te koppelen naar de plannenmakers is een jaar na de eerste interviews met de sleutelinformanten, in januari 2022, een Stakeholderssessie gehouden met een selectie van de belangrijkste sleutelinformanten van de politie, het OM en Halt. Daarbij zijn de eerste resultaten van het onderzoek voorgelegd met de vraag te reflecteren op de betekenis van deze bevindingen in het licht van de beoogde doelstellingen en mogelijke neveneffecten van de Pilot Reprimande. Kwalitatieve enquête onder jeugdrechtadvocaten Met het oog op het verwachte neveneffect van de reprimande op de contacten met de advocatuur van deze doelgroep, is een kwalitatieve enquête uitgezet onder de jeugdrechtadvocaten. Die is via de Vereniging van Nederlandse Jeugdrechtadvocaten (VNJA) gemaild naar alle aangesloten leden van deze vereniging. Voor het geval de advocaten niet bekend zouden zijn met de pilot, was in de uitnodigingsmail toegelicht wat deze inhield en dat de VNJA hierover is geïnformeerd en is vertegenwoordigd in de begeleidingscommissie van deze evaluatie. De eerste oproep werd gedaan in november 2021 en in december 2021 werd een reminder gestuurd. De enquête bestond uit zes open vragen. In totaal hebben er negen advocaten uit acht plaatsen deelgenomen, verspreid over zes politie‐eenheden: Noord‐ Nederland (Assen), Amsterdam (Amsterdam), Noord‐Holland (Haarlem), Midden‐Nederland (Almere, Utrecht), Rotterdam (Dordrecht, Rotterdam), Oost‐Brabant (’s‐Hertogenbosch). Analyse van de cijfers over de instroom bij Halt Met het oog op het verwachte neveneffect van de reprimande op de instroom bij Halt, zijn tot slot aanvullende registratiegegevens verzameld en geanalyseerd met betrekking tot de ontwikkeling van de Halt‐verwijzingen in Nederland vlak voor en tijdens de Pilot Reprimande. Voor het achterhalen van de cijfers over het aantal Halt‐verwijzingen is contact gezocht met het landelijk Halt‐bureau waar de registraties van Halt‐verwijzingen vanuit de verschillende politie‐eenheden bijeen zijn gebracht en systematisch worden bijgehouden. De data die voor dit onderzoek zijn gebruikt bevatten informatie over alle Halt‐registraties in de periode vanaf januari 2019 tot 1 oktober 2021. Daarmee konden de ontwikkelingen van het aantal Halt‐ verwijzingen in kaart worden gebracht vóór de invoering van de Pilot Reprimande (toen alleen 7 Inleiding in de Eenheid Twente de reprimande werd toegepast), en tijdens het eerste jaar van de pilot (tussen 1 oktober 2020 en 1 oktober 2021). Voor elke maand in de onderzochte periode zijn per politie‐eenheid de gegevens verkregen van het aantal Halt‐verwijzingen voor alle verschillende onderscheiden strafbare feiten bij Halt. Er zijn geen indicaties bekend dat er in deze periode problemen waren bij de registratie van Halt‐verwijzingen in een of meer politie‐ eenheden. Wel is in 2021 een kleine verandering opgetreden in de gedetailleerdheid van de strafbare feiten die zijn onderscheiden, de categorie ‘overige strafbare feiten’ is toen nader uitgesplitst in een aantal weinig frequent voorkomende categorieën van strafbare feiten. Deze verandering heeft echter geen gevolgen voor de analyse omdat dit strafbare feiten waren waarvoor niet of nauwelijks een reprimande wordt gegeven. De resultaten van de outputevaluatie zijn neergelegd in hoofdstuk 5. 1.3.4 Aanvullend juridisch en criminologisch literatuuronderzoek Naast de hiervoor beschreven deelevaluaties van de pilot, zijn aanvullend op de reprimande en het reprimandeproces gerichte juridische en criminologische literatuurstudies verricht. De juridische literatuurstudie richt zich op het gejuridificeerde proces dat de aanleiding vormde voor de pilot en de wettelijke regelingen die daaraan ten grondslag liggen. De criminologische literatuurstudie bouwt voort op de vraag in de planevaluatie of er in de wetenschappelijke literatuur ondersteuning bestaat voor de gekozen opzet en of daarin (elementen van) werkzame interventies voor de pilotdoelgroep zijn te identificeren, die op dit moment geen deel uitmaken van de Pilot Reprimande, maar daar mogelijk wel in opgenomen kunnen worden. Juridische literatuuronderzoek Het juridische literatuuronderzoek heeft betrekking op het gejuridificeerde proces dat de aanleiding vormde voor de pilot, de regeling van de burgeraanhouding en verplichte consultatiebijstand door een advocaat bij minderjarige verdachten van lichte feiten die zich lenen voor een buitengerechtelijke afdoening. Hiertoe is op basis van de geschiedenis die ten grondslag ligt aan dit proces, bezien of er ruimte bestaat voor een andere inrichting van dit proces dan over het algemeen wordt aangenomen. Daarbij is tevens een vergelijking gemaakt met regelingen in Duitsland en in België. Criminologisch literatuuronderzoek Het criminologische literatuuronderzoek bestaat uit twee delen. Het eerste deel betreft een literatuurstudie naar het gebruik van en de voorwaarden voor de reprimande en vergelijkbare reacties in verschillende landen, waaronder de buurlanden België, Duitsland en Engeland. Aanvullend hieraan is ook via e‐mail contact gezocht met enkele internationale experts en auteurs van boeken en hoofdstukken daarin. Dit resulteerde in nog een aantal belangrijke aanvullingen bij de beschrijving van de situatie in een aantal landen. Het tweede deel betreft een analyse van de criminologische literatuur over de mogelijke effecten van de reprimande. Hiervoor is systematisch gezocht naar overzichten van empirisch onderzoek over dit onderwerp in de criminologie en naar recent onderzoek dat nog niet in die overzichten kon worden opgenomen. Daarbij werden drie relevante overzichtsstudies 8 Inleiding gevonden die betrekking hadden op diversion9 bij minderjarigen die de wet hebben overtreden, waaronder ook reacties die vergelijkbaar zijn met de reprimande. Daarnaast zijn twee additionele recente studies gevonden waarin empirisch onderzoek is gedaan naar de effecten van met de reprimande vergelijkbare reacties. De resultaten van dit literatuuronderzoek zijn neergelegd in hoofdstuk 6. 9 Maatregelen die ervoor zorgen dat jeugdigen voorafgaand of tijdens het proces uit het strafrechtssysteem worden geleid. 9 De beoogde doelen, doelgroep en opzet van de nieuwe werkwijze 2 De beoogde doelen, doelgroep en opzet van de nieuwe werkwijze 2.1 Inleiding Dit hoofdstuk maakt deel uit van de planevaluatie en richt zich op de vraag hoe de pilot in het licht van de nagestreefde doelen is opgezet. Daarin komt de vraag aan de orde wat de doelstellingen zijn van de pilot, wat de precieze doelgroep is en welke criteria daarbij worden gehanteerd, welke rollen en verantwoordelijkheden voorafgaand aan de pilot zijn toebedeeld aan de betrokken organisaties, welke randvoorwaarden voorafgaand aan de pilot zijn benoemd en wat de verwachte neveneffecten waren. Deze vragen worden beantwoord aan de hand van de bestudering van de basisdocumenten die ten grondslag liggen aan de pilot en interviews met sleutelinformanten die betrokken zijn geweest bij de opzet van de nieuwe werkwijze en deze documenten. In dit hoofdstuk zullen in paragraaf 2.2 eerst de beoogde doelstellingen worden geïnventariseerd en vervolgens in paragraaf 2.3 de beoogde doelgroep van de pilot. Daarna worden de beoogde werkwijze en rolverdeling in kaart gebracht (paragraaf 2.4) en de vooraf benoemde randvoorwaarden en neveneffecten (paragraaf 2.5). Het hoofdstuk sluit af met een samenvatting van de bevindingen waarin een antwoord wordt gegeven op de hiervoor gestelde vragen (paragraaf 2.6). 2.2 De met de pilot beoogde doelen In deze paragraaf wordt onderzocht wat de doelstellingen zijn van de pilot. Omdat de door de partijen beoogde doelstellingen niet expliciet zijn benoemd in de basisdocumenten van de pilot, maar daar alleen impliciet uit zijn af te leiden, zijn deze nader besproken in de interviews met de betrokken sleutelinformanten. 2.2.1 De doelen zoals deze naar voren komen uit de basisdocumenten Uit de interviews met de sleutelinformanten van de betrokken partijen, waarin de vraag werd voorgelegd wat de status is van de drie basisdocumenten en hoe ze zich tot elkaar verhouden, kwam naar voren dat de Standpuntbrief het visiedocument (‘waarom’), de Notitie het beleidsdocument (‘wat’) en de Handreiking het uitvoeringsdocument (‘hoe’). Zoals hiervoor al werd opgemerkt, zijn de doelstellingen daar niet expliciet in vermeld, maar zijn ze daar wel impliciet uit af te leiden. Zo wordt in de toelichting op de aanleiding in de Standpuntbrief de behoefte aan een proportionele afhandeling genoemd die pedagogisch van aard is en onnodig lang verblijf in de cel voorkomt: Politie, OM en Halt constateren dat er een groeiende behoefte is om tot een proportionele afhandeling te komen bij minderjarige first offenders (12 tot 18 jaar) van lichte feiten. Dit primair gelet op het belang van de jongere (pedagogisch effect van een interventie staat centraal, niet onnodig lang in de cel). Vervolgens wordt benoemd dat er maatschappelijk en politiek gezien behoefte is om gedifferentieerd en effectief te handelen en dat het OM, politie en Halt het nodig vinden om een gezamenlijk standpunt formuleren in de aanpak van first offenders, die verdacht worden van lichte feiten om tot een helder landelijk kader te komen voor een effectieve en efficiënte aanpak die tevens tegemoet komt aan de wens tot een proportionele afhandeling: Middels een dergelijk standpunt kunnen een helder landelijk kader en handvatten geboden worden voor een effectieve en efficiënte aanpak en wordt tegemoetgekomen aan de gedeelde wens om tot een proportionele afhandeling te komen. 10 De beoogde doelen, doelgroep en opzet van de nieuwe werkwijze De partijen zijn het eens dat een deel van deze minderjarige first offenders als gevolg van de werkwijze die is ingericht op basis van wet‐ en regelgeving momenteel in een nodeloos gejuridificeerd proces terecht komen, met name bij aanhouding op heterdaad of bij overname van een burgeraanhouding. Hiermee wordt verdere vrijheidsbeneming op het politiebureau in afwachting van een raadsman voorkomen terwijl kort daarna een reprimandegesprek plaatsvindt. Dit zou recht doen aan een passende, effectieve reactie ter voorkoming van recidive: Deze procedure heeft tot voordeel dat verdere vrijheidsbeneming op het politiebureau in afwachting van een raadsman niet noodzakelijk is en kort daarna een reprimandegesprek kan plaatsvinden. Dit doet recht aan een passende, effectieve reactie voor de jongere ter voorkoming van recidive. Daarnaast vermelden zowel de Notitie als de Handreiking in de inleiding expliciet het doel van het buiten het strafrecht houden van deze minderjarigen: De pilot reprimande betreft een landelijke pilot waarbij jeugdigen van 12 tot 18 jaar (…), buiten het strafrecht worden gehouden.(…) De reprimande heeft een pedagogisch doel.(…) Daarmee worden het feit en de minderjarige verdachte buiten het justitiële circuit gehouden. De doelen die uit deze basisdocumenten kunnen worden afgeleid, kunnen worden teruggebracht tot grofweg een viertal doelen: 1) Het voorkomen van een nodeloos gejuridificeerd proces met insluiting op het politiebureau; 2) Het bieden van een helder kader voor een landelijk eenduidige werkwijze; 3) Een proportionele en pedagogische afhandeling buiten het strafrecht; 4) Een passende, effectieve reactie ter voorkoming van recidive. In deze doelen zijn zowel inhoudelijke doelen te onderscheiden als doelen die te maken hebben met de inrichting van het proces. Dat komt doordat blijkens de documenten, maar ook blijkens de interviews met de sleutelinformanten, de behoefte aan het bieden van een proportionele en pedagogische afhandeling niet los kan worden gezien van de wijze waarop het proces is ingericht, wat de aanzet gaf voor het ontstaan van de pilot. Omdat er naar aanleiding van dat proces verschillende initiatieven in het land ontstonden, leidde dat tot de wens om een helder kader te bieden voor een landelijk eenduidige werkwijze. Dit zal hieronder dan ook als eerste doel worden besproken. 2.2.2 Het voorkomen van een nodeloos gejuridificeerd proces met insluiting op het politiebureau Het eerstgenoemde doel van de pilot is het voorkomen van een nodeloos gejuridificeerd proces, met verblijf op het politiebureau. Diverse sleutelinformanten van de politie en het OM schetsen uit eigen ervaring hoe dit gejuridificeerde proces in de loop der jaren is gegroeid. Diverse sleutelinformanten benoemen de invoering van de verplichte consultatiebijstand door de in 2010 uitgevaardigde Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor.10 Als gevolg daarvan werden aangehouden minderjarigen verdachten van 12 tot 15 jaar van een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten (waaronder winkeldiefstal en vernieling) verplicht een advocaat te consulteren voordat ze konden worden verhoord. Een van de sleutelinformanten van het OM gaf aan destijds in de praktijk te hebben gezien hoe daardoor de 10 Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor (Stcrt. 2010, 4003). 11 De beoogde doelen, doelgroep en opzet van de nieuwe werkwijze afhandelingsperiode op het politiebureau voor deze categorie jonge verdachten toenam van een afhandeling binnen drie uur naar meer dan zes uur, met name in de avonduren. Ze is namens het OM bezig geweest met het zoeken naar oplossingen, maar meent dat daar geen goed antwoord op is gevonden. Sinds 2017 is de verplichte consultatiebijstand in de wet geregeld en uitgebreid naar alle jeugdige verdachten tot 18 jaar. Behalve de verplichte consultatiebijstand benoemen enkele sleutelinformanten de invoering van het ZSM‐overleg met de ketenpartners in 2012 als belangrijke factor. Hoewel dit ketenoverleg was bedoeld om de afhandeling te bespoedigen, zou deze in de praktijk bij dit soort lichte feiten tot onnodige vertraging kunnen leiden omdat de ketenpartners worden betrokken, alle systemen moeten worden gecheckt en de minderjarige aangehouden verdachte in die tijd op het politiebureau zit ingesloten totdat het ZSM‐overleg een beslissing heeft genomen. Een van de sleutelinformanten weet nog hoe ze als een van de eerste ZSM‐ officieren van justitie de monitor met alle aangehouden verdachten van die dag bekeek en toen zag dat minderjarigen voor kleine winkeldiefstallen, bijvoorbeeld van een flesje nagellak van een paar euro, zeven tot acht uur in een ophoudkamer zaten te wachten. De sleutelinformanten die namens de politie betrokken waren bij de Pilot Twente, wezen behalve op het ZSM‐overleg op de reorganisaties van de parketten en de politie waardoor de Politie‐Eenheid Oost‐Nederland nog maar één centraal cellencomplex had met een centrale afhandeling voor een gebied dat twee provincies bestreek. Dat betekende dat een politieagent die een aangehouden minderjarige winkeldief overnam, de minderjarige over een lange afstand moest overbrengen naar dit arrestantencomplex waar vervolgens het onderzoek werd verricht. Dat kon leiden tot een urenlange insluiting om onderzoek te doen naar het bewijs voor diefstal van snoep of een blikje fris. Daarbij gebeurde het dat een ZSM‐ officier van justitie bepaalde camerabeelden opvroeg die ook door de politieagenten ter plaatse hadden kunnen worden bekeken. De beide sleutelinformanten die de opdracht hadden om samen de kwaliteit van de processen‐verbaal van de centrale afhandeling te verbeteren, werden naar eigen zeggen in het cellencomplex geconfronteerd met kinderen die daar vaak zaten te huilen, alleen in een hokje, zonder de ouders te hebben gesproken en werden behandeld als elke andere arrestant; fouilleren, riem af, veters uit de schoenen, foto maken en vingerafdrukken nemen. In de Twentse pilot stond het doel van het voorkomen van opsluiting in de politiecel dan ook voorop wat ook bleek uit de naam: “Betrapt! Een kind niet in de cel, maar wat dan wel?”. De Twentse pilot ging bij toeval van start op het moment dat er een discussie ontstond over een column in de Volkskrant waarin de columnist verhaalde hoe zijn 13‐jarige zoon die als first offender werd verdacht van diefstal van koekjes en twee drankjes uit een supermarkt, zeven uur in een Amsterdamse politiecel had moeten doorbrengen. Dat dit gebeurde om zijn zoon te voorzien van rechtsbijstand, bleek deze vader niet als waarborg te zien, maar als een teken dat de koekjesdiefstal als een zware zaak werd opgepakt: “Iemand kondigt een advocaat aan. We weten niets van een advocaat. Maar hij is er: (…), een goede, ervaren strafpleiter gespecialiseerd in georganiseerde criminaliteit, vrouwenhandel, mensensmokkel, drugshandel, moord, doodslag, vermogensdelicten en jeugd. Hij heeft piket en geeft mijn zoon een ‘spoedcursus strafrecht’ – dat is wettelijk verplicht. Dit is bloedserieus, dringt tot me door. (…) legt kalm uit dat het 12 De beoogde doelen, doelgroep en opzet van de nieuwe werkwijze opsluiten van kinderen normaal is geworden. Het is de werkelijkheid waarin hij werkt. En mijn zoon is verdachte.” Ook het verhoor door twee rechercheurs met standaardvragen over verslaving, seks en psychische aandoeningen vond hij niet passend en contraproductief. Door de onmenselijke wijze waarop zijn zoon tegemoet was getreden, kostte het hem moeite om als vader de aangewezen boosheid te tonen over de diefstal. Hij stoorde zich aan de onverschilligheid en het feit dat niemand zich verantwoordelijk leek te voelen: “Iedereen onverschillig. Behalve de manager van de supermarkt waar mijn zoon de koekjes stal. Die belde de politie in de hoop op een donderpreek. Niet op een strafproces.” 11 Volgens de sleutelinformant van de politie was er zeker geen sprake van onverschilligheid. Uit de reacties op de column bleek dat korps‐breed het sentiment leefde dat de ontstane werkwijze absurd is en er sprake zou zijn van doorgeschoten rechtsbescherming die verkeerd is uitgepakt. 2.2.3 Het bieden van een helder kader voor een landelijk eenduidige werkwijze Het tweede doel van de pilot is het bieden van een helder kader voor een landelijk eenduidige werkwijze. De behoefte daaraan kwam voort uit het feit dat rechtsongelijkheid dreigde nu overal in het land in diverse politie‐eenheden initiatieven werden ontwikkeld om aan het hiervoor genoemde nodeloos gejuridificeerde proces met insluiting op het politiebureau te ontkomen. Een sleutelinformant van de politie benoemde dat er meer van dat soort ‘vonkjes en vuurtjes’ waren, maar dat de pilot in Twente voor algehele bewustwording zou hebben gezorgd, voor de zuurstof bij dat smeulende vuurtje. De Twentse pilot werd na een periode van drie maanden in oktober 2018 voor onbepaalde tijd verlengd.12 Halverwege 2019 kondigde een tweede district in de Eenheid Oost‐Nederland, het district IJsselland, aan de werkwijze in te voeren. In de mediaberichten daarover werd erop gewezen dat ook andere eenheden in het land interesse hadden getoond. Zo zou er al telefonisch contact zijn gezocht door de Eenheden Limburg en Amsterdam.13 Volgens de betrokken partijen gaven deze berichten in de media in de zomer van 2019 de doorslag om te besluiten tot het ontwikkelen van een landelijke eenduidige werkwijze. De toenmalige landelijke jeugdofficier van justitie zegt er door deze ontwikkelingen voor te hebben gekozen om met de politie en Halt om tafel te gaan zitten. Halt was betrokken omdat deze partij als eerste aandacht had gevraagd voor het belang van een objectieve evaluatie van de Pilot Twente en vanwege de raakvlakken met de eigen doelgroep. Van de zijde van Halt wordt erop gewezen dat rechtsgelijkheid, rechtszekerheid en uniformiteit van belang zijn, maar ook maatwerk. De reprimande mocht niet breder worden toegepast dan bedoeld en niet alleen kinderen in Oost‐Nederland moesten het geluk hebben om niet in de cel te komen, maar het zou landelijk op dezelfde manier moeten worden ingericht, ook omdat sommige politie‐eenheden daar minder actief in zouden zijn dan andere. 11 Heijmans, ‘Waarom het opsluiten van kinderen door de politie normaal is geworden’, De Volkskrant 25 juni 2018. 12 “Betrapt! Kind niet in de cel maar wat dan wel?”, Evaluatie 24 oktober 2018. 13 Ook politie IJsselland is om: "Als je een huilend kind opsluit, voel je dat het niet klopt", RTV OOST 26 mei 2019. 13 De beoogde doelen, doelgroep en opzet van de nieuwe werkwijze 2.2.4 Een proportionele en pedagogische afhandeling buiten het strafrecht Het derde te onderscheiden doel, dat meer inhoudelijk van aard is, is dat met de nieuwe werkwijze een proportionele en pedagogische afhandeling wordt geboden buiten het strafrecht om. Ook dit doel wordt door veel sleutelinformanten benoemd. Er is een wens om proportioneel en buiten het strafrecht om te kunnen reageren op feiten van een eenvoudig en licht karakter. Het belang om proportioneel te reageren, werd zowel van de zijde van de politie als van de zijde van het OM benoemd als doorslaggevende reden om aan de pilot mee te werken. Beide partijen noemen het spanningsveld tussen enerzijds het onthouden van rechtsbijstand bij een licht feit en anderzijds het insluiten in afwachting van die rechtsbijstand bij een licht feit waarmee het proportionaliteitbeginsel in het geding is. Van de zijde van de politie werd opgemerkt dat tot diep in de operationele politieorganisatie zou worden ervaren dat de gegroeide afhandeling niet meer in verhouding staat tot de ernst van het feit, bij feiten die samengaan met het gedrag van een opgroeiende puber. Daarbij wordt een directe relatie gelegd met de pedagogische afhandeling, want een proportionele afhandeling zou bij dit pubergedrag inhouden dat er pedagogisch wordt opgetreden en een grens aan wordt aangegeven, ook gericht op de ouders, om duidelijk te maken dat het er een volgende keer anders aan toe zal gaan. De reprimande wordt ook meer als een pedagogische reactie dan als een sanctie gezien. Het gaat erom dat de zorgen dat de minderjarige een strafbaar feit heeft gepleegd, met de ouders worden gedeeld. Politieagenten zouden in de praktijk moeten kunnen inschatten wanneer er sprake is van een proportionele reactie. Van de zijde van het OM wordt gewezen op de meerwaarde van de pilot door de aandacht die zal ontstaan voor opgroeigedrag en het besef dat dit soms leidt tot strafbare feiten, maar niet altijd betekent dat een minderjarige ontspoort. Op dit opgroeigedrag moet zo snel mogelijk worden gereageerd buiten het strafrecht om, mede in verband met het principiële uitgangspunt ‘licht waar het kan’. Er moet serieus aandacht aan worden besteed met een pedagogische insteek, maar de reprimande moet ook niet groter worden gemaakt dan bedoeld: “Een standje geven en dat is het.” 2.2.5 Een passende, effectieve reactie ter voorkoming van recidive Het vierde doel, een passende, effectieve reactie ter voorkoming van recidive, heeft niet zozeer betrekking op de werkwijze, maar op het reprimandegesprek zelf. Van de zijde van MJenV wordt opgemerkt dat de reactie op een strafbaar feit altijd gericht moet zijn op re‐ integratie van een minderjarige in de samenleving en het voorkomen van strafbare feiten. Wat lastig is, is dat het in dit geval ‐ althans dat is de veronderstelling ‐ een doelgroep betreft met een zeer licht risicoprofiel. Dat zou een effect op recidive moeilijk meetbaar maken omdat veel van de betreffende minderjarigen toch al niet zo snel zouden recidiveren. Ook door andere sleutelinformanten wordt erop gewezen dat hoewel de effectiviteit lastig meetbaar zal zijn, de reprimande past in het beleid van ‘betekenisvol afdoen’ door het klein te houden zodat minderjarigen daar ‐ met betrokkenheid van de ouders ‐ wat van leren. Het idee achter de reprimande is dat een eenmalige waarschuwing passend en voldoende effectief is in het voorkomen van recidive, zeker waar een aantal van deze minderjarigen waarschijnlijk toch al niet zou recidiveren. De reprimande wordt wel geregistreerd, wat het voordeel heeft dat minderjarigen kunnen worden gevolgd om te bezien of het delict een eenmalige vergissing is geweest of het begin van een patroon. En dat ook kan worden bezien of dat wellicht al had kunnen worden voorspeld dat de reprimande niet effectief zou zijn. 14 De beoogde doelen, doelgroep en opzet van de nieuwe werkwijze Van de zijde van de politie wordt opgemerkt dat de nieuwe werkwijze in de eerste plaats bedoeld is om onnodige insluiting op het politiebureau te voorkomen, maar in de tweede plaats om er zoveel mogelijk voor te zorgen dat met de waarschuwing recidive wordt voorkomen. Het uitgangspunt daarbij is dat het goedwillende minderjarigen zijn die door zo’n gesprek met een politieman of ‐vrouw inzien dat het niet klopt wat ze doen. De meest ideale reprimande wordt tijdens een diploma‐uitreiking of bij een huwelijksfeest in de sketch als herinnering aangehaald, want dan heeft die indruk gemaakt, is het een mooi verhaal van twintig jaar geleden. Het voorkomen van recidive is altijd het doel van het jeugdstrafrecht. Om het gewenste pedagogische effect te bereiken, zou de reactie ook in balans moeten zijn met het feit. Als een minderjarige onnodig wordt gecriminaliseerd of er sprake is van een overreactie, zou dat volgens sommige sleutelinformanten recidive juist in de hand kunnen werken. Verder wordt opgemerkt dat er juridisch gezien niet kan worden gesproken over het voorkomen van ‘recidive’ aangezien de reprimande wordt toegepast op verdachten en er dus strikt genomen geen sprake is van een bewezen strafbaar feit. 2.3 De beoogde doelgroep van de pilot Na deze inventarisatie van de beoogde doelen wordt in deze paragraaf ‐ opnieuw aan de hand van de aan de pilot ten grondslag liggende basisdocumenten en de interviews met de betrokken sleutelinformanten ‐ de beoogde doelgroep van de pilot nader onderzocht. Achtereenvolgens wordt daarbij aandacht besteed aan het feit dat het moet gaan om een aangehouden minderjarige verdachte, een first offender, een feit met een licht en eenvoudig karakter en de contra‐indicaties. 2.3.1 Aangehouden minderjarige verdachten van 12 tot 18 jaar De nieuwe werkwijze geldt alleen in situaties waarin een minderjarige verdachte op heterdaad is aangehouden. Dat het moet gaan om een aangehouden verdachte, heeft volgens de sleutelinformanten te maken met de achtergrond van de pilot, het feit dat de aanhouding door de bestaande regelingen kan leiden tot een onnodige insluiting op het politiebureau. De pilot heeft betrekking op minderjarige verdachten van 12 tot 18 jaar, de primaire doelgroep van het jeugdstrafrecht. Daar is volgens de sleutelinformanten geen discussie over geweest. Kinderen jonger dan 12 jaar kunnen niet strafrechtelijk worden vervolgd. Bij jongvolwassenen doet het probleem dat er geen afstand kan worden gedaan van consultatiebijstand, zich niet voor en zou minder snel sprake zijn van opgroeigedrag. 2.3.2 Het criterium ‘first offender’ Behalve dat het moet gaan om een op heterdaad aangehouden minderjarige verdachte, moet het ook gaan om een first offender. In de Notitie wordt toegelicht wat daaronder wordt verstaan, namelijk dat de minderjarige nog niet eerder in aanmerking is gekomen voor een reprimande, Halt‐afdoening, OM‐afdoening of een afdoening door de rechter. De voorwaarde wordt in combinatie genoemd met het betuigen van spijt. Volgens de Handreiking moet de politie ter plaatse via het systeem Basisvoorziening Informatie‐Integrale Bevraging (BVI‐IB), een software‐applicatie waarmee met één bevraging informatie uit verschillende (inter‐) nationale en regionale bronregisters kan worden gegenereerd, checken of de minderjarige een first offender is en daarnaast nagaan of deze medewerkend is en spijt heeft betuigd. Als niet is voldaan aan het criterium first offender, moet de verdachte volgens de werkwijze worden overgebracht naar het politiebureau: 15 De beoogde doelen, doelgroep en opzet van de nieuwe werkwijze Als de verdachte geen first offender is (…) of als het delict niet in aanmerking komt voor een reprimande, wordt de aangehouden verdachte overgenomen door de politie en overgebracht naar het politiebureau, waar de verdachte wordt voorgeleid bij de hOvJ. Of de verdachte meewerkend is en spijt heeft betuigd zijn omstandigheden die een rol kunnen spelen bij de hierna nog te bespreken contra‐indicaties. Volgens de sleutelinformanten is de eis van first offender gesteld omdat het moet gaan om opgroeigedrag en het verkennen van grenzen wat grenst aan baldadigheid. Bij een eerste keer kan daar nog sprake zijn, maar bij een tweede keer zijn er mogelijk meer zorgen, neemt het risico op recidive toe en is dat een signaal dat er mogelijk sprake kan zijn van achterliggende problematiek. Als een waarschuwing kennelijk niet heeft gewerkt, is een Halt‐verwijzing op zijn plaats. In dat geval zou het ook belangrijk zijn om met de minderjarige te spreken over de achtergrond van het plegen van het feit. Bij een reprimande kan dat niet omdat er geen inhoudelijk verhoor wordt afgenomen. Voorts zou het volgens de sleutelinformanten maatschappelijk gezien niet wenselijk en niet effectief zijn om een minderjarige opnieuw een reprimande te geven tenzij er bijzondere redenen voor zijn. Er zijn ook twijfels of de waarschuwing voor een minderjarige die in herhaling valt nog wel een pedagogisch effect kan hebben. Als het om een heel ander delict gaat of het vermoeden bestaat dat er pedagogisch nog wel iets te winnen valt, dan ligt dat anders, maar dat zou dan wel moeten worden besproken en niet aan de discretie van de lokale politie moeten worden overgelaten. 2.3.3 Het criterium ‘feit met een licht en eenvoudig karakter’ Behalve het criterium van first offender moet het gaan om een strafbaar feit met een ‘licht en eenvoudig karakter’, dezelfde term als in de bestaande regeling van de reprimande.14 In zowel de Notitie alsmede in de Handreiking wordt vermeld dat het een strafbaar feit met een eenvoudig en licht karakter moet betreffen, met name:  Eenvoudige winkeldiefstal van geringe waarde.  Vernieling waarbij er sprake is van geringe schade.  Gebruik maken van een ID‐bewijs op naam van een ander/ simpel gefalsificeerd ID in de horeca. Volgens de sleutelinformanten van alle betrokken partijen zou aanvankelijk zijn nagedacht over de vraag welk type strafbare feiten zou moeten worden uitgesloten omdat ze zich in beginsel niet voor de reprimande zouden lenen vanwege twijfels over de pedagogische werking bij die strafbare feiten. Vervolgens is er een lijst met feiten opgesteld waarvoor de reprimande zich wel zou lenen, maar die lijst is uiteindelijk beperkt tot de drie genoemde voorbeelden om klein te beginnen. De drie genoemde feiten worden voorafgegaan door de woorden ‘met name’ om de politie bepaalde professionele ruimte te laten. Door die toevoeging moeten de drie daarna genoemde feiten dan als voorbeelden worden gezien en niet als een limitatieve opsomming. Volgens een sleutelinformant van de politie zou voor deze drie voorbeelden zijn gekozen omdat er bij die drie feiten vaak sprake zou zijn van een burgeraanhouding. Bij winkeldiefstal kan deze door het beveiligingspersoneel van de winkel 14 Richtlijn en kader voor strafvordering jeugd en adolescenten, inclusief strafmaten halt (Stcrt.2020, 62180) par.4.1. 16 De beoogde doelen, doelgroep en opzet van de nieuwe werkwijze of de winkelier zelf zijn verricht, bij vernieling door de conciërge van een school en bij het gebruik van een vals ID‐bewijs in de horeca de portier of het horecapersoneel. Bij die feiten is er vaak de grootste spanning met de proportionaliteit omdat de politie niet zelf de afweging heeft gemaakt, maar deze aanhouding wel zou moeten overnemen. Om de politie ruimte te laten om rekening te houden met de context van het delict en de minderjarige verdachte, is er bij de feiten geen bovengrens gesteld aan het schadebedrag. Zo kan de diefstal van een blikje fris van een paar euro in een bepaalde context ertoe leiden dat er geen reprimande wordt gegeven en een diefstal van een duur product in een andere context wel. De Notitie vermeldt dat de contextinformatie van belang is bij de oordeelsvorming en noemt als voorbeelden van een context waarin een reprimande niet gepast is, het gebruik maken van een geprepareerde tas, een minderjarige die verward is of mobiel banditisme. In de Handreiking wordt de context met betrekking tot het delict en de minderjarige verdachte als aanvullend genoemd op de check door de politieagenten ter plaatse. Het is aan de hOvJ om een besluit te nemen of een reprimande van toepassing kan zijn. De politieagent ter plaatse moet bij twijfel altijd contact opnemen met de hOvJ. Als duidelijk is dat het delict niet in aanmerking komt voor een reprimande, moet de minderjarige verdachte, net als bij het criterium ‘first offender’, worden overgebracht naar het politiebureau waar de verdachte wordt voorgeleid bij de hOvJ. 2.3.4 Contra‐indicaties: zorgen over het gedrag, groepsdruk of de thuissituatie Behalve de hiervoor behandelde criteria om in aanmerking te komen voor een reprimande, worden er contra‐indicaties benoemd die ertoe kunnen leiden dat deze niet moet worden toegepast. De al eerder in de Notitie genoemde voorwaarde van een meewerkende verdachte komt in de Handreiking terug onder een van de vier contra‐indicaties voor het toepassen van de reprimande, namelijk het gedrag van de minderjarige. Er worden nog drie situaties genoemd, te weten groepsdruk, zorgen over de opvoedsituatie of verwardheid (wat in de Notitie werd genoemd als voorbeeld van een context) en angst voor de ouders:  Het gedrag van de minderjarige. Bijvoorbeeld: de verdachte heeft een grote mond/is recalcitrant of heeft verzet gepleegd bij zijn aanhouding.  De minderjarige heeft in opdracht of onder druk van of met andere(n) het delict gepleegd.  Er zijn zorgen rondom de minderjarige, bijv. in de opvoedsituatie, (ernstige) verwardheid etc.  Wanneer de minderjarige aangeeft heel erg bang te zijn voor een (fysieke) reactie van de ouders. In het geval van een contra‐indicatie moet de hOvJ met ZSM overleggen welke afhandeling passend is. In zowel de Notitie als de Handreiking staat dat in geval van zorgen over de thuissituatie altijd (minimaal) een melding bij Veilig Thuis (VT) wordt gedaan. VT is het advies‐ en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling. Behalve het strafbare feit, wat op zichzelf onvoldoende reden is om die melding te doen, moeten er zorgen zijn over de minderjarige en een context die aanleiding geeft tot deze melding. Omdat er vanuit wordt gegaan dat de agent op straat niet voldoende kennis en expertise heeft om te beoordelen of een situatie verband houdt met huiselijk geweld of kindermishandeling of sprake is van opvoedproblematiek, is er een landelijke afspraak met VT dat de politie altijd een melding kan 17 De beoogde doelen, doelgroep en opzet van de nieuwe werkwijze doen over minderjarigen als er sprake is van duidelijk omschreven zorgen en contextinformatie. Die kan zijn dat ouders heel afwijkend reageren door het gedrag van hun kind te bagatelliseren of goed te praten of te gaan slaan of schelden naar het kind. Een reden kan ook zijn dat de politie vaker met de minderjarige in contact is geweest, de minderjarige overlast veroorzaakt of een grote mond naar de wijkagent opzet of dat er al eerdere VT‐ meldingen zijn gedaan. Al die achtergrondinformatie zou dan in de VT‐melding moeten worden vermeld naar aanleiding van het strafbare feit.15 In de situatie waarin de minderjarige aangeeft heel erg bang te zijn voor de reactie van de ouders, zou het eerste contact met de ouders op het bureau plaats moeten vinden. Na het borgen van de veiligheid en zorg zou dan alsnog een regulier reprimandegesprek kunnen worden gevoerd, bij voorkeur door een jeugdagent. Volgens de sleutelinformanten van de betrokken partijen zou het in geval van zorgen over de thuissituatie belangrijk zijn om de zaken eruit te filteren waar er sprake is van signaalgedrag van een groter probleem. Dat betekent niet dat een reprimande daar niet mogelijk is, maar dat er goed moet worden overlegd. Het zou dan kunnen zijn dat er wel een reprimande wordt gegeven, maar dat er ook een zorgmelding wordt gedaan. Of dat er toch voor een strafproces wordt gekozen om meer onderzoek te doen naar de persoonlijke omstandigheden. Volgens de sleutelinformanten is de reprimande niet uitgesloten bij een contra‐indicatie, maar moet het aanwezig zijn daarvan als een indicatie worden gezien dat de reprimande mogelijk niet geschikt is. In de situatie waarbij in opdracht of onder druk van of met andere(n) een delict is gepleegd zou volgens de sleutelinformanten moeten worden bezien in hoeverre er eventuele groepsculturen een rol spelen of dat er georganiseerde verbanden aanwezig zijn. De reprimande zou minder geschikt kunnen zijn, omdat er dan veel meer problematiek achter zit. Maar ook in geval van groepsdruk zou een reprimande zinvol kunnen zijn omdat dit tijdens het reprimandegesprek met de ouders naar voren zou kunnen komen en besproken zou kunnen worden als de minderjarige daar gevoelig voor is. Mogelijk kunnen de ouders hun kind daar vervolgens bij helpen. De sleutelinformanten van de betrokken partijen melden dat wanneer er sprake is van recalcitrant gedrag, het nodig zal zijn de minderjarige over te brengen naar het politiebureau. Daar kan dan in gesprek worden gegaan om te bezien of er een andere reactie nodig is. Omdat er in dit gedrag gradaties zijn, zou het afhankelijk zijn van de omstandigheden van het geval hoe daarmee om moet worden gegaan. Het zou een groot verschil maken of een minderjarige ontkent dat hij het feit heeft gepleegd of spuugt naar een ambtenaar. Het gedrag bij aanhouding kan ook voortkomen uit een bepaalde (sub)cultuur onder jongeren. 2.4 De beoogde werkwijze en rolverdeling Nu duidelijk is op welke doelgroep de pilot het oog heeft, wordt in deze paragraaf ‐ opnieuw aan de hand van de aan de pilot ten grondslag liggende basisdocumenten en de toelichting daarop van de bij de opstelling daarvan betrokken sleutelinformanten – de beoogde werkwijze en rolverdeling onderzocht. Het gaat dan om de besluitvorming over de reprimande, het reprimandegesprek, de zorgmelding en de vooraf benoemde randvoorwaarden voor de uitvoering van de nieuwe werkwijze. 15 Boere & Jansen, Delictplegende jongere: melden en afhandelen, november 2020, intern document van de Nationale Politie. 18 De beoogde doelen, doelgroep en opzet van de nieuwe werkwijze 2.4.1 Overname van de burgeraanhouding en het checken van het bewijs Volgens de nieuwe werkwijze worden de minderjarige op heterdaad aangehouden verdachten die voor een reprimande in aanmerking komen, niet meer overgebracht naar het politiebureau. Om te waarborgen dat het proces rondom de reprimande zorgvuldig verloopt, wordt voorgesteld dat de politie na de aanhouding op heterdaad of de overname van de aanhouding ter plaatse het eerste onderzoek naar de feiten en omstandigheden doet. Dat sluit ook aan bij de in de Notitie genoemde voorwaarde dat de zaak bewijsbaar moet zijn. Volgens de Handreiking checkt de politie ter plaatse wat er aan informatie en bewijs is. In geval van burgeraanhouding is dat de informatie van de winkelier of beveiliger of burger. Daarnaast worden de personalia van de verdachte en het bewijs zoals camerabeelden, getuigenverklaring(en) en aangetroffen goederen gecheckt. Het gaat dus om informatie van de burger, in geval van winkeldiefstal meestal de winkelier of beveiliger, over wat er gebeurd is, hoe dat geconstateerd is en wat er is aangetroffen. Als blijkt uit de informatie van de winkelier dat de aanhouding juridisch niet juist is geweest of er geen bewijsbare zaak is, volgt er geen verdere reactie naar de minderjarige. Ouders worden dan wel door politie geïnformeerd over het incident. 2.4.2 Contact met de hulpofficier van justitie die informatie checkt bij ZSM Volgens de Handreiking neemt de politieagent ter plaatse telefonisch contact op met de dienstdoende hOvJ en bespreekt de uitkomsten van de check. Als de minderjarige direct en ongevraagd aangeeft onschuldig te zijn, moet dat worden medegedeeld aan de hOvJ. In de situatie waarin een reprimande wordt overwogen, moet de hOvJ tijdens openingstijden van ZSM (van 8:00 tot 22:00 uur) met de politiefunctionaris bij ZSM bellen en de personalia en informatie doorgeven zodat deze bij de ZSM‐partners kan checken of er nog relevante informatie is die de voorgenomen reprimande niet wenselijk maakt. Als dergelijke informatie beschikbaar is, wordt dat direct doorgegeven aan de hOvJ. Buiten de openingstijden van ZSM neemt de hOvJ een besluit op basis van de beschikbare informatie. Het blijft dus wel de hOvJ die beslist en niet ZSM. Er zijn ook situaties waarin de minderjarige volgens de Handreiking moet worden overgebracht naar het politiebureau om daar persoonlijk te worden voorgeleid voor de hOvJ met het oog op een inhoudelijk verhoor door de politie. Dat zijn de eerder vermelde situaties waarin er geen sprake is van een first offender of het strafbare feit niet in aanmerking komt voor de reprimande, maar ook als er twijfel is over de identiteit. De vier genoemde situaties waarin er sprake is van een contra‐indicatie, hoeven blijkens de Handreiking niet dwingend te leiden tot overbrenging naar het politiebureau. Deze moeten door de hOvJ met ZSM worden besproken om te overleggen welke afhandeling passend. Volgens de bij de opzet betrokken partijen is ZSM betrokken als toetssteen, omdat die veertien uur per dag bereikbaar is, als waarborg om geen zorgsignalen te missen. Vanuit het OM wordt erop gewezen dat deze tussenstap is ingebouwd omdat de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) en Halt bij dit afdoeningsoverleg aan tafel zitten en daar dus nog kunnen checken of er contextinformatie is of zorgen zijn. Het voordeel van de consultatie zou volgens een van de sleutelinformanten ook zijn dat de zaak daarmee ook meteen is geregistreerd bij ZSM. Omdat alle partijen in dit overleg zitten zou het ook een logische plek zijn. Het is geen harde toets, want ZSM hoeft alleen te worden geconsulteerd tijdens de openingstijden, zo blijkt ook uit de Handreiking. Volgens de sleutelinformanten hoeft er ook niet op die informatie te worden gewacht als het heel druk is of er geen contact kan worden gelegd met ZSM waardoor het te lang gaat duren. 19 De beoogde doelen, doelgroep en opzet van de nieuwe werkwijze 2.4.3 Telefonische voorgeleiding voor de hulpofficier van justitie Volgens de nieuwe werkwijze worden de aangehouden verdachten niet meer overgebracht naar het politiebureau, maar ter plaatse telefonisch voorgeleid aan de hOvJ. Dit gebeurt nadat deze eerst is gebeld door de politieagent ter plaatse en de check bij ZSM heeft gedaan, en vervolgens de politieagent ter plaatse heeft gebeld over zijn beslissing. Tijdens de telefonische voorgeleiding van de minderjarige worden er geen vragen gesteld over het strafbare feit, maar alleen procesvragen en procesmededelingen. Er vindt dus geen inhoudelijk verhoor plaats. De hOvJ toetst daarbij de rechtmatigheid van de aanhouding. Zo moet hij vragen of de verdachte weet waarvoor hij is aangehouden, hoe de aanhouding is verlopen, of er bijzonderheden zijn en hoe de verdachte staat tegenover een reprimandegesprek waarbij de ouders worden betrokken om verdere strafrechtelijke afhandeling te voorkomen. Daarbij moet de hOvJ aangeven dat het feit wel wordt geregistreerd in de politiesystemen, zodat bekend is dat de verdachte geen first offender meer is. Tot slot moet de hOvJ hem wijzen op de mogelijkheid om het reguliere strafproces te volgen, inclusief het verblijf op het politiebureau, waarbij de verdachte van overheidswege rechtsbijstand kan krijgen van een advocaat. Dat zou in ieder geval van belang zijn bij de verdachten die zelf hebben aangegeven onschuldig te zijn. Als de hOvJ vervolgens definitief tot een reprimande besluit, deelt hij de verdachte mee dat hij is heengezonden. 2.4.4 Plaats en moment reprimandegesprek met betrokkenheid van ouders Een belangrijk aspect in de nieuwe werkwijze is het betrekken van de ouders. In de Notitie staat dat de reprimande bij voorkeur in aanwezigheid van de ouders of voogd wordt gegeven en dat deze in ieder geval in kennis worden gesteld en betrokken. De politieagent ter plaatse neemt contact op met de ouders, vertelt wat er is gebeurd en besloten en voert waar mogelijk direct het reprimandegesprek waar de ouders dan telefonisch bij aanwezig zijn: Waar mogelijk wordt direct het reprimandegesprek gevoerd (met de ouder(s) is dus nog een telefonische verbinding). Met de ouders wordt vervolgens afgesproken of hun zoon of dochter zelfstandig naar huis of school kan, of de ouders hun kind komen ophalen of dat de politieagent de minderjarige thuisbrengt. Als het reprimandegesprek niet direct kan plaatsvinden, wordt met de minderjarige en ouders afgesproken waar en wanneer het gesprek dan wel plaatsvindt, idealiter binnen 48 uur. De hOvJ bepaalt wie het reprimandegesprek gaat voeren, de politieagenten die het incident hebben afgehandeld of de jeugdagent, en er wordt een datum, tijdstip en locatie afgesproken, op het politiebureau, bij de minderjarige en zijn ouders thuis of elders waarbij rekening moet worden gehouden met de schooltijden. De reprimande kan ook op het bureau worden gegeven door de Operationeel coördinator (OPCO) of de senior Jeugd. Omdat die rollen per basisteam verschillend zijn ingevuld, is het aan het basisteam overgelaten om te bezien wat het beste en meest effectieve is. Diverse sleutelinformanten wijzen erop dat voor een reprimandegesprek met betrokkenheid van de ouders is gekozen omdat ouders een belangrijke rol hebben in de opvoeding. Het betrekken van de ouders is bedoeld als pedagogische reactie, om met elkaar de zorgen te delen over het strafbare feit. Het is belangrijk dat ouders weten dat hun kind, dat onder hun zorg valt, met de politie in aanraking is gekomen en dat zij daar de verantwoordelijkheid voor nemen. Het is een belangrijke pijler in de pilot dat de ouders in positie worden gezet, om ze 20 De beoogde doelen, doelgroep en opzet van de nieuwe werkwijze zelf hun kind te laten aanspreken. Het zou het meest effectief zijn als een politieagent in uniform de minderjarige aan de ouders overdraagt met een indringende waarschuwing voor het vervolg, en de ouders dan met de minderjarige in gesprek gaan. Vanwege het effect zou het gesprek volgens de sleutelinformanten snel moeten volgen op de overtreding. Dat zou nog wel de volgende dag kunnen plaatsvinden, maar als er langer mee zou worden gewacht, zou het veel minder effect hebben. Vanuit de politie wordt opgemerkt dat hier een beroep wordt gedaan op de professionaliteit van de politieagent ter plaatse die de ouders moet bellen om ze te informeren en de inschatting te maken of het beter is om dat gesprek bij de ouders thuis te voeren om zo tevens een beeld te krijgen van de opvoedingssituatie. Als dat niet meteen lukt, kan er ook een afspraak worden gemaakt voor de volgende dag zodat dat gesprek alsnog bij de ouders thuis kan worden gevoerd. 2.4.5 Inhoud van het reprimandegesprek Hiervoor werd al opgemerkt dat de werkwijze niet gepaard gaat met vragen over het strafbare feit, maar daarvoor in de plaats moet er wel een inhoudsvol reprimandegesprek worden gevoerd. In de Notitie wordt melding gemaakt van de Leidraad reprimandegesprek die is opgenomen achter de Handreiking om “voldoende het pedagogisch effect dat beoogd wordt te stimuleren en te borgen”. Volgens de leidraad moet worden besproken dat het gesprek geen verhoor is en geen strafrechtelijk doel heeft, maar een pedagogisch doel. Het gaat om de vraag wat de minderjarige van de situatie kan leren zodat deze geen strafbare feiten meer pleegt die (grotere) gevolgen kunnen hebben. Verder moet met de minderjarige worden besproken wat hij heeft gedaan, hoe hij daartoe is gekomen en waarom en wat hij of zij daar nu van vindt. De politie moet ook de ‘leefgebieden uitvragen’, zoals dat in de praktijk wordt genoemd, dus vragen of de minderjarige naar school gaat, wat deze in zijn vrije tijd doet en hoe de thuissituatie is. Ook aan de ouders moet worden gevraagd wat ze ervan vinden, wat het met ze doet en hoe ze gaan reageren richting hun kind. Vervolgens staat er een aanwijzing voor de politieagent die ziet op de inhoud van de reprimande zelf: Leg de jongere uit waarom zijn gedrag afgekeurd wordt. Leg uit wat de gevolgen zijn voor de winkelier of gedupeerde. Vertel wat er gaat gebeuren als hij/zij opnieuw betrapt wordt op een delict (incl. ‘strafblad’). Vertel dat de minderjarige in het politiesysteem geregistreerd staat. Volgens de sleutelinformanten is er bij de vormgeving van de pilot veel gesproken over een pedagogische invulling en uitvoering van het reprimandegesprek. Die moet bestaan uit het bespreken van de gedraging van de minderjarige en een waarschuwing om dit gedrag niet nog eens te vertonen. Voor het bereiken van het pedagogische effect zou het belangrijk zijn een grens aan te geven alsmede de minderjarige ervan te doordringen dat een andere, meer ingrijpende reactie mogelijk was geweest en dit dus een tweede kans is. Ook het betrekken van de ouders zou bijdragen aan het pedagogische gehalte van de reactie. 2.4.6 Bereidheid tot schadevergoeding Volgens de Handreiking moet, als er schade is ontstaan aan het gestolen of vernielde goed, aan de minderjarige worden gevraagd of deze bereid is de schade te vergoeden. Daarbij zal 21 De beoogde doelen, doelgroep en opzet van de nieuwe werkwijze het naar verwachting om een luttel bedrag gaan omdat er anders geen sprake zou zijn van een reprimande. De schadevergoeding dient onderling geregeld te worden. De politie kan hierin bemiddelen, maar kan dit niet ‘afdwingen’ en speelt in de verdere afhandeling geen rol. De politie moet tijdens het reprimandegesprek met de minderjarige en ouders bespreken dat het gestolen goed wordt teruggegeven aan de winkelier en eventuele schade aan het goed wordt vergoed. De schadevergoeding maakt geen deel uit van de pilot omdat er geen inhoudelijk verhoor wordt afgenomen. De partijen moeten dit onderling regelen en als duidelijk blijkt dat een minderjarige weigert te betalen, zou dit nog wel onder het kopje ‘recalcitrant’ kunnen vallen wat een contra‐indicatie is voor de reprimande. De Handreiking meldt over de mogelijkheden van winkeliers om een winkelverbod uit te vaardigen of via een civiele vordering (ofwel ‘winkelboete’) de indirecte schade voor de administratieve kosten die met de afhandeling van een winkeldiefstal gepaard gaat te verhalen, dat dit wordt overgelaten aan de winkelier of ze hier gebruik van maken en de politie daar geen bemoeienis mee heeft. Wel wordt nog genoemd dat winkeliers voor de afhandeling van dit soort civiele winkelmaatregelen vaak gebruik maken van gespecialiseerde organisaties zoals SODA, Afrekenen met winkeldieven of Overlastregistratie Nederland. 2.5 Vooraf benoemde randvoorwaarden en verwachte neveneffecten Nu de beoogde doelen, doelgroep en werkwijze zijn onderzocht, zal in de laatste paragraaf van dit hoofdstuk nog worden bezien wat de vooraf benoemde randvoorwaarden waren en welke neveneffecten werden verwacht. 2.5.1 Vooraf benoemde randvoorwaarden De belangrijkste vooraf benoemde randvoorwaarden zijn terug te vinden in de Notitie, te weten een onafhankelijke evaluatie en een goede en eenduidige registratie. Over de evaluatie is opgenomen dat om de pilot verder kwalitatief te ontwikkelen en de effecten die samenhangen met de reprimande goed in kaart te brengen, een gedegen onafhankelijke evaluatie zal worden uitgevoerd en dat de partijen, mede op basis van de uitkomsten van het evaluatieonderzoek, nader zullen besluiten over de ontwikkelde werkwijze. Een tweede randvoorwaarde die in de Notitie wordt genoemd is een goede en eenduidige registratie in BVH. Wat er in de mutatie over de reprimande moet worden vermeld, is opgenomen in de Handreiking. Daarin staat dat in BVH een mutatie moet worden gemaakt waarin de minderjarige als verdachte wordt ingevoerd en waar in de vrije tekst een aantal gegevens moet worden vermeld. Het gaat om een journaalachtige aantekening waarin staat wat er is gebeurd, hoe de persoonsgegevens zijn vastgesteld, waarom voor een reprimande is gekozen, wat het contact met ZSM heeft opgeleverd, wanneer en door wie het reprimandegesprek is gevoerd, wanneer er contact is geweest met de ouders en wat daarmee is afgesproken. Ook moet er een kort verslag van het reprimandegesprek worden opgenomen met de afspraken. Door de minderjarige in BVH als verdachte van een misdrijf te registreren, wordt bereikt dat deze een volgende keer niet meer als first offender wordt aangemerkt. Alle partijen benoemen een goede registratie als belangrijke randvoorwaarde. Het OM zegt alleen met de pilot te hebben kunnen instemmen op voorwaarde dat de registratie op orde zou zijn. Er zouden in de praktijk nog geregeld minderjarigen met een waarschuwing naar huis worden gestuurd zonder dat te registreren. Halt vindt het belangrijk dat voor iedereen 22 De beoogde doelen, doelgroep en opzet van de nieuwe werkwijze duidelijk is hoe vaak de reprimande is toegepast, voor welke feiten en of is voldaan aan de kwalitatieve eisen zoals het betrekken van de ouders. Het MJenV ziet het als belangrijk instrument om op basis daarvan data te verzamelen in het kader van de pilot en om te weten of een jongere eerder in beeld is geweest. Het zou nu wel gebeuren dat minderjarigen ‘ineens uit het niets’, zonder dat er een voorgeschiedenis bekend is, zware strafbare feiten plegen. Vanuit de politie wordt opgemerkt dat het goed is dat de politie zich verantwoordt en laat zien wat er is gebeurd, ook al betekent dat dat de politieagenten op straat nu meer moeten registreren dan wanneer ze een minderjarige aanhouden en overbrengen naar het politiebureau. In het laatste geval wordt die taak namelijk overgenomen door de recherche die de processen‐verbaal opmaakt. Uit de interviews kwam tevens naar voren dat het OM naast deze evaluatie ook een monitor on the job wenste door de coördinerend jeugdofficieren van justitie die verantwoordelijk zijn voor het lokale beleid. Het OM wilde daarmee bereiken dat tussentijds wordt gecheckt hoe de reprimande wordt toegepast. Dit leidde tot de afspraak dat er elke zes tot acht weken regionale overleggen zouden worden gehouden tussen de politie, OM en Halt op regionaal niveau waar op basis van lokale informatie wordt bezien hoe de pilot verloopt. 2.5.2 Verwachte neveneffecten Wat de vooraf verwachte neveneffecten waren, berust voornamelijk op de interviews met de sleutelinformanten van de betrokken partijen. De vraag welke neveneffecten, zowel positief als negatief, werden verwacht bij het opzetten van de pilot is heel divers beantwoord. Van diverse kanten wordt gewezen op de administratieve lastenverlichting en tijdbesparing, al wordt daarbij aangetekend dat er daarbij ook sprake zal zijn van een gedeeltelijke verschuiving van de lasten van de recherche naar de politieagenten die de incidentafhandeling op straat doen en meer moeten registreren. Een daarmee samenhangend en vanuit de politie benoemd en verwacht positief neveneffect is dat de registraties van reprimandes, wat een randvoorwaarde is, door hun eenduidigheid op de langere termijn gedeeltelijk geautomatiseerd kunnen worden. Als derde mogelijk positief neveneffect wordt benoemd dat een politieagent bepaalde zorgsignalen kan opvangen als deze het reprimandegesprek bij de minderjarige thuis voert. Mogelijk zou de politieagent in het gesprek kunnen nagaan of de ouders zelf erkennen dat hun kind de grens is overgegaan en of ze inzien dat er problemen zijn. Sommige ouders zouden niet uit zichzelf hulp vragen. Indien blijkt dat die hulp wel nodig is, zou de wijkagent kunnen worden ingeschakeld die ze zou kunnen doorwijzen naar hulpverleningsinstanties zoals het Sociale Wijkteam. Twee andere neveneffecten die meer als negatief worden gekwalificeerd zijn de mogelijk lagere instroom bij Halt aangezien de reprimande wordt toegepast voor feiten als vernieling en winkeldiefstal die ook door Halt kunnen worden afgedaan en dat de advocatuur minder snel met deze doelgroep in aanraking komt. 23 De beoogde doelen, doelgroep en opzet van de nieuwe werkwijze 2.6 Samenvatting van de bevindingen Beoogde doelstellingen In dit hoofdstuk is allereerst onderzocht wat de beoogde doelstellingen zijn van de pilot. Hoewel de doelstellingen deels overlappen, kunnen er vier worden onderscheiden waarvan enkele meer processueel en andere meer inhoudelijk van aard zijn. Het eerste doel is het voorkomen van een nodeloos gejuridificeerd proces met insluiting op het politiebureau. Het komt voort uit de situatie die de aanleiding vormde tot het ontstaan van de pilot, te weten het in de praktijk ontwikkelde proces waarin minderjarigen onnodig lang op het politiebureau verbleven. Het tweede doel is het bieden van een helder kader voor een landelijk eenduidige werkwijze. De behoefte daaraan hangt nauw samen met het eerste doel omdat het voortkwam uit de vele verschillende initiatieven in het land die beoogden om dit proces met de insluiting op het politiebureau te voorkomen. De laatste twee meer inhoudelijke doelen zijn het bieden van een proportionele en pedagogische afhandeling buiten het strafrecht om en een passende, effectieve reactie ter voorkoming van recidive. Deze doelen zijn meer inhoudelijk van aard en hebben betrekking op de reprimande en het reprimandegesprek zelf. Beoogde doelgroep Ten tweede is onderzocht wat de beoogde doelgroep is van de pilot en welke criteria en contra‐indicaties daarbij worden gehanteerd. De pilot is bedoeld voor verdachten van 12 tot 18 jaar die op heterdaad zijn aangehouden die first offender zijn en dus nog niet eerder in aanmerking zijn gekomen voor een reprimande, Halt‐afdoening, OM‐afdoening of een afdoening door de rechter. Ze moeten worden verdacht van een feit met een licht en eenvoudig karakter, met name eenvoudige winkeldiefstal van geringe waarde, vernieling waarbij er sprake is van geringe schade en gebruik maken van een ID‐bewijs op naam van een ander of simpel gefalsificeerd ID‐bewijs in de horeca. De toevoeging ‘met name’ moet de ruimte geven om ook andere feiten van een licht en eenvoudig karakter daaronder te brengen. Er zijn bewust geen schadebedragen genoemd omdat de context bepalend moet zijn. Contra‐indicaties zijn gelegen in het gedrag van de minderjarige doordat hij zich recalcitrant opstelt, er sprake is van groepsdruk van buitenaf, er zorgen zijn over de minderjarige of zijn of haar opvoedsituatie en dat de minderjarige angst heeft voor de (fysieke) reactie van zijn of haar ouders. In geval van zorgen over de thuissituatie moet altijd een VT‐melding worden gedaan. In geval van angst voor de reactie van de ouders, zou het eerste contact met de ouders op het bureau plaats moeten vinden. Beoogde rolverdeling en werkwijze In de derde plaats is onderzocht hoe de beoogde rolverdeling en werkwijze eruitzien. De rolverdeling ziet er zo uit dat de politieagent die ter plaatse de aanhouding overneemt en het bewijs en de informatie checkt. Deze neemt vervolgens telefonisch contact op met de dienstdoende hOvJ en bespreekt de uitkomsten van de check waarbij hij er melding van maakt als een minderjarige direct en ongevraagd zegt onschuldig te zijn. Vervolgens moet de hOvJ tijdens openingstijden van ZSM bij de politiefunctionaris aldaar checken of er nog relevante informatie is die een reprimande niet wenselijk maakt. Vervolgens spreekt de hOvJ telefonisch met de minderjarige in het kader van de voorgeleiding waarbij alleen procesvragen worden gesteld om de rechtmatigheid van de aanhouding te toetsen. Als de hOvJ daarna tot een reprimande besluit en dat aan de politieagent ter plaatse mededeelt, wordt de minderjarige aangehouden verdachte formeel heengezonden. 24 De beoogde doelen, doelgroep en opzet van de nieuwe werkwijze De werkwijze met betrekking tot de reprimande zelf is dat de politieagent ter plaatse contact opneemt met de ouders, ze informeert en waar mogelijk direct het reprimandegesprek voert in hun telefonische aanwezigheid. Er worden tevens afspraken gemaakt over waar de minderjarige naartoe gaat en op welke wijze. Als het reprimandegesprek niet direct kan plaatsvinden, wordt met de minderjarige en ouders afgesproken waar en wanneer het gesprek dan wel plaatsvindt, idealiter binnen 48 uur. Tijdens het reprimandegesprek bespreekt de politieagent met de minderjarige dat het gesprek geen verhoor is en geen strafrechtelijk doel heeft, maar een pedagogisch doel, om van de situatie te leren zodat het niet nog eens gebeurt. Er is een Leidraad waarin staat welke onderwerpen wel besproken worden met zowel de minderjarige als de ouders, welk gesprek gevolgd wordt door de reprimande zelf waarin de minderjarige worden uitgelegd waarom zijn gedrag wordt afgekeurd, wat de gevolgen zijn voor de winkelier of gedupeerde, dat er een registratie komt in het politiesysteem en wat er gebeurt als deze opnieuw wordt betrapt op een delict. Er worden afspraken gemaakt over de vergoeding van de directe schade waarbij het uitvaardigen van een winkelverbod of vorderen van indirecte schade in de vorm van een winkelboete geen deel uitmaakt van de werkwijze. Vooraf benoemde randvoorwaarden en verwachte neveneffecten Tot slot zijn de vooraf benoemde (rand)voorwaarden en verwachte neveneffecten geïnventariseerd. De eerste randvoorwaarde is dat de pilot gedegen en onafhankelijk wordt geëvalueerd en dat de partijen mede op basis van de uitkomsten daarvan nader zullen besluiten over het vervolg. De tweede randvoorwaarde is een goede en eenduidige registratie in BVH. De verwachte neveneffecten zijn wat minder duidelijk en heel divers. Daarbij wordt gedacht aan het meer systematisch registreren van de reprimandes, administratieve lastenverlichting en het opvangen van zorgsignalen tijdens het reprimandegesprek bij de minderjarige thuis. Tot slot worden als verwachte negatieve neveneffecten genoemd dat er een lagere instroom is bij Halt en dat de advocatuur minder snel met deze doelgroep in aanraking komt. 25 Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers 3 Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers 3.1 Inleiding Dit hoofdstuk maakt samen met hoofdstuk 4 deel uit van de procesevaluatie. Daarbij heeft hoofdstuk 3 als doel om op basis van landelijke cijfers een algemeen en representatief landelijk beeld te geven van het doelbereik, de aantallen en aard van de uitgedeelde reprimandes en van de vergelijkbare zaken waarin geen reprimande is opgelegd. Ter verdieping en duiding van de in dit hoofdstuk gepresenteerde landelijke cijfers worden in het hierop volgende hoofdstuk 4 een meer kwalitatieve analyse verricht op een steekproef van mutaties uit de drie Politie‐Eenheden Midden‐Nederland, Rotterdam en Zeeland‐West‐ Brabant, naar de uitvoering van de nieuwe werkwijze. De informatie die in hoofdstuk 3 en 4 wordt gebruikt komt grotendeels voort uit de informatie die door agenten in BVH wordt geregistreerd. In paragraaf 3.2 zal worden stilgestaan bij de wijze waarop het gebruikte databestand tot stand is gekomen. Het doelbereik, de omvang en aard van de met de pilot bereikte groep minderjarigen wordt in dit hoofdstuk in beeld gebracht door middel van een cijfermatige analyse van de registraties van de reprimande door de politie in BVH (paragraaf 3.3). Die analyse geeft inzicht in het landelijk aantal minderjarigen dat een reprimande opgelegd heeft gekregen en hun persoonlijke kenmerken, het strafbare feit waarvoor de reprimande is opgelegd en de manier waarop de afhandeling van de reprimande vorm heeft gekregen. Vervolgens worden in paragraaf 3.4 de aard van de reprimandezaken (i.e. strafbaar feit en kenmerken van de minderjarigen) vergeleken met zaken die volgens de pilot in aanmerking zouden kunnen komen voor de reprimande, maar die op een andere wijze zijn afgehandeld. In paragraaf 3.5 is vergeleken hoe de wijze van afhandeling ‐ reprimande versus andere afhandeling – samenhangt met kenmerken van het afhandelingsproces, zoals het al dan niet aanhouden van de minderjarige, de duur tussen de aanhouding en heenzending en het contact met de ouders. De informatie over de duur tussen aanhouden en heenzending geeft inzicht in de mate waarin een van de doelen van de Pilot Reprimande wordt bereikt, namelijk het terugdringen van onnodig oponthoud op het politiebureau onder minderjarige verdachten van lichte strafbare feiten. 3.2 Het tot stand komen van de registraties en het databestand 3.2.1 De registratie door de agenten In paragraaf 2.4 is de beoogde werkwijze beschreven bij het geven van een reprimande en in paragraaf 2.5.1 is aangegeven welke afspraken er zijn over de registratie van reprimandezaken. De mutaties in reprimandezaken zouden in ieder geval informatie moeten bevatten over wat er is gebeurd, hoe de persoonsgegevens zijn vastgesteld, waarom voor een reprimande is gekozen, wat het contact met ZSM heeft opgeleverd, wanneer en door wie het reprimandegesprek is gevoerd, wanneer er contact is geweest met de ouders en wat met hen is afgesproken. Ook moet er een kort verslag van het reprimandegesprek worden opgenomen met de afspraken. In paragraaf 4.3 worden op basis van de bestudering van de mutaties in de drie eenheden verschillende voorbehouden beschreven bij deze mutatieteksten. Er blijkt dat de beschrijvingen in de mutatieteksten niet altijd compleet zijn. Er is dan bijvoorbeeld geen reprimandegesprek beschreven terwijl er in werkelijkheid wel een gesprek geweest is. Ook 26 Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers blijken incidenten soms ten onrechte als reprimande te worden weggeschreven omdat daarvoor geen passende type afhandeling in het systeem bestond. Uit de mutatietekst wordt dan duidelijk dat er in werkelijkheid geen reprimande gegeven is. 3.2.2 Het landelijk databestand In hoofdstuk 1 is beschreven dat voor de analyses in dit hoofdstuk data zijn verkregen via het Bureau Management Informatie van de Directie Strategie en Innovatie van de Nationale Politie. Er is vanuit de registratiesystemen BVH en BOSZ van de politie een bestand opgeleverd met daarin alle tussen 1 oktober 2020 en 30 november 2021 in BVH geregistreerde persoon‐ incidentregistraties voor verdachten tot 18 jaar (inclusief 12‐minners). Het totaal aantal geregistreerde persoon‐incidentregistraties in het bestand is 27.160. Sommige personen waren bij verschillende incidenten betrokken in de onderzochte periode en komen dus vaker in de data voor. Het aantal reprimandes dat in het kader van de Pilot Reprimande in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 30 november 2021 aan minderjarigen is gegeven, is 3.964 (een kleine 15% van alle persoon‐incidentregistraties).16 In de paragraaf 3.3 worden eerst de kenmerken en toepassing van de reprimandes besproken. Daarna wordt in paragraaf 3.4 nagegaan welke andere afdoeningen er hebben plaatsgevonden bij zaken die een vergelijkbare aard hebben als de reprimandezaken. Het geanalyseerde databestand, bevat zowel informatie uit geautomatiseerde velden in BVH en BOSZ, als informatie die op basis van ‘tekst zoeken’ uit de mutatieteksten is gehaald. De informatie uit de automatische velden betreft: de politie‐eenheid, geslacht, leeftijd, pleegdatum, omschrijving van het strafbare feit en maatschappelijke kwalificatie van het strafbare feit, of er een aanhouding gerapporteerd staat in het systeem, of er een reprimande (jeugd) is gegeven, overige afhandelingen, afdoening OM, duur van aanhouding tot heenzending, betrokkenheid ZSM, of er bij het incident voor de persoon een zorgmelding is gedaan en of er eerdere strafbare feiten bekend zijn. Informatie die via ‘tekst zoeken’ is verzameld, betreft of er in de mutatie een melding is gedaan van een reprimandegesprek, een gesprek met de ouder, de locatie van het gesprek, een schadevergoeding of een civiele vordering. Deze informatie is zoals hierboven aangegeven hoogstwaarschijnlijk onvolledig, het is mogelijk dat er wel sprake was van één van de kenmerken, maar dat hierover niet gerapporteerd is in de mutatie of niet in de exacte termen die gebruikt zijn bij het tekst zoeken. In bijlage IV is een uitgebreidere toelichting op de kenmerken opgenomen. 3.3 Doelbereik, aantal en aard van de reprimandezaken In deze paragraaf wordt beschreven hoeveel minderjarigen vanaf het begin van de pilot (per 1 oktober 2020) tot eind november 2021 een reprimande hebben gekregen en worden kenmerken van de minderjarigen, de gepleegde strafbare feiten en het verloop van de afhandeling beschreven voor zover deze uit de landelijke registraties van de politie konden worden verkregen. 16 In dit hoofdstuk wordt de term ‘zaken’ gebruikt om de technische term persoon‐incident registraties te vermijden. 27 Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers 3.3.1 Aantal reprimandes en ontwikkelingen over de tijd Voor een eerste algemeen beeld presenteert figuur 3.1 de ontwikkeling van het totaal aantal gegeven reprimandes over de onderzochte periode van oktober 2020 tot en met november 2021. Uit deze grafiek wordt duidelijk dat er aan het begin en het einde van de onderzochte periode ongeveer evenveel reprimandes werden gegeven. Daartussen wordt een sterke daling van november 2020 tot januari 2021 zichtbaar, hetgeen verklaard kan worden door de lockdown maatregelen die toen van kracht waren.17 Vanaf februari 2021 is er weer een stijging zichtbaar. Figuur 3.1 Aantal reprimandes naar pleegdatum per maand oktober2020 t/m november 2021 450 400 350 300 250 200 150 100 50 0 Figuren 3.2a en 3.2b geven de trends weer in de verschillende eenheden. Figuur 3.2a laat daarbij de absolute aantallen volgens de landelijke werkwijze gegeven reprimandes zien, terwijl figuur 3.2b de gegeven reprimandes laat zien als aandeel (proportie) van het totaal aantal persoon‐incident registraties in de betreffende maand en politie‐eenheid. Dit laatste figuur houdt dus rekening met verschillen tussen de eenheden in het totaal aantal mutaties die over zaken met minderjarige verdachten gaan. In eenheden waar door externe factoren zoals de bevolkingsomvang en opbouw en gelegenheidsstructuren meer incidenten met minderjarigen zijn, zullen immers ook waarschijnlijk meer reprimandes gegeven worden. Daarmee wordt op deze manier rekening gehouden. Het totaalbeeld uit figuur 3.1 met de dalende trend tussen november 2020 en januari 2021 en vanaf februari 2021 een stijging, komt in alle politie‐eenheden globaal terug. Uit deze figuren blijkt bovendien dat in de Eenheid Midden‐Nederland in vrijwel de gehele periode (absoluut en relatief) de meeste reprimandes werden gegeven. Ook in de Eenheid Oost‐Nederland worden relatief veel reprimandes gegeven. De Eenheid Rotterdam heeft een laag aantal reprimandes in het begin van de periode maar startte ook pas in december met de pilot. De Eenheid Rotterdam laat vervolgens een gestage groei zien en eindigt in het midden als het om 17 Onder andere de sluiting van horeca en niet essentiële winkels en online onderwijs voor scholieren. 28 Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers het aandeel mutaties met reprimandes gaat. In absolute zin worden in de politie‐eenheden Rotterdam samen met Oost‐Nederland aan het einde van de periode de meeste reprimandes toegepast. In de politie‐eenheden Noord‐Holland en Noord‐Nederland (die ook in december startte met de pilot) werden in de eerste acht maanden van de pilot relatief weinig reprimandes gegeven maar van juni t/m oktober 2021 is in deze eenheden een groei van het aantal gegeven reprimandes zichtbaar waardoor zij aan het einde van de periode bij de vijf eenheden behoren met de meeste reprimandes. Het aandeel van het totaal aantal mutaties waarin een reprimande is gegeven is in deze eenheden aan het eind van de periode zelfs de hoogste van alle eenheden. De politie‐eenheden Amsterdam en Den Haag laten een grillig beeld zien maar bevinden zich over het algemeen in de middenmoot. In de politie‐eenheden Limburg, Oost‐Brabant en Zeeland‐West‐Brabant worden over delen in vrijwel de gehele periode de minste reprimandes toegepast. Enige uitzondering hierop is een opvallende stijging in Zeeland‐West‐Brabant in figuur 3.2b aan het einde van de periode. Figuur 3.2a Aantal reprimandes in verschillende eenheden per maand (n=3963) 29 Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers Figuur 3.2b Aandeel reprimandes van alle persoon‐incident registraties (n=27157) 3.3.2 Aantal reprimandes naar type strafbaar feit Figuur 3.3 geeft aan voor welke strafbare feiten de reprimandes zijn gegeven. Hierbij zijn de categorieën uit de aangeleverde omschrijvingen van de strafbare feiten samengevat aan de hand van de CBS‐standaardkwalificatie misdrijven tot een overzichtelijk aantal categorieën.18 Voor vermogensdelicten is een extra specificatie aangebracht om eenvoudige winkeldiefstal te kunnen onderscheiden. In bijlage V is de volledige tabel met alle maatschappelijke kwalificaties weergegeven. Figuur 3.3 laat zien dat het overgrote deel van de reprimandes (74%, n=2.950) eenvoudige winkeldiefstallen betreft. Een klein aantal strafbare feiten betreft gekwalificeerde winkeldiefstal of winkeldiefstal met geweld (n=36). Dit kan een invoerfout betreffen of er kan sprake zijn geweest van verzet bij de aanhouding, maar dat is op basis van deze data niet duidelijk. De strafbare feiten die na eenvoudige winkeldiefstal het meest voorkomen zijn overige vermogensdelicten (n=248), geweld en zeden (n=175), vernieling (n=152),19 en wapenbezit (n=177).20 Er zijn vrijwel geen reprimandes gegeven voor ID‐fraude (n=14) omdat dit aantal over de gehele periode gaat, kan dit niet verklaard worden door de sluiting van de horeca als gevolg van de coronamaatregelen. Die waren immers niet het gehele jaar van kracht. Voor vuurwerk is één reprimande gegeven. 18 Zie: https://www.cbs.nl/nl‐nl/onze‐diensten/methoden/classificaties/misdrijven/standaardclassificatie‐ misdrijven‐‐politie‐‐‐2010 19 Dit betreft vooral vernieling overige objecten n=112 en vernieling aan auto n=36. 20 Helaas kunnen we in deze data niet nagaan wat er bij de strafbare feiten in de categorieën geweld en zeden en wapenbezit precies aan de hand was. Mogelijk gaat het om zeer lichte feiten zoals het hebben van een naaktfoto op een telefoon waardoor te begrijpen is dat een reprimande is gegeven. Wel weten we dat het wapenbezit 12x een vuurwapen betreft maar dit kan mogelijk om een betrokkene en niet hoofddader gaan. 30 Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers Figuur 3.3 Aantallen reprimandes naar delicttype (n=3964) 3500 3000 2500 2000 1500 1000 500 0 3.3.3 Aantal reprimandes naar geslacht, leeftijd en delict verleden Van de 3964 gegeven reprimandes ging 66% (n=2617) naar een jongen en 34% (n=1347) naar een meisje. In enkele politie‐eenheden wijkt deze verhouding iets af van het landelijk beeld. In de politie‐eenheden Zeeland‐West‐Brabant en Oost‐Brabant is het aandeel jongens met 73% wat hoger en in de Eenheden Midden‐Nederland, Noord‐Holland en Amsterdam is het aandeel jongens met 61‐63% wat lager. De leeftijdsverdeling van de reprimandes is afgebeeld in figuur 3.4. Hieruit blijkt dat de meeste reprimandes zijn gegeven aan minderjarigen in de leeftijd van 13 tot en met 16 jaar. In totaal gaat 71% van de reprimandes naar minderjarigen in deze leeftijdsgroep. Van alle reprimandes blijken er 431 (ruim 10%) te zijn gegeven aan minderjarigen jonger dan 12. Bij 65% van de reprimandes aan deze 12‐minners was er sprake van een in groepsverband gepleegd feit. De 12‐minners die in de verdiepende analyse in hoofdstuk 4 naar voren zullen komen, waren altijd samen met minderjarigen die wel tot de doelgroep behoorden. In de landelijke data die hier worden besproken, blijken echter ook 153 reprimandes te zijn gegeven aan 12‐minners (35% van alle reprimandes aan deze leeftijdsgroep) voor wie geen medeplegers in het systeem staan (met afhandeling reprimande of een andere afhandeling). Deze kinderen hebben dus alleen gepleegd, of met meerderjarige medeplegers21 of met medeplegers die uit handen van de politie zijn gebleven. 21 De steekproef omvat alleen minderjarigen, dus er kon niet worden gecontroleerd of er meerderjarigen bij hetzelfde incident betrokken waren. 31 Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers Figuur 3.4 Aantallen reprimandes naar leeftijd (n=3964) 900 800 700 600 500 400 300 200 100 0 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 Van alle reprimandes gaat 85% naar een minderjarige die voor het eerst als verdachte is geregistreerd ofwel een first offender. Bij 15% van de reprimandes (n=609) is er een datum van een eerder strafbaar feit bekend en betreft het dus geen first offender. De duur sinds de registratie van het voorgaande strafbare feit is bij ongeveer de helft (51%) van deze 609 reprimandezaken minder dan een half jaar. Bij ruim een derde (35%) is dat tussen een half en twee jaar en bij 14% meer dan twee jaar. Dit is een opvallende bevinding omdat de reprimande uitdrukkelijk bedoeld is voor first offenders. Bijna de helft (44%) van deze reprimandes aan recidivisten betreft 16‐ en 17‐jarigen (n=269).22 3.3.4 Verschillen tussen de politie‐eenheden in de toepassing van de reprimande In deze paragraaf is de informatie weergegeven over de toepassing van de reprimande in de verschillende politie‐eenheden. Zoals aangegeven is een deel van deze informatie afkomstig uit aparte velden die in BVH moesten worden ingevuld of aangevinkt terwijl andere informatie via ‘tekst zoeken’ uit de mutatieteksten is gehaald. Bij de variabelen waar met ‘tekst zoeken’ is gewerkt, is het waarschijnlijk dat maar een deel van de werkelijk gebeurde activiteiten wordt beschreven. Dit betreft de informatie over het reprimandegesprek (wel/niet plaatsgevonden, met/zonder ouders, locatie van het gesprek) en over de schadevergoeding en de civiele vordering of winkelboete. Daarmee moet rekening gehouden worden bij de interpretatie van de gegevens. De verschillen tussen de politie‐eenheden zijn getoetst op significantie middels een Chi‐kwadraat toets.23 De toets geeft aan dat de verschillen in alle gevallen significant zijn met uitzondering van het aandeel reprimandes waarbij een gesprek met de ouders is geweest. Aanhoudingen en duur tussen aanhouding en heenzending bij gegeven reprimandes Uit figuur 3.5 blijkt dat er bij 8‐15% van de reprimandes een aanhouding geregistreerd staat in BVH (landelijk gemiddelde is 12%). Een registratie van een aanhouding zou betekenen dat er een PV van aanhouding is opgemaakt, hetgeen bij reprimandezaken volgens de Handreiking 22 Mogelijk komt een deel hiervan doordat eerdere strafbare feiten nog niet als zodanig in het politiesysteem geregistreerd staan. Dit zou verder onderzocht moeten worden. 23 Dit is een statistische toets die aangeeft of de bestudeerde verschillen significant zijn, wat inhoudt dat het voldoende zeker is dat de gevonden verschillen in de steekproef niet op toeval berusten. 32 Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers niet zou moeten gebeuren. Een andere vraag is in welk aandeel van de reprimandezaken de burgeraanhouding is overgenomen maar er vervolgens geen PV van aanhouding is opgemaakt omdat er een reprimande is gegeven. Om daarachter te komen, worden de mutatieteksten zelf onderzocht. Daarover wordt in hoofdstuk 4 verslag gedaan. Wat hier geconcludeerd kan worden, is dat er nog een aanzienlijk deel van de reprimandezaken is waar toch een PV van aanhouding lijkt te zijn opgemaakt. Uit figuur 3.5 blijkt bovendien dat er hierin duidelijke verschillen zijn tussen de politie‐eenheden. In de Politie‐Eenheden Oost‐Nederland en Midden‐Nederland zijn de minste aanhoudingen geregistreerd, in de Politie‐Eenheden Den‐ Haag, Oost‐Brabant en Rotterdam zijn de meeste aanhoudingen geregistreerd. Figuur 3.5 Percentage reprimandes waarbij aanhouding plaatsvond per politie‐eenheid 16% 14% 12% 10% 8% 6% 4% 2% 0% Van de totaal 469 minderjarigen die een reprimande kregen en volgens de registratie daarbij waren aangehouden zijn er 139 direct heengezonden (30%).24 Voor 242 minderjarigen (52%) was de duur tussen aanhouding en heenzending korter dan 5 uur en voor 88 minderjarigen (19% van de totaal 469 voor wie een aanhouding stond geregistreerd) was de tijd tussen aanhouding en heenzending meer dan vijf uur. Bij 58 deze zaken waarin de minderjarige dus waarschijnlijk een lange tijd op het politiebureau verbleef, betrof het strafbare feit een winkeldiefstal, bij 11 vermogen overig, bij 8 geweld en zeden, bij 7 bezit van een (vuur)wapen, bij 3 vernieling en bij 1 een openbare orde feit. Meldingen bij VT Landelijk is het gemiddelde percentage reprimandes waarbij geregistreerd staat dat een melding bij VT is gedaan 31%. De verschillen tussen de politie‐eenheden zijn aanzienlijk (14‐ 52%, zie figuur 3.6). De Eenheid Rotterdam scoort hier duidelijk het hoogst (52%) terwijl Noord‐Holland en Limburg (14%) het laagst scoren. In paragraaf 3.3.1 en 3.4.6 wordt duidelijk waar het hoge percentage in de Eenheid Rotterdam vandaan komt. 24 Ook de 3494 minderjarigen voor wie geen aanhouding geregistreerd staat, zijn direct heengezonden. 33 Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers Figuur 3.6 Percentage reprimandes met aanduiding zorgmelding (n=3963) 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Het reprimandegesprek In de mutatieteksten is (zie figuur 3.7) bij 39‐56% van de reprimandes teruggevonden dat er daadwerkelijk een reprimandegesprek heeft plaatsgevonden (landelijk gemiddelde 54%). Er zijn ook hier verschillen tussen de politie‐eenheden, al zijn die minder groot. Ditmaal hebben de Politie‐Eenheden Noord‐Holland (44%) en Oost‐Brabant (49%) de laagste percentages en Limburg (61%) en Oost‐Nederland (60%) de hoogste. Figuur 3.7 Percentage reprimandes met aanduiding reprimandegesprek (n=3963) 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 34 Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers De plaats van het reprimandegesprek wordt in veel gevallen niet duidelijk uit de mutatieteksten (zie figuur 3.8). Dit zal ook blijken bij de bespreking van de mutaties in hoofdstuk 4 maar hier wordt duidelijk dat dit dus voor alle politie‐eenheden geldt. Landelijk geldt dat voor 55% van de reprimandezaken waar is aangegeven dat er wel een gesprek is geweest, niet duidelijk is waar het gesprek heeft plaatsgevonden. Van de reprimandegesprekken waarbij dit wel duidelijk is, blijken in de meeste politie‐eenheden de gesprekken het vaakst bij de ouders thuis te worden gevoerd. In de Politie‐Eenheden Amsterdam (23%), Limburg (33%) en Noord‐Nederland (23%) vinden de gesprekken het vaakst op het politiebureau plaats. Overigens is het zeer waarschijnlijk dat juist over gesprekken die ‘ter plaatse’ plaatsvinden geen specifieke vermelding in de mutatietekst wordt gedaan. De verwachting is dan ook dat bij een groot deel van de ‘onbekend’ categorie het gesprek ter plaatse was. Figuur 3.8 Percentages reprimandegesprekken naar plaats van uitvoering gesprek (n=2155) 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Politie Bureau Ter plaatse Woning Onbekend Bij 45‐61% van de reprimandes (landelijk gemiddelde 52%) is er informatie gevonden dat er ook met de ouders is gesproken naar aanleiding van het incident waarvoor de reprimande is gegeven (figuur 3.9). Het wordt uit de informatie niet duidelijk of dat in de setting van een reprimandegesprek was. Er zijn hier geen significante verschillen tussen de politie‐eenheden. 35 Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers Figuur 3.9 Percentage reprimandes met aanduiding ouder betrokken bij gesprek (n=3963) 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% De civiele vordering door de winkelier Tot slot wordt de mate waarin er melding wordt gedaan van schadevergoeding of een civiele vordering, ook wel aangeduid met SODA naar de organisatie die deze vorderingen uitvoert, in de mutatieteksten, besproken (figuren 3.10 en 3.11). Er blijkt dat maar in een heel klein deel van de reprimandes informatie over schadevergoedingen te vinden is (1‐8%, met landelijk gemiddelde van 5%) waarbij de Eenheid Amsterdam een bijzonder laag percentage laat zien en Noord‐Nederland en Oost‐Brabant het hoogste percentage. Figuur 3.10 Percentage reprimandes met aanduiding schadevergoeding (n=3963) 9% 8% 7% 6% 5% 4% 3% 2% 1% 0% 36 Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers Over de civiele vordering is wel veel vaker informatie teruggevonden in de mutaties, maar hier zijn opvallend grote verschillen tussen de politie‐eenheden zichtbaar. De percentages variëren tussen de 1% en 40% (landelijk gemiddelde 17%) waarbij in de Politie‐Eenheden Oost‐ Nederland, Rotterdam en Zeeland‐West‐Brabant de minste civiele vorderingen van winkeliers worden vermeld in de mutaties en in Noord‐Nederland de meeste. Figuur 3.11 Percentage reprimandes met aanduiding SODA (n=3963) 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% 3.4 Vergelijking aantal en aard van de doelgroepzaken met en zonder reprimande Naast de reprimandezaken komen in het bestand totaal 2.227 persoon‐incident combinaties25 voor behorende bij een minderjarige first offender die een eenvoudige winkeldiefstal, vernieling of identiteitsfraude (een van de strafbare feiten uit de landelijke werkwijze) heeft gepleegd maar waar een andere afhandeling door de politie is geregistreerd. Om een goede vergelijking met de populatie reprimandezaken te kunnen maken, gebruiken we in de huidige paragraaf 3.4 en in paragraaf 3.5 een selectie uit de reprimandezaken waarbij dezelfde afbakening naar strafbaar feit en first offender status wordt gehanteerd. Dit betreft in totaal 2.792 reprimande zaken. Deze selectie van zaken (met en zonder reprimande) worden vanaf hier benoemd als de selectie van doelgroepzaken. Het aantal reprimandezaken is in deze selectie uiteraard lager dan het aantal in de paragraaf 3.3.1 t/m 3.3.4 omdat de reprimandes die bij andere strafbare feiten zijn gegeven (zie figuur 3.3) en de reprimandes aan recidivisten hier niet zijn meegenomen. Op basis van de beschikbare data was het helaas niet mogelijk na te gaan of de zaken voldoen aan het criterium ‘geringe schade’. Er zullen dus in deze selectie van doelgroepzaken ook zaken voorkomen waar sprake is van een aanzienlijke schade en een reprimande dus mogelijk niet de gewenste reactie is. Een andere kanttekening bij de selectie 25 Hier wordt kort herhaald dat het feitelijk om persoon‐incident registraties gaat maar vanaf hier refereren we hiernaar weer met de term ‘zaken’. 37 Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers van zaken is dat niet te achterhalen is welk type ID‐fraude het betreft, waardoor ook andere ID‐fraude dan het gebruik maken van een ID van iemand anders of het maken of vervalsen van een ID om toegang tot de horeca te verkrijgen zijn meegenomen. Gezien het kleine aantal (n=10) waar dit om gaat gaan we hier niet verder op in. In de nu volgende sub‐paragrafen wordt allereerst het aandeel doelgroepzaken beschreven waarin voor een andere afhandeling dan de reprimande is gekozen in de verschillende politie‐ eenheden (paragraaf 3.4.1) en de ontwikkelingen in het aandeel niet‐reprimandezaken gedurende de pilot (paragraaf 3.4.2). Vervolgens beschrijven we welke afhandelingen en afdoeningen er in de doelgroepzaken zonder reprimande volgen (paragraaf 3.4.3). In paragraaf 3.4.4 beschrijven we kenmerken van de strafbare feiten en minderjarigen (leeftijd en geslacht). Het verloop van de afhandeling van de doelgroepzaken is beschreven in paragraaf 3.5. 3.4.1 Aandeel doelgroepzaken zonder reprimande naar politie‐eenheid In figuur 3.12 is voor de verschillende politie‐eenheden het aandeel doelgroepzaken weergegeven met een andere afhandeling dan een reprimande (in de onderzoeksperiode: oktober 2020 t/m november 2021). Uit de figuur blijkt dat er behoorlijke verschillen zijn. In de Politie‐Eenheden Midden‐Nederland (30%) en Amsterdam (32%) blijkt voor deze populatie nog het minst vaak sprake te zijn van een andere afhandeling en wordt de reprimande dus het meest uitvoerig toegepast. In de Politie‐Eenheden Limburg (58%), Zeeland‐West‐Brabant (58%) Oost‐Brabant (57%) en Noord‐Nederland (55%) wordt er vergeleken met de andere politie‐eenheden juist relatief vaak een andere afhandeling toegepast en wordt er dus minder vaak voor een reprimande gekozen. Figuur 3.12 Percentage doelgroepzaken met andere afhandeling dan reprimande (n=5024) 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 38 Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers 3.4.2 Ontwikkeling in aandeel doelgroepzaken zonder reprimande tijdens de pilot In figuur 3.13 is de ontwikkeling weergegeven in het aandeel doelgroepzaken dat door de politie anders wordt afgehandeld dan met een reprimande. We zien een grillig verloop in de figuur waarbij het percentage van doelgroepzaken dat anders dan met een reprimande wordt afgehandeld zich tussen de 30 en 55 procent beweegt. Gedurende het verloop van de pilot neemt het aandeel heel licht af. Die afname is bovendien significant. Dit geeft aan dat er in de loop van de pilot dus in licht toenemende mate voor de reprimande wordt gekozen. Figuur 3.13 Ontwikkeling in aandeel doelgroepzaken zonder reprimande (n=5024) 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 3.4.3 Doelgroepzaken zonder reprimande naar type afhandeling en afdoening In figuur 3.14 is te zien welke afhandeling er volgens registratie in BOSZ door de politie heeft plaatsgevonden bij de doelgroepzaken waar geen reprimande volgens de pilot is gegeven. Hier blijkt iets meer dan de helft (53%) van de zaken te zijn ingezonden naar het OM. Ongeveer een derde (32%) is ingezonden naar Halt. De overige afhandelingen die in tenminste 5% van de zaken voorkwamen waren de reprimande jeugd en winkeldiefstal (5%), een politiestrafbeschikking (5%). Figuur 3.14 Afhandeling door politie in doelgroepzaken zonder reprimande (n=2227) 60 50 40 30 20 10 0 39 Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers Figuur 3.15 laat vervolgens zien welke afdoening door het OM er is geregistreerd in BOSZ voor de selectie van zaken die zijn ingezonden naar het OM of retour zijn gegaan naar de OM‐ beoordelaar (n=1182). Uit deze figuur wordt duidelijk dat van deze zaken het grootste deel (43%) alsnog een Halt‐afdoening krijgt. Ongeveer een derde eindigt bovendien in een (voorwaardelijk)sepot (27% + 3%). Bij een veel kleiner aandeel van de zaken volgt er een dagvaarding (9%), een transactievoorstel (7%) of een T(OM)‐zitting26 (3%). Wanneer de informatie uit de figuren 3.14 en 3.15 combineren dan concluderen we dat van de zaken die anders dan met een reprimande worden afgehandeld door de politie uiteindelijk 55% (32%+ 53%*43%) dus meer dan de helft bij Halt uitkomt en 14% (i.e. 53%*27%) in een sepot eindigt. Figuur 3.15 Percentage afdoening in BOSZ in doelgroepzaken zonder reprimande (n=1182) 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 3.4.4 Strafbaar feit, leeftijd en geslacht bij doelgroepzaken zonder en met reprimande Strafbare feiten Van de 2.227 zaken van minderjarige first offenders die een eenvoudige winkeldiefstal, vernieling of ID‐fraude hadden gepleegd en van wie de zaak op een andere manier dan met een reprimande is afgehandeld door de politie betrof het in 1418 zaken winkeldiefstallen (63,7%), in 799 zaken vernielingen (35,9%) en in 10 zaken ID‐fraudes (0,4%). Zoals uit figuur 3.16 blijkt, worden in de zaken met een andere afhandeling dus aanzienlijk (en significant) meer vernielingen gezien dan in de groep waar een reprimande volgens de pilot is gegeven (n=2797). Dat er bij de niet‐reprimandezaken in verhouding meer andere afhandelingen voorkomen zal deels komen doordat er hier sprake is van grotere schadebedragen. 26 Een T(OM)‐ of TOMMIE‐zitting is een zitting onder leiding van een officier van justitie of parketsecretaris waarin een minderjarige, in aanwezigheid van zijn ouders en soms een advocaat, een transactie door het OM wordt aangeboden, die gepaard gaat met voorwaarden. 40 Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers Figuur 3.16 Verhouding wel/geen reprimande naar strafbaar feit 100% 80% 60% 40% 20% 0% winkeldiefstal vernieling geen reprimande id fraude wel reprimande Chi‐kwadraat=794,2 (p<,00); N geen reprimande= 2227; N reprimande =2797 Leeftijd van minderjarigen bij plegen delict In figuur 3.17 zijn de verhoudingen weergegeven tussen zaken met en zonder reprimande naar leeftijd van de betrokken minderjarigen in doelgroepzaken. Uit deze figuur blijkt dat bij de lagere leeftijden de reprimande veruit de meest voorkomende wijze van afhandeling is. Bij 16‐ en 17‐jarigen blijken andere vormen van afhandeling oververtegenwoordigd. Belangrijk is hier nogmaals te benoemen dat het hier gaat om een selectie van first offenders en dit dus geen gevolg kan zijn van een eventuele criminele voorgeschiedenis. Figuur 3.17 Verhouding geen/wel reprimande naar leeftijd 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 5 6 7 8 9 10 11 geen reprimande 12 13 14 15 wel reprimande Chi‐kwadraat=244,8 (p<,00); N geen reprimande= 2227; N reprimande =2797 41 16 17 Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers Geslacht jeugdige Er zijn geen verschillen tussen jongens en meisjes in de verhouding waarin de reprimande of een andere afhandeling voorkomt. Bij beide groepen wordt een iets groter deel van de zaken afgehandeld met een reprimande dan op een andere wijze (figuur 3.18). Figuur 3.18 Verhouding geen/wel reprimande bij zaken van jongens en meisjes 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% jongen meisje geen reprimande wel reprimande Chi‐kwadraat=3,5 (p=0,06=ns); N geen reprimande= 2227; N reprimande =2797 3.5 Vergelijking van de afhandeling in doelgroepzaken zonder en met reprimande In deze paragraaf worden kenmerken van de afhandeling van doelgroepzaken met en zonder reprimande naast elkaar gezet. Uit de data kan niet worden opgemaakt of minderjarigen feitelijk in voorlopige arrestantenverblijven op het politiebureau hebben verbleven. Maar informatie over aanhouding en duur tussen aanhouding en heenzending geeft wel een indruk van de ervaringen van de minderjarigen in de betreffende zaken (paragraaf 3.5.1). Vervolgens wordt in paragraaf 3.5.2 t/m 3.5.4 beschreven welke andere kenmerken er aanwezig zijn in de afhandeling van de zaken zonder reprimande. Ook daarbij maken we weer de vergelijking met de doelgroepzaken met reprimande. 3.5.1 Aanhouding en duur tussen aanhouding en heenzending Uit figuur 3.19 blijkt dat er bij een minderheid van de zaken zonder reprimande (42%) een aanhouding geregistreerd staat. Het aandeel met aanhouding is weliswaar veel hoger dan bij de reprimandezaken (11%), maar tegelijk blijkt dus ook zonder het gebruik van de reprimande in een minderheid van de zaken sprake te zijn van een (geregistreerde) aanhouding. In figuur 3.20 is dezelfde analyse uitgevoerd op de selectie van zaken waarbij het strafbare feit een winkeldiefstal was omdat hier de burgeraanhouding een belangrijke rol speelt. In deze selectie is het percentage zaken met (geregistreerde) aanhouding bij de niet‐reprimandezaken inderdaad iets hoger (53%) terwijl het percentage zaken met (geregistreerde) aanhoudingen in reprimande zaken wederom ‘slechts’ 11% is. 42 Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers Figuur 3.19 percentage wel/geen reprimande bij doelgroepzaken met en zonder aanhouding 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Wel aanhouding geregistreerd Geen aanhouding geregistreerd geen reprimande wel reprimande Chi‐kwadraat =651,0 (p<,00); N geen reprimande= 2227; N reprimande =2797 Figuur 3.20 Percentage wel/geen reprimande bij doelgroepzaken met en zonder aanhouding 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Wel aanhouding geregistreerd Geen aanhouding geregistreerd geen reprimande wel reprimande bij winkeldiefstallen Chi‐kwadraat=845,4 (p<,00); N geen reprimande= 1418; N reprimande =2653 In figuur 3.21 is voor een selectie van zaken waarbij een aanhouding was geregistreerd (n=1240) weergegeven wat de duur was tussen aanhouding en heenzending. Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat bij de zaken waar geen reprimande is gegeven, een aanzienlijk aandeel (67%, n=629) meer dan vijf uur heeft moeten wachten op heenzending. Van de hele groep minderjarigen van wie de zaak anders werd afgehandeld dan met een reprimande heeft dus 28% (42%*67%) langer dan vijf uur gewacht tussen aanhouding en heenzending. Dit percentage laat zien dat wanneer er sprake is van een aanhouding en er geen gebruik gemaakt wordt van de reprimande, een groot aandeel van de minderjarigen een 43 Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers lange tijd op het bureau doorbrengt. Overigens blijkt ook binnen de groep minderjarigen waarbij de politie de zaak wel met een reprimande heeft afgehandeld, maar de minderjarige eerst heeft voorgeleid op het politiebureau, nog bijna een vijfde daarvan (18%, n=55) meer dan vijf uur heeft moeten wachten op heenzending. Dat betreft dus 2% namelijk (18%*11%) van de totale de groep minderjarigen aan wie een reprimande is gegeven. In de onderzochte periode hebben in absolute aantallen dus 684 minderjarigen vijf uur of langer moeten wachten op heenzending. Het is waarschijnlijk dat deze minderjarigen in die tijd in voorlopige arrestantenverblijven op het politiebureau hebben gezeten. Figuur 3.21 Duur tussen aanhouding en heenzending bij zaken waar aanhouding is geregistreerd 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% direct heengezonden tot 1 uur 1 tot 2 uur 2 tot 3 uur geen reprimande 3 tot 4 uur 4 tot 5 uur meer dan 5 uur wel reprimande Chi‐kwadraat=1000,7 (p<,00); N geen reprimande=937; N reprimande=303 Aanvullende analyses laten zien dat de kans om meer dan vijf uur te moeten wachten tussen aanhouding en heenzending groter is voor meisjes (17% van alle meisjes in de steekproef) dan voor jongens (11% van alle jongens in de steekproef) en dat de kans continu toeneemt met het stijgen van de leeftijd. Van de 12‐jaren heeft 8% en van de 17‐jarigen heeft 24% langer dan vijf uur moeten wachten op heenzending. Er zijn geen verschillen in wachtduur tussen de strafbare feiten winkeldiefstal en vernieling. De verschillen tussen jongens en meisjes en naar leeftijd kunnen mogelijk deels verklaard worden door de ernst van het strafbare feit dat gepleegd is maar er kunnen binnen de categorieën eenvoudige winkeldiefstal, vernieling en ID‐fraude zoals eerder aangegeven kan er verder geen onderscheid gemaakt worden naar ernst van het delict. 3.5.2 Oudergesprek Bij ongeveer een derde (31%) van de doelgroepzaken zonder reprimande is een registratie van een oudergesprek gevonden. Bij zaken waar een reprimande is gegeven is dat aandeel hoger namelijk iets meer dan de helft (54%). Het verschil in het aandeel zaken met een oudergesprek 44 Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers tussen de doelgroepzaken met en zonder reprimande is dus weliswaar significant, maar het oudergesprek (en mogelijk pedagogische karakter daarvan) wordt dus ook bij een aanzienlijk deel van de zaken waar geen reprimande wordt gegeven ingezet. Hier moet worden benadrukt dat deze conclusie getrokken wordt op basis van informatie in de tekstvelden die erop duidt dat er (mogelijk) een gesprek met de ouders is geweest. Hoe dat gesprek is verlopen en wat er besproken is, is op basis van de informatie niet duidelijk. Het kan dus zijn dat de gesprekken bij de doelgroepzaken zonder reprimande niet hetzelfde pedagogisch karakter hebben als de echte ‘reprimandegesprekken’. Daar kunnen op basis van de informatie echter geen definitieve conclusies getrokken worden. Figuur 3.22 Percentage oudergesprekken bij doelgroepzaken zonder en met reprimande 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% geen oudergesprek wel oudergesprek geen reprimande wel reprimande Chi‐kwadraat=264,1 (p<,00); N geen reprimande= 2227; N reprimande =2797 3.5.3 VT‐melding Het aandeel zaken waarin informatie over een VT‐melding27 naar voren is gekomen in de mutaties (figuur 3.23) is iets kleiner in de groep zonder reprimande (21%) dan in de groep met een reprimande (33%). Zoals in paragraaf 3.2 al werd beschreven, is deze informatie waarschijnlijk onvolledig omdat hier geen geautomatiseerde velden over waren en er dus gebruik moest worden gemaakt van ‘tekst zoeken’. Uiteraard is nader onderzoek nodig om uit te zoeken waar die zorgmelding dan toe leidt en of bij de minderjarigen die geen reprimande krijgen de zorg mogelijk later alsnog opgestart wordt. 27 In de documentatie bij het bestand wordt gesproken over een zorgmelding maar formeel heet dat nu een VT‐ melding. Deze term wordt hier gebruikt. 45 Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers Figuur 3.23 Percentage zorgmelding bij doelgroepzaken zonder en met reprimande 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% geen zorgmelding wel zorgmelding geen reprimande wel reprimande Chi‐kwadraat=82,9 (p<,00); N geen reprimande= 2227; N reprimande =2797 3.5.4 Schadevergoeding en civiele vordering winkeliers Tot slot wordt getoond in welke mate er sprake is van informatie over schadevergoeding (figuur 3.24) en de civiele vordering van winkeliers (bij winkeldiefstallen) bij zaken met en zonder reprimande (figuur 3.25). Er blijkt dat er in 21% van de niet‐reprimandezaken sprake is van een schadevergoeding terwijl dit bij de reprimandezaken maar bij 4% het geval is. Het verschil komt deels voort uit het gegeven dat bij de niet‐reprimandezaken vaker sprake is van een strafbaar feit in de categorie ‘vernieling’ dan in de reprimandezaken. In die categorie blijkt in 41% (niet‐reprimandezaken) respectievelijk 36% (reprimandezaken) sprake te zijn van een schadevergoeding en dit is duidelijk meer dan bij de winkeldiefstallen. Figuur 3.24 Percentage schadevergoeding bij doelgroepzaken zonder en met reprimande 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% geen schadevergoeding wel schadevergoeding geen reprimande wel reprimande Chi‐kwadraat=337,0 (p<,00); N geen reprimande= 2227; N reprimande =2797 46 Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers Een registratie van een civiele vordering van een winkelier komt ongeveer evenveel voor in de zaken met en zonder reprimande (20% respectievelijk 23% van de zaken in deze deelgroepen). Dit verschil is wel significant maar zeer klein. Figuur 3.25 Percentage civiele vordering bij winkeldiefstallen in doelgroepzaken zonder en met reprimande 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% geen Soda wel Soda geen reprimande wel reprimande Chi‐kwadraat=5,8 (p=,02); N geen reprimande= 1418; N reprimande =2653 3.6 Samenvatting van de bevindingen Doelbereik, aantal en aard van de reprimandezaken In dit hoofdstuk is op basis van landelijke politiecijfers een beeld geschetst van het bereik en verloop van de Pilot Reprimande. In de onderzochte periode zijn in totaal 3.964 reprimandes geregistreerd. Dit houdt in dat ongeveer 15% van alle zaken tegen minderjarige verdachten met een reprimande is afgehandeld. Van alle zaken die binnen de criteria van de pilot vielen (de doelgroepzaken) blijkt 56% te zijn afgedaan met een reprimande. Van de overige 44% is niet bekend waarom er geen gebruik gemaakt is van de reprimande. Dit kan zijn omdat het niet om ‘geringe schade’ ging, omdat andere contra‐indicaties aanwezig waren, of omdat er niet gedacht is aan de pilot omdat deze nog niet voldoende was gecommuniceerd in de politie‐ eenheid. Een lichte daling in het aandeel doelgroepzaken dat niet met een reprimande is afgedaan gedurende het verloop van de pilotperiode ondersteunt dit laatste als deelverklaring. Van de zaken die niet met een reprimande worden afgehandeld, wordt het grootste deel doorverwezen naar Halt. Een kleiner maar relevant deel van de zaken wordt geseponeerd. De zaken die zijn afgehandeld met een reprimande betreffen voor het overgrote deel winkeldiefstal, op grote afstand gevolgd door andere categorieën van strafbare feiten. Daarbij zitten enkele categorieën zoals geweld en zeden, of (vuur)wapenbezit waarvan het op het eerste gezicht zeer onwenselijk lijkt dat een reprimande is gegeven. De registraties geven echter te weinig inzicht in de details van de zaak om te concluderen of dit daadwerkelijk zo is of dat er toch sprake is van een licht feit dat binnen de geest van de Pilot Reprimande valt. Vergelijking van de aard van doelgroepzaken met en zonder reprimande in de politie‐eenheden Wat in de eerste plaats opvalt als het om kenmerken van de minderjarigen gaat is het kleine maar relevante aandeel van de minderjarigen dat een reprimande heeft gekregen maar geen 47 Het doelbereik van de nieuwe werkwijze: landelijke cijfers first offender bleek te zijn. Wat betreft de leeftijd blijken de grootste aantallen reprimandes te zijn gegeven aan 14‐jarigen. Verder blijkt dat hoe lager de leeftijd des te groter de kans dat een minderjarige een reprimande krijgt in plaats van een andere wijze van afhandeling. Bij 16‐ en 17‐jarigen wordt een meerderheid van de doelgroepzaken anders afgehandeld dan met een reprimande. De kans om een reprimande te krijgen is in de selectie doelgroepzaken voor jongens en meisjes gelijk. In absolute aantallen zijn er wel bijna twee keer zo veel reprimandes opgelegd aan jongens als aan meisjes. Er blijken duidelijke verschillen tussen de politie‐ eenheden in de aantallen reprimandes en de ontwikkeling daarin. Bezien binnen de selectie van doelgroepzaken zijn er in de politie‐eenheid met het grootste aandeel reprimandes bijna twee keer zoveel reprimandes gegeven als in de regio met het kleinste aandeel reprimandes. Behalve in de mate waarin reprimandes worden opgelegd, verschillen de regio’s ook in de wijze van afhandeling, deze verschillen worden hieronder besproken. Vergelijking van de afhandeling van doelgroepzaken en verschillen tussen de politie‐eenheden Er blijkt dat er in een meerderheid van de zaken volgens de registraties daadwerkelijk een reprimandegesprek is geweest en daarbij waren dan ook meestal de ouders betrokken. De registraties over waar deze gesprekken plaatsvonden is vrij onvolledig maar de informatie die beschikbaar is laat zien dat in sommige politie‐eenheden de gesprekken als zij niet ter plaatse werden gehouden vooral bij de woning waren terwijl dit in andere politie‐eenheden in dat geval vooral op het bureau plaatsvond. Er is ook nog een duidelijk aandeel zaken waarbij in de registraties geen melding van zo’n gesprek wordt gemaakt. Overigens vinden deze oudergesprekken ook bij een derde van de zaken waarin geen reprimande werd gegeven plaats. Een andere opvallende bevinding is dat er in een aantal politie‐eenheden bij een groot aantal reprimandezaken (tot bijna 40%!) sprake is van een civiele vordering van de winkelier terwijl dit aandeel bij andere politie‐eenheden veel lager is of het zelfs bijna niet voorkomt in de registraties. De cijfers geven geen inzicht in het feitelijk verblijf van minderjarigen in de politielocatie maar wel in de mate waarin aanhoudingen plaatsvinden en de duur tussen aanhouding en heenzending. In de eerste plaats kan worden geconcludeerd dat ook bij de doelgroepzaken die afgehandeld zijn met een reprimande, een formele aanhouding is geregistreerd met een PV van aanhouding wat betekent dat de verdachte is overgebracht naar het politiebureau en daar is voorgeleid. In sommige gevallen is er ook sprake van aanzienlijke duur tussen de aanhouding en de heenzending. Bij de zaken die anders zijn afgehandeld, zijn er echter veel meer aanhoudingen en veel meer minderjarigen die lange tijd moesten wachten tussen aanhouding en heenzending. In totaal hebben in de onderzochte periode 684 minderjarigen meer dan vijf uur moeten wachten op heenzending. Daaronder waren 55 minderjarigen waarvan de zaak is afgehandeld met een reprimande. 48 De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden 4 De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden 4.1 Inleiding Dit hoofdstuk maakt deel uit van de procesevaluatie die in het teken staat van een analyse van de uitvoeringspraktijk in de drie geselecteerde politie‐eenheden. Daarbij staat de vraag centraal of de werkwijze zoals beschreven in de Handreiking wordt nageleefd en wat de redenen zijn om daarvan af te wijken, met speciale aandacht voor de organisatie en uitvoering van de reprimandegesprekken. Daarbij wordt onderzocht wat de verschillen zijn tussen de drie politie‐eenheden bij de uitvoering van de werkwijze en wat de mogelijke redenen daarvoor zijn. Dit is gebeurd op basis van een uitvoerige analyse van een steekproef van 66 mutaties uit de drie politie‐eenheden met betrekking tot 117 minderjarige verdachten waarmee in beeld is gebracht wat er in die reprimandezaken volgens de mutaties is gebeurd. Daaraan voorafgaand zijn enkele verkennende observaties op straat en bij de hulpofficier van justitie (hOvJ) verricht in de Eenheid Rotterdam. De praktijkvoorbeelden uit de mutaties zullen zoveel mogelijk op casusniveau de revue passeren bij het onderwerp waarbij ze als voorbeeld dienen. Ze worden benoemd met een afkorting van de politie‐eenheid, Midden‐Nederland (MN), Rotterdam (RD) en Zeeland‐West‐Brabant (ZWB) met volgnummer. De drie overzichten zijn opgenomen als bijlage VI. De informatie uit de mutaties zal soms worden aangevuld op basis van informatie uit de interviews met de betrokken politieagenten waarbij uitvoerig is ingegaan op de gevolgde werkwijze, de gemaakte keuzes en de daaraan ten grondslag liggende veronderstellingen. In paragraaf 4.2 zal eerst worden onderzocht hoe de nieuwe werkwijze in de politie‐eenheden en de basisteams is geïntroduceerd en hoe de politiesetting eruitziet waarin de werkwijze wordt toegepast en geregistreerd. Vervolgens zal in paragraaf 4.3 worden bezien welk beeld uit de mutaties naar voren komt en welke kanttekeningen daarbij moeten worden geplaatst. De paragrafen daarna staan in het teken van de uitvoering van de nieuwe werkwijze zoals die, met de daarbij geplaatste kanttekeningen, uit de mutaties naar voren komt. Het gaat dan om de toepassing van de werkwijze en rolverdeling (paragraaf 4.4), de toepassing van de criteria en contra‐indicaties (paragraaf 4.5), de uitvoering van het reprimandegesprek en andere interventies zoals meldingen bij VT en winkelmaatregelen (paragraaf 4.6). Het hoofdstuk sluit af met een samenvatting van de bevindingen (paragraaf 4.7). 4.2 De introductie van de werkwijze en de context van de politiesetting 4.2.1 De landelijke introductie van de werkwijze in de politie‐eenheden De werkwijze is binnen de politie bekend gemaakt door een op 1 oktober 2020 gepubliceerd. Dit bericht bevatte maar zeer beperkte informatie over de reprimande. Die hield in dat minderjarige first offenders van een strafbaar feit met een licht en eenvoudig karakter zoals winkeldiefstal, die op heterdaad zijn aangehouden, buiten het strafrecht worden gehouden, dat ze wel als verdachte worden geregistreerd, maar als afdoening een mondelinge waarschuwing krijgen, en dat de hOvJ erover besluit en per situatie bekijkt wat de beste werkwijze is om herhaling van het feit te voorkomen. Vervolgens werd ter onderbouwing van de pilot verwezen naar onderzoek waaruit blijkt dat aanhouding en insluiting een grote impact hebben op zowel de minderjarige als de ouders, dat die als buitenproportioneel wordt ervaren en dat die de beeldvorming van de minderjarige over de politie ongunstig zou beïnvloeden. Er 49 De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden werd tevens verwezen naar de pilot in de Eenheid Oost‐Nederland, het belang van het kind en het eerder en intensiever betrekken van de ouders bij het ongewenste gedrag van hun kind. Een goed landelijk kader moest rechtsongelijkheid voorkomen.28 Behalve dit persbericht en de drie basisdocumenten is geen informatiemateriaal op landelijk niveau gemaakt dat binnen de politie‐eenheden kon worden verspreid. De voorlichting en communicatie daarover werd overgelaten aan de politie‐eenheden zelf. Het zou de verantwoordelijkheid van de eenheidsadviseurs Z&V zijn om de pilot goed te laten landen in hun politie‐eenheid. Elke politie‐eenheid heeft zo’n eenheidsadviseur bij het team politieprofessie van de Eenheidsstaf in de functie van operationeel specialist B (OSB), beleidsmakers met een operationele insteek. Deze tien eenheidsadviseurs Z&V komen maandelijks samen in het landelijk jeugdoverleg Politie. Tijdens het bijgewoonde overleg in maart 2021, dus ruim vijf maanden na de start van de pilot, bleek dat deze eenheidsadviseurs die de verantwoordelijkheid hadden de pilot te laten landen in hun politie‐eenheid, daar niet allemaal goed op voorbereid waren. De toezending van de stukken zou voor een aantal van hen als een verrassing zijn gekomen en deze eenheidsadviseurs begrepen ook niet helemaal wat de bedoeling was, misten de uitleg en stelden er nooit om te hebben gevraagd. Sommigen merkten op dat er intern vragen kwamen over de feiten en het bedrag, omdat men dat gewend was bij de Halt‐feiten. Andere eenheidsadviseurs Z&V, zagen dit probleem minder en meenden dat de reprimande niet groter moest worden gemaakt dan deze is. Omdat de reprimande al bestond, is er niet voor gekozen om de implementatie via de formele implementatie‐route te laten verlopen die veel tijd in beslag zou nemen. Het argument dat het slechts een vernieuwde werkwijze is met betrekking tot een bestaande interventie, werd echter niet door alle eenheidsadviseurs Z&V gedeeld. Sommigen zagen het wel als iets nieuws waarvoor het beter was geweest de implementatieroute te doorlopen. In de Eenheid Noord‐ Nederland is om die reden twee maanden later, in december 2020, met de pilot gestart. De opzet was wel helder, maar niet hoe de werkwijze binnen de interne processen moest worden vormgegeven. Ook de Eenheid Rotterdam is in december 2020 gestart. Hier werd het belangrijk gevonden om helder te krijgen wat het doel is en door communicatie daarover, draagvlak te creëren binnen de politie‐eenheid. Er was tijd nodig voor de voorbereiding en het informeren van de mensen op de werkvloer over de uitvoering van de reprimande. 4.2.2 De introductie binnen de drie politie‐eenheden bij de basisteams De politie‐eenheden zijn onderverdeeld in districten die weer zijn onderverdeeld in basisteams. De indeling van de drie te onderzoeken politie‐eenheden is opgenomen in bijlage VI. Ondanks deze overeenkomsten zijn de interne processen heel verschillend en is de nieuwe werkwijze in elk van de drie te onderzoeken politie‐eenheden via andere lijnen uitgezet. In de Eenheid Midden‐Nederland zijn de stukken verstuurd naar de OSB’s Z&V van de vijf districten. Die vijf OSB’s hebben de stukken weer verspreid via de OE’s (operationeel experts) Z&V van hun basisteams, achttien in totaal. In elk van de achttien basisteams heeft de OE‐er dat op een eigen manier gedaan, tijdens de briefing of teamoverleg, naar inschatting van wat het beste werkt. Daarbij is nog de suggestie gedaan dat samen te doen met Halt, want in deze eenheid heeft Halt per district een contactpersoon die rechtstreeks contact heeft met de OE‐ ers. Daarnaast zijn alle ca. honderd hOvJ's geïnformeerd over de pilot. Daaronder ook de 28 Pilot Reprimande minderjarige verdachten van start, 1 oktober 2020, www.politie.nl. 50 De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden hOvJ's bij de bijzondere diensten, bijvoorbeeld de afdeling verkeer, die eveneens kunnen worden ingezet in de districten. Ook ZSM is geïnformeerd met de toelichting dat er alleen zal worden gebeld om te checken of de first offender bekend is bij de ketenpartners vanwege eerdere contacten, wat meestal niet het geval zal zijn. In de Eenheid Rotterdam is de pilot uitgezet via de twaalf doelgroepencoördinatoren van de zes districten. Anders dan in Midden‐Nederland zijn dat geen OSB’s, maar OE’s GGP (Gebieds Gebonden Politie). De pilot is hier, zoals al beschreven, twee maanden later van start gegaan, op 1 december 2020. Die tijd is gebruikt om de werkwijze te bespreken en af te stemmen in het gezamenlijk overleg van de doelgroepencoördinatoren. Deze experts met kennis van de dagelijkse politiepraktijk zagen het niet als een vernieuwing van een bestaande interventie, maar als iets nieuws en hebben met elkaar gezocht naar een meer eenduidige, heldere definitie en een helder werkproces met betrekking tot de registratie. Dat heeft geleid tot een gezamenlijke presentatie die is verspreid in de zeventien basisteams, twee tot vier per district. In die presentatie is de check bij ZSM geschrapt en er is een richtbedrag van ca. 50 euro genoemd bij diefstal om het daarmee tastbaar te maken. Wel wordt daarbij gecommuniceerd dat het bedrag een indicatie is en niet leidend moet zijn, dat de agenten op straat moeten blijven nadenken en dat het gaat om de context van de hele situatie. In de Eenheid Zeeland‐West‐Brabant is de pilot uitgezet langs de lijn van de OSE’s (operationeel specialist E) (voorheen de plaatsvervangend districtschef) van de vier districten. In deze politie‐eenheid is het gebruik dat een nieuwe werkwijze door de OSE van de portefeuille in een regionaal OSE‐overleg wordt ingebracht en daarna wordt uitgewerkt in de districten waar ook de voortgang wordt bewaakt. Volgens de betrokken eenheidsadviseur Z&V had deze eenheid zich al in 2018 aangemeld om net als in Twente te experimenteren met de werkwijze, maar stuitte dat af op bezwaren bij het landelijke OM. Juist omdat deze eenheid positief was over de pilot, vindt de betrokken eenheidsadviseur Z&V het een gemiste kans dat deze zo kort van tevoren werd aangekondigd en met ‘stoom en kokend water’ in vijf dagen de Eenheid in moest. Dat leidde ertoe dat hoewel de inhoud en het idee erachter goed is, het proces moest worden verdedigd en weerstand moest worden doorbroken. De stukken moesten versneld in het OSE‐overleg worden ingebracht maar omdat dat na 1 oktober 2020 plaatsvond, moest er ‘achteruit’ worden gewerkt, uitgelegd en toegelicht. Er is voor gekozen om toch 1 oktober 2020 te starten en dat via de OSB’s te laten verlopen. De pilot is gepresenteerd via briefings, op jeugdoverleggen en netwerkoverleggen van politiefunctionarissen in de basisteams met het taakaccent jeugd. Het was volgens deze eenheidsadviseur Z&V echter beter geweest als er een of twee maanden waren geweest voor de implementatie en er op landelijk niveau een presentatie van een paar dia’s was gemaakt en rondgestuurd. 4.2.3 De nieuwe werkwijze in de context van de incidentafhandeling op straat De belangrijkste actoren in het reprimandeproces, die het eerst in contact komen met op heterdaad aangehouden minderjarige first offenders, zijn de agenten in ‘blauw’ die de incidentafhandeling op straat voor hun rekening nemen. Hun directe aanspreekpunt is de OPCO die functioneel een OE is, maar niet altijd een hOvJ. Er is daarnaast nog een OVDP (officier van dienst politie) die de leiding heeft en het aanspreekpunt tijdens de incident‐ afhandeling op straat. Omdat de diensten een beeld geven van de context waarin zo’n reprimande‐zaak, als die zich voordoet, heeft de hoofdonderzoeker in het kader van het 51 De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden verkennende onderzoek in juli 2021 twee avonddiensten van de incidentafhandeling op straat bijgewoond in het basisteam Rotterdam Centrum. Deze diensten startten met een briefing van alle agenten die dienst hebben waar de eerdergenoemde OPCO relevante informatie doorgaf om op te letten bij de surveillance, zoals mensen met een wijkverbod of plekken die extra in de gaten moeten worden gehouden vanwege dreigingen. In een dergelijke briefing is ook de Pilot Reprimande gepresenteerd, maar tijdens beide bijgewoonde diensten bleek dat de aanwezige agenten zich daar weinig van konden herinneren en ook niet bekend waren met de nieuwe werkwijze. De agenten waren wel bekend met de RAPP (Registratie Applicatie Politie Processen)‐app die dat jaar in gebruik was genomen voor de Pilot Reprimande voor meerderjarige verdachten van winkeldiefstal. Men was zelfs in veronderstelling dat de onderzoekers daarvoor kwamen. Er werd meegereden met de politiebus die is aangewezen om de meldingen van winkeldiefstal af te handelen en er was gekozen voor een basisteam dat is gevestigd in de buurt van het winkelcentrum van de Lijnbaan en avonddiensten tijdens de koopavond. Hoewel dus alle omstandigheden aanwezig leken om meldingen van reprimande‐waardige feiten te kunnen bijwonen, was er tijdens de twee bijgewoonde diensten geen enkele melding van een minderjarige first offender van een licht feit. Tijdens beide avonddiensten hadden de aanwezige agenten daar ook al voor gewaarschuwd. De meeste winkeldiefstallen zouden in dit basisteam betrekking hebben op Oost‐Europeanen zonder werk of woning die een fles drank stelen. Hoewel er geen meldingen werden gedaan van reprimande‐waardige feiten, gaven de observaties wel een duidelijk beeld van de setting op straat waarin de reprimande moet worden afgehandeld. Tijdens de eerste dienst werd meegereden met twee jonge agenten die op een paar korte pauzes na, zeer alert door de stad reden en af en toe stopten om mensen aan te spreken. Ondertussen pakten ze meldingen op die direct aan hen gericht waren of algemene verzoeken voor het hele basisteam als dat gezien de locatie haalbaar was. Daarbij werd duidelijk dat het geven van waarschuwingen tot de dagelijkse praktijk van de politie op straat behoort. Dat liep uiteen van een indringend waarschuwend gesprek met een jonge man die zijn ex‐vriendin lastigviel omdat de vrouw afzag van aangifte tot een Roemeense dakloze man die langs de singel in het gras zijn roes lag uit te slapen en waarschuwing kreeg omdat de agenten wisten dat een boete niet zinvol was omdat de man die niet zou kunnen betalen. Voorts werd een dronken man die agressief had gereageerd omdat hij was geweigerd bij de supermarkt waar hij een winkelverbod had gekregen, na tot bedaren te zijn gebracht, met een uitdrukkelijk laatste waarschuwing weggestuurd. Tussen de waarschuwingen door werden ook twee aanhoudingen verricht en die illustreerden goed hoeveel werk daarmee gepaard kan gaan. Voor de eerste aanhouding werd een minderjarige jongen op een scooter achtervolgd en klemgereden, in het busje gezet en overgebracht naar het politiebureau waar hij met zijn handen tegen de muur werd gefouilleerd en overgedragen aan de recherche. Voor de tweede aanhouding, vlak voor het eind van de dienst werden, omdat het een vermoedelijk vuurwapengevaarlijke verdachte betrof, kogelvrije vesten aangedaan en werd er hard gereden om tijdig de tunneluitgang te bereiken waar de bewuste auto uit zou komen. Vervolgens werd de auto met bestuurder die aan het signalement voldeed, onder spanning gevolgd en was er continue contact met de meldkamer en kwamen andere politiebusjes in zicht die dekking gaven. Midden in een woonbuurt kon de auto tot staan worden gebracht en werd onder publieke belangstelling de 52 De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden procedure voor het aanhouden van een vuurwapengevaarlijke verdachte gevolgd. De verdachte werd overgebracht naar het dichtstbijzijnde politiebureau waar de aanwezige OVDP uitgebreid met de zes agenten doorsprak of de juiste afwegingen waren gemaakt. Hoewel de dienst tot 22:00 uur duurde, reden de agenten pas ruim na 23:00 uur terug naar het eigen bureau waar ze nog administratief werk moesten doen, mutaties moesten bijwerken en de dienst moesten overdragen. Deze dienst gaf een duidelijk beeld van de setting op straat waarin de reprimande moet worden afgehandeld, als onderdeel van een soms stressvolle dienst, en van de tijdsdruk waaronder de mutaties soms moeten worden verwerkt. Dat het beeld dat van de dienst is verkregen, redelijk representatief is, blijkt daaruit dat de ervaringen naadloos aansluiten bij de ervaringen met de incidentafhandeling door de politie op straat in de Politie‐Eenheid Den Haag. Ook uit die ervaringen komt een beeld naar voren van onvoorspelbare en afwisselende diensten met de meest uiteenlopende en soms heftige incidenten. En ook daaruit blijkt dat het geven van waarschuwingen, maar ook het inschatten van signalen, tot het dagelijkse werk van een politieagent behoort. Er wordt een voorbeeld gegeven van een minderjarige first offender die zonder rijbewijs en zonder toestemming de auto van zijn ouders uit de garage van het flatgebouw waar ze woonden, had proberen te rijden. Omdat hij per ongeluk achteruitreed in plaats van vooruit, reed hij de auto dwars door de muur van de parkeergarage en heeft hij deze daar in paniek laten hangen zonder iets tegen zijn ouders te zeggen. Deze vernieling is in overleg met de ouders afgedaan met een reprimande wat voor de invoering van de pilot mogelijk was omdat er geen aanhouding was verricht. De vader, die aanvankelijk aangifte had gedaan, niet wetende dat zijn zoon de dader was, trok die na het gesprek met de agenten in. De politieagent meldt daarover: “Hij ziet ervan af. Wij gaan het regelen. De zoon komt ook nog ten tonele op bevel van de vader. Hij moet zijn excuus maken tegenover ons, omdat hij ons zoveel werk heeft bezorgd. Volgens mij heeft hij vreselijk op zijn falie gekregen. Hij is zo mak als een lam.” 29 Ook deze Haagse politieagent schetst het beeld dat het bijwerken van de mutaties tussen de meldingen door gebeurt en bij heftige incidenten – net als bij de geobserveerde dienst in Rotterdam ‐ vaak ter afsluiting van een dienst, om tot rust te komen. Zo concludeert hij na een achtervolging en aanhouding in een drugspand, dat wordt omringd door een menigte mensen en waarbij ook een hond moet worden ingezet en de verdachte een paar verdiepingen naar beneden springt: “De avond moet nog ‘op papier’ en we zijn wel toe aan een slok rust na die adrenaline verhogende werkzaamheden van daarnet.”30 4.3 Een inventarisatie van de mutaties en kanttekeningen bij de registratie 4.3.1 Kanttekeningen bij de registratie van de reprimande in BVH Het hiervoor beschreven beeld van de politiesetting waarin de reprimandes worden gegeven en de mutaties worden ingevoerd en bijgewerkt, is belangrijk voor de context die nodig is om 29 30 De Bruin 2021, p.110‐115. De Bruin 2021, p.39. 53 De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden de mutaties goed te kunnen duiden. Een belangrijke kanttekening bij de mutaties is dat deze tussen de incidentafhandeling door of na afloop van een drukke dienst of soms zelfs de volgende dag worden bijgewerkt. Gezien de hectiek van de diensten op straat kan er niet altijd uitgebreid de tijd voor worden genomen. Het kan ook zijn dat de politieagent er door een drukke dienst niet aan toe komt en de mutatie pas de volgende dag bijwerkt. Er moet dan ook rekening mee worden gehouden dat de mutaties niet altijd het volledige beeld schetsen. Er kunnen fouten zijn gemaakt en in werkelijkheid kan er meer zijn gebeurd dan in de mutaties is opgeschreven. Uit de bestudering van de mutaties bleek dat er mutaties zijn waar uitvoerig verslag wordt gedaan van alle verrichte handelingen, maar ook mutaties waar alleen het feit en de minderjarigen uit kunnen worden afgeleid. Alle geïnterviewde agenten zeggen een mutatie in het BVH‐systeem te hebben opgemaakt. In het open tekstveld worden behalve de gegevens die volgens de Handreiking in BVH moeten worden ingevuld (zie paragraaf 2.5.1), ook andere gegevens vermeld zoals dat de verdachte first offender is, hoe de minderjarige verklaarde of reageerde na het incident (zeker als dat in negatieve zin opvallend was) of dat er overleg met de hOvJ is geweest. Het systeem zou echter nog wel ruimte laten voor interpretatie. Zo zouden agenten de minderjarige in geval van een reprimande als betrokkene of getuige hebben geregistreerd in plaats van als verdachte en in de vrije tekst wel hebben beschreven dat de minderjarige een verdachte was. Er is ook onduidelijkheid over hoe de ouders in het systeem moeten worden gezet. Soms is er bewust voor gekozen om ze als ‘betrokkenen’ te koppelen zodat het voor een eventueel vervolg gemakkelijker is om met ze in contact te treden. Er zijn ook politieagenten die het verslag van het reprimandegesprek in het tekstveld “contactmoment wijkagent” noteren. Tot slot zou het winkelverbod behalve in de mutatie ook in een ander onderdeel van het systeem moeten worden verwerkt om ervoor te zorgen dat de minderjarige een ‘aandachtsvestiging’ op zijn of haar naam krijgt voor het geval dat het verbod wordt overtreden. Er worden soms ook incidenten als reprimande geregistreerd omdat ze nergens anders kunnen worden geplaatst. Onder de mutaties is zo’n incident met twee uit een zorginstelling weggelopen meisjes van 15 en 13 jaar, die werden betrapt op diefstal van goederen bij een filiaal van AH in Hoek van Holland, zich verzetten tegen hun aanhouding en in de ruimte waar ze op de politie moesten wachten, vernielingen aanbrachten. (RD 9) Ze zijn overgebracht naar het politiebureau waar de betrokken agenten met ze in gesprek zijn geraakt waardoor ze zich langzamerhand open stelden en vertelden waarom ze zich zo opstelden. De agenten hebben ook de ouders gesproken en ingelicht over wat er was voorgevallen. De meisjes werden overgebracht naar instellingen en voor een van de twee werd met spoed een voorlopige machtiging van de kinderrechter gevraagd en verkregen om haar gesloten te plaatsen. Omdat daarvoor geen passende type afhandeling in het systeem bestond, is dit incident als ‘reprimande’ geregistreerd. Tot slot bleek bij de bestudering van de mutaties dat enkele belangrijke gegevens die nodig zijn om te bezien of de werkwijze is gevolgd, niet hoeven te worden vermeld, zoals de waarde van de gestolen goederen ofwel de schade en of er contact is geweest met de hOvJ. Er wordt evenmin voorgeschreven dat in de mutatie moet worden vermeld of er sprake was van een aanhouding (op heterdaad). Dit is echter een cruciaal gegeven, want als er geen aanhouding is geweest, hoeft die werkwijze met de telefonische voorgeleiding door de hOvJ niet te worden toegepast. 54 De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden 4.3.2 De betrokken jongeren en groepssamenstelling De steekproef van incidentmutaties geeft een zeer gevarieerd beeld van de reprimandepraktijk en van de soorten feiten en betrokken minderjarigen. Het gaat om 66 mutaties, verdeeld over de politie‐eenheden Midden‐Nederland (24), Rotterdam (21) en Zeeland‐West‐Brabant (21). Deze mutaties hebben redelijk verspreid over de politie‐ eenheden plaatsgevonden, met de meeste mutaties in de steden. De incidentmutaties van de Eenheid Midden‐Nederland hebben zich voorgedaan in elf verschillende plaatsen, de incidentmutaties van de Eenheid Rotterdam in negen verschillende plaatsen en de incidentmutaties van de Eenheid Zeeland‐West‐Brabant in tien verschillende plaatsen. Van de 66 incidenten hebben er 55 betrekking op winkeldiefstal, 10 op vernieling en 1 op ID‐ fraude. De 66 incidentmutaties hebben betrekking op in totaal 117 jongeren, waarvan 67 jongens en 50 meisjes: in Midden‐Nederland 16 jongens en 23 meisjes, in Rotterdam 24 jongens en 16 meisjes en in Zeeland‐West‐Brabant 27 jongens en 11 meisjes. De feiten zijn in 39 van de 66 incidenten in groepjes gepleegd: in Midden‐Nederland in 13 incidenten, in Rotterdam in 16 incidenten en in Zeeland‐West‐Brabant in 10 incidenten. Het gaat dan om twee‐ of drietallen en soms nog grotere groepjes, vrijwel altijd leeftijdgenoten van hetzelfde geslacht. In Midden‐Nederland betrof het drie jongens‐ en acht meisjes‐duo’s, een jongens‐ en een meisjes‐trio. In Rotterdam betrof het vijf jongens‐ en zeven meisjes‐duo’s, een gemengd duo en drie jongens‐trio’s. In Zeeland‐West‐Brabant betrof het vier jongens‐ en drie meisjes‐duo’s, een gemengd trio, een jongens‐kwartet en een jongens‐sextet. Slechts 27 van de 117 jongeren, dus nog geen kwart, pleegden het feit alleen. In Midden‐ Nederland waren dat zeven jongens en vier meisjes, in Rotterdam vier jongens en een meisje en in Zeeland‐West‐Brabant zeven jongens en vier meisjes. Enkelen daarvan blijken bij nadere bestudering wel samen met andere leeftijdgenoten te zijn geweest. Die waren op het moment van aanhouding weggelopen of werden als getuigen aangemerkt omdat ze alleen hadden toegekeken. Zo kwam een jongen van 13 die twee pakjes ‘luchthuilers’ had gestolen bij de Big Bazar in Vlaardingen met een groepje binnen, maar was hij de enige die werd aangehouden. (RD 2) De rest van het groepje was weggerend. Een ander voorbeeld betreft een 14‐jarig meisje dat een fles likeur stal bij de supermarkt Jumbo in Middelburg (ZWB 14) en samen was met twee vriendinnen, die als getuigen werden aangemerkt. Twee andere jongens waarvoor aparte mutaties zijn opgemaakt, bleken bij elkaar te horen en deel uit te maken van een groepje van vier dat in de Jumbo in Vlissingen was. Een van hen, een jongen van 14, werd aangehouden omdat hij frikandelbroodjes in zijn tas had gestopt. (ZWB 6) Drie dagen later blijkt dat een jongen van 15 voor een bedrag van 40 eurocent had afgerekend en andere producten, nadat de 14‐jarige jongen uit zijn groepje wordt aangesproken, verstopt onder een verkooptafel met bloemen. (ZWB 7) Omdat de minderjarige verdachte in de laatste zaak niet wordt aangehouden, maar door de politie thuis wordt opgezocht, hoeft deze zaak niet volgens de nieuwe werkwijze te worden afgehandeld. Die werkwijze geldt alleen in situaties waarin een minderjarige verdachte op heterdaad is aangehouden. Behalve uit de hiervoor genoemde mutatie bleek uit de bestudering van de mutaties dat er in nog minimaal elf andere incidentmutaties met 25 minderjarigen geen sprake lijkt te zijn geweest van een aanhouding, maar mogelijk zijn het er 55 De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden meer. In het hiervoor genoemde incident en de elf andere incidenten was wel sprake was van een reprimande en werd een enkele keer zelfs naar de pilot verwezen. 4.3.3 Mutaties waarin geen aanhouding is verricht In twaalf incidenten is geen aanhouding verricht en hoefde de werkwijze met de hOvJ dus niet te worden gevolgd. Het gaat om acht van de tien vernielingsincidenten, de ene ID‐fraudezaak en drie winkeldiefstal‐incidenten. Dat het daarbij relatief veel om vernielingen gaat, acht van de tien, is omdat daar geen burgeraanhouding is verricht, maar de politie gebeld is. Die maakt zelf de afweging of een minderjarige moet worden aangehouden en kijkt of dat gezien het feit proportioneel en gezien de situatie noodzakelijk is. In drie vernielingszaken is de politie er dan ook direct na de ontdekking op heterdaad bij geroepen zonder tot een aanhouding over te gaan. In het eerste incident betrof het twee jonge jongens van 12 en 13 jaar die tegen een voordeur van een woning hadden getrapt: Twee jongens van 12 en 13 jaar geven drie harde trappen tegen een voordeur van een woning in de wijk Feijenoord in Rotterdam. Toen de bewoonster de deur opentrok, stond de 12‐jarige vlak voor de deur. Hij rende weg, maar liet daarbij zijn jas vallen en kwam terug om die te halen. Beide jongens hebben hun excuses aangeboden en de politie is met de 13‐jarige naar zijn moeder gegaan, die in de buurt woonde en heeft daar een gesprek gevoerd. (RD 5) De moeder van de 12‐jarige werd tijdens het reprimandegesprek bij de 13‐jarige in Rotterdam telefonisch benaderd omdat zij in Vlaardingen woonde. Ze was erg boos en zei dat er al veel hulp was. In de mutatie staat ook dat er eerdere politiecontacten waren, maar omdat niet wordt vermeld van wanneer die dateren, kan het ook gaan om contacten voor zijn 12e jaar. Zijn reprimande werd om die reden gecombineerd met een VT‐melding. Hier is geen aanhouding verricht waardoor de werkwijze en de daarbij behorende contra‐indicaties niet van toepassing zijn. In de mutatie staat wel dat er overleg is geweest met de hOvJ “in het kader van de Pilot Reprimande”. In twee andere incidenten waar de politie erbij werd geroepen, gooiden jongens met stenen naar auto’s. In een incident in Almere waarin een jongen van 13, die samen was met twee andere jongens die als getuigen zijn aangemerkt, met een steen een deuk in een auto had veroorzaakt, heeft de politie ter plaatse het verhaal aangehoord en de ouders gebeld. Die ouders zijn ter plaatse gekomen en hebben samen met melder een schadeformulier ingevuld. (MN 10) De zaak is geregistreerd als reprimande, maar het wordt uit de mutatie niet duidelijk of er een reprimandegesprek is gevoerd. In de andere zaak waren twee jongens samen stenen aan het gooien en werd bij een van de twee melding gemaakt van een reprimandegesprek bij de ouders thuis: Twee jongens van 13 en 14 jaar gooien met stenen naar auto’s op een parkeerplaats. De vader van de 14‐jarige kwam ter plaatse om zijn zoon toe te spreken en mee naar huis te nemen en de 13‐jarige werd thuis afgezet door de politie alwaar een reprimandegesprek is gevoerd. Zijn moeder gaf hem ter plekke straf door zijn PlayStation in te nemen. De jeugdbrigadier zou de zaak verder oppakken. (ZWB 15) In drie incidenten is de politie achteraf ingeschakeld en op basis van camerabeelden met de minderjarige verdachten in gesprek gegaan zonder ze aan te houden. Daaronder de eerdergenoemde winkeldiefstal bij Jumbo in Vlissingen waarbij – nadat een 14‐jarige was aangehouden ‐ drie dagen later een bij datzelfde incident betrokken 15‐jarige jongen werd aangehouden op basis van camerabeelden. 56 De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden Met betrekking tot een 15‐jarige jongen die werd verdacht van winkeldiefstal bij supermarkt Jumbo in Vlissingen is de politie met een foto van de camerabeelden van de winkel naar een school in de buurt gegaan waar de jongen werd herkend in het door de conciërge ter inzage gegeven smoelenboek. Deze verdachte is, na overleg met de hOvJ, thuis opgezocht en uitgelegd dat hij nu niet is aangehouden omdat hij een first offender is, maar dat de volgende keer anders is. De jongen reageerde opgelucht en zei ervan geleerd te hebben. Zijn moeder, die gebeld werd, schrok, maar was blij met de kans die hij kreeg en zou met haar zoon in gesprek te gaan en hem minimaal 2 maanden zijn PlayStation en telefoon afnemen. (ZWB 7) In een vernielingsincident waarin een groepje van vijf jongens de noodvoorziening voor een eerder vernielde ruit van een gebouw in Woudenberg had ingetrapt, herkende de wijkagent twee 17‐jarige jongens op camerabeelden. (MN 13) Volgens de mutatie schrokken de jongens dat ze erop aangesproken werden en zou ze in duidelijke bewoordingen zijn verteld dat dit gedrag ‘absoluut’ niet kan en dat ze ‘groot geluk’ hebben gehad dat het dit keer bij een reprimande is gebleven. Drie jongere jongens, van 11, 12 en 13 jaar die een brandblusser hadden leeggespoten in een berging, werden eveneens op basis van camerabeelden herkend. (RD 6) Met deze drie jongens werden reprimandegesprekken gevoerd met hun ouders erbij en werd afgesproken dat elke jongen een derde van de totale schade van 122,15 euro zou betalen. Voor de 11‐jarige is vanwege zijn leeftijd geen aparte mutatie opgemaakt. Drie andere incidenten werden afgehandeld op school. In het eerste geval gebeurde het direct na het incident, het vernielen van het glas van een straatlamp in Vleuten door een 16‐jarige jongen. (MN 20) De jongen, die daarbij ook nog zijn hand had verwond, werd op school gesproken en zou zichtbaar zijn aangedaan, spijt hebben en de schade willen vergoeden. Hij weet zijn gedrag aan examenstress. De politie ging tevens in gesprek met zijn moeder die een passende straf zou verzinnen. In het tweede incident, waarin twee jongens van 15 en 16 jaar de fietsbel, het zadel en de verlichting van de mountainbike van een schoolgenoot hadden beschadigd, (ZWB 4) waren de jongens herkend op camerabeelden. Een jeugdagent heeft de zaak opgepakt via de school en gesproken met de vaders van de jongens inclusief de vader van het slachtoffer. Er is een schadevergoeding van 5 euro per persoon betaald door de jongens en alle vaders waren het eens dat de zaak hiermee was afgedaan. In de derde zaak, de enige ID‐fraudezaak uit de steekproef, had een meisje van 15 een fake‐account aangemaakt onder de naam van haar mentor om moeder te doen geloven dat het goed ging op school. (ZWB 8) In deze zaak had de school de politie zelf benaderd om een reprimandegesprek te voeren met het meisje en haar mentor omdat het niet was gelukt een zinvol reprimandegesprek met de ouders erbij te voeren. In het reprimandegesprek werd het meisje duidelijk gemaakt dat het aanmaken van een account op naam van een ander een strafbaar feit is en aangifte kon worden gedaan. Het meisje zou zich schuldbewust hebben getoond, maar geen andere uitweg te hebben gezien vanwege problemen met haar ouders. Er is een VT‐melding gedaan vanwege haar zorgelijke gedrag en haar moeizame relatie met haar ouders. Ook in de laatste drie incidenten was de politie in een klein Zeeuws dorp gevraagd om een reprimandegesprek te voeren. In het eerste incident kwam dat verzoek van de pleegouders van twee pleegbroers van 13 en 14 die met twee andere broers van 11 en 13 vernielingen hadden aangericht in de tuin van deze pleegouders. (ZWB 13) De politieagent, die dat verzoek in privétijd kreeg, heeft dit gesprek in overleg met de wijkagent gevoerd. In de andere twee incidenten werd geen aanhouding verricht omdat de betreffende winkelmanagers vonden dat 57 De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden de zaken anders moesten worden afgehandeld. In het eerste incident waarin zes jongens in de leeftijd van 10, 11 en 12 en 13 jaar vier zakjes chips hadden gestolen, (ZWB 11) verzocht de winkelmanager de politie om de jongens een waarschuwing te geven. Volgens de mutatie maakte de waarschuwing indruk en moesten de meeste jongetjes huilen. Ze werden overgedragen aan hun ouders die boos waren en beloofden ze passend te zullen straffen. In het tweede winkeldiefstalincident waarin een jongen van 14 blikjes en snoepgoed bij een filiaal van de Jumbo in Utrecht had gestolen (MN 6) vond de manager van de supermarkt aangifte niet ‘de goede manier’ en had hij contact opgenomen met jongerenwerk en de huismeester van de school. De politie had de jongen thuisgebracht waar aan de ouders werd uitgelegd wat er was gebeurd. Die zouden emotioneel en teleurgesteld hebben gereageerd. Uit deze twaalf incidenten blijkt dat het voeren van reprimandegesprekken de politie niet vreemd is en dat ook de burger het niet vreemd vindt en daar soms zelf om verzoekt omdat dat zinvoller wordt geacht dan een strafrechtelijke afhandeling. Tevens blijkt dat de zaken waarin wel en geen aanhouding is verricht niet zoveel verschillen. Zo werd naar aanleiding van hetzelfde incident voor de ene minderjarige wel een aanhouding verricht en voor de andere niet omdat die pas later werd herkend op camerabeelden. Dat zou betekenen dat voor die laatste jongen de werkwijze niet geldt. Anderzijds blijkt uit de interviews met de agenten dat het ook wel gebeurt dat bij een wijkagent bij een vernieling waarvoor te weinig bewijs is om de minderjarigen als verdachten aan te merken, in gesprek wordt gegaan met de ouders en de kinderen. Een dergelijk incident wordt dan formeel afgedaan met een ‘bemiddeling’. 4.4 De uitvoering van de werkwijze en rolverdeling 4.4.1 Minderjarigen die zonder reprimande zijn ingesloten op het politiebureau Afgezien van de hiervoor beschreven mutaties waarin geen aanhouding heeft plaatsgevonden zijn er nog 54 incidentmutaties met 91 verdachten die wel voor de nieuwe werkwijze in aanmerking komen. In drie mutaties werden vier minderjarigen alsnog overgebracht naar het politiebureau en daar ook zonder reprimande ingesloten. In het eerste incident werden twee van een groepje van drie jongens van 14 die snoep hadden gestolen, om verschillende reden ingesloten. De eerste omdat hij geen first offender meer was en eerder een Halt‐afdoening had voltooid voor diefstal en de tweede omdat hij zich recalcitrant opstelde naar de politie. Het ging om een klein bedrag aan snoep, maar de jongens waren wel al langer in beeld bij de bedrijfsleider: Drie jongens van 14 stelen voor 8,25 euro snoep bij supermarkt Deen in Dronten. De bedrijfsleider het groepje al eerder had gezien en de politie heeft ze op basis van camerabeelden uit de klas had gehaald. (MN 5) In het tweede incident werd de reprimande geweigerd omdat de betreffende 16‐jarige jongen, die voor 7,95 euro bij de Jumbo in Utrecht had gestolen, niets wilde vertellen en volgens de politie een nonchalante houding toonde. Hij had geen ID‐bewijs bij zich en wilde het nummer van zijn ouders niet geven omdat ze volgens hem geen Nederlands zouden spreken, maar wel het nummer van zijn zus. Bij de insluitingsfouillering werd een mes bij hem aangetroffen waarvan hij afstand deed. Voor hem werd een VT‐melding gedaan. (MN 19) In het derde incident kreeg een jongen van 16 die samen met een jongen van 13 was betrapt op diefstal van blikjes drank en broodjes bij een filiaal van AH in Rotterdam evenmin een 58 De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden reprimande. (RD 8) In de mutatie staat niet waarom niet, maar uit het feit dat hij om zijn een eigen advocaat had verzocht, kan worden opgemaakt dat hij geen first offender meer was. De jongen van 13, waar hij mee samen was, werd heengezonden en thuis gebracht en omdat zijn moeder niet thuis was, is de politie ’s avonds nog een keer langs gegaan om met zijn moeder te spreken. Voor hem werd een VT‐melding gedaan ”vanwege banden met oudere jongens uit de drillrapscene” met een doorverwijzing naar Pak je Kans om zijn weerbaarheid te vergroten. (RD 8) 4.4.2 Een reprimande na insluiting en voorgeleiding op het politiebureau Uit nadere bestudering van de mutaties blijkt dat aangehouden minderjarige first offenders in drie incidenten naar het politiebureau zijn overgebracht om daar te worden voorgeleid aan de hOvJ, waarna ze alsnog een reprimande is gegeven. Vermoedelijk zijn ze dan ook ingesloten geweest, maar uit de mutatie wordt niet duidelijk hoe lang dat heeft geduurd. In het eerste incident betrof het een 13‐jarig meisje dat graffiti had aangebracht: Een meisje van 13 brengt graffiti aan op o.a. een paal van een AH in een winkelcentrumcomplex in Middelburg. Ze is samen met vriendin. Dezelfde tekens zijn aangebracht op diverse plaatsen in het winkelcentrum, inclusief de namen van beide meisjes. De vriendin wordt als getuige aangemerkt en vertelt dat haar vriendin al twee dagen bezig was. (ZWB 12) Volgens de mutatie vroeg de politie beide meisjes naar de ID en was dit meisje erg brutaal en is ze vervolgens aangehouden voor vernieling en meegenomen naar het politiebureau. De hOvJ heeft op het bureau na overleg met de officier van justitie (OvJ) besloten de reprimanderegeling toe te passen. De hOvJ heeft zelf het reprimandegesprek gevoerd op het bureau met de moeder erbij. In de mutatie wordt vermeld dat het meisje mogelijk deel uitmaakt van een overlast‐gevende groep. In het tweede incident had een 17‐jarige jongen voor een bedrag van 5,39 euro gestolen bij een filiaal van AH in Middelburg. Na overleg met de hOvJ en ZSM is besloten tot een reprimande vanwege het geringe bedrag en het feit dat het de eerste keer was. Met de ouders is afgesproken dat de jongen buiten de poort kon blijven wachten op de komst van zijn vader. (ZWB 16) In het derde incident is een jongen van 14 overgebracht naar het politiebureau omdat de politieagent ervan uitging dat hij zou worden doorverwezen naar Halt: Een 14‐jarige jongen steelt voor een bedrag van 25 euro aan goederen bij een filiaal van AH in Etten‐ Leur. De aanhouding is door de politie overgenomen en hij is overgebracht naar het politiebureau en daar voorgeleid aan de hOvJ (ZWB 10) De hOvJ meende dat de nieuwe werkwijze kon worden toegepast en zond hem heen met een reprimande. Hij werd overgedragen aan zijn vader en volgens de mutatie zou hem zijn medegedeeld dat hij bij een volgende aanhouding voor winkeldiefstal de straf voor deze zaak ook nog zou krijgen, wat niet zo is, want met een reprimande is de zaak afgedaan. Wat ook opvalt in de mutatie is dat daar wordt vermeld dat er meermalen contact is geweest met ZSM en dat ZSM na heenzending belde dat de minderjarige verdachte toch naar Halt had moeten worden verwezen. Hier lijkt ZSM dus een rol te hebben ingenomen in de beslissing terwijl de rol van ZSM uitsluitend beperkt is tot het checken van informatie. 59 De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden 4.4.3 Het overleg met de hulpofficier van justitie over de reprimande Een belangrijk element in de nieuwe werkwijze is het overleg met de hOvJ. Zoals al eerder werd opgemerkt, wordt in de Handreiking echter niet voorgeschreven dat het contact met de hOvJ in de mutatie moet worden vermeld. Het kan dus zijn dat er in werkelijkheid wel overleg is geweest met de hOvJ, maar dat dit niet is vermeld. Desondanks wordt in het merendeel van de mutaties expliciet melding gemaakt van het overleg met de hOvJ. Alle geïnterviewde politieagenten, die een reprimande hebben gegeven, bleken ook scherp voor ogen te hebben dat het de procedure is om de hOvJ te betrekken bij de beslissing tot een reprimande. Volgens de politieagenten is er in alle incidenten waarin een reprimande is gegeven, telefonisch overleg geweest met de hOvJ. Daarbij worden er verschillende termen gebruikt om deze hOvJ aan te duiden. De politieagenten hebben verschillende ervaringen met hoe de hOvJ betrokken is geweest bij de beslissing tot en de uitvoering van de reprimande. In de praktijk hadden de politieagenten vaak al het idee om het incident af te handelen met een reprimande, omdat ze eerst zelf de voorwaarden voor de reprimande waren nagegaan. Dit voorstel legden zij tijdens het telefoongesprek aan de hOvJ voor. Vervolgens controleerde de hOvJ samen met de politieagent(en) of er voldoende bewijs in de zaak was en in hoeverre de verdachte aan de voorwaarden voor de reprimande voldeed. In sommige gevallen werd er ook overlegd over het gedrag van de verdachten. Dit gebeurde met name bij niet‐meewerkend gedrag. Agenten geven aan dat het efficiënt en prettig werkt om op telefonische wijze contact te hebben met de hOvJ. Een voorbeeld daarvan is een politieagent die het als prettig ervaart dat er iemand meedenkt “die nog wat objectiever kan kijken”. Een andere politieagent ziet de hOvJ als sparringpartner “voor als er dingen ontbreken of niet duidelijk zijn”. 4.4.4 Telefonische voorgeleiding aan de hulpofficier van justitie Een belangrijk onderdeel van de nieuwe werkwijze is dat aangehouden verdachten ter plaatse telefonisch worden voorgeleid aan de hOvJ. In de mutaties wordt slechts in één geval melding gemaakt van zo’n telefonische voorgeleiding. Dat was in een incident waarin twee meisjes van 15 kleding ter waarde van 70 euro bij Zara in Utrecht hadden gestolen. (MN 2) In deze mutatie staat expliciet vermeld dat beide meisjes, die overigens de kleding na aanhouding alsnog hebben betaald, “telefonisch zijn voorgeleid en heengezonden”. Daarbij is echter niet de volgorde van de werkwijze aangehouden en het was ook meer een reprimandegesprek dan een voorgeleiding met procesvragen. De betrokken politieagent vertelt dat ze na de check of de meisjes first offender zijn, de ouders heeft gebeld om die toestemming te vragen. Vervolgens heeft ze de hOvJ gebeld, overlegd en haar telefoon aan een van die meisjes gegeven waarop de hOvJ haar “vaderlijk” heeft toegesproken en vervolgens de ander. Het waren volgens deze politieagent meisjes waarmee niets aan de hand was en waarvan ook de ouders op een goede manier reageerden. De voorgeleiding aan de hOvJ werd hier gecombineerd met het geven van een reprimande: “Wij hebben met de hOvJ gebeld, want ze waren technisch gezien aangehouden, dus dan moet je ook voorgeleid worden, maar dat kan ook telefonisch. De hOvJ heeft ze goed stevig aangesproken. Ze moesten ook huilen, dus ze waren behoorlijk onder de indruk.” Omdat het overleg met de hOvJ niet in BVH hoeft te worden vermeld, hoeft het niet vermelden van de telefonische voorgeleiding in de mutatie niet te betekenen dat die er niet 60 De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden is geweest. Zo bleek uit de interviews met de politieagenten dat de minderjarigen in minimaal nog twee incidenten waarbij dat niet uit de mutaties bleek, telefonisch zijn voorgeleid. Bij de twee meisjes van 15 die kleding hadden gestolen bij de Bijenkorf in Rotterdam, had dit ook de vorm van een reprimandegesprek. De hOvJ zou de meisjes erop hebben gewezen welke gevolgen hun vertoonde gedrag kan hebben en dat ze voor deze keer een waarschuwing krijgen, maar ervoor moeten zorgen om nooit meer in een situatie als deze terecht te komen. (RD 20) Bij het derde incident waarin twee meisjes van 13 en 14 make‐up hadden gestolen bij het Kruidvat in Breda, heeft de hOvJ de verdachten volgens de politieagent telefonisch voorgeleid, bevraagd en ter plekke in vrijheid gesteld. (ZWB 9) 4.4.5 De check bij ZSM Anders dan het contact met de hOvJ wordt in de Handreiking wel voorgeschreven dat in de mutatie in BVH moet worden aangetekend wat het contact met ZSM heeft opgeleverd. ZSM wordt slechts 12 van de 54 bestudeerde mutaties in reprimandezaken genoemd. In Midden‐ Nederland wordt er drie keer melding van gemaakt, in Rotterdam vijf keer en in Zeeland‐West‐ Brabant vier keer. In Rotterdam lijkt in vier van de vijf gevallen te zijn gedoeld op het districtelijke ZSM van de politie zelf en is lijkt er één keer sprake te zijn geweest van contact met ZSM in een bijzondere zaak met twee uit een zorginstelling weggelopen meisjes (RD 9). In Zeeland‐West‐Brabant gaat het om de twee eerdergenoemde incidenten waarin de minderjarige was ingesloten (ZWB 10, ZWB 16) en ZSM meebesliste, één keer in een twijfelgeval om te overleggen of reprimande geschikt was (ZWB 19) en slechts één keer om de check van de persoonlijke omstandigheden bij twee meisjes die in een woongroep verbleven. (ZWB 9) Volgens de bij die zaak betrokken agent kwamen daar geen opmerkelijke signalen uit voort. Dit duidt erop dat de check bij ZSM tijdens de openingstijden niet standaard wordt gedaan, of dat het niet wordt gemuteerd omdat de politieagenten niet weten dat dit moet of omdat de politieagenten niet weten of de deze check is gedaan. Het is immers een check die buiten de politieagent om door de hOvJ wordt gedaan en de politieagenten zijn niet in de positie om de hOvJ hierop te controleren. Uit de interviews met de politieagenten bleek dat slechts één agent (betrokken bij ZWB 9) wist dat het een standaard protocol is voor de hOvJ om informatie bij ZSM te checken en mee te nemen in het besluit. Bij de overige politieagenten bleek daar weinig bekend over te zijn en een aantal daarvan zei ook niet te weten of de hOvJ die check had gedaan. Een aantal denkt dat dat niet is gebeurd. Een OE jeugd, die de werkwijze in zijn basisteam onder de aandacht heeft gebracht, meent dat de ZSM‐ketenpartners alleen betrokken hoefden te worden als er sprake is van een aanhouding en eventuele zorgelijke signalen bij een minderjarige. Wanneer de hOvJ wil overgaan tot een reprimande, zou hij of zij wel altijd grondig moeten doorvragen welke signalen van de minderjarige de politieagent ter plekke oppikt. 4.5 De toepassing van de criteria en contra‐indicaties 4.5.1 De leeftijdsgroep van 12 tot 18 jaar De pilot richt zich op de leeftijdscategorie van 12 tot 18 jaar; de primaire doelgroep van het jeugdstrafrecht. Van de in totaal 117 jongeren vallen er zes buiten die leeftijdscategorie. Dat ze in de mutaties zijn opgenomen en een reprimande hebben gekregen is omdat ze het feit samen pleegden met 12‐ tot 18‐jarigen. Vier jongens van 11 jaar en een jongen van 10 jaar 61 De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden vallen buiten de leeftijdsgroep, maar deze jongens waren betrokken bij de hiervoor beschreven incidenten waarin er geen sprake was van een aanhouding. Eén verdachte was 18 jaar of ouder, te weten een vrouw van 19 jaar. Deze 19‐jarige werd samen met een 16‐jarige betrapt op diefstal van o.a. sushi bij de AH in Tilburg. (ZWB 5) Volgens de mutatie heeft de 19‐ jarige een ‘meerderjarigen reprimande’ gekregen en de 16‐jarige een ‘minderjarigen reprimande’. Ten aanzien van de 16‐jarige wordt nog in de mutatie vermeld dat haar vader in kennis is gesteld en dat er een VT‐melding voor haar is gedaan. 4.5.2 Het criterium ‘first offender’ De voorwaarde dat de minderjarige verdachte first offender moet zijn, moet volgens de werkwijze in de Handreiking ter plaatse worden gecheckt in BVI‐IB. Of daaraan is voldaan, hoeft echter niet in de mutatie in BVH te worden vermeld. In de meeste mutaties wordt daar ook niet expliciet melding van gemaakt. Omdat de pilot op deze doelgroep is gericht en de politie dat ter plekke kan checken, is het aannemelijk dat niet nodig wordt gevonden om dat nog een keer expliciet in de mutatie te vermelden. In de meeste incidenten blijkt wel impliciet uit de reacties van de minderjarigen en hun ouders dat het om first offenders gaat en dat de verdachten willen meewerken en spijt betuigen. Alle geïnterviewde politieagenten gaven inderdaad aan te weten dat een minderjarige alleen voor een reprimande in aanmerking komt als diegene een first offender is. Daarom controleerden zij dat ter plaatse vrijwel onmiddellijk via de betreffende applicatie op hun diensttelefoon. Bij drie van deze 91 verdachten wordt melding gemaakt van een eerdere strafrechtelijke afdoening. In elk van die gevallen pleegden ze het feit samen met een minderjarige verdachte die wel first offender was. In een van de drie incidenten leidde dat ertoe dat voor een jongen van 14 ondanks een eerdere voltooide Halt‐afdoening voor winkeldiefstal en een sepot voor heling van een scooter, na overleg met de hOvJ en de OvJ alsnog werd besloten tot een reprimande. Het ging hierbij om twee halfbroers die noodles hadden gestolen. (RD 13) Er werd een gesprek gevoerd met de vader van beide jongens en de moeder van een van hen. Tevens is een VT‐melding gedaan met doorverwijzing naar Pak je Kans. In twee andere zaken, die eerder zijn besproken (MN 5 en RD 8) werden de minderjarigen die eerder met de politie in aanraking waren gekomen, wel overgebracht naar het politiebureau. 4.5.3 Het criterium ‘feit met een licht en eenvoudig karakter’ De pilot richt zich op feiten met een licht en eenvoudig karakter, ‘met name’ eenvoudige winkeldiefstal van geringe waarde, vernieling met geringe schade, gebruik maken van een ID‐ bewijs op naam van een ander of een simpel gemaakt gefalsificeerd ID‐bewijs voor toegang tot de horeca, waarbij de context bepalend is. Los van de incidenten waarin geen aanhouding is verricht, zijn het 54 incidenten, waarvan 52 winkeldiefstalincidenten en 2 vernielingen. Bij de winkeldiefstallen gaat het in de overgrote meerderheid van de incidenten om diefstal van snoep en etenswaren in de supermarkt, in de meeste gevallen ter waarde van enkele euro’s tot hooguit 15 euro. Een keer of zes gaat het om grotere bedragen, goederen ter waarde van ca. 25 euro, van bijna 40 euro en een uitschieter van bijna 70 euro. Daarnaast is er variëteit aan goederen gestolen in filialen van drogisterijketens: een telefoonhoesje, lip‐oil, nepwimpers met lijm en make‐up, maar ook een morning after‐pil, bruistabletten en een pakje luchthuilers. 62 De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden Zes mutaties hebben betrekking op diefstal uit kledingwinkels, gepleegd door meisjes in tweetallen en vaak twee of meer kledingstukken. De bedragen, voor zover ze zijn genoemd, liggen daar hoger, ca. 56 euro, ca. 62 euro, ca. 70 euro en – het hoogste bedrag ‐ 292 euro. De kledingdiefstal ter waarde van 292 euro was gepleegd door twee meisjes van 15 die ieder twee kledingstukken hadden gestolen in de Bijenkorf in Rotterdam. (RD 20) De betrokken politieagent bij dit incident gaf aan getwijfeld te hebben of de reprimande passend was in deze situatie vanwege de hoogte van het bedrag. Hij heeft hierover overleg gehad met de hOvJ van ZSM van het district. De hOvJ’s liet hem mee oordelen en in dit geval speelde mee dat het first offenders waren, dat een van de meisjes erg passief was en de andere erg geschrokken. Omdat ze minderjarig waren, verdienden ze het voordeel van de twijfel en belangrijk was ook dat de ouders meewerkend waren en het goed oppakten. In een andere zaak waarin twee meisjes van 15 kleding ter waarde van 70 euro hadden gestolen bij Zara in Utrecht, (MN 2) wees de betrokken politieagent erop dat de waarde van kleding hoger ligt dan producten uit de supermarkt en het om twee verdachten ging die ieder een kledingstuk hadden gestolen. Deze politieagent dacht dat 150 euro de grens was. In twee incidenten leek er sprake van een vooropgezet plan bij de diefstal. In het eerste incident maken drie meisjes gebruik van een lege koekjesdoos om make‐up te stelen: Een meisje van 16 en een meisje van 15 worden betrapt op diefstal van make‐up ter waarde van 35.55 in bij het Kruidvat in Rotterdam Prins Alexander met gebruikmaking van lege doos Prince koekjes. Er zijn camerabeelden. Er was nog een derde meisje bij dat is weggerend. (RD 19) Na overleg met de hOvJ is desondanks besloten tot een reprimande. Dat is ook het geval in het tweede incident waarin gebruik is gemaakt van een ontlabelaar: Twee meisjes van 16 worden betrapt op diefstal in een filiaal van H&M in Utrecht waarbij ieder van hen een kledingstuk heeft, voor 32,95 euro respectievelijk 22,95 euro. Een van de twee had een ontlabelaar bij zich die niet is gebruikt en waar afstand van is gedaan. De goederen zijn onbeschadigd achtergebleven in de winkel. De winkel heeft geen aangifte gedaan. (MN 22) In de mutatie wordt opgemerkt dat ondanks dat die de ontlabelaar niet was gebruikt, ze daarmee wel met voorbedachten rade op pad was gegaan. Het meisje vertelde dat ze de ontlabelaar op straat had gevonden en gaf later toe dat ze hem van iemand had gekocht. Beide meisjes waren tijdens het gesprek in aanwezigheid van de ouders erg emotioneel en het meisje met de ontlabelaar zat te hyperventileren. Volgens het verslag van het reprimandegesprek heeft de politieagent hen verteld dat dit in de toekomst echt niet meer moet gebeuren en dat ze nu geluk hebben gehad dat er geen aangifte werd gedaan. Dit zou goed zijn binnengekomen bij de verdachten en de ouders. Er is tevens een VT‐melding gedaan. 4.5.4 Contra‐indicatie: recalcitrant gedrag Een contra‐indicatie voor de reprimande is als de minderjarige die een grote mond heeft, recalcitrant is of verzet heeft gepleegd bij zijn aanhouding. In twee gevallen was recalcitrant gedrag om geen reprimande te geven. In het al eerdergenoemde incident waarin drie jongens van 14 snoep bij supermarkt Deen in Dronten hadden gestolen, had één van hen zich recalcitrant opgesteld en beledigende en denigrerende opmerkingen gemaakt naar de politie. (MN 5) Het tweede geval betrof de jongen van 16 die niets wilde vertellen en een nonchalante houding toonde. (MN 19) In beide gevallen leidde de recalcitrante houding er dus toe dat de 63 De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden weg naar de reprimande werd afgesloten en de minderjarige naar het politiebureau werd overgebracht voor verhoor en insluiting, ook al ging het om een first offender van een licht feit. In een enkel incident vertoonden de minderjarigen na het geven van de reprimande gedrag dat, als ze dat eerder hadden vertoond, aanleiding had kunnen zijn voor een contra‐indicatie. Zo vertoonden twee meisjes van 17 die waren betrapt op diefstal van twee bakjes sushi bij AH in Utrecht (MN 21) bij het eerste contact met de politie spijt, maar namen ze een andere houding aan toen ze hoorden dat het bij een waarschuwing zou blijven: ‘(…) toen ze te horen kregen dat ze een waarschuwing kregen en niet mee hoefden naar het politiebureau ging hun houding naar standje ‘lekker boeiend wat je mij nu zegt’ Verbalisant heeft spijt dat ze slechts een waarschuwing hebben gekregen.” Uit de mutatie blijkt niet dat hier ouders waren betrokken wat mogelijk ook een verklaring kan zijn voor het feit dat de reprimande weinig indruk maakte. 4.5.5 Contra‐indicatie: groepsdruk Een contra‐indicatie is ook als een minderjarige het feit in opdracht of onder druk van anderen of met anderen heeft gepleegd. Wat betreft groepsdruk is het goed te bedenken dat slechts een kwart van de minderjarigen die bij de mutaties waren betrokken, het feit alleen pleegden. Dat de feiten in groepjes worden gepleegd, hoort bij het experimenteergedrag waar de pilot zich op richt. Het is moeilijk vast te stellen in hoeverre daarbij sprake is van een eigen keuze, of van groepsdruk. In enkele mutaties wordt daar expliciet melding van gemaakt. Zo bleken twee jongens van 12 die een chocoladereep hadden gestolen, daartoe te zijn aangezet door klasgenootjes. Voor beide jongens werd een VT‐melding gedaan: Twee jongens van 12 stelen een chocoladereep van 1 euro bij de AH in Houten. Een van hen pakte de reep en de ander stond erbij. Daarna liepen ze langs de zelfscan zonder te betalen. De medewerker wilde in eerste instantie alleen met ouders overleggen en een winkelverbod. Omdat de jongens niets wilden zeggen en geen ID bij zich hadden, is de politie in kennis gesteld. De jongens waren door drie klasgenootjes aangespoord om de reep als challenge te stelen (MN 15) Twee andere feiten waar groepsdruk een rol speelde, werden gepleegd tijdens de schooluren waaronder de eerdergenoemde 13‐jarige die als enige van het groepje waarmee hij binnenkwam, werd aangehouden: Bij een groepje jongeren dat samen de Big Bazar in Vlaardingen binnenkomt, gaat bij het verlaten van de winkel het alarm af. Een jongen van 13 gooit een pakje luchthuilers op de grond en bleek ook nog een pakje in zijn zak te hebben. (RD 2) Tijdens het reprimandegesprek in aanwezigheid van zijn moeder bleek dat zij erg geschrokken was omdat ze dacht dat haar zoon op school zat. Het was maandagochtend 11 uur. Zij zou daarover ook contact opnemen met school. Volgens de betrokken agenten had de jongen verklaard dat hij door de anderen werd aangemoedigd om te stelen omdat ze dachten dat hij dat niet zou durven. Eveneens op een maandagochtend tijdens schooltijd, vertelde de 12‐ jarige jongen dat hij het blikje moest stelen van de jongen die erbij was, maar niet is aangehouden: 64 De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden Een jongen van 12 steelt een blikje Bacardi cola ter waarde van 1.99 bij AH Rotterdam Oosterflank. Op de camera is te zien dat hij dat in zijn zak deed en samen was met een andere jongen. (RD 11) De jongen is naar zijn ouders gebracht en uit het gesprek met de ouders erbij bleek dat die zich al langer zorgen maakten omdat hun zoon moeilijk te doorgronden en beïnvloedbaar zou zijn. De week ervoor had hij ook zwartgereden en ze waren al op zoek naar hulp. Deze ouders gaven expliciet aan blij te zijn met de reprimande en de VT‐melding met doorverwijzing naar de interventie Pak je Kans. Dit is een gemeentelijk hulpverleningsproject in Rotterdam‐ Rijnmond waar gedurende drie maanden op vrijwillige basis aan kan worden deelgenomen om hulp te krijgen bij problemen op school, verkeerde vrienden, ruzie thuis, somberheid of boosheid, grenzen stellen, omgaan met geld, een bijbaantje of werk.31 In twee andere incidenten vertelde de minderjarige tijdens de rit in de politieauto over groepsdruk. Een meisje van 13 dat samen met een ander meisje van 13 in de Primark in Hilversum was aangehouden omdat ze nepwimpers en lijm in haar jaszak had gestopt, deed dat volgens haar op aandringen van een derde meisje dat niet was aangehouden. Er werd een VT‐melding gedaan. (MN 23) Ook een jongen van 15, die snoep had gestolen gaf tijdens de rit naar zijn woning toe dat het een stomme actie was, dat hij eigenlijk niet wist waarom hij het had gedaan, dat er op school over winkeldiefstal werd gesproken en hij het ook een keer wilde proberen. Er kon niet echt worden gesproken van groepsdruk omdat hij alleen had gehandeld, maar er was wel op school besproken dat diefstal in de betreffende supermarkt makkelijk is. Ook hier werd een VT‐melding gedaan. (ZWB 19) Uit het voorgaande blijkt dat de groepsdruk niet in de weg stond aan het toepassen van een reprimande, maar wel een reden was om de reprimande te combineren met een VT‐melding, in de Eenheid Rotterdam vaak gecombineerd met de verwijzing naar het vrijwillige hulpverleningstraject Pak je Kans. 4.5.6 Contra‐indicatie: zorgen rondom de minderjarige Een contra‐indicatie is dat er zorgen zijn rondom de minderjarige. In geval van zorgen over de opvoedsituatie moet minimaal een zorgformulier aan VT worden opgemaakt. Zoals in hoofdstuk 2 al werd vermeld, zijn de landelijke afspraken dat de politie zo’n melding kan doen in geval van duidelijk omschreven zorgen en contextinformatie doordat ouders heel afwijkend reageren door bijvoorbeeld het gedrag van hun kind te bagatelliseren of goed te praten of gaan slaan of schelden naar het kind. In de Eenheid Rotterdam waren er twee incidenten met zusjes die directe aanleiding gaven tot zorgen over de opvoedsituatie. In het eerste incident waren de zusjes van 13 en 15 jaar: Twee zusjes van 13 en 15 jaar worden betrapt op diefstal van ieder een kledingstuk ter waarde van respectievelijk 37.95 en 25 euro bij H&M in Hellevoetsluis. De meisjes zaten te huilen toen de politie kwam. De 15‐jarige had de beveiliger verteld dat ze zelfmoordneigingen heeft omdat ze maar een vriendin heeft op school en die blijft zitten. (RD 12) Het feit dat zusjes samen gaan stelen, is op zich al zorgelijk en in dit geval waren de meisjes ook aan het huilen en uitte de oudste haar problemen en zelfmoordneigingen. Dat het contact met de ouders een belangrijke factor is om die zorgen in te schatten, werd hier bevestigd. 31 Enver Enver, Pak Je Kans, te vinden op: www.enver.nl 65 De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden Volgens het verslag verliep het reprimandegesprek met de moeder erbij niet goed omdat de moeder de problemen van haar dochter bagatelliseerde en een slechte invloed had op de meisjes en ging het gesprek beter toen ze er nog niet bij was. Er werd een VT‐melding gedaan met verwijzing naar Pak je Kans. Het tweede incident betrof twee zusjes van 14 en 15 jaar, die voor bijna 70 euro boodschappen hadden gestolen bij Dirk van der Broek in Schiedam. De houding van de zusjes en de moeder waren het spiegelbeeld van het hiervoor beschreven incident. (RD 16) In de mutatie wordt beschreven dat de zusjes zich ongeïnteresseerd en nonchalant toonden en de politieagent die deze mutatie heeft opgemaakt, herinnert zich dat de meisjes op het moment dat ze werden opgehouden in een kantoortje van de winkel, brutaal waren naar de beveiliger en zich niet bepaald timide opstelden. Tijdens het reprimandegesprek in de kantine van de winkel, dat zonder betrokkenheid van de ouders werd gevoerd, reageerden ze onverschillig. Toen de agent ze daarna thuis bracht, bleek de moeder niet thuis te zijn en toen die werd gebeld, toonde die zich gevoelig en teleurgesteld omdat ze dit niet had verwacht. Uit het gesprek, maar ook uit het huisbezoek, bleek dat het gezin in de schulden zat en waarschijnlijk was gebrek aan geld om eten te kopen dan ook de reden voor het stelen van de grote hoeveelheid boodschappen. Beide meisjes hadden een rugzak vol gestolen: “Moeder was wel erg teleurgesteld en het bleek dan uiteindelijk ook nog dat ze bij de schuldsanering zaten, dus weinig geld. Dat legt misschien ook wel weer een beetje uit waarom ze dan stelen, geen geld en ze willen toch wat lekkers hebben. In hun huis zagen we ook dat het er heel leeg uitzag. Er stond alleen een bank, niet eens een tv, echt heel armoedig.” Ook in deze zaak is een VT‐melding opgemaakt met verwijzing naar Pak je Kans. In beide incidenten waren de zorgen over de opvoedsituatie dus geen reden om de reprimande niet te geven, maar wel om een VT‐melding te doen. Er zijn meer mutaties waaruit zorgen over de opvoedsituatie naar voren komen. Zo werd in de mutatie van de diefstal van een pakje sushi bij de AH in Almere door een 14‐jarig meisje (MN 1) opgemerkt dat een VT‐melding is gedaan omdat ze foute beslissingen neemt en een paar maanden eerder al eens was weggelopen van huis. Daarnaast zijn er vijf mutaties met acht minderjarigen, waarin deze minderjarigen in een zorginstelling of crisisopvang verbleven en dus niet thuis woonden. Het gaat behalve om het al eerdergenoemde incident van twee meisjes bij in Hoek van Holland (RD 9) om een incident met twee meisjes van 15 die werden betrapt toen ze zich in een parkeergarage in Almere aan het omkleden waren met de gestolen kleding en door de politie zijn teruggebracht naar de zorginstelling waar ze verbleven. (MN 4) Het derde incident betreft een 16‐jarig meisje dat een sixpack bier had gestolen. Ze liet zich zonder protest terugbrengen naar de instelling. Volgens de begeleiders was het meisje met ruzie vertrokken en hadden ze de supermarkt al gewaarschuwd dat ze daar mogelijk naar op weg was om alcohol te kopen. (ZWB 2) Het vierde incident betreft een 14‐jarige jongen die een aantal Turkse broodjes niet had afgerekend. Hij is afgezet in de crisisopvang waar hij verbleef waar een reprimandegesprek is gevoerd in aanwezigheid van zijn begeleiders die ook zijn ouders zouden informeren. (MN 17) Het vijfde incident betreft twee meisjes van 13 en 14 die make‐up hadden gestolen en waarmee in aanwezigheid van hun begeleider in de 66 De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden woongroep een reprimandegesprek is gevoerd. Een van de meisjes zei bang te zijn voor de reactie van haar ouders die nog zouden worden geïnformeerd. (ZWB 9) 4.5.7 Contra‐indicatie: angst voor de (fysieke) reactie van de ouders De contra‐indicatie dat de minderjarige heel erg bang is voor een (fysieke) reactie van de ouders ligt dicht bij de hiervoor besproken contra‐indicatie van zorgen rond de opvoedsituatie. Uit meerdere mutaties bleek dat minderjarige verdachten ‘bang’ waren voor de reactie van ouders, omdat ze boosheid of teleurstelling verwachtten, maar in twee incidenten wordt in de mutatie melding gemaakt van reële angst voor fysiek geweld. Het eerste incident betrof een 12‐jarig meisje dat was betrapt op het stelen van eten en drinken: Een meisje van 12 wordt betrapt op het stelen van eten en drinken ter waarde van 5.50 bij een AH in Rotterdam. De mutatie vermeldt dat ze bang is voor haar vader in verband met huiselijk geweld. (RD 21) Mogelijk omdat abusievelijk gebruik is gemaakt van de RAPP‐app en het verslag daarna alsnog in BVH moest worden opgenomen, is de tekst in mutatie zeer summier. Er staat niet meer in dan dat na overleg met de hOvJ is besloten tot een reprimande waarna de moeder is ingelicht en een VT‐melding is gedaan. Uit het interview met de betrokken politieagent blijkt dat er veel meer is gebeurd. Zo heeft de politieagent de eerdere meldingen van huiselijk geweld in het systeem opgezocht. Ze heeft het meisje naar huis gebracht, maar toen de vader niet thuis bleek, daar met het meisje en de moeder een gesprek gevoerd, en het aan de moeder overgelaten om dit richting de vader te communiceren: “Toen ze betrapt werd was ze nog wel gewoon rustig en toen wij aankwamen werd ze emotioneel omdat ze bang was dat we het tegen haar vader zouden zeggen. Ik zei ‘Ja we gaan het toch naar je ouders toe.’. Maar ze was bang dat haar vader haar zou slaan, omdat ze blijkbaar eerder mishandeld was. Dus dat hebben we ook opgezocht in het systeem en daar bleek ook wel eerdere meldingen van huiselijk geweld. Toen we aankwamen en de vader niet thuis was, zijn we een gesprek aangegaan met moeder. Maar die zei ‘Je vader gaat het toch te horen krijgen’, en uiteindelijk moet ze dat zelf beslissen.” Volgens de Handreiking had in deze situatie het eerste contact met de ouders op het bureau plaats moeten vinden. Dat was niet realiseerbaar nu de vader niet thuis was. Vanwege een reële angst voor escalatie werd een dergelijke voorzorgsmaatregel wel getroffen door de gezinsvoogd van een van de twee meisjes van 16 die een telefoonhoesje hadden gestolen: Twee meisjes van 16 worden betrapt op de diefstal van een telefoonhoesje bij het Kruidvat in Utrecht. Een van de twee had de verpakking geopend, het hoesje om haar telefoon gedaan en in haar zak gestopt. Het meisje dat het hoesje heeft gepakt, had achteraf spijt en heeft betaald voor het hoesje. Het andere meisje had een nonchalante houding. (MN 11) Het meisje dat het hoesje had gepakt, stond onder toezicht van een gezinsvoogd en werd door hem opgehaald van het politiebureau omdat hij een conflictsituatie met de moeder voorzag als de politie aan de deur zou komen. De gezinsvoogd had al gesprekken met de moeder gepland staan en zou het met de moeder bespreken. Uit de mutatie bleek dat het meisje dat erbij stond, vrees had voor een heftige reactie van haar vader. Ze had aan de politie het adres 67 De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden van haar moeder gegeven, maar die vertelde, toen ze daar aankwamen, dat ze bij haar vader woonde en dat die moest worden ingelicht. Voor beide meisjes is een VT‐melding gedaan. In beide incidenten is de angst voor de ouders geen contra‐indicatie geweest voor het geven van een reprimande, maar is er voor alle betrokken meisjes wel een VT‐melding gedaan. In geen van de situaties is opvolging gegeven aan het voorschrift in de Handreiking dat in dit soort situaties van angst voor de ouders, het eerste contact met de ouders op het bureau plaats zou moeten vinden waarna er, na het borgen van de veiligheid en zorg, alsnog een regulier reprimandegesprek zou kunnen worden gevoerd, bij voorkeur door een jeugdagent. 4.6 De uitvoering van het reprimandegesprek en andere interventies 4.6.1 Verslagen van de reprimandegesprekken in de mutaties Met uitzondering van de mutatie waarin een jongen werd ingesloten (MN 19) blijven er 53 incidentmutaties over waarin is besloten tot een reprimande en vanwege de aanhouding de nieuwe werkwijze moet worden gevolgd. In 46 daarvan wordt er melding gemaakt van een contact of reprimandegesprek met betrokkenheid van de ouders, in 7 niet. Het betreft drie mutaties uit Midden‐Nederland (MN 5, 18, 21) en vier uit Zeeland‐West‐Brabant (ZWB 3, 17, 18, 21). In de Eenheid Rotterdam is in alle mutaties melding gemaakt van een contact of reprimandegesprek met betrokkenheid van de ouders. Van de 46 mutaties waarin een verslag of melding is gemaakt van een gesprek met betrokkenheid van de ouders, zijn de minderjarigen in 24 incidenten naar de woning van de ouders overgebracht of naar de zorginstelling waar de minderjarige verblijft. In de mutaties van de Eenheid Rotterdam gebeurde dat in tweederde van de incidenten (12 van 19), in de andere twee politie‐eenheden in ongeveer een derde van de incidenten (MN: 6 van 19 en ZWB: 6 van 15). In negen incidenten zijn de ouders naar het politiebureau gekomen en in zeven incidenten is er ter plaatse of op een niet vermelde locatie een reprimandegesprek in aanwezigheid van de ouders gevoerd. Slechts in zes indicenten is het contact met de ouders uitsluitend telefonisch verlopen. In de grote meerderheid van de mutaties waarin melding wordt gemaakt van contact met de ouders, in 40 van de 46 incidenten, heeft de politie dus moeite gedaan om de minderjarige naar huis te brengen of een persoonlijk gesprek met de ouders op een andere locatie te voeren. Minderjarigen naar huis gebracht In 24 incidenten werd één of meer van de betrokken minderjarigen naar huis of de zorginstelling waar de minderjarige verbleef, gebracht. Een enkele keer is het gesprek met twee minderjarigen bij één van de twee moeders gevoerd terwijl de andere moeder, die aan het werk was, werd gebeld. (RD 1) Er zijn incidenten waarin enkel wordt vermeld dat de minderjarigen thuis zijn afgezet (ZWB 14) of zijn overgedragen aan de zorginstelling (MN 4, RD 9, ZWB 2), dat de minderjarige naar huis is gebracht waar een reprimandegesprek is gevoerd in het bijzijn van de ouders (MN 8) of dat de ouders zo boos zijn dat de kinderen nadat ze thuis zijn afgezet, aan de ouders zijn overgelaten. (RD 18) In de meeste gevallen is er ook een verslag van een reprimandegesprek in aanwezigheid van de ouders. De meeste verslagen vermelden kort dat er een gesprek is gevoerd en wat de reacties van de ouders waren. De vader van een 14‐jarige en de moeder van een 17‐jarige jongen die zijn betrapt op diefstal bij een filiaal van AH in Rotterdam, toonden zich beiden 68 De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden geschrokken, zeiden dat het thuis goed ging en dat de jongens straf zouden krijgen. (RD 15) De ouders van een jongen van 17 die levensmiddelen heeft gestolen bij een filiaal van AH in Tilburg, toonden zich “niet blij” met de handelingen van hun zoon. (ZWB 1) De ouders van een jongen van 15 die een reep kinderchocolade heeft gestolen bij een filiaal van de Jumbo in Vinkeveen, toonden zich zeer teleurgesteld in hun zoon waarop de 15‐jarige puberaal zou hebben gereageerd naar zijn ouders. (MN 14) In paragraaf 4.4.5 werden al enkele incidenten besproken waarin minderjarigen tijdens de rit in de politieauto naar hun huis hadden verteld dat groepsdruk een rol speelde. Bij een meisje van 13 sprak de politieagent met haar ouders over de mogelijkheid van sport of een hobby om haar zelfvertrouwen en weerbaarheid te verbeteren. (MN 23) Een jongen van 15 moest thuis het verhaal aan zijn ouders vertellen die boos, teleurgesteld en emotioneel reageerden. De politieagent legde de jongen uit dat hij geluk had met de reprimande, maar dat dit een volgende keer niet meer het geval is en dit soort acties gevolgen kunnen hebben voor zijn verdere toekomst. Zijn moeder vroeg advies over een passende straf die zij als ouder op kan leggen en hoe hij afstand kan nemen van zijn verkeerde vrienden. De politieagent heeft haar geadviseerd om deze vraag bij de wijkagent jeugd neer te leggen met het verzoek haar te bellen. (ZWB 19) Een jongen van 14 die frikandelbroodjes had gestolen, vertelde in de politieauto dat hij bang was buiten school niet meer naar buiten te mogen en dat zijn telefoon zou worden afgepakt. Bij zijn ouders thuis vertelde de politieagent de jongen en zijn moeder over de pilot en over de consequenties bij een volgende keer zijn. De jongen schrok daarvan en ook de moeder zag de ernst van de situatie in en zou nog met haar zoon in gesprek te gaan. (ZWB 6) In enkele mutaties wordt gemeld dat ouders niet thuis zijn en welke stappen ondernomen worden om ze alsnog te spreken. Met 15‐jarige jongen die voor 18 euro aan producten heeft gestolen bij een filiaal van Jumbo in Utrecht is zijn moeder, omdat ze niet thuis was, telefonisch op de hoogte gebracht. Omdat de jongen niet in het werkgebied van de politieagenten woont, is de wijkagent gevraagd om in gesprek te gaan met moeder en zoon. Er is tevens een VT‐melding gedaan. (MN 7) In de Eenheid Rotterdam zijn enkele reprimandegesprekken bij de ouders thuis gevoerd door het jeugdpreventieteam (hierna: JPT). Bij een jongen en een meisje, beiden 14, die een fles apfelkorn hadden gestolen, gebeurde dat doordat via een VT‐melding regionaal maatwerk is ingezet. Uit deze gesprekken bleek dat het meisje niet wist dat de fles zou worden gestolen en dat het een idee van de jongen was. Hij betuigde spijt en had ook een excuusbrief aan zijn moeder geschreven. Hulp bij het bieden van weerstand aan groepsdruk werd door hem en zijn moeder echter afgeslagen. (RD 7) Het JPT legde ook huisbezoeken af aan de ouders van twee jongens van 13 die etenswaren hadden gestolen in een filiaal van Jumbo in Dordrecht, waarbij ze zich nogal recalcitrant hadden opgesteld bij de aanhouding en één van de twee ten onrechte had beweerd dat hij 9 jaar oud was. Beide jongens waren nog maar een jaar in Nederland uit Jemen en Syrië. Het JPT sprak bij de ene jongen met de moeder met een tolk erbij en bij de ander met de vader met een tolk erbij. De moeder, die in eerste instantie niet wilde geloven dat haar zoon had gestolen, bood later excuses aan toen ze inzag dat dit wel het geval was geweest. De vader van de andere jongen toonde zich teleurgesteld. Zijn zoon zei zich door de ander te hebben laten meeslepen en spijt te hebben. Het gezin kreeg al hulp. (RD 14) 69 De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden Reprimandegesprek op het politiebureau In negen mutaties werd de ouders gevraagd de minderjarige op te halen op het politiebureau. In twee gevallen had er een insluiting plaatsgevonden en werd de minderjarige alleen overgedragen aan zijn ouders (ZWB 10, ZWB 16), maar in de overige negen incidenten ging het om een reprimandegesprek op het politiebureau. In een incident was de mutatie summier. Er staat niet meer vermeld dan dat de meisjes hun moeders moesten bellen, dat die moeders ze kwamen ophalen en dat er een reprimandegesprek is gevoerd en de gevolgen zijn uitgelegd. (MN 24) Enkele gesprekken zijn eerder genoemd, zoals het gesprek met de meisjes met de ontlabelaar die erg emotioneel waren (MN 22), het gesprek met het 13‐jarige meisje dat graffiti had gespoten (ZWB 12). Tijdens het gesprek met twee 12‐jarigen die als challenge een chocoladereep hadden gestolen in aanwezigheid van hun moeders op het politiebureau gekomen, bleek dat deze moeders zich erg geschrokken toonden en één van hen expliciet om advies en ondersteuning vroeg in de opvoeding. (MN 15) Met twee jongens van 13 en 14 die snoep en kauwgom hadden gestolen en door hun ouders werden opgehaald op het politiebureau, is samen met de ouders “een goed gesprek” gevoerd. (RD 10) Een meisje van 16 dat voor 2,80 euro had gestolen bij een supermarkt had een reprimandegesprek op het politiebureau in aanwezigheid van haar vader. Volgens het verslag had ze eerst zelf moeten uitleggen waarvoor ze op het bureau zat. (MN 16). Een van de twee meisjes die kleding bij de Bijenkorf hadden gestolen, is op verzoek van de ouders zelf naar het politiebureau overgebracht. Volgens de betrokken politieagent gebeurde dat omdat de ouders zorgen hadden over het gedrag van hun dochter en het niet zeker was dat ze naar huis zou komen: “Omdat ze veel van huis was, op school spijbelde, aan het liegen was tegen haar ouders, zeiden ze: ‘We komen haar zelf ophalen, want anders gaat ze alsnog mee met die vriendin naar huis en dan duurt het weer twee dagen voor we haar zien’.” Het was de politieagent al opgevallen dat het meisje erg nonchalant reageerde op de politie en dat ze pas toen haar ouders werden gebeld, van houding veranderde en wat gevoeliger werd. De vader kwam naar het politiebureau om samen een gesprek te voeren en daaruit kwam naar voren dat het meisje persoonlijke problemen had die te maken hadden met haar verleden. Er werd een VT‐melding gedaan. (RD 20) Een reprimandegesprek in aanwezigheid van de ouders op een niet genoemde locatie In zeven mutaties van de reprimandegesprekken wordt niet duidelijk aangegeven waar ze zijn gevoerd, maar wel dat dat in bijzijn van de ouders gebeurde en dus niet telefonisch. Met een meisje van 12 dat een doosje make‐up en oorbellen ter waarde van 36 euro had gestolen bij een filiaal van Kruidvat in Nieuwegein is een reprimandegesprek gevoerd in bijzijn van de ouders. Die vertelden de politie dat het precies een half jaar geleden was dat de opa van het meisje was overleden en dat dit de reden zou zijn dat zij spullen had gestolen. Vader gaf aan dat hij niet te spreken was over het gedrag van zijn dochter en dat zij voldoende straf van hem zou krijgen. Zo zou ze voorlopig niet alleen meer naar de winkels mogen. (MN 3) Met drie jongens van 14 die levensmiddelen hadden gestolen bij de Jumbo in Gorinchem is een reprimandegesprek gevoerd van een uur in aanwezigheid van hun ouders. Eén van de drie kreeg de schuld van de andere twee, maar nadat de jongens haperend het verhaal hadden verteld en die jongen als laatste het woord kreeg, bleek volgens de politie dat hij compensatiegedrag vertoonde om erbij te horen. De ouders waren volgens het verslag erg blij 70 De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden met deze aanpak. Voor elk van de drie jongens is een VT‐melding gedaan. (RD 4) In een ander incident met twee meisjes van 13 die vernielingen hadden aangericht, zijn de moeders ter plaatse gekomen om camerabeelden te bekijken en de schade te regelen. De moeders waren “not amused” en na een opvoedkundig gesprek zijn de meisjes aan ze meegegeven. (MN 12) Ouders telefonisch geïnformeerd Van de mogelijkheid om de ouders telefonisch te spreken, is slechts in zes mutaties gebruik gemaakt. Dit gebeurde meestal bij de kledingdiefstallen die verder van huis hebben plaatsgevonden. Van twee meisjes van 17 die in een filiaal van H&M in Amersfoort in de paskamer een trui onder het shirt van één van hen hadden verstopt, werden de ouders telefonisch in kennis gesteld. Dit maakte niet minder indruk, want blijkens de mutatie was het meisje dat de trui onder haar shirt had verstopt, hard aan het huilen. (MN 9) Dat was ook het geval bij één van de meisjes van 15 die kleding hadden gestolen in de Bijenkorf. Tijdens het telefoongesprek toonde de vader zich teleurgesteld, juist omdat het meisje nog maar kort bij hem woonde en het goed ging. Het meisje schrok blijkens de mutatie van zijn reactie. (RD 20) 4.6.2 Meldingen bij Veilig Thuis Uit de steekproef van de mutaties in drie politie‐eenheden kwam naar voren dat voor 52 van de 117 minderjarigen een VT‐melding is gedaan terwijl bij een groot deel van deze minderjarigen geen sprake lijkt te zijn van zorgen. De Eenheid Rotterdam heeft relatief het grootste aantal meldingen, in 15 van de 21 incidentmutaties voor 27 van de 40 minderjarigen. In ruim de helft van meldingen gebeurde dat met verwijzing naar de interventie Pak je Kans waar in een geval naar werd verwezen vanwege beïnvloedbaarheid (RD 11) en in een ander geval met het argument dat Halt geen optie is door de reprimande en de minderjarige zo alsnog Pak je Kans kan volgen (RD 3). De meeste andere VT‐meldingen worden niet in de mutatie zelf onderbouwd. In een mutatie met drie jongens van 14 jaar wordt niet meer vermeld dan dat de melding voor elk van de drie jongens is gedaan “in verband met pilot reprimande” (RD 4). De bij dit laatste incident betrokken agent zegt dat het een VT‐melding wordt genoemd, maar dat hij het ziet als een rapport voor de doelgroepencoördinatoren. Die kunnen op basis daarvan als tussenpersoon bezien of er lokale hulpverlening nodig is of lokale politieagenten met de ouders in gesprek moeten gaan. Hij dacht dat de meldingen in dit incident ook niet waren doorgezet naar VT. De melding wordt gedaan omdat de politieagent er dan geen aandacht aan hoeft te besteden en er zo niets gemist wordt. Dat zou bij minderjarigen vrij standaard gebeuren: “Bij een minderjarige maken we die vrijwel altijd op. Zeker als het een misdrijf betreft, wordt er een VT‐melding opgemaakt.” In de Eenheid Midden‐Nederland zijn VT‐meldingen gedaan in 12 van de 24 incidentmutaties voor 20 van de 39 minderjarigen. Bij acht incidenten is de aanleiding nog enigszins uit de omstandigheden af te leiden, zoals bij de twee jongens van 12 die als challenge een chocoladereep hadden gestolen (MN 15), een 14‐jarige jongen in de crisisopvang (MN 17), een niet aangehouden 14‐jarige jongen waarvoor de winkelmanager jongerenwerk en de huismeester van de school had ingeschakeld (MN 6), een 16‐jarige jongen die niet wilde meewerken (MN 19) en drie 14‐jarige jongens waarvan er twee om verschillende redenen werden ingesloten (MN 5). Bij vier andere incidenten wordt niet duidelijk waarom de de VT‐ melding is gedaan. Bij een incident waarin drie meisjes van 14 jaar waren betrapt op winkeldiefstal (MN 24) vertelde de betrokken agent dat zijn collega had gezegd dat er een VT‐ 71 De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden melding moest worden opgemaakt omdat het om minderjarigen ging, maar hij zijn twijfels had: “Ik had daar zo mijn twijfels over, dus ik zei ‘ja we hebben daar eigenlijk niet echt reden voor’. Maar uiteindelijk hebben we het toch voor de zekerheid gedaan en dan wachten we af tot de beoordelaar er wat van vindt. En die vond het niet nodig, dus dat is uiteindelijk gewoon afgeschaald.” Volgens hem zouden er over het algemeen veel VT‐meldingen worden opgemaakt, ook omdat collega’s dat adviseren. Overwegingen die volgens hem een rol kunnen spelen, zijn dat een minderjarige onder druk wordt gezet door een meerderjarige, eerdere politiecontacten, een minderjarige die voedsel steelt omdat hij te weinig eten krijgt. In de Eenheid Zeeland‐West‐Brabant is in 4 van de 21 incidentmutaties voor 5 van de 38 minderjarigen een VT‐melding gedaan Het gaat daarbij om de niet aangehouden minderjarige van identiteitsfraude (ZWB 8) waarin er sprake was van een gespannen situatie met de ouders en drie andere incidenten waarin alleen maar naar de reden voor de VT‐melding kan worden gegist, een jongen van 15 die snoep heeft gestolen (ZWB 19), een meisje van 16 dat sushi heeft gestolen (ZWB 5) en twee jongens van 14 die drinken en snoep hadden gestolen (ZWB 20). Volgens een bij een van deze incidenten betrokken politieagent zou het opmaken van een VT‐melding een voorwaarde zijn voor het geven van een reprimande volgens de nieuwe werkwijze: “De bedoeling is in ieder geval wel dat er altijd een Veilig Thuis melding opgemaakt wordt als een minderjarige met de reprimande in aanraking komt.” Dat zou gebeuren middels het politiesysteem waar een bepaald formulier wordt opgemaakt wat rechtstreeks via dat systeem wordt verstuurd. Volgens hem zouden alle politieagenten een hand‐out hebben gekregen met betrekking tot de werkwijze van de reprimande zodat er een eenduidige werkwijze is en daar zou in staan dan er een zorgmelding moet worden opgemaakt. 4.6.3 Winkelmaatregelen Uit de mutaties blijkt dat in grofweg de helft, te weten 30 mutaties een winkelverbod is uitgevaardigd voor 53 minderjarigen: in Midden‐Nederland in 10 mutaties (21 minderjarigen), in Rotterdam in 9 mutaties (15 minderjarigen) en in Zeeland‐West‐Brabant in 11 mutaties (17 minderjarigen). Ze worden meestal voor 1 jaar opgelegd, maar soms ook voor 2 jaar of 3 jaar. Deze verboden lijken vrij willekeurig te worden toegepast en gelden soms voor het filiaal waar gestolen is, en soms voor alle filialen in het land van de supermarktketen, drogisterijketen of kledingwinkelketen waar is gestolen. De verboden worden ook opgelegd als het om hele kleine diefstallen gaat, van een paar euro, en in zaken waar het overduidelijk is dat het om een eenmalige actie gaat zoals in het incident waarin een jongen van 17 een morning after‐pil had gestolen bij een filiaal van het Kruidvat in Rotterdam om te voorkomen dat zijn vriendin zwanger zou worden. (RD 17) Hier lijkt sprake te zijn geweest van een noodsituatie die zich, zeker nu de politie zijn moeder belde, waarschijnlijk niet geregeld zal voordoen. Desondanks kreeg hij een winkelverbod voor 1 jaar. Daarnaast is in twee vernielingsincidenten een toegangsverbod voor een heel winkelcentrum of winkelcomplex afgegeven. Het betrof het al eerder besproken incident met een 13‐jarig 72 De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden meisje dat vanwege graffiti een verbod kreeg voor het winkelcomplex voor 4 jaar (ZWB 12). Het tweede verbod voor vernieling betrof twee meisjes van 13 die een toegangsverbod kregen voor een winkelcentrum van 1 jaar omdat ze reclameborden en de muur van een filiaal van Dirk van der Broek in een winkelcentrum in Hilversum hadden vernield. Volgens de mutatie waren de meisjes al de hele week ‘vervelend’ rondom het winkelcentrum en is in overleg met ZSM gekozen de zaak met een reprimande af te doen. (MN 12) In diverse zaken blijkt uit de mutatie dat de politie vooral of misschien zelfs wel uitsluitend is ingeschakeld omdat de supermarkt een winkelverbod wilde opleggen en de jongens geen ID konden tonen. Eerder werd het incident genoemd met twee 12‐jarige jongens die als challenge een chocoladereep hadden gestolen waarin de winkelmanager zich in overleg met de ouders had willen beperken tot een winkelverbod, maar werd de politie ingeschakeld omdat de jongens geen ID‐bewijs bij zich hadden. (MN 15) Het reprimandegesprek op het politiebureau bleek echter een belangrijke meerwaarde te hebben gezien de zorgen van hun moeders. Ook in een tweede incident waarin een jongen van 16 die voor 23,70 euro aan goederen niet had gescand bij een filiaal van AH in Tilburg, had de winkelier zich tot een winkelverbod willen beperken, maar omdat de verdachte geen ID bij zich had, is het ter plaatse afgehandeld ‘conform protocol winkeldiefstal’ zonder dat verder wordt benoemd wat dat inhoudt. (ZWB 17) In het derde incident waar twee jongens van 13, eveneens in een filiaal van AH in Tilburg, een blikje energydrank hebben gestolen, is geen aangifte gedaan. Aan beide jongens is wel een winkelverbod van 1 jaar meegegeven. In de mutatie staat dat de politie erbij is geroepen omdat de jongens zich niet konden legitimeren en ze een reprimande is gegeven. (ZWB 18) In een aantal zaken lijkt de politie het winkelverbod als onderdeel van de afdoening te zien of presenteren. In een eerder besproken incident waarin de politie de ouders had verzocht om naar de winkel te komen met de officiële documentatie (ZWB 20) staat in het reprimandeverslag dat de vader van de ene jongen en de moeder van de andere jongen het eens zijn met “het gekregen winkelverbod”. In de mutatie van een incident waarin een meisje van 15, een jongen van 16 en een jongen van 17 drie repen chocolade bij een filiaal van Jumbo in Bergen op Zoom hebben gestolen, staat dat in overleg met de coördinator VVC (Veel Voorkomende Criminaliteit) is besloten “het bij een winkelverbod en reprimande te laten”. (ZWB 3) In 14 mutaties is het winkelverbod gecombineerd met een civiele vordering of winkelboete voor 22 minderjarigen: in Midden‐Nederland in zes incidenten met tien minderjarigen, in Rotterdam in vijf incidenten met negen minderjarigen en in Zeeland‐West‐Brabant in drie incidenten met drie minderjarigen. In een aantal gevallen wordt een bedrag genoemd van 181 euro en in diverse mutaties wordt ook gesproken over de SODA‐boete, winkeliersboete of civiele boete wat, als het zo ook aan de minderjarige wordt gepresenteerd, de indruk wekt dat het om een straf gaat. Ook deze winkelboete lijkt soms te worden gepresenteerd als onderdeel van de reprimande. Tijdens een reprimandegesprek met drie meisjes van 14, die hadden gestolen bij SoLow in Hilversum, in aanwezigheid van hun moeder op het politiebureau, werden de gevolgen uitgelegd, namelijk “de boete van 181 euro en VT‐ melding”. (MN 24) Zo legde de politie een meisje volgens de mutatie uit dat ze “een winkelverbod heeft gekregen en dat er nog een boete vanuit de supermarkt naar haar adres wordt opgestuurd”. (MN 16) 73 De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden Uit enkele mutaties komt naar voren dat de hoogte van bedrag bij sommige ouders tot veel zorgen leidt. Aan de vader van een jongen van 13 die chips, snoep en een kaasbroodje niet had gescand bij een filiaal van Spar in Schiedam werd telefonisch uitgelegd dat zijn zoon “een reprimande kreeg, een winkelverbod en een SODA‐boete.” De vader reageerde teleurgesteld te zijn in zijn zoon, maar ook dat zij kampen met geldzorgen en dat de boete een groot probleem gaat worden omdat ze die niet kunnen betalen. (RD 3) Ook in een eerder besproken mutatie van twee meisjes die met een lege doos Prince koekjes make‐up hadden gestolen, reageert de moeder volgens de mutatie “de boete van 181 euro” veel te hoog te vinden. (RD 19) Ook in het eerdergenoemde incident van de twee zusjes uit een gezin met schulden die boodschappen hadden gestolen, (RD 16) maakte de winkelboete, en dan ook nog twee keer, de problemen voor hun moeder alleen nog maar groter. De betrokken politieagent vertelde daarover: “Die €181,‐ die ze moesten betalen.(…) Daar zat moeder wel heel erg mee, dat is voor de bewindvoerder om dat uit te zoeken. Maar dan wordt haar stapeltje wel weer hoger, twee keer €181,‐.” 4.7 Samenvatting van de bevindingen In dit hoofdstuk is in aanvulling op de landelijke cijfers in het vorige hoofdstuk op basis van verkennende observaties, een steekproef van 66 mutaties met betrekking tot 117 verdachten en aanvullende interviews met een aantal bij die reprimandes betrokken politieagenten onderzocht hoe de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden is uitgevoerd. De introductie van de werkwijze en de politiesetting waarin deze moet worden toegepast Allereerst is onderzocht hoe de nieuwe werkwijze vanuit de landelijke portefeuille Z&V is gecommuniceerd naar de politie‐eenheden. Daaruit bleek ten eerste dat niet alle politie‐ eenheden op de pilot zaten te wachten en ten tweede dat er erg weinig tijd was om de pilot goed uit te zetten. Enkele politie‐eenheden waaronder de onderzochte Politie‐Eenheid Rotterdam zijn twee maanden later, in december 2020, begonnen om de nieuwe werkwijze goed te doorgronden en helder te communiceren terwijl andere politie‐eenheden zoals de onderzochte Politie‐Eenheid Zeeland‐West‐Brabant alles op alles hebben gezet om de werkwijze tijdig in te voeren. Vervolgens bleek uit de wijze waarop de pilot via de Eenheidsstaf en de districten is gecommuniceerd naar de basisteams hoe verschillend de politie‐eenheden zijn georganiseerd. Tot slot is een beeld geschetst van de politiesetting waarin de reprimande wordt gegeven en geregistreerd. Daaruit bleek dat het geven van een waarschuwing de politie niet vreemd is en voor de meest uiteenlopende feiten wordt gebruikt, ook bij meerderjarige verdachten. En dat de politiediensten zeer afwisselend en niet te plannen zijn, dat aanhoudingen voor veel extra werk zorgen en dat het bijhouden van mutaties tussen de bedrijven door gebeurt, soms zelfs om even bij te komen van stressvolle incidenten. Een eerste inventarisatie van de mutaties en kanttekeningen bij de registratie In vervolg op de hiervoor gemaakte opmerkingen over de setting waarin de registraties worden verwerkt, zijn er, mede op basis van de eerste inventarisatie, meer kanttekeningen geplaatst bij de registratie. Daaruit blijkt dat het systeem nog ruimte laat voor interpretatie, en dat enkele belangrijke gegevens die nodig zijn om te bezien of de werkwijze is gevolgd, niet zijn opgenomen onder de gegevens die moeten worden genoteerd. Zo mist de vermelding of 74 De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden er sprake was van een aanhouding (op heterdaad) wat een cruciaal gegeven is, want als er geen aanhouding is geweest, hoeft de nieuwe werkwijze met de telefonische voorgeleiding door de hOvJ niet te worden gevolgd. Uit de mutaties komt naar voren dat de feiten meestal in groepjes zijn gepleegd, vaak duo’s van meisjes of jongens van dezelfde leeftijd. In minimaal twaalf incidentmutaties met 26 minderjarige verdachten leek er geen sprake te zijn geweest van een aanhouding. Dat waren vooral vernielingen met geringe schade waarin er geen sprake was van een burgeraanhouding en de politieagenten het kennelijk niet proportioneel achtten om de minderjarige aan te houden. In vrijwel al die zaken zijn de ouders betrokken bij de reprimande wat laat zien dat ook dit soort gesprekken niet nieuw zijn. In enkele incidenten voerde de politie het reprimandegesprek met de minderjarigen zelfs op uitdrukkelijk verzoek van de gedupeerden, waaronder een school. De toepassing van de werkwijze en rolverdeling Met uitsluiting van de mutaties waarin geen aanhouding heeft plaatsgevonden, zijn 54 incidentmutaties onderzocht met 91 verdachten waarop de nieuwe werkwijze moet worden toegepast. Daarvan werden twee minderjarigen die geen first offender meer waren en twee minderjarigen die zich recalcitrant opstelden, alsnog overgebracht naar het politiebureau en zonder reprimande ingesloten. Daarnaast zijn minderjarige first offenders in drie incidenten in Zeeland‐West‐Brabant naar het politiebureau overgebracht om daar te worden voorgeleid aan de hOvJ, waarna ze alsnog een reprimande is gegeven. In één van die gevallen is dat te verklaren door de brutale opstelling, maar in de andere gevallen lijkt er sprake te zijn van onbekendheid met de nieuwe werkwijze. Uit het merendeel van de mutaties blijkt dat er overleg is geweest met de hOvJ, maar dat ging maar in enkele gevallen gepaard met een telefonische voorgeleiding. En waar er wel sprake was van een telefonische voorgeleiding had die vaker de vorm van een reprimandegesprek dan van een rechtmatigheidstoets. Verder komt uit de mutaties naar voren dat ZSM in nog geen vijfde deel van de zaken is geconsulteerd. Waar dat wel is gebeurd, gebeurde dat niet altijd om de persoonlijke omstandigheden te checken, maar ook om ZSM te laten meebeslissen. De toepassing van de criteria en contra‐indicaties Van de in totaal 117 jongeren die in de mutaties voorkwamen waren er vier jongens jonger dan 12 jaar en een vrouw ouder dan 17 jaar, maar zij pleegden het feit samen met minderjarigen van 12 tot 18 jaar. Bij drie van de 91 minderjarige verdachten waar een aanhouding heeft plaatsgevonden, was er sprake van een eerdere strafrechtelijke afdoening waarbij er in een van de drie incidenten alsnog werd besloten tot een reprimande terwijl de andere twee minderjarigen het reguliere proces in gingen. Op twee na hebben alle 54 incidenten waarin een aanhouding is verricht en waarvoor de werkwijze dus geldt, betrekking op winkeldiefstal. Recalcitrant gedrag is de enige contra‐indicatie die er in twee gevallen toe leidde dat een minderjarige first offender niet meer in aanmerking kwam voor een reprimande. In enkele mutaties wordt expliciet melding gemaakt van groepsdruk omdat een minderjarige daar tijdens het reprimandegesprek of in de politieauto over vertelt. In geen van die gevallen was dit een reden om geen reprimande te geven, maar wel om een VT‐melding te doen. Ook de incidenten waarin er zorgen waren over de opvoedingssituatie, was dat geen reden om de reprimande te weigeren, maar wel om een VT‐melding op te maken. Dat gold ook voor de paar zaken waarin sprake was van angst voor de (fysieke) reactie van de ouders. De uitvoering van het reprimandegesprek en andere interventies 75 De uitvoering van de nieuwe werkwijze in drie politie‐eenheden In het grootste deel van de incidentmutaties waarin is besloten tot een reprimande en de nieuwe werkwijze moest worden gevolgd, is er sprake van een persoonlijk contact met de ouders. In de helft van die 46 incidenten zijn de minderjarigen naar de woning van de ouders of de zorginstelling waar deze verblijft, overgebracht. In de andere helft van de gevallen zijn de ouders naar het politiebureau gekomen, is er ter plaatse of op een niet vermelde locatie een reprimandegesprek in aanwezigheid van de ouders gevoerd of is het contact met de ouders alleen telefonisch verlopen. Dat laatste was slechts in 6 van de 46 incidenten het geval. Het huisbezoek bleek in enkele gevallen een belangrijke meerwaarde te hebben, vanwege de gesprekken tijdens de rit daar naartoe en omdat de situatie aldaar soms een directe verklaring gaf voor de diefstal van tassen met boodschappen, simpelweg omdat bleek dat er thuis niets was vanwege schulden. Er is voor bijna de helft van de in totaal 117 minderjarigen een VT‐melding gedaan terwijl bij een groot deel van deze minderjarigen geen sprake lijkt te zijn van zorgen. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat er in veel gevallen hoger in de politie‐eenheid vaak nog wordt gecheckt of de melding wel moet worden doorgestuurd. Tevens is er ruim gebruik gemaakt van het winkelverbod, voor zeker de helft van de minderjarigen die werden aangehouden op verdenking van winkeldiefstal. In een deel daarvan is het winkelverbod gecombineerd met een civiele vordering waarbij een standaard bedrag lijkt te worden gehanteerd van 181 euro wat tot grote zorgen leidt bij de ouders. Omdat ze gelijktijdig en naar aanleiding van hetzelfde feit worden gepresenteerd, worden de winkelverboden en winkelboetes, maar ook de VT‐ melding, door minderjarigen en hun ouders in aantal gevallen gezien hun reacties beschouwd als een onderdeel van de reprimande. 76 De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen 5 De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen 5.1 Inleiding Dit hoofdstuk bevat de outputevaluatie die in het teken staat van de vraag of de doelen van de Pilot Reprimande worden bereikt en wat de ervaren neveneffecten zijn. De belangrijkste vraag die moet worden beantwoord is in hoeverre de doelstellingen zijn gerealiseerd en wat, in het geval dat niet of maar ten dele is gebeurd, de redenen daarvoor zijn en hoe de doelstellingen alsnog gerealiseerd zouden kunnen worden. In het verlengde daarvan worden ook de ervaringen van de betrokken organisaties geïnventariseerd en de aanbevelingen die ze hebben voor de doorontwikkeling van de nieuwe werkwijze en wat de door de politie, OM, Halt en de jeugdrechtadvocaten ervaren meerwaarde is van de nieuwe werkwijze. Tot slot wordt onderzocht welke neveneffecten worden ervaren en wat het effect was op de instroom bij Halt. Deze vragen worden beantwoord op basis van de al eerder gebruikte interviews met de sleutelinformanten van de bij de pilot betrokken partijen en met de eenheidsadviseurs Z&V en de politieagenten van de drie onderzochte politie‐eenheden. In aanvulling daarop zijn het LPJOM en het landelijk jeugdoverleg Politie opnieuw bijgewoond waarbij ook vragen zijn voorgelegd, is er enquête gehouden onder de bij de VNJA aangesloten jeugdrechtadvocaten en zijn er vragen voorgelegd aan de politiefunctionarissen van de ZSM‐locaties van de onderzochte politie‐eenheden en enkele ervaren en in jeugd gespecialiseerde hulpofficieren van justitie in de Eenheid Rotterdam. Tevens is er een interview gehouden met de twee directieleden van de organisatie SODA en is via de contactpersoon van het Parket‐Generaal informatie verkregen over de werkwijze reprimande voor meerderjarige first offenders van winkeldiefstal. In dit hoofdstuk zal allereerst worden onderzocht hoe de doelstelling van het bieden van een helder kader voor een landelijk eenduidige werkwijze is gerealiseerd. Daartoe zal met het oog op de realisatie van een landelijk eenduidige werkwijze worden onderzocht hoe de nieuwe werkwijze van het landelijke niveau naar dat van de basisteams van de politie‐eenheden is gecommuniceerd, wat de bekendheid is met de werkwijze en welke aanbevelingen er zijn gedaan voor een landelijk eenduidige werkwijze (paragraaf 5.2). Vervolgens zal op een aantal onderdelen worden onderzocht of het kader helder is en welke aanbevelingen er zijn gedaan om dit doel beter te realiseren (5.3). Vervolgens zal in paragraaf 5.4 worden ingezoomd op de winkeliersinterventies en VT‐meldingen in relatie tot het doel van een proportionele afhandeling (5.4). In paragraaf 5.5 wordt de door de politie en de jeugdrechtadvocaten ervaren meerwaarde geïnventariseerd. In paragraaf 5.6 wordt tot slot een mogelijk neveneffect van de reprimande op het aantal Halt‐verwijzingen geanalyseerd. Dit gebeurt aan de hand van cijfers over de ontwikkeling en geografische verschillen in Halt‐afdoeningen tijdens de pilotperiode en in het daaraan voorafgaande jaar. De cijfers geven inzicht in de aantallen Halt‐verwijzingen in totaal en bovendien apart voor enkele strafbare feiten die in aanmerking komen voor afdoening via de reprimande. Het hoofdstuk sluit af met een conclusie (5.7). 77 De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen 5.2 Een landelijk eenduidige werkwijze 5.2.1 Geen eenduidige presentatie naar de basisteams Uit paragraaf 4.1 bleek dat er grote verschillen waren in de wijze waarop de pilot via de Eenheidsstaf en de districten is gecommuniceerd naar de basisteams. Dat er verschillen zouden optreden, kon worden verwacht omdat de portefeuillehouder Z&V bij de Nationale Politie geen sturende, maar alleen een faciliterende rol heeft. De politie‐eenheden behouden de eindverantwoordelijkheid om daarmee recht te kunnen doen aan de couleur locale. Het belang van een nieuwe landelijke werkwijze zou vooral daarin gelegen zijn dat alle politie‐ eenheden dezelfde uitgangspunten hanteren en de reprimande wordt geautomatiseerd in de systemen. Het is echter wel de vraag hoe duidelijk de uitgangspunten waren voor eenheidsadviseurs Z&V die de pilot moesten implementeren aangezien na de introductie van de pilot bleek dat deze voor een aantal van hen als een verrassing was gekomen en de bedoeling niet direct duidelijk was. Binnen de politie‐eenheden rezen er vragen over de feiten en het bedrag waarvoor de reprimande mogelijk was omdat men dat gewend was bij de Halt‐ feiten. Daarbij kwam dat er erg weinig tijd was om de pilot goed uit te zetten wat voor enkele politie‐eenheden de reden was om twee maanden later te beginnen. Bij gebrek aan voorlichtingsmateriaal op landelijk niveau heeft elke politie‐eenheid de pilot op een andere manier gecommuniceerd naar de basisteams die deze werkwijze moeten uitvoeren. Een vergelijking van twee willekeurige presentaties, die van de Politie‐Eenheid Rotterdam en een werkdocument ‘Reprimande jeugd’ voor basisteam Utrecht Centrum (bijlage VIII) laat zien dat die presentatie niet volstrekt eenduidig was en daarmee tot verschillende werkwijzen kan leiden. Zo stelt de Rotterdamse presentatie in de eerste dia wat de reprimande inhoudt, te weten een mondelinge waarschuwing met een pedagogisch doel middels een reprimandegesprek in het bijzijn van ouders en wordt bij winkeldiefstal een richtbedrag van 50 euro genoemd. In de Utrechtse dia wordt niet uitgelegd wat de reprimande inhoudt, maar worden alleen de voorwaarden genoemd waaronder ook het zijn van een meewerkende verdachte en het betuigen van spijt. Hier wordt, zoals ook landelijk is afgesproken, geen richtbedrag genoemd. Hoe dan? (Dia 1. Rotterdam) ‐ Landelijke pilot voor minderjarige van 12 tot 18 jaar. ‐ Gering feit. (winkeldiefstal (ongeveer 50 Euro), vernieling, oneigenlijk gebruik ID) ‐ Verdachte is op heterdaad aangehouden. ‐ Wel registratie ‐> mondelinge waarschuwing met pedagogisch doel. ‐ Reprimandegesprek al dan niet telefonisch in het bijzijn van ouders. Voorwaarden (Dia 1. Utrecht) ‐ 12 tot 18 jaar ‐ First‐ offender ‐ Geringe feiten (m.n. winkeldiefstal, vernieling, oneigenlijk ID gebruik) ‐ Meewerkende verdachte ‐ Verdachte betuigt spijt. Over de ter plaatse te verrichten handelingen door de agent staat in de Rotterdamse dia dat de verdachte niet wordt verhoord, maar dat wel met de verdachte wordt gesproken en dat het onderzoek bij twijfel over de personalia op het politiebureau moet worden voortgezet. De Utrechtse dia vermeldt het aanhoren van de context over de aanhouding en de check van de hOvJ bij ZSM voor nadere context‐info die in de Rotterdamse dia mist. Er staat wel dat door de hOvJ ZSM wordt gebeld, maar daar wordt ZSM van het politiedistrict mee bedoeld dat al bestond voor de landelijke invoering van het ZSM‐overleg met de ketenpartners. 78 De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen Collega’s (Dia 2. Rotterdam) Aanhouding heterdaad, waarbij de collega checkt: 1. Is het een bewijsbare zaak? (verklaringen/ camerabeelden), 2. Personalia verdachte. (Bij twijfel onderzoek aan het bureau), 3. Is de verdachte first offender. (raadpleeg BVI‐IB), 4. Of het delict in aanmerking komt. Strafbaar feit met licht karakter. Belt ter plaatse de HOVJ ZSM met de context van verdachte, strafbaar feit en omstandigheden. Er wordt wel met de verdachte gesproken, maar de verdachte wordt niet ter plaatse verhoord. Wat doe je ter plaatse? (Dia 2 deel 1. Utrecht) ‐ Aanhouding door burger overnemen. ‐ Context aanhouding aanhoren. ‐ Toetsen bewijslast strafbare feit ‐ ID check ‐ Overleg met de hOvJ voor criteria reprimande. ‐ HOvJ laten checken bij ZSM voor nadere context‐info. ‐ Geen inhoudelijk verhoor. ‐ Geen insluiting. Over de telefonische voorgeleiding voor de hOvJ staat in beide dia’s dat deze controlevragen stelt. Volgens de Rotterdamse dia moet deze echter ook vragen hoe de minderjarige staat tegenover het reprimandegesprek, uitleggen wat dat inhoudt en de mogelijkheid aanbieden om het reguliere proces te volgen. HOVJ ZSM (Dia 3.Rotterdam) De HOVJ checkt of verdachte in aanmerking komt voor reprimande. Geleid de verdachte telefonisch voor. Vraagt: 1. Hoe de aanhouding is verlopen. 2. Hoe verdachte staat t.o.v. reprimandegesprek. 3. Mededeling registratie in politiesysteem zonder strafvervolging. 4. Wijs de verdachte op feit om reguliere proces te volgen. Bij besluit reprimandegesprek verdachte heenzenden en collega’s zorg laten dragen voor voeren reprimandegesprek. Indien sprake van reprimande? (Dia 2 deel 2. Utrecht) Telefonische voorgeleiding, hOvJ stelt controlevragen en legt uit wat er gaat gebeuren. Ouders informeren. Reprimande gesprek in (telefonisch) bijzijn van ouders wordt gevoerd. Indien ouders niet bereikbaar, reprimandegesprek binnen 48 uur. Over het reprimandegesprek staat in de Rotterdamse dia’s wat het doel is en de te stellen vragen aan de jeugdige en de ouders en dat moet worden uitgelegd wat er bij herhaling gebeurt. De Utrechtse dia’s missen deze uitleg en beperken zich tot de plaats van het gesprek en het vervoer. In de Rotterdamse dia wordt daarover net als in de Utrechtse dia gemeld dat dat gesprek telefonisch kan en dat de handelingen in principe op straat worden uitgevoerd en dat als dat niet lukt, de minderjarige verdachte kan worden overgebracht naar het politiebureau waar deze in de hal wordt geplaatst. De Utrechtse dia noemt in dit verband de huiskamer van het politiebureau, maar ook het huisadres en de mogelijkheid om de minderjarige thuis te brengen. Het goede gesprek (mag telefonisch) (Dia 4. Rotterdam) ‐ Is geen verhoor en heeft een pedagogisch doel. ‐ Minderjarige: 1. vraag naar de sociale context waarin de verdachte leeft. 2. Vraag naar het hoe en waarom van de feiten en geef de gevolgen van het feit voor anderen. (bijv. winkelier) 3. Leg uit dat de verdachte bij herhaling een strafblad krijgt. ‐ Vraag of de ouders hulp nodig hebben of het kind hulp nodig heeft. ‐ Bespreek wat de reactie van de ouders naar de minderjarige is. ‐ Overleg of hun kind zelfstandig naar huis kan of opgehaald wordt. Plaats reprimandegesprek (Dia 3. Utrecht) ‐ Telefonisch ‐ Ter plaatse ‐ Huiskamer politiebureau ‐ Thuis bij verdachte. Vervoer verdachte (Dia 6. Utrecht) Samen met ouders wordt bepaald of de verdachte: ‐ Zelfstandig weg kan vervolgen. ‐ Opgehaald wordt door ouders. ‐ Door politie wordt thuisgebracht. 79 De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen O ja…. (Dia 7 deel 1. Rotterdam) Waar moet ik heen? In principe worden alle handelingen op straat uitgevoerd. Mocht dit niet lukken dan de verdachte overbrengen maar niet insluiten. Plaats hem of haar in de hal, zodat je rustig kan bellen of spreken met de minderjarige verdachte en ouders. Over de administratieve afhandeling in BVH meldt de Rotterdamse dia hoe de gegevens in het systeem moeten worden gekoppeld en dat de naam van de hOvJ moet worden vermeld. De Utrechtse dia vermeldt ook wat er moet worden vastgelegd. In beide dia’s mist dat er een verslag moet worden gemaakt van het reprimandegesprek. BVH (Dia 5. Rotterdam) ‐ Maak hoofdgebeurtenis aan van strafbare feit (widi A50). ‐ Koppel de persoonsgegevens van aangever, verdachte, ouder of verzorger. ‐ Koppel verdachte aan strafbare feit met afdoening reprimande. ‐ Zet in toelichting wie de HOVJ is geweest die beslissing heeft genomen tot reprimande. ‐ Welke afspraken zijn gemaakt met verdachte en ouders. ‐ Of je al dan niet een zorgmelding hebt opgemaakt. ‐ Handel de verdachte af in BOS‐Z ‐> reprimande Afhandeling (Dia 7. Utrecht) In BVH wordt vastgelegd: ‐ Betrokken persoon als verdachte. ‐ Wat er is gebeurd. ‐ Op welke wijze ID vaststelling heeft plaatsgevonden. ‐ Waarom voor reprimande is gekozen. ‐ Wat het contact met ZSM heeft opgeleverd. ‐ Wanneer en door wie het reprimandegesprek wordt/is gevoerd. ‐ Wanneer er contact is geweest met ouder(s). ‐ Verdere gemaakte afspraken. ‐ VT melding bij zorgen thuissituatie. Over mogelijke afwijkingen in het proces noemt de Rotterdamse dia de overbrenging naar het bureau als de identiteit niet kan worden vastgesteld. In het geval dat de ouders niet te bereiken zijn, noemen beide dia’s een besluit binnen 48 uur over wie het gesprek voert, in Rotterdam door de hOvJ, in Utrecht door de OPCO. Volgens de Rotterdamse dia kan schadebemiddeling niet kan worden afgedwongen en kan er bij veel schade voor het reguliere proces worden gekozen. Een dergelijke opmerking ontbreekt in de Utrechtse presentatie. Wat als (Dia 6. Rotterdam) ‐ De verdachte geen first offender is? ‐> over naar regulier proces. ‐ De identiteit niet kan worden vastgesteld? ‐> over naar bureau als identiteit vastgesteld is kan daarna nog besluit tot al dan niet reprimande volgen. ‐ Ouders niet te bereiken zijn? ‐> De HOVJ beslist wie binnen 48 uur het gesprek voert, in principe de aanhoudende collega. Lukt dit niet dan is de Senior Jeugd een optie. ‐ Er schade is? ‐> Er wordt wel bemiddeld maar bij reprimande kan dit niet afgedwongen worden. Bij veel schade het reguliere proces kiezen. Niet voldaan aan voorwaarde (Dia 5. Utrecht) Indien een persoon niet voldoet aan de genoemde voorwaarde, wordt de zaak contra verdachte regulier opgepakt. Geen direct reprimandegesprek (Dia 4. Utrecht) Indien er niet direct een gesprek plaats kan vinden, wordt dit gemeld bij de OPCO. Deze kan hem dan binnen 48 uur opnieuw uitzetten. De laatste Rotterdamse dia benadrukt nog het overleg en het er samen uit komen en wie de contactpersoon is bij vragen. O ja…. (Dia 7 deel 2. Rotterdam) Samen komen we er uit! In overleg met de HOVJ kom je er samen uit. Maak je je toch extra zorgen of wil je extra informatie delen, neem dan contact op met je Senior Jeugd of de Doelgroepencoördinator van je District. 80 De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen Uit deze vergelijking wordt duidelijk dat in presentaties eigen accenten worden gelegd in de vertaling van de werkwijze. Zo is in de Rotterdamse presentatie de werkwijze vereenvoudigd doordat de check bij ZSM is overgeslagen. Het accent lijkt ook iets meer te liggen op het overbrengen van de bedoelingen dan op het enkel volgen van de beschreven stappen en er zijn ook wat aansprekender kopjes gebruikt om de agent direct aan te spreken vanuit zijn rol. Zo wordt de in politiekringen veel gehanteerde term ‘collega’ gebruikt in de dia waar het gaat om wat de politieagenten op straat moeten doen. Maar er wordt ook meer context en toelichting gegeven. Voor deze presentatie kon ook de tijd worden genomen en is ook uitgebreid overlegd door de twaalf doelgroepen‐coördinatoren van de zes districten. In Midden‐Nederland is de presentatie overgelaten aan de basisteams waardoor in elk van die achttien basisteam een ander accent kan worden gelegd die soms een duidelijke afwijking zijn van de werkwijze. Zo vertelde een OE Z&V van een basisteam van de Eenheid Midden‐ Nederland dat hij op heel korte termijn een presentatie moest maken voor zijn basisteam toen de pilot al een paar dagen operationeel was. Omdat hij het niet wenselijk vond dat het reprimandegesprek met de ouders ook telefonisch kon plaatsvinden omdat dat geen meerwaarde zou hebben, paste hij de werkwijze op dat punt voor zijn basisteam aan: “Ik zeg ‘dat gaan wij hier niet doen’, ik wil niet dat er met een telefoontje, uitzonderingen daargelaten, zaken worden afgedaan, dat wordt wat te makkelijk. Je moet bij die mensen thuis zijn en in ieder geval een gesprek met de ouders, mensen in de ogen kijken, kijken naar de thuissituatie. En dat hoeft dan niet allemaal binnen hetzelfde dienstverband, liefst wel natuurlijk, maar als het niet gaat dan de volgende dag of de dag erna.” 5.2.2 Onvoldoende bekendheid met de werkwijze Uit de evaluatie bleek dat de bekendheid met de pilot en de wijze waarop politieagenten kennis hebben genomen van de nieuwe werkwijze, sterk varieerde, ook binnen de politie‐ eenheden. Daaronder was er zelfs een agent met taakaccent Z&V die op het moment van het interview, ruim negen maanden na de start van de pilot, nog niet van de pilot bleek te hebben gehoord. Een verklaring kan zijn dat de noodzaak daartoe niet werd gevoeld omdat in het basisteam van deze politieagent een eigen werkwijze was ontwikkeld die inhield dat de winkelier in het geval van een minderjarige first offender werd gevraagd om af te zien van de voorgeleiding. Een agent uit een andere stad, waar minderjarigen nog wel werden overgebracht naar het politiebureau, zei de pilot wel te kennen omdat deze het werk verlicht en ze het erg druk hebben met winkeldiefstalincidenten. De meeste politieagenten zeggen via e‐mail of via een presentatie tijdens de briefing te zijn geïnformeerd. De Handreiking zelf is bij geen van de geïnterviewden politieagenten bekend behalve bij de in de vorige paragraaf genoemde OE Z&V die de werkwijze heeft moeten vertalen in een presentatie voor het basisteam. De politieagenten weten of vermoeden wel dat er een werkwijze op intranet te vinden is, maar die zouden ze niet hoeven te kennen, maar alleen moeten weten te vinden als het nodig is. De politieagenten die over de werkwijze hebben gehoord, weten er inhoudelijk niet veel over te vermelden en wat ze daarover opmerken, klopt vaak niet. Een wijkagent wijt dat aan de langdurige reorganisatie van de politie en de constante stroom van werkwijzen, protocollen en systemen terwijl het werk met steeds minder mensen moet worden gedaan: 81 De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen “Als politieagent kom je in dienst en je hebt altijd 10 mailtjes met ‘verandering van werkwijze’, dat gaat over digitaal, over verandering in bonnen indienen, ik kan het zo gek niet verzinnen, onwijs veel. Je hebt het erover en ik denk ‘Oh ja, dat kan inderdaad’. Maar die informatiestroom die blijft maar komen.” Het leidt er volgens hem toe dat de 112‐meldingen worden gereden, maar het echte politiewerk, het werken in de wijk met een wijkteam waarvan iedereen in dat team weet wat er speelt, weg is. Hij waarschuwt er ook voor om teveel vast te leggen omdat juist het speelveld van de politieagent op straat met al die collega’s die gescreend en getest zijn op het profiel van een politieagent, het politiewerk waardevol maakt. Politiewerk is mensenwerk en op het moment dat alles wordt vastgelegd, gaat dat tegen de politie werken. Soms is een waarschuwing op zijn plaats en soms niet. Ook de initiatiefnemers van de Pilot Twente signaleren het probleem: “De politie wordt overspoeld door protocollen, het is gewoon niet meer te doen. Ze moeten zoveel weten en sommige agenten zijn ook erg bang het fout te doen.” Diverse politieagenten wijzen er op dat de kennis over de werkwijze niet blijft hangen als ze die zaken zelden doen en deze eerst in de praktijk moet landen door de zaken te doen en daar binnen het basisteam met elkaar over te ‘sparren’ om tot de beste werkwijze te komen. Men zou elkaar ook onderling informeren in die zin dat als een agent een melding krijgt en zegt ‘Een minderjarige jongen van 14 bij de AH daar ga ik nu heen’, een andere agent reageert met: ‘Weet je dat er een nieuwe werkwijze is?’ Ook een agent uit de Politie‐Eenheid Rotterdam beschrijft dat het tijd heeft gekost om de werkwijze te laten landen: “Toen we net begonnen, was het nog afwachten van hoe zit het en toen werden er constant telefoontjes gepleegd. Dat wordt nu steeds minder en gaat het eigenlijk van een leien dakje. Het kost tijd om zoiets door te voeren”. 5.2.3 Ruis door de reprimande meerderjarige first offenders met RAPP‐app Uit de procesevaluatie kwam naar voren dat het feit dat enkele maanden na de start van de pilot, een tweede pilot reprimande is gestart voor meerderjarige first offenders van winkeldiefstal, in de praktijk voor ruis heeft gezorgd bij het bekend raken met de nieuwe werkwijze. De achtergrond en bedoeling van deze pilot is echter een geheel andere. Er was hier geen sprake van een situatie die leidt tot insluiting op het politiebureau in afwachting van de verplichte consultatiebijstand, maar wel van een burgeraanhouding die moest worden overgenomen en dus gepaard ging met het overbrengen van de verdachte naar het politiebureau. Het belangrijkste doel was om tegemoet te komen aan het probleem dat de afhandeling van winkeldiefstal in verhouding tot de ernst van het strafbare feit veel tijd in beslag neemt. In de politie‐eenheden waren al verschillende werkwijzen ontwikkeld om hiermee om te gaan waaronder het geven van een eenmalige waarschuwing die werd geregistreerd in het politiesysteem. Vanwege de ongewenste diversiteit was ook hier het doel om te komen tot een landelijk, geharmoniseerd werkproces voor meerderjarige first offenders. Anders dan de Pilot Reprimande voor minderjarigen is de pilot voor meerderjarigen met veel landelijk voorlichtingsmateriaal geïntroduceerd en niet alleen bij de politie, maar ook bij de winkeliers. Zo zijn er bij de politie en winkeliers muismatjes verspreid met een beschrijving 82 De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen van de werkwijze erop. Deze pilot is tevens gepaard gegaan met de introductie van de RAPP‐ app, een nieuw registratiesysteem voor de politie waarmee het werkproces volledig digitaal via een app op de telefoon kan worden afgehandeld en als eerste beschikbaar is gesteld voor de afhandeling van winkeldiefstal door meerderjarige first offenders. Door de samenloop van beide pilots lijkt de pilot voor minderjarigen te zijn ondergesneeuwd en bestond in de praktijk het idee dat het om dezelfde pilot ging en de RAPP‐app ook kan worden gebruikt voor minderjarige verdachten. Een van de politieagenten liet de app ook tijdens het interview zien en legde uit hoe deze werkt. Het verklaart ook waarom veel agenten denken dat ook de pilot voor minderjarigen alleen betrekking heeft op winkeldiefstal. In de Eenheid Rotterdam zou de pilot voor minderjarigen aan het eind van de looptijd merkbaar zijn gaan lijden onder de RAPP‐app omdat politieagenten die meer zijn gaan gebruiken. De RAPP‐app geeft bij minderjarige first offenders echter aan dat een reprimande niet mogelijk is terwijl wel aan de voorwaarden daarvoor is voldaan. Omdat er veel nieuwe jonge politieagenten in dienst zijn die geleid willen worden, zouden die zich geheel verlaten op de hOvJ. Maar omdat veel hOvJ’s de werkwijze niet kennen, zeggen die tegen de agenten dat ze de aanwijzingen in de RAPP‐app moeten volgen. Hierin speelt mee dat alle politiefunctionarissen vanaf een bepaalde functieschaal als hOvJ zijn aangewezen en er bij gebrek aan personeel hOvJ’s worden ingezet die geen kennis hebben van de werkwijzen voor minderjarige verdachten. Zolang de RAPP‐app dus nog niet werkt zoals het zou moeten, zou het dus heel belangrijk zijn dat de zaken door hOvJ’s worden afgedaan die goed zijn ingevoerd in de werkwijze. 5.2.4 Insluiting op het politiebureau nog niet in alle gevallen voorkomen Tijdens de stakeholderssessie stelden de belangrijkste sleutelinformanten van de drie betrokken partijen (politie, OM en Halt) met elkaar vast dat met betrekking tot het doel van het voorkomen van een nodeloos gejuridificeerd proces met insluiting op het politiebureau, het voorkomen van de insluiting op het politiebureau het belangrijkste onderdeel is, maar dat het ‘nodeloos gejuridificeerd proces’ ook andere verzwarende elementen kent zoals het vervoer als aangehoudene in een politieauto, de insluitingsfouillering en de rechtsbijstand. Dat dit doel nog niet ten volle wordt bereikt, blijkt daaruit dat er volgens de procesevaluatie (paragraaf 3.5.1) een grote groep doelgroepzaken is waarin geen reprimande is gegeven en dat 11% van de incidenten waarin wel een reprimande is gegeven, is vooraf gegaan door een (geregistreerde) aanhouding met voorgeleiding en verblijf op het politiebureau waarbij de minderjarige verdachte is opgehouden voor onderzoek. Een deel daarvan heeft zelfs langer dan 5 uur op het politiebureau gezeten. Ook onder de bestudeerde mutaties werden enkele van die zaken aangetroffen (paragraaf 4.4.3). In twee van die gevallen was de overbrenging en voorgeleiding op het politiebureau het gevolg van onbekendheid van de agenten met de nieuwe werkwijze. In al deze gevallen betrof het de Eenheid Zeeland‐West‐Brabant. Deze bevindingen sluiten aan bij de informatie van de politiefunctionarissen bij de ZSM‐ locaties van de drie onderzochte politie‐eenheden. Volgens de politiefunctionarissen van twee van drie ZSM‐locaties zouden er nog geregeld minderjarige first offenders van lichte feiten op de monitor staan die zijn overgebracht naar het politiebureau. Een verklaring hiervoor zou volgens de betrokken politiefunctionarissen zijn dat agenten op straat de werkwijze niet altijd kennen. Beiden wijzen er los van elkaar op dat dit komt omdat politieagenten worden overspoeld met protocollen en richtlijnen waardoor ze er weleens een 83 De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen zouden kunnen missen. Er werd ook door deze functionarissen gewezen op de verwarring die kan ontstaan met de regeling van de Halt‐feiten waar dezelfde feiten in staan. Alleen op de ZSM‐locatie Rotterdam zou het nog maar weinig voorkomen dat minderjarige first offenders van lichte feiten op de verdachtenmonitor staan. De politiefunctionarissen daar denken dat dit het gevolg kan zijn van het goed functioneren van de pilot, maar dat ook de sluiting van winkels door de coronamaatregelen een rol kan hebben gespeeld. Indien er incidenteel toch een minderjarige op de monitor staat, wordt er alsnog een reprimande gegeven of doorverwezen naar Halt. Ook uit de interviews met de agenten bleek dat zij in de praktijk meemaakten dat een minderjarige first offender door een agent is meegenomen naar het politiebureau terwijl die in aanmerking had kunnen komen voor de reprimande. Hier wordt opnieuw gewezen op het feit dat sommige hOvJ’s onvoldoende bekend zijn met deze nieuwe werkwijze, waardoor ze de verdachte wel op het politiebureau laten komen of zelfs insluiten en vanuit daar een reprimande opleggen. Een mogelijke verklaring voor de onbekendheid van de nieuwe werkwijze onder hOvJ’s zou grote werklast, groot verloop en gebrek aan specifieke kennis met deze werkwijze van de hOvJ‘s kunnen zijn. Bekendheid met de nieuwe werkwijze is dus van groot belang voor zowel het doel om te voorkomen dat minderjarigen onnodig op het politiebureau worden ingesloten als dat van het creëren van een landelijk eenduidige werkwijze. Tot slot bleek dat ook onder de jeugdrechtadvocaten die de enquête hebben ingevuld, de pilot nauwelijks bekend was. En ook deze jeugdrechtadvocaten hadden jeugdpiketten gedaan waar minderjarigen op het politiebureau werden aangetroffen die voor de nieuwe werkwijze in aanmerking hadden kunnen komen. Anderzijds waren er ook advocaten die minder jeugdpiketmeldingen hebben gehad dan normaal gesproken. Een van de advocaten, werkzaam in de Politie‐Eenheid Rotterdam, zegt ook te weten dat minderjarige ‘first offenders’ van bagatelfeiten (eenvoudige winkeldiefstal of vernieling met geringe schade) niet meer worden ‘uitgemeld’ door de Raad voor Rechtsbijstand. 5.2.5 Aanbevelingen voor een betere bekendmaking van de werkwijze Een aanbeveling voor de doorontwikkeling van de pilot die van diverse zijden werd gedaan, door de agenten, de politiefunctionarissen bij ZSM en de advocaten, was om deze nieuwe werkwijze veel meer bekendheid te geven, ook onder advocaten. De initiatiefnemers van de Pilot Twente hebben veel aandacht besteed aan de bekendmaking van de nieuwe werkwijze, zelfs in de landelijke media. Vanuit hun ervaring met de dagelijkse politiepraktijk wisten ze ook dat het nodig was om de boodschap op een visuele manier duidelijk te maken omdat dat beter overkomt bij politieagenten dan een ‘lap tekst’. In deze pilot werd het belangrijk gevonden dat de politieagent goed helder heeft wat de bedoeling is zodat deze vanuit zijn professionaliteit in elke situatie een eigen professionele afweging kan maken vanuit die bedoeling. Wat men niet wilde, was dat deze met een lijstje met feiten op pad werd gestuurd. Daarom is in de Pilot Twente veel tijd en aandacht besteed aan het uitleggen en bespreken van de bedoeling van de nieuwe werkwijze, door persoonlijke voorlichting, het bezoeken van briefings en bellen met collega’s aangezien er onderling heel verschillend naar werd gekeken. Daarbij is gebruik gemaakt van casuïstiek om het verhaal te onderbouwen. Daarnaast is er een stappenplan gemaakt, zijn brieven voor de ouders gemaakt en folders in het Nederlands en 84 De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen Duits. De initiatiefnemers hebben ook een filmpje gemaakt waarin de coördinerend officier van justitie de agenten rechtstreeks toespreekt over de bedoeling van de pilot. Toen de landelijke pilot al bijna een jaar liep is er alsnog, naar voorbeeld van de Pilot Twente, een filmpje gemaakt dat in alle basisteams getoond kan worden. Dat filmpje is in een korte en een lange versie begin september 2021 via een interne mail verspreid met links naar BlueTube en BlueOpStraat. Samen met de link naar de filmpjes werd opnieuw aandacht gevraagd voor de pilot en aangekondigd dat de pilotperiode was verlengd tot 1 januari 2022 met de intentie tot verdere verlenging tot in ieder geval april 2022.32 Aan geadresseerden werd verzocht om de informatie breed te delen binnen het district of het basisteam en nadrukkelijk aandacht te vragen voor een zorgvuldige naleving van de afgesproken werkwijze inclusief de registratie. Daarbij werd verwezen naar het nieuwsbericht en de Handreiking met de Leidraad op Intranet. Een hOvJ met veel expertise op het terrein van communicatie, doet de aanbeveling om een combinatie te maken van een filmpje met een handleiding op een app. Het zou daarbij belangrijk zijn om de agent direct en op een motiverende wijze aan te spreken waarbij degene die de werkwijze presenteert, zich in de situatie van de agent inleeft en duidelijk maakt waarom het goed is om die werkwijze te volgen. De politiefunctionarissen op de ZSM‐locaties, die net als de geïnterviewden politieagenten signaleerden dat de werkwijze weinig bekend was omdat deze zou ondersneeuwen in de stroom van protocollen, deden vergelijkbare aanbevelingen met betrekking tot praktijkgerichte voorlichting en om zaken met elkaar te bespreken. Tevens zouden de regelingen helder en duidelijk moeten zijn en geen ruimte moeten laten, bijvoorbeeld door een app met een duidelijke route voor minderjarigen. 5.3 Het bieden van een helder kader 5.3.1 Twee parallel lopende werkwijzen reprimande bij winkeldiefstal Hiervoor is al melding gemaakt van de parallel lopende introductie van de reprimande voor meerderjarige first offenders van winkeldiefstal. Die zorgde niet alleen voor ruis in de bekendmaking, maar ook bij de uitvoering van de werkwijze. Voor de agenten op straat die een melding krijgen van een aanhouding op heterdaad van een verdachte van winkeldiefstal zijn er nu dus twee nieuwe werkwijzen voor de afhandeling, afhankelijk van de leeftijd van de verdachte. In beide gevallen geldt de eis van first offender met dit verschil dat bij meerderjarigen niet verder wordt teruggekeken dan over een periode van de afgelopen vijf jaar. Waar bij minderjarigen geen beperkingen zijn gesteld aan het bedrag of het aantal goederen omdat de context bepalend moet zijn, is de reprimande bij meerderjarigen beperkt tot maximaal drie weggenomen goederen voor een bedrag van maximaal 50 euro. Net als bij minderjarigen geldt hier dat er geen indicatie mag zijn dat de diefstal een professioneel karakter heeft.33 Waar bij minderjarigen met de hOvJ moet worden overlegd, een telefonische voorgeleiding bij de hOvJ moet plaatsvinden en een check moet worden gedaan bij ZSM, wordt bij meerderjarigen volstaan met een telefonisch overleg met de hOvJ. Het argument daarvoor is dat omdat wordt volstaan met een reprimande, het opmaken van een proces‐ 32 De pilot werd ook verlengd tot april 2022 en vlak voor de afloop daarvan is de looptijd van de landelijke pilot nog eenmaal verlengd tot het moment van besluitvorming op basis van de resultaten uit dit onderzoek. 33 Hier wordt, net als bij minderjarigen, het gebruik van de geprepareerde tas als voorbeeld gegeven. 85 De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen verbaal van opsporing onder verantwoordelijkheid van het OM achterwege wordt gelaten, gelet op artikel 152 lid 2 Sv. Dit omdat het niet de bedoeling is dat in deze zaken een vervolgingsbeslissing door het OM wordt genomen. Dezelfde redenering zou echter opgaan voor minderjarige verdachten die voor een reprimande in aanmerking komen, wat maakt dat dit verschil niet begrijpelijk is en tot verwarring leidt. 5.3.2 De handhaving van het bestaande kader voor niet aangehouden verdachten Wat tijdens deze pilot en ook in deze evaluatie voor veel verwarring heeft gezorgd is dat er al een werkwijze voor de reprimande was die bleef bestaan, en dat de nieuwe werkwijze alleen gold voor (op heterdaad) aangehouden verdachten. Al tijdens het bijgewoonde LPJOM met de coördinerend jeugdofficieren van justitie van de tien parketten en hun beleidsadviseurs in maart 2021, bleek dat een aantal coördinerend officieren van justitie van de politie op Eenheidsniveau overzichten hadden gevraagd van de geregistreerde reprimandes. En dat waar die gegevens werden verstrekt, daarin geen onderscheid werd gemaakt tussen de reprimandes bij aangehouden en niet aangehouden jeugdige verdachten waarvoor de nieuwe werkwijze niet geldt. Er wordt evenmin voorgeschreven dat in de mutatie moet worden vermeld of er sprake was van een aanhouding (op heterdaad). Dit is echter een cruciaal gegeven, want als er geen aanhouding is geweest, hoeft de werkwijze met de telefonische voorgeleiding door de hOvJ niet te worden toegepast. Het is overigens de vraag of dit onderscheid tussen de reprimande bij aangehouden en niet aangehouden minderjarige verdachten nog op alle onderdelen te rechtvaardigen is, want uit de mutaties bleek al dat de feiten waarin niet is aangehouden niet anders zijn dan de feiten waarin wel is aangehouden. Er zijn zelfs zaken die hetzelfde incident betreffen waarin een minderjarige wel is aangehouden omdat die op heterdaad werd betrapt en de andere minderjarige, die pas drie dagen later op basis van camerabeelden werd opgespoord, niet werd aangehouden. 5.3.3 Een feit met een licht en eenvoudig karakter bezien in de context In het licht van het doel van een helder kader is het meest besproken onderdeel het feit waarvoor de reprimande kan worden toegepast, te weten ‘een feit met een licht en eenvoudig karakter, met name eenvoudige winkeldiefstal van geringe waarde, vernieling waarbij er sprake is van geringe schade en gebruik maken van een ID‐bewijs op naam van een ander of simpel gefalsificeerd ID‐bewijs in de horeca’. De toevoeging ‘met name’ moet de ruimte geven om ook andere feiten van een licht en eenvoudig karakter daaronder te brengen. Er zijn geen bedragen genoemd omdat de context bepalend moet zijn. Het zou bij de professionaliteit van de politie horen om daar goed in te kunnen differentiëren, om uit te leggen waarom de ene winkeldiefstal meer of minder streng zou moeten worden aangepakt dan een andere, afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden. De politie zou probleemloze zaken eruit moeten kunnen filteren en snel en makkelijk met een reprimande af moeten kunnen doen, maar ook moeten weten wanneer een Halt‐afdoening passend is. Daarbij zou het voor de politieagenten op straat wel verwarrend zijn dat er wel een lijst met feiten is die met Halt kunnen worden afgedaan en er geen duidelijke afbakening is wanneer die met een reprimande kunnen worden afgedaan. Uit de bestudering van de steekproef van mutaties bleek dat alle incidentmutaties op twee na betrekking hadden op winkeldiefstal. Een verklaring daarvoor kan zijn dat juist bij dit feit vaak 86 De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen gebruik wordt gemaakt van de burgeraanhouding, maar uit de interviews met de politieagenten bleek dat de meesten dachten dat de reprimande alleen voor winkeldiefstal was bedoeld. Hier zou sprake kunnen zijn van verwarring omdat de reprimande voor meerderjarige first offenders alleen voor winkeldiefstal kan worden gebruikt. Toen de politieagenten de andere met name genoemde feiten werd voorgelegd ‐ vernieling en vals ID‐ bewijs ‐ bleek dat ze vernieling ook nog wel geschikt achtten voor de reprimande, als de schade beperkt zou zijn, maar dat men verdeeld was over het gebruik van een vals identiteitsbewijs. Daarvoor was een praktische reden, omdat de identiteit in zo’n geval eerst moet worden vastgesteld op het politiebureau, maar ook een contextuele vanwege het geraffineerde handelen dat gepaard kan gaan met het vervalsen van een ID‐bewijs. Maar ook daarbij zou het weer afhangen van de situatie waarbij er wel begrip was voor toepassing in het geval er een vals ID‐bewijs wordt gebruikt voor toegang tot de horeca. Over het algemeen komt sterk uit de interviews naar voren dat de politieagenten er belang aan hechten om specifieke omstandigheden van het geval mee te kunnen blijven wegen in hun beslissing welke afhandeling de beste past. Factoren als leeftijd, justitieel verleden, type delict, de aard en de hoogte van de aangerichte schade, maar ook eventuele contra‐indicaties maken welke afhandeling het meest geschikt is. Daarbij zou het bedrag op zich nog weinig zeggen, maar gaat het ook om wat er gestolen is en dat weer in combinatie met de leeftijd. De agenten die behoefte hebben aan het hanteren van een maximumbedrag van de waarde van de gestolen goederen of aangerichte schade, zijn vaak de onervaren agenten die zekerheid willen en geleid willen worden. In de Twentse pilot, waarin de term ‘licht vergrijp’ in het geheel niet was ingevuld om ruimte te laten voor de context en de professionaliteit van de politieagent, werden juist voor die politieagenten die dat moeilijk vonden, veel zaken met elkaar besproken om ze daar zelf meer over na te leren denken. 5.3.4 Onhelderheid over het doel van de telefonische voorgeleiding Een belangrijk onderdeel van de nieuwe werkwijze waarvan het doel in de praktijk niet helder blijkt te zijn, is dat aangehouden verdachten ter plaatse telefonisch worden voorgeleid aan de hOvJ. Tijdens de interviews met de sleutelinformanten plaatsten de initiatiefnemers van de Pilot Twente al kanttekeningen bij de werkbaarheid daarvan in de situatie waarin de minderjarige aangehouden verdachte zich in de winkel of in het politiebusje bevindt. Ze vroegen zich ook af hoe een telefonische ‘heenzending’ overkomt op een minderjarige verdachte. Uit de procesevaluatie bleek dat er maar in een enkel geval melding is gemaakt van zo’n telefonische voorgeleiding en dat waar dat het geval was, het in de meeste gevallen meer op een reprimandegesprek leek dan een voorgeleiding met procesvragen. Uit de interviews met de politieagenten bleek dat er verschillend over deze telefonische voorgeleiding werd gedacht. De OE Z&V die de nieuwe werkwijze in zijn basisteam heeft gepresenteerd, gaf aan de meerwaarde daarvan niet te zien. Maar er waren ook agenten die in de veronderstelling waren dat een voorgeleiding in geval van een reprimande niet vereist zou zijn omdat de aanhouding niet is voortgezet door de minderjarige mee te nemen naar het politiebureau voor een verhoor. Zo zegt een van de agenten letterlijk: “Die burger mag aanhouden, maar omdat je overgaat op reprimande heb je eigenlijk geen officiële aanhouding.” 87 De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen Een andere agent meent dat tijdens het telefonisch overleg met de hOvJ wordt bepaald dat wordt afgezien van de voorgeleiding en de aanhouding daarmee wordt ingetrokken. Deze opvattingen sluiten aan en zouden voort kunnen komen uit de werkwijze bij de reprimande voor meerderjarige first offenders, waarvoor deze beweringen wel kloppen. Ook vanuit de hOvJ’s zelf komt het geluid dat een telefonische voorgeleiding niet altijd nodig wordt gevonden. In de praktijk zouden politieagenten vaak opbellen op het moment dat ze al een reprimande hebben gegeven en hOvJ’s zouden daar dan vaak mee instemmen. Men zou daar geen probleem mee hebben, ook niet als dat betekent dat er geen telefonische voorgeleiding is. De agenten op straat zouden het verhaal goed kunnen overbrengen aan de minderjarigen en ze kunnen uitleggen dat ze met een hOvJ hebben gesproken. Alleen als de agenten nog jong en onervaren zijn, zouden hOvJ’s het gesprek soms wel zelf voeren. 5.3.5 Onhelderheid over de meerwaarde van de check bij ZSM Tijdens de interviews met de sleutelinformanten bleek dat niet alle betrokken partijen de meerwaarde zagen van de check bij ZSM. Er werd gevreesd dat dit tot verwarring kan leiden, zeker als er geen specifieke jeugdtafel is en de ZSM‐officier van justitie normaal gesproken volwassenenzaken behandelt en niet bekend is met de pilot. Daarmee zou ook weer een schakel zijn ingebouwd die tijd kost terwijl de politie al die tijd op straat of in de winkel staat, wat afbreuk doet aan het idee om het reprimande‐proces simpel te houden. Daarbij was het de vraag welke informatie de consultatie van ZSM nog zou kunnen opleveren om niet tot een reprimande te besluiten. Als de minderjarige bekend is bij Halt of de RvdK een strafadvies schrijft, zou dat bekend zijn bij de politie omdat de minderjarige dan geen first offender meer is. Verschillende sleutelinformanten wijzen erop dat een jeugdige zelf kan vertellen dat hij een gezinsvoogd of pleegouder heeft, maar ook dat een beschermingsonderzoek niet altijd in de weg hoeft te staan aan een reprimande voor een licht feit. Tot slot wordt er nog voor gewaarschuwd, ook van de zijde van de RvdK zelf, dat er heel veel partijen bij de monitor zitten en kattenkwaad daar niet thuishoort. Tijdens het landelijk jeugdoverleg Politie van maart 2021 bleek dat de check van ZSM al tot verwarring had geleid omdat een ZSM‐officier van justitie die werd gebeld, de beslissing had overgenomen. Deze had de minderjarige verdachte, ondanks dat de zaak zich volgens de hOvJ leende voor een reprimande, toch had laten aanhouden en overbrengen naar het politiebureau. Het was in deze casus noch bij de ZSM‐officier van justitie noch bij de betrokken politieambtenaren duidelijk dat het niet de ZSM‐officier van justitie is die beslist. Interviews met de politiefunctionarissen van de ZSM‐locaties van de drie onderzochte politie‐ eenheden bevestigden het beeld dat zij zelden worden gebeld door de hOvJ’s uit het veld over de reprimande, zeker niet als die daar zelf al toe heeft besloten. De politiefunctionaris van ZSM Zeeland‐West‐Brabant zou zelden worden gebeld en de politiefunctionarissen van ZSM Rotterdam zeggen nooit te worden gebeld, maar dat is niet verwonderlijk omdat deze politie‐ eenheid ervoor heeft gekozen om deze check bij ZSM niet verplicht op te nemen. De toegevoegde waarde zou volgens de politiefunctionaris van ZSM Zeeland‐West‐Brabant kunnen liggen in het inzien van de Justitiële Documentatie van het OM en van de RvdK. De politiefunctionarissen van ZSM Rotterdam denken dat consultatie bij twijfel een toegevoegde waarde kan hebben, maar waarschuwen dat de ervaring leert dat het ophalen van relevante informatie uit de keten, waarbij diverse partners worden bevraagd, soms tot een uur kan 88 De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen duren en dat ze zich kunnen voorstellen dat dit niet wenselijk is als de politie op straat een beslissing moet nemen over meenemen naar het bureau voor voorgeleiding of direct een reprimande te geven. Om op een snelle manier informatie in te winnen zou in veel gevallen kunnen worden volstaan met het raadplegen van de politiesystemen waarin niet alleen eerdere strafbare feiten staan opgenomen, maar ook overlast gevend gedrag en mogelijke zorgen binnen het gezin. Een illustratie daarvan wordt gegeven in een interview met een Rotterdamse hOvJ: “Als ik zie dat een minderjarige drie keer is weggelopen en zes keer gecontroleerd is in de nachtelijke uren met een jeugdgroep op straat, dan laat ik voorgeleiden om te zien of het feit Halt‐waardig is.” Hij zou dan alsnog kunnen besluiten tot een reprimande, maar heeft dan wel context uitgezocht. 5.3.6 Problemen rond de registratie van de reprimande in BVH Een goede registratie was een belangrijke randvoorwaarde van de pilot. Tijdens de interviews met de sleutelinformanten bleek dat voor het OM en Halt een belangrijke voorwaarde te zijn, om op deze wijze goed zicht te krijgen op de uitvoering. De portefeuillehouder Z&V van de Nationale Politie stelde daar echter wel grenzen aan omdat het naar de organisatie toe niet te verantwoorden zou zijn dat voor deze lichtste categorie feiten meer administratie zou moeten worden verricht dan voor ernstiger vergrijpen. Maar het werd door de politie wel belangrijk geacht om de reprimande apart te registreren en gedurende de looptijd is daar ook een dashboard voor gebouwd dat inzicht geeft in het aantal reprimandes dat op landelijk niveau binnen de pilotwerkwijze is geregistreerd. Sinds november 2021 wordt elke eerste maandag van de maand een landelijke rapportage rondgestuurd aan de eenheidsadviseurs Z&V en het landelijk jeugdoverleg Politie. De rapportage Reprimande is op Eenheidsniveau via BlueSpotReview opvraagbaar met een detailblad dat inzicht geeft op casusniveau. Uit de procesevaluatie bleek dat de registratie nog wel voor verbetering vatbaar is, ook volgens de agenten die ermee werken. Niet zozeer omdat de agenten vinden dat ze teveel moeten registreren, maar omdat het systeem te weinig gestroomlijnd is, te veel ruimte laat voor interpretatie en niet altijd duidelijk is waar wat moet worden ingevoerd, waaronder de ouders en de reprimandegesprekken. Omdat het om een vrije ruimte gaat, zijn de mutaties ook zeer uiteenlopend, van zeer summier tot een redelijk uitgebreid verslag. In de Handreiking staat welke gegevens moeten worden vermeld in de mutatie, maar uit de evaluatie bleek dat vrijwel geen enkele politieagent deze heeft gelezen. Maar ook al zou dat gebeuren, dan missen daarin enkele voor het onderzoek cruciale gegevens zoals of er overleg is geweest met de hOvJ en of er daarbij sprake was van een telefonische voorgeleiding. Een van de geënquêteerde advocaten deed nog de suggestie om de agent of hOvJ een intake‐lijst te geven waarin kort moet worden aangegeven waarom wel of niet is gekozen voor de reprimande zodat iedere keer een bewuste keuze wordt gemaakt. 89 De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen 5.4 Een proportionele en pedagogische afhandeling buiten het strafrecht 5.4.1 De meerwaarde volgens de partijen Eerder bleek al dat alle betrokken partijen hetzelfde doel voor ogen staat als het gaat om deze categorie minderjarige verdachten en de wens delen dat de Pilot Reprimande het begin is van een bredere overdenking van het probleem dat aan de basis ligt van het ontstaan van de pilot. Die was dat er bij aangehouden minderjarige verdachten geen ruimte is voor een afdoening van een licht feit buiten het strafproces om zonder insluiting op het politiebureau. Die insluiting paste ook niet bij het naar aanleiding van de rapporten van de Kinderombudsman34 en Defence for Children35 ingezette landelijke beleid om kinderen niet in de politiecel te plaatsen tenzij dat niet anders kan en dan voor een zo kort mogelijke duur. Over dit beleid wordt onder het kopje ‘passende reactie’ gerapporteerd aan de Tweede Kamer.36 Een belangrijke meerwaarde van de pilot zou tevens zijn dat er aandacht komt voor opgroeigedrag en dat de politie zich bij de confrontatie met minderjarige verdachten steeds de vraag zou moeten stellen of daar sprake van is. Uit de interviews met de eenheidsadviseurs Z&V bij de drie onderzochte politie‐eenheden kwam naar voren dat het als een belangrijke meerwaarde werd gezien dat hiermee wordt benadrukt dat de reprimande een politie‐interventie is. Die bestond al en werd ook wel gebruikt, maar dat was niet algemeen bekend en er was geen duidelijke basis voor zoals nu met de nieuwe werkwijze. De reprimande wordt gezien als een zeer goede, pedagogische interventie die de politie kan toepassen en die ook bij de politie zou horen, vanuit het gezag en vanuit de plek in de samenleving. Dat zou zeker gelden bij de leeftijdscategorie waar het om gaat, die nog opkijkt tegen de politie en andere hulpdiensten. Het is goed voor het welzijn van de minderjarige en de politie laat daarmee ook zien oog te hebben voor de ontwikkeling van kinderen en dat het maken van fouten daarbij hoort. Met de reprimande wordt een kans geboden om van de ervaring te leren en de fout niet nogmaals te maken. De context en situatie moeten daarbij leidend zijn. Kinderen moeten natuurlijk kunnen opgroeien en grenzen verkennen hoort daarbij, maar er moeten ook grenzen worden gesteld. De politieagenten die de reprimande zelf hebben toegepast, zeggen in de praktijk te hebben ervaren dat daarmee een passende reactie kon worden gegeven richting de minderjarigen. Wat ook belangrijk wordt gevonden is dat door de pilot een einde wordt gemaakt aan de, als absurd ervaren, situatie dat twee agenten 20 minuten onderweg waren met een minderjarige in een politieauto die daarna de hele aanhoudingsprocedure op het politiebureau moest doorlopen vanwege diefstal van een blikje cola van €0,69. De impact daarvan op de minderjarige was groot en het zou goed zijn dat er nu oog is voor het kind achter het strafbare feit. Behalve dat de minderjarige niet hoeft te worden overgebracht naar het politiebureau, zou de werkwijze ook tijd besparen. Die tijdswinst zou vooral bij de recherche worden ervaren die tijd bespaart op het insluiten en verhoren op het politiebureau, het opmaken van processen‐verbaal en het consulteren van ZSM. De tijdswinst voor de agent op straat is dat deze de minderjarige niet hoeft over te brengen naar het politiebureau, maar deze moet daar tegenover wel meer registreren dan voorheen en een reprimandegesprek organiseren en 34 De Kinderombudsman 2016 en De Kinderombudsman 2019. Berger e.a., Defence for Children en Vereniging van Nederlandse Jeugdrecht Advocaten 2017. 36 Zie o.a.: Kamerstukken II 2019/20, 28741, 77, p.7. 35 90 De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen uitvoeren in aanwezigheid van de ouders en daar een verslag van maken. Met name als de ouders thuis worden bezocht, kan dat ook veel tijd kosten. Hoewel de advocaten geen partij waren bij het opstellen van de pilot, is de VNJA wel geïnformeerd en hebben ze de Leidraad doorgenomen om te waarborgen dat er bij het reprimandegesprek geen sprake is van een inhoudelijk verhoor. Het vooraf benoemde neveneffect dat de advocatuur minder vaak met de doelgroep in aanraking komt, bleken de gespecialiseerde jeugdrechtadvocaten niet als negatief te zien. Ze zien het belang van de pilot en pleitten er zelfs voor om de eis dat het moet gaan om een first offender, minder hard te maken. Ook de jeugdrechtadvocaten die de enquête hebben ingevuld, vonden de reprimande een geschikte afdoening voor minderjarige first offenders van winkeldiefstal, vernieling of andere lichte strafbare feiten en vonden het ook te rechtvaardigen dat met het oog op de proportionaliteit wordt afgezien van een inhoudelijk verhoor en daarmee van de rechtsbijstand. Het zou tevens belangrijk zijn om ‘overreageren’ en onnodig criminaliseren te voorkomen en met het verblijf in een politiecel zou ook een tegenovergesteld effect kunnen worden bereikt, namelijk het gevoel te hard te zijn aangepakt. Slechts één advocaat had geen moeite met een kort verblijf op het politiebureau omdat dit volgens deze advocaat meer impact zou kunnen hebben ter voorkoming van verdere strafbare feiten dan een reprimande op straat. De meeste advocaten zagen de belangrijkste meerwaarde van de werkwijze daarin dat het belang van kind hier voorop staat en dat direct een passend gevolg wordt gegeven aan een relatief kleine misstap van een minderjarige op weg naar zijn ontwikkeling als volwassene. Dit zou proportioneel zijn, effectief en met de minst nadelige gevolgen. De reprimande zou een veel passender reactie zijn dan minderjarige verdachten het strafproces in leiden met alle daarbij behorende consequenties. Minderjarigen zouden leren door te ervaren en vooraf vaak niet goed nadenken over de gevolgen van hun actie op langere termijn. Over het algemeen zouden ze al genoeg onder de indruk zijn van de aanhouding en het gesprek met de politie in de winkel en dat zou bij zo’n jeugdzonde al voldoende recidivebeperkend werken, net als schaamte en het aan de ouders moeten uitleggen wat er gebeurd is. 5.4.2 Het reprimandegesprek in aanwezigheid van de ouders In het licht van de realisatie van een pedagogische afhandeling is het belangrijkste pedagogische moment het reprimandegesprek in aanwezigheid van de ouders. In de interviews met de sleutelinformanten werd dit door sommige respondenten zo belangrijk gevonden dat ze vraagtekens plaatsten bij het feit dat het gesprek met de ouders ook telefonisch kan worden gevoerd. Het zou dan ook lastig zijn om te verifiëren of je daadwerkelijk met de ouder spreekt. Verder werd van diverse zijden de vrees uitgesproken dat het reprimandegesprek in sommige gevallen achterwege zou worden gelaten, omdat het de agenten te veel werk zou opleveren of omdat er politieagenten zijn die niet weten hoe ze zo’n gesprek moeten voeren. De initiatiefnemers van de Twentse pilot hadden echter de ervaring dat die gesprekken wel werden gevoerd en dat in het geval de ouders niet bereikbaar zijn, er extra moeite wordt gedaan om ze alsnog te bereiken of de dag erna alsnog een gesprek te voeren. De reprimandes komen weliswaar terecht bij jonge agenten in de incidentafhandeling, maar ook die hebben een bepaalde leeftijd en levenservaring en blijken het fijn te vinden als ze ‘in positie’ worden gebracht. Als het ze niet ligt om de reprimande te 91 De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen geven, kunnen ze het ook door een collega laten doen die het professioneel leuk of uitdagend vindt om met jeugd om te gaan. Uit de interviews met de politieagenten bleek dat ook zij, ondanks dat het meer tijd kost, de voorkeur gaven aan een persoonlijk gesprek in aanwezigheid van de ouders boven een telefonisch gesprek en liefst bij de ouders thuis zodat ze konden zien en ervaren hoe de minderjarige verdachte woont en hoe ouders reageren op het gedrag van hun kind. Een huisbezoek zou niet per definitie de dag zelf gedaan hoeven te worden, maar zou eventueel een paar dagen later kunnen plaatsvinden. Daarbij zou capaciteitsgebrek volgens hen geen probleem mogen zijn. Met de reguliere aanhoudingsprocedure zijn agenten tijd kwijt aan het overbrengen van de minderjarigen naar het politiebureau en de tijd die bespaard wordt, zou kunnen worden besteed aan een huisbezoek. Uit de bestudering van de mutaties bleek dat er weliswaar in een klein aantal gevallen geen melding is gemaakt van contact met de ouders, maar dat in de gevallen waarin dit wel is gebeurd, de minderjarigen in de helft van de incidenten naar huis of naar de zorginstelling zijn gebracht en dat er in de meeste overige incidenten een persoonlijk gesprek in aanwezigheid van de ouders is gevoerd op het politiebureau of een andere locatie. Het belangrijkste doel van het reprimandegesprek is volgens de geïnterviewde politieagenten om proportioneel te reageren op het gedrag van de minderjarige. Ondanks dat agenten zelf invulling geven aan het reprimandegesprek, en hier dus enige variatie in zit, komen over het algemeen dezelfde onderwerpen aan de orde. Zo wordt in het gesprek duidelijk gemaakt dat het vertoonde gedrag afgekeurd wordt en dat een herhaling hiervan bepaalde consequenties zal hebben. Een enkele agent noemt het aanzetten tot zelfreflectie als belangrijk doel van het gesprek. Wanneer het reprimandegesprek in het bijzijn van ouders of verzorgers wordt gevoerd, vertellen agenten ze eerst wat er is voorgevallen, waarna de genoemde onderwerpen aan bod laten komen. Daarbij zou het volgens sommigen ook goed werken om de minderjarige eerst de gelegenheid te geven om aan hun ouders te vertellen wat er is voorgevallen voordat de agent dat doet. Onderwerpen die ter sprake worden gebracht zijn dat het gepleegde feit strafbaar is en wat de gevolgen daarvan zijn, voor de winkelier (schade), voor henzelf (justitiële documentatie die in de weg kan staan aan het vinden van een baan) en voor de politie (niet naar een eventuele reanimatie kunnen). Vervolgens wordt ook uitgelegd wat de reprimande inhoudt en welk doel deze heeft. Het was de ervaring van de politieagenten dat de meeste minderjarigen schrikken en onder de indruk zijn van de gegeven waarschuwing. In enkele gevallen reageerden ze ook verdrietig en moesten zij huilen. Meerdere agenten geven aan de indruk te hebben gehad dat de boodschap was overgekomen en de reprimande daarmee naar verwachting het beoogde effect had bereikt. In enkele gevallen reageerden de verdachten nonchalant of recalcitrant en hebben de agenten getwijfeld of de reprimande passend was. Desondanks zijn de reprimandegesprekken voortgezet, omdat dit zo in overeenstemming met de hOvJ was afgesproken. De meeste ouders reageerden in eerste instantie verbaasd en/of geschrokken dat hun kind een delict had gepleegd. Daarna maakten deze emoties veelal plaats voor teleurstelling, boosheid en/of onbegrip. Een enkele keer zijn ouders meer bezig met het troosten van hun kinderen als die aangedaan zijn door wat er gebeurd is en huilen, waardoor ze geen boosheid meer tonen. Een enkele keer reageert een moeder juist weer zo boos dat ze aangeeft dat ze haar zoon “ook kunnen meenemen als het moet”. Veel ouders geven ook 92 De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen aan hun verantwoordelijkheid te gaan nemen om te voorkomen dat hun kind nogmaals een delict zou plegen. Al met al waren alle ouders erg tevreden over het handelen van de agenten en over de afdoening, waarmee “hun kind een tweede kans krijgt”. Het thuisbrengen van hun kind hebben enkele ouders in het bijzonder gewaardeerd. 5.4.3 Het belang van versterking van het jeugdspecialisme bij de politie Uit de interviews met de politieagenten kwam naar voren dat enige training of aanwijzingen over het voeren van een reprimandegesprek welkom zou zijn. Omdat het belang van de reprimande is gelegen in de mogelijke eerste stap in het contact met de jeugd, ook met het oog op vroeg‐signalering, wijzen ook diverse andere respondenten van de politie erop dat het daarvoor noodzakelijk zou zijn het jeugdspecialisme te versterken. Bij de invoering van de Nationale Politie is ‘jeugd’ een generieke taak geworden met als argument dat iedereen bij de politie met jeugd om moet kunnen gaan. Er zou echter nauwelijks tot geen aandacht aan worden besteed in de opleiding. Voorheen was ‘jeugd’ een thema met prioriteit in het beleid, maar nu zou het door alle processen heen lopen met het risico dat niemand zich er verantwoordelijk voor voelt en het afhangt van de individuele agenten die dit belangrijk vinden. Dat zou er ook aan hebben bijgedragen dat de nieuwe werkwijze niet alom bekend is. Het blijft even hangen bij een agent die dat een keer gedaan heeft, maar het is geen proces zoals dat het geval was bij de voormalige jeugdpolitie die zaken zelfstandig en jeugdvriendelijk afhandelden op grond van de reprimande oude stijl en ook de nodige zorg regelden. Volgens het inrichtingsplan van de Nationale Politie kunnen basisteams jeugdwijkagenten aanstellen, maar is het aan de basisteams zelf overgelaten of ze dat ook doen en in welke functie die zijn aangesteld. Een inspecteur van politie die gespecialiseerd is in de aanpak van jeugdcriminaliteit en jeugdcoördinator en lid van een wijkteam is geweest, vertelt dat er voorheen jeugdrechercheurs waren die altijd gebeld konden worden, maar dat die zijn verdwenen. Datzelfde zou gelden voor de jeugdcoördinatoren op het niveau van inspecteur. De jeugdwijkagenten die er zijn, zijn van grote waarde omdat iedereen in de wijk ze kent, maar het zouden er te weinig zijn. Ze maken geen onderdeel meer uit van een wijkteam en moeten veel overleggen bijwonen waardoor ze in de praktijk nog maar 15% op straat zijn en voor het overige op het bureau en in de auto zitten. Daarmee dreigen ze het eerste contact met de jeugd en de informatiepositie in de wijken kwijt te raken. De voormalige wijkteams met jeugdagenten die op straat zijn en contact maken met de ouders, konden in de praktijk heel effectief werken omdat de minderjarigen daardoor niet alleen met de politie, maar ook met hun ouders te maken kregen. De versterking van het jeugdspecialisme zou ook nodig zijn om risicosignalen te herkennen en de risico’s voldoende in te schatten en goed het gesprek met de ouders aan te gaan. De politie moet ook alert zijn op een eventueel onderliggend probleem. Een winkeldiefstal kan in een impuls worden gepleegd, maar kan ook voortkomen uit gepest of onder druk gezet worden door leeftijdsgenoten. Als dat niet onderkend wordt, haakt een minderjarige af. Diefstal kan dus een signaal zijn van een probleem waaraan gewerkt moet worden. Het is dan dus niet de waarschuwing die recidive voorkomt, maar het tijdig op het spoor komen van problemen bij jongeren. Dit soort signalen worden tijdens een inhoudelijk verhoor op het politiebureau uitgevraagd via het invullen van het ‘proces‐verbaal verhoor minderjarige’ (PVM) waarin sociale vragen worden gesteld om de persoonlijke omstandigheden van de minderjarige vast te stellen, de zogenaamde ‘kind‐check’. Een voordeel boven dat verhoor is dat de politie nu 93 De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen het persoonlijke gesprek kan aangaan in het bijzijn van de ouders en kan zien hoe die reageren en die bevindingen zo nodig deelt met een wijkagent of, in die gevallen waarin dat nodig blijkt te zijn, een zorgmelding maakt. Vanuit Halt wordt opgemerkt dat de reprimande zo simpel zou moeten zijn dat deze door de politie zelf kan worden afgedaan. Het overlaten van die gesprekken aan het JPT, dat vanuit de gemeente wordt gefinancierd om preventief te werken vanuit zorgsignalen, zoals wel zou gebeuren, zou daar niet bij passen. Tevens wordt er van die zijde op gewezen dat de politie wel de ruimte en tijd moet hebben om goed het gesprek met de minderjarige en de ouders aan te gaan. Dat zou zorgvuldigheid en verantwoording vergen en voor een goed pedagogisch gesprek zou kennis en training nodig zijn in pedagogische en motiverende gespreksvoering. 5.4.4 Waken voor een te veelvuldige toepassing van de VT‐melding Met het oog op de proportionele afhandeling kunnen kanttekeningen worden geplaatst bij het feit dat in maar liefst bijna de helft van de onderzochte mutaties een VT‐melding is gedaan. In de mutaties is daar maar zeer beperkt een motivering voor te vinden en in veel zaken waar de melding is gedaan, lijkt er ook geen sprake te zijn van een zorgelijke situatie. Uit de interviews met de agenten uit alle drie de onderzochte politie‐eenheden blijkt dat de VT‐ melding vaak standaard wordt gedaan of voor de zekerheid, in de wetenschap dat er nog een tussenpersoon naar kijkt. De meldingen worden volgens landelijk beleid inderdaad nog wel getoetst voordat ze worden doorgestuurd, maar in de praktijk zou het afhangen van de werkdruk, capaciteit en opleiding van deze ‘kwaliteitstoetser’ of deze een echte kwaliteitstoets doet of deze na een vluchtige check doorstuurt. Gezien het doel van de melding bij de VT en de ingrijpende gevolgen die deze op een bepaald moment voor de minderjarige kan hebben, zeker als die afkomstig is van de politie en gezien de lange bewaartermijn, lijkt dat een onwenselijke situatie. Tijdens de interviews met de sleutelinformanten werd er al gewaarschuwd dat een VT‐melding in het kader van de reprimande ervoor kon zorgen dat een licht strafbaar feit als kapstok wordt gebruikt om hulpverlening op te tuigen. Een reprimande is bedoeld als een waarschuwing naar aanleiding van een licht vergrijp en daar past geen VT‐melding bij als er geen duidelijke zorgsignalen zijn. Behalve dat onnodige VT‐melding in het kader van een reprimande disproportioneel is, gaat er ook veel onnodig administratief werk mee gepaard omdat niet kan worden volstaan met een aantekening in de mutatie, maar een formulier moet worden ingevuld waarvoor extra gegevens moeten worden nagezocht. Het is de bedoeling dat VT terugkoppelt wat er met een melding is gedaan en dat die terugkoppelberichten in de mutatie van het BVH‐proces worden gezet, maar omdat ook dat weer diverse administratieve handelingen (en dus tijd) kost, wordt dit niet overal gedaan. In veel gevallen krijgt de politie teruggekoppeld dat er door VT gebeld is met een aanbod en dat dat door de ouders geweigerd is. Dat zou ook gelden voor de doorverwijzing naar de interventie Pak Je Kans, wat in Rotterdam in veel gevallen de reden was voor een VT‐melding. Een dergelijk aanbod is vrijblijvend en daarom zou het volgens ervaren politieagenten effectiever zijn als de politie rechtstreeks doorverwijst naar Pak je Kans op basis van een reprimandegesprek met de minderjarige en ouders dan via een VT‐melding. Dan zou door de politieagent ook meer zeker kunnen worden gesteld dat daar naartoe wordt verwezen als de minderjarigen en hun ouders het ermee eens zijn. Het zou volgens diverse ervaren politiemensen ook beter zijn dat politieagenten, die een intensieve opleiding hebben gehad en dagelijks in vele situaties terecht komen waarvoor ze mensenkennis nodig hebben, 94 De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen zelf een inschatting maken of een VT‐melding nodig is. Hiermee kan worden voorkomen dat onnodige VT‐meldingen op een grote stapel belanden en zorgen voor een onnodige overbelasting van het systeem. 5.4.5 De samenloop met winkelmaatregelen Met het oog op de proportionaliteit en effectiviteit van de reprimande als eenmalige waarschuwing waarbij de minderjarige nog een kans krijgt, kunnen kritische kanttekeningen worden geplaatst bij de samenloop van de reprimande met door de winkel getroffen maatregelen als het winkelverbod of de winkelboete. In het kader van de werkwijze is het aan de winkeliers overgelaten of ze daar gebruik van maken. Uit de procesevaluatie kwam naar voren dat er veelvuldig gebruik wordt gemaakt van het winkelverbod. Het verbod is door de winkel zelf uitgevaardigd en kan zijn opgemaakt op basis van één enkele betrapping op kleine winkeldiefstal door een minderjarige first offender. De overtreder daarvan kan echter op heterdaad worden aangehouden en overgebracht naar het politiebureau op overtreding van het misdrijf huisvredebreuk.37 Hierbij kan de vraag worden gesteld of er niet veel meer inhoudelijke en formele eisen aan zo’n civiel winkelverbod moeten worden gesteld om deze strafrechtelijk te handhaven.38 Wat ook nog een kritiekpunt is, is dat persoonsgegevens worden genoteerd en rondgestuurd en in multomappen in de winkels worden bewaard en dat geldt nog meer als het verbod voor alle filialen wordt uitgevaardigd. Dat betekent dat NAW (naam adres woonplaats)‐gegevens van een minderjarige worden opgeslagen in diverse winkels terwijl die winkels er weinig mee kunnen omdat ze die minderjarige niet kennen en waarschijnlijk ook nooit in de winkel krijgen, zeker niet als het een minderjarige first offender betreft die voldoende is afgeschrikt door een reprimande. Uit de interviews met de politieagenten kwam ook naar voren dat in de praktijk verschillende werkwijzen zijn ontstaan in overleg met winkeliers. Zo hanteerde een van de agenten, die de pilot niet kende, de werkwijze om na het vaststellen van de schade, met de winkelier of beveiliger te overleggen om af te zien van voorgeleiding. Daarbij werd wel een winkelverbod uitgevaardigd wat ‘genoeg zou afschrikken’. Uit de interviews bleek dat agenten begrip kunnen opbrengen voor het winkelverbod, maar anderzijds wel erkennen dat zo’n verbod ingrijpend kan zijn voor deze minderjarige first offenders. Als het om een winkel gaat waar de minderjarige of zijn ouders vaak komen, bijvoorbeeld de supermarkt om de hoek, kan deze er veel last van hebben als hij die een jaar lang niet mag bezoeken. Hetzelfde geldt voor meisjes die een verbod krijgen voor hun favoriete kledingwinkel en dan aan vriendinnen waarmee ze de stad in gaan, moeten uitleggen dat ze er niet in mogen. De civiele vordering of winkelboete werd door sleutelinformanten benoemd als een belemmerende factor voor een proportionele en pedagogische aanpak. Het idee is om het klein te houden en alleen als het echt klein gehouden wordt, heeft het effect. Als er dan naast het reprimandetraject een bedrag moet worden betaald dat de reprimande overschaduwt doet dat afbreuk aan de proportionaliteit en aan de gedachte dat er maatwerk moet worden geleverd. De geïnterviewde politieagenten hebben er over het algemeen wel begrip voor de 37 Art.138 lid 1 Wetboek van Strafrecht: Hij die in de woning of het besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringt of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijdert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie. 38 Wesselink, Schuilenburg & Van Calster 2009. 95 De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen civiele vordering omdat de winkelier schade lijdt door de tijd die gemoeid is met het afdoen van de winkeldiefstal. Het zou ook goed zijn dat een minderjarige beseft dat zijn of haar gedrag financiële consequenties heeft. Sommige agenten vertellen ter plekke aan de verdachte te hebben uitgelegd waarom de civiele vordering is aangezegd. Andere agenten zien dat niet als hun taak omdat de civiele vordering buiten de politie om loopt. Het bedrag van 181 euro wordt wel hoog gevonden voor een minderjarige en betekent in de praktijk dat die door de ouders wordt betaald die daardoor financieel getroffen worden. Wat niet bekend lijkt te zijn, is dat de vordering bij personen die jonger zijn dan 18, wordt gehalveerd tot 90.50. Evenmin lijkt bekend te zijn dat een minderjarige op verzoek gebruik kan maken van de ‘zakgeldregeling’ wat betekent dat het bedrag in tien termijnen kan worden betaald en twee keer uitstel mag worden gevraagd waarvan maandelijks per sms een reminder en een overzicht wordt verstuurd.39 De politieagenten doen de aanbeveling om winkeliers en beveiligers van winkels op de hoogte te brengen van de nieuwe werkwijze. Dat bevordert een eenduidige werkwijze en dat politie en winkeliers dezelfde boodschap aan de verdachte meegeven. Tevens zou het voor winkeliers of private beveiligers belangrijk zijn om te weten dat ze geen aangifte hoeven op te maken, want dit bespaart ze tijd. Bij de pilot voor meerderjarige first offenders lijkt er meer informatie te zijn gegeven richting de winkeliers en ondersteunende organisaties van winkeliers. Uit de evaluatie van die pilot blijkt dat die organisaties menen dat veruit de meeste winkeldiefstallen door first offenders betekenisvol kunnen worden afgedaan zonder aangifte en zonder verdachtenregistratie en voorrang moet worden gegeven aan civiele maatregelen.40 Uit het onderzoek van de mutaties bleek al dat er winkeliers waren die bewust geen aangifte deden, maar dat die eveneens afstand deden van civiele maatregelen, en in sommige gevallen zelfs hulp zochten voor de minderjarigen die ze op heterdaad hadden betrapt op winkeldiefstal (zie paragraaf 4.3.3). Er zijn ook supermarktmanagers die dat laatste structureel doen omdat in het geval van winkeldiefstal uit geldnood, een civiele vordering de problemen alleen maar zou vergroten.41 5.5 Effecten op de instroom bij Halt In deze paragraaf wordt beschreven in hoeverre er aanwijzingen zijn dat de Pilot Reprimande heeft geleid tot een lagere instroom bij Halt, een van de mogelijke neveneffecten van de reprimande. De feiten waarvoor de reprimande wordt toegepast, met name winkeldiefstal, maar ook bijvoorbeeld vernieling en lichte gevallen van mishandeling, zijn namelijk ook feiten die in de praktijk in aanmerking komen voor de Halt‐afdoening. Om na te gaan in hoeverre de Pilot Reprimande heeft geleid tot een lagere instroom bij Halt voldoet het niet om simpelweg te kijken naar het totaal aantal Halt‐verwijzingen voor en na de start van de pilot. Er kunnen immers allerlei andere ontwikkelingen zijn die ervoor hebben gezorgd dat er veranderingen zijn opgetreden in de toepassing van Halt. Zo is het denkbaar dat de verschillende maatregelen die in de afgelopen twee jaar zijn genomen in het kader van de coronapandemie (met name de verschillende periodes van lockdowns) consequenties hebben gehad voor de toepassing van de Halt‐verwijzingen. Verder is het belangrijk om niet uit te gaan van het totaal aantal Halt‐verwijzingen, maar om precies te kijken naar de 39 Aldus de geïnterviewde directieleden van de stichting SODA. Rauh & Wolters 2021, p.23‐24. 41 Subaçi 2021. 40 96 De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen ontwikkeling bij strafbare feiten waarvoor in de praktijk reprimandes zijn gegeven. Veranderingen daarin die samenvallen met de ontwikkelingen van de reprimande‐afdoening zouden kunnen wijzen op een neveneffect op Halt. Veranderingen die op een ander moment zijn opgetreden, of betrekking hebben op andersoortige strafbare feiten zijn niet relevant. Voor elke maand in de onderzochte periode hebben we per politie‐eenheid de beschikking over de gegevens van het aantal Halt‐verwijzingen voor alle verschillende onderscheiden strafbare feiten bij Halt. Daarmee kunnen de ontwikkelingen in de afgelopen periode gedetailleerd in kaart worden gebracht en vergeleken met de ontwikkelingen in de toepassing van de reprimande in de verschillende politie‐eenheden. 5.5.1 Ontwikkeling van het totaal aantal Halt‐verwijzingen In figuur 5.1 is de ontwikkeling van het landelijke totaal aantal geregistreerde Halt‐ verwijzingen weergegeven over de onderzochte periode tussen begin 2019 en oktober 2021. Figuur 5.1: Totaal aantal Halt‐verwijzingen, per maand, januari 2019 t/m oktober 2021 2000 1800 1600 1400 1200 1000 800 600 400 200 jan 2019 feb 2019 mrt 2019 apr 2019 mei 2019 jun 2019 jul 2019 aug 2019 sep 2019 okt 2019 nov 2019 dec 2019 jan 2020 feb 2020 mrt 2020 apr 2020 mei 2020 jun 2020 jul 2020 aug 2020 sep 2020 okt 2020 nov 2020 dec 2020 jan 2021 feb 2021 mrt 2021 apr 2021 mei 2021 jun 2021 jul 2021 aug 2021 sep 2021 okt 2021 0 Uit de figuur wordt duidelijk dat er over de hele linie een flinke daling is geweest in het aantal verwijzingen naar Halt. In heel 2019 werd er in totaal 16.087 keer naar Halt verwezen, in 2020 was dat al gedaald tot 13.481 verwijzingen, en in 2021 waren er tot en met oktober pas nog maar 7.934 Halt‐verwijzingen geregistreerd (dat zou omgerekend over het hele jaar 9.521 zijn). Ook de lijn in de figuur laat met verschillende fluctuaties over de gehele periode een duidelijke daling zien. Nadere inspectie van de tabel leert echter dat het grootste deel van de daling al is ingezet voordat de Pilot Reprimande van start ging. Na een tijdelijke piek in januari 2020 (die ongeveer op dezelfde hoogte zit als het niveau van januari 2019) is er een gestage daling ingezet naar een lager niveau dan in de maanden daarvoor (van 1.772 tot 871), en na een kleine opleving dalen de aantallen Halt‐verwijzingen verder naar een minimum van 695 in augustus 2020. Daarna stijgen de aantallen weer tot en met november 2020, waarna de aantallen weer even 97 De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen sterk dalen tot februari 2021 en daarna met horten en stoten licht verder dalen tot een minimum van 570 in augustus 2021. Enkele opvallende dalingen in de aantallen Halt‐verwijzingen vonden gelijktijdig plaats met de belangrijkste lockdown‐maatregelen in verband met de coronapandemie. De daling vanaf maart 2020 valt samen met de eerste lockdown in verband met corona, met de meest strenge maatregelen in april 2020, een maand waarin ook een relatief laag aantal Halt‐verwijzingen te zien is. De daling na november 2020 valt deels samen met de tweede lockdown naar aanleiding van de beta‐variant waarbij tussen januari en april ook een avondklok werd ingesteld. Verder is in januari 2019 en 2020 (voor corona) steeds een piek te zien gevolgd door een daling in februari, wat wellicht te maken heeft met een relatief groot aantal Halt‐verwijzingen rond de jaarwisseling. In de zomerperiodes (juli, augustus en september) is in alle jaren het aantal Halt‐verwijzingen relatief laag. Vanaf oktober 2020, bij de start van de Pilot Reprimande is eerst een stijging in de cijfers te zien tot in december, waarna de aantallen dalen in begin 2021, weer even stijgen in maart en april en daarna verder dalen in mei en later in de zomervakantie en bij het begin van de laatste coronaperiode in oktober 2021. De stijging in november en december valt samen met een daling van de toepassing van de reprimandes, terwijl de lage aantallen op het eind van de onderzochte periode samenvallen met een relatief hoog niveau van reprimande afdoeningen (zie paragraaf 3.2.1). Dit zijn aanwijzingen dat er mogelijk een klein deel van de Halt‐ verwijzingen in deze periodes zijn verschoven naar reprimandes. Op grond van het totaal aantal Halt‐verwijzingen is dit echter nog niet precies te specificeren. 5.5.2 Ontwikkeling van de instroom bij Halt voor een aantal strafbare feiten In de volgende figuren is de ontwikkeling van het aantal Halt‐verwijzingen over de tijd weergegeven voor een aantal soorten strafbare feiten. Als de nieuwe werkwijze voor de reprimande gevolgen heeft gehad voor de Halt‐afdoening zou dat vooral naar voren moeten komen bij de soorten strafbare feiten waarvoor de reprimande het meest is toegepast. Uit paragraaf 3.2.2 bleek dat winkeldiefstal verreweg de meest voorkomende delictsoort is geweest bij de reprimande. In figuur 5.2 wordt daarom de ontwikkeling getoond van het aantal Halt‐verwijzingen voor de iets bredere categorie ‘diefstal’ (in de registratie wordt winkeldiefstal niet apart bijgehouden) in de afgelopen periode. 98 De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen Figuur 5.2: Aantal Halt‐verwijzingen voor diefstal; landelijk, per maand, januari 2019 t/m oktober 2021 450 400 350 300 250 200 150 100 50 jan 2019 feb 2019 mrt 2019 apr 2019 mei 2019 jun 2019 jul 2019 aug 2019 sep 2019 okt 2019 nov 2019 dec 2019 jan 2020 feb 2020 mrt 2020 apr 2020 mei 2020 jun 2020 jul 2020 aug 2020 sep 2020 okt 2020 nov 2020 dec 2020 jan 2021 feb 2021 mrt 2021 apr 2021 mei 2021 jun 2021 jul 2021 aug 2021 sep 2021 okt 2021 0 In de figuur wordt wederom een daling zichtbaar over de hele linie, van ruim 300 afdoeningen in de meeste maanden van 2019 tot rond de 150 aan het eind van de onderzochte periode. Er zijn overeenkomsten met het algemene beeld, maar ook wat verschillen en een aantal ontwikkelingen komen nog duidelijker naar voren. In 2019 treedt eerst een piek op in april, waarna de aantallen afdoeningen dalen tot een wat lager niveau rond de zomervakantie (met een minimum in augustus, wanneer de meeste jongeren op vakantie zijn). Daarna stijgen de aantallen weer tot februari, gevolgd door een scherpe en forse daling van maart tot mei. Dit valt precies samen met de eerste lockdown in verband met corona. Opvallend genoeg vindt er daarna een stijging van de aantallen Halt‐verwijzingen voor diefstal plaats in de zomerperiode, met een piek in september 2020 op ongeveer hetzelfde niveau als een jaar eerder. Dit is een periode waarin de coronamaatregelen vrijwel waren losgelaten, en dus vergelijkbaar met een jaar eerder. Daarna vindt er weer een daling plaats tot zeer lage niveaus in januari en februari 2021. De timing van deze daling komt weer overeen met de tweede lockdown, inclusief avondklok aan het begin van 2021. Hierna stijgen de cijfers weer langzaam tot aan de zomerperiode en daarna, in een periode waarin de coronamaatregelen weer grotendeels waren losgelaten. Het aantal Halt‐verwijzingen in deze periode blijft echter duidelijk lager dan een en twee jaar eerder, wat zou kunnen wijzen op een verschuiving naar afdoeningen via de reprimande. Vergeleken met een jaar eerder (toen er ook nog relatief weinig maatregelen waren) ligt het niveau vanaf juni 2021 steeds iets lager dan een jaar ervoor, al zijn de verschillen meestal niet heel groot; enkele tientallen Halt‐verwijzingen minder. Het meest opvallende verschil is te zien aan het eind van de periode in september 2021 waar geen piek te zien is en er 146 Halt‐verwijzingen waren voor diefstal terwijl dat een jaar eerder nog 283 was. In figuur 5.3 zijn de ontwikkelingen in de recente periode weergegeven van het aantal Halt‐ verwijzingen voor andere soorten strafbare feiten die vergelijkbaar zijn met strafbare feiten waarvoor ook nog regelmatig reprimandes zijn gegeven (maar in veel mindere mate dan voor winkeldiefstal, zie paragraaf 3.2.2). Het gaat om de strafbare feiten baldadigheid, vernieling, 99 De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen mishandeling, drugsdelicten en wapendelicten (de laatste drie zijn alleen bijgehouden vanaf 2020). Deze categorieën uit de Halt‐registratie zijn vergelijkbaar met de reprimande‐ categorieën vernieling, geweld en zeden, drugsdelicten en het bezitten van een wapen. Figuur 5.3: Aantal Halt‐afdoeningen voor vijf soorten strafbare feiten die ook in aanmerking komen voor de reprimande; landelijk, per maand, januari 2019 t/m oktober 2021 180 160 140 120 100 80 60 40 20 0 jan mrt mei jul sep nov jan mrt mei jul sep nov jan mrt mei jul sep 2019 2019 2019 2019 2019 2019 2020 2020 2020 2020 2020 2020 2021 2021 2021 2021 2021 Baldadigheid Vernieling Mishandeling Drugs Wapens Uit de figuur komt naar voren dat voor zowel baldadigheid en vernieling het aantal afdoeningen in 2019 aanmerkelijk hoger was dan in de jaren daarna, met name in het voorjaar en najaar van 2019. De aantallen waren in heel 2020 al lager, dus ruim voordat met de nieuwe werkwijze reprimande werd gestart. Hier is geen duidelijke link te zien met de verschillende lockdown‐maatregelen. Ook is er na de start van de Pilot Reprimande geen duidelijk lager niveau te zien in het aantal Halt‐afdoeningen voor baldadigheid en vernieling. Wel is zichtbaar dat er vanaf april 2021 nog iets minder vaak Halt wordt gegeven voor vernieling (ongeveer 10 keer per maand minder). Als we kijken naar de registraties van Halt‐ afdoeningen voor mishandeling (dat pas vanaf 2020 apart wordt bijgehouden), dan zien we weinig verandering over de hele periode. Er lijkt een lichte daling te zijn bij de eerste lockdown vanaf maart tot en met mei 2020, maar daarna herstelt het niveau zich weer. Het niveau van Halt‐ afdoeningen blijft na oktober 2020 ongeveer gelijk tijdens de hele periode waarin de Pilot Reprimande loopt. Voor drugsdelicten is te zien dat hiervoor vanaf juni 2020 pas substantiële aantallen zijn geregistreerd. Bij de start van de Pilot Reprimande blijft dit eerst op ongeveer hetzelfde niveau (ongeveer 20 keer per maand), vanaf mei is er iets minder vaak sprake van een Halt‐afdoening voor drugs (ongeveer 10 keer per maand). Wat betreft het bezit van wapens wordt uit de figuur zichtbaar dat Halt‐ afdoeningen hiervoor pas vanaf oktober 2020 substantieel voorkomen in de Halt‐registratie, gelijklopend met de start van een actieplan vanuit de overheid voor de messenproblematiek.42 Vanaf november 2020 is het aantal Halt‐afdoeningen voor wapens op een ongeveer gelijk niveau gebleven, met iets lagere aantallen tussen juni en september 2021. 42 Actieplan wapens en jongeren, 2020. 100 De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen 5.5.3 Ontwikkeling van de instroom in verschillende politie‐eenheden Voor een nog meer gedetailleerd inzicht in mogelijke verschuivingen van Halt‐afdoeningen naar de reprimande is ook geanalyseerd in hoeverre de ontwikkelingen verschillen tussen de politie‐eenheden. In paragraaf 3.2.1 was geconstateerd dat mate waarin de reprimande wordt toegepast tijdens de pilot vanaf oktober 2020 duidelijk verschilt tussen de politie‐eenheden. Als er sprake is van een substantiële verschuiving dan zouden die verschillen ook duidelijk moeten worden in de een verschillende ontwikkeling van de Halt‐afdoening in de politie‐ eenheden na de start van de reprimande. Om hier meer zicht op te krijgen hebben we in Tabel 3.1 een vergelijking gemaakt van het gemiddeld aantal Halt‐verwijzingen per maand voor de verschillende politie‐eenheden tijdens 2019 (voorafgaand aan de coronaperiode); in de periode maart 2020 tot oktober 2020 (vlak voorafgaand aan de start van de Pilot reprimande) en tussen oktober 2020 en eind oktober 2021 (tijdens de Pilot Reprimande). We geven deze cijfers voor alle Halt‐verwijzingen in totaal, en voor Halt‐verwijzingen voor diefstal, het meest voorkomende delict bij de reprimande. Om een vergelijking te maken met de mate waarin de verschillende politie‐eenheden actief gebruik maken van de reprimande, is ook weergegeven wat het gemiddeld aantal reprimandes per maand was in de verschillende politie‐eenheden.43 Tabel 5.1: Gemiddeld aantal Halt‐verwijzingen algemeen en voor diefstal voorafgaand en tijdens de Pilot Reprimande; uitgesplitst naar politie‐eenheid Politie‐eenheid Amsterdam Den Haag Limburg Midden‐Nederland Noord‐Holland Noord‐Nederland Oost‐Brabant Oost‐Nederland Rotterdam Zeeland‐West‐Brabant TOTAAL NEDERLAND Halt‐verwijzingen diefstal gemiddeld per maand 2019 voor 2020 tijdens corona corona 38.0 13.6 42.7 26.1 13.5 8.1 39.2 20.3 35.9 18.9 28.3 15.1 18.8 12.0 41.3 31.7 35.3 17.9 27.0 15.9 tijdens reprimande 10.1 15.8 6.6 14.9 20.5 18.3 10.0 27.1 12.0 8.5 25.7 % 39.5 % 18.5 % 26.6 % ‐ 8.5 % ‐21.2% 16.7 % 14.5 % 33.0 % 46.5 % 320.1 143.8 19.9 % 179.6 % daling Uit de tabel komt naar voren dat er in alle politie‐eenheden een sterke daling is geweest in het aantal Halt‐verwijzingen voor het strafrechtelijk feit diefstal na de start van de coronapandemie in maart 2022 en de bijbehorende maatregelen. In de meeste politie‐ eenheden is er daarna sprake van een relatief lichte verdere daling, maar de grootste afname vond plaats begin 2020 (zoals we eerder al zagen in figuur 5.2). Tussen de regio’s zijn er verder ook duidelijke verschillen in de ontwikkeling van het aantal Halt‐verwijzingen tijdens de Pilot Reprimande. In sommige politie‐eenheden daalt het gemiddeld aantal per maand relatief sterk, bijvoorbeeld Den Haag, Rotterdam en Zeeland‐West‐Brabant. In andere politie‐ 43 Er wordt geen figuur gepresenteerd van de ontwikkelingen in Halt‐afdoeningen per politie‐eenheid, omdat dit een zeer wisselend en moeilijk te interpreteren patroon geeft. In plaats daarvan is een nadere bewerking uitgevoerd van de gegevens om een meer zinvolle vergelijking mogelijk te maken. 101 De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen eenheden daalt het minder sterk, en in twee politie‐eenheden (Noord‐Holland en Noord‐ Nederland) is er zelfs sprake van een toename. Deze verschillen passen deels bij de verschillen in het gemiddeld aantal reprimandes per maand. De relatief geringe daling in Limburg, Oost‐Brabant, en de stijging in Noord‐Holland en Noord‐Nederland komen wel overeen met de relatief lage aantallen reprimandes die in deze politie‐eenheden zijn gegeven. Ook de relatief geringe daling in Oost‐Nederland is te begrijpen vanuit het gegeven dat daar al voor oktober 2020 was begonnen met de reprimande als afdoeningsmogelijkheid. De sterke dalingen in Zeeland‐West‐Brabant en Den Haag passen minder goed bij de cijfers over de reprimande. Kortom, er is wel een samenhang tussen de dalingen van Halt‐verwijzingen in de verschillende politie‐eenheden met de toepassing van de reprimande daar, maar die is niet perfect. In een deel van de politie‐eenheden is de toepassing van de reprimande geen duidelijke verklaring voor veranderingen in het aantal Halt‐ verwijzingen voor diefstal. Wat verder opvalt is dat de totale daling in het aantal Halt‐verwijzingen voor diefstal in deze periode (gemiddeld bijna 36 per maand) in het niet valt bij het gemiddeld aantal reprimandes per maand voor winkeldiefstal, dat is namelijk ruim 283. Als er al sprake is van een verschuiving van Halt‐afdoeningen voor dit delict naar de reprimande, dan geldt dat slechts een klein deel van de reprimandes lijkt te leiden tot het achterwege laten van een Halt‐ afdoening. 5.5.4 Verschuiving van Halt naar de reprimande? Uit het cijfermatige overzicht wordt duidelijk dat er aanwijzingen zijn dat er weliswaar sprake is van een verschuiving van een deel van de Halt‐verwijzingen naar de afdoening via de reprimande, maar dat deze verschuiving relatief klein is. Het grootste deel van daling van de instroom bij Halt in de laatste twee jaar is te linken aan de landelijke coronamaatregelen die in deze periode zijn getroffen. In zijn algemeenheid is het aantal Halt‐verwijzingen vanaf maart 2020 sterk gedaald, met verschillende fluctuaties en tijdelijke pieken en dalen. Deze daling zette al in voordat de Pilot Reprimande werd gestart. Er zijn ook opvallende paralellen te zien tussen de aantallen Halt‐ verwijzingen en de verschillende coronamaatregelen in deze periode, naast toe‐ en afnames die zijn te linken aan de jaarwisseling en de zomerperiode. De grootste dalingen vonden plaats tijdens perioden met strenge lockdowns en het sluiten van winkels, met name in het begin van 2020 en eind 2021. Dit suggereert dat de belangrijkste oorzaak van de daling van het aantal afdoeningen sinds begin 2019 is te wijten aan de coronaperiode. Als gevolg van de maatregelen is het waarschijnlijk dat jongeren minder tijd zijn gaan doorbrengen op straat en ook minder gelegenheid hadden tot het plegen van strafbare feiten zoals winkeldiefstal. De ontwikkeling van het aantal Halt‐verwijzingen voor het delict diefstal bevestigt deze analyse, met een zeer sterke daling begin 2020 tijdens de eerste coronalockdown en weer een stijging in de periode waarin de matregelen werden losgelaten. Tegelijkertijd laten de cijfers zien dat bij dit delict nog een verdere daling plaatsvindt na de invoering van de Pilot Reprimande. Met name in 2021 ligt het niveau iets lager dan een jaar dan eerder, ook in periodes waarin er weinig coronamaatregelen waren. Dat suggereert dat in ieder geval een 102 De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen deel van de (winkel‐)diefstallen die eerder met Halt werden afgedaan, nu via de reprimande worden afgehandeld. Voor de ontwikkeling van de Halt‐cijfers bij andere soorten strafbare feiten is er geen duidelijk verband met de Pilot Reprimande. Het aantal Halt‐verwijzingen voor baldadigheid, mishandeling, drugsdelicten en het bezit van wapens is na de start van de pilot niet lager dan voorheen. Alleen het aantal Halt‐verwijzingen voor het delict vernieling lijkt vanaf april 2021, toen het gebruik van de reprimande als afdoening op stoom begon te komen, iets omlaag te zijn gegaan (met 10 à 20 per maand). Uit een vergelijking van de Halt‐cijfers tussen de verschillende politieregio’s komt naar voren dat er deels een verband is tussen een relatief sterke of zwakke daling in het aantal Halt‐ verwijzingen voor diefstal en de mate waarin in een eenheid gebruik is gemaakt van de reprimande, hoewel dit zeker geen een op een relatie is. Desondanks ondersteunt deze bevinding de indruk dat de Pilot Reprimande heeft geleid tot een lichte verschuiving van de Halt‐afdoening naar de reprimande. 5.6 Samenvatting van de bevindingen In dit hoofdstuk is de vraag beantwoord in hoeverre de doelstellingen van de pilot zijn gerealiseerd en hoe ze alsnog gerealiseerd zouden kunnen worden, wat de ervaringen zijn van de betrokken organisaties, en welke aanbevelingen ze hebben voor de doorontwikkeling. Hiervoor zijn de bevindingen van de procesevaluatie gekoppeld aan de bevindingen van de planevaluatie en aangevuld met nieuwe informatie. Tot slot wordt onderzocht welke neveneffecten worden ervaren en wat het effect was op de instroom bij Halt. Een landelijk eenduidige werkwijze De doelstelling van een landelijk eenduidige werkwijze is nog niet ten volle bereikt. Zo bleek dat de presentatie van de werkwijze van de politie‐eenheden richting de basisteams in de praktijk tot verschillende interpretaties leidde. De bekendheid met de pilot in de praktijk varieert, ook binnen de politie‐eenheden. De onbekendheid met de werkwijze wordt geweten aan de aanhoudende stroom van protocollen en werkwijzen waar de politieagenten op straat mee worden geconfronteerd. Daarbij heeft de gelijktijdige invoering van de reprimande meerderjarige first offenders die gepaard ging met veel voorlichtingsmateriaal en de introductie van de RAPP‐app, voor ruis gezorgd. Dat de werkwijze nog niet alom bekend is, blijkt ook daaruit dat er nog steeds minderjarigen die in aanmerking zouden kunnen komen voor de reprimande op het politiebureau worden ingesloten waarmee ook de doelstelling om die onnodige insluiting te voorkomen, niet ten volle wordt bereikt. Van diverse zijden wordt de aanbeveling gedaan om de werkwijze beter bekend te maken op een wijze die aansluit bij de politiepraktijk, vanuit de bedoeling en door het bespreken van casuïstiek. Het bieden van een helder kader Ook aan de doelstelling van het bieden een helder kader die onderdeel uitmaakt van de doelstelling van een landelijk eenduidige werkwijze, maar in dit hoofdstuk apart is behandeld, wordt nog niet ten volle voldaan. In de praktijk worden er verschillende interpretaties aan gegeven en bij winkeldiefstal zijn er nu twee parallel lopende werkwijzen reprimande, voor meerderjarigen en minderjarigen, met ieder een ander kader. Tevens is voor minderjarige verdachten ook de bestaande werkwijze voor niet aangehouden verdachten gehandhaafd 103 De uitvoering van de werkwijze in relatie tot de beoogde doelen waardoor er ook op dit vlak onduidelijkheid bestaat. Zo blijkt dat de reprimande vooral wordt toegepast bij winkeldiefstal omdat niet alom bekend is dat de nieuwe werkwijze ook bij andere feiten met een licht en eenvoudig karakter kan worden toegepast. Dat het feit in de context moet worden bezien, wordt wel onderschreven, maar daarvoor is wel ervaring nodig. Tot slot zorgen de telefonische voorgeleiding waarin de hOvJ de rechtmatigheid van de aanhouding toetst en het checken van informatie door de hOvJ bij ZSM voor onduidelijkheid omdat in beide gevallen in de praktijk niet helder is wat het doel daarvan is. Tevens zijn de afspraken over wat moet worden geregistreerd en op welke wijze, nog niet voor iedereen even helder. Een proportionele en pedagogische afhandeling buiten het strafrecht Met betrekking tot de doelstelling van een proportionele en pedagogische afhandeling buiten het strafrecht zien de bij de pilot betrokken partijen als belangrijke meerwaarde van de pilot de bredere doordenking van het creëren van ruimte buiten het strafproces om zonder onnodige insluiting op het politiebureau. Tevens de aandacht voor opgroeigedrag en het feit dat de reprimande als politie‐interventie hiermee een duidelijke basis krijgt. Het belangrijkste pedagogische moment wordt gezien in het reprimandegesprek in aanwezigheid van de ouders dat het beste persoonlijk en in de thuissituatie kan worden gevoerd. Om daar goed invulling aan te geven, zou die wel gepaard moeten gaan met een herwaardering voor het jeugdspecialisme bij de politie. In het kader van de proportionaliteit komt uit het onderzoek naar voren dat er te gemakkelijk bij VT melding wordt gedaan vanuit het idee dat er nog een toetsing plaatsvindt. De wijze waarop wordt getoetst, is echter heel wisselend zodat er ook onterechte meldingen worden gedaan. Tot slot speelt ook de samenloop met het winkelverbod en de winkelboete een rol in de proportionaliteit van de afhandeling. Hoewel het om civielrechtelijke maatregelen gaat, worden deze door de minderjarige verdachten en hun ouders wel als onderdeel van de afdoening ervaren. Effecten op de instroom bij Halt Tot slot kan op basis van de analyse van Halt‐cijfers geconcludeerd worden dat, voor het delict diefstal en in enige mate voor het delict vernieling, er waarschijnlijk een lichte verschuiving is geweest van de Halt‐afdoening naar de reprimande. Bij diefstallen gaat het waarschijnlijk om enkele tientallen zaken gemiddeld per maand (tijdens de reprimande waren er 36 minder Halt‐verwijzingen voor diefstal dan een jaar daarvoor). Dat is slechts een beperkt deel van het totaal aantal Halt‐verwijzingen voor dit type strafbaar feit. 104 De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief 6 De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief 6.1 Inleiding Uit de planevaluatie bleek dat de ontwikkeling richting een nodeloos gejuridificeerd proces die aanleiding vormde tot de nieuwe werkwijze, mede is beïnvloed door jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en de implementatie van diverse EU‐ richtlijnen. In paragraaf 6.2 zal worden onderzocht welke ruimte deze jurisprudentie van het EHRM en de EU‐Richtlijnen waarop die regelgeving is gebaseerd, biedt als het gaat om een reprimande. Daarbij zal tevens worden bezien hoe de buurlanden Duitsland en België met deze Europese kinderrechtennormen zijn omgegaan. Vervolgens wordt in paragraaf 6.3 een overzicht gegeven van de manier waarop in een aantal andere landen gebruik wordt gemaakt van de reprimande of vergelijkbare interventies om te voorkomen dat minderjarige verdachten verder in de strafrechtelijke procedure terechtkomen. Ook wordt de nieuwe werkwijze in de huidige pilot in deze internationale context geplaatst, waarmee wordt nagegaan in hoeverre mogelijke alternatieve werkwijzen of elementen in het buitenland ook toepasbaar (kunnen) zijn in de Nederlandse situatie. Tot slot is om de mate waarin en wijze waarop de pilot naar verwachting bijdraagt aan de realisatie van de gestelde doelen te onderzoeken en in hoeverre er in de wetenschappelijke literatuur ondersteuning bestaat voor de verwachte en beoogde uitkomsten van de reprimande, voor paragraaf 6.4 de criminologische onderzoeksliteratuur over reprimandes en vergelijkbare interventies geraadpleegd. Daar wordt beschreven wat we weten uit eerder empirisch onderzoek over de effecten op recidive en zo mogelijk andere uitkomstmaten. 6.2 De reprimande in een breder juridisch perspectief 6.2.1 De oorsprong van de politie‐reprimande in Nederland Een belangrijk verschil met de afdoening van strafzaken tegen volwassenen, is dat jeugdstrafzaken, waar mogelijk, buitengerechtelijk worden afgedaan. Nederland kent daarin een lange traditie die teruggaat tot 1897 toen bij Pro Juventute aangesloten advocaten met OvJ’s afspraken maakten over afzien van vervolging als de minderjarige zich zou laten begeleiden door een patroon van deze vereniging die toen nog uit vrijwilligers bestond. Vanaf 1922 werd de mogelijkheid van de OvJ om bij minderjarigen van vervolging af te zien, wettelijk geregeld. Bij lichte feiten waarin geen begeleiding nodig was, gebeurde dat ook door een zogenaamd ‘parketstandje’ waarbij de minderjarige naar het arrondissementsparket moest komen en daar een waarschuwing kreeg. Het belang om dit soort lichte feiten buiten het strafrecht te houden, werd sindsdien keer op keer door de regering benadrukt, ook middels het uitsturen van circulaires.44 Vanaf 1948 kreeg de kinderpolitie een taak in de opsporing en deze deed zaken ook wel op straat af zonder deze te registreren of maakte een proces‐verbaal op zonder deze door te sturen naar het OM. Daarin traden verschillen op. Zo waren er gemeenten waar altijd proces‐ verbaal werd opgemaakt en gemeenten waar het gros van de jeugdzaken door de politie zelf werd afgedaan. Zo hield de kinderpolitie van de gemeente Rotterdam ‘strafklasjes’ op de vrije woensdag‐ of zaterdagmiddag waar kinderen na een toespraak door een politieambtenaar een opstel of strafregels moesten schrijven. Deze ruimte die de politie decennialang had om 44 Uit Beijerse 2021, p. 84‐85. 105 De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief lichte strafbare feiten zelf af te doen, leidde in 1979 in Rotterdam tot een experiment waaruit later bureau Halt ontstond. Met financiële steun van de gemeente werden minderjarigen die waren betrapt op vernieling of bekladding, door de politie verwezen naar een speciaal daarvoor aangestelde maatschappelijk werker die er op toezag dat deze jongeren de bekladdingen schoon maakten en de vernielingen repareerden. Deze Halt‐afdoening, die in 1995 als afdoening werd opgenomen in artikel 77e Sr, is jarenlang toegepast zonder dat daarvoor een wettelijke regeling bestond, in het kader van een voorwaardelijk politiesepot waarbij de politie een proces‐verbaal opmaakte, maar die niet doorzond naar de OvJ als werd deelgenomen aan het Halt‐project.45 6.2.2 Buitengerechtelijke afdoening van jeugdstrafzaken en het IVRK Dat jeugdstrafzaken buitengerechtelijk moeten worden afgedaan, is ook als belangrijk beginsel opgenomen in artikel 40, derde lid, sub b van het in 1995 geratificeerde Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Verdragsstaten moeten voor de gevallen waarin dat passend en wenselijk is, zoveel mogelijk voorzien in een handelwijze ten aanzien van jeugdige verdachten zonder over te gaan tot gerechtelijke stappen. Het VN‐ Kinderrechtencomité, dat toeziet op de naleving van het verdrag, licht in General Comment nr.24 on children’s rights in the child justice system nader toe waarom het zo belangrijk is. Hiermee wordt stigmatisering voorkomen en gezien de goede resultaten dient het ook de samenleving en is het kosteneffectief. Verdragsstaten zouden het aantal feiten waarvoor dit mogelijk is, steeds moeten uitbreiden, zelfs tot ernstige feiten, als dat passend is. De mogelijkheden daartoe zouden zo vroeg mogelijk in het proces beschikbaar moeten zijn en een integraal onderdeel moeten vormen van het jeugdstrafrecht. De maatregelen die ervoor zorgen dat jeugdigen voorafgaand of tijdens het proces uit het strafrechtssysteem worden geleid worden aangeduid met de term diversion. Een belangrijke voorwaarde is wel dat daarbij de rechten van de mens en de wettelijke garanties volledig worden geëerbiedigd. Volgens het VN‐Kinderrechtencomité betekent dit dat de wet specifiek moet aangeven in welke gevallen een buitengerechtelijke afdoening mogelijk is, dat de beslissingen geregeld moeten zijn en dat alle betrokken professionals getraind zijn en ondersteund worden. De afdoening mag alleen worden ingezet als er overtuigend bewijs is van het strafbare feit en de minderjarige in volledige vrijheid en vrijwillig heeft erkend daar verantwoordelijk voor te zijn. De minderjarige moet ook instemmen met de buitengerechtelijke afdoening, in dit geval de reprimande, op basis van verstrekte informatie over de inhoud en gevolgen als hij er niet aan meewerkt. Na afronding moet de minderjarige er geen aantekening aan overhouden in de justitiële documentatie. In dit verband is nog relevant dat wordt opgemerkt dat de afdoening niet gepaard mag gaan met vrijheidsbeneming: “Diversion measures should not include the deprivation of liberty”.46 Het overkoepelende artikel 40, derde lid, aanhef IVRK benadrukt daarbij het uitgangspunt dat het streven van de verdragsstaten erop moet zijn gericht een apart jeugdstrafrecht tot stand te brengen met in jeugd gespecialiseerde autoriteiten en instellingen. Volgens het VN‐ Kinderrechtencomité vereist dit onder andere de inrichting van gespecialiseerde jeugdunits van de politie en dat alle betrokken professionals systematisch en voortdurend moeten 45 46 Uit Beijerse 2021, p.73‐74. Committee on the Rights of the Child, General Comment No. 24 (2019), par. 13‐17. 106 De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief worden getraind.47 Ook in de door de Europese Unie (EU) vastgestelde Richtlijn betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure, hierna aangeduid als Richtlijn 2016/800/EU, wordt benadrukt dat het personeel van rechtshandhavingsinstanties dat te maken krijgt met zaken waarbij kinderen betrokken zijn, een specifieke, op hun omgang met kinderen afgestemde opleiding hebben gevolgd inzake de rechten van kinderen, kinderpsychologie, voor kinderen geschikte verhoortechnieken en aan kinderen aangepast taalgebruik.48 6.2.3 De arresten Salduz en Panovits: ruimte voor uitzonderingen Het arrest van het EHRM dat door de uitleg van de Hoge Raad de directe aanleiding was voor het uitvaardigen van de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor (2010) die ervoor zorgde dat een deel van de minderjarige verdachten geen afstand meer kon doen van consultatiebijstand, betrof de 17‐jarige Yusuf Salduz die in Turkije werd aangehouden op verdenking van deelname aan een onwettige demonstratie ter ondersteuning van de PKK. Gezien de politieke context ging het niet bepaald om een reprimande‐feit. Salduz klaagde dat hij tijdens het verhoor door de Turkse politie onder druk was gezet en geslagen om een bekentenis af te leggen. Het EHRM oordeelde dat het recht op een eerlijk proces ex art. 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) eist dat een verdachte gezien zijn kwetsbare positie in een vroege fase toegang tot een advocaat moet hebben als waarborg dat een verdachte er niet toe wordt gedwongen aan zijn eigen veroordeling mee te werken en als waarborg tegen mishandeling. Dit zou vooral gelden bij verdenking van ernstige feiten: “These principles are particularly called for in the case of serious charges, for it is in the face of the heaviest penalties that respect for the right to a fair trial is to be ensured to the highest possible degree by democratic societies.” Er zouden uitzonderingen mogelijk zijn als ze helder zijn omschreven en de toepassing daarvan strikt beperkt is in tijd. Er moet toegang zijn tot een advocaat vanaf het eerste verhoor als verdachte door de politie, tenzij er in het licht van de omstandigheden van de zaak dwingende redenen zijn om dit recht te beperken. Uitzonderingen zijn toegelaten op voorwaarde dat ze het recht op een eerlijk proces van de verdachte niet onnodig schaden zoals in het geval dat er belastende verklaringen zijn afgelegd zonder dat daar een advocaat bij aanwezig is.49 Het tweede arrest was dat van de 17‐jarige Andreas Panovits tegen Cyprus. Eveneens een minderjarige verdachte, maar ook hier geen reprimande‐waardig feit, maar een verdenking van moord. Ook Panovits legde onder druk een bekennende verklaring zonder vooraf een advocaat te hebben kunnen consulteren. Het EHRM besteedde hier specifieke aandacht aan de positie van minderjarigen en verbond het recht op rechtsbijstand aan het belang dat de minderjarige vanaf het begin van de strafprocedure effectief kan participeren, waarbij rekening wordt gehouden met zijn leeftijd, ontwikkelingsniveau en intellectuele en emotionele capaciteiten. Er moet voor worden gezorgd dat hij de procedure begrijpt en dat hij zich niet geïntimideerd voelt en geremd wordt om te spreken. Een minderjarige kan afstand doen van het recht op rechtsbijstand, maar alleen als de wens daartoe op ondubbelzinnige wijze is geuit, nadat de autoriteiten alle mogelijke maatregelen hebben genomen om ervoor 47 Committee on the Rights of the Child, General Comment No. 24 (2019), par. 106, 112. Richtlijn 2016/800 van 11 mei 2016, PbEU 2016, L 132, artikel 20 en overweging 63. 49 EHRM 27 november 2008, NJ 2009/214 (Salduz v. Turkey), par. 54 en 55. 48 107 De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief te zorgen dat hij op de hoogte is van zijn rechten en de gevolgen zijn van het doen van afstand kan inschatten.50 Beide arresten hebben dus betrekking op zaken waar een reprimande in het geheel niet aan de orde was en verdachten onder druk zijn gezet tijdens het politieverhoor. Rechtsbijstand dient hier als een middel om de verdachte tegen die druk te beschermen. Het EHRM creëert in beide zaken ruimte voor uitzonderingen zolang daarmee geen afbreuk wordt gedaan aan het recht op een eerlijk proces. In het Panovits‐arrest wordt, ondanks dat dit arrest in het teken staat van de specifieke situatie van minderjarige verdachten, ruimte gelaten om afstand te doen van rechtsbijstand in het geval de verdachte op de hoogte is van zijn rechten en de gevolgen van het doen van afstand kan inschatten. 6.2.4 Richtlijn 2016/800/EU: reikwijdte en proportionaliteitsclausule De huidige wettelijke regeling van de verplichte consultatiebijstand is het directe gevolg van de implementatie van de EU‐richtlijn betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures, hierna aangeduid als Richtlijn 2013/48/EU.51 Daarin zijn nog wijzigingen aangebracht bij de implementatie van de hiervoor genoemde Richtlijn 2016/800/EU die ziet op minderjarige verdachten. Artikel 6 van die Richtlijn legt de verbinding tussen beide door te bepalen dat kinderen die verdachte zijn in een strafprocedure, recht hebben op toegang tot een advocaat in overeenstemming met Richtlijn 2013/48/EU. Dit is vanaf het moment dat minderjarige ervan in kennis wordt gesteld dat deze verdachte is waarbij ze worden bijgestaan door een advocaat voordat ze door de politie worden verhoord.52 Tijdens de onderhandelingen in Brussel over Richtlijn 2016/800/EU is namens Nederland aandacht gevraagd om ruimte te laten voor de Halt‐afdoening gezien het belang van de jeugdige.53 Als resultaat daarvan is aan artikel 2 over de reikwijdte van de richtlijn een nieuw zesde lid toegevoegd: Artikel 2 lid 6 Richtlijn 2016/800/EU Onverminderd het recht op een eerlijk proces is deze richtlijn met betrekking tot lichte strafbare feiten: a) waarvoor krachtens de wet van een lidstaat een sanctie door een andere autoriteit dan een in strafzaken bevoegde rechtbank wordt opgelegd, en tegen het opleggen van deze sanctie beroep bij een dergelijke rechtbank kan worden ingesteld, of kan worden verwezen naar een dergelijke rechtbank; of b) waarvoor geen vrijheidsstraf kan worden opgelegd, alleen van toepassing op de procedure voor een in strafzaken bevoegde rechtbank. Deze richtlijn is in elk geval volledig van toepassing indien het kind zijn vrijheid is ontnomen, ongeacht de fase van de strafprocedure. Ook over artikel 6 is namens Nederland onderhandeld. Volgens artikel 6 lid 3 moeten lidstaten ervoor zorgen dat minderjarigen zonder onnodige vertraging bijstand van een advocaat krijgen vanaf het moment dat zij ervan in kennis worden gesteld dat zij verdachte zijn, in ieder geval vanaf een van de in dat artikel genoemde vier situaties. Twee daarvan (bepaalde onderzoekshandelingen en de oproeping voor de rechtbank) zijn niet van toepassing bij feiten die voor een reprimande in aanmerking komen. De twee andere situaties zijn het moment 50 EHRM 11 maart 2009, NJ 2009/215 (Panovits v. Cyprus), par. 67 en 68. Richtlijn 2013/48/EU van 22 oktober 2013, PbEU 2013, L 294. 52 Richtlijn 2016/800/EU, par. 25. 53 Kempen & Uit Beijerse, NtEr 2016/7, p.230‐236. 51 108 De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief voorafgaand aan het verhoor door de politie en het moment na de vrijheidsbeneming. Volgens artikel 6 lid 6 kan hiervan worden afgeweken in het geval dat dat niet evenredig is gezien hef feit en de omstandigheden, de proportionaliteitsclausule: Artikel 6 lid 6 Richtlijn 2016/800/EU Op voorwaarde dat dit met het recht op een eerlijk proces strookt, mogen de lidstaten afwijken van lid 3 wanneer bijstand door een advocaat niet evenredig is in de omstandigheden van de zaak, met inachtneming van de ernst van het ten laste gelegde strafbare feit, de complexiteit van de zaak en de maatregelen die naar aanleiding van een dergelijk strafbaar feit zouden kunnen worden opgelegd, waarbij geldt dat de belangen van het kind altijd de eerste overweging dienen te vormen. Volgens de toelichting moeten lidstaten, op voorwaarde dat dit strookt met het recht op een eerlijk proces, kunnen afwijken van de verplichte rechtsbijstand indien dit niet evenredig is in het licht van de omstandigheden van de zaak, waarbij geldt dat de belangen van het kind altijd de eerste overweging dienen te vormen. Uitzonderingen daarop zijn de situatie dat een kind voor de rechtbank of rechter moet verschijnen met het oog op een besluit over detentie en wanneer vrijheidsbeneming als straf in een strafprocedure wordt opgelegd.54 Daar is in het geval van een reprimande echter geen sprake van. 6.2.5 De Duitse wet: niet als naar verwachting wordt afgezien van strafvervolging In Duitsland is de jeugdwetgeving, anders dan in Nederland, geregeld in aparte jeugdwetboeken, het Jugendgerichtsgesetz (JGG) en het jeugdbeschermingsrecht in het Gesetz für Jugendwohlfahrt (JWG). Beide wetboeken zijn in verband met elkaar ingevoerd in de jaren 1922 en 1923. Waarschijnlijk is het feit dat het jeugdstrafrecht in een apart wetboek is geregeld, ook de reden dat bij de wijziging van de regeling van de rechtsbijstand de implementatie van de Richtlijn 2016/800/EU centraal stond en niet die van Richtlijn 2013/48/EU. Het is goed om op te merken dat de ondergrens in Duitsland 14 jaar is wat betekent dat 12‐ en 13‐jarigen buiten het strafrecht vallen en die zaken die voor kinderen van die leeftijd in Nederland voor een reprimande in aanmerking komen, in Duitsland waarschijnlijk ook met een waarschuwing worden afgedaan, maar dan informeel, zonder voorgeschreven werkwijze of juridische procedure. De in Richtlijn 2016/800/EU hiervoor genoemde proportionaliteitsclausule is hier ook terug te vinden in de wet. In aansluiting op artikel 68, vijfde lid, JGG waarin wordt bepaald dat er sprake is van noodzakelijke verdediging als “die Verhängung einer Jugendstrafe (…) zu erwarten ist” ofwel het opleggen van een jeugdstraf te verwachten is, is in artikel 68a lid 1 JGG een uitzondering gemaakt op de bepaling dat een advocaat in geval van noodzakelijke verdediging ten spoedigste en nog voor het inhoudelijke verhoor moet worden geregeld. Die uitzondering wordt als volgt omschreven: Dies gilt nicht, wenn ein Fall der notwendigen Verteidigung allein deshalb vorliegt, weil dem Jugendlichen ein Verbrechen zur Last gelegt wird, ein Absehen von der Strafverfolgung nach § 45 Absatz 2 oder 3 zu erwarten ist und die Bestellung eines Pflichtverteidigers zu dem in Satz 1 genannten Zeitpunkt auch unter Berücksichtigung des Wohls des Jugendlichen und der Umstände des Einzelfalls unverhältnismäßig wäre. 54 Richtlijn 2016/800/EU, par.30. 109 De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief Dat betekent dus dat dit niet geldt als een jeugdige wordt verdacht van een feit waarbij naar verwachting wordt afgezien van strafvervolging en toevoeging van een advocaat op dat moment, ook met het oog op het welzijn van de jongere en de omstandigheden van het individuele geval disproportioneel zou zijn. In Duitsland kan alleen de OvJ beslissen over een buitengerechtelijke afdoening. Dat heeft historische redenen, om machtsmisbruik door de politie voorkomen waar sprake van was onder het Naziregime. Omdat de politie door de nieuwe regeling een essentiële filterfunctie heeft gekregen, riep deze in dat opzicht nog wel wat discussie op.55 6.2.6 De Belgische Omzendbrief: een andere regeling voor ‘mineure’ feiten56 Minderjarigen die worden verdacht van een strafbaar feit vallen onder het jeugdbeschermingsrecht. Sinds de zesde staatshervorming van 2014 is jeugddelinquentie een bevoegdheid van de gemeenschappen, zodat er niet meer één Belgisch systeem is. Daarop zijn er wel uitzonderingen, o.a. de procedureregels. Dat maakt dat de ‘Salduz’‐wetgeving nog wél federaal is, en dus voor heel België geldt.57 Anders dan in Nederland, waar de Salduz‐ jurisprudentie in 2010 leidde tot een Aanwijzing van de Procureurs‐Generaal, leidde deze in België al in 2011 tot een aanpassing van de wet,58 aangeduid als de Salduz‐wet. In 2016 werd de wet nogmaals aangepast,59 aangeduid als de Salduz‐bis wet, om de eerdergenoemde EU‐ Richtlijnen te implementeren. Deze wetgeving leidde niet alleen tot aanpassing van het Wetboek van Strafvordering, maar ook van de Wet betreffende de voorlopige hechtenis (WVH). Daar is de met de aanhouding vergelijkbare ‘arrestatie’ bij een op heterdaad ontdekte ‘misdaad’ of op heterdaad ontdekt ‘wanbedrijf’ geregeld. Deze tweedeling tussen misdaden en wanbedrijven komt uit de Code Pénal en is in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht van 1886 samengegaan in de term ‘misdrijven’. Omdat alleen voor ‘misdaden’ voorlopige hechtenis mogelijk was en, op enkele uitzonderingen na, niet voor ‘wanbedrijven’, is de term ‘misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten’ geïntroduceerd. Het hoofdcriterium was dat het moest gaan om misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.60 Sinds de Salduz‐wet heeft elke verdachte die van zijn vrijheid is beroofd, recht op ‘vertrouwelijk overleg’ met een advocaat. Dat moet binnen 2 uur plaatsvinden vanaf het contact met de gekozen advocaat of de permanentiedienst (vergelijkbaar met de Nederlandse piketcentrale). Zo niet, dan vindt er een telefonisch vertrouwelijk overleg plaats. Meerderjarige verdachten mogen daarna vrijwillig en weloverwogen afstand doen van het recht op vertrouwelijk overleg met een advocaat, minderjarigen niet (artikel 2bis WVH). In een ‘omzendbrief’ (vergelijkbaar met een Richtlijn) van het OM is een afwijkende werkwijze geregeld voor ‘mineure feiten’. Dit zijn feiten waarvoor geen verhoor of geen onmiddellijk verhoor nodig of mogelijk is. Volgens de omzendbrief is er geen algemene verplichting om in elke zaak tot een verhoor over te gaan en zijn veel misdrijven waar vrijheidsbenemende straffen op zijn gesteld, eenvoudige en niet betwiste feiten waarvoor geen werkelijk verhoor nodig is omdat ze voldoende vaststaan op grond van het bewijs dat er ligt. Zo zouden veel 55 Höynck & Ernst, ZJJ 2020/3, p.252. Met dank aan prof.Johan Put, hoogleraar KU Leuven, voor het doornemen van de tekst. 57 Put 2021. 58 Belgisch Stb. 5 september 2011, 253. 59 Belgisch Stb. 24 november 2016, 308. 60 Uit Beijerse 1998, p.52, 60‐61. 56 110 De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief winkeldiefstallen of gewone diefstallen nagenoeg onweerlegbaar worden bewezen op grond van getuigenissen of beelden van camerabewaking en worden behandeld op grond van een onmiddellijke minnelijke schikking.61 In de omzendbrief wordt verwezen naar de proportionaliteitsclausule in artikel 6 lid 6 van Richtlijn 2016/800/EU, dat lidstaten op voorwaarde dat dit strookt met het recht op een eerlijk proces, mogen afwijken van verplichte rechtsbijstand wanneer dat niet evenredig is in de omstandigheden van de zaak, met inachtneming van de ernst van het strafbare feit, de complexiteit van de zaak en de maatregelen die naar aanleiding van dergelijk strafbare feit zouden kunnen worden opgelegd, waarbij de belangen van het kind de eerste overweging moeten vormen. Er kan in dergelijke zaken worden gewerkt met een geschreven procedure met een invulformulier. Uit dat formulier moet dan blijken dat het gaat om eenvoudige en niet betwiste feiten waarvoor geen werkelijk verhoor nodig is en die voldoende vaststaan op grond van de verzamelde bewijzen (heterdaad, door politie, een winkeldetective, of via duidelijke vaststelling op camerabeelden). Verder moet uit het formulier blijken dat de verdachte expliciet is geïnformeerd dat hij het recht heeft om te zwijgen of niet mee te werken en dat hij is voorgelicht over de gevolgen daarvan. Tevens moet de verdachte de mogelijkheid worden geboden om alsnog gehoord te worden als hij de feiten wil betwisten.62 In een aparte omzendbrief voor minderjarigen is dit verder uitgewerkt. Hierin staat dat het moet gaan om een eenvoudig feit waarbij een verhoor niet nodig is omdat het feit voldoende is aangetoond op basis van de bewijzen die zijn verzameld door de politie of winkel of op basis van een duidelijke vaststelling en ze dus moeilijk betwistbaar lijken. De feiten die ervoor in aanmerking komen zijn: gewone diefstal, bezit van cannabis, bezit van andere wapens dan vuurwapens of explosieven, opzettelijke vernieling van een voertuig, vernieling van monumenten of graven, vernieling of beschadiging van eetwaren of andere roerende eigendommen, graffiti, beschadiging van andermans onroerende eigendommen, vernieling van afsluitingen, beperkt tot 250 euro schade. De verdachte moet minimaal 14 jaar oud zijn. Het formulier moet vermelden dat de minderjarige het recht heeft om zichzelf niet te beschuldigen, om te zwijgen en dus te weigeren het formulier in te vullen, om het verzoek te doen om gehoord te worden indien hij de feiten wenst te betwisten of een ander licht op het verloop van de feiten wenst te werpen en om een advocaat te raadplegen. Het formulier kan niet worden ingevuld op het politiebureau, maar moet thuis worden ingevuld, al zou het in de praktijk wel gebeuren dat minderjarigen worden uitgenodigd om dit op het politiebureau in te vullen.63 Het beperkt zich tot opmerkingen over de feiten en de mogelijkheid te verzoeken om alsnog door de politie verhoord te worden en mag geen vragen bevatten over de familie‐situatie, de situatie op school of de activiteiten van de minderjarige. In principe wordt elk eenvoudig feit dat in de lijst is opgenomen, behandeld middels het formulier of de vragenlijst tenzij de magistraat het opportuun acht om een verhoor te bevelen, bijvoorbeeld wanneer tegen de minderjarige al eerder processen‐verbaal voor gewone diefstal of bezit van cannabis zijn opgemaakt. Als het formulier is gebruikt in een situatie die daar niet voor bedoeld is of als bijzondere omstandigheden een verhoor lijken te rechtvaardigen, kan de parketmagistraat alsnog een verhoor van de minderjarige bevelen. Als 61 Omzendbrief COL.8/2011, herziene versie van 18 oktober 2018, p. 79, 82. Omzendbrief COL.8/2011, herziene versie van 18 oktober 2018, p. 84‐86. 63 Informatie van Lynn Meeuwissen, jeugdrechtadvocaat in België. 62 111 De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief het nodig wordt gevonden om de minderjarige te verhoren over zijn persoonlijke situatie (persoonlijkheid en milieu), worden ook de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen verhoord. Of een formulier of vragenlijst in een arrondissement mag worden gebruikt, is overgelaten aan de procureur des Konings.64 6.2.7 De Nederlandse regeling van de consultatiebijstand in perspectief In Nederland werd in 2010 als gevolg van het Salduz‐arrest de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor65 ingevoerd. Op basis daarvan konden minderjarigen van 12 tot 15 jaar die werden verdacht van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis was toegelaten, geen afstand doen van die consultatiebijstand. Omdat ook diefstal een misdrijf is waarvoor volgens de wet voorlopige hechtenis is toegelaten, werden sinds die tijd geregeld minderjarige first offenders van kleine winkeldiefstallen in de politiecel aangetroffen die daar zaten te wachten op de komst van de advocaat. Ook vanuit de advocatuur zelf werd aandacht gevraagd voor dit probleem. Zo schreef de Vereniging Jeugdrechtadvocaten Rotterdam (VJAR) in 2014 een klachtbrief aan de Politie Rotterdam‐Rijnmond: “Helaas zien wij regelmatig dat minderjarigen zelfs voor een klein vergrijp als winkeldiefstal een nacht in de cel op het politiebureau moeten vertoeven.” De advocaten pleitten voor kindvriendelijke cellen en verblijfsruimtes zoals in België, maar ook om het verblijf van kinderen op het politiebureau te beperken tot die gevallen waarin er geen enkele andere mogelijkheid is. In een TV‐uitzending werd dit standpunt nader toegelicht en onderbouwd met voorbeelden en lieten ook advocaten uit Den Haag en Amsterdam met voorbeelden zien dat daar dezelfde problemen speelden.66 De discussie werd ook breder gevoerd, maar daarin ging het al gauw over de situatie van minderjarigen in politiecellen in het algemeen en niet over de minderjarigen die voor 2010 niet in de politiecel terecht kwamen, maar direct naar Halt werden doorverwezen. In de vele rapporten die zijn verschenen, zijn er af en toe wel opmerkingen over gemaakt. Zo valt te lezen dat jongeren die voor een Halt‐afdoening in aanmerking komen, langer dan voorheen in een voorlopig arrestantenverblijf moesten doorbrengen, dat kattenkwaad daarmee wordt gecriminaliseerd en dat er sprake is van een disproportionele reactie als een minderjarige die een bal door een ruit heeft geschoten, drie tot vier uur in een politiecel moet doorbrengen.67 In maart 2017 is de verplichte consultatiebijstand als gevolg van de implementatie van de EU‐ richtlijn ‘betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures’ uitgebreid naar alle aangehouden minderjarige verdachten.68 De verplichte consultatiebijstand voor jeugdige verdachte is geregeld in artikel 489, eerste lid, Sv luidt: Indien de verdachte is aangehouden, stelt de officier van justitie of de hulpofficier van justitie die bij de voorgeleiding beveelt dat de verdachte wordt opgehouden voor 64 Omzendbrief nr. COL 11/2018, 16 augustus 2018, p. 11‐12. Zie over dit onderwerp ook: Gorter 2022. Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor (Stcrt. 2010, 4003). 66 Klacht Vereniging Jeugdrechtadvocaten Rotterdam d.d. 25 november 2014 en TV‐uitzending ‘Altijd wat. Jeugdigen in politiecellen', KRO 9 december 2014. 67 Valkeman 2015, p.44 en 65. 68 Stb. 2016, 476. 65 112 De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief onderzoek, het bestuur van de raad voor rechtsbijstand direct van zijn aanhouding in kennis, opdat het bestuur een raadsman aanwijst. Verder vermeldt het tweede lid dat de bepaling waarin staat dat de verdachte vrijwillig en ondubbelzinnig afstand doen van het recht op rechtsbijstand (art.28a Sv) waarna hij door de opsporingsambtenaar wordt voorgelicht over de gevolgen daarvan en wordt medegedeeld dat hij van zijn beslissing kan terugkomen, niet van toepassing is. Bij de implementatie van de EU‐Richtlijn ‘betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure’, in juni 2019, is er nog wel in voorzien dat de minderjarige verdachte die ’s avonds wordt heengezonden omdat er geen advocaat beschikbaar en daarbij wordt aangezegd om de volgende dag terug te komen voor verhoor, het recht op rechtsbijstand behoudt.69 Maar dat laat onverlet dat het nog steeds zo is geregeld dat aangehouden minderjarige verdachten geen afstand kunnen doen van rechtsbijstand, ook niet als ze worden verdacht van een licht feit waarvoor buitengerechtelijke afdoening is aangewezen. 6.2.8 De Nederlandse regeling van de burgeraanhouding in perspectief Hoewel veel aandacht uitgaat naar de gevolgen van de verplichte rechtsbijstand, blijkt uit deze evaluatie dat het probleem dat de aanleiding vormde voor de pilot, zich vooral voordoet bij de burgeraanhouding door de winkelier. In vrijwel alle reprimandezaken waarin er geen aanhouding is verricht, ging het om vernielingen waarin de politie geen aanhouding had verricht, maar de betrokken minderjarige had aangesproken of op basis van camerabeelden thuis had opgezocht of uitgenodigd voor een gesprek. In enkele winkeldiefstalincidenten koos de winkelier er bewust voor om in het belang van de minderjarige geen aanhouding te verrichten, maar over het algemeen wordt er bij winkeldiefstal vrij standaard gebruik gemaakt van de aanhouding. Dat leidt tot de scheve situatie dat een winkeldiefstal van een reep chocolade in de praktijk leidt tot een gejuridificeerd proces met insluiting op het politiebureau en een daarmee qua ernst vergelijkbare lichte vernieling niet, omdat de politie daar anders mee omgaat. Deze bevoegdheid van elke burger om een verdachte bij ontdekking op heterdaad bij elk strafbaar feit te kunnen aanhouden, staat al sinds 1838 in de wet. Omdat de omvang en spreiding van het politieapparaat destijds nog zeer gering was en het, mede gezien de zeer geringe mobiliteit, dus heel lang kon duren voordat de politie ter plaatse was, was het doel daarvan dat de burger voorlopig, in afwachting van de komst van het gezag, kon voorkomen dat een verdachte van een strafbaar feit zou ontsnappen.70 De aanhouding moet een strafvorderlijk doel dienen71 en de burger of winkelier is daar niet toe verplicht, maar bevoegd. Deze aanhoudingsbevoegdheid is geen zelfstandige bevoegdheid maar een afgeleide van de aanhoudingsbevoegdheid van de politie), teneinde de verdachte naar een plaats van verhoor over te brengen.. Het doel daarvan is om de verdachte over te dragen aan een opsporingsambtenaar (art. 53 lid 4 Sv). 72 Het is een strafvorderlijk dwangmiddel en als de burger daartoe overgaat, moeten de te verrichten handelingen om de verdachte onder 69 Stb. 2019, 180. Uit Beijerse 1998, p.97‐98. 71 Kamerstukken II 1913/14, 286, 3, p. 77. 72 Moerman 2016, p. 89 en 94. 70 113 De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief controle te krijgen, wel voldoen aan de ongeschreven beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit73 Dat betekent dat de aanhouding in verhouding moet staan tot de ernst van het strafbare feit en dat er geen ander minder ingrijpend middel voorhanden moet zijn om hetzelfde doel te bereiken. Vanwege de leeftijd en kwetsbaarheid van een minderjarige verdachte is een aanhouding in geval van een licht feit eerder disproportioneel dan bij een meerderjarige verdachte. Er zijn bij minderjarige verdachten ook meer alternatieven voorhanden om het doel te bereiken dat met de aanhouding wordt beoogd doordat de ouders of verzorgers kunnen worden betrokken74 Zo bezien voldoet de inzet van een burgeraanhouding in gevallen waarin een minderjarige wordt betrapt op diefstal van een blikje fris en direct meewerkt, niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Om de Nederlandse regeling van de burgeraanhouding in perspectief te plaatsen, is het interessant om de vergelijking te maken met de Belgische regeling. Die kent eveneens de mogelijkheid van ‘een particulier’ om in geval van ontdekking op heterdaad iemand vast te houden (art. 1 lid 3 Wet betreffende de voorlopige hechtenis), maar in de praktijk wordt wel gesproken van ‘weerhouden door een particulier’ wat uitdrukt dat de particulier iemand tegenhoudt om weg te lopen en dus niet zelf aanhoudt of arresteert. De ‘arrestatie’ is alleen toegekend aan de officier van gerechtelijke politie. De particulier moet aangifte doen waarbij in geval van winkeldiefstal tevens een formulier wordt ingevuld over de omstandigheden van het feit om op basis daarvan te toetsen of het gestolen goed teruggenomen of vergoed kan worden en of er camerabeelden zijn. De agent die ter plaatse komt, beslist op basis daarvan of de burger vastgehouden blijft en ter beschikking wordt gesteld van een officier van gerechtelijke politie. Als het om een reprimande‐feit gaat zoals diefstal van snoep of een blikje cola, neemt de politie de minderjarige wel over, maar neemt deze een bewarende maatregel waarbij de minderjarige in een jeugdkamer wordt geplaatst. De ouders worden gebeld en die komen naar het bureau en moeten een formulier invullen waarin ze het verzoek kunnen doen om hun kind alsnog te verhoren.75 De Belgische regeling is dus redelijk vergelijkbaar met de Nederlandse regeling, maar kent een minder grote macht toe aan de burger doordat de politie ter plaatse niet verplicht is de vasthouding voort te zetten, ofwel, vanuit het Nederlandse proces bezien, de aanhouding over te nemen. 6.3 De reprimande en vergelijkbare reacties in andere landen In deze paragraaf wordt geïnventariseerd hoe in een aantal andere landen gebruik wordt gemaakt van de reprimande of vergelijkbare reacties die proberen te voorkomen dat jeugdige verdachten verder in de strafrechtelijke procedure terechtkomen. Dit biedt informatie over mogelijke alternatieve werkwijzen of elementen die ook toepasbaar kunnen zijn in de Nederlandse situatie. Om gegevens te vinden over de reprimande en vergelijkbare reacties in andere landen zijn eerst internationale overzichten geraadpleegd over de sancties en maatregelen binnen het jeugdstrafrecht in verschillende landen (Bailleau & Cartuyvels, 2010; Decker & Marteache, 2017; Junger‐Tas & Decker, 2006; Junger‐Tas & Dünkel, 2009; Zimring, Langer, & Tanenhaus, 2017). De meest recente bundel van Decker en Marteache uit 2017 over het jeugdstrafrecht 73 HR 5 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:304, NJ 2019/124, 'SR‐Updates.nl 2019‐0061, m.nt. J.H.J. Verbaan. Uit Beijerse 2021, p. 101. 75 Interview met de commissaris van de interventiepolitie uit het arrondissement Antwerpen. 74 114 De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief in 26 landen is voor de verdere analyse als uitgangspunt gebruikt. Hiermee kon een eerste indruk worden verkregen van de landen waar relevante reacties voor jeugdigen worden gehanteerd. Daarbij is niet alleen gekeken naar reprimandes in de vorm zoals die in de pilot in Nederland wordt aangeboden, maar ook breder naar reacties en interventies die vallen onder het ruimere begrip ‘diversion’. Aanvullende literatuur uit verschillende landen, waar gebruik wordt gemaakt van dergelijke reacties, is vervolgens verzameld en bestudeerd. Ook hebben we contact gezocht met een aantal internationale experts en met enkele auteurs van bijdragen aan de overzichtsbundels. In deze paragraaf zijn de landen beschreven waar in een of andere vorm gebruik wordt gemaakt van reprimandes of waarschuwingen als reactiemogelijkheid voor jonge daders, namelijk: België, Duitsland, Frankrijk, Zwitserland, Engeland, Wales, Schotland, Ierland, Canada, Australië en de Verenigde Staten. Er zijn ook landen waarvan het jeugdstrafrechtsysteem wel is beschreven in de literatuur maar waar in het geheel geen sprake lijkt te zijn van een reprimandemogelijkheid, of waarvoor wij geen duidelijke aanwijzingen vonden: Oostenrijk, Denemarken, Spanje, Mexico, Japan, Turkije, Palestina, Ghana, Kenya en Oeganda. Over andere landen konden wij in de internationale literatuur geen informatie vinden met betrekking tot de toepassing van reprimandes of andere vormen van diversion in het jeugdstrafrecht. De landen die we hieronder beschrijven komen op bepaalde aspecten overeen in de mogelijkheden voor en toepassingen van reprimandes of waarschuwingen aan minderjarige daders. Echter, er zijn tevens belangrijke verschillen tussen de landen te ontdekken. Dit is niet alleen op hoofdlijnen het geval, maar ook op beleidsmatige en organisatie‐gerelateerde details. Bovendien is in vrijwel alle bestudeerde landen de toepassing van de reprimande en vergelijkbare justitiële reacties door de jaren heen aan veranderingen onderhevig geweest. Hieronder wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste elementen met betrekking tot de doelstellingen en de opzet van reprimandes, en diversion in het algemeen. Per element wordt beschreven hoe de bestudeerde landen daar invulling aan hebben gegeven. Tot slot wordt samenvattend beschreven op welke hoofdpunten de landen van elkaar verschillen in de toepassing van reprimandes en vergelijkbare reacties. Het gaat hier vooral om de doelen en inrichting van de reprimande en niet om het proces daar naartoe en het vraagstuk van de burgeraanhouding, de voorgeleiding voor de hOvJ en de verplichte consultatiebijstand voorafgaand aan het verhoor. 6.3.1 Buitengerechtelijke afdoening in andere landen In de internationale literatuur is voor verschillende landen beschreven welke gedachten en beweegredenen er achter de reprimande en vergelijkbare diversion‐interventies ten grondslag hebben gelegen. In buurland België heeft er een hervorming van de Wet Betreffende de Jeugdbescherming in 2006 plaatsgevonden, omdat er meer prioriteit uit moest gaan naar het principe van herstel (Dumortier et al., 2017). Een gevolg hiervan was dat er diversion‐maatregelen in het leven werden geroepen, waaronder waarschuwingen. Daarnaast is in het Duitse jeugdstrafrecht vanaf de jaren ’80 een beweging ingezet richting meer diversion en educatieve, alternatieve sancties (Dünkel, 2017). Men achtte dit een zinvolle strategie om met de toenemende 115 De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief jeugdcriminaliteit om te gaan (Dünkel, 2009). Daarbij speelde een rol dat op die manier de caseload van het jeugdstrafrechtsysteem beperkt kon blijven. Deze factor heeft mogelijk ook in de ontwikkeling van diversion in Frankrijk een rol gespeeld. Bailleau (2010) en Mouhanna en Vesentini (2016) kijken kritisch naar het gebruik van de rappel à la loi (een herinnering aan de wet), oftewel de formele waarschuwing aan met name jongeren die een licht vergrijp hebben gepleegd. Volgens hen valt de populariteit van de waarschuwing onder de vervolgingsautoriteiten te verklaren doordat het een caseload‐vermindering met zich meebrengt. Het doel van de “rappel à la loi” in Frankrijk is om de minderjarige erop te wijzen dat deze de wet heeft overtreden en ervoor te zorgen dat de minderjarige niet nogmaals een strafbaar feit begaat (Wyvekens, 2006). Daarmee lijkt het erop dat het beperken van recidive één van de doelstellingen van deze waarschuwing is. Tevens komt dat overeen met de Zwitserse vorm van de reprimande. Daar is de reprimande neergelegd in art. 22 van de ‘Federal Juvenile Criminal Code’ (JCC), die vanaf 2007 in werking is getreden (Pruin et al., 2017). De doelstelling van de reprimande is om recidive te voorkomen, zoals blijkt uit de wettekst: “in order to prevent the juvenile from committing further criminal acts.” Bovendien blijkt voor enkele Angelsaksische landen dat het voornaamste doel van diversion, en daarmee het waarschuwen van jonge verdachten, is om een proportionele reactie op het gepleegde delict te geven en recidive te voorkomen. Uit het beleidsstuk van Ministry of Justice (2013) van Engeland en Wales blijkt dat het waarschuwen van jongeren als doelstelling heeft om een proportionele, passende reactie te geven en hen buiten het strafrecht te houden, en met name wanneer er extra hulpverlening aan te pas komt, om recidive te beperken. In Ierland kunnen jongeren een waarschuwing krijgen in het kader van de Garda Juvenile Diversion Programme (GJDP), dat als doel heeft om hen niet verder de justitiële keten in te sturen. De Ierse wet geeft daarentegen geen omschrijving van het doel van de waarschuwing, maar uit onderzoek van Kilkelly (2014) blijkt dat het voornamelijk tot doel heeft om de jeugdige te waarschuwen voor de gevolgen van het opnieuw plegen van een strafbaar feit en daarmee het voorkomen van recidive. Voorts wordt in Schotland sinds 2011 gewerkt volgens de ‘Whole System Approach’ (WSA): een landelijk beleidskader voor de strafrechtelijke aanpak van jeugdcriminaliteit (Maglione et al., 2020). De centrale doelstelling van de WSA is “to achieve positive outcomes for some of the most vulnerable young people in Scotland, helping them to fulfil their potential and become valuable contributors to their communities” (MacQueen & McVie, 2013). Om dit te bereiken zouden jongeren uit het strafrecht geweerd moeten worden door vroeg en effectief in te grijpen, diversion‐maatregelen in te zetten en gemeentelijke alternatieven te introduceren (Benbow, 2019; Gillon, 2018; Robertson, 2017). Eén van de diversion‐mogelijkheden binnen dit kader is het geven van waarschuwingen. Buiten Europa hebben landen als Canada, Australië en de Verenigde Staten ook een ontwikkeling in diversion gekend. In Canada bevat de Youth Criminal Justice Act (YCJA) bepalingen die als doel hebben om meer nadruk te leggen op het “rehabiliteren en re‐ integreren” van jongeren die een strafbaar feit plegen (Hutchinson & Smandych, 2005). Eén van de manieren om dat te bereiken is met buitengerechtelijke maatregelen. Daarnaast is het doel van politiewaarschuwingen in Australië om aan de dader uit te leggen wat de impact van het delict is en de mogelijke gevolgen van toekomstig crimineel gedrag (Jordan & Farrell, 2013; Shirley, 2017). Tot slot heeft de Commission on Law Enforcement and the Administration of Justice, opgericht in 1965 door president L.B. Johnson, in de Verenigde Staten onderzocht in hoeverre de toenmalige strafrechtsketen effectief was in het voorkomen en bestrijden van 116 De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief (jeugd)criminaliteit (Farrell et al., 2018; Koch, 1985). Destijds heerste er ontevredenheid over het toenmalige jeugdstrafrechtsysteem, dat niet bleek bij te dragen aan het ‘rehabiliteren’ van jonge daders, het terugdringen van delinquentie en het opleggen van rechtvaardige interventies. Daarom introduceerde deze commissie diversion‐programma’s voor jeugdige daders en werden speciale Youth Service Bureaus in het leven geroepen om deze uit te voeren (Koch, 1985). De diversion‐programma’s zouden mede als doel hebben om stigmatiserende effecten, die gepaard gaan met betrokkenheid in het formele strafrechtsysteem, te beperken (Schwalbe et al., 2012). Vanaf de jaren ’00 worden steeds meer programma’s theoretisch onderbouwd en empirisch geëvalueerd. Hierdoor heeft diversion voor jongeren een enorme groei gekend en is het onderdeel geworden van het palet aan interventie‐ en preventiestrategieën van de politie (Béchard et al., 2011). Het beperken van de werklast voor de jeugdrechtbanken heeft hierbij ook een rol gespeeld (Farrell, et al., 2018): jongeren die strafbare feiten van (zeer) lichte ernst hadden gepleegd, verschenen vaak voor de rechter. Meerdere onderzoekers hebben echter wel gewaarschuwd voor een ‘net‐widening’ effect van diversion‐programma’s, dat er juist voor kan zorgen dat de doelgroep die met politie en/of justitie te maken krijgt groter wordt (Mears et al., 2016). 6.3.2 Partijen die beslissen tot de reprimande en deze uitvoeren Uit de literatuur blijkt dat de onderzochte landen verschillen in welke instantie de bevoegdheid heeft om een reprimande te geven of vergelijkbare interventie op te leggen. In veel van de onderzochte landen is dit de politie, zoals in Engeland en Wales, Schotland, Ierland, Australië en de Verenigde Staten. In andere landen heeft slechts de OvJ deze bevoegdheid, zoals in Duitsland en Zwitserland. Zelfs de jeugdrechter heeft in sommige landen nog een mogelijkheid om een reprimande op te leggen, zoals in Frankrijk en Canada. Dit is vergelijkbaar met de ‘teruggave aan de ouders’ waarover ook de Nederlandse kinderrechter van 1905 tot 1965 beschikte, een mogelijkheid die nu in algemene zin bestaat in artikel 9a Sr, schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel in verband met de geringe ernst van het feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.76 Daarnaast is gebleken dat de landen verschillen in wie of welke instantie(s) betrokken is of zijn bij de uitvoering van de reprimande. In een aantal landen kan de politie dit zelf doen, zoals in België en enkele deelstaten van Australië. In andere landen is er daarentegen een aparte afdeling of organisatie belast met de advisering over en/of uitvoering van waarschuwingen en andere vormen van diversion, zoals de Youth Offending Teams in Engeland en Wales en Juvenile Liaison Officers in Schotland en Ierland. Hierna zal kort per land beschreven worden welke partijen betrokken zijn bij het beslis‐ en uitvoeringsproces van de reprimande. In Duitsland, Frankrijk en Zwitserland is de bevoegdheid om te beslissen tot diversion en de reprimande uitdrukkelijk voorbehouden aan het OM de jeugdrechter. De verantwoording die de politie aan het OM af moet leggen kan in Duitsland, vergeleken met Nederland en andere Europese landen, als strikter beschouwd worden. De politie kan onder geen enkele voorwaarde autonoom besluiten tot diversion (Dünkel & Heinz, 2017). De onderliggende reden hiervoor werd hiervoor al genoemd en is van historische aard; namelijk het voorkomen van machtsmisbruik door de politie zoals gebeurd is onder het Naziregime. Zodoende is het politieapparaat strikt gebonden aan het legaliteitsbeginsel en behoren politieambtenaren alle 76 Uit Beijerse 2021, p. 215. 117 De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief strafbare feiten door te verwijzen naar het OM (Dünkel, 2009; 2017). Het OM en de jeugdrechtbank zijn zodoende de aangewezen instanties om te besluiten tot een vorm van diversion (Dünkel & Heinz, 2017). De wettelijke mogelijkheden voor diversion zijn in 1990 in het Duitse Jugendgerichtsgesetz (JGG) uitgebreid. Vier niveaus van diversion worden onderscheiden. De eerste drie worden door de OvJ toegepast en indien deze besluit de minderjarige toch te dagvaarden, kan de jeugdrechter het vierde niveau toepassen (Dünkel, 2009): 1. Diversion zonder enige interventie: in het geval van een licht vergrijp wordt hier de voorkeur aan gegeven. De zaak wordt dan geseponeerd zonder dat een straf of maatregel wordt opgelegd; 2. Diversion met maatregelen door andere partijen: hierbij kunnen maatregelen met bijvoorbeeld ouders of school afgestemd worden, eventueel in combinatie met een bemiddelingsgesprek met en/of schadevergoeding aan het slachtoffer; 3. Diversion met interventie: in deze gevallen legt de OvJ de zaak voor aan de jeugdrechtbank met het verzoek om de jonge dader bepaalde lichte sanctie(s) op te leggen. Deze sancties kunnen het volgende inhouden: het aanbieden van excuses aan het slachtoffer, een waarschuwing, bemiddeling, deelname aan een verkeerscursus, schadevergoeding betalen, een geldboete of een taakstraf. Wanneer de jongere aan deze verplichtingen heeft voldaan, doet de OvJ de zaak in samenspraak met de rechter af. 4. Op dit niveau is de jongere gedagvaard om voor de jeugdrechter te verschijnen. De jeugdrechter kan vervolgens de diversion van de voorgaande niveaus 1 tot en met 3 toepassen. In de praktijk komt het veel voor dat een jongere die voor de rechter verschijnt al een of enkele diversion maatregel(en) heeft ondergaan. Het staat de rechter dan vrij om de zaak te seponeren. Een ander, dichtbijgelegen land met mogelijkheden tot het geven van een reprimande is Frankrijk. In 1999 werd de daar de “penal composition” landelijk geïmplementeerd, wat inhield dat de OvJ bij lichte vergrijpen mag beslissen om af te zien van vervolging door een alternatieve sanctie aan de verdachte voor te leggen (Mouhanna & Vesentini, 2016; Roché, 2007). Deze beslissing van de OvJ wordt eerst aan de rechter voorgelegd, die het echter slechts kan goed‐ of afkeuren. Een dergelijk alternatief houdt vaak het krijgen van een formele waarschuwing en/of het betalen van een schadevergoeding in. Wetswijzigingen van begin jaren ‘00 zorgden voor een uitbreiding van de mogelijkheden voor het OM om jongeren buiten het strafrecht te houden, waaronder de “rappel à la loi” (Bailleau, 2010). De OvJ kan de uitvoering van dit gesprek toewijzen aan de politie, die zelf geen discretionaire bevoegdheid heeft om te besluiten tot een rappel à la loi (Wyvekens, 2006). De ouders van de minderjarige verdachte worden voor dit gesprek uitgenodigd. Vervolgens schrijft de OvJ de waarschuwing uit. Volgens criticus Bailleau (2010) zou er bij de waarschuwing niet of nauwelijks gekeken worden naar het sociale netwerk, de familiesituatie of het mentaal welzijn van de jongeren, die evengoed gerelateerd kunnen zijn aan het delinquente gedrag. Tot slot kan de jeugdrechter in Frankrijk een jongere waarschuwen zonder strafoplegging (Herzog‐Evans, 2012). Een volgend Europees land dat interessant is in dit kader, is Zwitserland. Hier is de reprimande aan minderjarigen een op zichzelf staande interventie in het jeugdstrafrecht (Pruin et al., 2017). De reprimande is neergelegd in art. 22 van de ‘Federal Juvenile Criminal Code’ (JCC), 118 De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief die vanaf 2007 in werking is getreden. De OvJ en de rechtbank hebben deze bevoegdheid toegekend gekregen en kunnen daarmee kiezen om te waarschuwen zonder strafoplegging (Pruin et al., 2017). In België kan de politie volgens Dumortier et al. (2017) formeel gezien niet autonoom beslissen hoe zij op strafbare feiten, gepleegd door jonge daders, reageert. Echter, deze onderzoekers beschrijven dat de Belgische politie in de praktijk redelijk vaak onofficiële waarschuwingen geeft aan jeugdige daders. Mogelijk geldt dit ook voor de andere landen, maar is dit niet beschreven in de bestudeerde literatuur. Daarnaast is het volgens Van Dijk et al. (2006) gebruikelijk dat de politie een bemiddelingsgesprek initieert, alvorens zij de zaak doorverwijst naar het OM. Door de hervorming van de Wet Betreffende de Jeugdbescherming in 2006 zijn er bevoegdheden toegekend aan Officieren van Justitie voor verschillende diversion‐ interventies (Dumortier et al., 2017). Het waarschuwen van jeugdige daders en hun ouders werd onder andere als interventie geïntroduceerd. Een OvJ kan ervoor kiezen om geen vervolging in te stellen, de jongere naar jeugdzorg te sturen, de jongere een bemiddelingsgesprek te laten voeren met het slachtoffer of hem/haar een (schriftelijke of mondelinge) waarschuwing te geven (Put et al., 2012). De schriftelijke waarschuwing wordt in het Franse gedeelte van het land ook wel “rappel à la loi” – een herinnering aan de wet – genoemd (Cartuyvels et al., 2010). Bij dit waarschuwingsgesprek kunnen ouders betrokken worden. Tot slot kan de jeugdrechter in België eveneens de jongere waarschuwen zonder strafoplegging (Put et al., 2012). Zoals hiervoor beschreven ligt de verantwoordelijkheid en bevoegdheid om een jongere buiten het strafrecht te houden in Duitsland, Frankrijk, Zwitserland en België voornamelijk bij de OvJ of de jeugdrechter. Dit betekent dat de jongere zich al verder in het strafproces bevindt. Voor Engeland, Wales, Schotland, Canada en de Verenigde Staten geldt dat het beslissen tot een reprimande een gedeelde verantwoordelijkheid is van de politie en het OM. Vergelijkbaar met Nederland heeft de politie in Engeland en Wales de bevoegdheid om een minderjarige verdachte te waarschuwen. Deze bevoegdheid is door de jaren heen aan veel verandering onderhevig geweest. Voor 1998 had de politie een vrij grote discretionaire bevoegdheid om informele of formele waarschuwingen te geven aan zowel minderjarige als volwassen daders (Bateman, 2017). Door de implementatie van “The Crime and Disorder Act” in 1998 trad een nieuw systeem van reprimandes aan minderjarigen in werking. Vanaf toen gold dat een minderjarige twee waarschuwingen mocht krijgen, maar daarna moest hij/zij voor het derde delict vervolgd worden (Bateman, 2002; Holdaway, 2003). Dit nieuwe systeem werd geleidelijk ingevoerd door middel van een aantal regionale pilots in 1999. In vele regio’s paste de politie de praktijk hierop aan om op deze nieuwe wetgeving te anticiperen. Vanaf 2000 trad dit systeem – ook wel “the final warning scheme” genoemd – landelijk in werking. Echter, in 2012 werd “The Legal Aid and Sentencing of Offenders Act” ingevoerd, waardoor de politie sindsdien vier opties van diversion heeft. Deze zijn: geen actie ondernemen, community resolution (een bemiddeling tussen dader en slachtoffer), een waarschuwing geven en een waarschuwing met voorwaarde(n) geven (Bateman, 2020; Hart, 2014). De laatste twee genoemde opties ‐ de waarschuwingen – zijn in de praktijk hetzelfde als die van voor 1998, maar sinds 2012 zijn ze wettelijk vastgelegd (Hart, 2012). Wanneer de politie besluit om een waarschuwing te geven, al dan niet met bepaalde voorwaarden, licht zij Het Youth Offending Team (YOT) in (Hart, 2014). Deze YOT’s zijn speciaal in het leven geroepen voor jeugdigen die criminaliteit plegen. Het team kan jeugdige daders, ouders, maar in dit geval ook de politie 119 De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief adviseren over eventuele achterliggende problematiek of passende voorwaarden die aan de waarschuwing verbonden kunnen worden. Mochten er voorwaarden aan de waarschuwing worden verbonden, dan controleert het YOT of de jongere daaraan voldoet. Wanneer dat niet het geval blijkt te zijn, kan de jongere alsnog vervolgd worden. Het OM wordt bij het beslissingsproces betrokken wanneer er waarschuwingen gegeven worden bij ernstigere strafbare feiten (Hart, 2014). Het OM zou kunnen besluiten om, ook als vervolging al is ingezet, de zaak te schorsen om vervolgens alsnog een waarschuwing met/zonder voorwaarden te geven. Ook in Schotland kan de politie tot verschillende diversion‐mogelijkheden besluiten voor minderjarige verdachten, waaronder een vorm van waarschuwing. In dit land wordt er met de Whole System Approach (WSA) gewerkt. Murray et al. (2015) hebben deze benadering in een stroomschema samengevat (zie p. 28 van hun artikel). Wanneer een minderjarige door de politie is aangehouden wordt de zaak doorverwezen naar een Juvenile Liaison Officer (JLO) risk assessment team; een team van politieambtenaren gespecialiseerd in jeugd. Dit team bekijkt de mogelijke achtergrondproblematiek van de minderjarige, mede op basis van informatie verkregen van ketenpartners (ook wel pre‐referral screening proces (PRS) genoemd). Daarbij wordt nagegaan in hoeverre de zaak geschikt is voor diversion, de zaak doorverwezen moet worden naar de Scottish Children’s Reporters Administration (SCRA) – vergelijkbaar met de Nederlandse RvdK – óf de zaak naar zowel SCRA als de OvJ doorverwezen moet worden. Als er in deze fase wordt gekozen voor een diversion‐interventie, houdt dit vaak in dat de behandelende politieambtenaar een formele waarschuwing aan de minderjarige verdachte geeft (Children and Young People’s Centre for Justice, 2021). Het uitgangspunt is hierbij dat een minderjarige in principe niet wordt doorverwezen naar de Children’s Reporter, tenzij er naar verwachting verplichte zorg‐gerelateerde maatregelen nodig zullen zijn (Murray et al., 2015). Als volgens het JLO‐team een diversion‐interventie niet op zijn plek is, wordt de laatste optie aan de behandelende politieambtenaar voorgelegd. Later in het strafproces, wanneer ervoor gekozen is om de zaak door te verwijzen naar het OM, kan de OvJ zelf tevens besluiten om de minderjarige alsnog buiten het strafrecht te houden (The Scottish Government, 2011). Eén van de mogelijkheden is om zelf een waarschuwing te geven. In Canada heeft de implementatie van de Youth Criminal Justice Act (YCJA) in 2003 ervoor gezorgd dat de (discretionaire) bevoegdheden van de politie, het OM en de rechter aanzienlijk geherstructureerd werden (Bala & Carrington, 2017). Daarom werden er nieuwe mogelijkheden voor politieambtenaren en Officieren van Justitie gecreëerd om plegers van lichte feiten met buitengerechtelijke maatregelen af te doen. De wet vereist zelfs van politieambtenaren dat zij eerst nagaan of een buitengerechtelijke afdoening geschikt is, alvorens zij overgaan tot verdere strafrechtelijke procedures (Bala & Roberts, 2006). Politieambtenaren en Officieren van Justitie kunnen aan minderjarige daders buitengerechtelijke straffen en/of maatregelen opleggen. Buitengerechtelijke straffen houden vaak het volgen van een community‐based programma en/of het betalen van een schadevergoeding aan het slachtoffer in. Buitengerechtelijke maatregelen houden echter ook vaak het geven van een waarschuwing in en/of het doorverwijzen van de jongere naar lokale instanties in (Bala & Carrington, 2017). Daarnaast kunnen er ook conferences plaatsvinden; herstelgesprekken in het bijzijn van slachtoffer en/of familie van de verdachte (Hutchinson & Smandych, 2005). Wanneer politieambtenaren of Officieren van Justitie in Canada besluiten om een buitengerechtelijke afdoening, waaronder een waarschuwing, aan de minderjarige op 120 De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief te leggen, dan kunnen speciale jeugdrechtscommissies ingeschakeld worden om deze maatregelen uit te voeren. Ook kunnen deze commissies de politie en het OM adviseren over de keuze voor en het uitvoeren van bepaalde maatregelen. Ook de jeugdrechter kan een reprimande geven (Bala & Carrington, 2017). Een dergelijke verbale waarschuwing wordt door de rechter gegeven wanneer hij of zij van oordeel is dat de jongere (eerder in het proces) een buitengerechtelijke afdoening had moeten krijgen (Bala & Roberts, 2006). Vandaag de dag verschillen de keuzes aan en invulling van diversion‐programma’s in de Verenigde Staten erg per staat en per stad (Farrell et al., 2018). Over het algemeen kunnen politieambtenaren een waarschuwing geven aan minderjarige verdachten (Farrell et al. 2018) of hen aan de ouders overdragen (Taylor, 2017). Op bepaalde plekken in dit land bestaan er waarschuwingsprogramma’s (Caution and Warning Programs) waarbij jongeren een informele of formele waarschuwing van de politie ontvangen (Farrell et al., 2018; Wilson & Hoge, 2013). Jongeren kunnen naar dergelijke programma’s worden doorverwezen wanneer ze in aanraking zijn gekomen met de politie, in de fase voorafgaand aan vervolging (ook wel pre‐charge referral genoemd) (Wilson & Hoge, 2013). Bij het geven van een waarschuwing, in het kader van ‘caution and warning programs’, zijn de jongere, de ouders en een politieambtenaar betrokken. In dit gesprek geeft de politieambtenaar aan welke gevolgen het zou hebben als de jongere nogmaals een delict zou plegen (Wilson et al., 2018). Ook de OvJ en de jeugdrechter kunnen in de Verenigde Staten later in het strafproces, in de fase na vervolging (post‐charge referral), besluiten om de jonge verdachte een diversion‐programma aan te bieden (Wilson & Hoge, 2013; Wright & Levine, 2021). Voorts is voor Ierland en Australië uit de literatuur gebleken dat vooral de politie verantwoordelijk is voor het geven van waarschuwingen aan jonge verdachten. Dit betekent dat de jonge verdachte zich in de fase voorafgaand aan vervolging bevindt. Vergelijkbaar met Schotland bestaat er ook in Ierland een landelijk diversion‐programma voor jeugd die in aanraking komt met de politie, namelijk het Garda Juvenile Diversion Programme (GJDP) (Garda Youth Diversion Bureau, 2019). Sinds 2001 is het GJDP in de wet vastgelegd en valt het programma organisatorisch gezien onder de politie. De directeur van het lokale Garda Juvenile Diversion Program beslist of de jeugdige wordt toegelaten en zo ja, welk plan van aanpak aan de jongere wordt voorgelegd. Bij beslissen welke interventie passend is, kan de visie van het slachtoffer meegenomen worden. Het geven van een waarschuwing behoort tot één van de diversion‐mogelijkheden, waaraan allerlei voorwaarden en benodigde activiteiten voor de jongere aan verbonden kunnen worden. Politieambtenaren die speciaal op de jeugd als doelgroep zijn aangewezen, de Juvenile Liaison Officers (JLO), voeren de waarschuwing uit en houden toezicht op de eventuele voorwaarden waaraan de jongere moet voldoen. Daarnaast heeft elke deelstaat in Australië zijn eigen wetgeving, beleid en praktijken, maar het jeugdstrafrecht en de justitiële interventies zijn wel vergelijkbaar (Green et al., 2016). Mogelijkheden om jongeren buiten het strafrecht te houden bestaan in alle deelstaten van Australië. Volgens het meest recente rapport van de Australian Government Productivity Commission (2021) zijn er verschillende diversion‐interventies in het land geïmplementeerd, namelijk:  Community conference; 121 De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief     Diversionary conference; Formele waarschuwing door de politie; Family conference; Andere programma’s, zoals het volgen van een behandeling voor drugsmisbruik. De derde optie, het geven van een formele waarschuwing aan een jeugdige verdachte, is in geheel Australië voor de politie mogelijk (Australian Government Productivity Commission, 2021). In de deelstaten Queensland (Dennison et al., 2006), Zuid‐Australië (Snowball, 2008), Nieuw‐Zuid‐Wales en Victoria (Green et al., 2016; Jordan & Farrell, 2013) kunnen ook informele waarschuwingen gegeven worden. Daarnaast kan er in Victoria een drug diversion caution gegeven worden voor het gebruik of in het bezit zijn van een kleine hoeveelheid van illegale drugs, op cannabis na (Green et al., 2016; Jordan & Farrell, 2013). In deze deelstaat (Jordan & Farrell, 2013; Shirley, 2017) en in West‐Australië (Fernandez et al., 2009) worden de ouders betrokken wanneer hun kind een formele waarschuwing krijgt. In West‐Australië zijn er Juvenile Justice Teams (JJT’s) in het leven geroepen om de buitengerechtelijke afdoeningen uit te voeren (Fernandez et al., 2009). In bepaalde gevallen kan het JJT beslissen dat in de plaats van de ouders aanwezig mag zijn of dat de jongere als onafhankelijk gezien kan worden. Voorts worden warning en caution in Nieuw‐Zuid‐Wales als twee verschillende interventies gezien (Martin et al., 2012). Een warning houdt een reprimande in die ter plekke door de politieambtenaar wordt gegeven (Green et al., 2016; Martin et al., 2012). De politieambtenaar kan de ouder(s) van de jongere een brief sturen of op een andere manier contacteren om hen in te lichten. Een caution is een formele waarschuwing die wordt gevoerd door de Youth Liaison Officer (YLO) (Green et al., 2016; Martin et al., 2012). Concreet voeren deze officers het waarschuwingsgesprek op het politiebureau, waarbij de jonge verdachte en een ouder/voogd aanwezig zijn (Green et al., 2016; Martin et al., 2012). In het Noordelijk Territorium wordt het onderscheid gemaakt tussen een verbale of een schriftelijke waarschuwing (Cunningham, 2007; Waite, 2003). De politieambtenaar reikt de geschreven waarschuwing aan de jongere uit in bijzijn van de ouder(s). Op die manier worden ouders bij de waarschuwing betrokken. Politieambtenaren in deze deelstaat kunnen bij de Juvenile Diversion Units (JDU) terecht voor advies en ondersteuning bij het uitvoeren van diversion‐ interventies. Deze twee politie JDU’s coördineren de buitengerechtelijke afdoeningen voor jongeren op deelstaatsniveau (Waite, 2003). Tot slot kan de jeugdrechter in de Australische deelstaat Queensland de jongere waarschuwen zonder strafoplegging (Hutchinson & Smandych, 2005). 6.3.3 De leeftijdscategorie en het criterium ‘first offender’ Landen verschillen ook in de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een waarschuwing of reprimande. Wat betreft de leeftijd, geldt voor de meeste landen dat de waarschuwing gegeven kan worden aan jongeren van de 12 tot en met 17 jaar. De jeugdrechter in België kan de reprimande zelfs aan kinderen onder de 12 jaar geven (Cartuyvels et al., 2010). Landen verschillen ook in de mate waarin een justitieel verleden de reprimande of vergelijkbare interventies in de weg staat. In sommige landen is dat sterk het geval. Volgens Pruin et al. (2017) wordt er niet door de Zwitserse wetgeving voorgeschreven of een justitieel verleden in de weg staat aan de reprimande, maar wordt deze in de regel slechts overwogen bij first offenders. Ook in Frankrijk legt de jeugdrechter voornamelijk een reprimande op bij 122 De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief jonge verdachten die voor het eerst een delict hebben gepleegd van lichte aard (Herzog‐Evans, 2012). Daarbij wordt de jongere gewaarschuwd dat er geen tweede kans zal komen. Mocht de jongere toch recidiveren, dan worden er sancties opgelegd. In de Verenigde Staten zijn diversion‐programma’s ook hoofdzakelijk gericht op first offenders (Patrick et al., 2004; Patrick & Marsh, 2005). In deze landen wordt dus wat betreft het justitieel verleden dezelfde voorwaarde gehanteerd als in de huidige werkwijze van de Pilot Reprimande in Nederland. Echter, in de meeste landen worden minderjarigen die recidiveren niet per definitie uitgesloten van een waarschuwing of andere diversion‐interventies. Dit geldt bijvoorbeeld in Engeland en Wales (Hart, 2014) en Ierland (Seymour, 2017), waar politie‐waarschuwingen bij herhaald daderschap gegeven kunnen worden. Wel wordt het justitieel verleden van de jongere door de politie in de overweging meegenomen. Ook in Schotland hoeft de minderjarige geen first offender te zijn maar wordt de frequentie van het plegen van eerdere feiten door de OvJ meegewogen in de beslissing om de jongere wel of niet buiten het strafrecht te houden (Children and Young People’s Centre for Justice, 2021). In Canada wordt het opleggen van buitengerechtelijke afdoeningen ook niet beperkt tot first offenders (Bala & Roberts, 2006). De wetgever beoogt hiermee te voorkomen dat de opsporingsautoriteiten gedwongen worden om bij herhaald daderschap over te gaan tot vervolging. Er kunnen zich gevallen voordoen waarbij dat minder passend lijkt. In de meeste Australische deelstaten worden politiewaarschuwingen ook niet beperkt tot first offenders. Wel staat in de Young Offenders Act van West‐Australië dat politiewaarschuwingen met name bedoeld zijn voor first offenders die een licht feit hebben gepleegd (Fernandez et al., 2009). Echter, er wordt niet gespecificeerd bij hoeveel gepleegde strafbare feiten een waarschuwing niet meer geschikt is. In de deelstaten Zuid‐Australië, West‐Australië en Nieuw‐ Zuid‐Wales wordt er nadruk gelegd op de volgende factoren bij de besluitvorming: het type delict, het aantal vorige justitiecontacten, welke vorige straffen iemand heeft gekregen en of de verdachte het delict bekent (Snowball, 2008). Tevens zou er in Nieuw‐Zuid‐Wales en Victoria ook gekeken worden naar de mate van geweld, de aangerichte schade en eventuele andere omstandigheden die volgens de politieambtenaar relevant zijn (Green et al., 2016; Snowball, 2008). In Nieuw‐Zuid‐Wales kunnen niet meer dan drie cautions aan dezelfde persoon gegeven worden (Green et al., 2016). In Victoria is daar geen limiet aan verbonden, maar wordt het overgelaten aan de discretionaire bevoegdheid van de politie. De Victoriaanse drug diversion cautions kunnen daarentegen maar twee keer aan dezelfde persoon gegeven worden. 6.3.4 De feiten waarvoor de reprimande mag worden toegepast Het wordt uit de literatuur niet voor alle landen duidelijk in hoeverre waarschuwingen bij bepaalde type strafbare feiten gegeven kunnen worden. Er is ook nauwelijks geschreven over bij welke type strafbare feiten de jongere wel of niet in aanmerking komt voor een reprimande, op Engeland en Wales na. Daar wordt de ernst van het gepleegde feit ingeschat aan de hand van de ACPO Youth Gravity Factor Matrix (Hart, 2014; Youth Justice Legal Centre, 2013). Daarbij wordt ook gekeken naar de omstandigheden van het geval. In deze matrix staan verschillende typen strafbare feiten en verschillende omstandigheden genoemd met bijbehorende scores om aan te geven hoe ernstig ze zijn (Youth Justice Legal Centre, 2013). De politieambtenaar kan hiervan aflezen, door de scores op te tellen (van het type delict en 123 De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief omstandigheden), welke interventie vervolgens passend is. Tot een totaalscore van 3 zou het passend zijn om een waarschuwing met of zonder voorwaarden op te leggen. Bij veel andere landen komt naar voren dat het moet gaan om een “licht strafbaar feit”, zoals in Zwitserland, Ierland, Schotland en Australië. Volgens Pruin et al. (2017) kan uit de Zwitserse wettelijke definitie van de reprimande afgeleid worden dat deze ongeacht de ernst van het feit gegeven kan worden. Echter, in de praktijk wordt de reprimande alleen gegeven aan jongeren die een licht strafbaar feit hebben gepleegd. Het uitgangspunt voor de OvJ in Schotland is dat hoe ernstiger het strafbaar feit, hoe meer het in het publieke belang is om toch te vervolgen (The Scottish Government, 2011). De OvJ weegt daar op basis van een aantal factoren af of diversion in een bepaald geval op zijn plek is, waaronder de ernst van het gepleegde feit. In Australië kunnen jeugdigen geen buitengerechtelijke afdoening krijgen wanneer ze verdacht worden van een ernstig delict of ander delict dat wegens specifieke wetgeving is uitgesloten van diversion (Australian Government Productivity Commission, 2021). Echter, politieambtenaren in Queensland zouden de discretionaire bevoegdheid hebben om ook bij een ernstiger delict een waarschuwing te geven (Dennison et al., 2006). In het Noordelijk Territorium zijn strafbare feiten opgedeeld in de categorieën licht, ernstig en uitgesloten om in te schatten of en welke diversion‐interventie op zijn plek is (Waite, 2003). De precieze indeling is tijdens dit literatuuronderzoek niet gevonden, maar strafbare feiten zoals moord, doodslag en zware mishandeling vallen volgens Waite (2003) in de categorie “uitgesloten”. Zoals eerder benoemd, bestaan er in Canada enerzijds de buitengerechtelijke maatregelen en anderzijds de buitengerechtelijke straffen. De maatregelen zijn met name bedoeld voor jongeren die een niet‐gewelddadig feit hebben gepleegd en nooit eerder veroordeeld zijn. Buitengerechtelijke straffen worden in de regel opgelegd aan jongeren die een strafbaar feit hebben gepleegd dat te ernstig is om enkel met een waarschuwing af te doen, maar niet dermate ernstig is dat een gerechtelijke procedure nodig is, zoals eenvoudige mishandelingen op school (Bala & Roberts, 2006). Ook in de Verenigde Staten geldt het uitgangspunt dat diversion‐programma’s zijn bedoeld voor first offenders die een niet‐gewelddadig delict hebben gepleegd (Patrick et al., 2004; Patrick & Marsh, 2005). Enkele landen hebben als expliciete eis dat een jeugdige verdachte moet toegeven het strafbare feit te hebben gepleegd, zoals in Engeland en Wales (Hart, 2014) en de Australische deelstaten Zuid‐Australië (Snowball, 2008) en bij cautions in Nieuw‐Zuid‐Wales (Green et al., 2016). Volgens Hart (2014) hebben alle jongeren in Engeland en Wales, die voor een waarschuwing in aanmerking komen, recht op gratis juridisch advies en op de aanwezigheid van een gezaghebbende volwassene (vaak ouders). Echter, de wens om het incident zo snel en makkelijk mogelijk af te doen kan ertoe leiden dat jongeren toegeven bepaalde feiten gepleegd te hebben zonder dat zij dit daadwerkelijk gedaan hebben. Daarom zouden uitvoerders en de gezaghebbende volwassenen hier extra alert op moeten zijn (Hart, 2014). In andere landen wordt dit iets genuanceerder verwoord als de verantwoordelijkheid voor de daad nemen. Voorbeelden daarvan zijn Ierland en Canada waar de jongere tevens akkoord dient te gaan met de waarschuwing (Hutchinson & Smandych, 2005; Seymour, 2017). Ook in Zwitserland wordt er in beginsel van uit gegaan dat de jongere verantwoording moet nemen voor het gepleegde feit (Pruin et al., 2017). In andere Australische deelstaten, zoals het 124 De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief Noordelijk Territorium en West‐Australië, geldt ook dat de minderjarige verdachte niet verplicht is het strafbare feit te bekennen om in aanmerking te komen voor diversion, maar wel enige mate van verantwoordelijkheid hiervoor moet kunnen nemen (Snowball, 2008; Waite, 2003). In de deelstaten het Noordelijk Territorium (Waite, 2003), Nieuw‐Zuid‐Wales (Green et al., 2016) en West‐Australië (Snowball, 2008) is vereist dat de jongere en/of de ouders instemmen met de waarschuwing. Indien zij weigeren wordt er doorgaans overgegaan tot vervolging. In de diversion‐programma’s in de Verenigde Staten wordt benadrukt dat de jongeren verantwoordelijk worden gehouden voor hun strafbare handelingen (Farrell et al., 2018). Ook wanneer de OvJ of de jeugdrechter in de Verenigde Staten een diversion‐ programma aanbiedt aan de verdachte moet hij of zij de verantwoordelijkheid nemen voor de gepleegde daad en instemmen met deelname aan het voorgestelde programma (Wilson & Hoge, 2013). Indien de jongere het diversion‐programma succesvol afrondt, zal er geen verdere vervolging meer plaatsvinden. 6.3.5 Verderstrekkende gedragsbeïnvloedende voorwaarden Tot slot heeft de politie in bepaalde landen mogelijkheden tot het verbinden van aanvullende voorwaarden aan een waarschuwing of reprimande. Zo kunnen politieambtenaren in België van jongeren verlangen om aan een educatieve training mee te doen, zoals verkeerscursussen of het vergoeden van de aangerichte schade van geringe omvang (Van Dijk et al., 2006). Politieambtenaren in Engeland en Wales kunnen eveneens aanvullende voorwaarden verbinden aan de waarschuwing, zoals het betalen van een schadevergoeding of het volgen van een behandeling van middelenmisbruik (Bateman, 2017). Ook in de Verenigde Staten bestaan er mogelijkheden voor de politie om naast de waarschuwing de jongere door te verwijzen naar maatschappelijke dienstverlening of een bemiddelingsgesprek met de verdachte, het slachtoffer en eventuele andere betrokkenen te voeren (Wilcox et al., 2004; Wilson et al., 2018). Wanneer de minderjarige niet aan de voorwaarden voldoet, kan deze alsnog vervolgd worden. Het gaat dan eigenlijk om een voorwaardelijk politiesepot, wat in Nederland de basis was voor het ontstaan van de Halt‐afdoening. Verder kunnen de OvJ of de rechter in diverse landen voorwaarden verbinden aan een waarschuwing, zoals dat in Nederland ook kan bij de OM‐afdoening of bij het opleggen van een voorwaardelijke sanctie door de rechter. In Zwitserland kan de OvJ voorwaarden met een proeftijd aan de waarschuwing verbinden (Pruin et al., 2017). Indien de jongere niet aan deze voorwaarden voldoet (of een nieuw delict pleegt), kan er alsnog vervolging plaatsvinden of een straf opgelegd worden voor het oorspronkelijk gepleegde delict. Ook wanneer een OvJ in Schotland besluit om over te gaan tot diversion, bepaalt hij aan welke voorwaarde(n) de jongere moet voldoen. Eventuele additionele voorwaarden naast een waarschuwing zijn de jongere een geldboete of schadevergoeding laten betalen of een programma laten volgen of een interventie laten ondergaan, die afgestemd is op de criminogene behoeften – de onderliggende factoren die samenhangen met het deviante gedrag. Voorbeelden van dergelijke mogelijkheden zijn: verwijzing naar een sociaal wijkteam (‘social work diversion’), bemiddeling met het slachtoffer (‘restorative justice programmes’), volgen van een cursus voor rijden in gemotoriseerd voertuig (‘motoring offence diversion’) en verwijzing naar een psychiater of psycholoog (‘psychiatric diversion’). Wanneer de OvJ oordeelt dat de jongere niet voldoende aan de voorwaarde(n) heeft voldaan, kan vervolging alsnog plaatsvinden. 125 De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief Wanneer een jongere een waarschuwing in Ierland krijgt, kan hij/zij tot twaalf maanden onder toezicht worden gehouden met bepaalde voorwaarden (Seymour, 2017). Met deze voorwaarden moet de jongere en zijn/haar ouders akkoord gaan. Een voorbeeld van een voorwaarde is een bemiddelend gesprek met het slachtoffer. In zo’n gesprek komt het gepleegde feit aan bod, betuigt de jongere spijt aan het slachtoffer en/of vergoedt de jongere de aangerichte schade. Daarnaast zou er eveneens een ‘family conference’ voorgesteld kunnen worden: een waarschuwingsgesprek waarbij ouders uitgenodigd worden. Kilkelly (2014) heeft geconstateerd dat het slachtoffer in de praktijk vaak wordt uitgenodigd om bij de family conference aan te sluiten en dat er dus bemiddeling tussen dader en slachtoffer plaatsvindt in aanwezigheid van ouders. Volgens de auteur verschuift het doel van de family conference steeds meer richting het bemiddelen tussen dader en slachtoffer in plaats van het betrekken van de ouders. Ook in Australië, waar dit fenomeen is ontwikkeld, kan er van jongeren verlangd worden dat zij meedoen aan een ‘family conference’. Dit is een door een derde partij geleid verzoeningsgesprek, met slachtoffers en meestal ouders, en soms ook met andere familieleden. Als er alleen ouders aanwezig zijn, dan lijkt het op de opzet van de reprimande met aanwezige ouders zoals die nu in Nederland wordt uitgevoerd. Echter, meestal gaat het nog wat verder, en wordt nagegaan wat nodig is voor ‘herstel’ na de strafbare daad. In een aantal landen wordt ook gekeken naar achterliggende problematiek en kunnen waarschuwingen gepaard gaan met het aanbieden van hulpverlening of zorg en/of het doorverwijzen naar interventieprogramma’s. In Engeland en Wales hebben de Youth Offending Teams een adviserende rol naar de politie en kunnen zij ook informatie geven over de achtergrondproblematiek van de dader. Het uitgangspunt voor de Schotse politie is dat een minderjarige in principe niet wordt doorverwezen naar de Children’s Reporter, tenzij er naar verwachting verplichte zorg‐gerelateerde maatregelen nodig zullen zijn (Murray et al., 2015). Deze partner beoordeelt vervolgens of verdere interventie nodig is. De Schotse OvJ moet wel altijd contact opnemen met zorgverlenende instanties, mede omdat eventuele signalen voor gezondheids‐ of ontwikkelingsproblemen en/of kwetsbaarheid van de jongere meegewogen dient te worden bij het bepalen van de diversion‐interventie (Children and Young People’s Centre for Justice, 2021). 6.3.6 Het registreren van de reprimande en de mogelijke gevolgen daarvan Landen verschillen in of zij waarschuwingen wel of niet formeel registreren. Voor België (Van Dijk et al., 2006), Ierland (Seymour, 2017) en Australië (Jordan & Farrell, 2013) is uit de bestudeerde literatuur gebleken dat de politie informele waarschuwingen geeft en zodoende deze niet formeel registreert. In enkele andere landen worden waarschuwingen wel geregistreerd, maar resulteren deze registraties niet in een aantekening op het strafblad. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de buitengerechtelijke maatregelen, waaronder de waarschuwing valt, in Canada (Bala & Carrington, 2017; Hutchinson & Smandych, 2005). Als de jongere twee jaar na het opleggen van een buitengerechtelijke straf voor een ander feit wordt veroordeeld, kan de rechter deze eerdere afdoening meenemen bij het bepalen van de strafmaat. Ook in de Verenigde Staten is het over het algemeen een belangrijke doelstelling om negatieve stigmatiserende effecten van een strafblad te vermijden en daarom wordt er geen aantekening op het strafblad gemaakt (Farrell et al., 2018; Taylor, 2017). Volgens Taylor (2017) zijn er daarom in veel staten uitgebreide waarborgen met betrekking tot minderjarige verdachten, die voorkomen dat de registraties van hun justitieel verleden openbaar worden 126 De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief gemaakt. Bijvoorbeeld in de staten Washington, Colorado, Georgia, Pennsylvania, Missouri en Nebraska wordt informatie met betrekking tot deelname aan een diversion‐programma, na het volbrengen ervan, vernietigd (Shah et al., 2014). In Minnesota wordt dergelijke informatie daarentegen wel bewaard; totdat de jongere 21 jaar wordt. In andere landen resulteert een formele registratie van de waarschuwing ook daadwerkelijk in een aantekening op het strafblad, zoals in Engeland en Wales (Ministry of Justice, 2013; Wilson et al., 2018), waar ze ook kunnen worden meegewogen bij eventuele toekomstige strafzaken maar ook bij het aanvragen van een VOG (Hart, 2014). Formele waarschuwingen (cautions) worden formeel geregistreerd in Australië (Dennison et al., 2006; Green et al., 2016). Ook voor jongeren in Australië geldt dat zij een aantekening van de caution op hun strafblad krijgen (Wilson et al., 2018). Daarom plaatsen Wilson et al. (2018) de kanttekening of er dan daadwerkelijk gesproken kan worden van diversion. Wanneer er in Ierland gekozen wordt voor een formele waarschuwing (waarbij de jongere een jaar onder toezicht staat) wordt deze formeel geregistreerd (Kilkelly, 2011). Uit de literatuur wordt niet duidelijk of dit resulteert in een aantekening op het strafblad. Wel plaatst Kilkelly (2011) de kanttekening dat er een mogelijkheid in de wet is opgenomen dat de deelname van de jeugdige aan het programma gebruikt mag worden bij eventuele latere vervolgingen voor andere strafbare feiten. Dan gaat het om informatie over het delict waarvoor de jongere aan het programma heeft meegedaan, de geaccepteerde verantwoordelijkheid daarvoor en het gedrag tijdens het programma. In landen waar de politie geen bevoegdheid heeft, is er per definitie sprake van een formele registratie van de reprimande, aangezien jeugdige daders dan al verder zijn voortgegaan in het strafrechtelijke systeem. Dit is het geval in Duitsland (Dünkel, 2009), Frankrijk (Mouhanna & Vesentini, 2016) en Zwitserland (Pruin et al., 2017). 6.3.7 De Nederlandse nieuwe werkwijze reprimande in internationale context Uit de bestudeerde literatuur blijkt dat landen sterk van elkaar verschillen wat betreft de toepassing van reprimandes/waarschuwingen en diversion‐maatregelen in het algemeen voor jeugdige daders, maar hierin ook op meerdere vlakken met elkaar overeenkomen. In bijlage IX worden de mogelijkheden van de diverse landen in een overzichtstabel samengevat. Doelstellingen van de reprimande De doelstellingen die zijn gesteld in de nieuwe Nederlandse werkwijze voor het geven van reprimandes komen met veel landen deels overeen. Ook in andere landen gaat het namelijk om het bieden van een mogelijkheid om op een proportionele wijze te reageren buiten het justitiële circuit en om het bieden van een passende en effectieve reactie ter voorkoming van recidive. Een bijkomend doel dat in sommige landen naar voren komt, is het bieden van de mogelijkheid van herstel van de schade en de verhoudingen tussen dader, slachtoffer en familie. Ook is voor enkele landen het bijkomende doel beschreven om de werklast in de strafrechtsketen te beperken. Dit heeft bijvoorbeeld in Duitsland en Frankrijk een rol gespeeld bij het vormgeven of uitbreiden van diversion‐mogelijkheden. In de literatuur over de bestudeerde landen wordt niet gesproken over het voorkomen van een nodeloos gejuridificeerd proces met insluiting op het politiebureau. 127 De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief Beslissing tot het geven van de reprimande De bevoegdheid om een waarschuwing te geven aan minderjarige verdachten ligt volgens de nieuwe Nederlandse werkwijze bij de politieambtenaren. Wel is de hOvJ betrokken in het beslissingsproces, die samen met de agent nagaat in hoeverre de minderjarige in aanmerking komt voor een reprimande. In zeven van de elf beschreven landen, namelijk Engeland, Wales, Schotland, Ierland, Canada, Australië en de Verenigde Staten, heeft de politie eveneens formeel de bevoegdheid om een waarschuwing te geven aan minderjarige verdachten. In Ierland en Australië is die bevoegdheid uitsluitend aan de politie toebedeeld en in Engeland en Wales, Schotland, Canada en de VS heeft ook het OM die mogelijkheid. Op basis van eerder onderzoek zou deze politiebevoegdheid beschouwd kunnen worden als ‘true diversion’, omdat de jongeren zo veel als mogelijk buiten het traditionele strafrechtsysteem gehouden worden (Wilson & Hoge, 2013). Voorwaarde van first offender Een strikte voorwaarde om in aanmerking te komen voor een reprimande binnen de nieuwe Nederlandse werkwijze is dat de minderjarige verdachte een first offender moet zijn. Echter, uit de procesevaluatie van de huidige pilot blijkt dat deze voorwaarde niet altijd zo strikt wordt nageleefd. Deze bevindingen uit de praktijk sluiten meer aan bij het gegeven dat meerdere van de bestudeerde landen er niet voor hebben gekozen om waarschuwingen of diversion in het algemeen te beperken tot first offenders. De politie in Engeland, Wales, Ierland, Canada en in de meeste Australische deelstaten kan ook bij herhaald daderschap een waarschuwing aan de minderjarige verdachte geven. Wel wordt van de politie verwacht dat zij het justitieel verleden van de jongere meeneemt in de overweging om een waarschuwing te geven of toch voor een andere afhandeling te kiezen. Typen delicten Het uitgangspunt binnen de nieuwe Nederlandse werkwijze is dat een reprimande gegeven kan worden bij een “feit met licht en eenvoudig karakter”. Ook in de literatuur over andere landen wordt benadrukt dat het moet gaan om een “licht strafbaar feit”, zoals in Zwitserland, Ierland, Schotland en Australië. Toch komt niet uit de literatuur naar voren dat waarschuwingen en andere diversion‐interventies aan minderjarigen beperkt worden tot een selectief aantal strafbare feiten. Voor de onderzochte landen is alleen voor Engeland en Wales de ACPO Youth Gravity Factor Matrix gevonden, aan de hand waarvan de politieambtenaar kan bepalen of een waarschuwing passend is. Voor de meeste landen is het contextafhankelijk of een waarschuwing passend is en dit hangt van meer factoren af dan alleen het type delict. Verantwoordelijkheid nemen voor gepleegde feit In hoeverre de minderjarige verdachte verantwoordelijkheid voor het gepleegde feit neemt is in de nieuwe Nederlandse werkwijze niet als vereiste vastgelegd. Wel kan deze voorwaarde gerelateerd worden aan de contra‐indicatie dat een jongere met recalcitrant of niet‐ meewerkend gedrag niet geschikt zou zijn om een reprimande te geven. Ook is uit de interviews met de agenten gebleken dat zij het als een contra‐indicatie zien als een jongere niet of nauwelijks verantwoordelijkheid voor de daad neemt. Deze praktijkbevinding is in lijn met hoe enkele bestudeerde landen het hebben georganiseerd. In Ierland, Canada, Zwitserland, de Verenigde Staten en enkele Australische deelstaten, wordt namelijk de eis gesteld dat de verdachte enige verantwoordelijkheid moet nemen voor het gepleegde feit. Zo nee, dan zou de waarschuwing niet op zijn plek zijn. 128 De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief Betrekken van de ouders Volgens de nieuwe Nederlandse werkwijze voert de agent het reprimandegesprek met de minderjarige verdachte en betrekt daar zijn/haar ouders bij. Uit de interviews met politieagenten die een reprimande hebben gegeven en ouders daarbij hebben betrokken, blijkt dat dit binnen Nederland op verschillende manieren gebeurt. Dit varieert namelijk van telefonisch contact met de ouders tot aan een huisbezoek en een face‐to‐face gesprek met ouders. Het betrekken van ouders wordt zodoende op verscheidene manieren ingevuld. Uit de bestudeerde literatuur blijkt dat in veel van de onderzochte landen ouders ook betrokken worden wanneer de politie of OvJ een waarschuwing aan de minderjarige geeft: Duitsland, Frankrijk, België, de Verenigde Staten en vier Australische deelstaten. De manier waarop ouders betrokken worden varieert van aanwezig zijn tijdens het waarschuwingsgesprek, zoals in Frankrijk, België en de Verenigde Staten, of slechts geïnformeerd worden over de interventie die hun kind krijgt, zoals wanneer politieambtenaren in Nieuw‐Zuid‐Wales een warning ter plekke aan de jongere geven. Jeugdspecialisme Geen in jeugd gespecialiseerde instanties of afdelingen worden in de nieuwe Nederlandse werkwijze betrokken bij de keuze voor of uitvoering van de reprimande. In enkele van de bestudeerde landen worden andere afdelingen of instanties, die gespecialiseerd zijn in jeugd(criminaliteit), betrokken bij de uitvoering van en advisering over reacties en interventies. Zo bestaan er in Engeland en Wales de Youth Offending Teams, die moeten worden ingelicht als een politieambtenaar een waarschuwing wil geven. Dergelijke teams kunnen jeugdige daders, ouders, maar in dit geval ook de politie adviseren over eventuele achterliggende problematiek of passende voorwaarden die aan de waarschuwing verbonden kunnen worden. Ook wordt de zaak in Schotland doorverwezen naar een team van politieambtenaren gespecialiseerd in jeugd (Juvenile Liaison Officer risk assessment team) wanneer een minderjarige door de politie is aangehouden. Dit team bekijkt de mogelijke achtergrondproblematiek van de minderjarige, mede op basis van informatie verkregen van ketenpartners, om vervolgens te bepalen of de zaak geschikt is voor diversion. Voorts kunnen speciale jeugdrechtscommissies in Canada de politie en het OM adviseren over de keuze voor en het uitvoeren van bepaalde buitengerechtelijke afdoeningen, waaronder de waarschuwing. Ook kunnen zij gevraagd worden deze afdoeningen uit te voeren, net als de Juvenile Justice Teams (JJT’s) in West‐Australië. Registreren van de reprimande In de huidige nieuwe Nederlandse werkwijze wordt de reprimande als een mutatie in het BVH systeem geregistreerd. Er is dus sprake van een formele registratie, maar deze zal niet in de justitiële documentatie van de minderjarige vermeld worden. Dit komt overeen met hoe het in Canada en (grote delen van) de Verenigde Staten is geregeld. De jongere zal daardoor in de toekomst niet al te veel hinder ondervinden van deze politieregistratie. In andere landen, waar politie deze bevoegdheid wel heeft, krijgen jongeren toch een aantekening op hun strafblad (Engeland en Wales en formele waarschuwingen in Australië). In enkele landen waar de politie geen diversion‐bevoegdheid heeft, is er per definitie sprake van een formele registratie van de reprimande, aangezien jeugdige daders dan al verder zijn voortgegaan in het strafrechtelijke systeem. Dit is het geval in Duitsland, Frankrijk en Zwitserland. Enkele critici hebben hierbij kanttekeningen geplaatst of men dan werkelijk kan spreken over 129 De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief diversion, omdat jongeren dan niet buiten het strafrecht gehouden worden en later alsnog last kunnen ondervinden van negatieve stigmatiserende effecten. 6.4 Verwachte effectiviteit op basis van eerder empirisch onderzoek In deze paragraaf wordt nagegaan in hoeverre er in de wetenschappelijke literatuur ondersteuning bestaat voor de verwachte en beoogde uitkomsten van de reprimande, of dat er juist aanwijzingen zijn dat deze niet of zelfs averechts werkt. Hiervoor is de criminologische onderzoeksliteratuur over reprimandes en vergelijkbare reacties geraadpleegd. Daarbij is nagegaan wat we weten uit eerder empirisch onderzoek over de effecten op recidive en zo mogelijk andere uitkomstmaten. Allereerst is gezocht naar overzichtsstudies van diversion voor jongeren die de wet hebben overtreden. Diversion wordt ook wel omschreven als “the dismissal of the case when the offence is of a minor gravity and if formal proceedings do not seem to be appropriate,” in lijn met het opportuniteitsbeginsel binnen het strafrecht (Dünkel, 2009). De reprimande is te zien als een vorm van diversion, omdat de reactie mede bedoeld is om jongeren buiten het strafrecht te houden. Over diversion in het algemeen zijn drie bruikbare overzichtsstudies naar voren gekomen uit de zoektocht in de literatuur (Petrosino, Turpin‐Petrosino, & Guckenburg, 2010; Wilson, Brennan, & Olaghere, 2018; Wilson & Hoge, 2013). Deze overzichtsstudies zijn bestudeerd en vervolgens is nagegaan welke onderzoeken die worden genoemd in deze overzichtsstudies specifiek gericht zijn op reprimandes en vergelijkbare reacties. Daarbij kwamen verschillende termen naar voren die worden gebruikt om deze reactie aan te duiden, zoals ‘(police) caution’, ‘warning’, ‘warn and release’. Deze termen zijn ook gebruikt in een aanvullende literatuursearch, die resulteerde in twee additionele studies naar reacties die vergelijkbaar zijn met de reprimande (Shirley, 2017; Wang & Weatherburn, 2019). Het centrale selectiecriterium voor inclusie in de geraadpleegde overzichtsstudies was dat er minimaal sprake moest zijn van een vergelijking van twee groepen. Bij de studies werd zoveel mogelijk rekening gehouden met verstorende factoren via matchingsprocedures of randomisatie. Bij matching wordt ervoor gezorgd dat de groepen die worden vergeleken, zoveel mogelijk gelijk zijn samengesteld wat betreft kenmerken die de uitkomsten kunnen beïnvloeden. Dat zijn bijvoorbeeld zaken als geslacht, leeftijd en criminele voorgeschiedenis, en zo mogelijk ook persoonlijke en sociale kenmerken of iemands proceshouding. Bij randomisatie wordt een strikt experimentele werkwijze gevolgd, waarbij willekeurig de ene jongere de traditionele justitiële behandeling krijgt, terwijl bij de andere met een reprimande of een andere diversion methodiek wordt gereageerd. Ook de gebruikte additionele studies maken gebruik van matchingprocedures, waardoor er gecontroleerd is voor het justitieel verleden of het recidiverisico van de jongeren. 6.4.1 Overzichtsstudies naar recidive bij reprimande en vergelijkbare reacties De eerste gevonden overzichtsstudie is een meta‐analyse van Petrosino et al. (2010) van 29 onderzoeken naar de effecten van verschillende routes in het jeugdstrafrecht. Daarin werd onderscheid gemaakt tussen formele berechting volgens de traditionele justitiële route, diversion naar een interventie of interventieprogramma, en release – vrijlaten zonder verder reactie of alleen een waarschuwing of vermaning. Dat laatste lijkt het meest op wat wij zouden verstaan onder de reprimande. De centrale vraag van deze meta‐analyse was of het formeel berechten volgens het jeugdstrafrecht leidt tot meer reductie in crimineel gedrag dan de twee 130 De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief andere reactiewijzen. Dit werd onderzocht door het berekenen van gemiddelde effecten van alle studies op recidive en waar beschikbaar ook zelfrapportage van delinquent gedrag. De belangrijkste uitkomst was dat het formele jeugdstrafrecht niet zorgt voor meer reductie dan alternatieve reactiewijzen, maar eerder andersom. Vooral het doorverwijzen naar interventies of interventieprogramma’s lijkt een gunstig effect te hebben op recidive, maar ook ‘alleen release’ bleek samen te gaan met een lagere kans op nieuwe politiecontacten. Het overall effect van ‘alleen release’ was echter gemiddeld vrij zwak (cohen’s d=‐.04) en statistisch niet significant. Verder viel in dit onderzoek op dat het effect op recidive van ‘diversion’ in het algemeen sterker was in relatief oudere studies (van voor 1990), in officieel gepubliceerde studies en bij jongeren met relatief veel delinquentie. Of die sterkere effecten ook golden voor alleen ‘release’ was niet apart bekeken. Een tweede relevante overzichtsstudie is die van Wilson & Hoge (2013). Zij deden een meta‐ analyse van 54 studies naar ‘youth diversion programs’ en hun effect op recidive. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen twee verschillende soorten diversion: formele interventieprogramma’s en caution or warning programs, een categorie die weer vergelijkbaar is met de reprimande. Ook is gekeken naar het moment waarop diversion is ingezet, met onderscheid tussen pre‐charge, dus voordat een formele aanklacht kon worden gedaan (ofwel ‘true diversion’) en post‐charge (na de aanklacht). De elf caution or warning programs die werden onderzocht, zijn in alle gevallen ingezet voordat er een aanklacht was, en ze zijn daarom goed vergelijkbaar met de reprimande zoals die in de pilot wordt toegepast. Het enige verschil is dat het ook kan gaan om formal cautions, waarbij er nog wel sprake is van een politieregistratie. De berekeningen laten zien dat over het geheel genomen diversion programma’s een gunstiger effect hebben op recidivereductie dan de gebruikelijke procedure (vervolging en berechting/bestraffing) in het jeugdstrafrecht. Dit keer was er geen verschil in gemiddeld effect tussen beide typen van diversion. Zowel de formal intervention programma’s als de caution and warning programs geven een statistisch significant lagere kans op recidive, met een Odds Ratio rond de 0.60 (met enige variatie tussen verschillende berekeningsmethoden), wat geldt als een middelmatig sterk effect. Dat is anders dan in de eerste overzichtsstudie, waar het effect zwak en niet‐significant was. Dit is mogelijk terug te leiden tot een andere selectie van relevantie studies in dit overzicht, met name het toevoegen van enkele meer recente en omvangrijkere studies. Interessant was verder dat uit deze studie naar voren kwam, dat de effecten gelijk lijken te zijn voor verschillende niveaus van eerdere criminaliteit. Voor zowel jongeren met weinig als jongeren met veel eerdere criminele contacten lijkt er sprake te zijn van een gunstig effect van diversion, en ook van caution programs. Daarbij bleken er geen verschillen te vinden in effecten voor jongeren met verschillende risiconiveaus (ernst van de strafbare feiten en criminele voorgeschiedenis). De derde bestudeerde overzichtsstudie is die van Wilson et al. (2018) die een meta‐analyse verrichtten naar ‘police‐initiated diversion’ bij jongeren. Dit is een recent overzicht, dat bij uitstek relevant lijkt voor de pilot reprimande omdat het specifiek is gericht op het wegleiden van het jeugdstrafrecht in de voorfase. In deze meta‐analyse waren 19 afzonderlijke onderzoeken meegenomen, zowel quasi‐experimentele vergelijkingen (met gematchte groepen) als gerandomiseerd experimenteel onderzoek. Er werden verschillende typen police diversion onderscheiden en afzonderlijk onderzocht: police diversion waarbij alleen een waarschuwing of vermaning werd gegeven (dus zeer vergelijkbaar met onze reprimande), police diversion met doorverwijzing naar een interventie/behandeling, police diversion met 131 De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief ‘restorative action’, zoals het herstellen van de schade of het voeren van een herstelgesprek, en overige vormen van police diversion (niet verder beschreven). Uit het onderzoek komt naar voren dat police diversion statistisch significant gerelateerd is aan minder recidive. Overall wordt een reductie gevonden van 16% van het recidivepercentage (na een jaar) ten opzichte van traditionele vervolging in het strafrecht, met een odds ratio van 0.77. De grootte van dat effect is vergelijkbaar met het nog iets sterkere gemiddelde effect dat in de meta‐analyse uit 2013 naar voren kwam. Uit de specifieke meta‐analyse van 2018 komt ook naar voren dat het voor de recidivereductie niet uitmaakt of er alleen een waarschuwing wordt gegeven of dat er ook iets extra’s wordt gedaan. Ook werden geen aanwijzingen gevonden voor andere verschillen tussen categorieën studies (zoals verschillen tussen landen of tussen academisch gepubliceerde artikelen en grijze literatuur). De auteurs concluderen dat de veronderstelling dat police diversion bij relatief licht criminele jeugdigen (beperkte ernst van de strafbare feiten en criminele carrière) tot recidivebeperking zou leiden, wordt ondersteund door hun resultaten. Deze auteurs zijn overigens niet nagegaan of er verschillen zijn tussen first offenders en daders met eerdere delicten wat betreft de vastgestelde recidivereductie. 6.4.2 Twee recente studies Sinds de laatste overzichtsstudie zijn er twee nieuwe relevante studies verschenen waarin met behulp van goede methodologische designs onderzoek is gedaan naar reacties die vergelijkbaar zijn met de reprimande. Beide studies vonden plaats in Australië. Shirley (2017) vergeleek met behulp van propensity score matching bijna duizend jongeren die een caution hadden gekregen met eenzelfde groep jongeren die verder werd vervolgd. Ook uit dit onderzoek kwamen significant gunstigere cijfers naar voren voor de groep met alleen een waarschuwing: 36% had na een jaar weer een politiecontact ten opzichte van 47% van de groep die werd vervolgd. Ook de frequentie en snelheid van recidive was hoger bij de laatste groep. Wang & Weatherburn (2019) onderzochten een grote groep jongeren die een caution kreeg met een groep jongeren die moest voorkomen en ook nog niet met de politie in aanraking waren geweest en hetzelfde type strafbare feiten hadden gepleegd. Ook uit dit onderzoek kwam naar voren dat het geven van een waarschuwing de kans significant verlaagt om opnieuw met de politie in aanraking te komen: 36% tegen 48% had na een jaar een nieuwe registratie. In dit onderzoek werd een odds ratio gevonden van 0.77, gelijk aan het gemiddelde effect in de meta‐analyse van Wilson e.a. (2018). 6.4.3 Effecten op zelfgerapporteerde delinquentie Een kanttekening bij bovenstaande onderzoeken is dat hierin vrijwel alleen is gekeken naar de geregistreerde recidive. Over de relatie met zelfgerapporteerde delinquentie is veel minder duidelijk. Van de meta‐analyses vermeldt alleen die van Petrosino et al. (2010) een negatief maar statistisch niet significant effect van diversion in het algemeen op zelfgerapporteerde delinquentie. Deze schatting is gebaseerd op vijf studies waarvan er echter slechts één betrekking heeft op een vorm van diversion die vergelijkbaar is met de reprimande. Het gaat om een bescheiden (enkele honderden deelnemers), maar wel interessante studie van Klein (1986), waarin jonge daders in drie verschillende condities met elkaar werden vergeleken: release (alleen een waarschuwing), community treatment (waarbij een interventieprogramma werd gevolgd), en court petitioning (voorkomen voor de rechtbank). In deze studie bleken jongeren die alleen werden gewaarschuwd weliswaar minder vaak te worden gearresteerd na ruim twee jaar dan jongeren die moesten voorkomen (49% tegen 73%), maar er was geen statistisch significant verschil wat betreft zelfgerapporteerde delinquentie. 132 De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief In een andere studie (niet genoemd in die van Petrosino et al.) werd ook gekeken naar zelfgerapporteerde delinquentie voor en na verschillende reacties van justitie (Dunford et al., 1982). Deze onderzoekers voerden een uitgebreid evaluatieonderzoek uit over diversion programs in vier grote steden in de Verenigde Staten, met in totaal bijna 2500 respondenten. Ze vergeleken diversion programma’s met zowel traditionele vervolging als caution without referral to services. Na afloop werd geen statistisch significant verschil tussen de drie groepen gevonden in de ontwikkeling van zelfgerapporteerd delinquent gedrag. Het weinig beschikbare onderzoek suggereert dus dat het geven van een waarschuwing vooral samenhangt met minder formele recidive, het opnieuw in aanraking komen de politie en niet zozeer op de zelfgerapporteerde, en vaak voor de politie onzichtbare criminaliteit. Misschien zorgt traditionele vervolging er vooral voor dat jongeren een volgende keer eerder worden ontdekt door de politie of sneller geregistreerd en weer vervolgd als verdachte. Het gaat hier echterom twee relatief gedateerde onderzoeken waarin de mechanismen achter de uitkomsten ook niet konden worden onderzocht. Om hier meer duidelijkheid over te krijgen zou verder onderzoek nodig zijn. 6.4.4 Effecten op andere uitkomstmaten Geen van de besproken overzichtsstudies geeft resultaten over uitkomstmaten anders dan recidive. Wilson et al. (2018) melden dat ze wel van plan waren om ook andere uitkomsten mee te nemen in hun meta‐analyse, zoals de mening en tevredenheid van de jongeren die te maken hebben met diversion of traditionele afdoeningen in het jeugdstrafrecht, maar dat ze te weinig informatie tegenkwamen om dit op een zinvolle manier te doen. Nauwkeurige bestudering van de afzonderlijke onderzoeken die we konden vinden over vergelijkbare reacties als reprimande leverden wel een aantal studies op met informatie over andere uitkomsten dan recidive. De meest uitgebreide studie waarin is gekeken naar andere uitkomstmaten dan recidive was het rapport van Dunford et al. (1982). In hun onderzoek keken ze niet alleen naar formele recidive maar werden ook twee vervolginterviews uitgevoerd met de deelnemende jongeren. Daarbij werden meerdere vragenlijstinstrumenten ingezet voor labelling (de ervaring bestempeld te worden als wetsovertreder) en de gevolgen daarvan, zoals het zichzelf zien als slecht of ziek en het hebben van minder conventionele ambities en een lager niveau van social adjustment (bijvoorbeeld beter of slechter functioneren op school, omgang met delinquente vrienden). Over het algemeen bleken er geen statistisch significante verschillen te zijn tussen de drie groepen jongeren. De verschillen die werden gevonden, hadden geen duidelijk patroon: soms waren ze gunstig bij jongeren in programma’s en soms bij andere jongeren, inclusief degenen die alleen een waarschuwing hadden gekregen. In het onderzoek van Klein (1986) werden jongeren ook ondervraagd over de mate van labelling als wetsovertreder. Met behulp van vragenlijstinstrumenten werden twee aspecten onderzocht: label encapsulation, de mate waarin jongeren denken dat ze bij de politie bekend zijn en worden bestempeld als delinquent, en label acceptance, de mate waarin jongeren zichzelf ook zien als iemand die lastig is, zelf in de problemen komt of ongelukkig is. De resultaten lieten zien dat jongeren die alleen gewaarschuwd werden, minder het gevoel kregen dat ze bekenden van de politie waren dan jongeren die ook moesten voorkomen. Er 133 De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief was echter geen verschil in de mate waarin jongeren zichzelf labelden als lastig persoon of probleemgeval. Dit suggereert dat het justitiële proces vooral van belang is voor de labelling door anderen, en minder voor het beeld dat jongeren van zichzelf hebben als delinquent of niet‐delinquent. Smith et al. (2004) onderzochten onder jonge daders in hoeverre de groep jongeren die door de politie was gewaarschuwd (counsel and release) en twee andere groepen (jongeren die een interventieprogramma gingen volgen en jongeren die verder werden vervolgd volgens het traditionele jeugdstrafrecht) van elkaar verschilden. Interessant aan deze studie is dat de auteurs een pad‐analyse hebben uitgevoerd om te achterhalen in hoeverre labelling‐ processen bijdragen aan delinquent gedrag en recidive binnen de verschillende groepen. Hierbij werd onderscheid gemaakt tussen gepercipieerde labelling (in hoeverre jongeren dachten dat zij een reputatie als wetsovertreder hadden bij anderen) en self‐labelling (in hoeverre jongeren zichzelf beschouwden als delinquent). Ook waren vragen gesteld over de gezinsrelaties, communicatie met gezinsleden, tijd doorgebracht met ouders en tevredenheid met de verhoudingen binnen het gezin. Uit het pad‐model kwam naar voren dat gepercipieerde labelling samenhangt met hogere self‐labelling en vervolgens ook met meer zelfgerapporteerde delinquentie en hogere kansen op politieregistratie. Het verband tussen labelling en zelfgerapporteerde delinquentie bleek ook onafhankelijk van de kwaliteit van de gezinsrelaties. Echter, diversion bleek in dit onderzoek geen onafhankelijk effect te hebben op zowel gepercipieerde labelling als self‐labelling. Interessant was ook dat de labelling kenmerken wel samenhingen met eerder zelfgerapporteerd delinquent gedrag, maar niet met officiële politiecontacten. Dit zou suggereren dat het zelfversterkende effect van labelling vooral te maken heeft met daadwerkelijk delinquent gedrag en minder met de reactie erop vanuit politie en justitie. 6.4.5 Andere relevante bevindingen Lewis & O’Regan (1992) geven een beschouwing van de voor‐ en nadelen van police cautioning, waarbij ze onder meer verwijzen naar een onderzoek van Potas et al. (1990) naar de kosten van jeugdcriminaliteit en justitie. Een interessant onderdeel daaruit was een vergelijking tussen de politiekosten voor alleen police cautioning voor first offenders en verdere vervolging voor jongeren die al eerder in aanraking zijn gekomen met de politie. Dit geeft een goede schatting van de kostenbesparing wanneer een waarschuwing wordt toegepast in plaats van traditionele afdoeningen. Uit de berekening volgt dat alleen waarschuwen ongeveer de helft kost van verdere vervolging voor de meeste strafbare feiten en voor winkeldiefstal is dat zelfs slechts een derde. Osgood et al. (1982) analyseerden of het voor de recidivecijfers voor de verschillende afdoeningsmodaliteiten ook uitmaakt wat de criminele voorgeschiedenis is van een jeugdige dader. Zij maakten gebruik van gegevens van een grote steekproef (bijna 1400 jongeren) in de Verenigde Staten waarbij jongeren die waren aangehouden random waren ingedeeld in drie groepen (gebruikelijke vervolging, een interventieprogramma, en alleen een informele waarschuwing, release). Het blijkt dat criminele voorgeschiedenis weinig uitmaakt voor de effecten van verschillende vormen van ‘diversion’, inclusief de waarschuwing, ten opzichte van gebruikelijke vervolging. De kleine verschillen die werden gevonden, verschilden ook nog eens per onderzoeks‐site, en per manier (eerdere arrestaties of zelfrapportage) om de 134 De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief criminele voorgeschiedenis vast te stellen. Uiteindelijk concluderen de auteurs dat de resultaten niet noemenswaardig afhangen van criminele voorgeschiedenis (dit is overigens in lijn met de bevindingen uit de meta‐review van Wilson & Hoge, 2013). Osgood en anderen (1982) leidden hieruit af dat er geen reden is om diversion te beperken tot first offenders. Omdat de auteurs hebben gevonden dat zowel release als interventieprogramma’s gunstige effecten hebben op de recidive, bevelen zij aan om de toepassing daarvan verder uit te breiden. Fisher & Mawby (1983), tot slot, deden een onderzoek dat op een andere manier relevant kan zijn voor de reprimande. Zij onderzochten niet de gevolgen van, maar de invloeden op de beslissing tot het geven van een caution dan wel de gebruikelijke afdoening. Zij hadden voor 209 jeugdzaken in Engeland de beschikking over het rapport van de daarvoor verantwoordelijke officier van justitie. Daarin stond niet alleen de beslissing over de verdere afhandeling, maar ook allerlei gegevens over de zaak zelf, de dader en andere factoren die van invloed konden zijn op die beslissing. Interessant was dat niet alleen het soort zaak en de criminele voorgeschiedenis van invloed waren op de beslissing om alleen een caution te geven, maar ook een aantal andere zaken. Jongere daders, maar ook meisjes en jongeren die nog op school zaten kregen sneller een waarschuwing. Ook hing de houding van de jongeren samen met de beslissing, met name of de jongeren excuses had aangeboden of niet. Bovendien hing de indruk die de officier had van de thuissituatie samen met de kans om alleen gewaarschuwd te worden, in plaats van te moeten voorkomen. Wanneer jongeren volgens de officier afkomstig waren van homes in good condition werd er vaker alleen gewaarschuwd, in tegenstelling tot armere huishoudens. Helaas is in dit artikel niet precies geanalyseerd wat de onafhankelijke bijdrage was van de verschillende factoren, waardoor over het bestaan van een eventuele bias van de officieren nog onvoldoende zekerheid is. 6.4.6 Wat is nu de verwachte effectiviteit van de reprimande? Uit die onderzoeksliteratuur komt vrij duidelijk naar voren dat de toepassing van de reprimande of vergelijkbare reacties gepaard gaat met minder geregistreerde recidive dan traditionele afdoening via het (jeugd‐)strafrecht. Recente overzichten en onderzoeksbevindingen uit experimenteel en quasi‐experimenteel onderzoek wijzen erop dat hier inmiddels sprake is van een robuuste, en statistisch significante bevinding. Het oudste overzicht vindt geen significant effect, maar de twee recente overzichten en twee recente studies duidelijk wel. Dat effect is bescheiden maar betekenisvol: de meest relevante schatting (het recente overzicht van onderzoek naar police‐initiated diversion) is dat reprimande‐achtige reacties leiden tot een recidivereductie na een jaar van 16 procent en deze schatting wordt bevestigd in de twee meeste recente studies uit Australië. De onderzoeksliteratuur is dus in lijn met de veronderstelling dat het geven van een reprimande bij kan dragen aan het doel van minder recidive. De meeste recente onderzoeken en overzichten laten zien dat het voor het effect van reprimande‐achtige reacties niet uitmaakt of er nog wat extra’s wordt gedaan, zoals herstelgesprekken of doorverwijzing naar een programma. Interessant is ook dat het beschikbare onderzoek suggereert dat het voor het recidive verminderende effect van reprimandes niet van belang is wat de criminele voorgeschiedenis is van de jonge verdachte. Voor zowel first offenders als bekenden van de politie lijkt de reprimande gunstig te zijn in 135 De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief termen van recidive. De voorwaarden voor de reprimande zoals die zijn geformuleerd in de pilot sluiten niet aan bij dat inzicht. Een belangrijke kanttekening is wel dat de recidivereductie meestal is onderzocht aan de hand van politiecijfers. De resultaten over recidive aan de hand van zelfgerapporteerd delinquent gedrag zijn veel minder duidelijk en de beschikbare studies wijzen op geen of een bescheiden en statistisch niet significante recidivevermindering. Het zou dus goed kunnen dat de reprimande vooral een effect heeft op formele recidive, de kans dat de politie een nieuw delict opmerkt en registreert, en minder op de daadwerkelijke delinquentie van jongeren. Dat zou minder goed passen bij het doel van een effectieve reactie op wetsovertredend gedrag, maar des te meer bij het doel van een reactie buiten het justitiële circuit. Dat de reprimande gepaard gaat met minder formele recidive (bij een gelijkblijvend niveau van zelfgerapporteerd crimineel gedrag), suggereert dat het ook later de kans vermindert dat jongeren in het justitiële circuit terechtkomen. Verder suggereert het onderzoek naar labelling dat jongeren die moeten voorkomen of verder in het justitiële systeem terechtkomen sneller het gevoel hebben dat anderen hen zien en bestempelen als delinquent of afwijkend dan jongeren die alleen gewaarschuwd worden. Er lijkt echter geen verschil te zijn wat betreft het zelfbeeld van jongeren als delinquent of lastig. Desondanks laat deze bevinding zien dat het doel om jongeren buiten het justitiële circuit te houden, soms ook lijkt te voorkomen dat jongeren zich bestempeld voelen als wetsovertreder door anderen. Verder zijn er aanwijzingen dat de kosten voor het geven van een reprimande aanmerkelijk lager zijn dan bij verdergaande vervolging. Dit is geen doel dat is genoemd bij de totstandkoming van de reprimande, maar wellicht wel een relevant voordeel ervan. Tot slot suggereert onderzoek dat er ook subjectieve factoren een rol kunnen spelen bij de beslissing om alleen te waarschuwen in plaats van te vervolgen, niet alleen de mate waarin verdachten bekennen of meewerken maar ook het geslacht van de verdachte en de indruk die de politie heeft van de thuissituatie. Jongens, verdachten die minder sociale vaardigheden hadden én verdachten uit armere huishoudens leken daardoor in het nadeel te zijn. Dit betekent dat bij de toepassing van de reprimande aandacht nodig kan zijn voor het optreden van eventuele bias bij de beoordeling wie wel en wie niet in aanmerking komt voor deze afdoening. Duidelijke en consistent gebruikte beslisregels zouden daarbij kunnen helpen. 6.5 Samenvatting van de bevindingen In dit hoofdstuk is de evaluatie van de nieuwe werkwijze reprimande in een wat breder internationaal perspectief beschouwd door middel van aanvullende juridische en criminologische analyses. De reprimande in het licht van internationale en Europese kinderrechtennormen Het eerste onderdeel van dit hoofdstuk bevat een nadere juridische analyse van de eisen die aan het reprimande‐proces worden gesteld in het licht van het IVRK en de Europese kinderrechtennormen. Dit is gedaan omdat uit de evaluatie bleek dat de ontwikkeling richting een nodeloos gejuridificeerd proces de directe aanleiding vormde voor de nieuwe werkwijze en het Salduz‐arrest van het EHRM en de implementatie van verschillende EU‐Richtlijnen daar een belangrijke rol in hebben gespeeld. Hierin is ook kort ingegaan op de manier waarop 136 De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief Duitsland en België dit arrest en deze EU‐Richtlijnen in de jeugdwetgeving hebben geïmplementeerd. Op basis van deze analyse kan worden geconcludeerd dat zowel het Salduz‐arrest als de EU‐richtlijnen ruimte laten voor een aangepaste werkwijze en dat de Nederlandse wetgever daar, anders dan de Duitse en Belgische wetgever, geen gebruik van heeft gemaakt om te voorzien in een aparte regeling voor reprimande‐waardige feiten. Dat heeft geleid tot de bestaande situatie met een gejuridificeerd proces met ingrijpende gevolgen en een per saldo disproportionele afhandeling voor de doelgroep die voor een buitengerechtelijke afhandeling in aanmerking komt. Dat staat op gespannen voet met het in artikel 40 IVRK verankerde uitgangspunt dat jeugdstrafzaken, ook ernstiger feiten, waar mogelijk, buitengerechtelijk moeten worden afgedaan. In de toelichting wordt bovendien benadrukt dat vrijheidsbeneming daar geen deel van mag uitmaken. De reprimande en vergelijkbare interventies in andere landen In dit hoofdstuk is in de tweede plaats een literatuuronderzoek verricht naar de toepassing van de reprimande en vergelijkbare interventies in andere landen. Op basis daarvan kan in de eerste plaats worden geconcludeerd dat de toepassing van waarschuwingen (vergelijkbaar met de reprimande) aan minderjarige verdachten, en van diversion‐maatregelen in het algemeen, zeer verschillend is georganiseerd. Wanneer jongeren bij dit soort reacties door de politie buiten het strafrecht worden gehouden, wordt dit beschouwd als ‘true diversion’, en dit is in meerdere landen zo geregeld. In sommige andere landen kunnen jongeren toch een aantekening op hun strafblad krijgen, ook al is het delict met een politiewaarschuwing afgehandeld. In deze gevallen kan niet gesproken worden over daadwerkelijke diversion, omdat de jongeren later in hun leven alsnog last kunnen ondervinden van negatieve stigmatiserende effecten. Uit de literatuur blijkt voorts dat in veel van de onderzochte landen ouders betrokken worden wanneer de politie of OvJ een waarschuwing aan een minderjarige geeft. Daarnaast wordt van de politie of OvJ in enkele landen verwacht dat zij ook nagaan of er zorgen zijn rondom een minderjarige verdachte, om vervolgens tot een passende interventie te komen en eventuele hulpverlening in te schakelen. Ook zijn er in bepaalde landen andere afdelingen of instanties, die gespecialiseerd zijn in jeugd(criminaliteit), betrokken bij de uitvoering van en advisering over reacties en interventies. Verder is het vermeldenswaard dat er in de meeste bestudeerde landen niet voor gekozen is om waarschuwingen of diversion in het algemeen formeel te beperken tot first offenders of tot een selectief aantal type delicten. Diversion is wel vaak bedoeld voor first offenders van lichte strafbare feiten. Echter, het blijft contextafhankelijk in hoeverre een waarschuwing wordt gezien als passend, en dit hangt in veel landen van meer factoren af dan alleen of de minderjarige een first offender is en de ernst van het strafbare feit. Zo wordt in meerdere landen de additionele voorwaarde gehanteerd dat de minderjarige verantwoordelijkheid moet nemen voor het gepleegde feit. De nieuwe werkwijze waarmee in de huidige pilot geëxperimenteerd wordt, kent dus meerdere overeenkomsten met de manier waarop waarschuwingen in andere landen worden toegepast, maar zeker ook noemenswaardige verschillen, waaronder de strikte eis dat een minderjarige een first offender zou moeten zijn. Verwachte effectiviteit op basis van eerder empirisch onderzoek Tot slot is criminologische onderzoeksliteratuur onderzocht naar mogelijke effecten van de reprimande en vergelijkbare interventies. Op basis daarvan kan worden geconcludeerd dat er veel aanwijzingen zijn dat de toepassing van de reprimande en vergelijkbare diversion reacties in het buitenland heeft geleid tot minder geregistreerde recidive dan traditionele afdoeningen 137 De reprimande in een breder juridisch en criminologisch perspectief via het (jeugd)strafrecht. Dit wordt ondersteund door robuust onderzoek waarbij gebruik is gemaakt van experimentele of quasi‐experimentele methoden. De meest recente literatuur schat dat de kans dat jongeren na een jaar weer in aanraking komen met de politie zo’n 16 procent lager is dan wanneer ze op een traditionele manier de strafrechtsketen doorlopen. Interessant is dat het voor het effect niet uit lijkt te maken of er nog wat extra’s wordt gedaan, en ook niet of een jongere al eerder delicten heeft gepleegd of first offender is. Dit betekent niet meteen dat van de reprimande zoals die in de pilot in Nederland is uitgevoerd ook een recidive‐verminderend effect kan worden verwacht. Om daar zekerheid over te krijgen, zou daarnaar een goed apart effectonderzoek moeten worden gedaan (met bijvoorbeeld experimentele of quasi‐experimentele methoden). Dat kon in het voorliggende onderzoek niet worden gedaan en het heeft ook weinig zin om de huidige recidivecijfers van jongeren die een reprimande hebben gekregen te vergelijken met vergelijkbare jongeren uit eerdere jaren, vanwege de bijzondere omstandigheden (de coronapandemie met de bijbehorende maatregelen) in deze periode. Desondanks kunnen we wel concluderen dat er geen enkele aanwijzing is dat de reprimande ongunstig uit zal vallen in het licht van de recidive, en dat de kans aanzienlijk is dat het een gunstig effect zal hebben op de formele recidive. Belangrijke kanttekening is wel dat er uit eerder onderzoek weinig aanwijzingen zijn dat er ook een substantieel effect is op de zelfgerapporteerde delinquentie. Het is mogelijk dat de reprimande en vergelijkbare reacties vooral de kans verminderen dat de politie jongeren later in de gaten houdt en als wetsovertreder registreert. Een andere bevinding uit het internationale onderzoek past bij deze verklaring, namelijk dat jongeren die op een traditionele manier worden vervolgd, vaker het gevoel hebben dat anderen hen bestempelen als delinquent. Tot slot zijn er nog twee andere mogelijke gevolgen die in eerder onderzoek worden gerapporteerd. Ten eerste blijken de kosten van reprimande‐achtige reacties aanzienlijk lager te kunnen zijn dan de kosten van traditionele vervolging. Ten tweede blijkt dat jongeren met een bepaalde achtergrond onbedoeld in het nadeel kunnen zijn bij de beslissing om al dan niet te besluiten tot reprimande of diversion. Dat kan een aandachtspunt zijn bij de verdere toepassing of aanpassing van de reprimande in Nederland. 138 Conclusies en aanbevelingen 7 Conclusies en aanbevelingen 7.1 Samenvattende conclusie Op 1 oktober 2020 werd de landelijke Pilot Reprimande gestart, op initiatief van de politie, het OM en Halt, en met betrokkenheid van het MJenV. Tijdens de pilot werd een nieuwe werkwijze gehanteerd voor op heterdaad aangehouden minderjarige first offenders van een licht feit. Die nieuwe werkwijze houdt in dat deze aangehouden minderjarigen niet langer worden overgebracht naar het politiebureau om daar te worden voorgeleid aan de hOvJ, maar dat dit ter plaatse telefonisch gebeurt. Als de hOvJ vindt dat de minderjarige in aanmerking komt voor een reprimande, wordt deze in vrijheid gesteld en zal kort daarna een reprimandegesprek plaatsvinden, waarbij ook de ouders worden betrokken. De Pilot zou aanvankelijk een jaar duren, tot 1 oktober 2021, maar is tussentijds verlengd tot het moment van besluitvorming op basis van de resultaten uit dit onderzoek. Dit rapport bevat de evaluatie van deze nieuwe werkwijze op basis waarvan zal worden besloten over de voortzetting daarvan. Het onderzoek bestaat uit drie deelevaluaties: een plan‐, proces‐ en outputevaluatie. De planevaluatie stond in het teken van de vraag hoe de Pilot Reprimande in het licht van de nagestreefde doelen is opgezet en wat de verwachte bijdrage was aan die doelen. De procesevaluatie stond in het teken van de vraag hoe de uitvoering van de Pilot Reprimande verloopt en wat de ervaringen zijn van de betrokken partijen. De outputevaluatie stond in het teken van de vraag of de doelen van de Pilot worden bereikt en wat de (ervaren) neveneffecten zijn. Naast de hiervoor beschreven deelevaluaties van de pilot, is aanvullend juridisch en criminologisch literatuuronderzoek verricht. In hoofdstuk 2 is in het kader van de planevaluatie onderzocht wat de beoogde doelstellingen, doelgroep en opzet waren van de pilot, waarbij ook de voorgestelde werkwijze en rolverdeling, en de vooraf benoemde randvoorwaarden en verwachte neveneffecten zijn betrokken. Hiervoor zijn de basisdocumenten van de pilot bestudeerd en interviews gehouden met een vijftiental sleutelinformanten van de bij de opzet van de Pilot betrokken partijen, te weten de politie, het OM en Halt, en andere betrokken professionals van het MVenJ, de RvdK en van de al eerder gestarte Pilot Reprimande in het district Twente van de Politie‐Eenheid Oost Nederland. Daaruit kwamen vier doelstellingen naar voren: 1) het voorkomen van een nodeloos gejuridificeerd proces met insluiting op het politiebureau, 2) het bieden van een helder kader voor een landelijk eenduidige werkwijze, 3) een proportionele en pedagogische afhandeling buiten het strafrecht, en 4) een passende en effectieve reactie ter voorkoming van recidive. De beoogde doelgroep van de pilot bestaat uit op heterdaad aangehouden minderjarige first offenders die worden verdacht van een feit met een licht en eenvoudig karakter waarbij enkele feiten met name zijn genoemd zoals winkeldiefstal, vernieling en gebruik van een vals ID‐bewijs voor de horeca. Er zijn geen bedragen genoemd omdat de context bepalend moet zijn. Contra‐indicaties zijn gelegen in het gedrag van de minderjarige doordat hij zich recalcitrant opstelt, er groepsdruk van buitenaf is, er zorgen zijn over de minderjarige of zijn of haar opvoedsituatie en angst bij de minderjarige voor de (fysieke) reactie van zijn of haar ouders. De werkwijze is dat de agent die ter plaatse de aanhouding op heterdaad afhandelt of overneemt, het bewijs en de informatie checkt en telefonisch contact opneemt met de 139 Conclusies en aanbevelingen dienstdoende hOvJ die vervolgens bij de politiefunctionaris van ZSM checkt of er nog relevante persoonlijke informatie is en daarna in het kader van de telefonische voorgeleiding telefonisch procesvragen stelt aan de minderjarigen om de aanhouding te toetsen. Daarna wordt tot een reprimande besloten en belt de agent ter plaatse met de ouders, informeert ze en voert waar mogelijk direct het reprimandegesprek in hun telefonische aanwezigheid. Er worden afspraken gemaakt over het vervoer van de minderjarige en als het gesprek niet direct kan plaatsvinden, wordt afgesproken waar en wanneer het gesprek dan wel plaatsvindt, idealiter binnen 48 uur. Tijdens het reprimandegesprek moet de agent met de minderjarige bespreken dat het gesprek geen verhoor is en geen strafrechtelijk doel heeft, maar een pedagogisch doel. Er is een Leidraad reprimandegesprek met een aantal onderwerpen om met de minderjarige en ouders te bespreken om te eindigen met de reprimande zelf waarbij aan de minderjarige wordt uitgelegd waarom zijn gedrag wordt afgekeurd, wat de gevolgen zijn voor de winkelier of gedupeerde, dat er een registratie komt in het politiesysteem en wat er gebeurt als deze opnieuw wordt betrapt. Met de gedupeerde moeten er afspraken worden gemaakt over teruggave van de gestolen goederen en vergoeding van de (directe) schade. De randvoorwaarden van de pilot waren dat deze gedegen en onafhankelijk wordt geëvalueerd en partijen mede op basis van de uitkomsten daarvan nader zullen besluiten over het vervolg en dat er goed en eenduidig wordt geregistreerd in BVH. Genoemde neveneffecten die worden verwacht zijn tijdsbesparing bij de politie, het toewerken naar een geautomatiseerde verwerking van de reprimandes, het kunnen signaleren van zorgen tijdens een reprimandegesprek bij de minderjarige thuis, een mogelijk lagere instroom bij Halt en bij de advocatuur. In hoofdstuk 3 is in het kader van de procesevaluatie op basis van landelijke politiecijfers een algemeen en representatief landelijk beeld geschetst van het bereik en verloop van de Pilot Reprimande. Met betrekking tot de omvang en doelbereik zijn in de onderzochte periode in totaal 3.964 reprimandes geregistreerd. Dit houdt in dat ongeveer 15% van alle zaken tegen minderjarige verdachten met een reprimande is afgehandeld. Van de 5024 zaken die binnen de criteria van de pilot vielen (de doelgroepzaken) blijkt 56% te zijn afgedaan met een reprimande. Van de overige 44% is niet bekend waarom er geen gebruik gemaakt is van de reprimande. Dit kan zijn omdat het niet om ‘geringe schade’ ging, omdat andere contra‐ indicaties aanwezig waren, of omdat er niet gedacht is aan de pilot omdat deze nog niet voldoende was gecommuniceerd in de politie‐eenheid. Een lichte stijging in het aandeel doelgroepzaken dat met een reprimande is afgedaan gedurende het verloop van de pilotperiode ondersteunt dit laatste als deelverklaring. Van de doelgroepzaken die niet met een reprimande worden afgehandeld, wordt het grootste deel doorverwezen naar Halt. Een kleiner maar relevant deel van de zaken wordt geseponeerd. Wat betreft de aard van de zaken en de kenmerken van de jeugdigen laten de cijfers zien dat de zaken die zijn afgehandeld met een reprimande, voor het overgrote deel betrekking hebben op winkeldiefstal, op grote afstand gevolgd door andere categorieën van strafbare feiten. Daaronder ook categorieën als geweld en zeden, of (vuur)wapenbezit die op het eerste gezicht niet reprimande‐waardig zijn. De registraties geven echter te weinig inzicht in de details van de zaken om te concluderen of er sprake is van een feit met een licht en eenvoudig karakter. Een klein maar relevant deel van de minderjarigen dat een reprimande heeft gekregen, bleek geen first offender te zijn. De grootste aantallen reprimandes zijn gegeven 140 Conclusies en aanbevelingen aan 14‐jarigen. Verder blijkt dat hoe lager de leeftijd des te groter de kans op een reprimande in plaats van een andere wijze van afhandeling. Bij 16‐ en 17‐jarigen wordt een meerderheid van de doelgroepzaken anders afgehandeld dan met een reprimande. De kans op een reprimande is in de selectie doelgroepzaken voor jongens en meisjes gelijk. In absolute aantallen zijn er wel bijna twee keer zo veel reprimandes gegeven aan jongens als aan meisjes. Wat betreft de kenmerken van de afhandeling blijkt dat er in een meerderheid van de zaken volgens de registraties daadwerkelijk een reprimandegesprek is geweest en daarbij waren dan ook meestal de ouders betrokken. Er is tegelijk ook nog een aanzienlijk deel van de zaken waarbij in de registraties geen melding van zo’n gesprek wordt gemaakt. Een belangrijk doel van de pilot was om ervoor te zorgen dat minderjarigen niet meer worden opgehouden op het politiebureau. Uit de landelijke cijfers blijkt dat 11% van de minderjarigen in reprimandezaken toch nog op het op het politiebureau zijn opgehouden. Van die groep verbleef 18% er zelfs langer dan 5 uur. Er blijken duidelijke verschillen tussen de politie‐eenheden in de aantallen reprimandes en de ontwikkeling daarin. Binnen de selectie van doelgroepzaken, zijn er in de politie‐eenheid met het grootste aandeel reprimandes bijna twee keer zoveel reprimandes gegeven als in de regio met het kleinste aandeel reprimandes. Behalve in de oplegging verschillen de regio’s ook in de wijze van afhandeling. Die verschillen betreffen vooral de plaats waar het reprimande gesprek gehouden wordt en de mate waarin er in reprimandezaken sprake is van een civiele vordering van de winkelier. In hoofdstuk 4 is de uitvoeringspraktijk in de drie geselecteerde politie‐eenheden onderzocht. Hiervoor is in nader onderzoek gedaan door een uitvoerige inhoudsanalyse van een steekproef van 66 mutaties uit drie politie‐eenheden met betrekking tot 117 minderjarige verdachten. In deze politie‐eenheden zijn ook interviews gehouden met zestien agenten over hun ervaringen met het toepassen van de werkwijze waarbij uitvoerig is ingegaan op de gemaakte keuzes en de daaraan ten grondslag liggende veronderstellingen. Daarbij staat de vraag centraal in hoeverre de werkwijze zoals beschreven in de Handreiking in de praktijk bruikbaar is en wordt nageleefd. Na de introductie van de werkwijze van het landelijke niveau naar het niveau van de politie‐eenheden bleek dat niet alle politie‐eenheden op de pilot zaten te wachten en dat er erg weinig tijd was om de pilot goed uit te zetten. Enkele politie‐ eenheden waaronder de onderzochte Politie‐Eenheid Rotterdam zijn twee maanden later, in december 2020, begonnen om de nieuwe werkwijze goed te doorgronden en helder te communiceren terwijl andere politie‐eenheden zoals de onderzochte Politie‐Eenheid Zeeland‐West‐Brabant alles op alles hebben gezet om de werkwijze tijdig in te voeren. Uit de wijze waarop de pilot vervolgens via de Eenheidsstaf en de districten is gecommuniceerd naar de basisteams blijkt hoe verschillend de interne processen binnen de politie‐eenheden zijn georganiseerd. De nieuwe werkwijze is in elk van de drie te onderzoeken politie‐eenheden via andere lijnen uitgezet. Om de reprimandes en de wijze waarop ze worden geregistreerd, goed te kunnen plaatsen, is de context van de politiesetting waarin ze tot stand komen, geobserveerd waaruit bleek dat het geven van een waarschuwing de politie al niet vreemd was en voor de meest uiteenlopende feiten wordt gebruikt, ook bij meerderjarige verdachten Voorts bleek dat de diensten zeer afwisselend en niet te plannen zijn en dat het registreren van de reprimandes tussen de hectiek van het politiewerk door moet gebeuren, waardoor er 141 Conclusies en aanbevelingen niet altijd voldoende tijd voor is. Er moet dus rekening mee worden gehouden dat de registraties niet altijd een volledig beeld van de praktijk geven. Uit de inventarisatie van de in totaal 66 mutaties kwam naar voren dat de feiten veelal in groepjes zijn gepleegd, vaak duo’s van meisjes of jongens van dezelfde leeftijd. Uit de registraties bleek tevens dat belangrijke gegevens die nodig zijn om te bezien of de werkwijze is gevolgd, niet zijn genoteerd en volgens de werkwijze ook niet hoefde te worden genoteerd. Daaronder valt het meest cruciale gegeven of er sprake was van een aanhouding (op heterdaad), wat de voorwaarde is voor de nieuwe werkwijze. In minimaal 12 van de steekproef van 66 incidentmutaties (met in totaal 26 minderjarige verdachten) is er gezien de beschrijving waarschijnlijk geen aanhouding verricht. Dat betrof vooral vernielingen met geringe schade waarin geen sprake was van een burgeraanhouding en agenten het kennelijk niet proportioneel achtten om de minderjarige verdachte aan te houden. In vrijwel al die mutaties waarin geen aanhouding is verricht, zijn de ouders betrokken bij de reprimande. In enkele incidenten was er een uitdrukkelijk verzoek van de gedupeerden (waaronder een school) tot het voeren van een reprimandegesprek door de politie met de minderjarigen. In 54 incidentmutaties met in totaal 91 verdachten was er sprake van een (burger)aanhouding en moest de nieuwe werkwijze dus ook daadwerkelijk worden gevolgd. In het merendeel van de reprimandes is er overleg geweest met de hOvJ, maar slechts in enkele gevallen ging dat overleg gepaard met een telefonische voorgeleiding. En als dat gebeurde, werd die verschillend ingevuld. ZSM is in de minderheid van de zaken geconsulteerd en niet altijd op de beoogde wijze. Alle 54 incidentmutaties, op twee na, hadden betrekking op winkeldiefstal en de overige twee op vernieling. Drie van de 91 minderjarige verdachten waren geen first offender meer, maar pleegden het feit samen met een minderjarige first offender. In een van de drie incidenten werd alsnog besloten tot een reprimande en de andere twee minderjarigen gingen het reguliere proces in. Aan drie verdachten die wel first offender waren, werd pas een reprimande gegeven nadat ze op het politiebureau waren ingesloten. In twee gevallen gebeurde dat omdat de agenten niet bekend waren met de nieuwe werkwijze. Aan twee andere minderjarige verdachten werd geen reprimande gegeven vanwege recalcitrant gedrag. Geen van de andere drie contra‐indicaties, groepsdruk, zorgen over de opvoedingssituatie en angst voor de (fysieke) reactie van de ouders, hebben ertoe geleid dat de reprimande werd geweigerd, maar in die gevallen werd wel een VT‐melding opgemaakt. Met betrekking tot de uitvoering van het reprimandegesprek blijkt dat in het grootste deel van de 54 incidentmutaties (namelijk 46), melding wordt gemaakt van een contact met de ouders, namelijk in 46 mutaties. In ruim de helft van die incidenten zijn de minderjarigen naar de woning van de ouders of de zorginstelling waar deze verblijven, overgebracht. In de overige incidenten zijn de ouders naar het politiebureau gekomen of is er ter plaatse of op een niet vermelde locatie een reprimandegesprek in aanwezigheid van de ouders gevoerd. Slechts in zes incidenten is het contact met de ouders alleen telefonisch verlopen. In het overgrote deel van de mutaties waarin verslag is gedaan van contact met de ouders, heeft de politie de minderjarige dus thuisgebracht of een persoonlijk gesprek met de ouders op een andere locatie gevoerd. Dat huisbezoek bleek in enkele gevallen een belangrijke meerwaarde te hebben, vanwege de gesprekken tijdens de rit daar naartoe en omdat de situatie aldaar soms een directe verklaring gaf voor de diefstal van tassen met boodschappen, simpelweg omdat er thuis niets te eten in huis was. Wat tot slot opvalt is dat voor bijna de helft van de in totaal 142 Conclusies en aanbevelingen 117 minderjarigen (van de steekproef van 66 mutaties), een VT‐melding staat genoteerd terwijl bij een groot deel van deze minderjarigen geen sprake lijkt te zijn van zorgen. Tevens valt op dat er in meer dan de helft van de winkeldiefstalincidenten een winkelverbod is uitgevaardigd deels in combinatie met een civiele vordering ofwel winkelboete. In hoofdstuk 5 is in het kader van de outputevaluatie onderzocht hoe de uitvoering van de werkwijze zich verhoudt tot de beoogde doelen. Hiervoor is voortgebouwd op de bevindingen en informatie die naar voren komen uit de plan‐ en procesevaluatie, zijn extra analyses uitgevoerd op de registratie‐data over het verloop van de afhandeling en is aanvullende informatie verzameld door interviews te houden met bij het proces betrokken actoren, te weten de politiefunctionarissen van de drie ZSM‐locaties van de onderzochte politie‐ eenheden, enkele hOvJ's in de Politie‐Eenheid Rotterdam en de directie van de organisatie SODA die namens de winkelier de civiele vordering ofwel ‘winkelboete’ afhandelt. Verder is via de contactpersoon van het OM voor deze pilot informatie verzameld over de Pilot reprimande meerderjarigen en de RAPP‐app, is een Stakeholderssessie gehouden met een selectie van de belangrijkste sleutelinformanten van de politie, het OM en Halt, een kwalitatieve enquête uitgezet onder de jeugdrechtadvocaten en zijn registratiegegevens verzameld en geanalyseerd met betrekking tot de ontwikkeling van de Halt‐verwijzingen. Hieruit bleek dat de doelstelling van een landelijk eenduidige werkwijze nog niet ten volle is bereikt. Zo bleek dat de presentatie van de werkwijze van de politie‐eenheden richting de basisteams in de praktijk tot verschillende interpretaties leidde. De bekendheid met de pilot in de praktijk varieert, ook binnen de politie‐eenheden. De onbekendheid met de werkwijze wordt geweten aan de aanhoudende stroom van protocollen en werkwijzen waar de politieagenten op straat mee worden geconfronteerd. Daarbij heeft de gelijktijdige invoering van de reprimande voor meerderjarige first offenders die gepaard ging met veel voorlichtingsmateriaal en de introductie van de RAPP‐app, voor ruis gezorgd. Dat de werkwijze nog niet alom bekend is, blijkt ook daaruit dat er nog steeds minderjarigen die in aanmerking zouden kunnen komen voor de reprimande op het politiebureau worden ingesloten. Daarmee wordt ook de doelstelling om die onnodige insluiting te voorkomen, niet ten volle bereikt. Van diverse zijden wordt de aanbeveling gedaan om de werkwijze beter bekend te maken op een wijze die aansluit bij de politiepraktijk, vanuit de bedoeling van de nieuwe werkwijze en door het bespreken van casuïstiek. Ook de doelstelling van het bieden van een helder kader wordt nog niet ten volle gerealiseerd. In de praktijk worden er verschillende interpretaties aan de nieuwe werkwijze gegeven. Bij winkeldiefstal zijn er nu twee parallel lopende werkwijzen reprimande, voor meerderjarigen en minderjarigen, met ieder een ander kader. Tevens is voor minderjarige verdachten ook de bestaande werkwijze voor niet aangehouden verdachten gehandhaafd, waarvoor andere criteria gelden. Dat de reprimande bij aangehouden verdachten ook voor andere feiten dan winkeldiefstal kan worden toegepast, blijkt niet bij iedereen bekend. Dat het feit in de context moet worden bezien, wordt wel onderschreven, maar om daar uitvoering aan te geven, is wel wat meer richting nodig, wat zou kunnen door het bespreken van casuïstiek. Tot slot zorgt de telefonische voorgeleiding waarin de hOvJ de rechtmatigheid van de aanhouding toetst, voor onduidelijkheid. Dat geldt ook voor het checken van informatie door de hOvJ bij ZSM. In beide gevallen is in de praktijk niet helder wat het doel daarvan is. Tevens zijn de afspraken over wat moet worden geregistreerd en op welke wijze, nog niet voor iedereen even helder. 143 Conclusies en aanbevelingen Met betrekking tot de doelstelling van een proportionele en pedagogische afhandeling buiten het strafrecht zien de bij de pilot betrokken partijen als belangrijke meerwaarde van de pilot het creëren van ruimte buiten het strafproces waarbij zonder onnodige insluiting op het politiebureau, aandacht kan zijn voor opgroeigedrag. De pilot zorgt er tevens voor dat de reprimande als politie‐interventie een duidelijke basis krijgt. Het belangrijkste pedagogische moment wordt gezien in het reprimandegesprek in aanwezigheid van de ouders wordt gezien als het belangrijkste pedagogische moment, dat het beste persoonlijk en in de thuissituatie kan worden gevoerd. Om daar goed invulling aan te geven, zou dit wel gepaard moeten gaan met een herwaardering van het jeugdspecialisme bij de politie. In het kader van de proportionaliteit komt uit het onderzoek naar voren dat er te gemakkelijk een VT‐melding wordt gedaan vanuit het idee dat er nog een toetsing plaatsvindt. De wijze waarop wordt getoetst, is echter heel wisselend zodat er ook onterechte meldingen worden gedaan. Tot slot speelt ook de samenloop met het winkelverbod en de winkelboete een rol in de proportionaliteit van de afhandeling. Hoewel het om civielrechtelijke maatregelen gaat, worden deze door de minderjarige verdachten en hun ouders wel als onderdeel van de afdoening ervaren. Tot slot kan met betrekking tot de effecten op de instroom bij Halt op basis van de analyse van Halt‐cijfers geconcludeerd worden dat, voor het delict diefstal en in enige mate voor het delict vernieling, er waarschijnlijk een lichte verschuiving is geweest van de Halt‐afdoening naar de reprimande. Bij diefstallen gaat het waarschijnlijk om enkele tientallen zaken gemiddeld per maand. Dat is slechts een beperkt deel van het totaal aantal Halt‐verwijzingen voor dit type strafbaar feit. In hoofdstuk 6 is de evaluatie van de nieuwe werkwijze reprimande in een wat breder internationaal perspectief beschouwd door middel van aanvullende juridische en criminologische literatuurstudie en analyses. Er is een juridische analyse verricht van de problematiek die ten grondslag ligt aan de Pilot, de gevolgen van burgeraanhouding en de verplichte consultatiebijstand door een advocaat bij minderjarige verdachten van lichte feiten die zich lenen voor buitengerechtelijke afdoening. Verder is er criminologisch literatuuronderzoek verricht naar de inzet van de reprimande en vergelijkbare reacties en interventies in het buitenland alsmede naar de effecten van de reprimande en vergelijkbare interventies, met name op de recidive. Uit de analyse van de reprimande in een breder juridisch perspectief kwam naar voren dat de politie‐reprimande in Nederland een lange geschiedenis kent en dat artikel 40 sub b IVRK eist dat jeugdstrafzaken zoveel mogelijk buitengerechtelijk worden afgedaan met inachtneming van een aantal wettelijke garanties waarbij in de toelichting wordt benadrukt dat vrijheidsbeneming daarvan geen deel mag uitmaken. Tevens kwam hieruit naar voren dat zowel het Salduz‐arrest als de EU‐richtlijnen ruimte laten om uitzonderingen te maken op de verplichte rechtsbijstand bij lichte feiten en dat de Nederlandse wetgever daar, anders dan de Duitse en Belgische wetgever, geen gebruik van heeft gemaakt. Een belangrijke bevinding is dat het in de praktijk gegroeide gejuridificeerde proces dat leidt tot een per saldo disproportionele afhandeling voor reprimande‐waardige zaken, niet uitsluitend het gevolg is van de verplichte rechtsbijstand, maar ook van een te lichtvaardige toepassing van de burgeraanhouding bij lichte winkeldiefstallen die niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. 144 Conclusies en aanbevelingen Uit het literatuuronderzoek naar de toepassing van de reprimande en vergelijkbare interventies in andere landen kwam naar voren dat de toepassing van de reprimande zeer verschillend is georganiseerd. Als minderjarigen door de politie buiten het strafrecht worden gehouden, wordt dit beschouwd als ‘true diversion’. In veel van de onderzochte landen worden ouders betrokken wanneer de politie een waarschuwing aan een minderjarige geeft en in enkele landen wordt van de politie verwacht dat zij ook nagaan of er zorgen zijn rondom een minderjarige verdachte, om vervolgens tot een passende interventie te komen en eventuele hulpverlening in te schakelen. In de meeste bestudeerde landen is er niet voor gekozen om waarschuwingen of diversion in het algemeen formeel te beperken tot first offenders of tot een selectief aantal type delicten. Diversion is wel vaak bedoeld voor first offenders van lichte strafbare feiten, maar het blijft contextafhankelijk in hoeverre een waarschuwing wordt gezien als passend. Dit hangt in veel landen van meer factoren af dan alleen van de vraag of de minderjarige een first offender is van en de ernst van het strafbare feit. Zo wordt in meerdere landen de additionele voorwaarde gehanteerd dat de minderjarige verantwoordelijkheid moet nemen voor het gepleegde feit. Tot slot is een criminologische literatuurstudie verricht naar de verwachte effectiviteit op basis van eerder empirisch onderzoek van de reprimande en vergelijkbare interventies. Op basis daarvan kan worden geconcludeerd dat er veel aanwijzingen zijn dat de toepassing van de reprimande en vergelijkbare diversion reacties in het buitenland leidt tot minder geregistreerde recidive dan traditionele afdoeningen via het (jeugd)strafrecht. Dit wordt ondersteund door robuust onderzoek waarbij gebruik is gemaakt van experimentele of quasi‐ experimentele methoden. De meest recente literatuur schat dat de kans dat jongeren na een jaar weer in aanraking komen met de politie zo’n 16 procent lager is dan wanneer ze op een traditionele manier de strafrechtsketen doorlopen. Interessant is dat het voor het effect niet uit lijkt te maken of er nog iets extra’s wordt gedaan, zoals doorverwijzing naar een programma of het voeren van herstelgesprekken. Opvallend is ook dat het voor het effect niet blijkt uit te maken of een jongere al eerder delicten heeft gepleegd of first offender is. Desondanks kunnen we wel concluderen dat er geen enkele aanwijzing is dat de reprimande ongunstig uit zal vallen in het licht van de recidive, en dat de kans aanzienlijk is dat het een gunstig effect zal hebben op de formele recidive. Tot slot zijn er nog twee andere mogelijke gevolgen die in eerder onderzoek worden gerapporteerd. Ten eerste blijken reprimande‐ achtige reacties aanzienlijk goedkoper te kunnen zijn voor de overheid traditionele vervolging. Een berekening komt uit op de helft tot een derde (bij winkeldiefstal) van de gebruikelijke kosten. Ten tweede blijkt dat jongeren met bepaalde kenmerken, zoals jongens, werkende jongeren en jongeren uit een arm huishouden, onbedoeld in het nadeel kunnen zijn bij de beslissing om al dan niet te besluiten tot reprimande of diversion. Zij worden relatief vaak op traditionele wijze vervolgd. 7.2 Aanbevelingen Op basis van het verrichte onderzoek worden de volgende aanbevelingen gedaan die zijn te onderscheiden in algemene aanbevelingen, aanbevelingen met betrekking tot het reprimandeproces, aanbevelingen met betrekking tot de criteria en contra‐indicaties, en aanbevelingen met betrekking tot het reprimandegesprek. 145 Conclusies en aanbevelingen 7.2.1 Algemene aanbevelingen 1) Geef de reprimande een vaste basis in het jeugdstrafrecht Op basis van de bevindingen in deze evaluatie ligt het voor de hand om de reprimande als afdoeningsmogelijkheid voor minderjarige verdachten van lichte feiten te behouden en net als de Halt‐afdoening een vaste basis in het jeugdstrafrecht te geven. Uit de evaluatie komt naar voren dat alle betrokken partijen daar een belangrijke meerwaarde in zien en dat het gerechtvaardigd wordt geacht om voor dit soort zaken met het oog op de proportionaliteit af te zien van een inhoudelijk verhoor en daarmee van de rechtsbijstand. Met de reprimande kan direct een gevolg worden gegeven aan een relatief kleine misstap van een minderjarige die kan worden bestempeld als opgroeigedrag zonder deze direct het strafproces in te leiden met alle daarbij behorende gevolgen en het verblijf op het politiebureau. Uit criminologisch literatuuronderzoek blijkt dat er voor de reprimande als alternatief voor het formele strafrecht geen negatieve effecten worden gevonden, maar wel dat de reprimande leidt tot minder hernieuwd politiecontact (formele recidive) onder jongeren, minder stigmatisering en lagere kosten. 2) Het reprimandegesprek in aanwezigheid van de ouders is de kern van de interventie Uit de evaluatie komt naar voren dat de reprimande bij minderjarige verdachten zich op een belangrijk punt onderscheidt van de reprimande bij meerderjarige verdachten, namelijk het reprimandegesprek in aanwezigheid van de ouders die de zorg over de minderjarige hebben. Dit element zou in de communicatie veel meer kunnen worden benadrukt om de werkwijze bij minderjarigen duidelijk af te bakenen ten opzichte van die bij meerderjarigen. Overweeg beide werkwijzen ook overigens goed ten opzichte van elkaar af te bakenen waarbij de verschillen die zich niet laten rechtvaardigen door het verschil tussen beide doelgroepen, worden geschrapt. Als in de RAPP‐app een route wordt opgenomen voor minderjarigen, zou daarin veel meer ruimte moeten worden gelaten voor de context en maatwerk. 3) Maak de reprimande beter bekend op een manier die aansluit bij de politiepraktijk Uit de evaluatie blijkt dat de werkwijze nog niet breed bekend is. Om het doel van een landelijk eenduidige werkwijze te bereiken, is die brede bekendheid een noodzakelijke randvoorwaarde. Uit de evaluatie komt naar voren dat dit het beste werkt als de bedoeling van de nieuwe werkwijze voorop wordt gesteld en van daaruit in de dagelijkse politiepraktijk ervaringen worden uitgewisseld naar aanleiding van concrete zaken. Aangezien de Handreiking en de bijhorende Leidraad reprimandegesprek in de dagelijkse politiepraktijk nauwelijks bekend zijn en er te weinig tijd is om die op te zoeken en te bestuderen, verdient het aanbeveling om op landelijk niveau een infographic te maken waarin de bedoeling en de werkwijze op een aansprekende manier worden overgebracht. 4) Overweeg een herbezinning op de regeling van de burgeraanhouding Een belangrijke bevinding in deze evaluatie is dat het nodeloos gejuridificeerde proces waarin veel minderjarige verdachten van een licht feit terecht komen en dat gepaard gaat met een voorgeleiding op het politiebureau, direct verband houdt met het veelvuldige gebruik van de burgeraanhouding door de beveiligers van grote winkelbedrijven. De toepassing van dit ingrijpende strafvorderlijke dwangmiddel bij minderjarige verdachten van lichte feiten verhoudt zich echter slecht met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, zeker in het geval van een first offender die zich direct schuldbewust en meewerkend opstelt. Het verdient dan ook aanbeveling om de regeling van de burgeraanhouding, die al bijna twee eeuwen oud 146 Conclusies en aanbevelingen is (1838) en in een andere context tot stand is gekomen, opnieuw te bezien en daarbij een voorbeeld te nemen aan de Belgische regeling waarbij veel voorzichtiger met dit dwangmiddel wordt omgegaan. 5) Inventariseer de met winkels gemaakte afspraken en creëer eenduidig beleid Uit de evaluatie komt naar voren dat minderjarigen die worden betrapt op winkeldiefstal in veel gevallen worden geconfronteerd met winkelverboden en winkelboetes die het effect van de reprimande als eenmalige waarschuwing grotendeels overschaduwen of teniet doen. Omdat het om civielrechtelijke maatregelen gaat en de politie en het OM daar weinig invloed op kunnen uitoefenen, zijn deze maatregelen buiten de werkwijze gehouden. Uit de evaluatie blijkt echter dat de politie deze maatregelen door de samenloop met de reprimande, in het gesprek niet kan negeren. Tevens blijkt daaruit dat er plaatselijk verschillende afspraken bestaan met winkelbedrijven over assistentie bij de vaststelling van de identiteit met het oog op de uitvaardiging van winkelverboden en de handhaving bij overtreding van die verboden. Gezien de grote invloed die deze maatregelen hebben op het reprimandeproces, verdient het aanbeveling om de door de politie gemaakte afspraken met winkels te inventariseren en op basis daarvan een eenduidig beleid te ontwikkelen voor minderjarige verdachten. Hierbij dient ook de huidige toepassing van de burgeraanhouding te worden betrokken. 7.2.2 Aanbevelingen met betrekking tot het reprimandeproces 6) Hanteer één werkwijze voor de reprimande, onafhankelijk van de aanhouding Tijdens deze evaluatie bleek dat de verschillende werkwijzen voor aangehouden en niet aangehouden minderjarigen tot veel verwarring en onduidelijkheid leiden. Het onderscheid wordt niet gemaakt bij de registratie waardoor moeilijk te onderzoeken is welke werkwijze in een bepaald geval had moeten worden gevolgd, maar het onderscheid lijkt ook niet bekend te zijn bij de politieagenten die de verschillende werkwijzen moeten toepassen. De verschillen tussen beide werkwijzen zijn niet algemeen bekend en het onderscheid laat zich ook niet rechtvaardigen door de feiten en de betrokken minderjarigen. Het verdient dan ook aanbeveling om dit onderscheid te schrappen en één werkwijze te hanteren voor de reprimande. Met het hanteren van één werkwijze zou ook de registratie beter kunnen worden gestroomlijnd. 7) Schrap de telefonische voorgeleiding voor de hOvJ met behoud van het overleg Hoewel het overleg met de hOvJ over het algemeen als waardevol wordt beschouwd, blijkt de telefonische voorgeleiding in de vorm van het stellen van procesvragen aan de minderjarige verdachte niet te worden begrepen en nauwelijks te worden toegepast. Het verdient dan ook aanbeveling deze in de werkwijze te schrappen, om daarmee bij te dragen aan het doel van een helder kader en om het proces te versnellen en te vereenvoudigen. Daarmee wordt de werkwijze ook afgestemd op de werkwijze reprimande voor meerderjarige first offenders van winkeldiefstal waar deze voorgeleiding niet nodig wordt gevonden omdat er in het geval van een reprimande onder verantwoordelijkheid van het OM geen PV van onderzoek wordt opgemaakt en het niet de bedoeling is dat een vervolgingsbeslissing door het OM wordt genomen. 147 Conclusies en aanbevelingen 8) Maak de ‘check’ door de hOvJ bij ZSM facultatief Meer algemeen komt uit de evaluatie naar voren dat het aanbeveling verdient om de politie, in overleg met de hOvJ, in de praktijk voldoende discretionaire ruimte te geven om te beslissen wanneer lichte zaken met een reprimande kunnen worden afgedaan en of vervolgacties richting ZSM nodig zijn. De hOvJ blijkt in de praktijk niet standaard bij ZSM te checken of er nog meer informatie is omdat dit tot vertraging leidt en de politie zelf reeds veel informatie uit het politiesysteem kan halen en in gesprek kan gaan om aanvullende informatie te achterhalen. Als navraag bij ZSM nodig is of als er behoefte is aan overleg in geval van contra‐indicaties, blijkt dat in de praktijk te gebeuren, ook zonder dat daartoe de verplichting bestaat. Om het proces te vereenvoudigen en een helder kader te bieden, verdient het dan ook aanbeveling de check bij ZSM facultatief te maken. 7.2.3 Aanbevelingen met betrekking tot de criteria en contra‐indicaties 9) Overweeg het nemen van verantwoordelijkheid voor het feit als voorwaarde te stellen Uit de evaluatie bleek dat de enige contra‐indicatie die in de praktijk heeft geleid tot afwijzing van de reprimande, betrekking had op recalcitrant gedrag. Vanuit de politie is er in dit verband op gewezen dat de reprimande alleen zinvol is en effect zou hebben als de minderjarige verdachte ervoor openstaat om verantwoordelijkheid te nemen voor het gepleegde strafbare feit. Uit het landenonderzoek bleek ook dat in meerdere landen de additionele voorwaarde wordt gehanteerd dat de minderjarige verantwoordelijkheid moet nemen voor het gepleegde feit. Deze voorwaarde sluit aan bij de door het VN‐Kinderrechtencomité in General Comment nr.24 on children’s rights in the child justice system benadrukte waarborg voor een buitengerechtelijke afdoening dat de minderjarige verdachte in volledige vrijheid en vrijwillig heeft erkend daarvoor verantwoordelijk te zijn (“freely and voluntarily admits responsibility, without intimidation or pressure”). Het verdient dan ook overweging om het nemen van verantwoordelijkheid voor het feit als voorwaarde op te nemen. 10) Overweeg het criterium ‘first offender’ minder strikt en in de context te hanteren Uit de evaluatie blijkt dat het criterium ‘first offender’ in de praktijk niet altijd strikt wordt gehanteerd. Het zijn van first offender is ook geen criterium in de reeds bestaande regeling van de reprimande voor niet aangehouden verdachten. Het verdient dan ook overweging om gehoor te geven aan het pleidooi van de VNJA om deze eis minder hard te maken. Dat sluit ook aan bij de situatie in andere landen waarin reprimande‐achtige afdoeningen ook mogelijk zijn voor jongeren die eerder met de politie in aanraking zijn geweest omdat de context bepalender moet zijn. Uit criminologisch onderzoek is er ook geen aanwijzing dat dit noodzakelijk is voor het effect op recidive. 11) Inventariseer situaties die zich gezien de context lenen voor een reprimande Ondanks het ruime criterium ‘feit met een licht en eenvoudig karakter’ waarbij drie feiten met name werden genoemd, blijkt uit de evaluatie dat de nieuwe werkwijze vrijwel uitsluitend is toegepast voor winkeldiefstal. Dat hangt samen met de burgeraanhouding bij winkeldiefstallen, maar ook met het feit dat in de praktijk het idee leeft dat de nieuwe werkwijze alleen bij winkeldiefstal kan worden toegepast. Uit de literatuurstudie naar de andere landen komt naar voren dat waarschuwingen en vergelijkbare reacties bij minderjarigen niet zijn beperkt tot een selectief aantal strafbare feiten, maar dat net als in Nederland de context bepalend is. Omdat die context niet alleen van het feit afhangt, verdient het aanbeveling om bij de nadere vormgeving van de reprimande op basis van casuïstiek af te 148 Conclusies en aanbevelingen bakenen in welke situaties de reprimande geschikt is en in welke gevallen een Halt‐afdoening meer aangewezen is. 12) Schrap de aan de gezinsomstandigheden gerelateerde contra‐indicaties Uit de evaluatie blijkt dat zorgen over de opvoedsituatie en angst voor de (fysieke) reactie van ouders, die in de werkwijze als contra‐indicatie werden benoemd, in de praktijk geen reden waren om de reprimande te weigeren. Dat sloot ook aan bij de algemeen gedeelde opvatting van de bij het proces betrokken actoren dat gezinsomstandigheden niet aan de afdoening met een reprimande in de weg mogen staan. Het verdient dan ook aanbeveling om de aan de gezinsomstandigheden gerelateerde contra‐indicaties te schrappen. 7.2.4 Aanbevelingen met betrekking tot het reprimandegesprek 13) Voer het reprimandegesprek in beginsel in persoonlijke aanwezigheid van de ouders en waar mogelijk in de thuissituatie Uit de evaluatie komt naar voren dat het reprimandegesprek in persoonlijke aanwezigheid van de ouders als het belangrijkste element van de reprimande wordt gezien en dat de meerwaarde wordt gevonden in het feit dat dit mogelijk de eerste stap is in het contact met de jeugd, ook met het oog op vroeg‐signalering. Een goed gesprek bij de ouders thuis biedt een uitgelezen kans om zorgsignalen op te vangen. Hoewel de reprimande‐werkwijze uitdrukkelijk voorziet in de mogelijkheid om dit gesprek ter plaatse in telefonische aanwezigheid van de ouders uit te voeren, is er in de praktijk moeite gedaan om persoonlijk contact te hebben met de ouders. Aansluitend bij deze in de praktijk gevoelde behoefte, maar ook omdat dit gesprek de kern van de interventie uitmaakt, verdient het aanbeveling om in de werkwijze op te nemen dat het gesprek in beginsel wordt gevoerd in persoonlijke aanwezigheid van de ouders of anderen die de zorg over de minderjarige hebben. En dat dit waar mogelijk plaatsvindt bij de minderjarige thuis of in de zorginstelling waar deze verblijft. 14) Maak een eventuele VT‐melding afhankelijk van overleg met de jeugdwijkagent Uit de evaluatie komt naar voren dat er te gemakkelijk een melding bij Veilig Thuis wordt gedaan vanuit de gedachte dat die melding nog getoetst wordt. De wijze waarop wordt getoetst is echter heel wisselend terwijl de consequenties van een onterechte melding groot kunnen zijn. Om te waarborgen dat deze melding alleen wordt gedaan als dat echt noodzakelijk is, verdient het aanbeveling om deze afhankelijk te maken van overleg met de jeugdwijkagent die indien nodig op huisbezoek kan gaan. Daarbij kan ook direct in ogenschouw worden genomen of in het geval waarin zich een acute situatie voordoet, een melding wel voldoende is om die hulp tot stand te brengen. Doorverwijzingen naar gemeentelijke interventies dienen los te staan van een VT‐melding en kunnen beter rechtstreeks geschieden op basis van het reprimandegesprek waarin de ouders en minderjarige aangeven daar behoefte aan te hebben. Dat zou in de praktijk ook meer effect hebben dan een vrijblijvend aanbod via de VT‐melding na afloop van de reprimande. 15) Versterk het jeugdspecialisme bij de politie Uit de evaluatie blijkt dat het voor een goede implementatie en uitvoering van de nieuwe werkwijze van belang is dat de rol van hOvJ in dit reprimande‐proces wordt vervuld door politieambtenaren met kennis van en affiniteit met jeugd. Die kennis en affiniteit moet er ook zijn bij de agenten die de reprimandegesprekken voeren en als die er niet is, moeten er genoeg jeugdwijkagenten zijn die kunnen worden geconsulteerd bij twijfels over de opvoedsituatie. 149 Conclusies en aanbevelingen Het inrichten van gespecialiseerde jeugdunits bij de politie is overigens ook een eis die gezien de toelichting voortvloeit uit artikel 40, lid 3, IVRK. Daarnaast stelt de in Nederland geïmplementeerde EU‐Richtlijn 2016/800 als eis dat personeel van rechtshandhavende instanties die met minderjarige verdachten werken, een specifieke, op de omgang met kinderen afgestemde opleiding moeten hebben gevolgd. 150 Literatuurlijst Literatuurlijst Uit Beijerse 1998 J. uit Beijerse, Op verdenking gevangengezet. Het voorarrest tussen beginselen en praktische behoeften (diss. Rotterdam), Nijmegen: Ars Aequi Libri, 1998. Uit Beijerse 2021 J. uit Beijerse, Jeugdstrafrecht. Beginselen, wetgeving en praktijk, Apeldoorn/Antwerpen: Maklu, 2021. Berger, Huls, Jeltes & Peterse 2017 M. Berger, E. Huls, M. Jeltes & C. Peterse, ‘De aanhouding en inverzekeringstelling van minderjarige en jongvolwassen verdachten Een kindgerichte aanpak en alternatieven voor de politiecel’, Defence for Children en Vereniging van Nederlandse Jeugdrecht Advocaten 2017. Boere & Jansen 2020 J. Boere & N. Jansen, ‘Delictplegende jongere: melden en afhandelen’, november 2020, intern document van de Nationale Politie. De Bruin 2021 S. de Bruijn, Op ‘Aan’. Diender in het blauw, Boekenbent 2021. Gorter 2022 F.N. Gorter, ‘De verplichte consultatiebijstand voor aangehouden minderjarigen die verdacht worden van een licht feit: een onnodig gejuridificeerd proces?’, masterscriptie Erasmus Universiteit Rotterdam, 2022. Heijmans 2018 T. Heijmans, ‘Waarom het opsluiten van kinderen door de politie normaal is geworden’, De Volkskrant 25 juni 2018. Höynck & Ernst 2020 T. Höynck & S. Ernst, ‘Das Gesetz zur Stärkung der Verfahrensrechte von Beschuldigten im Jugendstrafverfahren’, ZJJ 2020/3, p.252. Kempen & Uit Beijerse 2016 M.A.H. Kempen & J. uit Beijerse, ‘De EU‐Richtlijn procedurele waarborgen minderjarige verdachten en het Nederlandse jeugdstrafprocesrecht’, NtEr 2016/7, p.230‐236. De Kinderombudsman 2016 De Kinderombudsman, 'Achter slot en grendel. Een onderzoek naar de inverzekeringstelling van een minderjarige’, KOM2016/016, 1 september 2016 De Kinderombudsman 2019 De Kinderombudsman, ‘Hoeveel nachtjes nog?’, KOM004/2019, 18 april 2019. 151 Literatuurlijst Lindeman 2018 P. Lindeman, ‘Kind hoeft niet meer de cel in. Twentse proef met reprimandegesprekken’, Tubantia 13 juli 2018. Moerman 2016 E.M. Moerman, Inburgeren in de opsporing (diss. Rotterdam), Enschede: Gildeprint 2016. Put 2021 J. Put, Handboek Jeugdbeschermingsrecht, Brugge: die Keure, 2021. Rauh & Wolters 2021 K. Rauh & R. Wolters, ‘Vervolgrapportage Evaluatie nieuw werkproces meerderjarige first‐ offenders winkeldiefstal’, 23 augustus 2021, p.12‐13. Subaçi 2021 Iffet Subaçi, Winkelbaas biedt winkeldief luisterend oor, Algemeen Dagblad 24 december 2021. Valkeman 2015 S. Valkeman, ‘Jeugdigen in politiecellen. Een onderzoek naar de ervaringen van betrokken professionals met de toepassing van alternatieven, een kindvriendelijker verblijf en beperking van de termijn in het licht van de Europese en internationale kinderrechten’, masterscriptie Erasmus Universiteit Rotterdam, 2015. Wesselink, Schuilenburg & Van Calster 2009 L. Wesselink, M. Schuilenburg & P. van Calster, ‘De Collectieve winkelontzegging’, Tijdschrift voor Veiligheid 2009/8, afl. 1, p.6‐19. REGELGEVING & ANDERSOORTIGE BRONNEN General Comment No. 24 Committee on the Rights of the Child, General Comment No. 24 (2019) on children’s rights in the child justice system. Richtlijn 2013/48/EU Richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming, PbEU 2013, L 294. Richtlijn 2016/800/EU Richtlijn 2016/800/EU van het europees parlement en de raad van 11 mei 2016 betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure, PbEU 2016, L 132. 152 Literatuurlijst Stcrt. 2005, 66 Aanwijzing effectieve afdoening strafzaken jeugdigen, 6 april 2005, Stcrt. 2005, 66. Stcrt. 2010, 4003 Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor, 16 maart 2010, Stcrt. 2010, 4003. Stcrt. 2020, 62180 Richtlijn en kader voor strafvordering jeugd en adolescenten, inclusief strafmaten halt, 1 december 2020, Stcrt.2020, 62180. Stb. 2016, 476 Wet van 17 november 2016, houdende wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enig andere wetten in verband met aanvulling van bepalingen over de verdachte, de raadsman en enkele dwangmiddelen, Stb. 2016, 476. Stb. 2019, 180 Wet van 15 mei 2019 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Overleveringswet ter implementatie van richtlijn nr. 2016/800/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure (PbEU L 132), Stb. 2019, 180. België Belgisch Stb. 5 september 2011, 253 Wet tot wijziging van het Wetboek van strafvordering en van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, om aan elkeen die wordt verhoord en aan elkeen wiens vrijheid wordt benomen rechten te verlenen, waaronder het recht om een advocaat te raadplegen en door hem te worden bijgestaan, Belgisch Stb. 5 september 2011, 253. Belgisch Stb. 24 november 2016, 308 Wet van 21 november 2016 betreffende bepaalde rechten van personen die worden verhoord, Belgisch Stb. 24 november 2016, 308. Omzendbrief COL.11/2018 Omzendbrief nr. COL 11/2018 van het College van Procureurs‐Generaal bij de Hoven van Beroep, ‘Addendum 2 aan de Omzendbrief COL 8/2011 betreffende de organisatie van recht op toegang tot een advocaat – situatie van de minderjarigen en de personen die ervan verdacht worden vóór de leeftijd van 18 jaar een als misdrijf omschreven feit gepleegd te hebben’, 16 augustus 2018. Omzendbrief COL.8/2011 Omzendbrief COL.8/2011, ‘Richtlijn inzake het recht op toegang tot een advocaat’, herziene versie 18 oktober 2018. 153 Literatuur landenonderzoek Literatuur landenonderzoek Australian Government ‐ Productivity Commission (2021). Report on Government Services 2021: Part C, Section 6 Police services interpretative material. https://www.pc.gov.au/research/ongoing/report‐on‐government‐ services/2021/justice/police‐services/rogs‐202106‐partc‐section6‐police‐services‐ interpretative‐material.pdf Bailleau, F. (2010). France: breaking with the European line of juvenile justice? The successive reforms of the ordinance of 2 February 1945. In: F. Bailleau & Y. Cartuyvels. The criminalisation of youth: Juvenile justice in Europe, Turkey and Canada. VUBPress Brussels University Press. Bailleau, F., & Cartuyvels, Y. (2010). The criminalisation of youth: Juvenile justice in Europe, Turkey and Canada. VUBPress Brussels University Press. Bala, N., & Carrington, P. J. (2017). Canada. In S. H. Decker & N. Marteache (Eds.), International handbook of juvenile justice. Springer International Publishing. Bala, N., & Roberts, J. V. (2006). Canada’s juvenile justice system: Promoting community based responses to youth crime. In: J. Junger‐Tas & S. Decker (Eds.), International handbook of juvenile justice. Springer. Bateman, T. (2002). Living with final warnings: making the best of a bad job? Youth Justice, 2(3), 131‐ 140. Bateman, T. (2017). England and Wales. In S. H. Decker & N. Marteache (Eds.), International handbook of juvenile justice. Springer International Publishing. Bateman, T. (2020). The state of youth justice 2020: an overview of trends and developments. National Association for Youth Justice. https://uobrep.openrepository.com/handle/10547/624525 Béchard, S., Ireland, C., Berg, B., & Vogel, B. (2011). Arbitrary arbitration: Diverting juveniles into the justice system – a reexamination after 22 years. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 55(4), 605–625. Cartuyvels, Y., Christiaens, J., De Fraene, D., & Dumortier, E. (2010). Juvenile justice in Belgium seen through the sanctions looking‐glass. In: F. Bailleau & Y. Cartuyvels. The criminalisation of youth: Juvenile justice in Europe, Turkey and Canada. VUBPress Brussels University Press. Children and Young People’s Centre for Justice (2021). A Guide to Youth Justice in Scotland: policy, practice and legislation. Section 4: Early and Effective Intervention & Diversion from Prosecution. https://www.cycj.org.uk/wp‐content/uploads/2021/06/Section‐4.pdf Cunningham, T. (2007). Pre‐court diversion in the Northern Territory: impact on juvenile reoffending. Trends & Issues in Crime & Criminal Justice, No. 339. Australian Institute of Criminology. Decker, S. H., & Marteache, N. (2017). International handbook of juvenile justice. Springer International Publishing. Dennison, S., Stewart, A., & Hurren, E. (2006). Police cautioning in Queensland: the impact on juvenile offending pathways. Trends & Issues in Crime & Criminal Justice, No. 306. Australian Institute of Criminology. Dumortier, E., Christiaens, J, & Nuytiens, A. (2017). Belgium. In S. H. Decker & N. Marteache (Eds.), International handbook of juvenile justice. Springer International Publishing. Dünkel, F. (2009). Chapter 9: Diversion: A meaningful and successful alternative to punishment in European juvenile justice systems. In: J. Junger‐Tas & F. Dünkel (Eds.). Reforming juvenile justice. Springer. Dünkel, F. (2017). Juvenile justice and crime policy in Europe. In F. E. Zimring, M. Langer & D. S. Tanenhaus (Eds.), Juvenile justice in global perspective. NYU Press. Dünkel, F., & Heinz, W. (2017). Germany. In S. H. Decker & N. Marteache (Eds.), International handbook of juvenile justice. Springer International Publishing. 154 Literatuur landenonderzoek Dunford, F. W., Osgood, D. W., & Weichselbaum, H. F. (1982). National evaluation of diversion projects: Final report. U.S. Department of Justice. Farrell, J., Betsinger, A., & Hammond, P. (2018). Best practices in Youth Diversion: Literature review for the Baltimore City Youth Diversion Committee. The Institute for Innovation & Implementation, University of Maryland School of Social Work. https://theinstitute.umaryland.edu/media/ssw/institute/md‐center‐documents/Youth‐ Diversion‐Literature‐Review.pdf Garda Youth Diversion Bureau (2019). Annual Report of the Committee Appointed to Monitor the Effectiveness of the Diversion Programme. An Garda Síochána. https://www.garda.ie/en/crime‐prevention/community‐engagement/community‐ engagement‐offices/garda‐youth‐diversion‐bureau/2019‐annual‐report‐of‐the‐committee‐ appointed‐to‐monitor‐the‐effectiveness‐of‐the‐diversion‐programme‐english‐.pdf Green, R., Bryant, J., Gray, R., Best, D., Rance, J., & MacLean, S. (2016). Policing and pathways to diversion and care among vulnerable young people who use alcohol and other drugs. The National Drug Law Enforcement Research Fund. Goffman, E. (1963). Stigma: Notes on the management of spoiled identity. Prentice‐Hall. Fernandez, F. A., Walsh, M. R. J., Maller, M. G., & Wrapson, W. (2009). Police Arrests and Juvenile Cautions, Western Australia 2006: annual Statistical Report Series No. 2/2009. Crime Research Centre, University of Western Australia. https://www.law.uwa.edu.au/__data/assets/pdf_file/0003/169248/Crime_and_Justice_Statist ics_for_WA‐2006‐Police_Arrests_and_Juvenile_Cautions.pdf Fisher, C. J., & Mawby, R. I. (1982). Juvenile delinquency and police discretion in an innercity area. British Journal of Criminology, 22, 63‐75. Hart, D. (2012). Legal Aid Sentencing and Punishment of Offenders Act 2012: Implications for children. National Association for Youth Justice. Hart, D. (2014). Pre‐court arrangements for children who offend. National Association for Youth Justice. Herzog‐Evans, M. (2012). Non‐compliance in France: a human approach and a hair splitting legal system. European Journal of Probation, 4(1), 46‐62. Holdaway, S. (2003). The final warning: Appearance and reality. Criminal Justice, 3(4), 351‐367. Hutchinson, T. C. & Smandych, R. (2005). Juvenile justice in Queensland and Canada: new legislation reflecting new directions. Australasian Canadian Studies, 22(2), 101‐148. Jordan, L., & Farrell, J. (2013). Juvenile justice diversion in Victoria: A blank canvas?. Current Issues in Criminal Justice, 24(3), 419‐438. Junger‐Tas, J., & Decker, S. (2006). International Handbook of Juvenile Justice. Springer. Junger‐Tas, J., & Dünkel, F. (2009). Reforming Juvenile Justice. Springer. Kilkelly, U. (2014). Diverging or emerging from law? The practice of youth justice in Ireland. Youth Justice, 14(3), 212‐225. Klein, M. W. (1986). Labeling theory and delinquency policy: An experimental test. Criminal Justice and Behavior, 13(1), 47‐79. Koch, J. R. (1985). Community service and outright release as alternatives to juvenile court: An experimental evaluation (Unpublished doctoral dissertation). Michigan State University. Lewis, A., & O’Regan, C. (1992). Police cautioning: effective diversion or expedience? In L. Atkinson & S. Gerull (Eds.), National Conference on Juvenile Justice: proceedings of a conference. Australian Institute of Criminology. Martin, J. R., Zappavigna, M., & Dwyer, P. (2012). Beyond redemption: Choice and consequence in youth justice conferencing. In: F. Yan & J. Webster (Eds.). Developing Systemic Functional Linguistics: theory and application. Equinox. Mears, D. P., Kuch, J. J., Lindsey, A. M., Siennick, S. E., Pesta, G. B., Greenwald, M. A., & Blomberg, T. G. (2016). Juvenile court and contemporary diversion. Criminology & Public Policy, 15(3), 953‐ 981. 155 Literatuur landenonderzoek Ministry of Justice (2013). Code of practice for youth conditional cautions. Ministry of Justice, UK. Mouhanna, C., & Vesentini, F. (2016). Indicators or Incentives? Some Thoughts on the Use of the Penal Response Rate for Measuring the Activity of Public Prosecutors’ Offices in France (1999– 2010). In: A. Hondeghem et al. (eds.), Modernisation of the criminal justice chain and the judicial system. Springer. Osgood, D. W., Dunford, F. W., & Weichselbaum, H. F. (1982). Offense history and the effectiveness of juvenile diversion programs. Michigan University. Patrick, S., & Marsh, R. (2005). Juvenile diversion: Results from a 3 year experimental study. Criminal Justice Policy Review, 16, 59‐73. Patrick, S., Marsh, R., & Mimuta, S. (2004). Control group study of juvenile diversion programs: An experiment in juvenile diversion. The comparison of 3 methods and a control group. Social Science Journal, 41(1), 129‐135. Petrosino, A., Turpin‐Petrosino, C., & Guckenburg, S. (2010). Formal system processing of juveniles: Effects on delinquency. Campbell Systematic Reviews, 6(1), 1‐88. Pruin, I., Aebersold, P., & Weber, J. (2017). Switzerland. In S. H. Decker & N. Marteache (Eds.), International handbook of juvenile justice. Springer International Publishing. Put, J., Vanfraechem, I., & Walgrave, L. (2012). Restorative dimensions in Belgian youth justice. Youth Justice, 12(2), 83‐100. Roché, S. (2007). Criminal justice policy in France: Illusions of severity. Crime and Justice, 36(1), 471‐ 550. Schwalbe, C. S., Gearing, R. E., MacKenzie, M. J., Brewer, K. B., & Ibrahim, R. (2012). A meta‐analysis of experimental studies of diversion programs for juvenile offenders. Clinical Psychology Review, 32(1), 26‐33. Seymour, M. (2017). Ireland. In S. H. Decker & N. Marteache (Eds.), International handbook of juvenile justice. Springer International Publishing. Shah, R.S., Fine, L., & Gullen, J. (2014). Juvenile Records: A National Review of State Laws on Confidentiality, Sealing and Expungement. Juvenile Law Center. Shirley, K. (2017). The cautious approach: Police cautions and the impact on youth reoffending. Crime Statistics Agency, 9, 1‐23. Smith, E. P., Wolf, A. M., Cantillon, D. M., Thomas, O., & Davidson, W. S. (2004). The Adolescent Diversion Project: 25 years of research on an ecological model of intervention. Journal of Prevention & Intervention in the Community, 27(2), 29‐47. Snowball, L. (2008). Diversion of indigenous juvenile offenders. Trends and Issues in Crime and Criminal Justice, 355, 1‐6. Taylor, M. (2017). USA. In S. H. Decker & N. Marteache (Eds.), International handbook of juvenile justice. Springer International Publishing. Van Dijk, C., Eliaerts, C., & Dumortier, E. (2006). Survival of the protection model? Competing goals in Belgian juvenile justice. In J. Junger‐Tas & S. H. Decker (Eds.), International handbook of juvenile justice (pp. 187–223). Springer. Waite, G. (2003). Northern Territory Police Juvenile Pre‐Court Diversion Scheme: A preventative and restorative approach to juvenile offending. Paper presented to Fourth National Conference on Conferencing, Circles and other Restorative Practices, Veldhoeven, Netherlands, 29th August 2003. P. 96‐117. https://www.iirp.edu/pdf/nl03_waite.pdf Wang, J. J., & Weatherburn, D. (2019). Are police cautions a soft option? Reoffending among juveniles cautioned or referred to court. Australian & New Zealand Journal of Criminology, 52(3), 334‐347. Wilcox, A., Young, R., & Hoyle, C. (2004). Two‐year resanctioning study: a comparison of restorative and traditional cautions. Home Office. Wilson, H. A., & Hoge, R. D. (2013). The effect of youth diversion programs on recidivism: A meta‐ analytic review. Criminal justice and behavior, 40(5), 497‐518. 156 Literatuur landenonderzoek Wilson, D. B., Brennan, I., & Olaghere, A. (2018). Police‐initiated diversion for youth to prevent future delinquent behavior: a systematic review. Campbell Systematic Reviews, 14(1), 1‐88. Wright, R.F., & Levine, K.L. (2021). Models of Prosecutor‐Led Diversion Programs in the United States and Beyond. Annual Review of Criminology, 4, 331‐351. Wyvekens, A. (2006). The French juvenile justice system. In: J. Junger‐Tas & S. Decker (Eds.). International handbook of juvenile justice. Springer. Youth Justice Legal Centre (2013). APCO Youth offender case disposal gravity factor matrix. https://yjlc.uk/sites/default/files/ACPO%20Youth%20Gravity%20Matrix.pdf Zimring, F. E., Langer, M., & Tanenhaus, D. S. (2017). Juvenile justice in global perspective (Vol. 1). NYU Press. 157 Bijlagen Bijlagen Bijlage I. Onderzoeksvragen van de opdrachtgever Algemene vraagstelling: Wat kan gezegd worden over de uitvoering van de pilot, de ervaringen van betrokkenen daarmee, en het doelbereik en de (ervaren) neveneffecten van de pilot? I. Planevaluatie: “Hoe is de Pilot reprimande in het licht van de nagestreefde doelen opgezet en wat is de verwachte bijdrage aan die doelen?” 1. De doelstellingen van de Pilot reprimande a) Wat zijn de doelstellingen van de Pilot? b) In hoeverre zijn deze doelstellingen SMART geformuleerd? c) Welke potentiële neveneffecten zijn voorafgaande aan de pilot benoemd? 2. De opzet van de Pilot reprimande a) Wat is de precieze doelgroep en welke criteria worden daarbij gehanteerd? b) Welke rollen en verantwoordelijkheden zijn voorafgaande aan de pilot toebedeeld aan de betrokken organisaties? c) Welke (rand)voorwaarden zijn voorafgaande aan de pilot benoemd om de pilot goed uit te kunnen voeren? 3. De bijdrage van de opzet aan de realisatie van de doelen a) Bestaat in de wetenschappelijke literatuur ondersteuning voor de gekozen opzet? Of zijn er juist aanwijzingen dat deze niet of zelfs averechts werkt? b) Zijn in de wetenschappelijke literatuur (elementen van) werkzame interventies voor de pilotdoelgroep te identificeren, die op dit moment geen deel uitmaken van de pilot reprimande maar daar mogelijk wel in opgenomen kunnen worden? II. Procesevaluatie: “Hoe verloopt de uitvoering van de Pilot reprimande en wat zijn de ervaringen van de betrokken partijen?” 4. Uitvoering en werkwijze van de betrokken organisaties a) Was de opzet voorafgaande aan de pilot voor alle betrokken organisaties helder? b) In welke mate is voldaan aan de vooraf benoemde (rand)voorwaarden om de pilot goed uit te kunnen voeren? c) Hoe worden de rollen en verantwoordelijkheden door de betrokken organisaties ingevuld? d) Wat is de werkwijze van de betrokken organisaties? Wordt de werkwijze zoals beschreven in de ‘Handreiking reprimande’ nageleefd en wat zijn de redenen om daarvan af te wijken? e) Wat is de tijd die verloopt tussen het strafbare feit en het reprimandegesprek en waar wordt dat tijdsverloop door bepaald? f) Op welke plaats wordt het reprimandegesprek gevoerd? g) Hoe wordt het reprimandegesprek ingevuld? (onderdelen van het gesprek, gesprekstechnieken en houding, zie ‘Leidraad reprimandegesprek’) h) Wat zijn de lokale en regionale verschillen bij de uitvoering van de pilot en de redenen daarvoor? 5. Doelbereik, omvang en aard van de pilotdoelgroep a) Hoeveel minderjarigen hebben een reprimande gekregen en wat is hun leeftijd, geslacht, delictverleden, bereidheid tot het vergoeden van eventuele schade, zorgbehoefte? b) Voor welk type delict hebben minderjarigen een reprimande gekregen? c) Wat is de betrokkenheid van de ouders of voogd van de minderjarigen? d) Is de gerealiseerde omvang en aard van de pilotdoelgroep volgens de betrokken organisaties zoals beoogd en verwacht? 158 Bijlagen e) Zo nee, waarom niet en waarin wijkt deze af? f) Welke verschillen bestaan er tussen regio’s? 6. Zaken waarin geen reprimande is opgelegd a) Hoe vaak hebben hOvJ’s er bij de pilotdoelgroep voor gekozen om de zaak anders af te doen dan via een reprimande? b) Wat waren de redenen daarvoor? c) Voor welke andere afdoening hebben hOvJ’s gekozen? d) Treden er hierbij verschillen op tussen de regio’s? III. Outputevaluatie: “Worden de doelen van de Pilot reprimande bereikt en wat zijn de (ervaren) neveneffecten?” 7. Ervaringen van de betrokken organisaties en aanbevelingen a) Wat zijn de ervaringen van de betrokken actoren (politie, hOvJ’s en ZSM‐partners) met de Pilot reprimande? Wat gaat volgens hen goed en wat minder goed? b) Vinden ze de reprimande een geschikte afdoening voor de pilotdoelgroep? c) Is er behoefte aan extra kennis en/of vaardigheden? d) Welke aanbevelingen geven deze actoren ten aanzien van een eventuele doorontwikkeling van de Pilot? 8. Ervaringen van de betrokken minderjarigen en hun ouders of voogd* a) Wat zijn de ervaringen van de betrokken minderjarigen en hun ouders of voogd met de reprimande? Wat vinden ze er goed aan en wat minder goed? b) Vinden ze de reprimande passend gezien het delict? *Het is helaas niet gelukt om deze ervaringen uit de eerste hand op te tekenen, maar alleen indirect via de opmerkingen daarover in de mutaties en de interviews met de betrokken agenten. 9. Realisatie doelstellingen a) In hoeverre zijn de doelstellingen van de pilot gerealiseerd? b) Is doelrealisatie geheel te relateren aan de pilot of spelen andere factoren een rol hierbij? c) In het geval dat doelen niet of niet volledig zijn gerealiseerd: wat zijn hiervan de redenen en hoe zouden deze doelen alsnog gerealiseerd kunnen worden? 10. Welke (ervaren) neveneffecten heeft de pilot? 11. Effect op Halt a) In hoeverre heeft de pilot effect op de instroom van zaken bij Halt? b) Zo ja, hoe vaak en op welke wijze? 12. Wat is de door de politie, het OM, Halt en de jeugdrechtadvocaten ervaren meerwaarde van de pilot (ten opzichte van de situatie vóór de pilot)? 13. Verblijf minderjarigen in politielocatie a) Wat is het aantal minderjarigen dat tijdens de pilotperiode in een politielocatie is opgehouden en wat is de duur van het verblijf? b) Hoe verhoudt dit aantal zich ten opzichte van eerdere jaren? c) Wat zijn de kenmerken van deze verdachten en van het door hen gepleegde delict? 159 Bijlagen Bijlage II. Topiclijst interviews sleutelinformanten Algemene introductie: Voorstellen. Interview duurt ca. 1 uur. Toestemming om interview op te nemen? Opname wordt vertrouwelijk behandeld en veilig opgeslagen bij de Erasmus Universiteit Rotterdam. Onze evaluatie van de Pilot bestaat uit een Planevaluatie, een Procesevaluatie en een Outputevaluatie. Dit interview is onderdeel van de Planevaluatie die in het teken staat van de doelstellingen van de Pilot en de overwegingen bij de gemaakte keuzes bij de uitwerking van de opzet daarvan. We spreken met ca. vijftien sleutelinformanten van de Politie, OM, MJenV, Halt en de RvdK die betrokken zijn geweest bij het ontwerpen van de landelijke Pilot en bij de Pilot in Twente. Vragen vooraf  Wat is uw functie en hoe lang bent u werkzaam in die functie. Heeft u eerder functies vervuld die in het kader van de Pilot relevant zijn?  Wat is uw betrokkenheid bij deze Pilot?  In hoeverre bent u betrokken geweest bij een van de volgende documenten rond de Pilot? ‐ de Handreiking reprimande en de Leidraad reprimandegesprek versie 1/10/2020 ‐ de Notitie Landelijke pilot reprimande d.d. 1 juli 2020 ‐ Standpunt politie, OM en Halt inzake ‘reprimande minderjarigen’  Hoe belangrijk zijn deze documenten volgens u geweest bij de besluitvorming rond de Pilot Reprimande?  Kunt u wellicht toelichten wat de status is van de diverse documenten en hoe ze zich tot elkaar verhouden? I. De doelstellingen van de Pilot Reprimande  Wanneer en hoe is uw organisatie betrokken geraakt bij de Pilot Reprimande?  Wat was nu de belangrijkste aanleiding om daaraan mee te doen? (Speelde VN‐ Kinderrechtenverdrag een rol?)  Wat zijn volgens u/uw organisatie de belangrijkste doelen van de Pilot Reprimande?  Zijn die doelen meetbaar volgens u? Weet u of dat ook wordt bijgehouden en door wie?  Zijn er nog andere effecten die de Pilot Reprimande zouden kunnen hebben volgens u, zogenaamde ‘neveneffecten’? Verwacht u dat het ook op andere zaken een positieve uitwerking kan hebben. Verwacht u dat het ook negatieve gevolgen kan hebben?  Wat is volgens u de belangrijkste vernieuwing die de Pilot met zich mee zal brengen? II. De opzet van de Pilot Reprimande  Geen inhoudelijke sanctie. Hoe moet de sanctie dan worden gezien?  Overwegingen achter de keuze voor jeugdige verdachten van 12 tot 18 jaar.  Overwegingen achter de beperking tot first offenders.  Overwegingen achter de beperking tot winkeldiefstal geringe waarde, vernieling geringe schade en gebruik maken van vals ID bewijs. Ruimte voor toepassing bij andere feiten?  Overwegingen achter betrokkenheid ouders. 160 Bijlagen    Overwegingen achter contra‐indicaties (1. zorgen 2. Recalcitrant gedrag 3. Groepsdruk 4. bang voor ouders) en wat is alternatief? Overwegingen achter de beperking tot aanhouding op heterdaad. Welke rol speelt de burgeraanhouding in deze Pilot? Overwegingen achter de registratie van de reprimande. III. Verdeling van verantwoordelijkheden tussen de betrokken organisaties  Overwegingen bij rolverdeling politie ter plaatse en hOvJ  Overwegingen bij rolverdeling hOvJ en ZSM  Randvoorwaarden om de Pilot Reprimande goed uit te kunnen voeren.  Wat is rolverdeling tussen de Politie, het OM en het MJenV in deze Pilot?  Welke rol is weggelegd voor bureau Halt in relatie tot de Pilot?  Heeft de RvdK een rol in de Pilot?  Heeft de advocatuur een rol in de Pilot? Ter afsluiting  Welke knelpunten verwacht u in de loop van de Pilot waar wij rekening mee moeten houden?  Zijn er nog onderwerpen die niet ter sprake zijn gekomen, maar die wel relevant zijn om mee te nemen in het onderzoek naar de Pilot Reprimande?  Bent u betrokken bij het verdere verloop van de Pilot en zo ja, op welke wijze? Kunnen wij u zo nodig nog benaderen met het oog op de Procesevaluatie en Outputevaluatie? 161 Bijlagen Bijlage III. Topiclijst interviews agenten die reprimande hebben gegeven Introductie Wat is uw functie en hoe lang bent u werkzaam in deze functie? Feitelijke gegevens reprimande‐incident (vooraf uit mutaties te halen)  Op welke datum en tijdstip vond het incident plaats?  Waar vond het incident plaats? (soort locatie, bijvoorbeeld winkel, en stad/dorp)  Hoeveel minderjarigen waren betrokken bij het incident? Hoe oud waren zij? Kwamen zij voor het eerst met politie in aanraking (first offender)?  Welke goederen waren gestolen? Van welke waarde? (schadebedrag)  Hoe is de burgeraanhouding verlopen?  Hoe zag de bewijslast van de zaak eruit? (camerabeelden, getuigenverklaring, aantreffen goederen) Procedurele gang van zaken na melding bij de politie  Hoe kwam de melding bij u binnen?  Hoe wist u dat de minderjarige mogelijk in aanmerking kwam voor reprimande?  Heeft u telefonisch contact opgenomen met de hulpovj? Waarom wel/niet?  Heeft hulpovj gesproken met de minderjarige? Waarom wel/niet?  Heeft hulpovj contact opgenomen met ZSM/ andere ketenpartners? Waarom wel/niet?  Waren er contra‐indicaties voor het geven van de reprimande en zo ja welke? Verloop van het reprimande‐gesprek  Op welk moment en waar is het reprimandegesprek gevoerd?  Wat was voor u het belangrijkste doel van het gesprek en hoe is het verlopen?  Welke zaken zijn tijdens het gesprek besproken?  Hoe reageerde de jeugdige verdachte op de waarschuwing?  Hoe zijn de ouders bij de reprimande betrokken?  Hoe reageerden de ouders op de waarschuwing? Andere reacties naast de reprimande  Was de jeugdige verdachte bereid om de schade van het slachtoffer te vergoeden?  Heeft de winkelier een winkelverbod opgelegd?  Heeft de winkelier een civiele vordering (via SODA) opgelegd?  Hoe verhouden deze maatregelen van de winkelier zich volgens u tot de reprimande?  Heeft u een zorgmelding bij Veilig Thuis gedaan en waarom? Na het reprimande‐gesprek  Hoe heeft u het reprimande‐gesprek geregistreerd?  Welke informatie heeft u daarbij opgenomen en welke niet? Werkbaarheid nieuwe werkwijze  Hoe kijkt u aan tegen de reprimande als interventie voor jeugdige first offenders? 162 Bijlagen     Kent u de nieuwe werkwijze waarmee sinds 1 oktober 2020 als pilot wordt geëxperimenteerd? Welke doelstellingen zou deze nieuwe werkwijze hebben? In hoeverre is die werkwijze op alle onderdelen haalbaar in de dagelijkse politiepraktijk? Welke (praktische) aanbevelingen kunt u meegeven om dit te verbeteren? Afsluiting  Zijn er volgens u nog belangrijke zaken die niet aan de orde zijn gekomen?  Zouden wij weer contact met u mogen opnemen als wij aanvullende vragen hebben? 163 Bijlagen Bijlage IV. Uitgebreide omschrijving variabelen in registratiegegevens Jaar Beginpleegdatum Voorgaande pleegdatum Jaar van pleegdatum Datum van begin pleegdatum Datum van begin pleegdatum voorgaand (ander) feit, is leeg indien "Begin Pleegdatum" = "Eerste pleegdatum" Eenheid (WGB) Regionale eenheid (werkgebied) Delict (MK) Maatschappelijke klasse van pleging Geslacht M/V Leeftijd ttv Inc Leeftijd ten tijde van pleging Delict Pers Inc Delictsomschrijving Eerste pleegdatum Datum van begin pleegdatum eerste feit; kan gelijk zijn aan "Beginpleeg datum" Leeftijd ttv Eerste pleegdatum Leeftijd ten tijde van pleging eerste feit Laatste pleegdatum Datum van begin pleegdatum laatste feit; kan gelijk zijn aan "Beginpleeg datum" Leeftijd eerste delict Berekende leeftijd ten tijde van eerste delict Datum laatste delict Berekende datum van laatste delict Aangehouden ind J./N Duur aanhouding-heenzending Berekende periode tussen aanhouding en geregistreerde heenzending ZSM Betrokken J/N (gestructureerd en tekstueel herleid) BOSZ ind J/N (herleid aan BOSZ onderzoeksnummer) Reprimande BVH-BOSZ Reprimande uit BVH of BOSZ Afhandeling VD BVH Afhandeling in BVH Afhandeling VD BOSZ Pol Afhandeling in Verdachte politie (BOSZ) Afdoening VD BOSZ OM Afdoening in Verdachte OM (BOSZ) Zorgmelding in Incident J/N Reprimandegesprek J (tekstzoek: mogelijke duiding op reprimandegesprek) Gesprek ouder J (tekstzoek: mogelijke duiding op gesprek met ouder) Locatie gesprek TP, PB, WO* (tekstzoek: mogelijke duiding op locatie reprimandgesprek) Schadevergoeding J (tekstzoek: mogelijke duiding op een schadevergoeding) Soda J (tekstzoek: mogelijke duiding op SODA regeling) * respectievelijk: Ter plaatse, Politiebureau en Woning 164 Bijlagen Bijlage V. Gedetailleerde indeling typen strafbare feiten in registratiegegevens Delict (Maatschappelijke Kwalificatie) Aantal Percentage A10 ‐ DIEFSTAL UIT/VANAF PERSONENAUTO 4 0,1 A12 ‐ DIEFSTAL UIT/VANAF ANDERE VERVOERMIDDELEN 1 0,0 A20 ‐ GEKWAL. DIEFSTAL IN/UIT WONING 5 0,1 A21 ‐ GEKWAL. DIEFSTAL IN/UIT BOX/GARAGE/SCHUUR 1 0,0 A22 ‐ GEKWAL. DIEFSTAL IN/UIT WINKEL 35 0,9 A24 ‐ GEKWAL. DIEFSTAL IN/UIT SPORTCOMPLEX 3 0,1 A26 ‐ GEKWAL. DIEFSTAL IN/UIT SCHOOL 2 0,1 A27 ‐ GEKWAL. DIEFSTAL IN/UIT ANDERE GEBOUWEN 4 0,1 A30 ‐ DIEFSTAL IN/UIT WONING (NIET GEKWAL.) 2 0,1 A31 ‐ DIEFSTAL IN/UIT SCHOOL (NIET GEKWAL.) 5 0,1 A32 ‐ DIEFSTAL IN/UIT BEDRIJF/KANTOOR (NIET GEKWAL.) 1 0,0 A34 ‐ DIEFSTAL IN/UIT BOX/GARAGE/SCHUUR/ERF (NIET GEKWAL.) 9 0,2 A35 ‐ DIEFSTAL IN/UIT SPORTCOMPLEX (NIET GEKWAL.) 4 0,1 A36 ‐ DIEFSTAL IN/UIT ANDERE GEBOUWEN (NIET GEKWAL.) 1 0,0 A50 ‐ WINKELDIEFSTAL 2950 74,4 A72 ‐ DIEFSTAL FIETS 40 1,0 A73 ‐ DIEFSTAL BROMFIETS/SNORFIETS 9 0,2 A80 ‐ VERDUISTERING (EVT. IN DIENSTBETREKKING) 9 0,2 A81 ‐ HELING 11 0,3 A82 ‐ CHANTAGE / AFPERSING 3 0,1 A90 ‐ OVERIGE (EENVOUDIGE) DIEFSTAL 45 1,1 A95 ‐ OVERIGE GEKWAL. DIEFSTAL 9 0,2 B50 ‐ WINKELDIEFSTAL MET GEWELD 1 0,0 B70 ‐ STRAATROOF 3 0,1 B95 ‐ OVERIGE DIEFSTALLEN MET GEWELD 1 0,0 C10 ‐ VERNIELING VAN/AAN AUTO 31 0,8 C20 ‐ VERNIELING VAN/AAN OPENBAAR VERVOER/ABRI 1 0,0 C30 ‐ VERNIELING VAN/AAN OPENBAAR GEBOUW 8 0,2 C40 ‐ VERNIELING OVERIGE OBJECTEN 112 2,8 D13 ‐ VERLATEN PLAATS NA VERKEERSONGEVAL 1 0,0 D20 ‐ RIJDEN ONDER INVLOED DRUGS/GENEESMID AL DAN NIET ICM ALCOHOL 1 0,0 D21 ‐ RIJDEN ONDER INVLOED (UITSLUITEND ALCOHOL) 2 0,1 D50 ‐ JOYRIDING 11 0,3 D51 ‐ VALS KENTEKEN / VALSE KENTEKENPLATEN 2 0,1 E84 ‐ BIJTINCIDENT 1 0,0 F10 ‐ OVERIGE DELICTEN OPENBARE ORDE 6 0,2 F11 ‐ OPENLIJKE GEWELDPLEGING TEGEN GOEDEREN 15 0,4 F12 ‐ OPENLIJKE GEWELDPLEGING TEGEN PERSONEN 25 0,6 F13 ‐ BRANDSTICHTING 57 1,4 F15 ‐ HUISVREDEBREUK 10 0,3 F16 ‐ LOKAALVREDEBREUK 1 0,0 F17 ‐ WEDERSPANNIGHEID (VERZET) 1 0,0 165 Bijlagen Delict (Maatschappelijke Kwalificatie) Aantal Percentage F18 ‐ NIET VOLDOEN AAN BEVEL/VORDERING 6 0,2 F40 ‐ BEZIT HARDDRUGS (LIJST I) 7 0,2 F41 ‐ BEZIT SOFTDRUGS (LIJST II) 96 2,4 F43 ‐ HANDEL E.D. SOFTDRUGS (LIJST II) 4 0,1 F51 ‐ BELEDIGING 44 1,1 F520 ‐ OPENBARE SCHENNIS DER EERBAARHEID 1 0,0 F522 ‐ AANRANDING 4 0,1 F5295 ‐ SEXTING 10 0,3 F530 ‐ BEDREIGING 57 1,4 F532 ‐ GIJZELING/ONTVOERING 2 0,1 F533 ‐ STALKING 3 0,1 F550 ‐ EENVOUDIGE MISHANDELING 45 1,1 F551 ‐ ZWARE MISHANDELING 9 0,2 F610 ‐ VALS GELD AANMAKEN 1 0,0 F611 ‐ VALS GELD UITGEVEN 14 0,4 F614 ‐ FRAUDE MET BETAALPRODUCTEN 5 0,1 F617 ‐ IDENTITEITSFRAUDE 14 0,4 F620 ‐ OVERIGE HORIZONTALE FRAUDE 7 0,2 F636 ‐ FRAUDE MET ONLINE HANDEL 9 0,2 F70 ‐ BEZIT VUURWAPENS 11 0,3 F71 ‐ HANDEL VUURWAPENS 1 0,0 F72 ‐ BEZIT OVERIGE WAPENS 165 4,2 F90 ‐ CYBERCRIME 4 0,1 M071 ‐ TRANSPORT GEVAARLIJKE STOFFEN OVER DE WEG 1 0,0 M134 ‐ BEZITTEN/VERVAARDIGEN/VOORHANDEN HEBBEN/AFLEVEREN VUURWERK 1 0,0 Total 3964 100,0 166 Bijlagen Bijlage VI. Overzichten van de mutaties in drie politie‐eenheden MN Geslacht en leeftijd Feit Winkelverbod (WV) Winkelboete (WB) 1 Meisje 14 2 Twee meisjes 15 WV (1 WB 181 euro WV (1 jr Zara (2 x) 3 Meisje 12 4 Twee meisjes 15 5 Drie jongens 14 6 Jongen 14 7 Jongen 15 8 Meisje 14 9 Twee meisjes 17 10 Jongen 13 11 Twee meisjes 16 12 Twee meisjes 13 13 Twee jongens 17 14 Jongen 15 15 16 Twee jongens 12 Meisje 16 17 Jongen 14 18 Twee jongens 16 19 Jongen 16 20 Jongen 16 21 Twee meisjes 17 22 Twee meisjes 16 23 Twee meisjes 13 24 Drie meisjes 14 Diefstal pakje sushi (€3,89) AH Almere Diefstal kleding (€70,‐) Zara Utrecht Diefstal make‐up, oorbellen (€36,‐) Kruidvat Nieuwegein Diefstal kleding New Yorker Almere Diefstal snoep (€8,25) Deen Dronten Diefstal blikjes en snoep (€14,16) Jumbo Utrecht Diefstal (€18,‐) Jumbo Utrecht Diefstal (€2,72) Hoogvliet Zeist Diefstal 1 kledingstuk H&M Amersfoort Vernieling auto Almere Diefstal telefoonhoesje Kruidvat Utrecht Vernieling reclameborden, muur Dirk v.d. Broek Hilversum Vernieling VVE gebouw Woudenberg Diefstal reep chocolade (€0,89) Jumbo Vinkeveen Diefstal chocoladereep (€1,‐) Diefstal (€2,80) Hoogvliet Zeist Diefstal plastic tas Turkse broodjes DEFNE supermarkt Amersfoort Diefstal bruistabletten (€17,98) Weernekers supermarkt Almere Diefstal etenswaren (€7,95) Jumbo Utrecht Vernieling straatlamp Vleuten Diefstal twee bakjes sushi AH Utrecht Diefstal (€32,95 en €22,95) H&M Utrecht Diefstal nepwimpers, lijm (€11,50) Primark Hilversum Diefstal Solow Hilversum 167 jr) alle) VT (3x) VT WV (2 jr Jumbo alle) WV WB WV (1 jr H&M) WB 181 euro (2x) Veilig Thuis (VT) VT VT (2x) WV (1 jr Kruidvat alle) (2x) Toegangsverbod winkelcentrum (1 jr) (2x) VT (2x) WV (1 jr, Jumbo) VT VT WV (1 jr Hoogvliet alle) WB VT VT WV (2 jr AH, dit filiaal) (2 x) WV (1 jr H&M alle) (2x) WB (2x) WB 181 euro (3x) VT (2x) VT (2x) VT (3x) Bijlagen RD Geslacht en leeftijd Feit Winkelverbod (WV) Winkelboete (WB) 1 Twee meisjes 13 en 14 WV (1 jr Jumbo) WB 2 Jongen 13 3 Jongen 13 4 Drie jongens 14 5 Twee jongens 12 en 13 Drie jongens 11, 12, 13 Meisje 14 en jongen 14 Twee jongens 13 en 16 Diefstal Ben & Jerry ijs (€5,29), Oreo Snowballs (€3,29) Milka Cookie (€0,95) Jumbo Spijkenisse Diefstal pakje luchthuilers Big Bazar Vlaardingen Chips, snoep en een kaasbroodje Spar Schiedam Diefstal (€22,74) Jumbo Piazza Center Gorinchem Vernieling voordeur Rotterdam Brandblusser leeggespoten (€122,15) Dordrecht Diefstal fles apfelkorn (€7,85) Coop Gorinchem Diefstal twee blikjes energydrank en twee frikandelbroodjes (€2,50) AH Rotterdam Diefstal AH Hoek van Holland Diefstal snoep en kauwgom (€13,‐) Jumbo Vlaardingen Diefstal blikje Bacardi cola (€1,99) AH Rotterdam Diefstal (€37,95 en €25,‐) H&M Hellevoetsluis Diefstal noedels (€2,30) Kruidvat Rotterdam Diefstal etenswaren (€7,72) Jumbo Dordrecht Diefstal AH Rotterdam Diefstal (€69,86) Dirk v.d. Broek Schiedam Diefstal morning after‐pil Kruidvat Rotterdam Diefstal twee blikjes drinken en snoep (€5,86) AH Barendrecht Diefstal make‐up (€35,55) Kruidvat Rotterdam Diefstal kleding (€292,‐) Bijenkorf Rotterdam Diefstal eten en drinken (€5,50) AH Rotterdam 6 7 8 9 10 11 12 Twee meisjes 13 en 15 Drie jongens 13 en 14 Jongen 12 13 Twee zusjes 13 en 15 Twee jongens 14 14 Twee jongens 13 15 Twee jongens 14 en 17 Twee zusjes 14 en 15 Jongen 17 16 17 18 Twee jongens 13 en 14 19 20 Twee meisjes 15 en 16 Twee meisjes 15 21 Meisje 12 168 Veilig Thuis (VT) WV WB WV (2 jr bij Jumbo, AH) (3x) WB 181 euro (3x) VT WV (2 jr) VT (2x) VT (2x) VT (3x) VT VT WV VT VT (2x) VT (2x) VT (2x) VT (2x) VT (2x) WV (1 jr) VT (2x) WV (2x) WB 181 euro (2x) WV (1 jr Bijenkorf) WV (1 jr) WB 181 euro VT (2x) VT (2x) VT Bijlagen ZWB Geslacht en leeftijd Feit Winkelverbod Winkelboete (WB) 1 Jongen van 17 2 Meisje 16 WV (1 jr) WB 181 euro WB 3 6 Meisje van 15 en twee jongens van 16 en 17 Twee jongens van 15 en 16 Meisje 16 Meisje 19 Jongen 14 Diefstal (€8,79) AH Tilburg Diefstal sixpack Heineken Bier AH Hulst Diefstal drie chocoladerepen (€3,99) Jumbo Bergen op Zoom 7 Jongen 15 8 Meisje 15 9 Twee meisjes 13 en 14 Jongen 14 4 5 10 11 12 Zes jongens 10, 11, 12 en 13 Meisje 13 13 Vier jongens 11, 13 en 14 14 Meisje 14 15 16 Twee jongens 13 en 14 Jongen 17 17 Jongen 16 18 Twee jongens 13 19 Jongen van 15 20 Twee jongens van 14 21 Twee meisjes 14 Vernieling mountainbike Oudenbosch Diefstal sushi (€37,50 en €39,‐) AH XL Tilburg Diefstal frikandelbroodjes Jumbo Vlissingen Diefstal Jumbo Vlissingen Identiteitsfraude Dongen Diefstal make‐up (€36,64) Kruidvat Breda Diefstal (€25,‐) AH Etten‐Leur Diefstal vier zakjes chips AH Tilburg Vernieling graffiti op diverse plaatsen Middelburg Vernieling afbreken wieken van een model molen, dakpan en het gebruik van een tuinslang Nieuw‐en Sint Joostland Diefstal fles Safari likeur (€5,79) Jumbo Middelburg Vernieling auto Diefstal (€5,39) AH Middelburg Diefstal Starbucks en Ben & Jerry (€23,70) AH Tilburg Diefstal blikje energydrank AH Tilburg Diefstal twee zakjes snoep (€3,48) AH Tilburg Diefstal blikjes en snoep (€16,28 en €12,91) Jumbo Breda Diefstal make‐up (€20,‐) H&M Breda 169 (WV) Veilig Thuis (VT) WV (3x) WV (1 jr AH XL) (2x) WV (1 jr Jumbo) WB 181 euro VT VT WV (6 mnd winkelcentrum) (2x) WV (1 jr AH) WV (4 jr winkelcomplex) WV (1 jr Jumbo) WV (3 jr AH Middelburg en Vlissingen) WV WV (1 jr AH) (2x) VT VT (2x) Bijlagen Bijlage VII. Indeling drie nader onderzochte politie‐eenheden Eenheid Midden‐Nederland Samengesteld uit de drie voormalige korpsen Utrecht, Gooi en Vechtstreek en Flevoland. Deze Eenheid bestaat uit 5 districten en 18 basisteams: A. Gooi en Vechtstreek 2 basisteams (o.a. Blaricum, Bussum, Hilversum, Huizen, Laren, Muiden, Naarden, Weesp, Wijdemeren) B. Flevoland 5 basisteams (o.a. Almere, Dronten, Lelystad, Urk, Zeewolde) C. Oost Utrecht 4 basisteams (o.a. Amersfoort, Baarn, De Bilt, Bunnik, Bunschoten, Eemnes, Leusden, Renswoude, Rhenen, Soest, Utrechtse Heuvelrug, Veenendaal, Wijk bij Duurstede Woudenberg, Zeist) D. Stad Utrecht 4 basisteams (Utrecht West, Utrecht Noord, Utrecht Centrum, Utrecht Noord) E. West Utrecht 3 basisteams (o.a. Houten, IJsselstein, Lopik, Montfoort, Nieuwegein, Oudewater, Ronde Venen, Vianen, Woerden). Eenheid Rotterdam Samengesteld uit de twee voormalige korpsen Rotterdam Rijnmond en Zuid‐Holland‐Zuid. Deze Eenheid bestaat (naast district Zeehaven) uit 6 districten en 17 basisteams: A. Rijnmond Noord 3 basisteams (o.a. Schiedam, Vlaardingen, Maassluis, Hoek van Holland, Rotterdam Noord, Overschie, Schiebroek) B. Rotterdam Stad 2 basisteams (Rotterdam Centrum/Delfshaven) C. Rijnmond Oost 2 basisteams (Rotterdam Kralingen/Noord/Crooswijk, Capelle a/d IJssel) D. Rotterdam‐Zuid 3 basisteams (Rotterdam Charlois/Feijenoord/IJsselmonde) E. Rijnmond‐Zuidwest 3 basisteams (o.a. Barendrecht, Brielle, Hellevoetsluis, Hoogvliet, Pernis, Ridderkerk, Rozenburg) F. Zuid‐Holland‐Zuid 4 basisteams (o.a. Hoeksche Waard, Dordrecht) Eenheid Zeeland‐West‐Brabant Samengesteld uit de twee voormalige korpsen Zeeland en Midden en West‐Brabant. Deze Eenheid bestaat uit 4 districten en 12 basisteams: A. Zeeland 3 basisteams (o.a. Middelburg, Terneuzen, Veere, Vlissingen) B. De Markiezaten 2 basisteams (Bergen op Zoom, Roosendaal) C. De Baronie 3 basisteams (Breda, Oosterhout) D. Hart van Brabant 4 basisteams (o.a. Loon op Zand, Tilburg, Waalwijk) 170 Bijlagen Bijlage VIII. Werkdocument Reprimande jeugd Utrecht Centrum 171 Bijlage IX. Overzicht toepassing waarschuwingen in andere landen Land Doelstellingen Wie kan beslissen tot reprimande? België Meer prioriteit naar het principe van herstel. Politie (informeel) OvJ Jeugdrechter Duitsland  Toenemende jeugdcriminaliteit terugdringen;  Caseload van jeugdstrafrechtsyst eem beperken. OvJ (vaak na afstemming met rechter) Jeugdrechter Wie voeren uit? / Wie worden betrokken bij uitvoering? Politie OvJ Ouders Doelgroep/voorwaarden reprimande Mogelijke aanvullende voorwaarden/interventies Formele registratie?  Jongeren van 12 t/m 17 jaar (politie, OvJ);  Jongeren onder de 12 jaar (jeugdrechter). Politie:  Educatieve training (bv. verkeerscursus)  Schadevergoeding betalen  Bemiddelingsgesprek met slachtoffer OvJ:  Naar jeugdzorg verwijzen  Bemiddelingsgesprek met slachtoffer, evt met ouders Politie: nee OvJ: kan besluiten tot informeel (mondeling) of formeel (schriftelijk) Jeugdrechter: ja  Jongeren van 12 t/m 17 jaar;  Licht strafbaar feit. OvJ Ouders 172 Ook jeugdrechter kan aanvullende voorwaarden stellen  Bemiddelingsgesprek met slachtoffer;  Schadevergoeding betalen;  Aanbieden van excuses aan slachtoffer;  Deelname aan verkeerscursus;  Geldboete;  Taakstraf. Ja Land Doelstellingen Wie kan beslissen tot reprimande? Frankrijk  Jongere wijzen op wetsovertreding;  Recidivebeperking;  Mogelijk caseloadverminderi ng Recidive voorkomen. OvJ (na goedkeuring rechter)  Proportionele, passende reactie te geven;  Recidive beperken. Zwitserland Engeland en Wales Wie voeren uit? / Wie worden betrokken bij uitvoering? Politie Ouders Doelgroep/voorwaarden reprimande Mogelijke aanvullende voorwaarden/interventies Formele registratie?  Jongeren van 12 t/m 17 jaar;  First offenders (jeugdrechter);  Licht strafbaar feit. Kan gecombineerd worden met:  Bemiddelingsgesprek met slachtoffer  Schadevergoeding betalen Ja, komt op strafblad OvJ Jeugdrechter OvJ Jeugdrechter OvJ en jeugdrechter kunnen voorwaarden met proeftijd aan waarschuwing verbinden Niet voldaan  vervolging Ja Politie OvJ Politie Youth Offending Team Lokale instanties OvJ  Jongeren van 12 t/m 17 jaar;  First offenders;  Licht strafbaar feit;  In staat zijn gehoor te geven aan waarschuwing;  Verantwoording nemen voor daad.  Jongeren van 12 t/m 17 jaar;  Herhaald daderschap mogelijk;  Geschiktheid type delict en omstandigheden ingeschat met ACPO Youth Gravity Factor Matrix;  Jongere bekent plegen strafbare feit. Bij politiewaarschuwing met voorwaarden:  Schadevergoeding betalen  Behandeling middelenmisbruik Niet voldaan  vervolging Ja 173 Land Doelstellingen Wie kan beslissen tot reprimande? Schotland Om tot positieve resultaten voor kwetsbare jeugdigen te komen. Politie OvJ Ierland  Waarschuwen over gevolgen van opnieuw plegen strafbaar feit  Recidive beperken Politie: directeur van lokale Garda Juvenile Diversion Programme Wie voeren uit? / Wie worden betrokken bij uitvoering? Politie Juvenile Liaison Officers Alléén zorgmelding bij Children’s Reporter indien naar verwachting maatregelen nodig zijn. OvJ Doelgroep/voorwaarden reprimande Mogelijke aanvullende voorwaarden/interventies Formele registratie?  Jongeren van 12 t/m 17 jaar (politie);  Jongeren van 16 en 17 jaar (OvJ);  Herhaald daderschap is mogelijk;  Licht strafbaar feit. Ja Juvenile Liaison Officers Visie slachtoffer kan worden meegenomen in plan van aanpak  Jongeren van 12 t/m 17 jaar;  Herhaald daderschap mogelijk;  Licht strafbaar feit;  Jongere neemt verantwoordelijkheid voor daad;  Jongere gaat akkoord met deelname aan GJDP OvJ:  Schadevergoeding betalen  Geldboete  Verwijzen naar sociaal wijkteam  Bemiddeling met slachtoffer  Cursus rijden in gemotoriseerd voertuig  Verwijzen naar psycholoog/ psychiater Niet voldaan  vervolging Bij formele waarschuwing wordt jongere tot 12 maanden onder toezicht gehouden met bepaalde voorwaarden:  Bemiddelingsgesprek met slachtoffer, evt met ouders  Family conference  Schadevergoeding Jongere moet akkoord gaan met eventuele voorwaarden 174 Kan informeel (geen registratie) of formeel (wel registratie) Land Doelstellingen Wie kan beslissen tot reprimande? Canada Meer nadruk leggen op rehabiliteren en re‐ integreren van jongeren die strafbaar feit plegen. Politie OvJ Jeugdrechter Australië*  Uitleggen welke impact strafbaar feit heeft;  Toelichten mogelijke gevolgen van recidiveren. Politie Wie voeren uit? / Wie worden betrokken bij uitvoering? Jeugdrechtcommiss ies Doelgroep/voorwaarden reprimande Mogelijke aanvullende voorwaarden/interventies Formele registratie?  Jongeren van 12 t/m 17 jaar;  Herhaald daderschap mogelijk;  Licht, niet‐gewelddadig strafbaar feit. Buitengerechtelij ke maatregelen niet op strafblad; Buitengerechtelij ke straffen wel op strafblad. Politie Ouders Eventuele instanties gespecialiseerd in jeugd(criminaliteit)  Jongeren van 10 t/m 17 jaar;  Meestal herhaald daderschap mogelijk;  Uitgangspunt is licht strafbaar feit;  Jongere bekent plegen strafbare feit of jongere neemt verantwoordelijkheid voor daad;  Soms moeten jongere en/of de ouders instemmen met de waarschuwing. Buitengerechtelijke straffen:  Volgen van community‐ based programma;  Betalen schadevergoeding aan slachtoffer Buitengerechtelijke maatregelen:  Doorverwijzen naar lokale instanties Ook herstelgesprekken met slachtoffer en/of familie van de verdachte mogelijk  Allerlei vormen van bemiddelingsgesprekken (conferences);  Behandeling drugsmisbruik. 175 Kan informeel (geen registratie) of formeel (wel registratie) Land Doelstellingen Wie kan beslissen tot reprimande? Verenigde Staten  Beperken stigmatiserende effecten van formele strafrechtsysteem;  Beperken werklast jeugdrechtbanken. Politie Wie voeren uit? / Wie worden betrokken bij uitvoering? Politie Ouders Doelgroep/voorwaarden reprimande Mogelijke aanvullende voorwaarden/interventies Formele registratie?  Jongeren van 12 t/m 17 jaar;  Vooral gericht op first offenders/ jeugdigen in zorgelijke situatie;  Lichte, niet‐gewelddadige strafbare feiten;  Jongere verantwoordelijk gehouden voor strafbaar feit  Doorverwijzen naar maatschappelijke dienstverlening;  Bemiddelingsgesprek voeren. Ja, maar geen aantekening op strafblad * Het algemene beeld van Australië staat in deze tabel. De uitzonderingen die sommige deelstaten op dit algemene beeld vormen, staan beschreven in paragraaf 6.3. 176
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/788869d1-b4bb-44b0-bfc4-82f0847dce6c
SPREKERSLIJST Donderdag 9 juni 2011 Wijz. van de wet houdende wijziging van de Algemene Ouderdomswet teneinde een korting te kunnen toepassen op de toeslag voor de echtgenoot die jonger is dan 65 jaar (32697) Naam: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. I.H.C. van den Besselaar C.A. Ortega-Martijn E. Dijkgraaf P. Ulenbelt M.I. Hamer L. van Tongeren I. Dezentjé Hamming-Bluemink Fractie: Spreektijd: PVV ChristenUnie SGP SP PvdA GroenLinks VVD 2 +/- 10 5 5 5 5 6 __________________________________________________________________________________________ VVD = Volkspartij voor Vrijheid en Democratie PvdA = Partij van de Arbeid PVV = Partij voor de Vrijheid CDA = Christen Democratisch Appèl SP = Socialistische Partij D66 = Democraten 66 GroenLinks ChristenUnie SGP = Staatkundig Gereformeerde Partij PvdD = Partij voor de Dieren
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/d2f5c343-dc18-43b9-8668-13e3e8f8995e
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2015–2016 2 Vragen gesteld door de leden der Kamer 2016Z00117 Vragen van de leden Kerstens, Vermeij en Monasch (allen PvdA) aan de Ministers van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het faillissement van Dolcis, Invito, Manfield, Pro Sport en Steve Madden. (ingezonden 7 januari 2016). Vraag 1 Heeft u kennisgenomen van de berichten in diverse media omtrent het faillissement van Dolcis, Invito, Manfield, Pro Sport en Steve Madden?1 Vraag 2 Heeft u contact met bovenbedoelde bedrijven? Bent u bereid bovenbedoelde bedrijven bij te staan (bijvoorbeeld bij een eventuele doorstart) om op die manier maximaal werkgelegenheid te behouden? Zo nee, waarom niet? Vraag 3 Mocht u de vorige vraag bevestigend beantwoorden, op welke wijze en op welke termijn krijgt uw bereidheid in dezen dan concreet vorm? Vraag 4 Bent u het ermee eens dat er alles op alles gezet moet worden om werknemers aan het werk te houden en dat de recente ontwikkelingen in de retailbranche om een maximale inzet vragen van marktpartijen, sociale partners en de regering? Vraag 5 Bent u bereid met de retailbranche om de tafel te gaan om te bezien op welke wijze verder werkgelegenheidsverlies mogelijk kan worden voorkomen dan wel beperkt? Zo ja, welke maatregelen voor behoud van werkgelegenheid dan wel voor van baan-naar-baan-trajecten kan de overheid inzetten? Zo nee, waarom niet? 1 kv-tk-2016Z00117 ’s-Gravenhage 2016 http://nos.nl/artikel/2078678-schoenenwinkels-dolcis-manfield-en-invito-failliet.html Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, Vragen
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/388af158-d110-448f-91dc-52d5036f81f8
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2017–2018 33 576 Natuurbeleid Nr. 117 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 20 november 2017 Hierbij bericht ik uw Kamer naar aanleiding van uw verzoek van 24 oktober 2017 (Handelingen II 2017/18, nr. 13, item 10), om een reactie te geven op het Duits-Nederlandse onderzoek over de sterke achteruitgang van insecten in Duitse natuurgebieden. Het gepubliceerde onderzoek bevat zorgelijke informatie. Ik wil snel een goed beeld krijgen van de situatie in Nederland en vervolgens daarnaar handelen. Hieronder licht ik dit toe. Wetenschappelijke onderzoek Hallmann et al. 2017 Het onderzoek is uitgevoerd door de Radboud Universiteit Nijmegen in samenwerking met Engelse en Duitse wetenschappers in 63 natuurgebieden in Duitsland. De bevindingen zijn dat sinds 1989 de totale biomassa aan vliegende insecten met 75% achteruit is gegaan. De oorzaken van de achteruitgang zijn nog onduidelijk. Wel wordt er in de studie op gewezen dat de natuurgebieden meestal relatief klein zijn en ingesloten worden door omliggend agrarisch gebied. Het agrarisch gebied zou dan als een «ecologische val» kunnen fungeren voor de insecten. De studie geeft geen direct bewijs voor de oorzaken van de achteruitgang in aantallen insecten. De onderzoekers geven aan dat zij een tweetal oorzaken menen te kunnen uitsluiten volgens de gegevens, namelijk: klimaatverandering en veranderingen in landgebruik. Intensivering in de landbouw en de invloed daarvan op natuurgebieden wordt door hen als meest waarschijnlijke veroorzaker gezien. Nederlandse situatie monitoring insecten Over de volledige linie van biodiversiteit rapporteert het Plan Bureau voor de Leefomgeving (PBL) dat er stabilisatie en beginnend herstel is, maar kst-33576-117 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2017 Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 33 576, nr. 117 1 dat dat lang niet voor alle soorten en soortgroepen zo is en dat er delen zijn waar de achteruitgang nog niet is gestopt. Het onderzoek naar de insectensterfte is verricht in een relatief groot gebied aan de Duitse zijde van de Nederlandse grens. De beschreven achteruitgang van insecten zou dus ook in Nederland plaats kunnen vinden. We moeten snel een goed beeld krijgen van de situatie in Nederland. Daarbij wil ik benadrukken dat het om complexe materie gaat waar we op basis van de nu beschikbare kennis oplossingen moeten zoeken. Daarom laat ik op dit moment alle relevante kennis bij elkaar brengen. Huidig beleid Tegelijkertijd zijn al enkele beleidslijnen uitgezet die voor de problematiek oplossingsrichtingen kunnen bieden. Deze worden in een bredere context geplaatst, denk dan aan het bevorderen van (agro)biodiversiteit en duurzame landbouw. Hieronder zijn twee voorbeelden genoemd. Natuurinclusieve landbouw Natuurinclusieve landbouw gaat uit van een veerkrachtig voedsel- èn ecosysteem. Het maakt optimaal gebruik van de natuurlijke omgeving (het «natuurlijk kapitaal») en integreert dit in de bedrijfsvoering en draagt daarmee actief bij aan de kwaliteit van diezelfde natuurlijke omgeving. Met Natuurinclusieve landbouw wordt ingezet op het rendabel integreren van biodiversiteit in de bedrijfsvoering en de wisselwerking tussen ecologische en economische randvoorwaarden te zoeken en te benutten (Kamerstuk 33 576, nr. 114). Dit geldt nadrukkelijk ook voor insecten omdat zij een belangrijke rol spelen in het landbouwbedrijf. Nationale Bijenstrategie Bestuiving is noodzakelijk voor meer dan 75% van onze voedselgewassen, met name groenten en fruit, en voor meer dan 85% van de wilde planten in de natuur. Naar aanleiding van de signalen dat meer dan de helft van de wilde bijensoorten in Nederland in hun bestaan bedreigd worden, heeft de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken in januari jl. het initiatief genomen om met partners te komen tot een Nationale Bijenstrategie. Samen met vele partijen in de samenleving wordt deze strategie ontwikkeld die werkt aan het verbeteren van de leefomgeving voor (wilde) bijen in Nederland. Ook financier ik het ontwikkelen van kennis over bestuivers en bestuiving in een programma waarbij onderzoekers van WUR, Naturalis en EIS (Stichting Kenniscentrum insecten en andere ongewervelden) samenwerken. De kennis wordt gedeeld met en benut door de strategiepartners en zal ook breder worden gedeeld via een website die nog in ontwikkeling is. Een van de doelen van de Nationale Bijenstrategie is om de (wilde) bijen te voorzien van een jaarrond gevarieerd voedselaanbod en de nestgelegenheid te vergroten, zodat zij hun belangrijke taak als bestuivers kunnen voortzetten. Ze zorgen voor diversiteit in voedsel en wilde planten. De ontwikkeling van de strategie is momenteel in de afrondende fase. Op 22 januari 2018 zal in een conferentie de Nationale Bijenstrategie gepresenteerd worden, waarbij partners zich verbinden aan de strategie met eigen initiatieven om het doel te bereiken. Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 33 576, nr. 117 2 Vervolg Onderzoekers, natuurorganisaties en de landbouwsector hebben aangegeven samen in november 2017 te willen overleggen om de problematiek te bespreken. Dit is in lijn met de gezamenlijke aanpak die ook ik voorsta, bijvoorbeeld met de Nationale Bijenstrategie. Uiteraard ben ik zeer belangstellend met welke bevindingen zij komen en welke acties zij gaan ondernemen. Dan hoop ik, samen met de betrokken organisaties, feiten over de Nederlandse situatie boven tafel te hebben, de oorzaken in kaart te hebben en waar mogelijk samen te werken aan oplossingsrichtingen. Vanzelfsprekend ga ik door met initiatieven zoals de Nationale Bijenstrategie en met het beleid op het gebied van Natuurinclusieve landbouw. Tenslotte heeft uw Kamer gevraagd om in deze brief ook in te gaan op de aangenomen moties aangaande neonicotinoïden van het lid Ouwehand. Daarvoor verwijs ik u naar Kamerstuk 27 858, nr. 264. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 33 576, nr. 117 3
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/1574bdb2-e2f6-4b33-bb97-8d13c048e3e8
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2008–2009 31 828 Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet medezeggenschap op scholen en de Leerplichtwet 1969 in verband met de invoering van bekostigingsvoorschriften voor minimumleerresultaten, alsmede een aanvulling van de interventiemogelijkheden in het kader van het overheidstoezicht, en de verbetering van het intern toezicht Nr. 11 AMENDEMENT VAN HET LID JASPER VAN DIJK Ontvangen 8 september 2009 De ondergetekende stelt het volgende amendement voor: I Aan artikel I, onderdeel I, artikel 163b, derde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Indien de aanwijzing een maatregel omvat inhoudende dat een of meer bestuurders of toezichthouders worden vervangen, wijst Onze Minister bij deze aanwijzing een of meer nieuwe bestuurders of toezichthouders aan. II Aan artikel II, onderdeel H, artikel 145, derde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Indien de aanwijzing een maatregel omvat inhoudende dat een of meer bestuurders of toezichthouders worden vervangen, wijst Onze Minister bij deze aanwijzing een of meer nieuwe bestuurders of toezichthouders aan. III Aan artikel III, onderdeel J, artikel 103g, derde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Indien de aanwijzing een maatregel omvat inhoudende dat een of meer bestuurders of toezichthouders worden vervangen, wijst Onze Minister bij deze aanwijzing een of meer nieuwe bestuurders of toezichthouders aan. Toelichting Dit amendement regelt dat de minister zelf vervanger(s) moet aanwijzen bij bestuurlijk wanbeheer. Jasper van Dijk KST134376 0809tkkst31828-11 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2009 Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 828, nr. 11
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/8b0a77a9-5e25-4efe-a3ca-ccd7a546edb9
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2021–2022 25 295 Infectieziektenbestrijding Nr. 1869 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 30 mei 2022 Het epidemiologisch beeld laat een dalende trend zien in het aantal positief geteste personen, nieuwe opnames in de ziekenhuizen en op de IC. De dominante coronavariant in Nederland is nog steeds Omikron BA.2. De nieuwe varianten BA.4 en BA.5 zijn aan een opmars bezig. Voorspellingen geven aan dat de varianten BA.4 en BA.5 mogelijk in juli dominant worden in Nederland. Hoewel er grote onzekerheid is, zou dat kunnen betekenen dat het aantal besmettingen dan weer kan toenemen. Het RIVM volgt deze varianten nauwkeurig maar ziet momenteel geen reden tot directe actie. Hoewel het epidemiologische beeld voor nu gunstig is, is het verloop van het virus onzeker. Het RIVM geeft aan dat we rekening moeten houden met een opleving ergens in de komende periode. Daarom hebben we ons voorbereid op verschillende scenario’s, bouwend op de ervaringen en lessen van de afgelopen twee jaar. De overheid zet in op stevige monitoring en duiding, in samenwerking met het RIVM en LCPS, en heeft opschaalbare capaciteit voor vaccineren, (zelf)testen en medicatie klaar staan. Ook zetten we nadrukkelijk in op preventie, om zo samen te voorkomen dat we voor lastige keuzes komen te staan tussen het openhouden van de samenleving en het toegankelijk houden van de gehele zorgketen. Ik ben voornemens om uw Kamer medio juni een brief te sturen over de integrale uitwerking van de verschillende onderdelen van de lange termijn aanpak COVID-19, zoals benoemd in de brief van 1 april 20221. In deze brief ga ik ook in op de uitwerking van de sectorplannen en de oprichting van een Maatschappelijk Impact Team (MIT), dat naast het OMT komt te staan en advies geeft over de sociaalmaatschappelijke en economische situatie. In overleg met sectoren en maatschappelijke doelgroepen wordt gekeken welke preventieve acties gedaan kunnen worden, zodat grootschalige verspreiding van het virus en daarmee ziekte en uitval voorkomen kunnen worden. Daarnaast kijken 1 kst-25295-1869 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2022 Kamerstuk 25 295, nr. 1834. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 25 295, nr. 1869 1 overheid en sectoren naar de inzet die nodig is, mocht onverhoopt sprake zijn van een opleving van het virus. In deze volgende brief over de lange termijnaanpak zal ik ook toelichten welke stappen gezet worden in de optimalisatie van capaciteit en regie in de zorg. Daarbij wordt onder andere geput uit de aanbevelingen van de Taskforce ondersteuning optimale inzet zorgverleners2 en het Expertteam COVID-zorg in de ziekenhuizen (verwachte oplevering van het eindadvies: 1 juni 2022). Tot slot wijs ik uw Kamer erop dat de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 op 20 mei 2022 is komen te vervallen. Er is daardoor momenteel geen wettelijke grondslag beschikbaar om collectieve, verplichtende maatregelen te treffen ter bestrijding van COVID-19. Mocht het virus weer opleven dan is het ook niet mogelijk om op grond van deze wet maatregelen te treffen om verspreiding van dit virus tegen te gaan, zoals bijvoorbeeld een mondkapjesplicht of een veilige afstandsnorm. Ook het nemen van maatregelen om te voorkomen dat een nieuwe zorgwekkende variant Nederland binnenkomt, zoals een test- of quarantaineplicht, is op dit moment niet mogelijk. Met spoedwetgeving kan een tijdelijke wettelijke basis getroffen worden voor deze maatregelen. In een uiterst geval kan teruggevallen worden op het treffen van maatregelen op grond van een noodverordening. Zoals aangekondigd in de brief aan uw Kamer van 4 mei 2022 wordt gewerkt aan een aanpassing van de Wet publieke gezondheid.3 In de eerste tranche van deze aanpassing wordt een structurele grondslag gecreëerd voor collectieve, verplichtende maatregelen voor infectieziektebestrijding van specifieke A-ziekten (waaronder COVID-19). Daarbij worden lessen getrokken uit de afgelopen twee jaar en worden de inzichten die zijn opgedaan uit expertsessies betrokken. In de hiervoor genoemde brief van 4 mei 2022 is nader ingegaan op de grondslagen die beoogd worden. In voorliggende brief informeer ik u over de uitvoering van diverse aangenomen moties en toezeggingen die betrekking hebben op de ontwikkelingen van COVID-19. Leeswijzer – In deze brief ga ik in op de monitoringsinstrumenten om zicht te houden op het coronavirus, gevolgd door testen en vaccinatie (paragraaf 1 t/m 3). – Vervolgens ga ik in op de beschikbaarheid van (nieuwe) medicatie, reizen en ventilatie (paragraaf 4 t/m 6). – Ten slotte ga ik in op communicatie, een mededeling van de Cie evaluatie niet medisch-beleid en Cie vaccinatiestrategie, RIVMonderzoek naar nachtwerkers en het afdoen van moties en toezeggingen (paragraaf 7 t/m 10). Hiermee voldoe ik aan de volgende moties en toezeggingen: – De toezegging aan het lid Aukje de Vries (VVD) om te voorzien in een tijdelijke QR-code voor mensen die niet gevaccineerd kunnen worden; – De toezegging aan het lid Aukje de Vries (VVD) om iedere voortgangsbrief te informeren over de issues met betrekking tot het CTB die nog spelen en die zijn opgelost; 2 Zie: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2022/04/12/taskforce-ondersteuningoptimale-inzet-zorgverleners 3 Kamerstuk 25 295, nr. 1839. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 25 295, nr. 1869 2 – – – – – – – – – – De toezegging aan het lid Van der Plas om de Kamer te informeren over de omvang van de groep mensen die niet gevaccineerd kunnen worden; De toezegging aan het lid Paulusma om bij de Minister van Langdurige Zorg en Sport onder de aandacht te brengen dat het loket voor patiënten met langdurige klachten na covid nog niet open is; De toezegging aan het lid Paulusma om bij de Minister van Langdurige Zorg en Sport onder de aandacht te brengen waarom het loket voor patiënten met langdurige klachten na COVID nog niet geopend is; De toezegging aan het lid Westerveld om op korte termijn helderheid te geven over de situatie van mensen uit de zorg en het onderwijs die in de eerste golf besmet zijn geraakt en nu ontslagen zijn; De toezegging aan het lid Bikker om onder de aandacht te brengen dat er mensen zijn die op aanraden van hun specialist een boostvaccinatie of herhaalprik proberen te halen, maar geweigerd worden op vaccinatielocaties; De toezegging aan het lid Van Esch om ook een procedurewijziging door te voeren voor het OMT-Z; De toezegging aan het lid Agema over de openbaarmaking van OMT-notulen; De motie van het lid Paulusma om gender- en sekseverschillen te onderzoeken in huidige en toekomstige studies naar het postcovidsyndroom en de Kamer op de hoogte te houden van de resultaten (Kamerstuk 35 560, nr. 5); De motie van het lid Van Esch c.s. om in samenwerking met alle belanghebbenden een draaiboek te maken voor de situatie waarbij met grote spoed moet worden ingegrepen om de verspreiding van zorgelijke mutaties van het coronavirus in Nederland zo veel mogelijk te vertragen dan wel te voorkomen (Kamerstuk 25 295, nr. 1593); De motie van het lid Omtzigt om zo snel mogelijk een academisch onderzoek te laten starten om onderzoek te doen naar de redenen en oorzaken van oversterfte tot en met november 2021, en de Kamer hierover zo spoedig mogelijk te informeren (Kamerstuk 25 295, nr. 1617). 1. Monitoringsinstrumenten om zicht te houden op het coronavirus Om zicht te houden op het coronavirus worden verschillende monitoringsinstrumenten gebruikt. Het virus wordt gemonitord op vier aspecten: • Vroegsignalering: Rioolwatersurveillance, Nivel-peilstations, infectieradar, sequencing voor zicht op (nieuwe) varianten, internationale duidingen. • Ernst van het virus: Sterftegegevens naar kenmerken van de bevolking, ziekenhuis- en IC-opnames (door stichting NICE), oversterfte, internationale duidingen. • Druk op de zorg: Bedbezetting kliniek en IC (door LCPS), Landelijke Ketenmonitor Zorg (op dit moment in doorontwikkeling door LCPS). • Immuniteit: Vaccinatiegraad, serologie (PIENTER), vaccinatiestudie Corona (VASCO). Nu niet meer grootschalig wordt getest krijgen deze instrumenten een meer prominente rol in de monitoring van het virus. De hier genoemde monitoringsinstrumenten zullen worden gecontinueerd. Het Coronadashboard zal het publiek blijven informeren over de epidemiologische situatie met betrekking tot het coronavirus. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 25 295, nr. 1869 3 2. Testen Testen bij klachten Cijfers afgenomen testen Sinds 11 april 2022 is het testbeleid gewijzigd. Bij klachten is zelftesten de basisfaciliteit en is het voor de meeste burgers niet meer nodig voor een PCR-confirmatietest naar de GGD te gaan. Voor zorgmedewerkers, inwoners van een verpleeghuis of een andere instelling met kwetsbare bewoners4, thuiswonenden die naar dagbesteding gaan met kwetsbare bewoners en mensen die geen zelftest kunnen doen geldt wel het advies om kosteloos een PCR-test te doen bij de GGD-teststraat. Vanaf 23 mei 2022 vinden er geen prioriteitafnames meer plaats. In week 19 (9 mei tot en met 15 mei 2022) zijn gemiddeld 1.892 testen per dag bij de GGD afgenomen. In week 20 (16 mei tot en met 22 mei 2022) zijn gemiddeld 1.689 testen per dag bij de GGD afgenomen. Het percentage positieve testuitslagen bij de GGD varieert van 52,6% in week 19 tot 51,4% in week 20. Herstelbewijzen Op 22 februari jl. heeft de Europese Unie een gedelegeerde handeling aangenomen die uitgifte van DCC-herstelbewijzen ook op basis van een positieve antigeentest mogelijk maakt. Daarvoor was uitgifte van een DCC-herstelbewijs alleen mogelijk op basis van een positieve NAAT(-test). Lidstaten mogen op basis van deze handeling zelf besluiten of en wanneer ze voor het herstelbewijs van deze eenvoudigere en snellere test gebruik maken. Ik kies ervoor om dit mogelijk te maken. Vanaf 24 mei kunnen positieve antigeentesten in Nederland tot een DCC-herstelbewijs leiden. Dit geldt ook met terugwerkende kracht voor positieve testen die tot 168 dagen geleden zijn afgenomen. Deze wijziging is in lijn met de voorwaarden die worden gesteld aan inkomende reizigers. Omdat bij het CTB vanaf 25 september 2021 herstelbewijzen werden afgegeven op basis van een positieve antigeentest, is het eenvoudig om dit ook voor een DCC met terugwerkende kracht in te regelen. Wijziging tarieven COVID-19 PCR-diagnostiek via huisartsen (patiënten) en zorginstellingen (zorgpersoneel) Per 24 maart 2022 is het tarief voor SARS-CoV-2 PCR-diagnostiek aangepast aan de route van testen bij de huisarts (patiënten) en zorginstellingen (zorgpersoneel, m.u.v. het ziekenhuis) naar het maximumbedrag van € 33,– (inclusief btw) per PCR-analyse. Gezien het gewijzigde testbeleid en de huidige epidemiologische fase wordt uitgezocht of de declaratieroute van de COVID-19 PCR-diagnostiek in opdracht van huisartsen en zorginstellingen herzien dient te worden. Hierover wordt u later nader geïnformeerd. 4 Dit betreft mensen boven de 70 of mensen met een ernstige afweerstoornis, zie: https:// lci.rivm.nl/richtlijnen/covid-19#index_Risicogroepen Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 25 295, nr. 1869 4 Coronatoegangsbewijzen Met het verwerpen van de 5e verlenging van de Twm, vervalt ook de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen. Daarmee vervalt ook de noodzaak om Uw Kamer in iedere brief op de hoogte te blijven stellen van de kwesties die nog spelen met betrekking tot de coronatoegangsbewijzen, en is de toezegging aan het lid Aukje de Vries (VVD) tijdens het debat van 18 augustus 2021 afgedaan (Handelingen II 2020/21, nr. 101, item 6). Innovatie LAMP-testlijnen Door het Ministerie van VWS zijn in januari 2021 LAMP-testlijnen gekocht om in te zetten bij Testen voor Toegang. Het betreft veelbelovende, maar innovatieve testlijnen waarbij de methode nog uitontwikkeld moest worden. Met name het automatiseren en robotiseren van de methode heeft veel tijd gekost. De beoogde inzet van deze testlijnen is onder andere door het uitvallen van de ademtesten (waar de LAMP-testlijnen achter werken), het gegeven dat er relatief veel hooggekwalificeerd personeel nodig is voor het gebruik van deze methode en dat de techniek veel kinderziektes bevat, niet gerealiseerd. Op dit moment staat de apparatuur in opslag (zie voor uitgebreidere toelichting de set Kamervragen van lid Bikker (CU) (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 2228) en heb ik besloten niet verder te investeren in de LAMP-testlijnen en deze op een doelmatige wijze een andere bestemming te geven. 3. Vaccinatie Ontwikkelingen overschotten en donaties vaccins In mijn brief van 19 april jl.5 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de wereldwijde ontwikkelingen op het gebied van vaccindonatie en vaccinoverschotten. In die brief heb ik tevens aangegeven dat binnenkort circa 3,3 miljoen COVID-19-vaccins vernietigd moeten worden omdat de houdbaarheid verstrijkt. Dit getal is inmiddels opgelopen tot 3,5 miljoen. Het uitgangspunt van het kabinet blijft om het surplus aan COVID-19vaccins beschikbaar te stellen voor donatie. In de afgelopen weken is het dankzij gerichte inspanningen gelukt om ruim 700.800 COVID-19-vaccins te doneren aan Nicaragua. Daarnaast worden naar verwachting binnenkort 1 miljoen vaccins gedoneerd aan Vietnam. Openstaande toezeggingen In mijn brief aan uw Kamer van 4 mei jl.6 heb ik aangegeven dat ik per 1 juni a.s. de juridische basis voor het instrument coronatoegangsbewijs niet verleng. Op 17 mei jl. heeft de Eerste Kamer niet ingestemd met de Goedkeuringswet vijfde verlenging Tijdelijke wet maatregelen covid-19. Hiermee is de juridische basis voor het instrument coronatoegangsbewijs reeds per 20 mei jl. komen te vervallen. Indien ik opnieuw wetgeving moet overwegen om een juridische grondslag te creëren voor de inzet van het coronatoegangsbewijs, zal ik de toezegging van mijn voorganger aan het lid Aukje de Vries (VVD) om te voorzien in een tijdelijke QR-code voor mensen die niet gevaccineerd kunnen worden daarin betrekken. In dit verband is ook toegezegd aan het lid Van der Plas (BBB) dat uw Kamer geïnformeerd zou worden over de omvang van de groep mensen die niet gevaccineerd kunnen worden. Op dit vlak kan ik u melden dat er geen 5 6 Kamerstuk 25 295, nr. 1837. Kamerstuk 25 295, nr. 1839. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 25 295, nr. 1869 5 (inter)nationale wetenschappelijke literatuur beschikbaar is om de omvang van deze groep te kunnen duiden. Hiermee geef ik invulling aan beide toezeggingen. In het commissiedebat van 19 april jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 1844) gaf het lid Bikker (CU) aan dat er mensen zijn die op aanraden van hun specialist een boostvaccinatie of herhaalprik proberen te halen, maar geweigerd zouden worden op vaccinatielocaties. Ik wil benadrukken dat patiënten met een verwijsbrief van hun medisch specialist gewoon bij de GGD terecht kunnen voor hun aanvullende vaccinaties. Medisch specialisten zijn goed op de hoogte van de patiënten bij wie sprake is van ernstig immuungecompromitteerde aandoening,of die afweeronderdrukkende medicatie gebruiken en die vanwege hun medische situatie baat hebben bij een extra vaccinatie. Er is daarmee ruimte om in individuele gevallen het gewenste maatwerk te leveren. Het gaat dan bijvoorbeeld om patiënten bij wie volgens de medisch specialist sprake is van een afname van de immunologische bescherming. Dit kan bijvoorbeeld komen omdat zij een zeldzame aandoening hebben die buiten de selectiecriteria valt. Deze patiënten zijn doorgaans bekend en onder behandeling van een medisch specialist. De GGD’en geven aan dat het signaal dat mensen zich op aanraden van een specialist, maar zonder verwijsbrief, melden bij vaccinatielocaties bekend is. Voor de GGD is een advies van de medisch specialist echter enkel te controleren door middel van een verwijsbrief. Met een verwijsbrief van de specialist kan er het gewenste maatwerk geboden worden. 4. Beschikbaarheid van (nieuwe) medicatie In mijn eerdere brief over de lange termijn aanpak heb ik geschetst hoe ik mij blijvend inzet voor het beschikbaar maken van geneesmiddelen voor de behandeling van COVID-19. Ik wil u kort aanvullend informeren over een aantal elementen die deze strategie vormgeven. Allereerst kan ik mededelen dat de looptijd van de Corona Crisis Voorraad met één jaar wordt verlengd. Het gaat hier specifiek om een voorraad geneesmiddelen die op de IC worden gebruikt om patiënten te behandelen. De voorraadopbouw zal mogelijk op elementen worden aangepast en er wordt lering getrokken uit het gebruik van deze middelen van het afgelopen jaar, specifiek om onnodige verspilling te voorkomen. Daarnaast ben ik in gesprek met het Landelijk Coördinatiecentrum Geneesmiddelen (LCG) om de behandeling van patiënten met COVID te monitoren op het gebruik van geneesmiddelen en de voorraden ervan. Deze informatie is van grote waarde gebleken om enerzijds tekorten te voorkomen, en anderzijds de inkoop beter af te stemmen op het daadwerkelijke gebruik. Als laatste blijf ik mij hard maken voor een terugkeer naar de gebruikelijke route van marktintroductie van nieuwe geneesmiddelen in Nederland. Ik vind het zeer onwenselijk dat de overheid nog altijd centraal COVIDbehandelingen moet inkopen. Ik acht het van belang dat deze geneesmiddelen ook worden beoordeeld op kosteneffectiviteit zodat ze kunnen worden opgenomen in het verzekerde pakket. Wanneer de groothandel en ziekenhuizen zelf geneesmiddelen inkopen is dit doorgaans ook beter afgestemd op het daadwerkelijk gebruik en wordt geborgd dat schaarse middelen ook daar worden ingezet waar ze nodig zijn. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 25 295, nr. 1869 6 Een korte update over specifieke producten: het geneesmiddel Evusheld zal in de loop van juni beschikbaar komen via het RIVM. Voor de middelen Paxlovid en Lagevrio geldt dat de Europese procedure voor aankoop nog loopt. 5. Reizen Gevolgen vervallen Twm voor het reisbeleid en effectieve vertraging van nieuwe varianten De maatregelen die het kabinet in het kader van het internationaal reisbeleid kan treffen, dienen als eerste beschermlaag tegen de import van het coronavirus en daarmee als eerste, zo niet de belangrijkste beschermlaag tegen de introductie van een nieuwe zorgwekkende variant (VOC). Met maatregelen als een testverplichting voor vertrek en de quarantaineplicht bij aankomst wordt de introductie van een VOC immers vertraagd. Europese afstemming voor de inzet van deze middelen evenals het tijdig nemen van deze maatregelen bevordert vervolgens de effectiviteit. Indien zich een VOC-scenario voordoet, is het zaak deze nieuwe variant te vertragen zodat de gewonnen tijd kan worden benut om de druk op de zorgketen te spreiden, wetenschappelijke inzichten in de eigenschappen van deze variant op te doen en indien noodzakelijk nationaal maatregelen te kunnen treffen. Op deze manier kon het kabinet op basis van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 binnen zeer korte termijn inreisbeperkingen treffen, waarmee het effect van deze maatregelen op de vertraging van het virus en een VOC zo hoog mogelijk was. Het vervallen van de Twm leidt er toe dat de juridische grondslag om op grond van deze wet maatregelen te kunnen treffen ook is komen te vervallen. Het kabinet wil met klem benadrukken dat de effectiviteit van de maatregelen om een VOC te vertragen, sterk wordt aangetast met het vervallen van de Twm. Op dit moment onderzoekt het kabinet welke maatregelen met welke juridische ondersteuning mogelijk zijn om de introductie van een VOC in de toekomst te kunnen vertragen. Vanzelfsprekend maken grondslagen om maatregelen te kunnen treffen voor inreizigers onderdeel uit van de eerste tranche herzieningen van de Wet publieke gezondheid. Voortgang van de uitvoering van de aanbevelingen uit het rapport van Berenschot De detectie van nieuwe zorgwekkende varianten van het coronavirus kan tot uitdagingen op bijvoorbeeld luchthavens leiden. Het is daarom van belang om oog te houden voor de uitvoeringskaders, evenals het borgen van vrij verkeer voor personen die onder een eventuele uitzonderingscategorie vallen. Om hier beter op voorbereid te zijn, heeft het kabinet een onderzoek laten uitvoeren door adviesbureau Berenschot. In de kabinetsreactie7 van 22 maart jl. op het evaluatierapport ben ik ingegaan op de aanbevelingen die Berenschot heeft gedaan en heb ik uw Kamer toegezegd hier navolging aan te geven. Het kabinet heeft sindsdien in samenwerking met de betrokken veiligheidsregio’s gewerkt aan een herziening van de crisisdraaiboeken, zodat deze beter aansluiten op een situatie zoals die zich voordeed op 26 november 2021. De veiligheidsregio’s werken momenteel met betrokken (lokale) partijen aan de herziening van hun draaiboeken. Hiermee geeft het kabinet uitvoering aan de motie van het lid Van Esch c.s.8. 7 8 Kamerstuk 25 295, nr. 1822. Kamerstuk 25 295, nr. 1583. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 25 295, nr. 1869 7 Parallel hieraan werkt het kabinet aan het verbeteren van de processen die betrekking hebben op de opschaling naar bestaande departementale crisisstructuren door extra crisisbeleidsadviseurs bij verschillende directies aan te stellen. 6. Ventilatie In de Kamerbrief over de lange termijn aanpak COVID-19 van 1 april jl.9 is het belang van ventilatie voor een gezond binnenklimaat en de bijdrage ervan aan het voorkomen van respiratoire infecties nogmaals benadrukt. Er lopen diverse onderzoeken die kennishiaten over de verspreiding van SARS-CoV-2 kunnen invullen. Zo is het RIVM gestart met een literatuuronderzoek naar de inzet van luchtreinigers. Dit is de eerste stap in een breder onderzoek over de toegevoegde waarde van luchtreinigers. De uitkomsten van het literatuuronderzoek worden deze zomer verwacht. Verder ondersteunt Health Holland (Topconsortium Kennis en Innovatie Life Sciences & Health) vanaf 1 juli 2022 het project Clean Air for Everyone (CLAIRE), dat zich richt op ventilatie en luchtreiniging. Het programma Pandemische Paraatheid zal fundamenteel onderzoek laten verrichten naar bestaande kennishiaten op het gebied van aerogene transmissie. In de brief over het beleidsprogramma Pandemische Paraatheid zal ik u hierover nader informeren. 7. Communicatie De overheid zet in op gerichte communicatie voor een aantal specifieke doelgroepen en onderwerpen. Herhaalprik Om de herhaalprik bij de 60-plussers en de eerder uitgenodigde groepen nog meer onder de aandacht te brengen, is de volgende communicatie ingezet: een persoonlijke uitnodigingsbrief, een nieuwsbericht, verschillende sociale media-uitingen, informatie op coronavaccinatie.nl/ herhaalprik en een artikel en advertentie in regionale- en landelijke bladen en huis-aan-huisbladen. Ook is een Facebookcampagne ingezet en wordt informatie vertoond op wachtkamerschermen bij huisartsen en apotheken. De materialen zijn zoals gebruikelijk opgenomen in de communicatietoolkit die gemeenten en zorg- en ouderenorganisaties kunnen gebruiken. Deze organisaties zijn ook actief benaderd met het verzoek hun achterban te informeren over de herhaalprik. Bij vragen of twijfels over de herhaalprik tegen corona kan iedereen terecht op overvaccineren.nl of in gesprek met een onafhankelijke zorgprofessional via de chat of het telefoonnummer 0800–7707707 van «vragen over corona». Novavax-vaccin Het eiwitvaccin Novavax is sinds 14 maart jl. beschikbaar voor volwassenen die zich nog niet hebben laten vaccineren met de reeds beschikbare mRNA- of vectorvaccins. Via sociale media en de regionale GGD’en geven we meer bekendheid aan de beschikbaarheid van het Novavax-vaccin. 9 Kamerstuk 25 295, nr. 1834. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 25 295, nr. 1869 8 Isolatie-advies Het quarantaineadvies is vervallen per 19 april jl. Niet voor iedereen is het verschil tussen quarantaine (uit voorzorg) en isolatie (bij een positieve zelftest) duidelijk. Daarom loopt er tot eind mei 2022 een online campagne om mensen te informeren dat ze thuis in isolatie moeten blijven bij een positieve (zelf)testuitslag. Alle online communicatie-uitingen over dit onderwerp hebben de mogelijkheid door te klikken naar een «Check». Deze Check biedt een platform waar een advies op maat beschikbaar is. Hier vindt men onder andere het antwoord op de meest gestelde vraag: «Hoe lang moet ik thuis in isolatie blijven?» Kwetsbare groepen Het is belangrijk dat het algemene publiek zich realiseert dat er mensen zijn die moeite hebben met het afschalen van de coronamaatregelen omdat zij een kwetsbare gezondheid hebben of bijvoorbeeld mantelzorger zijn. Het is voor hen belangrijk dat iedereen elkaar de ruimte geeft om beschermende maatregelen te blijven treffen, bijvoorbeeld door een mondkapje te dragen waar het druk is, of aan familie en vrienden vragen om een zelftest te doen voorafgaand aan een bezoek. In de publiekscommunicatie wordt daarom opgeroepen om begrip en respect te hebben voor mensen die zich aan de adviezen willen houden. Deze oproep wordt gedaan op rijksoverheid.nl en de sociale media kanalen van VWS. 8. Mededeling Cie evaluatie niet-medisch beleid (opleving najaar) en mededeling Cie vaccinatiestrategie Op 27 april jl. heeft de Europese Commissie een mededeling10 gepresenteerd inzake COVID-19 – «De paraatheid en reactie van de EU: vooruitkijken». De aandacht gaat vooral uit naar waakzaam blijven. Daarbij wordt aandacht besteed aan: • Vaccineren en dan met name ten aanzien van boosters en de nieuwe generatie vaccins; • Zicht houden op het virus: het testbeleid en vooral de borging van sequencing; • De inrichting van gezondheidsstelsels die voorbereid zijn op een eventuele nieuwe coronacrisis; • Tegengaan van desinformatie • Pandemische paraatheid (w.o. weerbaarheid van gezondheidszorgsystemen, leveringszekerheid, mondiale samenwerking). Het kabinet verwelkomt deze mededeling en is blij dat ook deze mededeling een doorkijk voor de lange termijn geeft. Hiermee wordt een aangrijpingspunt geboden om ook op Europees niveau te spreken over de reactie op COVID-19 op de lange termijn. Nederland werkt hierin graag samen met andere landen, zowel om van elkaar leren als om het beleid te versterken door gezamenlijk op te trekken. In de mededeling worden lidstaten bovendien opgeroepen voor binnenlandse maatregelen alsmede voor intra-EU reizen geen Digitaal Covid Certificaat (DCC) meer te vragen wanneer de epidemiologische situatie dat toelaat. Het kabinet steunt deze oproep en is van mening dat het niet langer proportioneel is om gedurende de huidige en in de toekomst vergelijkbare epidemiologische situatie dergelijke eisen te stellen aan 10 Zie: https://ec.europa.eu/commission/presscorner/detail/en/ip_22_2646 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 25 295, nr. 1869 9 inreizigers. Dit neemt niet weg dat de Commissie heeft voorgesteld de DCC verordening, die het technisch kader biedt, te verlengen met een jaar. Mocht de epidemiologische situatie daar om vragen, dan kan het DCC snel weer in gebruik genomen worden. In de mededeling is geen nieuwe wetgeving of beleid opgenomen, daarom zal er voor deze mededeling geen BNC-fiche worden opgesteld. 9. RIVM-onderzoek nachtwerkers en positief testen Al langer is bekend dat werken in de nacht leidt tot een verstoord dag-nacht-ritme waardoor nachtwerkers mogelijk ook meer risico lopen op infectieziekten. Daarom heeft het RIVM recent onderzoek verricht naar het risico van nachtwerkers op een corona-infectie. Het onderzoek toont aan dat mensen die soms of regelmatig in de nacht werken 37% meer kans hebben om positief te testen op het coronavirus dan mensen die alleen overdag werken. Het onderzoek heeft betrekking op NoordNederland in het eerste jaar van de corona-epidemie. Hierbij is rekening gehouden met verschillen tussen nachtwerkers en mensen die alleen overdag werken, zoals verschillen in beroep, thuiswerken, en contact met anderen tijdens het werk. Gedurende het onderzoek waren er nog geen vaccins beschikbaar en gingen er eerdere varianten dan de delta- en omikronvariant van het virus rond.11 Het onderzoek draagt bij aan de kennisvermeerdering in het bredere scala van onderzoek naar corona, waaronder de lopende cohortstudies. Hierbij is ook het onderzoek door Centrum Werk Gezondheid van belang om meer kennis te ontwikkelen over corona en daarmee de bewustwording te vergroten en werkbehoud te stimuleren. Werkgevers, werknemers en arbodeskundigen kunnen deze kennis over nachtwerk en infectieziekten betrekken in hun afwegingen rondom nachtwerk. De primaire verantwoordelijkheid en afweging om werknemers in de nacht in te zetten ligt bij werkgevers. Zij moeten nagaan of nachtwerk nodig is en maatregelen nemen om de nadelige gevolgen van nachtwerk te beperken. De Arbowet verplicht ook om deze afweging steeds opnieuw te maken, aan de hand van alle opgedane ervaringen en de laatste wetenschappelijke inzichten. Het Ministerie van SZW ondersteunt de kennisontwikkeling en kennisdeling over nachtwerk. Zo heeft het RIVM in opdracht van het Ministerie van SZW effectieve maatregelen van werkgevers en werknemers en handvatten op een rij gezet om gezonder in de nacht te kunnen werken. Vanuit het RIVM loopt een meerjarig onderzoek waarbij juist ook aandacht is voor kennisdeling en het stimuleren van aandacht voor gezond en veilig nachtwerk. Via het Kennisplatform nachtwerk informeert het RIVM werkgevers, werknemers en andere geïnteresseerden over de laatste stand van wetenschap, waaronder dit onderzoek naar nachtwerk en corona, en praktijkvoorbeelden over nachtwerk. De vereniging van bedrijfsartsen heeft een themawebsite en een richtlijn over nachtwerk ontwikkeld. Tot slot beperkt de Arbeidstijdenwet het jaarlijkse aantal nachtdiensten. Dit gaat verder dan Europese regelgeving, die enkel verplicht de duur van de nachtdienst te beperken. Bij een overtreding van de regels voor nachtarbeid kan de Arbeidsinspectie een boete opleggen. Werkgevers en werknemers kunnen afspraken over nachtwerk vastleggen in cao’s. 11 Zie: https://www.tandfonline.com/doi/full/10.1080/07420528.2022.2069031 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 25 295, nr. 1869 10 10. Moties en toezeggingen Uitvoering van de motie van het lid Omtzigt over de redenen en oorzaken van oversterfte Ik vind het belangrijk om de redenen en oorzaken van de oversterfte eind 2021 te onderzoeken. Naar aanleiding van de motie ingediend door het lid Omtzigt, is al enige tijd geleden gestart met een diepgaand onderzoek hiernaar. Middels deze brief wil ik graag uw Kamer een update geven hierover. Het CBS en het RIVM zijn dit onderzoek gedurende de afgelopen maanden aan het uitvoeren. Daarin worden zij ondersteund door een klankbordgroep, bestaande uit verschillende wetenschappers, samengesteld via het onderzoeksinstituut ZonMw. Eind juni van dit jaar zullen resultaten van het onderzoek van het RIVM en het CBS gedeeld worden met uw Kamer en worden deze gepubliceerd. Daarnaast wordt ook gewerkt aan het mogelijk maken van de uitvoering van het onderzoek door onderzoekers niet gelieerd aan het CBS of het RIVM. Hiervoor wordt een onderzoeksagenda opgesteld door een begeleidingscommissie via ZonMw en wordt toegang ingeregeld tot relevante COVID-19-data. Dit laatste blijkt meer tijd te kosten, omdat wij er alles aan doen ook persoonsgegevens op een veilige en verantwoorde manier beschikbaar te kunnen stellen voor dit belangwekkende onderzoek. Dit betekent dat de eerder genoemde planning mogelijk niet gehaald gaat worden. Motie Paulusma over het onderzoek naar gender- en sekseverschillen bij het postcovidsyndroom In reactie op de motie van het Tweede Kamerlid Paulusma (D66) over onderzoek naar gender- en sekseverschillen bij het postcovidsyndroom12, heb ik navraag gedaan bij het RIVM en ZonMw. Het RIVM heeft kenbaar gemaakt dat in de analyses standaard gestratificeerd wordt op basis van geslacht (man/vrouw). Dit houdt in dat zij kijken naar verschillen tussen de geslachten wat betreft het voorkomen, de ernst en de risicofactoren van het postcovidsyndroom. Voor ZonMw geldt dat diversiteit op verschillende aspecten (bijvoorbeeld leeftijd, gender, sociaaleconomische status en culturele achtergrond) cruciaal is voor de onderzoeken die zij financieren. In het gehele COVID-19 programma wordt diversiteit namelijk als ZonMw-criteria meegenomen in de subsidieoproepen. Dit betekent dat alle projecten wordt gevraagd aandacht te schenken aan diversiteit van de doelgroep, zowel in de opzet, uitvoering, analyse en in de rapportage van resultaten. Specifiek voor het integreren van gender en sekse in onderzoek ondersteunt ZonMw onderzoekers met behulp van hun FAQ «Gender in onderzoek». Deze FAQ is onder andere gebaseerd op richtlijnen van The Canadian Institutes of Health Research en Stanford University. Gender- en sekseverschillen worden dus reeds onderzocht in huidige en toekomstige studies naar het postcovidsyndroom. Daarom zal hier niet apart over gecommuniceerd worden, maar zullen de gebruikelijke manieren voor het publiceren van de resultaten gehanteerd worden. Hiermee beschouw ik de motie als afgedaan. 12 Kamerstuk 35 560, nr. 5. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 25 295, nr. 1869 11 Toezeggingen aan de leden Paulusma en Westerveld over Post COVID tijdens het Commissiedebat van 19 april jl. Ik heb vanuit het Commissiedebat van 19 april jl. twee vragen naar de Minister van Langdurige Zorg en Sport doorgeleid omtrent mensen in zorg en onderwijs met langdurige klachten na COVID. In reactie daarop, namens de Minister van Langdurige Zorg en Sport, het volgende. Het lid Paulusma stelde de vraag waarom het loket voor patiënten met langdurige klachten na COVID nog niet geopend is. In reactie op de toezegging wordt ervan uitgegaan dat zij verwijst naar de openstelling van het aanvraagloket voor de subsidie voor zorgwerkgevers met het oog op het behoud van langdurig zieke werknemers. Voordat een aanvraagloket kan worden opengesteld moeten allereerst de subsidievoorwaarden zijn uitgewerkt: aan welke voorwaarden moet worden voldaan, hoe controleren we daarop, hoe wordt verantwoord? In aansluiting daarop wordt een aanvraagportaal ingericht om de aanvraag en de bijbehorende informatie te kunnen ontvangen. Hieraan wordt nog gewerkt. Voor de vrijwillige verlengingen van de loondoorbetalingen die sinds 1 maart al zijn afgesproken voor langdurig zieke zorgwerknemers, kan met terugwerkende kracht een subsidieaanvraag worden ingediend. De tweede toezegging was aan het lid Westerveld om op korte termijn helderheid te geven over de situatie van mensen uit de zorg en het onderwijs die in de eerste golf besmet zijn geraakt en nu ontslagen zijn. In antwoord daarop het volgende: met de eerdergenoemde subsidieregeling bieden we zorgmedewerkers een langere periode voor herstel op hun eigen werkplek, met als doel hen te behouden voor de zorg. Voor wie daarop geen perspectief is, biedt ons stelsel van sociale zekerheid een vangnet zoals dat er ook is voor diegenen die vanwege een andere aandoening arbeidsongeschikt zijn geworden. Daarnaast is er voor zorgprofessionals én anderen die kampen met Post COVID klachten, herstel- en nazorg beschikbaar. Ook kunnen zij terecht bij C-support, Coronaplein.nu en longfonds voor ondersteuning, informatievoorziening en lotgenotencontact. Vanuit het programma «COVID-19 en werk» wordt, met ondersteuning van de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport, onderzoek gedaan naar onder meer belemmerende en bevorderende factoren voor werkhervatting bij Post COVID klachten. Het kabinet verwacht deze resultaten deze zomer en zal zich beraden hoe hiermee om te gaan. Toezegging aan het lid Agema inzake openbaarmaking OMT-notulen Terugkomend op de toezegging aan de Kamer wil ik hierbij graag uitleggen waarom het belang van de staat in de weg staat aan het openbaar maken van de OMT-notulen. Een concept verslag wordt aan de leden gezonden. Zij kunnen hierop reageren. Na eventuele reacties en verwerking ervan wordt het verslag definitief. Verslagen van de vergaderingen hebben de status van een verslag van een gemengde adviescommissie waarover met de commissieleden vertrouwelijkheid is afgesproken. Niemand anders dan de deelnemers aan het betreffende OMT-overleg hebben inzage in het verslag, dus ook de ambtenaren en bewindspersonen bij VWS niet. Alleen al om die reden is het feitelijk onmogelijk de verslagen met de Kamer te delen. Zelfs als ik wel over de verslagen zou beschikken, verzet het «belang van de staat» uit artikel 68 Grondwet zich tegen openbaarmaking daarvan. Het is in het belang van de staat om de gemaakte afspraken met de Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 25 295, nr. 1869 12 OMT-leden te waarborgen en de informatie niet te verstrekken aan de Kamer. Wanneer de verslagen openbaar gemaakt worden, wordt vrije gedachtenvorming binnen het OMT onmogelijk gemaakt. Deelnemende experts zullen zich niet meer vrij voelen zich te uiten, wetende dat de informatie achteraf openbaar wordt gemaakt. Daarmee zullen de leden niet meer bereid zijn hun expertise en mening met elkaar te delen, waardoor het OMT als geheel niet meer functioneert. Openbaarmaking van OMT-notulen raakt zodoende aan het belang van de staat en zelfs het belang van de maatschappij. De adviezen die het OMT geeft zijn namelijk cruciaal om tot goed beleid te komen. Toezegging aan het lid Van Esch inzake een procedurewijziging voor het OMT-Z Het Kamerlid van Esch heeft tijdens het Dertigledendebat van 24 mei jl. (Handelingen II 2021/22, nr. 83, dertigledendebat over de bemoeienis van het ministerie met OMT-adviezen) gevraagd of de procedurewijziging rond het OMT, waarbij het Ministerie van VWS geen conceptadvies meer ontvangt om daarover verhelderende vragen te stellen, ook geldt voor het OMT-Z. Inmiddels heeft, zoals ik in het debat heb aangekondigd, overleg plaatsgevonden met het Ministerie van Landbouw Natuurbeheer en Visserij. We hebben besloten dat het logisch is om voor het OMT-Z dezelfde procedurewijziging door te voeren. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.J. Kuipers Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 25 295, nr. 1869 13
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/0af63651-d0f7-49c4-a56d-f194642da071
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2017–2018 2 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 2017 Vragen van de leden Peters en Omtzigt (beiden CDA) aan de Staatssecretarissen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Financiën over een gezin waarvan de vrouw werkt, de man permanent in een WLZ-instelling verblijft en de kinderen dus geen recht hebben op kinderopvangtoeslag omdat de man niet werkt ondanks dat in dit in 2002 in de wet geregeld zou worden (ingezonden 9 april 2018). Mededeling van Staatssecretaris Van Ark (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 2 mei 2018). Vraag 1 Heeft u kennisgenomen van de zaak van de heer W., die na een ongeluk blijvend in een Wet langdurige zorg (WLZ)-instelling verblijft en twee kleine kinderen en een werkende echtgenote mevrouw C. heeft?1 Vraag 2 Is het waar dat mevrouw C. geen recht heeft op kinderopvangtoeslag via de belastingdienst/toeslagen, omdat haar echtgenoot niet werkt en dus geacht wordt voor de kinderen te zorgen? Vraag 3 Is het waar dat de gemeente op dit moment op basis van een sociaal medische indicatie (SMI) in dit geval kinderopvangtoeslag kan toekennen? Vraag 4 Bent u ervan op de hoogte dat dit gezin recht heeft op een zeer beperkte bijdrage in de kinderopvang in de gemeente waarin zij wonen? Vraag 5 Bent u ervan op de hoogte dat veel gemeentes voor de SMI een relatief lage inkomensgrens hanteren (tussen de bijstandsnorm en 150% wettelijk minimumloon)?2 1 2 ah-tk-20172018-2017 ISSN 0921 - 7398 ’s-Gravenhage 2018 Casus ondershands verstrekt aan de regering Regioplan (2014) Kinderopvang en sociaal medische indicatie, een scenariostudio Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, Aanhangsel 1 Vraag 6 Bent u ervan op de hoogte dat ouders met een inkomen op 150% van het wettelijk minimumloon volgens de tabel 90,4% van de kosten van kinderopvang van het eerste kind vergoed krijgen en 94,4% van de kinderopvang van het tweede (en volgende) kind?3 Vraag 7 Wat raadt u deze ouder aan? Moet zij ophouden met werken? Bent u ook bereid contact met haar en/of de gemeente op te nemen? Vraag 8 Klopt het dat er wel recht bestaat op kinderopvangtoeslag indien de partner een inburgeringscursus volgt (artikel 1.6g van de wet kinderopvang), een reintegratie-traject volgt of een opleiding volgt, omdat je dan niet in staat bent tegelijkertijd voor je kinderen te zorgen? Vraag 9 Herinnert u zich dat bij de Wet kinderopvang in 2002 ook artikelen zaten die luidden: «Artikel 6, eerste lid 1) «Een ouder heeft voor een tegemoetkomingsjaar aanspraak op een tegemoetkoming van het Rijk, indien de ouder in dat jaar: [...] k. behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie personen met een lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperking en voor wie bij besluit als bedoeld in artikel 23 is vastgesteld dat een of meer van deze beperkingen kinderopvang noodzakelijk maken, of l. een kind heeft ten aanzien van wie, bij besluit als bedoeld in artikel 23, is vastgesteld dat kinderopvang in het belang van een goede en gezonde ontwikkeling van dat kind noodzakelijk is.» Artikel 23 «1. Het college van burgemeester en wethouders stelt op aanvraag van de ouder vast of hij of zijn partner dan wel het kind van de ouder een geïndiceerde persoon is als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel k of l, en in welke mate uit dien hoofde, voor zover andere voorzieningen geen passender oplossing kunnen bieden, kinderopvang in de zin van deze wet noodzakelijk is. 2. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de ouder zijn woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.» Herinnert u zich dat deze artikelen tot op heden nog steeds niet werking zijn getreden?4 Vraag 10 Herinnert u zich dat de leden Omztzigt, Heerma en van Hijum deze problematiek twee keer eerder aan de orde gesteld hebben en dat het in beide casussen niet leidde tot een oplossing?5 Vraag 11 Waarom is bij het onderzoek naar de SMI wel gekeken naar de gemeentelijke regelingen en zijn ellenlange vragenlijsten opgesteld, maar is er niet gekeken naar wie er buiten de boot vielen en zijn er geen gesprekken gevoerd met mensen die een SMI wel of niet kregen?6 3 https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/kinderopvangtoeslag/tabel-kinderopvangtoeslag2018) Kamerstuk 28 447, nr. 2 en 3 5 Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1791 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 358 6 Regioplan (2014) Kinderopvang en sociaal medische indicatie, een scenariostudio 4 Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, Aanhangsel 2 Vraag 12 Bent u bereid om een structurele oplossing te bieden voor in ieder geval de situatie waarbij een partner in een WLZ-instelling verblijft door de betreffende artikelen van de wet in werking te laten treden en mensen die in een WLZ-instelling verblijven hieronder te laten vallen? Vraag 13 Indien u de betreffende artikelen niet in werking laat treden, welke boodschap heeft u dan voor deze kleine groep ouders, van wie één van de partners in een WLZ-instelling verblijft en de andere werkt en voor de kinderen zorgt? Vraag 14 Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden? Mededeling Hierbij laat ik u weten dat de beantwoording van de Kamervragen van de leden Omtzigt en Peters (beiden CDA) over «een gezin waarvan de vrouw werkt, de man permanent in een WLZ-instelling verblijft en de kinderen dus geen recht hebben op kinderopvangtoeslag omdat de man niet werkt ondanks dat in dit in 2002 in de wet geregeld zou worden» (ingezonden 9 april 2018) met kenmerk 2018Z06486 helaas niet binnen de gestelde termijn van drie weken mogelijk is. Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, Aanhangsel 3
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/0821e89e-9a12-4732-a895-15fa6423b2d1
STAATSCOURANT Nr. 59812 8 november Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Besluit van de Minister voor Wonen en Rijksdienst van 3 november 2016, nummer 2016-0000688347 tot geheimverklaring van opdrachten voor diensten, leveringen en werken ten behoeve van de renovatie van het Binnenhofcomplex en de tijdelijke huisvesting van de gebruikers van het Binnenhofcomplex De Minister voor Wonen en Rijksdienst, Gelet op artikel 2.23, eerste lid, onder e, van de Aanbestedingswet 2012, Besluit: Artikel 1 Opdrachten voor diensten, leveringen en werken ten behoeve van de renovatie van het Binnenhofcomplex en de tijdelijke huisvesting van de gebruikers van het Binnenhofcomplex, worden geheim verklaard in de zin van de Aanbestedingswet 2012. Artikel 2 Dit besluit treedt in werking met ingang van dag na de datum van plaatsing in de Staatscourant. Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok 1 Staatscourant 2016 nr. 59812 8 november 2016 2016 TOELICHTING Het Binnenhofcomplex is de plek waar de volksvertegenwoordiging vergadert, als ook de Raad van State met de Koning als zijn voorzitter, waar de minister-president werkt en waar iedere week de ministerraad bijeenkomt. Het vormt het hart van de nationale politiek en staat daardoor ook symbool voor de Nederlandse democratie. Dit geldt ook tijdens de renovatie van het Binnenhofcomplex en ook voor de tijdelijke huisvesting van haar gebruikers. Voor de nationale veiligheid is het van belang dat de veiligheid en het ongestoord functioneren van de volksvertegenwoordigers, de voorzitter en de leden van de Raad van State en de bewindspersonen, alsmede de instituties waar zij deel van uitmaken, is gewaarborgd. Een inbreuk hierop zou de staatsveiligheid en de democratische rechtsorde en andere belangen van de staat ernstig kunnen schaden. Het is daarom noodzakelijk de risico’s die nu of in de toekomst een inbreuk kunnen vormen op de veiligheidssituatie van het Binnenhofcomplex en zijn gebruikers, zo veel mogelijk te beperken. Dit betreft risico’s in aanloop naar, tijdens en na de renovatie en ook voor de tijdelijke huisvesting. Onder meer moet het risico worden beperkt dat onbevoegden kennis kunnen nemen van de aard en zwaarte van huidige en toekomstige veiligheidsmaatregelen op en rond het Binnenhofcomplex en de tijdelijke huisvesting bij de uitvoering van opdrachten van het Rijksvastgoedbedrijf. Dit risico wordt beperkt door toepassing van de mogelijkheid van geheimverklaring van opdrachten voor diensten, leveringen en werken, zoals vastgelegd in de Aanbestedingswet 2012. Dit besluit strekt daartoe. Dit risico kan niet afdoende worden beperkt met minder ingrijpende maatregelen. Ook bij toepassing van een niet-openbare aanbestedingsprocedure zal een grote groep personen en ondernemingen met wie geen vertrouwensrelatie bestaat, kennis kunnen nemen van details van de renovatie van het Binnenhofcomplex en van de tijdelijke huisvesting. Ook wanneer personen en ondernemingen vooraf worden gescreend en worden verplicht tot geheimhouding dan leidt een dergelijke aanbesteding tot kennis bij een te grote groep geïnformeerden. Screening en toezicht op de naleving van de geheimhoudingsverplichtingen van een dergelijke grote groep geïnformeerden zou bovendien een te grote inzet vergen van de dienstonderdelen die daarmee zijn belast. Verder doen de risico’s die een inbreuk kunnen vormen op de veiligheidssituatie van het Binnenhofcomplex zich voor bij alle opdrachten zodat ook het beperken van de geheimverklaring tot enkele opdrachten niet afdoende is. Bij alle opdrachten zijn veiligheidsrisico’s aan de orde, zoals bij opdrachten voor het maken van een ontwerp en van bouwtekeningen, bij opdrachten voor de levering en installatie van apparatuur en bij opdrachten voor de uitvoering van bouwkundige, elektrotechnische en werktuigbouwkundige werkzaamheden. De veiligheidsrisico’s beperken zich ook niet tot een deel van het Binnenhofcomplex zodat de geheimverklaring ook niet beperkt kan blijven tot enkele bouwdelen. 2 Staatscourant 2016 nr. 59812 8 november 2016
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/457b789f-e279-42f1-b3df-8bd7c3ee7bf0
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2019–2020 31 016 Ziekenhuiszorg Nr. 261 MOTIE VAN HET LID VAN GERVEN Voorgesteld 4 december 2019 De Kamer, gehoord de beraadslaging, constaterende dat in de praktijk de 45 minutennorm voor acute verloskunde en kindergeneeskunde en spoedeisende hulp vaak niet wordt gehaald sinds het sluiten van deze afdelingen in het ziekenhuis in Lelystad; overwegende dat Lelystad door zal groeien van een stad met 80.000 inwoners naar een stad met 100.000 inwoners en dat een toenemend beroep op acute zorg mag worden verwacht; verzoekt de Minister, te bewerkstelligen dat St Jansdal samen met de zorgverzekeraars een plan uitwerkt om de acute spoedeisende hulp en acute verloskunde en kindergeneeskunde weer terug te brengen in het ziekenhuis in Lelystad, en gaat over tot de orde van de dag. Van Gerven kst-31016-261 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2019 Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 31 016, nr. 261
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/a7174f1d-5e15-4d6b-9680-fafb33e3cbba
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2021–2022 34 225 Toekomst van de Nederlandse onderzeedienst Nr. 37 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN Vastgesteld 30 mei 2022 De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Defensie over de brief van 1 april 2022 inzake de voortgangsrapportage vervanging onderzeebootcapaciteit 2022 (Kamerstuk 34 225, nr. 35). De Staatssecretaris van Defensie heeft deze vragen beantwoord bij brief van 24 mei 2022. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt. De voorzitter van de commissie, De Roon Adjunct-griffier van de commissie, Mittendorff kst-34225-37 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2022 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37 1 1. Wat wordt bedoeld met het woord «kunnen» inzake het betrekken van de Nederlandse industrie en kennisinstellingen bij de waarborging van wezenlijke belangen van nationale veiligheid en Nederlandse strategische autonomie? 2. Vormt betrokkenheid van Nederlandse strategische maritieme toeleveranciers een harde eis is bij de gunning van de opdracht? 3. Welke aspecten van wezenlijk nationaal veiligheidsbelang en strategische autonomie worden, conform de gewijzigde motie van het lid Van Wijngaarden c.s. (Kamerstuk 35 925 X, nr. 43) en de motie van het lid Stoffer c.s. (Kamerstuk 35 570 X, nr. 30), opgenomen in de offerteaanvraag? 11. Worden de noties in de gewijzigde motie van het lid Van Wijngaarden c.s. en motie van het lid Stoffer c.s. t.a.v. onder meer Nederlandse strategische autonomie nadrukkelijk betrokken bij het vaststellen van de primaire en secundaire eisen? 31. Is het mogelijk dat er geen enkele eis wordt gesteld over deelname van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen aan ontwerp en bouw van onderzeeboten in de nieuwe verwervingsprocedure? 32. Welke garanties zijn er dat Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen optimaal kunnen meedoen aan onderhoud en instandhouding van de onderzeeboten als er geen eisen worden gesteld aan hun deelname bij ontwerp en bouw? Is het niet veel lastiger optimaal bij te dragen aan onderhoud en instandhouding als een partij niet betrokken is geweest bij ontwerp en bouw? 46. Hoe kan de focus op strategische autonomie, systeemsamenhang en top-klasse capaciteiten op een eenvoudige en heldere manier worden gewaarborgd zonder dat daarop door industriële participatie op wordt afgedongen? 62. Hoe definieert u het behoud van bepaalde strategische autonomie binnen de nationale defensie-industrie? Oftewel, kunt u concreet aangeven hoe u zich inzet voor het behoud van een noodzakelijke kennisbasis binnen de nationale defensie-industrie ten bate van de gehele Europese strategische autonomie? 75. Klopt het dat betrokkenheid van de Nederlandse strategische maritieme toeleveranciers géén harde eis is bij de gunning van de opdracht aan één van de kandidaat-werven? 76. Wat zijn de aspecten van wezenlijk nationaal veiligheidsbelang en strategische autonomie die u voornemens bent op te nemen in de offerteaanvraag? 115. Kunnen het nationaal veiligheidsbelang en de strategische autonomie geborgd zijn zonder enige rol voor Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen, aangezien de voortgangsrapportage stelt dat eisen op dit gebied «kunnen leiden tot een bepaalde vorm van samenwerking» tussen de werf en de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële Basis? Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37 2 De verwervingsstrategie is erop gericht om door gebruikmaking van artikel 346 VWEU vanuit een wezenlijk nationaal veiligheidsbelang, kennis en capaciteit te waarborgen, ook met het oog op de instandhouding op termijn. De kandidaat-werven dienen te voldoen aan eisen ter waarborging van wezenlijke belangen van nationale veiligheid en strategische autonomie, waarbij de Nederlandse industrie en kennisinstellingen betrokken kunnen worden. Defensie zal voor de gegarandeerde toegang tot de daarmee samenhangende kennis, rechten en middelen daarom in belangrijke mate afspraken moeten maken met partijen uit het buitenland. In de hiervoor uitgewerkte maatregelen is de betrokkenheid van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen bij de productie van (componenten van) kritieke systemen expliciet gemaakt zoals verzocht in de gewijzigde motie van het lid Van Wijngaarden c.s. (Kamerstuk 35 925 X, nr. 43) en de motie van het lid Stoffer c.s. (Kamerstuk 35 925 X, nr. 36), zonder specifieke bedrijven of kennisinstellingen te noemen. Defensie is voornemens om in het leveringscontract van de onderzeeboten duidelijke afspraken te maken over de strategische autonomie, de toekomstige inrichting van de instandhouding en het daarvoor benodigde toekomstige partnerschap. Na contracttekening van de leveringsovereenkomst wordt de instandhouding nader vastgelegd, mede op basis van inzichten uit de fase waarin het gedetailleerde ontwerp voor de nieuwe onderzeeboot wordt bepaald. Voordeel hiervan is dat het instandhoudingsdeel voor het planbare onderhoud robuuster kan worden afgesproken, want na de gunning zijn meer werf-specifieke afspraken mogelijk. Daarnaast kan maatwerk met de winnende werf worden toegepast voor de uitwerking van de regierol van de Directie Materiële Instandhouding (DMI) in Den Helder en de bijbehorende instandhoudingsfilosofie. Door gebruiksrechten te verkrijgen wordt DMI zo goed mogelijk gepositioneerd om zelf Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen te betrekken bij de instandhouding gedurende de hele levensduur. Conform de motie van het lid Stoffer c.s., die vraagt om het nationaal veiligheidsbelang en de strategische autonomie voor de onderzeebootcapaciteit te bestendigen en bevorderen (Kamerstuk 35 570 X, nr. 30 van 30 november 2020), zal Defensie in de D-fase eisen stellen ter borging van het wezenlijk nationaal veiligheidsbelang en de strategische autonomie. Deze eisen kunnen leiden tot een bepaalde mate van samenwerking tussen de werf en de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële Basis (NLDTIB). De beoogde maatregelen in dit kader zijn nog onderwerp van besluitvorming en dit betreft commercieel vertrouwelijke informatie. De geselecteerde maatregelen zullen worden omgezet naar primaire eisen (knock-out criteria) dan wel secundaire eisen (gunningscriteria) ten behoeve van het tenderdossier. Hierover wordt de Kamer na de zomer vertrouwelijk geïnformeerd, voorafgaand aan de offerteaanvraag. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) werkt, zoals gemeld in de B-brief (Kamerstuk 34 225, nr. 24), in een parallel traject met de kandidaat-werven een industriële samenwerkingsovereenkomst uit. Het Ministerie van EZK ziet betrokkenheid van de Nederlandse industrie via drie soorten activiteiten: 1. Activiteiten tussen werven en Nederlandse industrie voortvloeiend uit de maatregelen ter waarborging van het wezenlijk belang van nationale veiligheid en strategische autonomie. Bij deze activiteiten is er een directe link met de hoofdcontracten van Defensie; Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37 3 2. Activiteiten tussen werven en Nederlandse industrie die niet uit deze maatregelen volgen maar wel gerelateerd zijn aan het wapensysteem onderzeeboot en leiden tot een versterking van de gebieden van de DIS; 3. Activiteiten tussen werven en Nederlandse industrie die niet uit deze maatregelen volgen en niet gerelateerd zijn aan het wapensysteem onderzeeboot, maar wel leiden tot een versterking van de gebieden uit de DIS. Deze overeenkomst heeft tot doel om, naast hetgeen voortvloeit uit de eisen voor de gunning die worden gesteld om het wezenlijke nationale veiligheidsbelang en de strategische autonomie te borgen, een zo groot mogelijke Nederlandse betrokkenheid vast te leggen die bijdraagt aan een versterking van de NLDTIB. 4. Welke binnen de Nederlandse maritieme industrie aanwezige kennis en kunde kan worden aangewend voor ontwerp, bouw en instandhouding van onderzeeboten? 77. Kunt u reageren op het statement van Dutch Underwater Knowledge Center: «Als we nu niet meedoen in de ontwikkeling van de toekomstige onderzeeboten komen we nauwelijks meer aan bod bij de bouw en instandhouding. Daarmee wordt Defensie in hoge mate afhankelijk van beschikbare kennis en kunde uit het buitenland. Dit zal leiden tot een onnodige en ernstige aantasting van de strategische autonomie»? Defensie draagt zorg voor de inzetbaarheid en het voortzettingsvermogen van de vervangende onderzeebootcapaciteit gedurende de levensduur, ongeacht het soort operaties en de coalitie waarbinnen deze plaatsvinden. Dat betekent niet dat Nederland binnen de eigen landsgrenzen onverkort zelf over al deze zaken dient te kunnen beschikken. Voor strategische autonomie is, zoals ook aangegeven in het Regeerakkoord, het hebben van een vitale defensiesector belangrijk. De Defensie Industrie Strategie (DIS) (Kamerstuk 31 125, nr. 92 van 2018) laat zien wat strategische autonomie op het niveau van de Krijgsmacht betekent en geeft richting aan waar Nederland al dan niet afhankelijk is. De DIS presenteert niet alleen de ambitie van de NLDTIB in termen van technologie- en kennisgebieden en industriële capaciteiten, maar geeft ook aan waar Nederland moet samenwerken en waar ons land afhankelijk is van andere landen. De DIS stelt ook dat «nationale autonomie op grond van wezenlijke belangen wellicht wenselijk is, maar praktisch onhaalbaar». Zoals demissionair Minister Kamp in oktober 2021 al heeft benadrukt, beschikt Defensie niet meer over de kennis en capaciteit om een centrale rol te vervullen in het ontwerp en de productie van nieuwe onderzeeboten. Er is sinds de jaren negentig geen Nederlandse werf meer die zelfstandig onderzeeboten kan ontwerpen en bouwen. Verder is de onderzeebootvervanging niet te vergelijken met vervangings-projecten voor bovenwaterschepen, waarbij wel de benodigde kennis en capaciteit in Nederland aanwezig is (met een belangrijke rol van Defensie). Defensie is daarom in de D-fase gestart met de verwervingsvoorbereiding met drie buitenlandse kandidaat-werven. Het bepalen van de benodigde betrokkenheid van Defensie, Nederlandse kennisinstellingen en bedrijven wordt afgewogen in de driehoek product, tijd en geld. Gedurende de aanbesteding maakt Defensie gebruik van kennisinstituten zoals TNO en MARIN en enkele Nederlandse bedrijven die Defensie ondersteunen bij de projectuitvoering. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37 4 In de beantwoording van de feitelijke vragen bij de basisrapportage (Kamerstuk 34 225, nr. 32) heeft Defensie reeds een appreciatie gegeven van de ambities van het Dutch Underwater Knowledge Center (DUKC). Daarbij is ingegaan op de mogelijkheden om daarbij aangesloten Nederlandse bedrijven te betrekken bij de verwerving en instandhouding van de nieuwe onderzeeboten. Ook zijn de beperkingen benoemd, gegeven de kaders van de B-brief en de in Nederland aanwezige kennis en capaciteit op onderzeebootgebied. De drie kandidaat-werven zijn ervan op de hoogte gesteld dat Nederlandse bedrijven, waaronder ook de DUKC-bedrijven, via de verschillende sporen (zie het antwoord op vraag 1) een bijdrage kunnen leveren. Het is de verantwoordelijkheid van de Nederlandse bedrijven om zichzelf hiervoor optimaal te positioneren. 5. Welke financiële risico’s zijn er verbonden aan het ontkoppelen van de aanschaf en het onderhoud van de onderzeebootcapaciteit? De twee belangrijkste consequenties zijn de vermindering van concurrentiedruk bij het sluiten van de nadere overeenkomsten en het niet langer kunnen gunnen op Life Cycle Costs (LCC). Binnen de LCC had een afweging gemaakt kunnen worden tussen kosten voor de levering en kosten voor de instandhouding. Deze consequenties impliceren ook financiële risico’s. Om deze risico’s te mitigeren worden in het leveringscontract afspraken gemaakt over de strategische autonomie, de toekomstige inrichting van de instandhouding en het daarvoor benodigde toekomstige partnerschap. Maatwerk met de winnende werf kan worden toegepast voor de uitwerking van de regierol van de Directie Materiële Instandhouding (DMI) in Den Helder en de bijbehorende instandhoudingsfilosofie. Er komt voorts een nog grotere nadruk te liggen op vastlegging van toegang tot de kostenopbouw / een kostenmodel van de werf om de prijs-kwaliteit verhouding te kunnen beoordelen. 6. Welke gevolgen heeft het loskoppelen van de aanschaf en het onderhoud van de onderzeebootcapaciteit voor de betrokkenheid van de Nederlandse industrie en voor de Nederlandse strategische autonomie op lange termijn? Defensie is voornemens om in het leveringscontract van de onderzeeboten afspraken te maken over de strategische autonomie, de toekomstige inrichting van de instandhouding en het daarvoor benodigde toekomstige partnerschap. Dit betekent dat, op basis van nog te selecteren maatregelen, eisen worden gesteld ten behoeve van het tenderdossier voor het leveringscontract. Door gebruiksrechten te verkrijgen wordt DMI zo goed mogelijk gepositioneerd om zelf Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen te betrekken bij de instandhouding gedurende de hele levensduur. Met de offerteaanvraag wordt concurrentie benut. De gunning leidt tot een keuze voor een werf en een product. Na contracttekening van de leveringsovereenkomst wordt de instandhouding nader vastgelegd, mede op basis van inzichten uit de fase waarin het gedetailleerde ontwerp voor de nieuwe onderzeeboot wordt bepaald. Door het loskoppelen van de levering en instandhouding kunnen Nederlandse bedrijven zich gerichter positioneren voor werkzaamheden in de instandhouding. Afhankelijk van de afspraken over het toekomstige partnerschap en de mate van overdracht van rechten zullen deze werkzaamheden door Defensie dan wel door de buitenlandse hoofdaannemer of toeleveranciers worden uitgevraagd. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37 5 7. Is de inzet dat met het verkrijgen van gebruiksrechten door de Dienst Materiële Instandhouding (DMI) ook het intellectual property (IP) wordt overgedragen aan Nederland? Het overnemen van de intellectuele eigendomsrechten is onevenredig kostbaar en bovendien inhoudelijk niet nodig. Defensie heeft in de eerste plaats behoefte aan de gebruiksrechten. Daarmee kan Defensie (sub)systemen, met hulp van expertise van anderen, onderhouden en operationeel relevant houden. Intellectuele eigendomsrechten zijn niet alleen eigendom van de kandidaat-werven en/of hun overheden, maar ook in handen van toeleveranciers van subsystemen uit de gehele toeleveranciersketen. Het is onmogelijk om met al deze partijen afspraken te maken over het overdragen van het intellectuele eigendomsrecht. Daarnaast is het onwaarschijnlijk dat leveranciers deze intellectuele eigendomsrechten aan Defensie overdragen. Immers daarmee geven zij het recht uit handen voor her-productie en doorverkoop, wat het einde van hun huidige businessmodel zou kunnen betekenen. 8. Waarom zal het na gunning (eind 2023) naar verwachting nog zeker elf jaar duren voordat de eerste onderzeeboot wordt geleverd (2034 – 2037)? De in de aanbiedingsbrief bij de voortgangsrapportage genoemde bandbreedte van 2034 – 2037 is mede tot stand gekomen met informatie uit de dialoog met de kandidaat-werven, en is naar aanleiding van de onderzoeken kritisch bezien door experts en defensiemedewerkers van buiten het projectteam. De bandbreedte geldt voor het moment waarop de eerste twee nieuwe onderzeeboten fully operational capable beschikbaar zullen zijn. De werkelijke levering van de eerste onderzeeboot is een aantal jaren eerder. Na de gunning van het contract, voorzien voor eind 2023, volgen de nadere overeenkomsten voor de instandhouding, het gedetailleerd ontwerp, de start van de bouw, het ontwerpen en overdragen van opleidingstools, de fabriekstesten, de tewaterlating van de eerste boot, de Harbour Acceptance Trials en Sea Acceptance Trials (HAT/SAT), de levering van logistieke onderdelen / integrated logistic support en de overdracht aan Defensie. Daarna volgt een eerste opwerkperiode van de boot en bemanning, inclusief de operationele evaluatie daarvan. Vervolgens is de onderzeeboot volledig operationeel inzetbaar (fully operational capable). 9. Wat zijn de primaire en secundaire eisen? 10. Op basis waarvan worden de primaire en secundaire eisen voor de onderzeebootcapaciteit vastgesteld? 100. Op basis waarvan wordt de afweging gemaakt tussen primaire en secundaire eisen? Kunt u de Kamer vertrouwelijk meenemen in die afweging? Primaire eisen zijn eisen waaraan de kandidaat-werven moeten voldoen om een geldige inschrijving te kunnen indienen. Primaire eisen worden ook wel knock-out criteria genoemd. Secundaire eisen zijn eisen waarop door kandidaat-werven in de gunning punten kunnen worden gescoord. Werven kunnen zich op basis van hun invulling van secundaire eisen Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37 6 onderscheiden. De beoordeling van de secundaire eisen leidt tot een gunningsvoorstel. Eisen vloeien voort uit het Concept of Operations (CONOPS) en daaraan gerelateerde documenten zijn nog onderwerp van besluitvorming. Dit betreft commercieel vertrouwelijke informatie. Ik verwacht uw Kamer hierover na de zomer, voorafgaand aan de offerteaanvraag, vertrouwelijk te kunnen informeren. De vertrouwelijkheid is nodig omdat het om informatie gaat uit het tenderdossier. 11. Worden de noties in de gewijzigde motie van het lid Van Wijngaarden c.s. en motie van het lid Stoffer c.s. t.a.v. onder meer Nederlandse strategische autonomie nadrukkelijk betrokken bij het vaststellen van de primaire en secundaire eisen? Zie het antwoord op vraag 1. 12. Wat is de inzet om de operationele inzetbaarheid van de Walrusklasse richting 2034–2037 maximaal in stand te houden? Ten behoeve van een optimale operationele inzetbaarheid van de Walrusklasse tot midden jaren dertig heeft Defensie besloten twee onderzeeboten stapsgewijs eerder uit dienst te nemen. Dit is enerzijds bedoeld om de onderhoudsinspanning te richten op de twee langst doorvarende onderzeeboten. Anderzijds komen hierdoor ook meer reserve-onderdelen beschikbaar om de optimale inzet van de twee overgebleven onderzeeboten te waarborgen. Defensie zal bovendien blijven investeren in de twee langst doorvarende onderzeeboten door (delen van) systemen vervangen die niet meer onderhoudbaar zijn. 13. Deelt u onverkort de opvatting dat Nederland over alle krijgsmachtonderdelen moet blijven beschikken? Hoe beoordeelt u de visie van defensiedeskundige Ko Colijn dat de marine het expeditionair varend vermogen moet beëindigen en zich richten op: «a) patrouillecapaciteit voor het Noordzeegebied en de Middellandse Zee, b) bewaking van vitale onderzeese internetkabels, c) mijnenveegcapaciteit voor de Noordzee,» en dus niet over moet gaan tot de aanschaf van vervangende onderzeebootcapaciteit?1 De krijgsmacht staat met haar drie hoofdtaken in dienst van Nederland om onze vrijheid, veiligheid en welvaart te beschermen. De diversiteit en complexiteit van de dreigingen waarmee we worden geconfronteerd, maken duidelijk dat de krijgsmacht in uiteenlopende scenario’s snel en daadkrachtig inzetbaar moet zijn, vaak op meerdere plekken tegelijk, als onderdeel van internationale samenwerkingsverbanden en onder wisselende omstandigheden. Defensie kan zich niet slechts op één bepaalde dreiging of één bepaald soort optreden richten. Alle delen van de krijgsmacht zijn nodig om de taken van Defensie uit te kunnen voeren. Met het vergroten van de slagkracht van de marine kan Nederland in internationaal verband een geloofwaardige bijdrage leveren aan de gezamenlijke afschrikking en het optreden in het hoogste deel van het geweldsspectrum. Onderzeeboten zijn hier een cruciaal onderdeel van. 1 Bron: https://onsleger.nl/wp-content/uploads/2021/06/GEREDIGEERD-Het-kan-en-moet-beterbeter-twee-dingen-goed-doen-dan-drie-dingen-half.pdf Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37 7 Ook zijn onderzeeboten een onmisbare schakel in de inlichtingenketen en van groot belang voor de ondersteuning van de special forces. Dit kabinet investeert fors in Defensie. Tegelijk blijven keuzes nodig; Nederland kan en hoeft niet alles zelf te doen. Deze keuzes, en de gevolgen daarvan voor de krijgsmachtonderdelen, zullen worden toegelicht in de Defensienota 2022. Deze zal op korte termijn verschijnen. 14. Is er volledige duidelijkheid over het budget dat met de aanschaf gemoeid is, nadat de Algemene Rekenkamer becijferde dat «het budget tenminste € 730 miljoen hoger ligt dan in de vertrouwelijke bijlage van de B-brief staat vermeld.» Houdt u een onzekerheidspercentage aan? Zo ja, hoe groot is dat?2 Zoals opgenomen in de bestuurlijke reactie op het concept rapport «Vizier op de vervanging van de onderzeeboten» wordt het door de Algemene Rekenkamer genoemde bedrag verklaard door de gehanteerde prijspeilsystematiek, de keuze om voor bepaalde systemen alleen provisions for te installeren en het budget voor exploitatie en correctief onderhoud. In de aanbiedingsbrief bij de voortgangsrapportage heb ik uiteengezet dat het eisenpakket zoals uitgevraagd in de dialoog niet heeft geleid tot voorstellen van de werven die passen binnen de beoogde richtprijs en plafondprijs. Daarnaast bevat de risicoreservering geen ruimte meer om onvoorziene tegenvallers op te vangen. Derhalve zullen de kaders product, tijd en geld opnieuw worden beschouwd en zo nodig bijgesteld. Dit vormt de eerstvolgende mijlpaal (eisenpakket, beoordelingskader en gunningsmodel) in de verwervingsvoorbereiding, waarover de Kamer na de zomer vertrouwelijk zal worden geïnformeerd. Daarnaast zal ook de businesscase worden geactualiseerd, waarbij (de gevolgen van) de nieuwe uitgangspunten worden uitgewerkt, zoals het ontkoppelen van het leveringscontract en de instandhouding. 15. Waarom legt u de kritiek op de enorme kostenstijging, van inmiddels ruim een miljard euro (om precies te zijn € 1,14 miljard) naast zich neer, zoals defensiedeskundige Colijn constateert?3 Zoals opgenomen in de bestuurlijke reactie op het concept rapport «Vizier op de vervanging van de onderzeeboten» wordt het grootste deel van de budgettaire stijging verklaard door de extra middelen die het vorige kabinet met het regeerakkoord beschikbaar heeft gesteld om de vervanging van de onderzeeboten mogelijk te maken. Aanvullend is gekozen voor vier boten van variant B, zoals toegelicht in de B-brief (Kamerstuk 34 225, nr. 24). 16. Deelt u de visie dat «Ontwikkelen in eigen beheer met behulp van de eigen industrie, of het participeren hierin, ... in het verleden enkele keren weinig goeds gebracht, denk bv. aan de Walrusaffaire en de NH90-helikopter.»? Zo ja, waarom schuift u toch de eigen industrie prominent naar voren? Zo nee, welke garanties hebt u dat het nu goed gaat?4 2 Bijlage bij Kamerstuk 34 225, nr. 27 Bron: https://onsleger.nl/wp-content/uploads/2021/06/GEREDIGEERD-Het-kan-en-moet-beterbeter-twee-dingen-goed-doen-dan-drie-dingen-half.pdf. Zie ook Bijlage bij Kamerstuk 34 225, nr. 27 https://www.rekenkamer.nl/binaries/rekenkamer/documenten/publicaties/2020/10/12/ vizier-op-de-vervanging4 Bron: https://onsleger.nl/wp-content/uploads/2021/06/GEREDIGEERD-Het-kan-en-moet-beterbeter-twee-dingen-goed-doen-dan-drie-dingen-half.pdf 3 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37 8 Nederland beschikt sinds de jaren negentig niet meer over een zelfscheppende onderzeebootindustrie. De nieuwe onderzeeboten worden daarom aangeschaft bij een buitenlandse hoofdaannemer, zijnde één van de drie kandidaat-werven. Zoals in reactie op eerdere schriftelijke vragen is toegelicht (Kamerstuk 34 225, nrs. 25 en 32), vormen bestaande ontwerpen van de drie buitenlandse kandidaat-werven het uitgangspunt. Dit is een wezenlijk ander startpunt dan in het verleden bij de Walrusklasse, waarbij Defensie met de bouwers vanaf de tekentafel samen een geheel nieuwe onderzeeboot heeft ontworpen, ontwikkeld en gebouwd. De kandidaat-werven zijn voor de vervanging van de onderzeebootcapaciteit zelf verantwoordelijk voor het ontwerp en dienen daarbij te voldoen aan de eisen die Defensie stelt. TNO, Marin en enkele Nederlandse bedrijven ondersteunen Defensie in de D-fase bij het analyseren en valideren van de voorstellen van de kandidaat-werven. 17. Deelt u de opvatting dat het gezien de toenemende vertragingen onder sterk veranderende geopolitieke verhoudingen (zowel op het gebied van internationale relaties als technologische ontwikkelingen) zinnig is opnieuw te beoordelen of de keuze voor de vervanging van de onderzeebootcapaciteit de beste besteding is van de financiële middelen en dat het daarom noodzakelijk is een stap terug te zetten in het materieelverwervingsproces? Zo nee, waarom niet? 18. Is het gezien de toegenomen spanningen in Europa nog steeds zinnig een wereldwijd inzetbare onderzeeboot aan te schaffen, een keuze die gepaard gaat met hoge kosten, in plaats van een boot die ingezet kan worden in de (Noord-)Europese wateren? Zo nee, kunt u aangeven waarom dat deze spanningen niet andere conclusies leidt? 37. Wat maakt de Nederlandse onderzeebootcapaciteit een niche ten opzichte van onze NAVO-bondgenoten? Het antwoord op vraag 17 is nee, de aanschaf van nieuwe onderzeeboten is van rechtstreeks belang voor de nationale veiligheid van Nederland als zeevarende natie en voor de bescherming van het Koninkrijk waaronder de Caribische gebiedsdelen. Een onderzeeboot is een strategisch wapensysteem, dat ook tactisch ingezet kan worden en vormt daarmee een essentiële schakel in het maritieme optreden. Het belangrijkste kenmerk van een onderzeeboot is dat deze onder water vrijwel onvindbaar is. Dat maakt de onderzeeboot uitermate geschikt voor het beschermen van de aanvoerlijnen over zee, het beschermen van de eigen vlootverbanden, het opsporen en elimineren van vijandelijke onderzeeboten en oppervlakteschepen, het afzetten en oppikken van special forces, het vergaren, analyseren en delen van inlichtingen en het bijdragen aan operaties op en rond de zeebodem. De onderzeeboot kan dit lange tijd ongezien en op grote afstand van de thuisbasis wereldwijd uitvoeren. Deze maritieme slagkracht maakt de onderzeeboot tot één van onze belangrijkste wapensystemen. Met de huidige Walrusklasse onderzeeboten beschikt Nederland over een expeditionaire, middelgrote, conventioneel (niet nucleair) voortgestuwde onderzeeboot met aanzienlijke maritieme slagkracht. De combinatie van deze vier eigenschappen maakt dat men over niche-capaciteit spreekt. Expeditionair betekent dat het deel van de wereld waarin de Walrusklasse kan opereren ver buiten de direct aan Nederland grenzende wateren strekt, waarvoor een groot uithoudingsvermogen, actieradius en Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37 9 logistieke zelfstandigheid nodig zijn. Van deze eigenschap is over het algemeen alleen sprake bij een nucleair voortgestuwde onderzeeboot. De vaareigenschappen en tactische kenmerken van een conventionele onderzeeboot maken dat de Walrusklasse – ten opzichte van een nucleaire boot – in relatief ondiep en nauw vaarwater kan opereren. De grootte van de Walrusklasse biedt de mogelijkheid om een grote bemanning, specialisten en diverse wapens mee te nemen. Hiermee voert de Nederlandse Onderzeedienst verschillende soorten missies uit waarvoor zij wereldwijd hoog staat aangeschreven. Daarnaast dringt de NAVO bij Nederland aan op vervanging. Onderzeeboten vormen een belangrijke en veel gevraagde niche-capaciteit die Nederland kan bijdragen aan de NAVO en aan de EU. Tenslotte heeft Defensie de grondwettelijke taak het grondgebied van het gehele Koninkrijk te beschermen, waaronder het Caribisch gebied. Daarin vervult de onderzeeboot een essentiële rol. De toegenomen spanningen in Europa tonen aan hoe grillig geopolitieke ontwikkelingen zijn. De huidige veiligheidssituatie onderstreept hoe belangrijk het is dat de NAVO-partners blijven investeren in hun (niche)capaciteiten. Een wereldwijd inzetbare onderzeeboot zorgt ervoor dat waar spanningen ook toenemen, Defensie een bijdrage kan leveren aan de internationale veiligheid en het beschermen van de Nederlandse belangen. De spanningen in Europa waar u aan refereert, onderstrepen derhalve nut en noodzaak van het onderzeeboot wapen. Een stap terugzetten in het verwervingsproces zou tot nog meer vertraging leiden en daardoor de kans op een capability gap aanzienlijk vergroten. Defensie is van mening dat de aangebrachte focus door het stopzetten van de dialoog en het vervroegd overgaan tot offertaanvraag moet leiden tot het zo veel mogelijk beperken van vertraging en daarmee de kans verkleinen op een eventuele capability gap. 19. Kunt u een tussentijdse appreciatie geven van het aanbod van de werven, zowel qua kostenverwachting, snelheid van levering, als capaciteit? Nee, omdat het project op de basis van concurrentiestelling wordt gerealiseerd waarbij het waarborgen van commerciële vertrouwelijkheid en van een level playing field een belangrijke rol speelt, gaat Defensie terughoudend om met het verstrekken van de informatie die gedeeld is door de kandidaat-werven. 20. Wat is de precieze taak van de landsadvocaat bij het beoordelen van de risico’s van het afbreken van de dialoog in het licht van ongeldige offertes en mogelijk hogere kosten? De landsadvocaat is gevraagd te adviseren over het inrichten van de aangepaste procedure. Dit betreft ook de voorgestelde beheersmaatregelen voor de risico’s die samenhangen met een offerteaanvraag in concurrentie zonder verdere dialoog. 21. Kunt u nader bepalen wat u bedoelt met «zoveel mogelijk waarborgen» van de continuïteit teneinde twee Walrusklasseonderzeeboten in de vaart te houden? Wanneer kunt u bepalen of dat het geval is? Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37 10 Planmatig is er tijdens de transitie naar de nieuwe onderzeebootcapaciteit minimaal één onderzeeboot beschikbaar voor inzet. Dat betekent dat Defensie in die periode planmatig minimaal twee boten bezit. Het langer dan gepland doorvaren met de Walrusklasse is mogelijk, mits de benodigde investeringen worden uitgevoerd om inzetbaar en operationeel relevant te blijven. De Militaire Zeewaardigheid Autoriteit zal continu blijven beoordelen of het veilig is om met de Walrusklasse te blijven doorvaren. Ten aanzien van de nieuwe capaciteit wordt aan de kandidaat-werven gevraagd een optimale productieplanning en bijbehorend leveringsschema op te stellen. De productieplanning van de winnende werf wordt uiteindelijk contractueel vastgelegd. 22. Waarom is het brede programma van eisen dat bij de dialoog is gebruikt niet eerder teruggebracht tot de kaderstelling van de B-brief van 13 december 2019 (Kamerstuk 34 225, nr. 24)? 23. Leidt de geambieerde behoefte niet toch tot de zogenoemde A-variant onderzeeboot, zoals in de B-brief omschreven? Waarom wordt uitgegaan van specifiek maatwerk voor Nederland zonder compromissen te sluiten? 66. Waarom is het brede programma van eisen dat leidt tot een A-variant onderzeeboot nog niet teruggebracht tot de kaderstelling van de B-brief (Kamerstuk 34 225, nr. 24)? 97. Is er bij het unieke ontwerp waar nu op wordt aangestuurd en de militaire behoefte zoals gesteld in het Concept of Operations nog sprake van een bemande onderzeeboot variant B zoals gecommuniceerd in de B-brief (Kamerstuk 34 225, nr. 24)? Wat zijn hiervan de gevolgen ten opzichte van de verwerving van een bestaand ontwerp met beperkte aanpassingen (in de B-brief beschreven als de «geambieerde behoefte»)? Het concept programma van eisen dat is gebruikt bij de dialoog is gebaseerd op de kaderstelling van de B-brief, waarbij de B-variant de specifieke Nederlandse Defensie behoeftestelling weergeeft. Doelstelling van de dialoog was om in dialoog met de kandidaat-werven het programma van eisen te toetsen op haalbaarheid om te komen tot een tenderdossier. Onderzeeboten worden doorgaans niet van de plank gekocht. De keuzes die gemaakt worden in de ontwerpfase van een onderzeeboot bepalen het uiteindelijke integrale gebalanceerde ontwerp. 24. Wat is de impact van een uniek ontwerp op het taakstellend budget en het risicoprofiel? Is het taakstellende budget ontoereikend? Is interdepartementaal overeenstemming bereikt om het budget, los van de gebruikelijke inflatiecorrectie, te verhogen? 34. Betekent de constatering dat wat de werven aanbieden niet past binnen de richtprijs en plafondprijs, en dat daarnaast door schaarste en inflatie de prijzen op de defensiemarkt stijgen, dat om binnen het projectbudget te blijven er afbreuk gedaan moet worden aan de operationele wensen van de marine? Zou een ophoging van het projectbudget een kwalitatief betere boot opleveren? 35. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37 11 Betekent de constatering dat wat de werven aanbieden niet past binnen de richtprijs en plafondprijs, en dat daarnaast door schaarste en inflatie de prijzen op de defensiemarkt stijgen, dat om binnen het projectbudget te blijven er afbreuk gedaan moet worden aan de operationele wensen van de marine? Zou een ophoging van het projectbudget een kwalitatief betere boot opleveren? 90. Gelet op uw stelling dat datgene wat de werven aanbieden nog niet in de richtprijs/plafondprijs past en dat er in de risicoreservering geen ruimte is voor onverwachte tegenvallers, welke consequenties heeft dit voor de kwaliteit van de boot of de plafondprijs? 94. Wat voor impact heeft de mogelijke keuze van een uniek ontwerp voor het taakstellend budget en het risicoprofiel ten opzichte van de kaderstelling in de B-brief? 99. Kunt u de Kamer vertrouwelijk informeren over de gevolgen van de wijzigingen in de verwerving voor het taakstellend budget? Zoals uiteengezet in de aanbiedingsbrief bij de voorgangsrapportage zal Defensie in de komende periode een beoordelingskader en gunningsmodel opstellen. Dit is inclusief primaire en secundaire eisen met de afwegingen ten aanzien van product, tijd en geld. Het uitgangspunt hierbij blijft de beste boot voor de beste prijs. De genoemde brief vermeldt dat het eisenpakket zoals uitgevraagd in de dialoog niet heeft geleid tot voorstellen van de werven die passen binnen de beoogde richtprijs en plafondprijs. Daarnaast bevat de risicoreservering geen ruimte meer om onvoorziene tegenvallers op te vangen. Derhalve zullen de kaders product, tijd en geld opnieuw worden beschouwd en zo nodig bijgesteld. Dit vormt de eerstvolgende mijlpaal (eisenpakket, beoordelingskader en gunningsmodel) in de verwervingsvoorbereiding, waarover de Kamer na de zomer vertrouwelijk zal worden geïnformeerd. Daarnaast zal ook de businesscase worden geactualiseerd, waarbij uitgangspunten worden uitgewerkt zoals het ontkoppelen van het leveringscontract en de instandhouding evenals het in balans brengen van de risicoreservering en basisraming. 25. Waarom wordt er geen prioriteit gegeven aan tijdige levering in plaats van het creëren van een «capability gap» die ten koste gaat van de Nederlandse bijdrage aan NAVO en bovendien de continuïteit van de onderzeedienst in gevaar brengt? Defensie heeft ervoor gekozen om de verwervingsvoorbereiding voort te zetten volgens het snelst haalbare en verantwoorde tijdpad. Door het besluit het proces aan te passen zoals gemeld in de voortgangsrapportage en nog dit jaar een offerteaanvraag uit te sturen, beoogt Defensie het risico op een capability gap zo beperkt mogelijk te houden. Zie ook het antwoord op vraag 47. 26. Bestaat de scherpere inhoudelijke afbakening van het programma alleen uit het doorknippen van de belangrijke band tussen de verwerving van de onderzeeboten en de instandhouding ervan? Zo nee, wat zijn de andere afbakeningen? De besluiten die in de brief en voortgangsrapportage van 1 april jl. zijn vermeld, betreffen een scherpere inhoudelijke afbakening, langer Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37 12 doorvaren van de Walrusklasse en effectievere governance. De inhoudelijke afbakening bestaat uit de volgende onderdelen. Allereerst is dat het loskoppelen van de levering en de instandhouding. Daarnaast betekent de inhoudelijke afbakening dat de uitwerking van het eisenpakket binnen het budget meer wordt gericht op de specifieke eisen die Nederland aan het onderzeebootontwerp stelt om in NAVO-verband de komende decennia in een niche-capaciteit te kunnen blijven voorzien. Dit betekent dat provisions for zijn voorzien om de boten toekomstbestendig te maken en dat de boten ook geschikt zullen moeten zijn voor het lanceren van langeafstandsraketten. Tot slot, heeft Defensie ervoor gekozen om de verwervingsvoorbereiding voort te zetten volgens het snelst haalbare en verantwoorde tijdpad. Een stap voorwaarts is nodig om gerichter toe te werken naar de offerteaanvraag, gunning en werfkeuze. 27. Bij hoeveel Walrus onderzeeboten is het instandhoudingsprogramma volledig afgerond? Twee onderzeeboten zijn volledig voorzien van de aanpassingen die onder het instandhoudingsprogramma vallen. Bij een derde onderzeeboot wordt op dit moment het instandhoudingsprogramma uitgevoerd. De vierde onderzeeboot is de eerste die uit de vaart genomen wordt, hierbij wordt het instandhoudingsprogramma niet meer uitgevoerd. 28. Hoe kan een Walrus onderzeeboot zonder het instandhoudingsprogramma te hebben doorlopen onderdelen leveren aan de twee onderzeeboten die operationeel blijven en wel deze upgrade hebben gehad? Het instandhoudingsprogramma van de Walrusklasse had grotendeels betrekking op de hardware en software van de sensor- en wapensystemen. Hierbij is niet alle hardware van deze installaties vervangen. Zo is er bijvoorbeeld een periscoop vervangen door een optronische mast, maar is één van de oorspronkelijke periscopen behouden. De onderzeeboot bestaat echter uit veel meer systemen. Juist de systemen die niet zijn vervangen hebben onderdelen die niet, of steeds minder goed op de markt te verkrijgen zijn. De enige onderzeeboot die geen instandhoudingsprogramma ondergaat heeft deze componenten ook. Het is derhalve goed mogelijk om van deze boot componenten te hergebruiken. 29. Wanneer moeten de eerste twee onderzeeboten worden geleverd als deze in de periode 2034–2037 volledig operationeel inzetbaar moeten zijn? Wanneer worden de overige twee nieuwe onderzeeboten geleverd? De momenten van levering van de onderzeeboten verschillen per kandidaat-werf. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 8 beslaat de periode tussen levering van de eerste onderzeeboot en het volledig operationeel inzetbaar hebben van de eerste twee onderzeeboten een aantal jaren. De indicatie van levering van de eerste onderzeeboot ligt tussen 2031 en 2035. Het leveringsschema is afhankelijk van de te selecteren kandidaat-werf. Aan de kandidaat-werven wordt gevraagd een optimale productieplanning en bijbehorend leveringsschema op te stellen. De productieplanning van de winnende werf wordt uiteindelijk contractueel vastgelegd. Schematisch is de transitieperiode weergeven in figuur 1 van de voortgangsrapportage. 30. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37 13 Waarom is voor de levering van eerste twee onderzeeboten slechts een indicatieve tijdsruimte tussen 2035–2038 uitgetrokken? Waar ik met de focusaanpak indicatief vanuit ga, is dat het beoogde moment waarop de eerste twee nieuwe onderzeeboten fully operational capable beschikbaar zijn, naar verwachting valt in de jaren 2034 – 2037. De werkelijke levering van de eerste onderzeeboot is een aantal jaren eerder. Het rapport over de tijdsoverschrijdingen, zoals dat met uw Kamer is gedeeld, adviseert voor verder liggende mijlpalen om een bandbreedte te hanteren. Dit advies is overgenomen. Zoals gezegd, wordt de indicatieve planning geactualiseerd bij het bereiken van een mijlpaal of zodra er nieuwe informatie beschikbaar is die daartoe aanleiding geeft. 31. Is het mogelijk dat er geen enkele eis wordt gesteld over deelname van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen aan ontwerp en bouw van onderzeeboten in de nieuwe verwervingsprocedure? 32. Welke garanties zijn er dat Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen optimaal kunnen meedoen aan onderhoud en instandhouding van de onderzeeboten als er geen eisen worden gesteld aan hun deelname bij ontwerp en bouw? Is het niet veel lastiger optimaal bij te dragen aan onderhoud en instandhouding als een partij niet betrokken is geweest bij ontwerp en bouw? Zie het antwoord op vraag 1. 33. Welke noodzakelijke aanpassingen zijn er bij het onderhoudsconcept van de Walrus nodig? Met welke beperkingen van inzetbaarheid moet rekening worden gehouden? Is het in de praktijk mogelijk dat slechts één onderzeeboot operationeel is? Defensie verwacht dat er behalve het planmatige onderhoud (conceptueel vergelijkbaar met een grote of kleine beurt, inclusief APK, bij een personenauto) per boot meer incidenteel onderhoud aan de Walrusklasse nodig zal zijn. Oudere systemen vertonen immers meer storingen. Om aan die toenemende vraag naar incidenteel onderhoud te voldoen, faseert Defensie de oudste twee boten getrapt uit waardoor meer reservedelen beschikbaar komen en er in totaal minder vaak sprake is van onderhoudsmomenten. Hoe groot per boot de toenemende incidentele onderhoudsvraag exact wordt, valt echter niet te voorspellen. Daarnaast raken er systemen obsoleet, wat wil zeggen dat ze niet meer onderhoudbaar zijn door ouderdom, gebrek aan reservedelen of wegvallende ondersteuning door de fabrikant. Systemen waarop dit van toepassing is, behoeven modificaties om ze inzetbaar en relevant te houden. Deze modificaties zijn inspanningen die ook meer vragen van de instandhouder. Planmatig is er tijdens de transitie naar de nieuwe onderzeebootcapaciteit minimaal één onderzeeboot beschikbaar voor inzet. Dat betekent dat Defensie in die periode planmatig minimaal twee boten bezit. 34. Betekent de constatering dat wat de werven aanbieden niet past binnen de richtprijs en plafondprijs, en dat daarnaast door schaarste en inflatie de prijzen op de defensiemarkt stijgen, dat om binnen het projectbudget te blijven er afbreuk gedaan moet worden aan de operationele wensen van de marine? Zou een Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37 14 ophoging van het projectbudget een kwalitatief betere boot opleveren? Zie het antwoord op vraag 24. 35. Betekent de constatering dat wat de werven aanbieden niet past binnen de richtprijs en plafondprijs, en dat daarnaast door schaarste en inflatie de prijzen op de defensiemarkt stijgen, dat om binnen het projectbudget te blijven er afbreuk gedaan moet worden aan de operationele wensen van de marine? Zou een ophoging van het projectbudget een kwalitatief betere boot opleveren? Zie het antwoord op vraag 24. 36. Wat is de definitie van «tot op zekere hoogte» in de wens om onderzeeboten door Defensie zelf te kunnen laten onderhouden in de voortgangsrapportage? Hoe wordt deze hoogte gekwantificeerd? En hoe verhoudt zich dit tot de wens van de Kamer uit de gewijzigde motie van het lid Van Wijngaarden c.s. (Kamerstuk 35 925 X, nr. 43) dat «Defensie, Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen onderhoud aan en upgrades van de boot gedurende de gehele levensfase zo zelfstandig mogelijk kunnen uitvoeren»? Wordt er hierbij naast onderhoud door Defensie zelf ook als criterium meegenomen dat de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële Basis onderhoud aan de onderzeeboten kan uitvoeren in samenwerking met Defensie? Defensie draagt zorg voor de inzetbaarheid en het voortzettingsvermogen van de vervangende onderzeebootcapaciteit gedurende de levensduur, ongeacht het soort operaties en de coalitie waarbinnen deze plaatsvinden. Dat betekent niet dat Nederland binnen de eigen landsgrenzen onverkort over al deze zaken zelf dient te kunnen beschikken. De DIS stelt dat «nationale autonomie op grond van wezenlijke belangen wellicht wenselijk is, maar praktisch onhaalbaar». Dit geldt ook voor de onderzeeboten. Nederland beschikt immers sinds de jaren negentig niet meer over een zelfscheppende onderzeebootindustrie. Defensie is daarom in de D-fase gestart met de verwervingsvoorbereiding met drie buitenlandse kandidaat-werven. Het bepalen van de benodigde betrokkenheid van Defensie, Nederlandse kennisinstellingen en bedrijven wordt afgewogen in de driehoek product, tijd en geld. 37. Wat maakt de Nederlandse onderzeebootcapaciteit een niche ten opzichte van onze NAVO-bondgenoten? Zie het antwoord op vraag 17. 38. In welk opzicht wijkt de 212 CD E van Thyssen Krupp Marine Systems (TKMS) af van de verlangde niche capaciteit? 40. In welk opzicht wijkt de door Israël bestelde speciale 212-versie van TKMS af van de verlangde niche capaciteit? 41. In welk opzicht wijkt de A26-klasse van SAAB af van de verlangde niche capaciteit? 42. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37 15 In welk opzicht wijkt de Scorpène van Naval af van de verlangde niche capaciteit? Het programma wordt op basis van concurrentiestelling gerealiseerd waarbij het waarborgen van commerciële vertrouwelijkheid een belangrijke rol speelt, net zoals de borging van het level playing field. Om die reden gaat Defensie terughoudend om met het verstrekken van informatie over de specifieke ontwerpen van de kandidaat-werven. Genoemde ontwerpen hebben als gemene deler dat deze zijn gemaakt voor en/of verkocht aan landen die zich concentreren op het verdedigen van hun eigen territoriale wateren en daarmee dichtbij huis opereren. Het expeditionaire karakter van de Nederlandse onderzeebootcapaciteit vraagt om onderzeeboten die lange periodes op afstand van hun thuisbasis of een forward operating base (FOB) zelfvoorzienend moeten kunnen opereren. Zie ook antwoord op de vragen 18 en 37 betreffende nichecapaciteiten. 39. Waarom stelt Defensie het belang van instandhouding boven een top-klasse ontwerp en bouw, nu duidelijk is geworden en besloten dat deze twee losgekoppeld moeten worden? Defensie heeft de ambitie om de beste boot voor de beste prijs te hebben, maar ook de beste boot gedurende de levensduur te houden. Bij het loskoppelen van de levering en de instandhouding blijft deze ambitie gehandhaafd. 40. In welk opzicht wijkt de door Israël bestelde speciale 212-versie van TKMS af van de verlangde niche capaciteit? Zie het antwoord op vraag 38. 41. In welk opzicht wijkt de A26-klasse van SAAB af van de verlangde niche capaciteit? Zie het antwoord op vraag 38. 42. In welk opzicht wijkt de Scorpène van Naval af van de verlangde niche capaciteit? Zie het antwoord op vraag 38. 43. Wat is er de afgelopen 7 jaar (sinds het verschijnen van de A-brief) aan mijlpalen bereikt bij het project vervanging onderzeebootcapaciteit? De A-brief (Kamerstuk 34 225, nr. 13 van 2016) kan worden gezien als de eerste mijlpaal: het stellen van een formele behoefte en daarmee de start van het Defensie Materieel Proces voor de vervanging van de onderzeebootcapaciteit. Vervolgens is met de B-brief de onderzoeksfase afgerond waarbij is gekozen voor een variant onderzeeboot, het aantal te verwerven boten, het gereserveerde budget, de shortlist van de kandidaat-werven en de verwervingsstrategie. Vervolgens is de huidige verwervingsvoorbereidingsfase (D-fase) gestart. In de D-fase zijn allereerst de kaders voor de dialoog bepaald. Vervolgens heeft in 2021 de dialoog plaatsgevonden. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37 16 Defensie werkt nu aan de voorbereiding van een offerteaanvraag in concurrentie op basis van een leveringscontract. 44. Welke toekomstige mijlpalen heeft u gedefinieerd? De eerstvolgende mijlpaal betreft het beoordelingskader, gunningsmodel en eisenpakket. Hierbij zal ik uw Kamer vertrouwelijk informeren over de afweging tussen primaire en secundaire eisen en de gevolgen voor strategische autonomie, zoals gevraagd in de gewijzigde motie van het lid Van Wijngaarden c.s. (Kamerstuk 35 925 X, nr. 43). Ik verwacht uw Kamer hierover na de zomer, voorafgaand aan de offerteaanvraag, vertrouwelijk te kunnen informeren. De vertrouwelijkheid is nodig omdat het om informatie gaat uit het tenderdossier. Defensie werkt vervolgens toe naar het uitsturen van een offerteaanvraag voor het leveringscontract. Een volgende mijlpaal betreft het gunningsbesluit, waaronder de D-brief. Na de parlementaire behandeling van de D-brief zal Defensie de overeenkomst met de werf bekrachtigen door het contract met de werf, en daarnaast het Memorandum of Understanding met de desbetreffende nationale overheid, te ondertekenen. De volgende stappen betreffen onder meer de nadere overeenkomsten voor de instandhouding, het gedetailleerd ontwerp, de start van de bouw, het ontwerpen en overdragen van opleidingstools, de fabriekstesten, de te waterlating van de eerste boot, de Harbour Acceptance Trials en Sea Acceptance Trials (HAT/SAT), de levering van logistieke onderdelen / integrated logistic support, de overdracht aan Defensie, het eerste opwerktraject om boot en bemanning gereed te krijgen voor inzet, inclusief de operationele evaluatie daarvan, het eerste planbare onderhoud, enzovoorts. Zoals gemeld in de aanbiedingsbrief bij de voortgangsrapportage is een belangrijke les dat Defensie in de planning en bij aannames over doorlooptijden rekening moet houden met onzekerheden en met buffers om onvoorziene tegenvallers op te kunnen vangen. Bij het bereiken van de eerste mijlpaal, of zodra er nieuwe informatie beschikbaar is die daartoe aanleiding geeft, wordt de indicatieve planning geactualiseerd. 45. Wat gaat u doen om de reële kans op een capability gap te mitigeren? Het vervangingstraject is een proces van de lange adem, maar met een scherpere inhoudelijke afbakening, effectievere governance en geactualiseerde projectkaders, kan Defensie de komende periode gericht vervolgstappen zetten. Door het besluit het proces aan te passen, zoals gemeld in de voortgangsrapportage, en nog dit jaar een offerteaanvraag uit te sturen, beoogt Defensie het risico op een capability gap zo beperkt mogelijk te houden. Daarnaast zal Defensie voor het langer doorvaren met de Walrusklasse (delen van) systemen vervangen die niet meer onderhoudbaar zijn. Om de komende jaren operationeel inzetbaar te blijven worden extra investeringen gedaan aan de twee overgebleven onderzeeboten. 46. Hoe kan de focus op strategische autonomie, systeemsamenhang en top-klasse capaciteiten op een eenvoudige en heldere manier Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37 17 worden gewaarborgd zonder dat daarop door industriële participatie op wordt afgedongen? Zie het antwoord op vraag 4. 47. Ziet u mogelijkheden om bij een mogelijk capability gap de kennis te behouden door bijvoorbeeld personeel bij bondgenoten onder te brengen? 68. In welke mate kan de substantieel uitgestelde planning leiden tot een capability gap die niet alleen ten koste gaat van de noodzakelijke en urgente bijdrage aan NAVO, maar ook de continuïteit van onze onderzeedienst ernstig in gevaar brengt? 96. Is het nu in de praktijk zo dat er van de vier onderzeeboten altijd twee in onderhoud zijn? Zo ja, betekent dit dat het bij de intentie om twee onderzeeboten in de vaart te houden in de praktijk neerkomt dat er enkel één boot tegelijk op missie kan en er daarmee een aanzienlijk capability gap ontstaat? 104. Wat zijn de directe gevolgen van de verloren capaciteit voor de internationale veiligheid wanneer één en daarna twee onderzeeërs uit de vaart worden gehaald? 107. Hoe wordt ervoor gezorgd dat de kennis en kunde van het personeel niet verloren gaat bij een capability gap? 109. Hoe reëel acht u de kans van een capability gap? 113. Zijn er afspraken gemaakt met NAVO-partners om het gat wat in de maritieme capaciteit valt gezamenlijk op te vangen? Door de uitvoering van het instandhoudingsprogramma Walrusklasse (IPW) is het de afgelopen jaren veelvuldig voorgekomen dat twee onderzeeboten in onderhoud waren. Door het afronden van IPW zullen beide onderzeeboten vaak tegelijkertijd beschikbaar zijn om naar zee te gaan. Dit betekent niet dat beide boten altijd tegelijkertijd kunnen worden ingezet voor missies. De gereedstellingscyclus leidt ertoe dat onderzeeboten planmatig tijd moeten besteden aan onderhoud en opwerken naar gereedheid voor inzet. Hierdoor zal Defensie in staat zijn om alleen de kortstondige inzet van een onderzeeboot te garanderen. De Aanwijzing Gereedstelling Defensie (AGDEF) zal hierop worden aangepast. De NAVO gebruikt het NATO Defence Planning Proces (NDPP) om de capaciteiten van de NAVO zo efficiënt en effectief mogelijk te beheren. Hierin zal de beperktere Nederlandse capaciteit worden verwerkt. Planmatig is er minimaal één onderzeeboot beschikbaar (d.w.z. op een bepaald aantal dagen notice to move of reeds op zee) voor nationale of NAVO inzet. De directe gevolgen voor de (inter-)nationale veiligheid van een verminderde beschikbaarheid van inzetbare onderzeeboten zijn niet meetbaar, noch te voorspellen. Er zal minder flexibiliteit zijn. Hier zal bij geplande operaties rekening mee worden gehouden, maar bij onvoorziene omstandigheden kan het voorkomen dat de onderzeebootcapaciteit niet beschikbaar is, omdat deze reeds is ingezet. Het structureel onderbrengen van Nederlandse militairen bij internationale partners leidt niet per se tot kennisbehoud. Procedures zijn uniek en sterk verbonden aan de specifieke onderzeeboot en de systemen aan Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37 18 boord. Er zijn weinig landen die onderzeeboten op dezelfde manier inzetten en het inzetten van onderzeeboten heeft een grote mate van vertrouwelijkheid. Daarnaast is het trainen van een bemanning als geheel met de Nederlandse procedures belangrijk voor een goed inzetbaar wapensysteem. Dat is niet mogelijk is als een klein deel van de bemanning of individuele militairen op een buitenlandse boot varen. Voor kennisbehoud zullen bemanningen wisselen tussen de varende onderzeeboten. Door veelvuldig te wisselen met bemanningen tussen de varende onderzeeboten wordt borging van kennis en kunde zo veel mogelijk gegarandeerd en worden de beschikbare vaardagen per boot zo efficiënt mogelijk gebruikt door de operationele bemanningen. 48. Waarom neemt u de voorgestelde maatregel om de afstand tot uitvoering te verkleinen niet over? Zoals toegelicht in bijlage 1 van de voortgangsrapportage zijn drie maatregelen niet overgenomen. Deze maatregelen hebben als oogmerk om de afstand tot de uitvoering te verkleinen en tegelijk het projectteam te versterken. Deze maatregelen zouden er in de praktijk echter toe leiden dat staffunctionarissen van de Bestuursstaf en liaisons worden ingezet in de werkstromen van het projectteam en daardoor de facto deel gaan uitmaken van de uitvoering. Ook het voeren van het secretariaat van de stuurgroep vanuit het projectteam zou de rollenscheiding tussen beleid en uitvoering diffuus maken. Van het dertigtal maatregelen dat Defensie heeft omarmd, draagt aan aantal maatregelen bij tot verkleining van de afstand tot de uitvoering. De nieuw aangestelde programmadirecteur adviseert het bestuurlijke niveau en geeft tegelijk leiding aan de uitvoering van het project. Ook is de aanbeveling overgenomen om een programmaoverleg in het leven te roepen met vertegenwoordigers van de Defensie Materieel Organisatie (DMO), Bestuursstaf en het Commando Zeestrijdkrachten (CZSK). De versterking van het projectteam komt in navolging van de maatregelen op andere wijze tot stand (zie het antwoord op vraag 102). 49. Wat is het verschil tussen het opgeheven program board en het opgerichte programmaoverleg? De program board betrof een vergadering op directeurenniveau, voorgezeten door de voormalige programmamanager. De program board kwam ongeveer één keer per maand bijeen. Deze program board is opgeheven. Het opgerichte interne programmaoverleg is daarentegen op subject matter expert niveau, komt in de huidige fase regelmatiger bijeen, en wordt voorgezeten door de programmadirecteur. Hiermee wordt beoogd de afstand tussen het bestuurlijk niveau en het projectteam te verkleinen, wordt intensiever informatie uitgewisseld en gezamenlijk de besluitvorming in de governance voorbereid. 50. Op welke wijze wordt kennis en expertise van de actief dienende onderzeebootbemanning betrokken bij de verwerving? 55. Op welke wijze wordt de actief dienende onderzeebootbemanning betrokken bij het opstellen van het gunningsmodel? CSZK is al sinds de start van het project betrokken. De kennis en expertise van de actief dienende onderzeebootbemanningen worden betrokken bij Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37 19 de verwerving via een introductiecommissie bij het CZSK. De groepscommandant van de onderzeedienst is voorzitter van de introductiecommissie. De commissie adviseert bij het opstellen van het programma van eisen. Tevens zijn actief dienende militairen van de onderzeedienst werkzaam als projectmedewerkers binnen de Bestuursstaf en de Defensie Materieel Organisatie. Deze militairen rouleren regelmatig met de actief dienende onderzeeboot bemanningen. Tot slot wordt bij de uitwerking van het eisenpakket en het gunningsmodel en voor de beoordeling van offertes kennis en expertise van (ex-)onderzeeboot opvarenden (Subject Matter Experts) benut. 51. Een van de aanpassingen in het proces dat in de Voortgangsrapportage wordt benoemd is de inhoudelijk afbakening waarbij er een scheiding zal worden aangebracht tussen de aanschaf van de onderzeeboten en het onderhoud gedurende de gehele levensduur. Bent u bekend met het rapport «Lessen van de JSF» van de Algemene Rekenkamer waar een van de getrokken lessen (les 7) is om de exploitatie en life-cycle kosten mee te nemen in de afweging bij de aanschaf? Kunt u onderbouwen waarom er toch wordt gekozen voor het loskoppelen van het onderhoud in plaats van single-source te gaan waarbij deze loskoppeling niet nodig zou zijn? Het is mede op basis van het genoemde rapport «Lessen van de JSF» (Bijlage bij Kamerstuk 26 488, nr. 447) dat voor de dialoog is ingezet op een aanbesteding gericht op de levensduurkosten. De kandidaat-werven hebben alle drie (los van elkaar) aangegeven dat het doelgerichter is om de aanschaf van de onderzeeboten los te knippen van het onderhoud. Het voordeel is dan ook dat Defensie concretere afspraken kan maken over het planbare onderhoud. Dit maakt het ook mogelijk afspraken te maken over de instandhoudingsfilosofie en het langdurige partnerschap tussen de DMI in Den Helder en de winnende werf, met betrokkenheid van het Nederlandse bedrijfsleven. Alle drie de kandidaat-werven bleken niet bereid om een prestatiecontract voor onderhoud af te sluiten bij de contracttekening, vanwege het ontbreken van een gedetailleerd onderzeebootontwerp (dit wordt pas na contracttekening tijdens de engineering fase in detail bekend) en onzekerheid over het exacte gebruiksprofiel. Deze inzichten en de vaststelling dat voortzetting van de dialoog volgens de aanvankelijk gekozen systematiek verdere vertraging van het programma zou betekenen, hebben meegewogen in het besluit om de gunning toe te spitsen op de leveringsovereenkomst. Na contracttekening van de leveringsovereenkomst wordt de instandhouding nader vastgelegd, mede op basis van inzichten uit de fase waarin het gedetailleerde ontwerp voor de nieuwe onderzeeboot wordt bepaald. 52. Klopt het dat het «red team» eigenlijk net zoals een «red card holder» de verwerving tijdelijk kan stoppen? 53. Welke functionarissen, onderdelen en rangen moeten er in het «red team» vertegenwoordigd zijn? 54. Zullen in het red team ook actief dienende onderzeebootbemanningen worden betrokken? Het «red team» heeft niet de bevoegdheid om de verwervingsprocedure te stoppen. Het «red team» geeft, gevraagd en ongevraagd, advies en tegenspraak aan het projectteam. Het «red team» bestaat uit deskundigen Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37 20 uit de Defensie Materieel Organisatie die geen deel uitmaken van het projectteam en die op basis van hun kennis en ervaring opgedaan bij andere materieelprojecten het projectteam kunnen adviseren en challengen. Binnen het «red team» zijn geen actief dienende onderzeebootbemanningsleden betrokken. 55. Op welke wijze wordt de actief dienende onderzeebootbemanning betrokken bij het opstellen van het gunningsmodel? Zie het antwoord op vraag 50. 56. Waarom wordt de beperkte onderhoudscapaciteit van de Directie Materiële Instandhouding (DMI) niet versterkt door meer samen te werken met de maritieme industrie? 63. Op welke wijze zou een door CZSK begeleide uitbesteding van onderhoudstaken aan de huidige Walrusklasse een oplossing zijn om de boten meer en beter in de vaart te houden? Onderzeeboten zijn unieke schepen, die zijn ontworpen om onder water te worden ingezet tot op grote diepte en daarbij zeer stil moeten kunnen opereren. Dat betekent dat een belangrijk gedeelte van het onderhoud van de boot unieke kennis en ervaring vergt. Die kennis en ervaring zijn in het geval van de Walrusklasse vaak alleen aanwezig bij de DMI van het CZSK en soms (vaak op deelsysteem- of zelfs componentniveau) bij externe bedrijven. DMI werkt reeds samen met civiele bedrijven en dat is complementair. 57. Wat wordt er bespaard met het uit de vaart nemen van het eerste nog niet onderhouden platform? Het niet uitvoeren van het Instandhoudingsprogramma Walrusklasse (IPW) op de eerste onderzeeboot die uit de vaart wordt genomen levert geen besparingen op wat betreft de aankoop van onderdelen. Deze contracten zijn reeds lang geleden getekend en de aankopen zijn gedaan en niet herroepbaar. De aangekochte onderdelen komen beschikbaar voor de drie resterende boten. Wel wordt met het in stappen uit de vaart nemen van twee onderzeeboten budget bespaard in de materiële exploitatie van CZSK. Deze besparing wordt gebruikt om de extra kosten van het langer doorvaren van de Walrusklasse te dempen. Hierover is de Kamer in de vertrouwelijke bijlagen bij de voortgangsrapportage geïnformeerd. 58. Wat zou u anders doen indien u het project overnieuw mocht doen? Tegelijk met de voortgangsrapportage heeft de Kamer de onderzoeksrapporten ontvangen van Andersson Elffers Felix (AEF) en van de afdeling managementinformatie van de Hoofddirectie Financiën en Control van Defensie. AEF heeft ter aanvulling een overkoepelende reflectie opgesteld van de onderzoeken in samenhang, met daarin de belangrijkste aandachtspunten ter besluitvorming. Defensie heeft het overgrote deel van de aanbevelingen overgenomen, wat resulteert in een dertigtal maatregelen (het overzicht is toegevoegd in bijlage 1 bij de voortgangsrapportage). Uiteraard had Defensie liever in een eerder stadium deze maatregelen op eigen initiatief getroffen. De maatregelen behelzen onder Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37 21 meer effectievere governance en communicatie, verbeterde planning en professionalisering van het risicomanagement. 59. Hoe kan het dat een week voor het verschijnen van de Basisrapportage op 28 mei 2021, er een concept rapportage lag waar duidelijk werd dat de haalbaarheid 0% was en dit uiteindelijk niet in de basisrapportage terecht is gekomen? De risicorapportage over het eerste kwartaal van 2021 is in de governance voor het eerst besproken in de (ambtelijke) program board van 11 mei 2021. Daarbij is geconcludeerd dat de conceptrapportage nog veel vragen opriep, mede vanwege onbekendheid met de daarin gehanteerde (probabilistische) analysemethode. Besloten is om de leesbaarheid te verbeteren alvorens het document vast te stellen. De risicorapportage over het eerste kwartaal van 2021 leidde hierdoor niet meer tot aanpassing van de passages over de planning in de basisrapportage waaraan op dat moment de laatste hand werd gelegd. Op 22 juni 2022 is de risicorapportage besproken in de stuurgroep. De informatie uit de eerste dialoogronde, waarvan de resultaten zijn uitgewerkt gedurende de zomermaanden, bevestigde het beeld dat de planning substantieel moest worden aangepast. De toenmalige Minister van Defensie heeft de Kamer hierover op 27 oktober 2021 geïnformeerd (Kamerstuk 34 225, nr. 34). De bevindingen uit het onderzoek naar de tijdsoverschrijdingen hebben onder meer geresulteerd in maatregelen om de systematiek van risicorapportages verder te professionaliseren en de communicatie te verbeteren. 60. Op welk moment zijn de in 2015 door CZSK intern gemelde risico’s op het in gedrang komen van de gereedheid met de Kamer gedeeld? De informatie waarnaar in het rapport naar de tijdsoverschrijdingen wordt verwezen, heeft betrekking op zorgen die vanuit een deel van de organisatie zijn geuit bij de planning uit het interne DMP-A document voor de vervanging van de onderzeebootcapaciteit. De Kamer is over de besluitvorming omtrent het DMP-A document geïnformeerd met de A-brief van 17 juni 2016 (Kamerstuk 34 225, nr. 13). Hierin is gemeld dat in de planning rekening werd gehouden met de beschikbaarheid van de eerste onderzeeboot in Nederland vanaf 2027. Dit was twee jaar later dan het eerder, in 2015 aan de Kamer gemelde voornemen om de onderzeeboten vanaf 2025 te vervangen (Kamerstuk 34 225, nr. 1). 61. Op welke wijze wilt u het gebruiksrecht op intellectueel eigendom inzetten als de oorspronkelijke ontwerper en bouwer niet wil meewerken? 78. Betekent het verkrijgen van gebruiksrechten door DMI ook dat intellectual property (IP) wordt overgedragen aan Nederland? 79. Kan gedetailleerd aangegeven worden of bij Defensie voldoende kennis aanwezig is om gebruikersrechten van IP te benutten? 80. Kan aangegeven worden hoe het verkrijgen van gebruiksrechten door DMI vormgegeven zal worden? 81. Wat betekent het verkrijgen van gebruiksrechten door DMI voor de betrokkenheid van de Nederlandse industrie bij onderhoud van de onderzeeboten? Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37 22 Het leveringscontract voor de onderzeeboten richt zich in de eerste plaats op het verkrijgen van (niet-exclusieve) gebruiksrechten waarmee Defensie de instandhouding van de onderzeeboten zelfstandig kan en mag organiseren. Dit betekent dat Defensie het recht heeft en beschikt over de kennis om zelf de onderzeeboten in stand te houden. Het gaat in het algemeen dus niet over de intellectuele eigendomsrechten. Deze blijven eigendom van de betreffende leverancier. Naast de reeds aanwezige kennis binnen DMI op het gebied van instandhouding van de Walrusklasse, wordt in het leveringscontract verdere kennisoverdracht voor het benutten van de gebruiksrechten gewaarborgd middels trainingen en aansluitende technische ondersteuning door de werf. Zoals toegelicht in de voortgangsrapportage wordt DMI door het verkrijgen van de gebruiksrechten zo goed mogelijk gepositioneerd om zelfstandig en met (Nederlandse) bedrijven en kennisinstellingen de instandhouding uit te voeren. DMI hoeft niet noodzakelijkerwijs alle kennis en capaciteiten zelf in huis te hebben. Het leveringscontract voor de onderzeeboten zal bindende bepalingen bevatten over het verkrijgen van gebruiksrechten. Bij inschrijving dienen de kandidaat-werven deze bepalingen zonder voorbehoud te accepteren. Het verkrijgen van gebruiksrechten door Defensie betekent ook dat DMI (delen van) de instandhouding bij derde partijen kan beleggen. 62. Hoe definieert u het behoud van bepaalde strategische autonomie binnen de nationale defensie-industrie? Oftewel, kunt u concreet aangeven hoe u zich inzet voor het behoud van een noodzakelijke kennisbasis binnen de nationale defensie-industrie ten bate van de gehele Europese strategische autonomie? Zie het antwoord op vraag 42. 63. Op welke wijze zou een door CZSK begeleide uitbesteding van onderhoudstaken aan de huidige Walrusklasse een oplossing zijn om de boten meer en beter in de vaart te houden? Zie het antwoord op vraag 56. 64. Wat wordt verstaan onder een uniek ontwerp en hoe verhoudt zich dat met het nu toe gehanteerde begrip gemodificeerde Military Off The Shelf (MOTS)? 93. Hoe verhoudt het «uniek ontwerp» zich tot de gemodificeerde MOTS en het toetsingskader «verwerving van de plank» zoals eerder gecommuniceerd met de Kamer in de B-brief (Kamerstuk 34 225, nr. 24)? 103. In welke categorie van het beleid «van de plank, tenzij...» valt het materieelproject vervanging onderzeeboten? Zoals eerder toegelicht (onder meer Kamerstuk 34 225, nrs. 25 en 31) vormen de bestaande ontwerpen van de kandidaat-werven het uitgangspunt en is er geen sprake van de ontwikkeling van een geheel nieuwe onderzeeboot «vanaf de tekentafel». De door Defensie beoogde aanpassingen resulteren in een specifieke, op de Nederlandse behoefte toegesneden unieke configuratie voor de toekomstige onderzeeboot. Deze configuratie berust niet op een geheel nieuw ontwerp, maar bouwt voort op bestaande configuraties en technische oplossingen die de kandidaat- Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37 23 werven al in gebruik of ontwikkeling hebben en die in onderlinge samenhang leiden tot een uniek ontwerp dat invulling geeft aan de eisen van Defensie. In het toetsingskader «Verwerving van de plank» uit 2011 ((Kamerstuk 32 733, nr. 77) wordt dit getypeerd als «MOTS evolved» (gemodificeerde MOTS). Hiermee wordt hetzelfde bedoeld als in antwoord op vragen over de B-brief (Kamerstuk 34 225, nr. 25) met de termen «bestaand gebalanceerd MOTS-ontwerp dat wordt aangepast aan Nederlandse specifieke eisen». 65. Kunt u aangeven of werven, zonder de inhoudelijke en diepgaande gesprekken, wel voldoende informatie hebben om hun offerte op te baseren? Defensie en de werven hebben in de dialoog in 2021 uitvoerig gesproken over de (concept) eisen van Defensie. De dialoog onderstreept het belang van nader toespitsen van het eisenpakket. De offerteaanvraag zal dan ook duidelijk omschrijven aan welke eisen (de levering van) de nieuwe onderzeeboot zal moeten voldoen, zodat de werven voldoende informatie ontvangen om een offerte te kunnen opstellen. 66. Waarom is het brede programma van eisen dat leidt tot een A-variant onderzeeboot nog niet teruggebracht tot de kaderstelling van de B-brief (Kamerstuk 34 225, nr. 24)? Zie het antwoord op vraag 22. 67. Klopt het dat unieke ontwerpen in de regel leiden tot substantiële overschrijdingen van de kosten en aanzienlijke vertragingen in de levering, zoals blijkt uit recente ervaringen in Spanje, Australië en Zweden? Het verwerven van onderzeeboten is complex en vergt meerdere jaren van voorbereiding waarbij verschillende interne en externe factoren de uiteindelijke levertijd en kosten bepalen. Dit is gebleken bij de invoering van de Walrusklasse maar is ook de ervaring in andere landen die over onderzeebootcapaciteit beschikken. Er is geen eenduidige relatie te leggen tussen het gekozen onderzeebootontwerp en de ontwikkeling van de levertijd en kosten. 68. In welke mate kan de substantieel uitgestelde planning leiden tot een capability gap die niet alleen ten koste gaat van de noodzakelijke en urgente bijdrage aan NAVO, maar ook de continuïteit van onze onderzeedienst ernstig in gevaar brengt? Zie het antwoord op vraag 47. 69. Kunt u aangeven waarom in de nieuwe aanpak de focus alsnog op de drie-eenheid tijd, geld en product gebaseerd is van het COTS/MOTS-beleid, die volgens de Kamerbrief beleidsdoorlichting «Van de plank, tenzij.» achterhaald is, in plaats van meer focus op de kwaliteit of de innovatie van het materieel dat verworven is? Het programma vervanging onderzeebootcapaciteit gaat uit van bestaande ontwerpen van de kandidaat-werven die worden aangepast op Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37 24 basis van het programma van eisen van Defensie. In de te verwerven niche- capaciteit is ruimte voor de kandidaat-werven voor innovatie binnen de daarvoor vastgestelde kaders ten aanzien van product, tijd en geld. Naar aanleiding van de beleidsdoorlichting Commercial / Military Off The Shelf (COTS/MOTS) (Kamerstuk 31 516, nr. 34) wordt het toetsingskader «verwerving van de plank» geactualiseerd. 70. Op welke wijze wordt er aandacht besteed aan de synergetische mogelijkheden om internationaal samen te werken met strategische partners op het gebied van operaties, oefeningen, training, onderhoud en logistiek, zoals bij de F35? De Nederlandse onderzeeboot is een niche-capaciteit in bondgenootschappelijk verband. Alleen de onderzeebootcapaciteit van Canada is hiermee vergelijkbaar. Canada is echter nog niet bezig met het vervangen van de huidige Victoria-klasse. De synergie bij de verwerving van de F35, waarbij meerdere bondgenoten eenzelfde capaciteit bezitten, inzetten en instandhouden, kan dus niet worden geëvenaard bij de vervanging van de onderzeebootcapaciteit. Niettemin zal voor bepaalde items, waaronder Government Furnished Equipment, waar mogelijk worden samengewerkt met strategische partners voor instandhouding zoals upgrades. Daarnaast zal Defensie in bondgenootschappelijk verband operaties, oefeningen en trainingen blijven uitvoeren, zoals dat ook het geval is bij de Walrusklasse. Deze gezamenlijke activiteiten blijven voor zowel Nederland als het NAVO-bondgenootschap zeer relevant. 71. Waarom wordt er niet gestreefd naar intensieve samenwerking voor zowel verwerving als inzet met strategische partners, zoals Noorwegen en Duitsland, die momenteel gezamenlijk een nieuwe serie onderzeeboten aanschaffen op basis van vergelijkbare Concept of Operations als Nederland (langdurige missies in alle Europese NAVO wateren en ver daarbuiten)? 72. In hoeverre is het Nederlandse nationale Concept of Operations uniek in vergelijking met de NAVO en onze omringende landen, met name Noorwegen en Duitsland die momenteel ook expeditionaire onderzeeboten aanschaffen? 73. In hoeverre is het Nederlandse nationale Concept of Operations uniek in vergelijking met de NAVO en onze omringende landen zoals Frankrijk die momenteel ook expeditionaire onderzeeboten bouwen? Nederland onderscheidt zich ten opzichte van bondgenoten en partners met een specifieke, wereldwijde wijze van opereren met conventionele onderzeeboten, binnen de NAVO een niche capaciteit (zie het antwoord op vraag 18). De behoefte voor de vervanger van de Walrusklasse berust op de wens om te blijven beschikken over een dergelijke capaciteit, die zich wat betreft de inzetmogelijkheden ergens zal bevinden op het spectrum tussen grote nucleair aangedreven onderzeeboten en kleinere conventionele onderzeeboten die primair opereren in de wateren rond Europa. Verschillende typen onderzeeboten – nucleair en conventioneel – vullen elkaar aan in internationaal verband. 74. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37 25 Waarom wordt er na gunning, nu voorzien eind 2023, nog minimaal een jaar uitgetrokken om te komen tot een bouwcontract, terwijl bij de B-brief nog werd uitgegaan van ondertekening van een bouwcontract direct na gunning? Tussen het gunningsvoorstel van Defensie en de contractondertekening is tijd ingepland voor de parlementaire behandeling, hierbij wordt indicatief uitgegaan van zes maanden. Pas na de parlementaire behandeling kan er overgegaan worden tot contractondertekening (leveringscontract). 75. Klopt het dat betrokkenheid van de Nederlandse strategische maritieme toeleveranciers géén harde eis is bij de gunning van de opdracht aan één van de kandidaat-werven? 76. Wat zijn de aspecten van wezenlijk nationaal veiligheidsbelang en strategische autonomie die u voornemens bent op te nemen in de offerteaanvraag? Zie het antwoord op vraag 1. 77. Kunt u reageren op het statement van Dutch Underwater Knowledge Center: «Als we nu niet meedoen in de ontwikkeling van de toekomstige onderzeeboten komen we nauwelijks meer aan bod bij de bouw en instandhouding. Daarmee wordt Defensie in hoge mate afhankelijk van beschikbare kennis en kunde uit het buitenland. Dit zal leiden tot een onnodige en ernstige aantasting van de strategische autonomie»? Zie het antwoord op vraag 4. 78. Betekent het verkrijgen van gebruiksrechten door DMI ook dat intellectual property (IP) wordt overgedragen aan Nederland? Zie het antwoord op vraag 61. 79. Kan gedetailleerd aangegeven worden of bij Defensie voldoende kennis aanwezig is om gebruikersrechten van IP te benutten? Zie het antwoord op vraag 61. 80. Kan aangegeven worden hoe het verkrijgen van gebruiksrechten door DMI vormgegeven zal worden? Zie het antwoord op vraag 61. 81. Wat betekent het verkrijgen van gebruiksrechten door DMI voor de betrokkenheid van de Nederlandse industrie bij onderhoud van de onderzeeboten? Zie het antwoord op vraag 61. 82. Wat wordt er bedoeld met een industriële samenwerkingsovereenkomst? Betreft dit afspraken op het gebied van industriële Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37 26 participatie? Welke afspraken worden er beoogd in deze samenwerkingsovereenkomst vast te leggen? EZK werkt, zoals gemeld in de B-brief, in een parallel traject met de kandidaat-werven een industriële samenwerkingsovereenkomst uit. Zie ook het antwoord op vraag 1. EZK ziet betrokkenheid van de Nederlandse industrie via drie soorten activiteiten: 1) Activiteiten tussen werven en Nederlandse industrie voortvloeiend uit de maatregelen ter waarborging van het wezenlijk belang van nationale veiligheid en strategische autonomie. Bij deze activiteiten is er dus een directe link met de hoofdcontracten van Defensie; 2) Activiteiten tussen werven en Nederlandse industrie die niet uit deze maatregelen volgen maar wel gerelateerd zijn aan het wapensysteem onderzeeboot en leiden tot een versterking van de gebieden van de DIS; 3) Activiteiten tussen werven en Nederlandse industrie die niet uit deze maatregelen volgen en niet gerelateerd zijn aan het wapensysteem onderzeeboot, maar wel leiden tot een versterking van de gebieden uit de DIS. Deze overeenkomst heeft tot doel om, naast hetgeen voortvloeit uit de eisen voor de gunning die worden gesteld om het wezenlijke nationale veiligheidsbelang en de strategische autonomie te borgen, een zo groot mogelijke Nederlandse betrokkenheid vast te leggen die bijdraagt aan een versterking van de NLDTIB. 83. Kunt u ten behoeve van de leesbaarheid de informatie in de volgende voortgangsrapportage inzichtelijker weergeven? De heldere opbouw en visualisaties in de voortgangsrapportage verwerving F-35 zijn hier een goed voorbeeld voor. Bij de voortgangsrapportages over het grote project vervanging onderzeebootcapaciteit is de inzet om zo goed mogelijk tegemoet te komen aan de informatiebehoefte van de Kamer volgens de uitgangspuntennotitie en de Regeling Grote Projecten. Afhankelijk van de fase waarin het programma verkeert, wordt gezocht naar een passende vorm en opbouw, waarbij visualisaties behulpzaam kunnen zijn. Ik zal bezien of de voortgangsrapportage met meer visualisaties kan worden ondersteund. 84. Kunt u de afwijkingen ten opzichte van de basisrapportage helder inzichtelijk maken? In deze voortgangsrapportage is conform de uitgangspuntennotitie en de Regeling Grote Projecten allereerst informatie over ontwikkelingen en wijzigingen sinds de vorige rapportage opgenomen. Dat betreft onder meer informatie over de gevoerde dialoogrondes en de onderzoeken. Daarnaast bevat (de aanbiedingsbrief bij) de voortgangsrapportage informatie over de in maart jl. genomen besluiten over het vervolg van het programma: een scherpere inhoudelijke afbakening, langer doorvaren van de Walrusklasse, en effectievere governance. 85. Kunt u conform de uitgangspuntennotitie de volgende informatie verstrekken: a) Een overzichtelijke en actuele planning van het project waarin duidelijk wordt welke informatie de Kamer wanneer ontvangt en welke mijlpalen er zijn. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37 27 b) Een risico paragraaf met daarin een beschrijving van de risico’s. De risico’s dienen te worden gekwantificeerd en systematisch in beeld worden gebracht. c) Inzicht in de inpassing in het investeringsprogramma van Defensie en mogelijke verdringingseffecten op andere investeringsprojecten? • Informatie over de planning (ad. a) is opgenomen in de aanbiedingsbrief bij de voortgangsrapportage van 1 april jl., pagina 7 en 8. • Informatie over de geïdentificeerde top-10 risico’s (ad. b) is opgenomen in de vertrouwelijke bijlage bij de voortgangsrapportage van 1 april jl. genaamd «Top-risico’s van programma V-OZBT», pagina 4. Hierbij is geen gekwantificeerde onderbouwing gegeven omdat dit ten onrechte de indruk van nauwkeurigheid zou wekken en daarmee schijnzekerheid zou bieden omdat naar aanleiding van de besluiten over het vervolg van het programma de risicoraming opnieuw moet worden geactualiseerd. De volgende voortgangsrapportage zal gekwantificeerde risico-informatie bevatten. • De financiële informatie (ad. c) is niet wezenlijk veranderd ten opzichte van de informatie in de basisrapportage van 28 mei 2021 (Kamerstuk 34 225, nr. 31) en hierover is derhalve in de voortgangsrapportage geen afwijking gerapporteerd. De beperkte aanpassingen in dit kader zijn verwerkt in de vertrouwelijke bijlage bij de voortgangsrapportage over het levensduurkostenbudget. Zie ook het antwoord op vraag 24. 86. Waar wordt versneld, gelet op uw stelling dat u de besluiten versnelt? Defensie heeft ervoor gekozen om de verwervingsvoorbereiding voort te zetten volgens het snelst haalbare en verantwoorde tijdspad. Het is nu nodig een stap voorwaarts te zetten en de concurrentiegerichte offerteaanvraag zijn werk te laten doen. Er wordt op basis van alle tot dusver verkregen informatie nu concreet toegewerkt naar een offerteaanvraag op basis van een leveringscontract. In de planning wordt geen tijd meer ingeruimd voor het resterende deel van de dialoog. Deze toegespitste aanpak scheelt tijd ten opzichte van de eerder toegepaste dialoog-aanpak en leidt ook tot meer focus bij de kandidaat-werven. 87. Kunt u toelichten waardoor de uitloop in planning (D-fase: 2 jaar en bouwfase: 3 jaar) wordt veroorzaakt? De onderzoeken naar de oorzaken van tijdsoverschrijdingen en de doorlichting van de programmaorganisatie maken duidelijk wat de afgelopen jaren niet goed is gegaan in het vervangingsprogramma. Gevolg daarvan was dat intern en extern werd vastgehouden aan een niet realistische planning. In de gekozen focus aanpak die is beschreven in de voortgangsrapportage zijn realistische doorlooptijden opgenomen. Deze informatie is mede tot stand gekomen met informatie uit de dialoog met de kandidaat-werven, en is naar aanleiding van de onderzoeken kritisch bezien door experts en defensiemedewerkers van buiten het projectteam. Dit heeft ook geleid tot de toepassing van bandbreedtes en buffers om tegenvallers te kunnen opvangen. De bijgestelde planning laat een verschuiving zien van meerdere jaren bij zowel het geschatte moment van contracttekening, als het moment waarop de nieuwe boten instromen. 88. Hoe stabiel is de huidige planning? Verwacht u nog meer uitloop? De huidige planning tot aan het versturen van de offerteaanvraag is stabiel. Mijlpalen verder in de toekomst zijn aangeduid met bandbreedtes Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37 28 en worden bij het bereiken van de eerstvolgende mijlpaal geactualiseerd en in meer detail opgesteld. In de planning zijn buffers ingebouwd om verdere uitloop te voorkomen. Daarbij is het belangrijk realistisch te zijn. Tegenvallers kunnen altijd optreden, zoals vertraging in de bouw en beproevingen, ongeldige biedingen, of ontwikkelingen in de geopolitieke situatie waarop nu nog geen zicht is. Zie ook vraag 30 en 45. 89. Zou de instemming van de Kamer die u nu vraagt, niet pas na de afronding van deze onderzoeken moeten komen, Gelet op uw stelling dat een aantal onderzoeken nog afgerond moet worden zoals een juridisch advies over de aanbesteding, actualisatie van de business case en herijking van het risicoprofiel en de risicoreservering? De Tweede Kamer zal ik op meerdere momenten in het proces betrekken. Bij de eerstvolgende mijlpaal, zijnde het beoordelingskader, gunningsmodel en eisenpakket, zal ik uw Kamer vertrouwelijk informeren over de afweging tussen primaire en secundaire eisen en de gevolgen voor strategische autonomie die voortvloeien uit de daaraan gerelateerde gemaakte keuzes, zoals gevraagd in de gewijzigde motie van het lid Van Wijngaarden c.s. (Kamerstuk 35 925 X, nr. 43). Ik verwacht uw Kamer hierover na de zomer, voorafgaand aan de offerteaanvraag vertrouwelijk te kunnen informeren. De vertrouwelijkheid is nodig omdat het om informatie gaat uit het tenderdossier. Defensie werkt vervolgens toe naar het uitsturen van een offerteaanvraag voor het leveringscontract, inclusief aspecten van wezenlijk nationaal veiligheidsbelang en strategische autonomie waar de Kamer om heeft verzocht in de gewijzigde motie van het lid Van Wijngaarden c.s. (Kamerstuk 35 925 X, nr. 43) en de motie van het lid Stoffer c.s. (Kamerstuk 35 925 X, nr. 36). In het leveringscontract zorgt Defensie voor voldoende waarborgen om de instandhouding vanuit de regierol in Den Helder duurzaam vorm te kunnen geven, bijvoorbeeld door te investeren in gebruiksrechten en infrastructuur. Defensie gunt hierbij om inhoudelijke redenen niet op levensduurkosten en contracteert instandhouding na de keuze voor een werf en een product. Hierdoor zijn de instandhoudingsfilosofie en het langdurige partnerschap tussen de DMI in Den Helder en de winnende werf, met betrokkenheid van het Nederlandse bedrijfsleven en kennisinstellingen, beter op te zetten. De planning wordt stap voor stap bezien en bijgesteld, waar nodig. Defensie streeft ernaar de offerteaanvraag in het laatste kwartaal van 2022 te kunnen sturen naar de kandidaat-werven, gevolgd door een offertetraject van naar schatting een jaar tot het gunningsbesluit. Deze periode van een jaar berust op de aanname dat Defensie ten minste één geldige bieding ontvangt. Ik zal de Tweede Kamer vervolgens middels een D-brief informeren over de keuze voor het product en de geselecteerde werf met de daarbij vastgestelde oplevertermijn en prijs. Na parlementaire behandeling van de D-brief zal Defensie de overeenkomst met de werf bekrachtigen, door het contract met de werf, en daarnaast het Memorandum of Understanding met de desbetreffende nationale overheid, te ondertekenen. 90. Gelet op uw stelling dat datgene wat de werven aanbieden nog niet in de richtprijs/plafondprijs past en dat er in de risicoreservering geen ruimte is voor onverwachte tegenvallers, welke consequenties heeft dit voor de kwaliteit van de boot of de plafondprijs? Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37 29 Zie het antwoord op vraag 24. 91. Waarom zijn de transitiekosten nu buiten het projectbudget geplaatst? Deze maakten eerst wel onderdeel uit van het projectbudget? Zoals vermeld in de voortgangsrapportage op pagina 13 dienen eventuele transitiekosten gedekt te worden binnen het taakstellend budget. 92. Hoe gaat u in de gunningsfase borgen dat er voor de werf een stimulans/prikkel is om de onderhouds- en exploitatiekosten zo laag mogelijk te houden? In het leveringscontract maakt Defensie afspraken over de strategisch autonomie, de toekomstige inrichting van de instandhouding en het daarvoor benodigde toekomstige partnerschap. Maatwerk met de winnende werf kan worden toegepast voor de uitwerking van de regierol van de Directie Materiële Instandhouding (DMI) in Den Helder en de bijbehorende instandhoudingsfilosofie. Door gebruiksrechten te verkrijgen wordt DMI zo goed mogelijk gepositioneerd om zelf Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen te betrekken voor de instandhouding gedurende de hele levensduur. Er komt voorts een nog grotere nadruk te liggen op vastlegging van toegang tot de kostenopbouw / een kostenmodel van de werf om de prijs-kwaliteit verhouding te kunnen beoordelen. 93. Hoe verhoudt het «uniek ontwerp» zich tot de gemodificeerde MOTS en het toetsingskader «verwerving van de plank» zoals eerder gecommuniceerd met de Kamer in de B-brief (Kamerstuk 34 225, nr. 24 )? Zie het antwoord op vraag 64. 94. Wat voor impact heeft de mogelijke keuze van een uniek ontwerp voor het taakstellend budget en het risicoprofiel ten opzichte van de kaderstelling in de B-brief? Zie het antwoord op vraag 24. 95. Hoe verschillen de werven in leveringstijd en welke invloed heeft dat op de indicatieve planning? Omdat het project op de basis van concurrentiestelling wordt gerealiseerd waarbij het waarborgen van commerciële vertrouwelijkheid en van een level playing field een belangrijke rol speelt, is Defensie terughoudend met het verstrekken van de informatie die gedeeld is door de kandidaatwerven. Bij inschrijving zullen de kandidaat-werven een bindende leveringsplanning moeten indienen, die mogelijk kan afwijken van de informatie die verstrekt is tijdens de dialoog. 96. Is het nu in de praktijk zo dat er van de vier onderzeeboten altijd twee in onderhoud zijn? Zo ja, betekent dit dat het bij de intentie om twee onderzeeboten in de vaart te houden in de praktijk Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37 30 neerkomt dat er enkel één boot tegelijk op missie kan en er daarmee een aanzienlijk capability gap ontstaat? Zie het antwoord op vraag 47. 97. Is er bij het unieke ontwerp waar nu op wordt aangestuurd en de militaire behoefte zoals gesteld in het Concept of Operations nog sprake van een bemande onderzeeboot variant B zoals gecommuniceerd in de B-brief (Kamerstuk 34 225, nr. 24 )? Wat zijn hiervan de gevolgen ten opzichte van de verwerving van een bestaand ontwerp met beperkte aanpassingen (in de B-brief beschreven als de «geambieerde behoefte»)? Zie het antwoord op vraag 23. 98. Welke risico’s zijn er verbonden aan het kiezen voor een uniek ontwerp op financieel gebied en qua tijd? De top 10 risico’s op geld en tijd met peildatum 31 december 2021 zijn opgenomen in vertrouwelijke bijlage 2 bij de voortgangsrapportage. De risicoraming wordt periodiek geactualiseerd op basis van actuele ontwikkelingen. Zo zullen in de eerstvolgende risicoraming de besluiten over het vervolg van het programma zijn verwerkt. De volgende voortgangsrapportage zal gekwantificeerde risico-informatie bevatten. Zie ook het antwoord op vraag 85. 99. Kunt u de Kamer vertrouwelijk informeren over de gevolgen van de wijzigingen in de verwerving voor het taakstellend budget? Zie het antwoord op vraag 24. 100. Op basis waarvan wordt de afweging gemaakt tussen primaire en secundaire eisen? Kunt u de Kamer vertrouwelijk meenemen in die afweging? Zie het antwoord op vraag 9. 101. Hoe gaat de verwervingsstrategie voor de instandhouding van de onderzeeboten eruitzien? Nadere contractuele afspraken over de instandhouding volgen op de gunning en ondertekening van het leveringscontract met de winnende werf. In het leveringscontract zorgt Defensie voor waarborgen om de instandhouding vanuit de regierol in Den Helder vorm te kunnen geven, bijvoorbeeld door te investeren in gebruiksrechten en infrastructuur. Daarnaast waarborgt het leveringscontract randvoorwaarden voor het instandhoudingscontract. Het doel hiervan is het risico op vendor lock-in, een te grote afhankelijkheid van een werf, te mitigeren. 102. Hoeveel FTE reserveert u in totaal voor de verwerving van het materieelproject vervanging onderzeeboten? Is dit voldoende? Mede naar aanleiding van het onderzoeksrapport over de tijdsoverschrijdingen is de capaciteit substantieel vergroot het afgelopen kwartaal. Op Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37 31 dit moment zijn bij de Defensie Materieel Organisatie (DMO) 39 FTE gereserveerd voor het programma vervanging onderzeebootcapaciteit. Naast deze 39 FTE wordt specialistisch personeel (op dit moment rond de 10 FTE) extern ingehuurd en werken personeelsleden vanuit andere Defensieonderdelen parttime aan het project. 103. In welke categorie van het beleid «van de plank, tenzij...» valt het materieelproject vervanging onderzeeboten? Zie het antwoord op vraag 64. 104. Wat zijn de directe gevolgen van de verloren capaciteit voor de internationale veiligheid wanneer één en daarna twee onderzeeërs uit de vaart worden gehaald? Zie het antwoord op vraag 47. 105. Wat betekent de extra eis voor het lanceren van de langeafstandsraketten voor de prijs van de onderzeeboten? Zal het ontwerp hierdoor ook langer duren? 108. Welk soort langeafstandsraketten overweegt u te gebruiken teneinde de onderzeeboten geschikt te maken? 116. Wat zijn de afwegingen geweest om een aanvullend wapensysteem zoals de genoemde langeafstandsraketten toe te voegen aan de eisen van de onderzeeërs? Wanneer is deze beslissing genomen? De versterking van de maritieme slagkracht zal worden bezien in het licht van de verslechterde veiligheidssituatie, waarover de Kamer in de Defensienota 2022 nader zal worden geïnformeerd. Derhalve kan Defensie ook nog niets zeggen over het soort langeafstandsraketten dat zou worden overwogen voor de nieuwe onderzeeboten en het budget dat daarvoor nodig is. In het Concept of Operations werd al rekening gehouden met provisions for voor de mogelijke installatie van langeafstandsraketten. 106. Is er een mogelijkheid om in de geschatte 13 jaar dat onderzeeërs van de Walrusklasse nog zullen varen de nodige onderdelen te (laten) fabriceren in plaats van een deel van de onderzeeboten uit de vaart te halen? Zo ja, wat zouden de kosten hiervan zijn? 110. Welke graad van kannibalisering wordt nagestreefd? Defensie zal een aantal (deel)systemen vervangen. De keuze om andere systemen te onderhouden met behulp van reserveonderdelen uit de twee oudste onderzeeboten is niet zozeer een keuze gebaseerd op financiële overwegingen. Aangezien sinds de bouw van de Walrusklasse de techniek, vooral op het gebied van elektronische componenten, verder is geëvolueerd is het bestellen van dergelijke componenten «van de plank» niet zonder meer mogelijk. Het technisch voorbereiden, uitwerken en aanbesteden van de fabricage van dergelijke componenten vraagt veel personele capaciteit en tijd. Het gebruiken van (reserve)onderdelen van de twee oudste boten is daarmee besparend op meerdere vlakken. Er is Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37 32 derhalve geen specifieke graad van «kannibalisering». De beschikbaar gekomen onderdelen worden zo efficiënt mogelijk benut bij het onderhouden en repareren van de operationele boten. 107. Hoe wordt ervoor gezorgd dat de kennis en kunde van het personeel niet verloren gaat bij een capability gap? Zie het antwoord op vraag 47. 108. Welk soort langeafstandsraketten overweegt u te gebruiken teneinde de onderzeeboten geschikt te maken? Zie het antwoord op vraag 105. 109. Hoe reëel acht u de kans van een capability gap? Zie het antwoord op vraag 47. 110. Welke graad van kannibalisering wordt nagestreefd? Zie het antwoord op vraag 106. 111. Welke jaartallen horen volgens de voorgestelde nieuwe aanpak bij de in de voortgangsrapportage aangegeven stappen? Waarom zijn er in stap 3 tijdelijk géén oude onderzeeboten beschikbaar? De planning wordt geactualiseerd bij het bereiken van een mijlpaal of zodra er nieuwe informatie beschikbaar komt die daartoe aanleiding geeft. Indicatief heb ik in de voortgangsrapportage gemeld dat, op basis van de beschikbare informatie, bij de gewijzigde focus aanpak het beoogde moment waarop de eerste twee nieuwe onderzeeboten fully operational capable beschikbaar zijn, naar verwachting zal vallen in de bandbreedte 2034 – 2037. De stappen zoals opgenomen op pagina 6 van de voortgangsrapportage, zijn de Harbour Acceptance Trials en de Sea Acceptance Trials (HAT/SAT) en het opwerktraject. De eerstgenoemde testen duren samen ongeveer 1,5 jaar per boot. Vanaf dat moment volgt het eerste traject om een boot en bemanning op te werken voor inzet, inclusief een operationele evaluatie daarvan. Voor deze periode moet 1 jaar worden gerekend tot het moment dat een onderzeeboot volledig operationeel inzetbaar is. De vraagstelling bevat de aanname dat tijdelijk geen Walrusklasse onderzeeboot beschikbaar zou zijn op het moment dat twee nieuwe boten operationeel zijn. Planmatig is er tijdens de transitie naar de nieuwe onderzeebootcapaciteit minimaal één onderzeeboot beschikbaar voor inzet. Dat betekent dat Defensie in die periode planmatig minimaal twee boten bezit. Indien de nieuwe onderzeeboten op termijn nog niet beschikbaar zijn terwijl het einde van de levensduur van de Walrusklasse feitelijk zou worden bereikt, ontstaat een capability gap. Dit zou grote consequenties hebben voor het behoud van kennis en personeel en het streven van Defensie is om dit zo mogelijk te voorkomen. Hoewel het risico op een Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37 33 capability gap reëel is in alle onderzochte planningsscenario’s, was de kans daarop het grootst bij voortzetting van de dialoogaanpak. 112. Worden er plannen gemaakt om de onderhoudscapaciteit voor de onderzeeboten van Nederland op te schalen in de periode dat de nieuwe onderzeeboten worden gebouwd, zodat Defensie zelf weer zou kunnen voorzien in het onderhoud? Defensie, namelijk DMI, heeft de regierol bij het onderhoud van de Walrusklasse. Dat zal ook bij de vervanger zo zijn. Tot aan het moment dat een vervangende onderzeeboot begint aan haar proefvaarten, valt zij nog onder de verantwoordelijkheid van de bouwende werf. Het onderhoudswerk tot aan de werkelijke overdracht zal dan ook betrekking hebben op de Walrusklasse, gevolgd door een fase waarin zowel Walrusklasse boten als nieuwe boten beschikbaar zijn. De onderhoudscapaciteit dient te worden aangepast aan de nieuwe klasse. Een deel van het personeel dat betrokken is bij het onderhoud van de Walrusklasse gaat tussen 2025 en 2030 met pensioen. Aangezien het onderhoud om specifieke kennis vraagt is een tijdelijke uitbreiding van het personeelsbestand onderdeel van het plan, zodat de ervaren generatie het vak kan leren aan nieuw personeel. 113. Zijn er afspraken gemaakt met NAVO-partners om het gat wat in de maritieme capaciteit valt gezamenlijk op te vangen? Zie het antwoord op vraag 47. 114. Kunt u uitleggen wat met het woord «zuiverheid» wordt bedoeld in AEF: «Behalve gevolgen voor het tijdspad, brengt het uitblijven van een gunningsmodel risico’s met zich mee voor de zuiverheid als basis voor een objectieve keuze voor een van de werven.»? Defensie interpreteert deze bewoording van AEF als een beschrijving van het spanningsveld van, aan de ene kant, het zo generiek en objectief mogelijk opstellen van een gunningsmodel en, aan de andere kant, door informatie uit de dialoog, voortschrijdende inzichten en analyses, steeds subjectiever opstellen van het gunningsmodel. 115. Kunnen het nationaal veiligheidsbelang en de strategische autonomie geborgd zijn zonder enige rol voor Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen, aangezien de voortgangsrapportage stelt dat eisen op dit gebied «kunnen leiden tot een bepaalde vorm van samenwerking» tussen de werf en de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële Basis? Zie het antwoord op vraag 1. 116. Wat zijn de afwegingen geweest om een aanvullend wapensysteem zoals de genoemde langeafstandsraketten toe te voegen aan de eisen van de onderzeeërs? Wanneer is deze beslissing genomen? Zie het antwoord op vraag 105. 117. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37 34 Zijn torpedobuizen afdoende voor het lanceren van langeafstandsraketten of moeten hiervoor aparte schachten worden ingebouwd in de onderzeeërs? Defensie specificeert de eisen aan de onderzeeboot niet technisch maar functioneel. De kandidaat-werven bepalen welke technische oplossingen zij aanbieden om invulling te geven aan de functionele eisen. 118. Deelt u de analyse dat Nederland een betere onderhandelingspositie heeft (financieel, materieel technisch) ten aanzien van de Naval Group die als gevolg van de nieuwe realiteit in Australië met nieuwe orders aan de status als bouwer van onderzeeboten wil werken? Zo nee, waarom niet? U schrijft immers dat AUKUS «op dit moment geen directe gevolgen (heeft) voor het Nederlandse programma voor de vervanging van de onderzeebootcapaciteit, onder andere omdat de conventionele onderzeeboten in Australië zouden worden gebouwd.» Zoals gesteld in de voortgangsrapportage heeft AUKUS op dit moment geen directe gevolgen voor het Nederlandse programma voor de vervanging van de onderzeebootcapaciteit. Defensie doet geen uitspraken over haar onderhandelingspositie, juist om die te beschermen en deze niet onnodig negatief te beïnvloeden. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 225, nr. 37 35
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/88211d37-58ed-4c8b-a7f4-b0a5c98f7359
Den Haag, 23 december 2022 Aan: Voortouwcommissie: alle leden vaste commissie voor Binnenlandse Zaken Activiteit: Datum: Tijd: Inbreng verslag (wetsvoorstel) woensdag 18 januari 2023 14.00 uur Onderwerp: Wijziging van de Woningwet (huurverlaging 2023 voor huurders met lager inkomen) (TK 36281) Agendapunt: Wijziging van de Woningwet (huurverlaging 2023 voor huurders met lager inkomen) Zaak: Wetgeving - minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge – 19 december 2022 Wijziging van de Woningwet (huurverlaging 2023 voor huurders met lager inkomen) - 36281 Griffier: A.C.W. de Vos Noot: 1. 2. 3. Activiteitnummer: De leden wordt verzocht de inbreng in te zenden via e-mail: [email protected]. Indien een fractie wenst af te zien van het inzenden van een inbreng, gelieve dit eveneens via e-mail kenbaar te maken. De e-mail zenden naar: [email protected] Bij de indeling van het verslag gelieve men zich te richten naar de memorie van toelichting. 2022A10269
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/3e9591cf-b3d7-4328-b196-8424f5049184
Accountantsrapport bij Voortgangsrapportage 5 RRAAM Rijk-regioprogramma-Amsterdam-Almere- Markermeer Uitgebracht ten behoeve van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Peildatum 30 juni 2013 Datum 29 oktober 2012 Rapportnr. ADR/2013/1309 Pagina 1 van 13 Accountantsrapport bij Voortgangsrapportage 5 RRAAM Pagina 3 van 13 Accountantsrapport bij Voortgangsrapportage 5 RRAAM Inhoud Voorwoord ............................................................................................................................. 7 1 Hoofdlijnen onderzoeksresultaten ................................................................................... 8 2 Inleiding ........................................................................................................................... 9 3 De volledigheid en de totstandkoming van de in de voortgangsrapportage 5 opgenomen informatie en de beheersing en het beheer van het project ................................................. 10 3.1 Inleiding ........................................................................................................................ 10 3.2 Criteria .......................................................................................................................... 10 3.3 Samenvatting van de verrichte werkzaamheden ......................................................... 11 3.3.1 De volledigheid van de in de voortgangsrapportage opgenomen financiële en niet-financiële informatie .................................................................................................... 11 3.3.2 Het proces van totstandkoming van de in de voortgangsrapportage opgenomen niet-financiële informatie .................................................................................................... 11 3.3.3 De beheersing en het beheer van het project ...................................................... 11 3.4 Conclusies ..................................................................................................................... 11 3.4.1 De volledigheid van de in de voortgangsrapportage opgenomen financiële en niet-financiële informatie .................................................................................................... 11 3.4.2 Het proces van totstandkoming van de in de voortgangsrapportage opgenomen niet-financiële informatie .................................................................................................... 11 3.4.3 De beheersing en het beheer van het project ...................................................... 12 3.5 Bevindingen .................................................................................................................. 12 Bijlage: Voortgangsrapportage 5 RRAAM ............................................................................. 13 Pagina 5 van 13 Accountantsrapport bij Voortgangsrapportage 5 RRAAM Voorwoord In de Regeling grote projecten wordt in het kader van de voortgangsrapportage een oordeel gevraagd over een aantal nader benoemde aspecten. In relatie tot de geldende beroepsregels voor accountants leidt dit in beginsel tot een assuranceopdracht. Op grond van de beroepsregels rapporteren wij in de vorm van een assurancerapportage met conclusies (met onderliggende bevindingen) over de volledigheid en het totstandkomingsproces van de informatie in de voortgangsrapportage 5 en de beheersing en het beheer van het Rijk-regioprogramma-Amsterdam-Almere Markermeer (RRAAM) in de periode 1 juli 2012 tot en met 30 juni 2013. In het voorliggende rapport hebben wij geen controleverklaring opgenomen met betrekking tot de aangegane verplichtingen en uitgaven. Gelet op de geringe omvang van het RRAAM budget (ca 16 mln euro) hebben wij in het onderhavige onderzoek geen afzonderlijke accountantscontrole uitgevoerd op de verplichtingen en uitgaven die ten laste van genoemd budget zijn aangegaan cq zijn gedaan in de periode 1 juli 2012 tot en met 30 juni 2013. Deze zijn voor de periode tot en met 31 december 2012 al meegenomen in de reguliere accountantscontrole van 2012 van Hoofdstuk XII en zullen voor de periode 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2013 meegenomen worden in de reguliere accountantscontrole van 2013 van Hoofdstuk XII. Hoofdstuk 1 bevat de hoofdlijnen van de onderzoeksresultaten. Hoofdstuk 2 betreft de inleiding met de vermelding van de onderzoeksopdracht en de beschrijving van het object van onderzoek. In hoofdstuk 3 zijn conclusies geformuleerd met betrekking tot: • de volledigheid van de financiële en niet-financiële informatie in de voortgangsrapportage 5 in relatie tot de gestelde eisen in de Regeling grote projecten; • het proces van totstandkoming van de niet-financiële informatie; • de beheersing en het beheer van het project. Pagina 7 van 13 Accountantsrapport bij Voortgangsrapportage 5 RRAAM 1 Hoofdlijnen onderzoeksresultaten De hoofdlijnen van de in het onderhavige accountantsrapport opgenomen onderzoeksresultaten zijn: • De in artikel 12 van de Regeling grote projecten voorgeschreven financiële en niet-financiële informatie is opgenomen in de voortgangsrapportage. • De in de voortgangsrapportage 5 opgenomen niet-financiële informatie is ordelijk, controleerbaar en deugdelijk tot stand gekomen. • De beheersing en het beheer van het project RRAAM voldeden in de periode 1 juli 2012 tot en met 30 juni 2013 aan de eisen zoals gesteld in het specifiek voor RRAAM opgestelde en in het Bestuurlijk Overleg vastgestelde Beheersplan RRAAM gebaseerd op het bij het ministerie van IenM vastgestelde beheersmodel (BBGP). Pagina 8 van 13 Accountantsrapport bij Voortgangsrapportage 5 RRAAM 2 Inleiding Opdracht Het Project RRAAM is door de Tweede Kamer der Staten-Generaal op 18 februari 2010 als groot project aangewezen. In het kader van de Regeling grote projecten dient bij de voortgangsrapportages periodiek een accountantsrapport gevoegd te worden met een oordeel over: • de kwaliteit en de volledigheid van de in de voortgangsrapportage opgenomen financiële en niet-financiële informatie; • de beheersing en het beheer van het project, waaronder begrepen de toereikendheid van de projectorganisatie, de kwaliteit van de bestuurlijke informatievoorziening, de werking van de administratieve organisatie en de werking van het systeem van interne controle. Het onderzoek is uitgevoerd door de Auditdienst Rijk (ADR) in opdracht van de Minister van Infrastructuur en Milieu (IenM). Beschrijving van het object van onderzoek Wij hebben de voortgangsrapportage 5 van het project RRAAM met als peildatum 30 juni 2013, die als bijlage bij dit rapport is gevoegd, onderzocht. Deze voortgangsrapportage is opgesteld onder de verantwoordelijkheid van de Minister van IenM. De beheersing en het beheer van het project, zoals dat in de periode 1 juli 2012 tot en met 30 juni 2013 plaatsvond, is eveneens door ons onderzocht. Het is onze verantwoordelijkheid om: • een controleverklaring af te geven met betrekking tot de aangegane verplichtingen en de verrichte uitgaven over de periode 1 juli 2012 tot en met 30 juni 2013. Zoals in het voorwoord al is aangegeven hebben wij daarop geen afzonderlijke accountantscontrole uitgevoerd; dit is en zal worden meegenomen in de accountantscontrole van hoofdstuk XII; • conclusies te formuleren over: o de volledigheid van de in de voortgangsrapportage 5 opgenomen financiële en niet-financiële informatie in relatie tot de eisen gesteld in artikel 12 van de Regeling grote projecten; o het proces van totstandkoming (ordelijk, controleerbaar en deugdelijk) van de in de voortgangsrapportage 5 opgenomen niet-financiële informatie; o de beheersing en het beheer van het project in de periode 1 juli 2012 tot en met 30 juni 2013. Pagina 9 van 13 Accountantsrapport bij Voortgangsrapportage 5 RRAAM 3 De volledigheid en de totstandkoming van de in de voortgangsrapportage 5 opgenomen informatie en de beheersing en het beheer van het project 3.1 Inleiding In dit hoofdstuk zijn conclusies geformuleerd met betrekking tot de volledigheid van de financiële en niet-financiële informatie in de bijgevoegde voortgangsrapportage in relatie tot de gestelde eisen in de Regeling grote projecten, met betrekking tot het proces van totstandkoming van de niet-financiële informatie en met betrekking tot de beheersing en het beheer van het project. De Minister van IenM is verantwoordelijk voor het opstellen van de voortgangsrapportage en voor de beheersing en het beheer van het project. Wij hebben ons onderzoek verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder Standaard 3000 ‘Assurance-opdrachten anders dan opdrachten tot controle en beoordeling van historische financiële informatie’. Dienovereenkomstig hebben wij ons onderzoek zodanig gepland en uitgevoerd dat een redelijke zekerheid is verkregen voor onze conclusies met betrekking tot de door ons onderzochte punten. Een assurance-opdracht omvat onder meer een onderzoek door middel van deelwaarnemingen van relevante gegevens. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen assurance-informatie voldoende en geschikt is als basis voor onze conclusies. 3.2 Criteria De volledigheid van de in de voortgangsrapportage 5 opgenomen financiële en nietfinanciële informatie is beoordeeld aan de hand van de eisen die hieraan worden gesteld in de Regeling grote projecten. Met betrekking tot de totstandkoming van niet-financiële informatie geldt dat de desbetreffende informatie op een ordelijke, controleerbare en deugdelijke wijze tot stand dient te komen. De belangrijkste in dat kader vast te stellen aspecten zijn of: • de verantwoordelijkheden en bevoegdheden goed in het totstandkomingsproces zijn belegd; • het totstandkomingsproces achteraf reconstrueerbaar is; • de informatie die als uitkomst van het totstandkomingsproces is opgeleverd op volledige en juiste wijze in de voortgangsrapportage is opgenomen. Verder geldt dat de niet-financiële informatie niet strijdig mag zijn met de in de voortgangsrapportage 5 opgenomen financiële informatie. Waar nodig dient de niet-financiële informatie te zijn voorzien van een duidelijke bronvermelding. Pagina 10 van 13 Accountantsrapport bij Voortgangsrapportage 5 RRAAM De beheersing en het beheer van het project is door ons beoordeeld aan de hand van het specifiek voor RRAAM ontwikkelde beheersplan. 3.3 Samenvatting van de verrichte werkzaamheden 3.3.1 De volledigheid van de in de voortgangsrapportage opgenomen financiële en nietfinanciële informatie Ter zake van de volledigheid van de in de voortgangsrapportage opgenomen financiële en niet-financiële informatie, zijn wij nagegaan of de volgens artikel 12 van de Regeling grote projecten op te nemen informatie is opgenomen in de voortgangsrapportage 5. 3.3.2 Het proces van totstandkoming van de in de voortgangsrapportage opgenomen nietfinanciële informatie Ter zake van de in de voortgangsrapportage 5 opgenomen niet-financiële informatie zijn wij nagegaan dat deze informatie ordelijk, controleerbaar en deugdelijk tot stand is gekomen. Voorts zijn wij nagegaan of de opgenomen niet-financiële informatie niet strijdig is met de financiële informatie in de voortgangsrapportage 5. 3.3.3 De beheersing en het beheer van het project Wij hebben het bestaan en de werking van specifieke onderdelen van de projectorganisatie beoordeeld aan de hand van het binnen het ministerie van IenM vastgestelde beheersplan RRAAM, door middel van een beoordeling van de relevante documentatie ter zake. Wij hebben hierbij met name aandacht besteed aan de besluitvormingsprocessen en het kwaliteitsmanagement. 3.4 Conclusies Op grond van ons onderzoek komen wij tot de volgende conclusies: 3.4.1 De volledigheid van de in de voortgangsrapportage opgenomen financiële en nietfinanciële informatie De in artikel 12 van de Regeling grote projecten voorgeschreven financiële en nietfinanciële informatie is opgenomen in de voortgangsrapportage 5. 3.4.2 Het proces van totstandkoming van de in de voortgangsrapportage opgenomen nietfinanciële informatie De in de voortgangsrapportage 5 opgenomen niet-financiële informatie is ordelijk, controleerbaar en deugdelijk tot stand gekomen. Pagina 11 van 13 Accountantsrapport bij Voortgangsrapportage 5 RRAAM Wij hebben vastgesteld dat de in de voortgangsrapportage 5 opgenomen nietfinanciële informatie, voor zover wij dat kunnen beoordelen, niet strijdig is met de in de voortgangsrapportage opgenomen financiële informatie. 3.4.3 De beheersing en het beheer van het project Het bestaan en de werking van de beheersing en het beheer van RRAAM voldeed in de periode 1 juli 2012 tot en met 30 juni 2013 aan de eisen zoals gesteld in het binnen het ministerie van IenM vastgestelde beheersplan RRAAM. 3.5 Bevindingen De beheersing en het beheer van het project Governance/Besluitvorming Voor het hoofdproduct (de Rijksstructuurvisie) en andere belangrijke producten (de Passende Beoordeling, de Plan-Mer, en de MKBA) hebben wij vastgesteld dat deze de in het beheersplan RRAAM vastgelegde besluitvormingsprocessen hebben doorlopen. Kwaliteitsmanagement De kwaliteitsborging heeft voor zover wij hebben kunnen vaststellen op hoofdlijnen gewerkt volgens het in het beheersplan RRAAM vastgelegde kwaliteitsplan. Voor de Rijksstructuurvisie heeft de projectorganisatie in een overzicht vastgelegd hoe invulling is gegeven aan de kwaliteitsborging. Daarmee is goed navolgbaar hoe dit heeft gewerkt. De belangrijkste producten zijn voorzien van een externe audit/toets/review. Aan de follow up van de resultaten van de uitgevoerde audits/toetsen is door RRAAM invulling gegeven. De auditresultaten/toetsen/reviews en de door RRAAM voorgestelde follow-up zijn besproken en geaccordeerd in de Rijksregiegroep en besproken in de Stuurgroep. Dit is in lijn met het Beheersplan RRAAM. Wij zijn gaarne bereid een en ander nader toe te lichten. ’s-Gravenhage, 29 oktober 2013 Auditdienst Rijk Ministerie van Financiën drs. T.L. Enting-Beijering RA Pagina 12 van 13 Accountantsrapport bij Voortgangsrapportage 5 RRAAM Bijlage: Voortgangsrapportage 5 RRAAM Pagina 13 van 13 Voortgangsrapportage 5 Groot project RRAAM Verslagperiode 1 januari 2013 – 30 juni 2013 Inhoudsopgave 1 1.1 1.2 1.3 Inleiding en leeswijzer—3 Vijfde Voortgangsrapportage—3 Samenvatting—3 Leeswijzer—4 2 2.1 2.2 2.3 De ontwerp-Rijksstructuurvisie—5 Ontwerp-Rijksstructuurvisie—5 Consultatie—6 Doelstellingen RRAAM—8 3 3.1 3.2 3.3 Stand van zaken vervolg op werkmaatschappijen en sociaaleconomische agenda—10 Markermeer-IJmeer—10 Gebiedsontwikkelingen—10 Sociaal-economische agenda—11 4 Stand van zaken andere projecten in relatie tot RRAAM—12 5 5.1 5.2 5.3 5.4 Projectbeheersing en rapportage—14 Algemeen—14 Financiën—15 Planning—15 Toprisico’s—16 Lijst afkortingen—17 Colofon—18 1 Inleiding en leeswijzer 1.1 Vijfde Voortgangsrapportage Het Rijk-regioprogramma Amsterdam – Almere – Markermeer (RRAAM) valt onder de Regeling Grote Projecten van de Tweede Kamer. Door middel van halfjaarlijkse Voortgangsrapportages informeert de minister van IenM, mede namens de staatssecretaris van IenM en de staatssecretaris van EZ, de Tweede Kamer over de voortgang van RRAAM. Deze vijfde Voortgangsrapportage beslaat de periode van 1 januari t/m 30 juni 2013. Formeel is deze vijfde Voortgangsrapportage de laatste afgesproken rapportageverplichting in het kader van het Groot Project RRAAM. In de Basisrapportage is vastgelegd dat de rapportageverplichtingen van RRAAM vooralsnog de periode beslaan tot aan het moment van oplevering van de conceptbesluiten zoals aangekondigd in de RAAM-brief en het Integraal Afsprakenkader Almere (IAK). U heeft bij de start van RRAAM aangegeven na het uitbrengen van de ontwerp-Rijkstructuurvisie de Groot Project status en de afspraken over informatievoorziening opnieuw te bezien. Inmiddels is de ontwerp-Rijksstructuurvisie, inclusief bijbehorende bestuurlijke afspraken, uitgebracht. Op 25 april 2013 zijn beide documenten aan U aangeboden. Daarnaast heeft u op 11 juni 2013 de antwoorden ontvangen op Uw vragen over de ontwerp-Rijksstructuurvisie. De oorspronkelijk geplande behandeling van de ontwerp-Rijksstructuurvisie op 19 juni 2013 heeft U uitgesteld tot 5 september 2013. 1.2 Samenvatting De minister van IenM en de staatssecretaris van EZ hebben in januari 2013 besloten (onder voorwaarden) 30 miljoen euro beschikbaar te stellen voor de eerste fase van het project Marker Wadden: het aanleggen van natuureilanden in het Markermeer. Het project Marker Wadden is een initiatief van Natuurmonumenten en vormt samen met het project Luwtemaatregelen Hoornse Hop de eerste stap op weg naar een Toekomstbestendig Ecologisch Systeem (TBES). Van het RRAAM-werk, de groep van maatschappelijke partijen, heeft de minister van IenM op 12 maart 2013 een eindadvies ontvangen. Hieruit blijkt een breed draagvlak voor een adaptieve aanpak onder maatschappelijke organisaties in de regio. Op 25 april 2013 is de ontwerp-Rijksstructuurvisie Amsterdam-AlmereMarkermeer, inclusief bijbehorende bestuurlijke afspraken, aan U aangeboden. Pagina 3 van 18 De resultaten van die consultatie uit 2012 zijn gebundeld in het ‘Reactiedocument RRAAM’ dat als bijlage is opgenomen bij de ontwerpRijksstructuurvisie, tezamen met een 70-tal rapporten en adviezen. D.d. 28 mei 2013 heeft de Commissie voor de milieueffectrapportage haar toetsingsadvies over de milieueffectrapportage RRAAM uitgebracht. Het eindoordeel van de Commissie is dat het MER en het Werkdocument Passende beoordeling samen met de overige bijlagenrapporten de essentiële informatie bevatten om het milieu een volwaardige rol te geven bij de besluitvorming over de Rijksstructuurvisie. Van 7 mei tot en met 17 juni 2013 hebben de ontwerp-Rijksstructuurvisie en de bijbehorende milieueffectrapportage (PlanMER) ter inzage gelegen. In die periode heeft iedereen een zienswijze in kunnen dienen. Het Centrum Publieksparticipatie heeft in totaal 35 zienswijzen ontvangen, waarvan 33 unieke. 1.3 Leeswijzer In hoofdstuk 2 worden de belangrijkste activiteiten op weg naar de Rijksstructuurvisie in de betreffende rapportageperiode weergegeven. Hoofdstuk 3 geeft inzicht in de vervolgactiviteiten van de RRAAM projecten. Hoofdstuk 4 geeft de ontwikkelingen aan van de projecten die een relatie hebben met RRAAM. In dit hoofdstuk zijn alleen de projecten opgenomen waar ten opzichte van de vorige Voortgangsrapportage voor RRAAM relevante ontwikkelingen zijn te melden. Hoofdstuk 5 geeft inzicht in de beheersaspecten van dit project met informatie over de organisatie, planning, kosten, kwaliteit en risicomanagement. Pagina 4 van 18 2 De ontwerp-Rijksstructuurvisie In de afgelopen periode is door het Rijk in overleg met de overheden in de Noordvleugel van de Randstad de ontwerp-Rijksstructuurvisie AmsterdamAlmere-Markermeer opgesteld en aan U aangeboden. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste activiteiten in de betreffende rapportageperiode weergegeven. 2.1 Ontwerp-Rijksstructuurvisie De ontwerp-Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer is in het eerste kwartaal van 2013 opgesteld en besproken tussen het Rijk en de regionale partners in het bestuurlijk overleg van 25 maart 2013. In dat bestuurlijk overleg zijn ook afspraken met elkaar gemaakt over de opgave en de daaraan gekoppelde keuzes en aanpak, zoals omschreven in de ontwerpRijksstructuurvisie. De ontwerp-Rijksstructuurvisie bevat de visie op het toekomstperspectief voor het gebied Amsterdam-Almere-Markermeer in de Noordvleugel van de Randstad. Deze visie is het resultaat van een gezamenlijk door het Rijk en de overheden van de Noordvleugel doorlopen verkenningsprocedure in het kader van het MIRT. Met de visie wordt invulling gegeven aan de drievoudige ambitie uit de RAAM-brief op het gebied van verstedelijking, bereikbaarheid en natuur & recreatie. De ontwerp-Rijksstructuurvisie is gebaseerd op de uitgevoerde optimalisaties, onderzoeken en inbreng van particulieren, maatschappelijke organisaties, bedrijven en overheden. Het toekomstperspectief voor de Noordvleugel is een sterke internationaal concurrerende regio, waarin een aantrekkelijk vestigingsklimaat wordt gecreëerd met een goede bereikbaarheid en unieke natuur- en recreatiegebieden in en rond het Markermeer-IJmeer. Almere ontwikkelt zich in het toekomstperspectief tot een westelijk georiënteerde stad met 60.000 nieuwe woningen en een forse groei van het aantal arbeidsplaatsen. Almere wordt goed ontsloten. Een IJmeerverbinding met een hoogstedelijke ontwikkeling van Almere Pampus is hierbij “de stip op de horizon”. Voor het Markermeer-IJmeer is het toekomstperspectief een toekomstbestendig ecologisch systeem (TBES) waardoor een kwalitatief hoogwaardige leefomgeving ontstaat met aantrekkelijke natuur- en recreatiegebieden. In de ontwerp-Rijksstructuurvisie wordt gekozen voor een adaptieve aanpak, die ook in de toekomst duurzaam en robuust is en in staat om veranderingen op te vangen. De marktvraag naar woningen en bedrijfslocaties is sturend voor de ontwikkelingen, waardoor rekening kan worden gehouden met onzekerheden en de aanpak kan worden aangepast aan verschillende toekomstscenario’s. Het is niet nodig om nu al definitieve keuzes te maken voor de lange termijn. Pagina 5 van 18 Echter, de stappen die nu moeten en kunnen worden genomen worden wel gezet. Zo wordt gewerkt aan het vergroten van de wegcapaciteit van de A1, A6, A9 en A10-Oost tussen Schiphol, Amsterdam en Almere. Daarnaast wordt de bereikbaarheid via het bestaande spoor tussen Schiphol-AmsterdamAlmere-Lelystad (OV SAAL) verbeterd. Rijk en regio investeren in een pakket maatregelen om de stedelijke bereikbaarheid van Almere op peil te houden en de realisatie van onder andere de locaties Poort, Nobelhorst en Oosterwold mogelijk te maken. Voor natuur en recreatie bestaan de eerste stappen onder meer uit de uitwerking van de luwtemaatregelen Hoornse Hop en de eerste fase Marker Wadden. Als er in Almere circa 25.000 woningen zijn gebouwd ten opzichte van 2010 en er zicht is op de afronding van de tweede fase van Amsterdam IJburg, wordt vervolgonderzoek naar verdere infrastructuurmaatregelen voor de ontsluiting van Almere Pampus gestart. In dat vervolgonderzoek worden meerdere alternatieven voor de ontsluiting meegenomen, zowel met als zonder IJmeerverbinding. 2.2 Consultatie Reactiedocument Consultatie 2012 Samen met de ontwerp-Rijksstructuurvisie is op 25 april 2013 het Reactiedocument Consultatie 2012 gepubliceerd. Van 2 juli tot en met 7 september 2012 organiseerde RRAAM een informele consultatieronde, waarin een ieder werd uitgenodigd zijn of haar mening te geven over de hoofdlijnen voor de ontwerp-Rijkstructuurvisie. In het Reactiedocument is antwoord gegeven op de in totaal 114 ontvangen reacties van particulieren, maatschappelijke organisaties, bedrijven en overheden. De reacties zijn meegewogen bij de besluitvorming in de ontwerp-Rijksstructuurvisie. Bij het schrijven van de ontwerp-Rijksstructuurvisie is zo veel mogelijk gebruik gemaakt van de inbreng. Ook in het maatschappelijk proces RRAAM zijn de reacties meegenomen in de aan RRAAM uitgebrachte adviezen. Maatschappelijk proces RRAAM In het maatschappelijk proces RRAAM zijn in de afgelopen periode verschillende stappen gezet. Op 12 maart 2012 heeft een afvaardiging van het RRAAM-werk, de kerngroep van maatschappelijke partijen, een eindadvies over RRAAM aan de Minister van Infrastructuur en Milieu aangeboden. Het eindadvies, waarin de maatschappelijk partijen aangeven dat zij in de ontwerpRijksstructuurvisie hun eerdere inbreng grotendeels terugzien, bestaat uit zes kernboodschappen: 1. Benoem de ambitie expliciet; 2. Formuleer een streefbeeld dat inspiratie biedt voor metropolitane ontwikkeling; 3. Houd zoveel mogelijk opties voor de toekomst open; 4. Voeg uitlokking toe aan de stapsgewijze aanpak; 5. Laat ruimtelijke kwaliteit een gezamenlijke zorg zijn; 6. Biedt perspectief op voortzetting van de samenwerking. Pagina 6 van 18 De minister van IenM heeft het RRAAM-werk gevraagd om de ideeën voor een vervolg op de samenwerking verder uit te werken en de in RRAAM geleerde lessen in beeld te brengen voor toekomstige programma’s en projecten. Op 12 juni 2013 organiseerde het maatschappelijk proces RRAAM samen met de RRAAM-organisatie een initiatievenbijeenkomst in Almere. De deelnemers werden uitgedaagd om hun initiatieven, plannen en opvattingen over de adaptieve strategie, zoals weergegeven in de ontwerp-Rijksstructuurvisie, met elkaar te delen. Dit gaf zicht op zeer uiteenlopende initiatieven, onder meer gericht op openbaar vervoer en knooppunten, het Blauwe Hart (Markermeer/IJmeer), Almere als Data Capital, jongeren in Almere en monitoring. Zienswijzeprocedure ontwerp-Rijksstructuurvisie en planMER Van 7 mei tot en met 17 juni 2013 hebben de ontwerp-Rijksstructuurvisie en de bijbehorende milieueffectrapportage (PlanMER) ter inzage gelegen. In die periode heeft iedereen een zienswijze in kunnen dienen. Het Centrum Publieksparticipatie heeft in totaal 35 zienswijzen ontvangen, waarvan 33 unieke. 20 zienswijzen zijn afkomstig van overheden, 8 van maatschappelijke organisaties, 4 van bewoners en 3 van bedrijven. Over het algemeen bestaat er veel steun voor de hoofdlijnen van de ontwerpRijksstructuurvisie: het belang van de versterking van de internationale concurrentiepositie van de Noordvleugel, de drievoudige ambitie, de bijdrage van Almere daaraan via een westelijke ontwikkeling van de stad, het toekomstperspectief, de organische groei, de adaptieve aanpak en het open en interactieve proces dat tot nu toe met veel betrokkenheid van partijen is doorlopen. Er is waardering voor deze visie in tijden van crisis. Men is positief over opzet, helderheid en bondigheid van de ontwerp-Rijksstructuurvisie. Ook zijn er positieve commentaren over de inzet op natuurontwikkeling, als integraal onderdeel van de drievoudige opgave. De meningen over de IJmeerverbinding zijn verdeeld. Aandacht wordt gevraagd voor een aantal specifieke punten, zoals: 1. Samenhang tussen het besluit op termijn over een (eventuele) IJmeerverbinding en de westelijke ontwikkeling van Almere. 2. Belang van een besluit over de maatregelen in het kader van OV SAAL middellange termijn. 3. Samenhang tussen verschillende natuurmaatregelen (Luwtemaatregelen Hoornse Hop, Marker Wadden) en andere maatregelen in het Markermeer-IJmeer. 4. Belang van recreatie, toerisme en de kernkwaliteiten van het Markermeer (openheid, weidsheid, etc.). 5. Belang van een toereikend financieel kader. 6. Betrokkenheid en samenwerking in het vervolg, na vaststelling van de Rijksstructuurvisie (in gesprek blijven, betrokkenheid bij monitoring en adaptieve aanpak). Mede op basis van deze zienswijzen stelt de minister van IenM, in overeenstemming met de Staatssecretarissen van EZ en IenM, naar verwachting eind 2013 de Rijksstructuurvisie vast. Pagina 7 van 18 Een compleet beeld van de zienswijzen is te vinden op de website van het Centrum Publieksparticipatie: www.centrumpp.nl. Communicatie In de eerste helft van 2013 is de nieuwsbrief (RRAAM Update) twee keer verschenen. De leden van het RRAAM-netwerk zijn geïnformeerd via LinkedIn. Nieuwe beschikbare informatie is op de website van RRAAM (www.rraam.nl) geplaatst, meestal vergezeld van een nieuwsbericht. Op 11 februari 2013 is samen met de Vereniging Deltametropool een debatbijeenkomst over de toekomst van de Noordvleugel georganiseerd in het Architectuurcentrum Amsterdam (ARCAM). Daarbij stonden de in 2012 uitgebracht adviezen van de London School of Economics, het College van Rijksadviseurs en het maatschappelijk proces RRAAM centraal. D.d. 25 april 2013 heeft de minister van IenM samen met de wethouder van Almere en de voorzitter van het maatschappelijk proces RRAAM de toekomstplannen van Rijk en regio voor het gebied Amsterdam-AlmereMarkermeer uit de ontwerp Rijksstructuurvisie aan de pers gepresenteerd. In de aanloop naar de formele zienswijzeprocedure is een advertentie geplaatst in de Staatscourant, een landelijk dagblad en een reeks regionale en lokale dag- en weekbladen. Ook op www.rraam.nl en de website van het Centrum Publieksparticipatie (CPP) is aandacht gevraagd voor deze procedure. 2.3 Doelstellingen RRAAM In de Basisrapportage Groot Project RRAAM is een onderscheid gemaakt in een lange en een korte termijn doelstelling. De lange termijn doelstelling (2030 en verder): Realiseren van een drievoudige ambitie (Almere als sociaal, economisch en ecologische duurzame stad en met 60.000 woningen gegroeid, realiseren bijbehorende ontsluiting en realiseren van een Toekomst Bestendig Ecologisch Systeem), om daarmee de internationale concurrentiepositie van de Noordelijke Randstad te verbeteren. De korte termijn (2013) doelstelling: Transparante en door betrokken partijen zo goed mogelijk gedragen Rijksbesluitvorming over de drievoudige ambitie, waarbij de budgettaire consequenties aanzienlijk worden beperkt en de kostenbatenratio substantieel verbetert. Pagina 8 van 18 Voor beide doelstellingen geldt dat deze niet zijn veranderd. Hoe de toekomst er uit zal komen te zien, is onzeker. In de ontwerp-Rijksstructuurvisie staat dan ook een adaptieve aanpak centraal. Voor de lange termijn doelstelling en het daaraan gekoppelde jaartal is de ontwikkeling van de marktvraag naar woningen en bedrijfslocaties leidend. Dit kan leiden tot een verschuiving van de planhorizon van 2030. Pagina 9 van 18 3 Stand van zaken vervolg op werkmaatschappijen en sociaal-economische agenda De verschillende werkmaatschappijen hebben in het najaar van 2012 allemaal hun opdrachten voltooid. Deels is dat al in de eerste helft van 2012 gebeurd. Ook zijn voor alle sociaal-economische thema’s de beleidsvisies als onderdeel van de realisatie van Almere 2.0 gereed. Vanwege het integrale karakter van de opgave en de compleetheid van informatieverstrekking aan de Tweede Kamer is in deze rapportage ook na afronding van de werkzaamheden aandacht besteed aan het vervolg op de activiteiten van de werkmaatschappijen en de activiteiten in het kader van de sociaaleconomische agenda. 3.1 Markermeer-IJmeer In januari 2013 is door de Minister van IenM en de staatssecretaris van EZ onder voorwaarden1 € 30 miljoen toegezegd aan het project Marker Wadden. Met € 15 miljoen van de Postcodeloterij is hiermee het startkapitaal van € 45 miljoen bij elkaar. De overige middelen ten behoeve van de eerste fase van het project Marker Wadden worden voorzien vanuit regionale en private partijen en mogelijk Europese subsidies. De primaire verantwoordelijkheid voor het verwerven van deze overige middelen ligt bij Natuurmonumenten. Daarnaast is in februari 2013 is een intentieovereenkomst getekend tussen Natuurmonumenten, Rijkswaterstaat (RWS) en het Rijksvastgoed- en ontwikkelbedrijf (RVOB). Hierin is afgesproken om op korte termijn tot een zeggenschapsregeling voor het projectgebied te komen en tot een samenwerkingsovereenkomst gericht op het ontwikkelen en beheren van de eerste fase Marker Wadden. In de afgelopen periode is gewerkt aan de voorbereiding van de samenwerkingsovereenkomst. Verder is gestart met het opzetten van een zogenaamde natuurboekhouding. De provincie Flevoland heeft hierin het voortouw genomen en doet dit samen met de ministeries van IenM en EZ en de provincie Noord-Holland. Zij verkennen op welke wijze initiatiefnemers van ruimtelijke ingrepen en veranderend gebruik met effect op het ecologisch systeem van het Markermeer-IJmeer gebruik kunnen maken van de ontwikkelruimte door naar rato bij te dragen aan de realisatie van een TBES. 3.2 Gebiedsontwikkelingen Almere Oosterwold De gemeenten Almere en Zeewolde hebben op respectievelijk 27 juni 2013 en 4 juli 2013 de intergemeentelijke structuurvisie (ISV) Oosterwold vastgesteld. Met deze ISV worden ontwikkelingen en initiatieven in Oosterwold beleidsmatig vastgelegd. De ontwerp-intergemeentelijke structuurvisie heeft ter inzage 1 Voorwaarden hiervoor zijn dat de financiering van de eerste fase van het plan Marker Wadden rond is en het plan zo wordt ingericht dat het bijdraagt aan de Natura 2000-doelstellingen. Pagina 10 van 18 gelegen van 10 april tot en met 21 mei 2013. Hierop zijn 17 zienswijzen binnengekomen. Omdat de uitvoering van de ISV twee gemeenten aangaat, is aan de Stuurgroep RRAAM extern advies uitgebracht over Oosterwold en de bestuurlijke vormgeving van de gemeenschappelijke uitvoeringsorganisatie, waarbij Almere en Zeewolde hun huidige samenwerking borgen. Almere Centrum Weerwater Op 20 maart 2013 hebben de gemeente Almere, het RVOB en RWS het Bestuursconvenant Almere Centrum Weerwater getekend. Het convenant borgt de voortgang van de ontwikkelingen langs de zuidoever van het Weerwater, inclusief de verdubbeling van de A6. 3.3 Sociaal-economische agenda Onderstaand wordt voor de thema’s waar in deze rapportageperiode nieuwe ontwikkelingen hebben plaatsgevonden een update gegeven: • Economie Het Almere Data Value Center is woensdag 12 juni officieel geopend. Het Center is de fysieke plek van waaruit innovatieve bedrijven uit het gehele land met hun datavraagstukken aan de slag kunnen. • Stedelijke Bereikbaarheid Almere (SBA) Naast de verdere voorbereidingen van de realisatie van de maatregelen uit het eerste fase pakket SBA, heeft een actualisatie plaatsgevonden van de MIRT-verkenning SBA uit 2010. • Sport In 2013 heeft de gemeente Almere een uitvoeringsprogramma sport opgesteld afgeleid van de visie ‘Almere, stad van talent’. Deze visie is tot stand gekomen in overleg met de provincie, het ministerie van VWS en NOC*NSF. Pagina 11 van 18 4 Stand van zaken andere projecten in relatie tot RRAAM Voor de onderstaande projecten geldt dat zij een eigen besluitvormingstraject kennen en buiten de scope van RRAAM vallen. De relevante samenhang wordt echter door RRAAM gemonitord en zo nodig verwerkt in onder andere de Rijksstructuurvisie. OV SAAL (korte en middellange termijn) Het project OV SAAL Korte Termijn bevindt zich in de realisatiefase. Met het pakket gaan in het totaal ca. € 900 mln gemoeid. Indienststelling is in 2016 voorzien. Sinds de bezuinigingen van het voorjaar 2013 bedraagt het totale budget van OV SAAL ca. € 1,4 mld. De voor OV SAAL Middelange Termijn nog te nemen besluiten, dienen te passen binnen het na toepassing van de korting resterende budget van € 515 mln. Op 25 maart 2013 is in het bestuurlijk overleg op basis van het uitgevoerde onderzoek geconstateerd dat vanwege de geringere vervoergroei de sprong naar hoogfrequent spoorvervoer niet eerder dan in de periode 2025-2030 aan de orde zal zijn, maar de ambitie voor hogere frequenties overeind blijft. Voor de middellange termijn wordt in ieder geval ingezet op het European Railway Traffic Management System (ERTMS) aangezien dit de kwaliteit van een kwartierdienstregeling kan verbeteren en tevens voor hoogfrequent spoorvervoer in de toekomst noodzakelijk is. Verder is geconstateerd dat er nog beperkt aanvullend onderzoek nodig is. De concept resultaten hiervan zijn eind juni beschikbaar gekomen. Besluitvorming is eind augustus 2013 gepland. U bent hierover door middel van brieven van de staatssecretaris van IenM d.d. 5 april (Kamerstuk 32404 nr. 63) en 3 juni 2013 over geïnformeerd. Luwtemaatregelen Hoornse Hop De MIRT-verkenning Luwtemaatregelen Hoornse Hop is op 25 september 2012 gestart, als eerste stap naar een Toekomstbestendig Ecologisch Systeem (TBES) Markermeer-IJmeer. De luwtemaatregelen in het Markermeer moet een (klein) deel van het Markermeer golfluwer maken waardoor de ecologie kan herstellen. De opdracht voor uitvoering van de verkenning is in december 2012 gegund. Het afgelopen half jaar zijn er twee werkbijeenkomsten geweest met alle belanghebbende partijen en daarnaast een expertbijeenkomst. Op basis van deze bijeenkomsten zijn drie alternatieven opgesteld. Ook is er in samenspraak met de partijen een beoordelingskader opgesteld om de alternatieven tegen elkaar af te wegen. Op dit moment worden de alternatieven verder uitgewerkt en doorgerekend. Ook in het vervolg blijft consultatie van de regionale partijen en andere belanghebbenden een belangrijk onderdeel van de verkenning. Wind op Land Op 28 maart 2013 is de ontwerp Structuurvisie Wind op land vastgesteld. Hierin worden geen gebieden voor grootschalige windenergie in het Markermeer aangewezen, maar wel in het IJsselmeer (o.a. langs de Houtribdijk) en in Zuidoost Flevoland. Van 19 april tot en met 10 mei 2013 Pagina 12 van 18 heeft de structuurvisie Windenergie op land ter inzage gelegen. Deze zienswijzen worden nu betrokken bij het opstellen van de definitieve structuurvisie die naar verwachting in het najaar van 2013 wordt vastgesteld. Pagina 13 van 18 5 Projectbeheersing en rapportage 5.1 Algemeen In het afgelopen halfjaar is conform het beheersplan invulling gegeven aan de projectbeheersing van RRAAM. De governance zoals die is neergelegd in de Basisrapportage heeft goed gefunctioneerd en is niet veranderd ten opzichte van de situatie zoals beschreven in de vierde Voortgangsrapportage Groot Project RRAAM. Taken, verantwoordelijkheden en sturingslijnen zijn helder en onveranderd. Scopemanagement Essentie van een verkenningsfase is dat wordt toegewerkt naar optimalisatie en uitwerking van de verschillende oplossingsrichtingen en dat er trechtering plaats vindt. Dit heeft geresulteerd in een ontwerp-Rijksstructuurvisie passend binnen de scope, zoals vastgelegd in de Basisrapportage Groot Project RRAAM. Kwaliteitsmanagement Kwaliteitsmanagement is een continu aandachtspunt. Het is belangrijk dat het besluitvormingsproces zorgvuldig verloopt en navolgbaar is. In 2012 zijn de diverse onderzoeken getoetst en externe adviezen geleverd (zie vierde Voortgangsrapportage Groot Project RRAAM). Bij de opstelling van en de besluitvorming over de ontwerp-Rijksstructuurvisie is zo veel mogelijk gebruik gemaakt van de inbreng van particulieren, maatschappelijke organisaties, bedrijven en overheden (114 reacties) tijdens de consultatieronde (van 2 juli tot en met 7 september 2012). De antwoorden op de reacties zijn verwoord in het Reactiedocument consultatie 2012 dat als bijlage bij de ontwerp-Rijksstructuurvisie is gevoegd. Het RRAAM-werk heeft op 12 maart 2013 een eindadvies over de ontwerpRijksstructuurvisie uitgebracht. Uit deze adviezen blijkt dat er bij het maatschappelijk proces RRAAM draagvlak voor de hoofdlijnen van de ontwerpRijksstructuurvisie is. Dit advies is als bijlage opgenomen in de ontwerpRijksstructuurvisie. Op 28 mei 2013 heeft de Commissie voor de milieueffectrapportage haar toetsingsadvies over de milieueffectrapportage RRAAM uitgebracht. Het eindoordeel van de Commissie is dat het MER en het Werkdocument Passende beoordeling samen met de overige bijlagenrapporten de essentiële informatie bevatten om het milieu een volwaardige rol te geven bij de besluitvorming over de Rijksstructuurvisie. Dit advies heeft U op 11 juni 2012 ontvangen samen met de antwoorden op Uw vragen over de ontwerp-Rijksstructuurvisie (Kamerstuk 31089 nr. 95). Pagina 14 van 18 5.2 Financiën Proceskosten De besteding van de procesbudgetten voor RRAAM (incl. de WMIJ) blijft binnen de begrotingen die hiervoor zijn opgesteld en geaccordeerd in de Stuurgroep RRAAM. Vrijwel het gehele totaal beschikbare budget van ruim € 16 mln. is inmiddels belegd en/of gereserveerd. De resterende middelen (inclusief de resterende reservering in de post onvoorzien van € 0,715 mln) worden ingezet voor de totstandkoming van de definitieve Rijksstructuurvisie in 2013 en de inzet van rijk en regio bij dit traject. 5.3 Planning Zoals reeds in de vierde Voortgangsrapportage Groot Project RRAAM is gemeld, is de planning van de ontwerp-Rijksstructuurvisie licht aangepast ten opzichte van de planning die is opgenomen in de Basisrapportage Groot Project RRAAM. Aanbieding van de ontwerp-Rijksstructuurvisie aan U heeft inmiddels plaatsgevonden op 25 april 2013, na afronding van de brede heroverweging van de infrastructuur-middelen naar aanleiding van de bezuiniging op het Infrafonds. Ten opzichte van deze iets aangepaste planning hebben zich in de afgelopen periode geen wijzigingen voorgedaan. De activiteiten zoals opgenomen in de Basisrapportage Groot Project RRAAM zijn uitgevoerd. Pagina 15 van 18 5.4 Toprisico’s In het afgelopen halfjaar zijn wederom activiteiten ontplooid om de risico’s zo veel mogelijk te beheersen en te minimaliseren (risicosessies en monitoring voortgang). De risico’s die in de voorgaande Voortgangsrapportages Groot Project RRAAM zijn gemeld, waren gekoppeld aan de korte termijn doelstelling van RRAAM (transparante en door betrokken partijen zo goed mogelijk gedragen Rijksbesluitvorming over de drievoudige ambitie). Met de in het bestuurlijk overleg van 25 maart 2013 gemaakte afspraken tussen het Rijk en de regionale partners en het uitbrengen van de ontwerp-Rijksstructuurvisie zijn deze risico’s komen te vervallen. Hieronder worden nu enkele risico’s opgesomd voor de planning van de definitieve Rijksstructuurvisie (voorzien in november 2013): • Risico ten aanzien van spoedige besluitvorming over een robuuste oplossing voor de vervoerscapaciteit OV SAAL middellange termijn. (voorwaarde voor de gemeente Almere om medewerking te verlenen aan de realisatie van de Rijksstructuurvisie). • Risico met betrekking tot het kunnen maken van financiële afspraken met de gemeente Almere (in het kader van het Gemeentefonds, de rijksgrondopbrengst van in totaal 15.000 woningen en het instellen van fondsen). • Risico betreffende overeenstemming tussen het Rijk en de regionale overheden in de Noordvleugel over de wijze waarop de samenwerking na de totstandkoming van de Rijksstructuurvisie wordt voortgezet. Pagina 16 van 18 Lijst afkortingen BZK Binnenlandse Zaken CieMER Commissie Milieu Effect Rapportage CPP Centrum voor Publieksparticipatie ERTMS European Railway Traffic management System EZ Ministerie van Economische Zaken IAK Integraal Afsprakenkader ISV Intergemeentelijke Structuurvisie IenM Ministerie van Infrastructuur en Milieu MIRT Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport OV SAAL Openbaar Vervoer Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad PlanMER Milieu Effect Rapport (het product) PRNAV Precisienavigatie RAAM-brief Rijksbesluiten Amsterdam-Almere-Markermeer RRAAM Rijk- en regioprogramma Almere-Amsterdam-Markermeer RSV Rijksstructuurvisie RVOB Rijksvastgoed Ontwikkelingsbedrijf TBES Toekomstbestendig Ecologisch Systeem VGR-5 Vijfde Voortgangsrapportage WMIJ Werkmaatschappij Markermeer-IJmeer Pagina 17 van 18 Colofon Uitgave Informatie Telefoon E-mail Internet : Ministerie van Infrastructuur en Milieu/ Rijksteam Amsterdam-Almere-Markermeer in het kader van Rijk-Regio programma Amsterdam-AlmereMarkermeer (RRAAM) : 070 – 4567050 : [email protected] : www.rraam.nl Pagina 18 van 18
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/ce87ea4c-61da-47e0-a669-d3c81e7a8ec2
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2014–2015 2 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 2754 Vragen van de leden Bouwmeester en Wolbert (beiden PvdA) aan de Ministers van Veiligheid en Justitie en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over privacy regels die de veiligheid en de gezondheid belemmeren (ingezonden 22 mei 2015). Antwoord van Minister Van der Steur (Veiligheid en Justitie) (ontvangen 1 juli 2015) Vraag 1 Herinnert u zich u zich de eerdere vragen of het acceptabel is dat als je 112 belt, je adres op internet staat?1 Antwoord 1 Ja. Vraag 2, 5 en 6 Klopt het dat adressen van mensen waar de ambulance langs is geweest nog steeds vindbaar zijn op internet? En dat tegelijk mensen die hun locatie niet kennen, tegen hun wil in niet gepeild mogen worden omwille van privacy regels en hierdoor mogelijk niet tijdig spoedzorg krijgen vanwege privacy regels? Zo ja, waarom zitten in het geval van een dringende zorgvraag de privacy regels wel in de weg, terwijl de privacy niet wordt geborgd als het adres bekend is? Erkent u het risico van privacy-schending en veiligheid, doordat op internet te lezen is dat er een ambulance is geweest op een huisadres? Waarom bent u al twee jaar aan het onderzoeken hoe het huisadres anoniem kan blijven, terwijl het goede voorbeeld er wel degelijk is? Wanneer onderneemt u actie teneinde mensen te beschermen? Antwoord 2, 5 en 6 De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft uw Kamer per brief van 26 maart 2015 bericht over de vindbaarheid op internet van adressen waar de ambulance langs is geweest.2 Zoals in de brief is aangegeven, zoekt Ambulance Zorg Nederland een oplossing voor dit privacy-aspect. In de helft van de Veiligheidsregio’s wordt reeds door de ambulancediensten een andere 1 2 ah-tk-20142015-2754 ISSN 0921 - 7398 ’s-Gravenhage 2015 Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 55 Kamerstuk 29 247, nr. 202 Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, Aanhangsel 1 wijze van alarmering toegepast, waardoor deze informatie niet meer opgevangen kan worden door derden die deze informatie op internet kunnen publiceren. Ambulance Zorg Nederland onderzoekt of voor de resterende gevallen andere werkwijzen uitkomst kunnen bieden, zoals het alarmeren via portofoon en mobilofoon in plaats van via P2000, waardoor de privacy beter gewaarborgd is. Dit is echter niet in alle gevallen mogelijk, bijvoorbeeld wanneer gelijktijdig (grote) groepen moeten worden gealarmeerd of hulpverleners die in afwachting van een alarmering andere werkzaamheden verrichten of die piketdienst hebben. Verder worden privacy-overwegingen meegenomen binnen de nieuw te ontwikkelen infrastructuur van de Landelijke Meldkamerorganisatie. In de aanbesteding en gunning van de opdracht tot een vernieuwd C2000 waarover ik uw Kamer op 5 en 26 maart j.l. heb geïnformeerd, is ook de optie van encryptie van alarmeringsberichten meegenomen. Een dergelijke keuze gaat wel gepaard met technische, financiële en operationele consequenties voor de werkwijze en de invoer van aangepaste randapparatuur. De operationele diensten zullen hierover – mede op basis van een impactanalyse – een keuze moeten maken. Hierover informeer ik uw Kamer zodra overgegaan wordt tot invoering. Voor het antwoord op de vraag over de locatiebepaling bij een dringende zorgvraag verwijs ik naar het antwoord op de vragen 3 en 4. Vraag 3 en 4 Waarom mogen in het kader van een politie onderzoek mensen wel uitgepeild worden, maar in geval van een dringende zorgvraag, waarbij nota bene toestemming wordt gegeven, niet? Bent u bereid een commissie van wijze mensen te laten onderzoeken hoe mensen die in nood 112 bellen, maar hun locatie niet kunnen benoemen, wel uitgepeild kunnen worden? Kunt u daarbij de goede voorbeelden uit de omringende landen betrekken? Antwoord 3 en 4 Bij aanvang van elke 112-noodoproep vanaf een mobiele telefoon worden globale locatiegegevens van de beller meegestuurd naar de landelijke alarmcentrale. Deze locatiegegevens zijn gebaseerd op de gegevens van de mast die gebruikt wordt om het gesprek tot stand te brengen. In sommige gevallen zijn de meegestuurde globale locatiegegevens onvoldoende, omdat de beller zijn locatie niet weet of kan zeggen en ook een omschrijving van de omgeving onvoldoende houvast biedt. In dat geval is een speciale procedure mogelijk om een meer nauwkeurige locatie van de melder vast te stellen. De mogelijkheid voor het doen van een meer nauwkeurige plaatsbepaling wordt alleen beperkt door technische factoren en de tijd die ervoor nodig is, niet door (privacy)wetgeving. Voor de middellange termijn wordt in het kader van de te ontwikkelen infrastructuur van de Landelijke Meldkamerorganisatie bekeken of er mogelijkheden zijn op het gebied van het sneller kunnen ontvangen van locatiegegevens, bijvoorbeeld op basis van gps-plaatsbepaling. Gezien het bovenstaande is het niet noodzakelijk om een commissie van wijze mensen onderzoek te laten doen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, Aanhangsel 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/1f481a61-9dcb-49a4-88b2-74968b2ce800
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2017–2018 29 911 Bestrijding georganiseerde criminaliteit Nr. 175 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 28 november 2017 Tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) d.d. 16 november jl. (Handelingen II 2017/18, nr. 23, Begroting Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties heeft uw Kamer, bij monde van de heer Van der Molen (CDA), gevraagd naar de samenhang van de beleidsinzet van de Ministeries van Justitie en Veiligheid en BZK op het thema georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. In deze brief gaan wij op dit verzoek in. Het heeft hoge prioriteit om een effectieve aanpak vorm te geven en verder uit te bouwen om ondermijnende criminaliteit, verwevenheid van onder- en bovenwereld en ondermijning van onze democratische rechtsorde tegen te gaan. Dat past ook bij de in het Regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) opgenomen algemene ambitie om pal te staan voor het Nederland van vrijheden, democratie, rechtsstaat en internationale oriëntatie. Bij de grote maatschappelijke opgaven, waar georganiseerde en ondermijnende criminaliteit er een van is, kiest het kabinet nadrukkelijk voor interbestuurlijke en interdepartementale samenwerking. Voor mensen mag het niet uitmaken met welke overheid zij te maken hebben. Vertrekken vanuit een gedeeld beeld over de problematiek, gezamenlijk ambities formuleren en elkaar vanuit de eigen verantwoordelijkheden en expertise aanvullen maakt daar onderdeel van uit. Voor wat betreft een gedeeld beeld over de problematiek kan het volgende worden weergegeven: de problematiek van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit is niet alleen een vraagstuk van criminaliteit, maar vormt een breder maatschappelijk vraagstuk. Het is geen verschijnsel aan de rand van de samenleving waarbij een scherp onderscheid gemaakt kan worden tussen de «onderwereld» en «bovenwereld». Het is op allerlei manieren vertakt met en uitgezaaid in het dagelijks leven. De aanpak ervan vergt daarom, naast de blijvende inzet van repressieve instrumenten, ook een stevige en langdurige preventieve kst-29911-175 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2017 Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 29 911, nr. 175 1 inzet. Het is zaak te zorgen dat de voedingsbodem wordt aangepakt en dat drempels worden opgeworpen om te voorkomen dat nieuwe gelegenheidsstructuren of kwetsbaarheden kunnen ontstaan. Het risico van parallelle samenlevingen, waarin (het meedoen aan) ondermijnende criminaliteit wordt getolereerd of zelfs gestimuleerd, moet met kracht worden tegengegaan. Het betrekken van de samenleving en private partijen daarbij achten wij van groot belang. Het afgelopen decennium heeft een integrale aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit (GOC) steeds meer vorm gekregen. Naast de inzet van politie, FIOD en het Openbaar Ministerie is de betrokkenheid van gemeenten en de Belastingdienst bij de aanpak sterk gegroeid, zijn de mogelijkheden en het gebruik van bestuurlijk instrumentarium toegenomen en heeft het RIEC-LIEC stelsel de mogelijkheden voor het samenbrengen van partijen en hun informatie vergroot. De decentralisaties in het sociale domein bieden voorts goede kansen voor het dichter bij elkaar brengen van interventies op het gebied van veiligheid en zorg. Met behulp van de gemeentelijke integrale regie op kwetsbare doelgroepen kan veel gerichter en steviger worden ingezet op preventie en vroegsignalering. In relatie tot het bovenstaande zijn door de politie, het Openbaar Ministerie, de Belastingdienst, de (regio)burgemeesters, het Landelijk Informatie en Expertise Centrum en de Ministeries van BZK, van JenV en van Financiën gedurende het afgelopen jaar gezamenlijk een aantal gedeelde ambities geformuleerd. Deze zijn opgenomen in de Toekomstagenda die voor de aanpak van GOC is opgesteld. De inzet zoals die in het Regeerakkoord is opgenomen ten aanzien van het thema GOC sluit aan op deze Toekomstagenda. 1 In de Toekomstagenda zijn de volgende gezamenlijke ambities geformuleerd: 1. De beweging creëren van pionieren naar brede adoptie; hierbij gaat het om het intensiever creëren van effectieve gelegenheidscoalities van overheidspartijen en maatschappelijk middenveld en het meer betrekken van de samenleving 2. Het wegnemen van gelegenheidsstructuren en de aanpak van criminele markten; criminele bedrijfsprocessen worden bemoeilijkt of verstoord, het verdienmodel van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit wordt gefrustreerd en daarmee wordt het criminele ondernemersklimaat verslechterd. 3. Het wegnemen van de sociaal maatschappelijke voedingsbodem; negatieve impact en de innesteling van georganiseerde, ondermijnende misdaad op wijk- en buurtniveau moeten worden tegengegaan. Dit vraagt om een ander type interventies en het aangaan van andere samenwerkingsverbanden, met name in het sociale domein. 4. Het vergroten van de slagkracht van het overheidsoptreden en de integrale aanpak; hierbij gaat het er om de bijdrage en inzet van partijen minder vrijblijvend te maken, het beter en ook gecombineerd inzetten van ieders eigen bevoegdheden, rollen expliciteren en eventueel uitbreiden en meer gerichte uitvoeringskracht organiseren. 5. Het aanpassen van de aanpak aan verdergaande technologisering en mondialisering;de aanpak moet zich aanpassen aan de kansen en mogelijkheden die de verdergaande technologisering en mondialisering criminelen bieden. Big data analysis en internationale samenwerking zijn daar de meest voor de hand liggende voorbeelden van. Het kabinet gaat, in het verlengde van het Regeerakkoord, aan de slag met de ambities uit de Toekomstagenda om dit samen met de betrokken 1 Kamerstuk 29 911, nr. 167. Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 29 911, nr. 175 2 partners verder te concretiseren en de aanpak als geheel op een hoger plan te brengen. Taakverdeling De noodzaak van een stevig gecoördineerde aanpak van dit complexe en veelkoppige, maatschappelijk bedreigende fenomeen is voor het kabinet evident. De inspanningen die geleverd moeten worden om de hierboven genoemde ambities waar te maken, vergen een intensief gezamenlijk optrekken, waarbij het vrijwel nooit zo is dat slechts één van de betrokken partners optreedt. Waar het gaat om de Ministeries van JenV en van BZK geldt uiteraard wel dat er sprake is van een van elkaar verschillende primaire focus en verantwoordelijkheid. Het Ministerie van JenV richt zich op een integrale bestrijding van ondermijnende criminaliteit, zowel preventief als repressief, op het bestuurlijk instrumentarium ten behoeve van de handhaving van de openbare orde, op het handhaven van de rechtsorde en is aanspreekbaar op de samenhang in de totale aanpak. In dat kader richt het Ministerie van JenV zich op een versterking van de strafrechtelijke en de bestuurlijke aanpak van GOC. Daarnaast zet het Ministerie van JenV in op het samen met anderen opwerpen van drempels tegen en het wegnemen van gelegenheidsstructuren voor ondermijnende criminaliteit. Het Ministerie van BZK richt zich op het beschermen van het democratisch bestel en op de rol en positie van de decentrale overheden daarbinnen. Het versterken en ondersteunen van politieke ambtsdragers in het lokaal bestuur is essentieel als het gaat om ondermijning. Dat vertaalt zich in een focus die primair preventief is en die gericht is op een weerbare democratie en een weerbaar en veerkrachtig bestuur. Daarbij gaat het in relatie tot ondermijnende criminaliteit om het beschermen van de veiligheid en integriteit van politieke ambtsdragers en hun ambtenaren en om het tegengaan van de beïnvloeding van democratische processen als gevolg van agressie, geweld en omkoping. Daar waar nodig, rust BZK het lokaal bestuur voorts toe door bijvoorbeeld het aanbieden van expertise, kennis en trainingen en het waar nodig wijzigen en vormgeven van nieuwe wetgeving die onder de verantwoordelijkheid van BZK valt. Hiertoe behoort organieke wetgeving zoals de Gemeentewet, de Provinciewet, maar ook bijzondere wetgeving zoals de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek. Meer concreet zullen de inspanningen van onze ministeries in de komende periode, in samenhang en in aansluiting op de Toekomstagenda, op het volgende gericht zijn: onder regie van het Ministerie van JenV zal ondermijningswetgeving worden gerealiseerd om de geconstateerde juridische knelpunten in de huidige aanpak van georganiseerde criminaliteit en ondermijnende criminaliteit op te lossen. Vanuit dit ministerie zullen ook in overleg met betrokken partijen voorstellen worden gedaan voor het opzetten van het in het Regeerakkoord benoemde ondermijningsfonds ten behoeve van de intensivering van de aanpak. Bij het verder uitwerken van de aanpak zal nadrukkelijk rekening worden gehouden met wensen uit de praktijk en zal worden gekeken naar mogelijkheden voor innovatie en creativiteit bij het voorkomen en bestrijden van ondermijning. Daar hoort bij dat wordt ingezet op intensieve samenwerking tussen verschillende publieke en private instanties. Op het terrein van de veiligheid en integriteit van het lokaal bestuur zet het Ministerie van JenV onder meer in op onverminderde zorg voor het stelsel bewaken en beveiligen en een uitbreiding van de Wet Bibob. Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 29 911, nr. 175 3 Vanuit het Ministerie van BZK wordt, via het operationaliseren van het Netwerk Weerbaar Bestuur, vormgegeven aan een versterkte preventieve inzet ten aanzien van de bescherming van de veiligheid en integriteit van politieke ambtsdragers en hun ondersteunende ambtenarenapparaten. Het ontwikkelen van meer preventief georiënteerde beveiligingsmaatregelen, maar ook het doorontwikkelen van het screeningsbeleid en het vormgeven van een interventieladder, waar het gaat om maatregelen die genomen kunnen worden bij integriteitskwesties die relateren aan ondermijning, maken hier onderdeel van uit. Tevens zal BZK in vervolg op het programma Vitale vakantieparken ondersteuning bieden in de aanpak van de multi-problematiek die daar speelt. GOC is onderdeel van die problematiek, maar daarnaast is inzet op de beleidsterreinen wonen, bouwen en leefbaarheid bijvoorbeeld ook van het grootste belang. Concreet richt het ministerie zich op het aanbieden van expertise, het verbeteren van het zicht op de problematiek, het bevorderen van huisvestingsoplossingen voor spoedzoekers en het ondersteunen van regionale samenwerking en visievorming om te komen tot een beter handelingsperspectief. Gezamenlijk zetten wij ook intensief in op het wegnemen van barrières in de informatie-uitwisseling tussen de domeinen hulpverlening, zorg en veiligheid. Dit vergt hele precieze analyses, op basis van de knelpunten die in de praktijk door het lokaal bestuur worden ervaren. Alleen op die manier kan goed worden beoordeeld in hoeverre de knelpunten hun oorsprong vinden in de geldende wetgeving, welke maatregelen nodig zijn om de knelpunten op te lossen en welke rol de burgemeester daarin exact heeft. Op dit punt lopen er al verschillende trajecten waarover uw Kamer reeds is geïnformeerd. Ter afsluiting Afsluitend achten wij het van belang om te benadrukken dat de strategie, die is gekoppeld aan de uitvoering van de Toekomstagenda, er voor een belangrijk deel op gericht is om de inspanningen die gemeenten en provincies reeds leveren te ondersteunen en verder te versterken. Een groot aantal gemeenten en ook de provincies besteden al veel aandacht aan het tegengaan van ondermijnende criminaliteit en ondermijning van de democratische rechtsorde en doen dat met verve. Menig burgemeester verdedigt de democratische rechtsorde met hand en tand en ook de Commissarissen van de Koning sluiten nadrukkelijk het front. Wij zijn er op gericht om door middel van geïntensiveerde interbestuurlijke samenwerking, het zorgdragen voor een versterkt lerend vermogen, een gezamenlijke focus op innovatie en het meer (gebieds)gericht vormgeven aan een effectieve aanpak op basis van de ondermijningsbeelden die op regionaal niveau worden opgesteld, de aanpak in de komende jaren een stap verder te brengen. Mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 29 911, nr. 175 4
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/fd01b46f-823b-44a2-8643-c55579a9ace0
Mijnbouwschade, wat nu? Advies Landelijke Aanpak Afhandeling Mijnbouwschade en Schadeprotocol Gaswinning uit Kleine Velden op Land Postbus 20401 2500 EK Den Haag T 088 042 5718 www.tcbb.nl [email protected] Samenvatting Mijnbouwactiviteiten leiden bij bewoners en bestuurders tot onrust over de risico’s, de verdeling van de lasten en de lusten en de afhandeling van eventuele schades, niet alleen in Groningen, maar ook daarbuiten, zoals in Drenthe, Friesland, Overijssel, Gelderland, Noord- en Zuid-Holland, Noord-Brabant en Limburg. Begin 2018 heeft de Staat de schadeafhandeling door de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag in Norg in het publieke domein geplaatst. De betreffende schades worden sinds 19 maart 2018 afgehandeld door de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) in afwachting van een wettelijke basis voor het ‘definitieve’ Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG). Voor de afhandeling van overige mijnbouwschades in Nederland adviseert de Technische Commissie Bodembeweging (Tcbb) om onder een publieke regie een uniforme, onafhankelijke landelijke aanpak vast te stellen die voor alle burgers in Nederland tot een gelijke behandeling leidt. Deze landelijke aanpak moet gaan gelden voor alle types mijnbouw, namelijk de gaswinning uit kleine velden (waaronder de gasopslag in andere velden dan Norg), de zoutwinning, de geothermie, de eventuele ondergrondse opslag van CO2 en waterstof en de na-ijlende gevolgen van de vroegere steenkolenwinning in Limburg. De Tcbb presenteert in dit advies vanuit deze aanpak allereerst een Schadeprotocol Gaswinning uit Kleine Velden op Land voor de afhandeling van mijnbouwschade door gaswinning uit kleine velden. Voor de totstandkoming van de landelijke aanpak adviseert de Tcbb: - - Stel een centraal meldpunt voor mijnbouwschade in, het Landelijk Loket Mijnbouwschade (LLM). Stel een landelijke Commissie Mijnbouwschade (CM) in met als taak de onafhankelijke afhandeling van alle mijnbouwschades in Nederland (met uitzondering van de schades door de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag in Norg). Zorg voor een adequate uitvoeringsorganisatie ter ondersteuning en onder aansturing van de CM. Stel per type mijnbouw een Schadeprotocol vast, te beginnen met een Schadeprotocol Gaswinning uit Kleine Velden op Land. Sluit per type mijnbouw een Convenant tussen de Staat en de betrokken mijnbouwmaatschappijen, te beginnen met een Convenant Gaswinning uit Kleine Velden op Land. Bevorder dat burgers en lokale overheden worden betrokken bij mijnbouwactiviteiten in hun omgeving en stimuleer omgevingsprocessen die leiden tot Gebiedsarrangementen. Realiseer op zo kort mogelijke termijn een overgangsregeling voor de afhandeling van schades door gaswinning uit kleine velden. Breid de landelijke aanpak op korte termijn uit voor de zoutwinning, de geothermie en de na-ijende gevolgen van de vroegere kolenwinning in Limburg. De voorgestelde landelijke aanpak moet leiden tot een verbreding van het draagvlak voor mijnbouwactiviteiten met een passende verdeling van de lasten en de lusten. De afhandeling van mijnbouwschade is daarbij laagdrempelig, transparant en snel, waarbij de burger centraal staat. 1 Inhoudsopgave Samenvatting 1 Inhoudsopgave 2 1. Inleiding, adviesverzoek en werkwijze 3 2. Uitgangspunten voor de landelijke aanpak 5 3. Landelijke Aanpak Afhandeling Mijnbouwschade 9 4. Schadeprotocol Gaswinning uit Kleine Velden op Land 13 5. Vervolgstappen 20 Bijlagen A. Geconsulteerde instanties en personen 22 B. Beoordelingskader schade ` 2 23 1. Inleiding, adviesverzoek en werkwijze Sinds de aardbevingen als gevolg van de gaswinning in Groningen leiden mijnbouwactiviteiten bij bewoners en bestuurders in heel Nederland tot onrust over de risico’s, de verdeling van de lasten en de lusten en de afhandeling van schades aan met name woningen. Niet in de laatste plaats is dat het gevolg van de wijze waarop de schadeafhandeling in de provincie Groningen de afgelopen jaren heeft plaatsgevonden. Mijnbouw in Nederland bestaat in vele vormen. De gaswinning uit het Groningenveld is het meest bekend, maar ook wordt olie en gas gewonnen uit ongeveer 150 zogenaamde kleine velden op het land en in de Noordzee. Verder wordt zout gewonnen uit de ondergrond en tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw waren de kolenmijnen in Limburg actief. De na-ijlende gevolgen daarvan zijn nog steeds aanwezig. Meer recent groeit de ervaring met en de belangstelling voor de winning van warmte uit diepere aardlagen, de geothermie. En verder wordt er op diverse locaties tijdelijk gas opgeslagen en wordt de ondergrondse opslag van CO2 en waterstof overwogen. Inmiddels is in Nederland de ontwikkeling en de uitvoering van een programma voor energietransitie in gang gezet. Voor de voortgang van deze energietransitie, waarbij voorlopig de gaswinning nog een belangrijke rol speelt, is herstel van vertrouwen in mijnbouwactiviteiten en de afhandeling van eventuele mijnbouwschade van groot belang. In haar verkenning naar een uniforme en onafhankelijke afhandeling van mijnbouwschade in Nederland ‘Help, een scheur in mijn huis!’ van februari 2018 heeft de Technische Commissie Bodembeweging (Tcbb) geadviseerd: “ ... om te komen tot een uniforme landelijke aanpak voor de afhandeling van mijnbouwschades. Daarbij zou per mijnbouwactiviteit in een gebiedsarrangement voorzien moeten worden in een basisvoorziening voor een snelle, efficiënte afhandeling van kleine schades. .... Mijnbouwschades moeten kunnen worden aangemeld bij een nieuw landelijk Instituut Mijnbouwschade (IM). Dit Instituut draagt zorg voor een onafhankelijke beoordeling en afhandeling van de schades binnen een publiekrechtelijk kader.” Op basis hiervan heeft de Minister van EZK in Kamerbrieven van 30 mei 2018 en 9 oktober 2018 aangegeven voornemens te zijn een “onafhankelijke en deskundige commissie (Commissie Mijnbouwschade) in het leven te roepen, waar gedupeerden van mogelijke mijnbouwschade, die niet het gevolg is van de gaswinning uit het Groningerveld of de gasopslag in Norg, hun verzoek tot vergoeding daarvan kunnen indienen. Deze commissie zal moeten zorgen voor een onafhankelijke beoordeling van meldingen van mijnbouwschades en van verzoeken tot vergoeding daarvan.” Op 19 oktober 2018 heeft de Minister van EZK de Tcbb gevraagd te komen tot een voorstel voor een uniform gedragen landelijk schadeprotocol voor de kleine gasvelden op land, dat als basis kan dienen voor een integrale, landelijke aanpak voor de afhandeling van alle mijnbouwschades in Nederland, niet zijnde schade als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag in Norg. Deze mijnbouwschades zullen in dit advies worden aangeduid met ‘de overige mijnbouwschades in Nederland’ (waaronder dan ook begrepen zijn de mijnbouwschades in Groningen die niet het gevolg zijn van de gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag in Norg). In hoofdstuk 2 van het voorliggende advies formuleert de Tcbb eerst de uitgangspunten voor een landelijke aanpak voor de afhandeling van mijnbouwschades. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 deze landelijke aanpak nader uitgewerkt. Hoofdstuk 4 betreft de uitwerking van een Schadeprotocol Gaswinning uit Kleine Velden op Land. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de vervolgstappen die nodig zijn voor de verdere ontwikkeling van de landelijke aanpak en op een passende overgangsregeling. 3 De minister hecht aan een uniform gedragen landelijk schadeprotocol voor de kleine gasvelden op land. Daarom is dit advies tot stand gekomen middels gesprekken, bijeenkomsten en workshops met bewonersgroepen, landelijke en lokale bestuurders, mijnbouwmaatschappijen en overige instanties gerelateerd aan de gaswinning uit de kleine velden (zie bijlage A). 4 2. Uitgangspunten voor de landelijke aanpak De Tcbb formuleert de volgende uitgangspunten voor een landelijke aanpak bij de afhandeling van mijnbouwschades. Deze landelijke aanpak wordt toegepast bij verschillende types mijnbouw, namelijk de gaswinning uit kleine velden (waaronder de gasopslag in andere velden dan Norg en de eventuele ondergrondse opslag van CO2 en waterstof), de zoutwinning, de geothermie, en de na-ijlende gevolgen van de vroegere steenkolenwinning in Limburg. Uniforme aanpak Een belangrijk uitgangspunt voor de landelijke aanpak is dat geen rechtsongelijkheid ontstaat. Dat betekent dat alle meldingen van mijnbouwschade op uniforme wijze worden afgehandeld, onafhankelijk van het type mijnbouwactiviteit en de woonplaats van betrokkenen. In verband met de omvang van de schades in de provincie Groningen door de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag in Norg is de afhandeling van die schades inmiddels door de wetgever in het publieke domein geplaatst om daarmee te kunnen voorzien in een snelle, uniforme en laagdrempelige afhandeling van die schades. Voor de afhandeling van overige mijnbouwschades in Nederland zijn burgers nu nog in beginsel aangewezen op een procedure tegen de mijnbouwexploitant bij de civiele rechter. Daarnaast hebben burgers op grond van de Mijnbouwwet de mogelijkheid om de Tcbb advies te vragen over het causaal verband tussen een schade en een mijnbouwactiviteit en de omvang van die schade. Met uitzondering van Limburg plegen de mijnbouwmaatschappijen dit advies te volgen. Bij de uitvoering van enkele winningsplannen hebben mijnbouwmaatschappijen zelf een regeling gemaakt voor de afhandeling van schades. De minister heeft benadrukt dat de schaal, de omvang en de risico’s van mijnbouwschade door de gaswinning in Groningen van een geheel andere orde zijn dan in de rest van Nederland. Daarom wil de minister voor de rest van Nederland (onder publieke regie) voorzien in een passende, separate schaderegeling, die is afgestemd op het specifieke karakter van mijnbouwactiviteiten buiten de gaswinning in Groningen. Daartoe wil hij een Commissie Mijnbouwschade in het leven roepen die voor de afhandeling van deze mijnbouwschades gaat zorgdragen. Laagdrempelig, transparant en snel In het kader van de landelijke aanpak behoort de schadeafhandeling ‘laagdrempelig, transparant en snel’ te zijn, waarbij de burger centraal staat. Ook dient - zoals de Tcbb in haar advies ‘Help, een scheur in mijn huis!’ heeft geadviseerd - de schadeafhandeling zodanig ingericht te zijn dat een snelle, efficiënte afhandeling van grotere aantallen kleine schades mogelijk is. De minister geeft aan ‘dat schadeclaims van relatief beperkte omvang ruimhartig zullen worden beoordeeld en snel en efficiënt zullen worden afgehandeld’. Bij de schadeafhandeling wordt een schadeprotol toegepast dat uniform geldt voor de betreffende mijnbouwactiviteit(en), en wordt rekening gehouden met de inhoud van reeds bestaande regelingen, voorzover van belang voor de schadeafhandeling. Onafhankelijk en deskundig De landelijke aanpak moet er toe leiden dat burgers, die schade hebben geleden als gevolg van mijnbouwactiviteiten, niet verzand raken in verschillende procedures, maar die schade binnen een redelijke termijn vergoed krijgen op basis van een onafhankelijke en deskundige beoordeling, die voor alle burgers gelijk is. 5 Eén Commissie Mijnbouwschade Voor de afhandeling van de overige mijnbouwschades in Nederland wil de minister één instantie in het leven roepen, de Commissie Mijnbouwschade (CM). In deze Commissie moet alle deskundigheid gebundeld worden die nodig is voor een adequate, onafhankelijke en deskundige afhandeling van deze schades. Daarmee wordt ook voorkomen dat burgers met mijnbouwschade nog ‘van het kastje naar de muur’ worden gestuurd. Adequate uitvoeringsorganisatie Uitgangspunt is ook dat bij de landelijke aanpak voorzien wordt in een adequate uitvoeringsorganisatie. Onderzocht moet worden of toegewerkt kan worden naar een gezamenlijke uitvoeringsorganisatie van CM en TCMG. Hierover dient nadere afstemming met EZK en TCMG plaats te vinden. Het inrichten van een aparte uitvoeringsorganisatie is in beginsel niet wenselijk omdat veel van de benodigde elementen al ontwikkeld zijn in opdracht van de TCMG. Een aparte uitvoeringsorganisatie met een eigen beoordelingskader voor overige mijnbouwschades zou kunnen leiden tot ongewenste verschillen in aanpak. Daarnaast zouden er afstemmingsproblemen kunnen ontstaan indien er sprake is van schades als gevolg van gestapelde mijnbouwactiviteiten, zoals schade als gevolg van gecombineerde bodembeweging door zout- en gaswinning. Het 'wiel zou dus zo min mogelijk opnieuw uitgevonden moeten worden'. Verschillen ten opzichte van Groningen De minister heeft ervoor gekozen om de schadeafhandeling door de TCMG in het publieke domein te plaatsen en de afhandeling van mijnbouwschade die niet onder de TCMG valt onder publieke regie te laten plaats vinden. In dit advies is de Tcbb van deze keuze uitgegaan. In essentie dient de schadeafhandeling procedureel zo veel mogelijk volgens dezelfde richtlijnen en stappen te verlopen, onafhankelijk of deze wordt uitgevoerd door de TCMG in het publieke domein of door de CM onder publieke regie. Voor de burger mag het resultaat van de wijze van afhandeling daardoor niet worden beïnvloed. Uit het oogpunt van uniformiteit heeft het naar het oordeel van de Tcbb overigens de voorkeur om de verschillen tussen beide ‘systemen’ op termijn op te heffen. Zolang er sprake is van een afzonderlijke aanpak voor de afhandeling van overige mijnbouwschades in Nederland, zullen ten opzichte van de schadeafhandeling in Groningen door de TCMG met name twee verschillen in de afhandeling van mjnbouwschades (blijven) bestaan, te weten de toepassing van het wettelijk bewijsvermoeden en de rechtsbescherming. - wettelijk bewijsvermoeden Voor schades in de provincie Groningen door de gaswinning uit het Groningenveld en door de gasopslag in Norg geldt op grond van 6:177A BW de toepassing van het zogenoemde wettelijk bewijsvermoeden. Voor overige mijnbouwschades in Nederland geldt dit wetsartikel niet. Toepassing van het wettelijk bewijsvermoeden leidt er binnen het bestuursrechtelijk kader in Groningen toe dat de TCMG uitgaat van causaliteit als de schade naar zijn aard kan zijn ontstaan door bodembeweging door de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag in Norg en als de schade geen andere uitsluitende oorzaak heeft, die evident en aantoonbaar tot de schade heeft geleid. Alleen wanneer aangetoond wordt dat de schade wél uitsluitend een andere oorzaak heeft is daarmee het bewijsvermoeden weerlegd en is er geen sprake van causaliteit. Naar het oordeel van de Tcbb dient ook voor overige mijnbouwschades in Nederland als uitgangspunt te gelden dat het bewijsrisico met betrekking tot het causaal verband tussen een mijnbouwactiviteit en een schade niet bij de burger moet liggen. Ook in de rest van Nederland zou daarom moeten gelden dat causaliteit met bodembeweging door mijnbouw is aangetoond indien de schade kan zijn veroorzaakt door bodembeweging door de mijnbouw en als de schade geen evidente, aantoonbare andere oorzaak 6 heeft. - rechtsbescherming Een burger, die het niet eens is met een uitspraak van de TCMG (en later het IMG), kan daartegen opkomen, eerst bij de Deelcommissie Bezwaar van de TCMG en vervolgens bij de bestuursrechter. Een burger, die het niet eens is met een uitspraak van de Commissie Mijnbouwschade zal alsnog naar de civiele rechter kunnen gaan voor een beoordeling van zijn schadeclaim. Rol Tcbb De Tcbb gaat er vanuit dat bij invoering van de landelijke aanpak voor haar geen rol meer is weggelegd bij de afhandeling van mijnbouwschades in Nederland. De daarop betrekking hebbende bepalingen in de Mijnbouwwet kunnen dan komen te vervallen. Zes elementen De Tcbb adviseert om bij de Landelijke Aanpak Afhandeling Mijnbouwschade uit te gaan van de volgende zes elementen: 1. Een centraal meldpunt voor mijnbouwschade, het Landelijk Loket Mijnbouwschade (LLM). 2. Een landelijke Commissie Mijnbouwschade (CM) voor de afhandeling van de overige mijnbouwschades in Nederland. 3. Een uitvoeringorganisatie voor de CM. 4. Een landelijke schadeprotocol per mijnbouwtype. 5. Een convenant per mijnbouwtype tussen de Staat en de mijnbouwmaatschappijen met afspraken over de schadeafhandeling door de CM. 6. Gebiedsarrangementen die voorzien in een adequate communicatie over de mijnbouwactiviteiten in een bepaald gebied en in een passende verdeling van de lasten en de lusten van die mijnbouwactiviteiten. Schema procesgang mijnbouwschade Na invoering van de nieuwe landelijke aanpak ziet de procesgang bij de afhandeling van mijnbouwschade in Nederland er op hoofdlijnen zoals weergegeven in figuur 1. 7 Schademelding bij Landelijk Loket Mijnbouwschade Ja Betreft de schadeoorzaak gaswinning Groningenveld en/of gasopslag Norg? Neen Publieke Domein Publieke Regie Afhandeling door TCMG Dient de schade vergoed te worden? Afhandeling door CM Neen Neen Dient de schade vergoed te worden? Ja Ja Schade vergoeden Schade vergoeden Eventueel gang naar de bestuursrechter Eventueel gang naar de civiele rechter Figuur 1 - Afhandeling mijnbouwschades in het publieke domein en onder publieke regie Overige aandachtspunten Naast de totstandkoming van de landelijke aanpak voor de afhandeling van mijnbouwschade blijft – zoals reeds aangegeven in het Tcbb-advies 'Help, een scheur in mijn huis!' – ook het volgende nodig: - Een integrale en transparante beoordeling van risico’s voorafgaand aan de start van mijnbouwactiviteiten en heldere afspraken tussen mijnbouwbedrijven, Rijk en regionale en lokale overheden omtrent de verdeling van de lasten en de lusten. - Een transparante en onafhankelijke monitoring van mogelijke schaderisico’s tijdens de mijnbouwactiviteiten, door inzichtelijk te maken welke bodembeweging (bodemdaling en bodemtrilling) feitelijk optreedt. Uitgangspunt daarbij zal moeten zijn dat een geïnteresseerde burger eenvoudig het verloop van de bodembeweging in zijn omgeving moet kunnen volgen. De Tcbb verwijst in dit verband ook naar het Tcbb-advies d.d. 06-09-2018 over de representatieve nulmeting aan gebouwen. De Tcbb concludeert in dat advies dat de representatieve nulmeting slechts een beperkte meerwaarde heeft en adviseert in te zetten op een uitbreiding van de meetnetten boven de kleine velden. Daarmee is voor burgers inzichtelijk welke bodembeweging is opgetreden, terwijl die informatie ook belangrijk is voor de beoordeling van eventueel gemelde schades. De Tcbb benadrukt ook in dit advies het belang daarvan. 8 3. Landelijke Aanpak Afhandeling Mijnbouwschade In hoofdstuk 2 zijn de zes elementen genoemd waaruit de landelijke aanpak bestaat. In dit hoofdstuk worden deze elementen nader uitgewerkt. 1. Landelijk Loket Mijnbouwschade Het huidige Landelijk Loket Mijnbouwschade (LLM), dat is ondergebracht bij RVO, kan momenteel melders van schade helpen bij het bepalen van de aansprakelijke mijnbouwmaatschappij en bij het indienen van een schadeclaim bij die mijnbouwmaatschappij. In de landelijke aanpak wordt het LLM verder ontwikkeld als: - centraal digitaal meldpunt voor mijnbouwschade, waar burgers, die vermoeden dat zij schade hebben als gevolg van mijnbouwactiviteiten, hun schade kunnen melden, en als - centraal digitaal informatiepunt, dat een burger alle informatie geeft rond mijnbouwactiviteiten in Nederland. Het LLM geeft de schademelder informatie over welke gegevens de melder dient te verstrekken over de gemelde schade. Met een centraal meldpunt wordt bereikt dat alle burgers één loket hebben in het geval zij schade willen melden, ongeacht hun woonplaats en ongeacht de mijnbouwactiviteit die de schade heeft veroorzaakt. Het LLM zorgt dat de ontvangen schademeldingen worden doorgeleid naar hetzij de TCMG (indien de schade gerelateerd is aan de gaswinning uit het Groningenveld en/of de gasopslag in Norg) hetzij de Commissie Mijnbouwschade. Dit laat uiteraard onverlet de mogelijkheid voor burgers om zich met schade als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld en/of de gasopslag in Norg rechtstreeks te melden bij de TCMG. In gevallen van twijfel kan de schademelding door het LLM worden doorgeleid naar de CM voor nader advies over de te volgen route. 2. Commisie Mijnbouwschade Door de Staat wordt een landelijke Commissie Mijnbouwschade (CM) ingesteld, met als taak de onafhankelijke afhandeling van alle mijnbouwschades in Nederland uitgezonderd de mijnbouwschades door de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag in Norg. De CM bestaat uit minimaal 3 en maximaal 7 onafhankelijke leden. In de commissie is (evenals thans in de Tcbb) juridische, communicatieve en technisch bestuurskundige kennis aanwezig, alsmede kennis van bouwconstructies, diepe ondergrond, ondiepe ondergrond en mijnbouwactiviteiten. De CM stelt voor haar werkzaamheden kamers in. Deze kamers betreffen de gaswinning uit de kleine velden op land, de zoutwinning, de geothermie en de na-ijlende gevolgen van de kolenwinning in Limburg, dan wel combinaties daarvan. De werkwijze van de CM is in overeenstemming met het schadeprotocol voor het betreffende mijnbouwtype waarbij tevens rekening wordt gehouden met de inhoud van het voor dat mijnbouwtype gesloten Convenant en eventuele reeds bestaande regelingen, voorzover van belang voor de schadeafhandeling. De CM maakt gebruik van gekwalificeerde, onafhankelijke deskundigen, conform de schadeprotocollen. De CM kan de minister van EZK adviseren over diverse aangelegenheden rond de afhandeling van mijnbouwschade. 9 De CM beschikt over passende publieke financiering. Bij de instelling van de CM wordt voorzien in een procedure voor periodieke evaluatie van de CM met inbreng vanuit betrokken burgers, regionale overheden en mijnbouwmaatschappijen. 3. Uitvoeringsorganisatie De CM moet gebruik kunnen maken van een adequate uitvoeringsorganisatie. Op termijn is een gezamenlijke uitvoeringsorganisatie van CM en TCMG na te streven. Hierover dient nadere afstemming met EZK en TCMG plaats te vinden. Gedacht kan daarbij worden aan een separate afhandelingslijn binnen de uitvoeringsorganisatie met voldoende capaciteit, die beschikbaar is voor en die kan worden aangestuurd door de CM. Belangrijk is dat grotere aantallen schademeldingen snel kunnen worden afgehandeld. 4. Schadeprotocollen Door de Staat wordt per mijnbouwtype een uniform, landelijk schadeprotocol vastgesteld voor de mijnbouwtypes: - gaswinning uit kleine velden op land (inclusief ondergrondse opslag van gas); zoutwinning; geothermie; na-ijlende gevolgen van de kolenwinning in Limburg. Het eerste schadeprotocol (inzake de gaswinning uit kleine velden op land) zal een bijlage zijn bij het instellingsbesluit van de CM. Elk schadeprotocol bevat een set van regels die worden gehanteerd door de CM bij de afhandeling van schades. Naast regels die generiek van toepassing zijn kan een schadeprotocol regels bevatten die specifiek van toepassing zijn voor het betreffende mijnbouwtype. De generieke regels in de schadeprotocollen betreffen de volgende onderwerpen: 1. Begripsomschrijvingen. 2. Eisen die worden gesteld aan schademeldingen. 3. Regels die gelden in geval van een acuut onveilige situatie. 4. Ontvangst en eerste beoordeling van de schademelding. 5. De te volgen procedure bij de schadeafhandeling (zonder of met deskundigenonderzoek). 6. Benoeming van deskundige(n) en zienswijze van de schademelder. 7. Onderzoek door en advies van deskundige(n). 8. Zienswijze van de schademelder op het advies van de deskundige(n). 9. Uitspraak van de CM. 10. Vergoeding van de schade. Voor het Schadeprotocol Gaswinning uit Kleine Velden op Land zijn deze onderwerpen nader uitgewerkt in hoofdstuk 4. De CM stelt zonodig per schadeprotocol een nadere werkwijze vast voor de afhandeling van schades. De CM stelt tevens een beoordelingskader vast dat door deskundigen gehanteerd wordt bij de beoordeling van schades. 10 Uitgaande van het primaat van de publieke regie is de uitspraak van de CM bindend voor de betreffende mijnbouwmaatschappij die de schade conform de uitspraak van de CM vergoedt aan de schademelder. Dit wordt vastgelegd in de te sluiten convenanten tussen de Staat en de mijnbouwmaatschappijen (zie hierna). De schadeafhandeling door de CM voorziet niet in een bezwaar- of beroepsmogelijkheid voor de schademelder. Indien de schademelder het niet eens is met de uitspraak van de CM kan deze zich wenden tot de civiele rechter. De Tcbb adviseert om voor het begrip schade aan te sluiten bij het Burgerlijk Wetboek. Daarbij geldt dat de voorgestelde landelijke aanpak met name is bedoeld voor burgers die schade ondervinden aan hun eigendom. In beginsel betreft dit fysieke schade aan woningen en vergelijkbare objecten en materiële schade die het direct gevolg is van deze fysieke schade. Voor deze directe gevolgschade wordt door de CM een leidraad vaste vergoedingen opgesteld. De Tcbb stelt voor om – evenals is geschied bij de instelling van de TCMG – de schade die via de landelijke aanpak voor vergoeding in aanmerking komt vooralsnog te beperken tot deze fysieke schade aan woningen en vergelijkbare objecten en de materiële schade die daarvan het directe gevolg is. In vervolg op de rechtsontwikkeling zou de reikwijdte van de landelijke aanpak dan tezijnertijd nog uitgebreid kunnen worden met de beoordeling van immateriële schade en/of de waardevermindering van objecten. 5. Convenanten Tussen de Staat en de betrokken mijnbouwmaatschappijen wordt per mijnbouwtype een convenant gesloten waarin afspraken worden vastgelegd over de afhandeling van mijnbouwschade door de CM en het daarbij te hanteren schadeprotocol. De afspraken behelzen onder meer dat de uitspraken van de CM bindend zijn voor de mijnbouwmaatschappijen die zich verplichten tot betaling van de door de CM vastgestelde schadevergoedingen aan schademelders. De afspraken betreffen ook de financiering van de kosten van de schadeafhandeling door de CM en de financiering van de door de CM toegekende schadevergoedingen voortvloeiend uit de aansprakelijkheid van de mijnbouwmaatschappijen en de zorgplicht van de Staat. De Tcbb adviseert in ieder geval de volgende onderwerpen in de convenanten te regelen: 1. 2. 3. 4. 5. Verantwoordelijkheden van betrokken partijen. Commitment aan de CM en de uitspraken van de CM. Commitment aan het betreffende schadeprotocol. De relatie met bestaande regionale en lokale afspraken en regelingen. Financiële afspraken ten aanzien van de kosten van de schadeafhandeling door de CM en de uitvoeringsorganisatie. 6. Financiële afspraken ten aanzien van de draagplicht van de door de CM vastgestelde schadevergoedingen. 7. In- en uittreden van partijen. 6. Gebiedsarrangementen In het Tcbb-advies ‘Help, een scheur in mijn huis!’ is het begrip gebiedsarrangement geïntroduceerd. Een gebiedsarrangement is daar bedoeld om afspraken vast te leggen tussen de mijnbouwmaatschappij en belanghebbenden in de omgeving van een mijnbouwactiviteit over (a) de communicatie over de mijnbouwactiviteit en (b) een passende verdeling van de lasten en de lusten van die activiteit. 11 Inmiddels wordt bij de (hernieuwde) vaststelling van winningsplannen al steeds meer aandacht besteed aan het onderzoeken van schaderisico’s (voorafgaand aan een winning) en de monitoring van schaderisico’s (tijdens een winning). Die monitoring houdt in dat tijdens de mijnbouwactiviteit bodembewegingen permanent worden geregistreerd. In gebiedsarrangementen kunnen nadere afspraken worden vastgelegd over monitoring en op welke wijze de betreffende meetresultaten toegankelijk worden gemaakt voor burgers. Binnen het mijnbouwtype gaswinning uit kleine velden zetten mijnbouwmaatschappijen nu reeds bij nieuwe mijnbouwactiviteiten samen met de omgeving zogenaamde projectafstemmingsprogramma’s op, overeenkomstig de gedragscode van de branchevereniging van olie- en gasmaatschappijen (Nogepa). Tevens is sprake van zogenaamde gebiedsconvenanten. Projectafstemmingprogramma's en gebiedsconvenanten zouden onderdeel kunnen zijn van een gebiedsarrangement voor het betreffende winningsgebied. De Tcbb adviseert om in winningsgebieden de totstandkoming en verdere ontwikkeling van gebiedsarrangementen te stimuleren door middel van omgevingsprocessen. De nieuwe Omgevingswet biedt hiervoor ook instrumenten aan. In een omgevingsproces kunnen betrokken zijn: - gemeente(s); provincie(s); waterschap(pen); burgers; mijnbouwmaatschappij(en); Staat der Nederlanden. Momenteel worden al op enkele plaatsen omgevingsprocessen geïnitieerd om tot nadere afspraken te komen tussen burgers, lokale en regionale overheden en mijnbouwmaatschappijen rond mijnbouwactiviteiten in een winningsgebied. Zo participeert de NAM in het omgevingsproces Ternaard en initieert zij een vergelijkbaar proces in de regio Assen. Vermilion participeert in een projectafstemmingsprogramma in Weststellingwerf en Taqa heeft gebiedsconvenanten gesloten met de Gemeenten Alkmaar, Bergen, Heiloo en Schermer. Een omgevingsproces zou kunnen leiden tot de gezamenlijke ontwikkeling van bijvoorbeeld energietransitieprogramma’s, waaraan de betrokken mijnbouwmaatschappij en eventueel ook de Staat een financiële bijdrage leveren. Zo’n programma kan lokale projectvoorstellen volgens regelingen als bijvoorbeeld ISDE stimuleren. Diverse gemeenten vinden het wenselijk te komen tot een financiële en organisatorische facilitering van omgevingsprocessen, bij voorkeur op een ‘boven lokaal’ niveau. Gebiedsarrangementen kunnen zo bijdragen aan draagvlak voor mijnbouwactiviteiten en een passend handelingsperspectief bieden voor burgers. 12 4. Schadeprotocol Gaswinning uit Kleine Velden op Land In dit hoofdstuk wordt een uitwerking gegeven van het schadeprotocol voor gaswinning uit de kleine velden op land. Dit protocol is tevens van toepassing op schades als gevolg van ondergrondse opslag van gas. Introductie Zoals aangegeven in het Tcbb-advies 'Help, een scheur in mijn huis!' is bij de gaswinning uit de kleine velden op land de situatie anders dan in Groningen. Zoals gezegd, zijn de schaal en de omvang van mijnbouwschade door de gaswinning in Groningen van een geheel andere orde dan in de rest van Nederland. De veiligheidsrisico's en de kans op aardbevingen en daardoor veroorzaakte schade zijn bij de gaswinning uit de kleine velden aanzienlijk kleiner. Gaswinning leidt tot bodemdaling en kan leiden tot geïnduceerde aardbevingen met bodemtrilling tot gevolg. De bodemdaling is bij gaswinning uit de kleine velden in het algemeen gering waardoor ook de kans op schade door bodemdaling klein is. Echter, omdat schade door bodemdaling niet volledig is uit te sluiten zullen schademeldingen die aan bodemdaling zijn gerelateerd ook worden beoordeeld door de CM. Als er bij gaswinning uit een klein veld schade ontstaat dan zal deze bijna altijd gerelateerd zijn aan bodemtrilling door een geïnduceerde aardbeving. Een aardbeving kan leiden tot grotere aantallen schademeldingen binnen korte tijd na de aardbeving. Zo hebben de aardbeving met magnitude 2,3 in Emmen op 30 september 2015 en de aardbeving met magnitude 2,4 in Zuidlaren op 23 december 2016 tot circa 500 schademeldingen geleid. Omdat de kans op grotere magnitudes bij gaswinning uit kleine velden klein is zullen de eventueel veroorzaakte schades veelal een geringe omvang hebben. Met de beoogde landelijke aanpak moeten dergelijke schademeldingen in de toekomst snel en efficiënt afgehandeld kunnen worden. De wijze van afhandeling wordt in het Schadeprotocol Gaswinning uit Kleine Velden op Land nader geregeld. Bij het uitgangspunt van een laagdrempelige, transparante en snelle afhandeling van mijnbouwschade in het kader van de landelijke aanpak past een afhandeling waarbij mogelijke onzekerheden over het causaal verband tussen een schade en mijnbouwactiviteit niet voor rekening en risico van de burger worden gelaten. In het schadeprotocol wordt hieraan een nadere invulling gegeven, onder meer door de vaststelling van een beoordelingsgebied rondom het epicentrum van een aardbeving alsmede door een bij de aard van de mijnbouwschade passende onafhankelijke en deskundige beoordeling van het al dan niet aanwezig zijn van een causaal verband. Onderwerpen in het schadeprotocol Van de in hoofdstuk 3 gegeven onderwerpen voor een schadeprotocol wordt in deze paragraaf een nadere uitwerking met toelichting gegeven. 1. Begripsomschrijvingen 1a Schade Gedefinieerd wordt wat onder schade wordt verstaan waarbij wordt aangesloten bij het Burgerlijk Wetboek (6:106 BW) en het schadeprotocol van de TCMG (en haar opvolger het IMG). In afwachting van de verdere rechtsontwikkeling wordt de mogelijkheid voor burgers om schade vergoed te krijgen via de landelijke aanpak beperkt tot: 13 - fysieke schade aan woningen en vergelijkbare objecten die is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van de gaswinning; materiële schade die het direct gevolg is van deze fysieke schade, zoals aangegeven in een door de CM vast te stellen overzicht van vaste vergoedingsbedragen. - 1b Beoordelingsgebied Met het oog op een efficiënte en transparante afhandeling van schademeldingen wordt bij de landelijke aanpak het begrip beoordelingsgebied gehanteerd. Dat is het gebied rondom het epicentrum van een aardbeving waarbinnen schade aan bebouwing kan zijn ontstaan, terwijl dat daarbuiten vrijwel uitgesloten is. De grootte van het beoordelingsgebied is afhankelijk van de magnitude van de aardbeving, de diepte van het hypocentrum en de eigenschappen van de ondergrond in het betreffende gebied. De grootte van het beoordelingsgebied is daarmee dynamisch en gekoppeld aan de betreffende aardbeving en locatie. De begrenzing van het beoordelingsgebied is gebaseerd op een kans van ordegrootte 10-3 (1 op 1.000) dat in een relatief kwetsbaar pand op een locatie net buiten het beoordelingsgebied aardbevingsschade ontstaat. Om de begrenzing vast te stellen wordt op basis van uitgevoerde metingen in combinatie met rekenmodellen bepaald waar de opgetreden trillingssnelheid (PGV)1 2 mm/s met een overschrijdingskans van 10-2 (1 op 100)2 is geweest. Het beoordelingsgebied wordt zo spoedig mogelijk - bij voorkeur binnen één week na de aardbeving door de CM vastgesteld en bekend gemaakt door middel van publicatie op de website van de CM. Schademeldingen in verband met de betreffende aardbeving worden in beginsel alleen in behandeling genomen indien de schadelocatie binnen het beoordelingsgebied ligt. Op grond van haar discretionaire bevoegdheid kan de CM besluiten om schademeldingen van buiten het beoordelingsgebied toch in behandeling nemen. Toelichting: Met het hanteren van een beoordelingsgebied wordt met name voorkomen dat schademeldingen van buiten dit gebied, waarbij het vrijwel uitgesloten is dat de schade is veroorzaakt door de aardbeving, inhoudelijk moeten worden beoordeeld. Het zal duidelijk zijn dat een eventuele aardbeving met een beperkte magnitude in bijvoorbeeld Eleveld bij Assen schade zou kunnen veroorzaken in de directe omgeving van het epicentrum, maar niet op locaties in de provincie Overijssel. Omdat bevingsschades op locaties net buiten het beoordelingsgebied echter niet volledig zijn uit te sluiten biedt de discretionaire bevoegdheid van de CM ruimte om dergelijke schademeldingen toch in behandeling te nemen. Het is vrijwel zeker dat voor locaties buiten het beoordelingsgebied een andere oorzaak voor de schade zal worden aangetoond dan beving door de gaswinning. Voor locaties binnen het beoordelingsgebied zal uit de inhoudelijke beoordeling overigens ook kunnen blijken dat de schade het gevolg is van een andere oorzaak dan beving door de gaswinning. Dit is des te meer het geval naarmate de schadelocatie dichter bij de grens van het beoordelingsgebied ligt. Met de gekozen kans van ordegrootte 10-3 (1 op 1.000) is het vrijwel uitgesloten dat buiten het beoordelingsgebied aardbevingsschade is ontstaan. Voor het bepalen van de begrenzing van het beoordelingsgebied is leidend waar de opgetreden trillingssnelheid (PGV) van 2 mm/s met een overschrijdingskans van 10-2 (1 op 100) is geweest. De begrenzing wordt bepaald op basis van uitgevoerde metingen in combinatie met rekenmodellen. Opgemerkt wordt dat trillingssnelheden kleiner dan 2 mm/s veel voorkomen, los van aardbevingen door de gaswinning. Tevens geldt dat het redelijkerwijs vrijwel uitgesloten is dat bij trillingssnelheden lager dan 2 mm/s aardbevingsschade 1 2 PGV staat voor Peak Ground Velocity. De trillingssnelheid van 2 mm/s met overschrijdingskans van 10-2 sluit aan bij wat de TCMG hanteert. 14 ontstaat. De trillingssnelheid van 2 mm/s is ontleend aan SBR Trillingsrichtlijn A: Schade aan bouwwerken: 2017. De gekozen getalswaarden volgen overigens niet uit exacte wetenschap maar moeten worden opgevat als goed bruikbare keuzes ten behoeve van de schadeafhandeling. Naarmate meer metingen in het bevingsgebied beschikbaar zijn kan nauwkeuriger worden bepaald in welk gebied de trillingssnelheid van 2 mm/s is overschreden. Metingen verkleinen dus de onzekerheid over de opgetreden trillingsnelheden. In geval van een aardbeving geeft de CM het KNMI opdracht en instructies om het bijbehorende beoordelingsgebied te bepalen op basis van de beschikbare resultaten van de in het betrokken gebied uitgevoerde metingen van de opgetreden trillingssnelheden met het meetnetwerk van het KNMI in combinatie met een rekenmodel (Ground Motion Model), dat geschikt is voor het betreffende kleine veld. Het beoordelingsgebied wordt op deze wijze door een deskundig instituut en onafhankelijk van de mijnbouwmaatschappij bepaald waarna de CM dit gebied vaststelt. Het KNMI geeft de ligging van het beoordelingsgebied weer op een kaart die door de CM wordt gepubliceerd op de CM-website, zodat burgers kunnen zien waar de begrenzing van het beoordelingsgebied ligt. De staande praktijk is dat het KNMI direct na het optreden van een aardbeving informatie beschikbaar stelt over de opgetreden aardbeving, zijnde het tijdstip van optreden, de magnitude, de locatie van het epicentrum en de diepte van hypocentrum. Voorlopige informatie is 'real time' beschikbaar op de website van het KNMI, binnen een aantal dagen gevolgd door een actualisatie op grond van een analyse van de metingen door het KNMI. Dit geldt ook voor aardbevingen die het gevolg zijn van de gaswinning. De CM stelt in de ‘Nadere Werkwijze Schadeafhandeling Gaswinning uit Kleine Velden op Land’ de verdere uitwerking vast van de wijze waarop het beoordelingsgebied wordt bepaald. Dit betreft onder meer de wijze waarop metingen en rekenmodellen worden gecombineerd. 2. Eisen die worden gesteld aan schademeldingen Een schade wordt gemeld bij het Landelijk Loket Mijnbouwschade. De schade kan digitaal of per post worden gemeld. De schademelding bevat ten minste: a. b. c. d. e. f. g. h. i. j. de naam en het adres van de melder; de datum van de melding; de aard en het adres van het gebouw waarop de melding betrekking heeft; de datum en het tijdstip waarop de schade is ontstaan of een inschatting daarvan; een aanduiding van de oorzaak van de schade; een beschrijving van de aard en de omvang van de schades en foto's daarvan; een zo goed mogelijke schatting van het schadebedrag; de inschatting of sprake zou kunnen zijn van een acuut onveilige situatie (zie 3); (indien van toepassing) de melding dat de schade ook bij een ander orgaan gemeld is; overige relevante informatie. Een schademelding moet worden ingediend binnen een termijn van één jaar na de aardbeving. Schades die buiten deze termijn worden gemeld worden in beginsel niet in behandeling genomen. Op grond van haar discretionaire bevoegdheid kan de CM overigens besluiten schademeldingen die later zijn gedaan toch in behandeling te nemen. Toelichting: De reden voor het opnemen van een termijn van één jaar is dat bodemtrilling als schadeoorzaak gekoppeld is aan het optreden van een aardbeving als gevolg van de gaswinning. Naarmate meer tijd 15 verstrijkt na de aardbeving is het moeilijker het causaal verband tussen de aardbeving en de schade vast te stellen. Informatie over opgetreden aardbevingen wordt naar buiten gebracht door het KNMI en, als er sprake is van aardbevingen door de gaswinning uit de kleine velden, ook door de CM. Burgers in het betreffende gebied kunnen daarvan op de hoogte zijn als zij de aardbeving al niet hebben gevoeld of ervan hebben gehoord. De door de bodemtrilling veroorzaakte schade manifesteert zich vrijwel direct na de aardbeving en zal normaliter binnen korte tijd kunnen worden opgemerkt en worden gemeld. De genoemde termijn doet overigens geen afbreuk aan de wettelijke verjaringstermijnen. 3. Regels die gelden in geval van een acuut onveilige situatie Acuut onveilige situaties kunnen worden gemeld op de wijze die is aangegeven op de website van het LLM. Toelichting: De kans op het ontstaan van acuut onveilige situaties door aardbevingen als gevolg van de gaswinning uit de kleine velden is extreem klein maar is ook niet volledig uit te sluiten. Als dit toch gebeurt moet duidelijk zijn welke regels gelden. Omdat er in dat geval sprake is van urgentie moet de schademelder gebruik kunnnen maken van een speciale meldingsprocedure. Vervolgens moet de schademelding op adequate wijze direct worden opgevolgd. Voor de procedure en de vervolgstappen kan worden uitgegaan van de werkwijze van de TCMG bij de melding van een acuut onveilige situatie (zogenaamde AOS-melding). 4. Ontvangst en eerste beoordeling van de schademelding Na ontvangst van een schademelding wordt de ontvangst daarvan bevestigd aan de melder. De CM beoordeelt of de melding volledig en ontvankelijk is. Bij onvolledige meldingen wordt de melder schriftelijk in de gelegenheid gesteld om de melding (zo veel mogelijk) te completeren. De CM kan hierbij assisteren. Voor de completering geldt een termijn van twee weken. Completering van de schademelding is niet nodig indien duidelijk is dat de schademelding niet voldoet aan de voorwaarden bij de hierna genoemde toets op de ontvankelijkheid. In dat geval wordt de schademelding namelijk afgewezen. Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid wordt getoetst aan twee voorwaarden die relevant zijn voor schades die zijn veroorzaakt door bodemtrilling als gevolg van een aardbeving door de gaswinning, te weten: 1. er moet sprake geweest zijn van bodemtrilling als gevolg van een door de gaswinning veroorzaakte aardbeving op het ontstaanstijdstip van de schade; 2. de schadelocatie moet in het beoordelingsgebied van de aardbeving liggen. De schademelding is ontvankelijk indien aan deze voorwaarden is voldaan. De CM wijst vervolgens een zaakbegeleider/contactpersoon aan, die contact opneemt met de melder en toelichting geeft over de verdere gang van zaken. De schademelding is niet ontvankelijk indien niet aan één of beide voorwaarden is voldaan. De CM stelt de schademelder in dat geval op de hoogte dat de schademelding niet in behandeling wordt genomen. De CM kan op grond van haar discretionaire bevoegdheid overigens besluiten de schademelding toch in behandeling te nemen. Toelichting: Zoals eerder aangegeven is de kans op schade door bodemdaling als gevolg van de gaswinning uit de kleine velden klein. Desondanks worden ook schademeldingen die zijn gerelateerd aan bodemdaling in 16 behandeling genomen door de CM, conform de daarvoor eventueel bestaande regelingen. 5. De te volgen procedure Voor de te volgen procedure bij de afhandeling van schademeldingen zijn twee varianten beschikbaar, namelijk de standaard procedure en de versnelde procedure. 5a Standaard procedure Afhandeling via de standaardprocedure houdt in dat de schade door één of meer deskundigen wordt onderzocht waarbij wordt beoordeeld of sprake is van een causaal verband tussen de schade en de door de gaswinning veroorzaakte bodembeweging. Het onderzoek door de deskundige(n) betreft tevens het schadebedrag voor zover de schade een causaal verband heeft met de bodembeweging. 5b Versnelde procedure Indien na een aardbeving grotere aantallen schademeldingen door de CM worden ontvangen kan de CM, na consultatie van de betrokken mijnbouwmaatschappij en lokale bestuurderen, besluiten om kleinere schades af te handelen via een versnelde procedure. De CM stelt hiertoe een gebied en een maximum schadebedrag vast. Schademeldingen van locaties binnen het vastgestelde gebied en met schadebedragen tot het vastgestelde maximum schadebedrag worden dan via de versnelde procedure afgehandeld. Voor de overige schademeldingen wordt de standaard procedure gevolgd. In de versnelde procedure beoordeelt de CM op basis van de bij de melding gevoegde stukken en de beschikbare gegevens over de aardbeving het (vermoedelijke) causale verband tussen de schade en de aardbeving en stelt de hoogte van het te vergoeden schadebedrag vast. De CM kan besluiten om steekproefsgewijs door een deskundige onderzoek ter plaatse te laten doen naar schademeldingen die worden afgehandeld via de versnelde procedure. Toelichting: Schadeafhandeling via een versnelde procedure houdt in dat de schade direct wordt vergoed zonder onderzoek ter plaatse door een deskundige. Voor de afhandeling via de versnelde procedure denkt de Tcbb aan een termijn van drie maanden na de schademelding. Voor schades met een beperkt schadebedrag is de versnelde procedure efficiënt omdat daarmee tijd en kosten worden bespaard. Het voor de versnelde procedure vastgestelde gebied zal in beginsel aanzienlijk kleiner zijn dan het beoordelingsgebied. 6. Benoeming van deskundige(n) en zienswijze van de schademelder De door de CM te benoemen deskundigen voldoen aan expliciete eisen met betrekking tot de deskundigheid, onafhankelijkheid en onpartijdigheid. De schademelder wordt door de CM op de hoogte gesteld van het voornemen om één of meer deskundigen te benoemen. De schademelder kan hierop binnen twee weken een zienswijze indienen bij de CM. Indien de zienswijze van de schademelder naar het oordeel van de CM daartoe aanleiding geeft kan de CM besluiten één of meer andere deskundigen te benoemen. 7. Onderzoek door en advies van deskundige(n) Door de deskundige(n) wordt in opdracht van de CM onderzoek gedaan naar het causaal verband tussen de aardbeving en de schade. Voor zover naar het oordeel van de deskundige(n) sprake is van een causaal verband wordt de hoogte van het schadebedrag begroot door de deskundige(n). 17 Door de deskundige(n) wordt op basis van het onderzoek een adviesrapport uitgebracht aan de CM met advies over: - de aard en de omvang van de gemelde schade; of er sprake is van een causaal verband tussen de aardbeving en de gemelde schade of dat de schade een andere evidente, aantoonbare oorzaak heeft; of er eventueel sprake is van meerdere mijnbouwactiviteiten in het gebied die de gemelde schade kunnen hebben veroorzaakt; de kosten van het herstel van de fysieke schade voorzover er sprake is van causaliteit; de omvang van eventuele materiële schade die het directe gevolg is van de gemelde fysieke schade; eventuele overwegingen omtrent de verdere afhandeling van de schademelding. Toelichting: De werkwijze van de deskundigen en de van toepassing zijnde termijnen voor het uitvoeren van het onderzoek, de beoordeling en de rapportage worden vastgelegd in een nader door de CM vast te stellen beoordelingskader. Bijlage B schetst hiervoor de contouren. Bij de beantwoording van de causaliteitsvraag adviseert de Tcbb conform haar eigen praktijk de eventuele onduidelijkheid over de schadeoorzaak in het voordeel van de schademelder te laten werken. Er is sprake van causaliteit als de schade naar zijn aard kan zijn veroorzaakt door de aardbeving en als er geen andere evidente aantoonbare oorzaak is. Een schade kan in relatie staan tot zowel één of meer mijnbouwactiviteiten als tot maatregelen van andere organisaties (bijvoorbeeld een aanpassing van het grondwaterpeil door een waterschap in verband met een bodemdaling als gevolg van gaswinning in een gebied). In dat geval zal de deskundige die relaties in zijn onderzoek betrekken. 8. Zienswijze van de schademelder op het advies van de deskundige(n) Na ontvangst van het adviesrapport van de deskundige(n) wordt dit adviesrapport naar de schademelder gestuurd die binnen een termijn van twee weken een zienswijze kan geven op het rapport. De termijn kan op verzoek van de schademelder door de CM worden verlengd. Het rapport wordt ter informatie eveneens toegezonden aan de betrokken mijnbouwmaatschappij(en). Indien de zienswijze van de schademelder naar het oordeel van de CM daartoe aanleiding geeft kan de CM besluiten om een tweede advies aan één of meer deskundigen te vragen. 9. Uitspraak van de CM 9a Standaard procedure De CM doet een schriftelijke uitspraak over het causaal verband tussen de gemelde schade en de mijnbouwactiviteit(en), de hoogte van het te vergoeden schadebedrag en de verantwoordelijke mijnbouwmaatschappij(en). Deze uitspraak is gebaseerd op de schademelding, het adviesrapport van de deskundige(n) en de zienswijze van de schademelder op het adviesrapport van de deskundige(n). In geval van meerdere mijnbouwactiviteiten in het betrokken gebied die de schade veroorzaakt kunnen hebben (‘gestapelde mijnbouw’) bepaalt de CM het aandeel van elk van de betrokken mijnbouwmaatschappijen in het te vergoeden schadebedrag. Indien de schade volgens de CM een evident andere oorzaak heeft zal zij dit in de uitspraak vermelden. De uitspraak wordt naar de schademelder gestuurd en in afschrift naar de betreffende mijnbouwmaatschappij(en). 18 9b Versnelde procedure De CM doet op basis van de schademelding een schriftelijke uitspraak over de hoogte van het te vergoeden schadebedrag. De uitspraak wordt naar de schademelder gestuurd en in afschrift naar de betreffende mijnbouwmaatschappij(en). 10. Vergoeding van de schade Schadebedragen worden vergoed zodra de schademelder aan de CM heeft bevestigd in te stemmen met het door de CM vastgestelde schadebedrag. Voor de vergoeding van vastgestelde schadebedragen zijn er naar keuze van de schademelder drie mogelijkheden: 1. Het te vergoeden schadebedrag wordt - indien het schadebedrag niet hoger is dan het maximum bedrag van de versnelde procedure - binnen vier weken na ontvangst van de instemming van de schademelder door de mijnbouwmaatschappij(en) rechtstreeks aan de schademelder betaald. 2. Het te vergoeden schadebedrag wordt binnen vier weken na de overlegging van betaalde facturen betreffende het uitgevoerde schadeherstel door de mijnbouwmaatschappij rechtstreeks aan de schademelder betaald. 3. Het te vergoeden schadebedrag wordt binnen vier weken na ontvangst van facturen van de partij die het schadeherstel heeft uitgevoerd door de mijnbouwmaatschappij aan deze partij betaald. Indien de schademelder niet instemt met het door de CM vastgestelde schadebedrag houdt de schademelder het recht om de schade te laten beoordelen door de civiele rechter. 19 5. Vervolgstappen Landelijk Loket Mijnbouwschade De Staat initieert dat het bestaande LLM verder wordt ontwikkeld als centraal meldpunt voor mijnbouwschade en als centraal informatiepunt voor mijnbouwactiviteiten. Commissie Mijnbouwschade De Staat stelt een landelijke Commissie Mijnbouwschade (CM) in. De CM stelt haar werkwijze en beoordelingskader vast. Uitvoeringsorganisatie De Staat voorziet in een adequate uitvoeringsorganisatie die beschikbaar is voor en die wordt aangestuurd door de CM. Overwogen kan worden om tezijnertijd tot een gezamenlijke uitvoeringsorganisatie te komen met de TCMG. Hierover dient nadere afstemming met EZK en TCMG plaats te vinden. Belangrijk is dat door de CM grotere aantallen schademeldingen snel kunnen worden afgehandeld. Schadeprotocol Gaswinning uit Kleine Velden op Land De Staat stelt een Schadeprotocol Gaswinning uit Kleine Velden vast. Ter uitvoering daarvan maakt de CM op basis van het Schadeprotocol nadere afspraken met het KNMI voor het tijdig leveren van kaarten aan de CM waarop beoordelingsgebieden zijn aangegeven. Convenant Gaswinning uit Kleine Velden op Land De Staat sluit met de mijnbouwmaatschappijen NAM, Vermilion en Taqa een Convenant Gaswinning uit Kleine Velden op Land, waarin naast de aansprakelijkheid van de maatschappijen onder meer ook de zorgplicht van de Staat en de reikwijdte van de daarmee samenhangende publieke regie vastgelegd wordt. Gebiedsarrangementen Gaswinning uit Kleine Velden op Land De Staat bevordert dat burgers en lokale overheden worden betrokken bij mijnbouwactiviteiten in hun omgeving en stimuleert via omgevingsprocessen de totstandkoming van Gebiedsarrangementen op basis van lokale projectvoorstellen met bijdragen van de betrokken mijnbouwmaatschappijen en de Staat. Overgangsregeling Gaswinning uit Kleine Velden op Land Vanuit de huidige situatie, waarbij burgers hun schade als gevolg van de gaswinning moeten melden bij de betreffende mijnbouwmaatschappij en waarbij de mijnbouwmaatschappijen de schade afhandelen, kan gefaseerd worden toegewerkt naar de gewenste eindsituatie met de landelijke aanpak voor de schadeafhandeling gaswinning uit de kleine velden. Een kwartiermaker kan deze overgang voorbereiden. Na gereedkomen van het Schadeprotocol Gaswinning uit Kleine Velden op Land en het beschikbaar komen van een uitvoeringorganisatie kan desgewenst de Tcbb - vooruitlopend op de instelling van de CM - de rol van Tijdelijke CM vervullen. Regeling openstaande meldingen buiten Groningenveld en gasopslag Norg Er zijn buiten het Groningenveld en de gasopslag Norg nog diverse schademeldingen die niet zijn afgehandeld. Werk een regeling uit om deze schademeldingen alsnog adequaat af te handelen. 20 Uitwerking voor overige mijnbouwtypes Parallel aan de totstandkoming van de landelijke aanpak voor de gaswinning uit de kleine velden kan op overeenkomstige wijze gewerkt worden aan de totstandkoming van de landelijke aanpak voor de overige types mijnbouw, namelijk de zoutwinning, de geothermie en de na-ijlende gevolgen van de kolenwinning in Limburg. Het Schadeprotocol Gaswinning uit Kleine Velden op Land kan daarbij fungeren als model voor de schadeprotocollen bij de overige types mijnbouw. Met betrekking tot mijnbouwschades door de naijlende gevolgen van de kolenwinning in Limburg wordt nog opgemerkt dat in een aantal gevallen geen mijnbouwmaatschappij meer aangesproken kan worden voor vergoeding van die mijnbouwschades. In die gevallen zou de Staat (al dan niet samen met andere partijen) kunnen voorzien in de vergoeding van de mijnbouwschade (rechtstreeks of via een fonds). 21 Bijlage A Geconsulteerde instanties en personen Bewonersgroepen Bewonersvereniging Stop Gaswinning Marsdijk Nu Dorpsbelangen Ternaard Dorpsbelang Wierum Stichting Fêste Grûn Noord-east Fryslân Landelijke en lokale bestuurders EZK IPO VNG Provincies: Drenthe, Overijssel, Noord-Brabant, Noord- en Zuid-Holland Gemeentes: Aa en Hunze, Assen, de Fryske Marren, Hardenberg, Heerenveen, Tubbergen, Weststellingwerf, Westerkwartier, Woerden Mijnbouwmaatschappijen NAM Vermilion Taqa ONE Nogepa Overige instanties TCMG KNMI Mijnraad SodM RVO 22 Bijlage B Beoordelingskader schade 1. Inleiding Het achterhalen van de oorzaak of oorzaken van schade aan gebouwen is een lastige opgave, zeker als aardbevingen daarbij een rol kunnen spelen. De grootste knelpunten vanuit technisch oogpunt zijn: - - - Bij het vaststellen van de technische causaliteit is de vraag of er een verband is tussen een bepaalde gebeurtenis (in het verleden) en de (op een bepaald moment) geconstateerde schade. Het tijdsaspect speelt daarbij een grote rol. Bij bevingsschade gaat het gewoonlijk om schade die gelijktijdig met de beving, of kort daarna, optreedt. Daartegenover treedt zettingsschade gewoonlijk pas op vele jaren nadat een woning is gebouwd, verbouwd, bijgebouwd, of nadat een verandering in de omgeving heeft plaatsgevonden. Hoeveel onderzoek moet worden uitgevoerd om tot een uitspraak over de causaliteit te komen? Er is een tendens om bij gebouwopnames alle aanwezige schades fotografisch vast te leggen en deze één voor één te analyseren. Worden de beoordelingsresultaten beter bij een uitgebreider onderzoek en hoe verhouden de onderzoekskosten zich tot de opgetreden schade? Hoe groot is het bij een aardbeving te beschouwen gebied? De door een beving veroorzaakte trillingen zijn op korte afstand van het epicentrum relatief groot en op grote afstand relatief klein. Op welke afstand is de trillingssnelheid zo klein geworden dat er redelijkerwijs geen schade aan gebouwen door de beving meer valt te verwachten c.q. veroorzaakt kan zijn? 2. Onderzoek oorzaken bouwkundige schade in Groningen Bouwkundige schade doet zich vaak voor in de vorm van scheuren in metselwerk. In de studie naar bouwkundige schade in Groningen3 is aan de hand van 69 case studies van gebouwen gekeken welke afzonderlijke oorzaken of combinaties van oorzaken een rol kunnen hebben gespeeld bij het ontstaan van schade. Daartoe zijn scenario’s beschouwd om de schade te kunnen verklaren naar type, aard en voorkomen. In het onderzoeksrapport worden de mogelijke oorzaken van schade in drie hoofdcategorieën onderverdeeld: - gebouwgebonden oorzaken; ongelijkmatige zettingen; bevingen. Gebouwgebonden oorzaken zijn die oorzaken die uitsluitend samenhangen met het gebouw, de geometrie, de toegepaste bouwmaterialen en constructiewijzen en met de krachtswerking in het gebouw. Deze oorzaken staan los van de lokale situatie. Gebouwgebonden oorzaken zijn niet specifiek voor de onderzochte panden of voor de provincie Groningen. Deze oorzaken komen in heel Nederland voor. Zettingen en zettingsverschillen kennen een breed spectrum van achterliggende of dieper liggende oorzaken die sterk worden bepaald door specifieke lokale omstandigheden. In vrijwel alle onderzochte gevallen is de situatie van de fundering in combinatie met de lokale ondiepe ondergrond de belangrijkste factor bij het ontstaan van zettingen en zettingsverschillen. Voor de verklaring van de bouwkundige schade speelt deze oorzaak een grote rol. De meeste onderzochte panden staan niet op palen en zijn zogenaamd ‘op staal’ (= ondiep) gefundeerd. 3 Ir. P.C. van Staalduinen, dr. ir. K.C. Terwel, prof. dr. ir. J.G. Rots, Onderzoek naar de oorzaken van bouwkundige schade in Groningen, Methodologie en case studies ter duiding van de oorzaken, TU Delft, Faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen, Rapportnummer CM-2018-01, 11 juli 2018 23 Bevingen zijn als schadebijdragende factor moeilijk uit te sluiten van de best verklarende scenario’s, maar vallen tegelijk ook moeilijk als zodanig te bewijzen. Het schadebeeld biedt hiervoor meestal onvoldoende aanknopingspunten. Waar combinaties van bevingen met andere oorzaken optreden, lijkt bij lichte bevingen het schadebeeld vooral gerelateerd te zijn aan andere onderliggende oorzaken. Het kan echter zijn dat de beving de 'trigger' is geweest voor het ontstaan van de schade. Voor het betrouwbaar bepalen van de invloed van de beving op de schade is kennis van het moment van het ontstaan van de schade essentieel. In gemiddeld 70% van de schades kon op basis van de beschikbare schadeopnamerapporten een best verklarend scenario in de studie worden geformuleerd. In de overige gevallen waren er te veel opties of was de kwaliteit van de informatie over de schade onvoldoende om tot een oordeel te komen. Eén van de conclusies van het rapport is dat in Groningen gebouwgebonden oorzaken en ongelijkmatige zettingen de belangrijkste schadeoorzaken zijn. Gebleken is dat gebouwen van na 1970 mede op basis van beter grondonderzoek beter zijn gefundeerd: de schade door zettingen is bij deze gebouwen hier aanzienlijk geringer. 3. Gaswinning uit kleine velden De studie biedt een goede basis voor de beoordeling van eventuele schade door gaswinning uit kleine velden. De bevindingen over gebouwgebonden schade hebben een breder toepassingsgebied dan alleen de provincie Groningen en hetzelfde geldt voor schade als gevolg van ongelijkmatige zettingen: ondiepe funderingen op een samendrukbare klei-ondergrond komen niet alleen in de provincie Groningen voor, maar op veel meer plaatsen in Nederland. Het betreft dan vooral de wat oudere bebouwing. Voor de beoordeling van de oorzaak (of oorzaken) van gemelde schades en de beantwoording van de causaliteitsvraag hanteert de CM een beoordelingskader waarbij deskundigen als volgt te werk gaan: - - stel per schadegeval een best verklarend scenario op met toepassing van de hiervoor genoemde drie hoofdcategorieën; houdt bij het trekken van de uiteindelijke conclusie rekening met de grotere onzekerheid rond het vaststellen van de schadeoorzaak ‘bevingen’ in vergelijking met de schadeoorzaken ‘gebouwgebonden schade’ en ‘ongelijkmatige zettingen’; eventuele onduidelijkheid over de schadeoorzaak werkt in het voordeel van de schademelder. Voor het vaststellen en beoordelen van de schade adviseert de Tcbb de onderzoeken op locatie beperkt te houden tot de schade die door de bewoner is gemeld en dus niet alle onvolkomenheden in een gebouw te gaan fotograferen en analyseren. De Tcbb vindt het belangrijk dat de schade wordt onderzocht en beoordeeld door deskundigen op het gebied van bouwconstructies en ondiepe ondergrond. Die deskundigen zijn tevens verantwoordelijk voor het opstellen van het adviesrapport aan de Commissie Mijnbouwschade. Met betrekking tot de schadelocatie is van belang dat rekening wordt gehouden met de trillingssnelheden die door een beving kunnen zijn opgetreden in vergelijking met de trillingssnelheid waarbij schade is te verwachten. De gevoeligheid van het bouwdeel voor trillingsschade is daarbij een belangrijke parameter. De SBR Trillingsrichtlijn A: Schade aan bouwwerken: 2017 biedt daarvoor goed bruikbare informatie. 24
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/1bbf8660-55ec-4e10-9628-6793a60530fd
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2018–2019 2 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 2568 Vragen van het lid Beckerman (SP) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het grote tekort aan sociale huurhuizen (ingezonden 29 maart 2019). Antwoord van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen 7 mei 2019). Vraag 1 Kent u het bericht en de oproep van Federatie Opvang dat het «tekort sociale huurwoningen is zo groot dat er een deltaplan nodig is»?1 Wat is uw reactie daarop? Antwoord 1 Ja, dat bericht is mij bekend. Vraag 2 Hoe gaat u ervoor zorgen dat er snel structureel meer betaalbare, sociale huurhuizen komen, zonder dat de kwaliteit van de huizen achteruit gaat en zonder dat er wordt getornd aan huurdersrechten? Antwoord 2 Het is belangrijk om een woning te hebben. In alle segmenten zijn momenteel tekorten, op lokaal niveau verschillen die sterk. Het woningtekort in Nederland heeft dan ook mijn bijzondere aandacht. Ik ben daarom volop bezig met maatregelen op alle terreinen van de woningmarkt. Ik pak de samenwerking met anderen op daar waar die het meest effectief is: regionaal, sectoraal en thematisch. Het gaat daarbij om maatregelen en afspraken die zich richten op het bouwen van meer woningen, maar zeker ook maatregelen die bijdragen aan de betaalbaarheid. Zo werk ik aan de uitvoering van de Nationale Woonagenda, woondeals in gebieden met de meeste druk op de woningmarkt, een stimuleringsaanpak flexwonen om te zorgen voor meer tijdelijke woonruimte komt voor spoedzoekers (conform motie Ronnes c.s._), het Actieplan Dak- en Thuisloze Jongeren, de Meerjarenagenda Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang, het Actieplan Studentenhuisvesting, de Actie-agenda Vakantieparken, uitwerking van de aanbevelingen van de 1 ah-tk-20182019-2568 ISSN 0921 - 7398 ’s-Gravenhage 2019 NOS, 24 maart 2019, https://nos.nl/artikel/2277427-tekort-sociale-huurwoningen-is-zo-groot-dater-een-deltaplan-nodig-is.html Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, Aanhangsel 1 Samenwerkingstafel middenhuur, de actielijn Wonen en Zorg uit Programma Langer Thuis, en de evaluatie van de herziene Woningwet. Bovendien maak ik vaart met de uitwerking van afspraken uit het Sociaal Huurakkoord dat Aedes en de Woonbond met elkaar sloten. Daarmee hebben huurders de komende jaren meer zekerheid over de betaalbaarheid van hun woning. Uiteindelijk ben ik niet degene die woningen bouwt, daar staan andere partijen voor aan de lat. Specifiek voor sociale huurwoningen gebeurt er al veel. Zo heeft Aedes in haar Woonagenda de ambitie uitgesproken om 30.000 woningen per jaar te bouwen en sloot zij met de Woonbond het Sociaal Huurakkoord om de betaalbaarheid van huurwoningen te borgen. Vraag 3 Hoe gaat u ervoor zorgen dat de norm blijft dat mensen een vast en geen tijdelijk huurcontract hebben aangezien u en een deel van de Kamer «flexwonen» wil stimuleren? Antwoord 3 Voor mij is de norm dat het voor iedereen bereikbaar moet zijn om prettig en betaalbaar te wonen, ook als je met spoed een woning nodig hebt en nergens anders terecht kunt omdat je bijvoorbeeld onvoldoende inschrijftijd hebt opgebouwd. Flexwonen biedt voor spoedzoekers een uitkomst, al is dat maar voor een bepaalde periode. Het zorgt ervoor dat je snel een dak boven je hoofd hebt en niet verder in problemen terecht komt na bijvoorbeeld een scheiding, ziekte of ontslag. Daarmee heeft de woningzoekende tijd, rust en ruimte om een volgende stap voor te bereiden. Vraag 4 Waar moeten bewoners van een tijdelijke woning naar toe als hun huurcontract afloopt maar er geen andere beschikbare en betaalbare woning is? Antwoord 4 Bij het hanteren van tijdelijke huurcontracten is het perspectief op andere woonruimte na afloop van het huurcontract erg belangrijk. Het verschilt per regio en ook per woningzoekende hoe dat perspectief eruitziet en welke aanvullende acties daarvoor vanuit de verhuurder of de huurder nodig zijn. In de meeste woningmarktregio’s is het geen probleem om na afloop van een tijdelijk huurcontract van bijvoorbeeld twee (maximumduur tijdelijke overeenkomst voor zelfstandige woningen) of vijf jaar (maximumduur voor tijdelijke overeenkomst van onzelfstandige woonruimte) voor reguliere woonruimte in aanmerking te komen. Sommige spoedzoekers stromen op eigen initiatief na verloop van tijd uit naar een koopwoning of huurwoning in de vrije sector. Andere woningzoekenden hebben meer hulp nodig en worden daar vaak vanuit een flexibele woonoplossing bij geholpen. Veel gemeenten hebben er bovendien voor gekozen om de al opgebouwde wachttijd in het woonruimteverdeelsysteem niet te laten vervallen bij het aanvaarden van een flexibele woonoplossing met een tijdelijk contract. Zeker in kraptegebieden is dit een belangrijke maatregel. Overigens is voor mij juist het bieden van perspectief voor spoedzoekers een belangrijke reden om in te zetten op flexwonen. Daarmee kunnen onwenselijke woonsituaties of dakloosheid voorkomen worden. Op maatschappelijk niveau kunnen we de kosten voor opvang en handhaving terugdringen en tegelijkertijd verloedering tegengaan door transformatie van leegstaande gebouwen naar flexwonenoplossingen. Vraag 5 Hoe verhoudt uw beleid om de verkoop van sociale huurhuizen te stimuleren zich tot het tekort aan minstens 80 duizend sociale huurwoningen? Bent u bereid uw beleid te herzien en de verkoop aan derden, met name particuliere beleggers, te stoppen? Antwoord 5 Beslissingen om sociale huurwoningen te verkopen worden door de corporatie gemaakt in overleg met de gemeente en de huurdersorganisatie. De omvang van de benodigde voorraad aan sociale huurwoningen, de samenstelling daarvan en de spreiding over de wijken zijn bij uitstek onderwerpen die aan bod komen in het overleg tussen corporatie, gemeente Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, Aanhangsel 2 en huurdersorganisatie in het kader van het maken van prestatieafspraken. Dan zal ook blijken of er een overschot is aan bepaalde (typen) woningen, waarbij verkoop een optie is, en een tekort aan andere. Bij de vertaling hiervan naar de prestatieafspraken kan worden vastgelegd hoe groot de omvang van de sociale woningvoorraad moet zijn en/of welke woningen verkocht kunnen worden. Dit biedt een waarborg dat de sociale woningvoorraad van de gewenste grootte en samenstelling is. De opbrengsten van de verkopen kunnen worden aangewend voor de volkshuisvestelijke opgaven van de corporatie, waaronder nieuwbouw. De verkoopregels worden in zoverre vereenvoudigd dat de thans voorgeschreven gemeentelijke zienswijze op verkopen kan vervallen indien er prestatieafspraken zijn gemaakt zoals hiervoor beschreven. Zijn deze prestatieafspraken er niet, dan blijft een gemeentelijke zienswijze verplicht. Overigens geldt deze regeling alleen voor potentieel te liberaliseren woningen, voor blijvend gereguleerde woningen blijft een zienswijze van de gemeente en van de huurdersorganisatie verplicht. Gegeven deze waarborgen is er geen reden om verkopen, waaronder verkopen aan beleggers, te stoppen. Vraag 6 Zijn er nog steeds op korte termijn 10 duizend huurhuizen nodig of is dit aantal inmiddels gegroeid, omdat Federatie Opvang, GGZ Nederland en de RIBW Alliantie al in 2016 meldden dat er snel 10 duizend extra woningen nodig waren voor doelgroepen uit opvang en ggz? Wat heeft u sinds die oproep gedaan om mensen uit de maatschappelijke opvang en de ggz aan een betaalbaar huis te helpen?2 Antwoord 6 Hoeveel woningen precies op landelijk niveau nodig zijn voor mensen die door de ambulantisering van de ggz, het beschermd wonen en de maatschappelijk opvang zelfstandig (begeleid) gaan wonen is niet bekend. De vraag naar woningen met bijbehorende randvoorwaarden als passende begeleiding is een opgave die van regio tot regio verschilt en lokaal moet worden opgepakt. Gemeenten kijken hierbij breder dan alleen deze doelgroepen. Bij het door BZK en VWS gefinancierde kennis- en experimentenprogramma «Langer Thuis» van Platform31 wordt gekeken naar goede voorbeelden om de lokale opgave met betrekking tot wonen en zorg van gemeenten in beeld te brengen. In dat kader wordt ook een landelijke uitvraag gedaan bij gemeenten, naar of zij de opgave in beeld hebben voor specifieke doelgroepen zoals ouderen en doorstroom uit maatschappelijk wonen en beschermd wonen, en hoe groot die opgave is. De Staatssecretaris van VWS en ik stimuleren onder andere via de Nationale woonagenda en de Meerjarenagenda Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang dat gemeenten, corporaties, en huurdersorganisaties, bij voorkeur samen met zorgaanbieders en het sociaal domein, (prestatie)afspraken te maken over het beschikbaar maken van woonruimte voor mensen die uitstromen uit intramurale voorzieningen naar de wijk. In het kader van de Meerjarenagenda is bestuurlijk afgesproken dat regio’s in 2019 concrete uitvoeringsafspraken maken over de uitstroom uit beschermd wonen en maatschappelijke opvang, waaronder over het realiseren van voldoende beschikbare en betaalbare wooneenheden en een breed arsenaal van woonvarianten. In recent onderzoek geeft 72% van de ondervraagde corporaties aan afspraken te hebben voor de directe bemiddeling van dergelijke groepen naar zelfstandige huisvesting. Het is belangrijk om niet alleen afspraken over passende en de betaalbare huisvesting en de ontwikkeling van een scala aan diverse woonvormen te maken, maar juist ook over afspraken te maken over de noodzakelijke randvoorwaarden, zoals op- en afschaalbare begeleiding, spreiding over buurten, weten waar partijen terecht kunnen bij woonoverlast, het op orde krijgen van schulden, en een zachte landing van mensen in de wijk. In het kader hiervan ondersteunt het Rijk de uitbreiding van actieprogramma «Weer Thuis!» van initiatiefnemers VNG, Aedes, Federatie Opvang, Leger des Heils 2 https://www.opvang.nl/site/item/woningnood-kwetsbare-groepen-op-agenda-tweede-kamer Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, Aanhangsel 3 en de RIBW Alliantie met 10 extra regio’s. Bovendien is er vanuit het door BZK en VWS ondersteunde programma «Weer Thuis in de Wijk» bij Platform31 een reeks aan relevante publicaties en leerkringen opgeleverd die lokale partijen helpen bij het in kaart brengen van de lokale opgave en het vormgeven van een goed samenwerkingsproces. Vraag 7 Waar kunnen mensen terecht die urgent een woning nodig hebben, zoals mensen van wie hun relatie stuk loopt en zij toevallig wonen in een regio waar er woningnood heerst? Antwoord 7 Mensen die urgent een woning nodig hebben in een regio waar schaarste is, kunnen afhankelijk van hun (financiële) mogelijkheden zelf woonruimte op de woningmarkt zoeken. Wanneer dat niet in de eigen regio mogelijk is, vergroot het de slagingskansen om het zoekgebied te vergroten. Afhankelijk van het lokale beleid kunnen woningzoekenden in aanmerking komen voor een urgentieverklaring. Gemeenten kunnen dit verankeren in een huisvestingsverordening. In gemeenten zonder huisvestingsverordening beslissen corporaties zelf welke groepen in aanmerking kunnen komen voor urgentie. Het verlenen van urgentie aan specifieke doelgroepen is een verdeling van schaarste op de woningmarkt. Het spreekt voor zich dat naarmate gemeente meer groepen aan urgentieregelingen toevoegt, deze aan kracht inboeten. In geval van schaarste is het daarnaast verstandig om lokaal de woningbouwplannen af te stemmen op de kwalitatieve woningbehoefte, zowel op de lange als de korte termijn. Naast reguliere huur- en koopwoningen kan ook een meer flexibele woningvoorraad helpen om mensen snel van een woning te voorzien. Met de stimuleringsaanpak Flexwonen zal het Rijk gemeenten en andere betrokken bij de totstandkoming van meer flexibele en tijdelijke woningen ondersteunen, conform motie Ronnes c.s. over een noodplan woningbouw. Daarmee wordt voorkomen dat groepen mensen hun toevlucht zoeken tot (informele) woonoplossingen die minder geschikt zijn, zoals het wonen op vakantieparken en jachthavens. Vraag 8 Kunt u schematisch aangeven hoe u de tien aangenomen moties over het aanpakken van de woningnood onder met name kwetsbare groepen heeft uitgevoerd, per motie? Kunt u aangeven hoeveel extra betaalbare huurwoningen er bij zijn gekomen tussen 2015 en 2019 of vindt u dat de moties niet voldoende of naar behoren zijn uitgevoerd?3 3 Tien aan aangenomen moties over aanpak woningschaarste voor m.n. kwetsbare groepen tussen 2015 en 2019 (bron: Federatie Opvang, brief 29 januari 2019, documentnummer 2019D03599) 1. 22 januari 2015 Motie van het lid Berckmoes-Duindam c.s. over de beschikbaarheid van voldoende betaalbare huurwoningen voor uitstroom maatschappelijke opvang (29 325, nr. 71) 2. 8 oktober 2015 Motie Linda Voortman voor ontwikkeling actieplan nieuwkomers/ herstarters op de woningmarkt (34 300 XVIII, nr. 290) 3. 10 december 2015 Motie Bashir over meer betaalbare huurwoningen voor ouderen of mensen met een beperking (19 637, nr. 2100) 4. 17 maart 2016 Motie van het lid Berckmoes-Duindam c.s. over gemeenten stimuleren om de uitstroom uit de maatschappelijke opvang te bevorderen (29 325, nr. 76) 5. 31 mei 2016 Motie Albert de Vries om maatregelen regering hoe deze op korte termijn gaat voorzien in behoefte aan betaalbare sociale huurwoningen en middeldure huurwoningen (32 847, nr. 230) 6. 20 juni 2017 Motie Ronnes over een plan om het tekort aan geschikte huurwoningen voor verwarde personen weg te werken (29 453, nr. 444) 7. 11 december 2017 Motie Dik-Faber en Voortman over uitbreiding van het actieprogramma Weer Thuis (34 775, nr. 33) (motie is per einde 2018 uitgevoerd) 8. 29 mei 2018 Motie Koerhuis en Dik-Faber over tijdelijke huisvesting (32 847, nr. 396) 9. 12 november 2018 Motie Ronnes c.s. over oppakken van maatschappelijke opgaven door de corporaties (35 000 VII, nr. 52) 10. 29 november 2018 Motie René Peters over een actieplan om uithuiszettingen te voorkomen (35 000 XV, nr. 53) Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, Aanhangsel 4 Antwoord 8 Hieronder treft u een schema met verwijzing naar de stukken waarin de uitvoering van de betreffende moties is toegelicht. Motie Motienummer Afgedaan Berckmoes-Duindam c.s. Voortman TK 2014–2015, 29 325 nr. 71 TK 2015–2016, 29 325, nr. 74 TK 2015–2016, 34 300-XVIII, nr. 29 TK 2015–2016, 19 637, nr. 2100 TK 2015–2016, 29 325, nr. 76 TK 2015–2016, 32 847, nr. 228 TK 2016–2017, 32 847, nr. 294 TK 2018–2019, 32 847, nr. 428 TK 2018–2019, 32 847, nr. 428 Koerhuis/Dik-Faber TK 2015–2016, 32 847, nr. 230 TK 2016–2017, 29 453, nr. 444 TK 2017–2018, 34 775-XVIII, nr. 33 TK 2017–2018, 32 847, nr. 396 Ronnes c.s. TK 2018–2019, 35 000-VII, nr. 52 Peters TK 2018–2019, 35 000-XV, nr. 53 Bashir Berckmoes-Duindam c.s. De Vries Ronnes Dik-Faber/Voortman TK 2015–2016, 32 847, nr. 228 TK 2015–2016, 32 847, nr. 228 Loopt mee in halfjaarlijkse rapportage over plancapaciteit In voorbereiding, zie ook TK 2018–2019, 32 847, nr. 472 In voorbereiding Het aantal goedkope huurwoningen (huurprijs onder de kwaliteitskortingsgrens van € 414,02 in 2017) en betaalbare huurwoningen (huurprijs tussen de kwaliteitskortingsgrens van € 414,02 en de aftoppingsgrens van € 635,05 in 2017) in de corporatiesector bij elkaar opgeteld nam toe van 1.785.011 zelfstandige woningen begin 2015 tot 1.833.828 zelfstandige woningen eind 2017 (bron: verantwoordingsinformatie woningcorporaties). Dit is tevens het meest recente moment waarover de data beschikbaar zijn. Vraag 9 Klopt het dat de wachttijden bij De Alliantie kunnen oplopen tot 20 jaar? Zo ja, hoe verklaart u dat?4 Antwoord 9 De genoemde wachttijd in het krantenartikel in «Almere deze week» d.d. 25 februari 2019 is een prognose. Of deze prognose realistisch is kan ik niet beoordelen. De wacht- en zoektijd voor personen die zich nu inschrijven is afhankelijk van de ontwikkeling van het aantal woningzoekenden, van de woningvoorraad en ook van de eisen die een woningzoekende aan een woning stelt. In de woningnetregio Almere was de inschrijfduur bij verhuring in 2017 gemiddeld 8,6 jaar. Dit blijkt uit het onderzoek Stand van de woonruimteverdeling (zie volgende vraag). De zoekduur in deze regio is niet bekend, maar uit landelijke cijfers blijkt dat de zoekduur veel korter is dan de inschrijfduur. Vraag 10 Wat is de laatste stand van zaken van wacht- en zoektijden in ons land voor sociale huurhuizen? Kunt u overzicht geven per woningmarktregio, en zo nee bent u bereid dat te onderzoeken? Antwoord 10 Op 4 april heb ik twee onderzoeksrapporten aan uw Kamer gestuurd over wacht- en zoektijden: Stand van de woonruimteverdeling en Ruimte voor wonen, over de resultaten van het Woon Onderzoek Nederland 2018. Hierin worden de wacht- en zoektijden per regio beschreven. In de Staat van de Volkshuisvesting 2019 die in mei aan de Kamer wordt aangeboden zal ik ingaan op de uitkomsten. Vraag 11 Hoe verhoudt het eisen van extra belastingen op sociale huurhuizen, in de vorm van de verhuurderheffing en de uitwerking van ATAD, zich tot het oplossen van de tekorten in de sociale huursector? 4 http://www.almeredezeweek.nl/nieuws/1496512-woningnood-legt-druk-op-gezinsleven-karinkleis-waterink Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, Aanhangsel 5 Antwoord 11 Corporaties zijn Vpb-plichtig, waardoor algemene fiscale maatregelen die de Vpb betreffen, zoals de ATAD-maatregelen, ook hen kunnen raken. Bij de verhuurderheffing is de grondslag de WOZ-waarde, waardoor in principe de heffingslast toeneemt als de WOZ-waarde stijgt. Zoals aangegeven in mijn brief_ van 6 maart jl. zal ik onderzoek uitzetten naar de omvang en kosten van de maatschappelijke opgaven voor woningcorporaties in relatie tot de financiële slagkracht van de corporatiesector op lange en korte termijn, zowel landelijk als regionaal. Eind 2019 verwacht ik de Kamer de resultaten van deze onderzoeken te kunnen presenteren. Vraag 12 Wat is uw reactie op de woorden van de bestuurssecretaris van Lefier die stelt: «Uitgelezen moment om de verhuurderheffing af te schaffen, onder voorwaarde dat wij corporaties elke euro die ons dat bespaart inzetten ten dienste van de volkshuisvesting», gezien het begrotingsoverschot van maar liefst 11 miljard euro? Bent u bereid om de extra belastingen voor de sociale huursector om te zetten in een investeringsplicht, zodat er meer geld vrij komt voor nieuwbouw, verduurzaming en lagere huurprijzen?5 6 Antwoord 12 In reactie op de woorden van de bestuurssecretaris van Lefier stel ik vast dat corporaties in beginsel hun beschikbare middelen te allen tijde dienen in te zetten ten dienste van de volkshuisvesting. Dit geldt ongeacht een eventuele afschaffing van de verhuurderheffing. Ik ga ervan uit dat ook Lefier zijn middelen inzet ten behoeve van de volkshuisvesting. Verder blijkt uit de verantwoordingsgegevens en prospectieve informatie van de corporaties en uit de indicatieve bestedingsruimte woningcorporaties (IBW) dat in het algemeen geldt dat corporaties nog voldoende middelen hebben om te investeren. Dit geldt zeker op de korte termijn. Om corporaties toch te blijven stimuleren om te investeren, hebben we dit jaar de verhuurderheffing structureel met 100 miljoen euro verlaagd en is er een heffingsvermindering voor het investeren in verduurzaming geïntroduceerd. Hierdoor is er reeds meer geld vrijgekomen om te investeren. Desondanks blijf ik de investeringscapaciteit van corporaties in de gaten houden, onder meer via het aangekondigde onderzoek uit de brief van 6 maart jl., waarop ik in vraag 11 ook al ben ingegaan. 5 6 Twitter 26 maart 2019, https://twitter.com/ErikRTimmer/status/1110531601467953154 NOS, 26 maart 2019, https://nos.nl/artikel/2277617-begrotingsoverschot-stijgt-meer-danverwacht.html Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, Aanhangsel 6
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/ead691aa-cef2-487f-aea0-415afe16288b
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2018–2019 34 170 Chronisch Vermoeidheidssyndroom (ME/CVS) Nr. 5 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR MEDISCHE ZORG Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 26 maart 2019 Op 27 november 2018 heeft u een petitie en een rapport ontvangen van de Stichting Steungroep ME en Arbeidsongeschiktheid, ME/CVS Stichting Nederland en ME/cvs Vereniging betreffende «Ervaringen van ME-patiënten met de medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid door het UWV». Met betrekking tot de sociaal medische (her)beoordelingen van mensen die een uitkering aanvragen stuur ik u deze brief mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In de petitie wordt verzocht de adviezen van het rapport dat de Gezondheidsraad op 19 maart 2018 publiceerde met betrekking tot myalgische encefalomyelitis/chronisch vermoeidheidssyndroom (ME/CVS) op te volgen. De Gezondheidsraad deed daarin de volgende aanbeveling: medische beoordelaars in het kader van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen [...] erop te wijzen dat ME/CVS een ernstige ziekte is die gepaard gaat met substantiële functionele beperkingen en de keuze van een patiënt om geen cognitieve gedragstherapie (CGT) of oefentherapie te doen niet te beschouwen als «niet adequaat herstelgedrag». Sociaal medische herbeoordelingen Ik heb het rapport van de Gezondheidsraad, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van een reactie voorzien die op 11 december 2018 aan uw Kamer is aangeboden1. Hierin is aangegeven dat het uitgangspunt van UWV is dat ME/CVS wordt erkend als ziekte, klachten serieus genomen dienen te worden en mensen met ME/CVS, net als andere mensen die (deels) niet (meer) kunnen werken, individueel beoordeeld moeten worden. De uitgangspunten van het UWV stellen ook onomwonden dat wanneer iemand om moverende redenen en in overleg met de reguliere behandelaar afziet van CGT als behandelingsoptie, dit enkele feit geen reden is om aanspraak op sociale zekerheid aan de cliënt te onthouden. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is 1 kst-34170-5 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2019 Kamerstuk 34 170, nr.4 Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 34 170, nr. 5 1 derhalve samen met het UWV van mening dat recht wordt gedaan aan de aanbevelingen van de Gezondheidsraad. Uit het rapport dat drie organisaties van mensen met ME/CVS op 27 november 2018 aan uw Kamer hebben aangeboden, komt het beeld naar voren dat de afgelopen 10 jaar niet iedereen met ME/CVS zichzelf of zijn of haar ziekte serieus genomen voelde bij de medische beoordeling. Ook laat het rapport zien dat de inschatting van mensen zelf over wat hun mogelijkheden zijn, niet altijd overeenkomt met het medisch oordeel van de verzekeringsarts. Voor de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid staat voorop dat het UWV alle mensen die zij beoordelen of begeleiden serieus moet nemen, ongeacht de reden waarom zij deels of geheel niet meer kunnen werken. Wanneer mensen desondanks klachten over de bejegening of de beoordeling hebben dan moet het UWV daar serieus op ingaan. Het UWV heeft het rapport van de drie patiëntenorganisaties in ontvangst genomen en het UWV heeft op 22 januari jongstleden zijn bereidheid om serieus in te gaan op klachten onderstreept in een gesprek met deze patiëntenorganisaties. Daarnaast onderhoudt UWV regelmatig contact met verschillende patiëntenorganisaties. Ik juich dat toe. UWV gaat ook in gesprek met de overige stakeholders. Zo gaat het UWV over de bij- en nascholing in gesprek met de Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde (NVVG), de Netherlands School of Public and Occupational Health (NSPOH) en de Sociaalgeneeskundige beroepsopleidingen (SGBO). In mijn Kamerbrief van 11 december jl. (Kamerstuk 34 170, nr. 4) heb ik uw Kamer laten weten dat ik besloten heb ZonMw de opdracht te geven een onderzoeksagenda te ontwikkelen met een nadruk op biomedisch wetenschappelijk onderzoek, als opstap naar het inrichten van een onderzoeksprogramma gericht op ME/CVS. Patiëntenorganisaties zijn betrokken bij de ontwikkeling van die onderzoeksagenda, waaronder de organisaties die u de petitie hebben aangeboden. Op 7 maart vond een gesprek plaats met de patiëntenorganisaties en ZonMw om het traject om te komen tot een onderzoeksagenda te bespreken. Ik heb er vertrouwen in dat samenwerking op het gebied van kennisontwikkeling een positieve bijdrage zal leveren aan de ondersteuning en zorg die mensen met ME/CVS nodig hebben. De Minister voor Medische Zorg, B.J. Bruins Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 34 170, nr. 5 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/cb5e5e20-6780-4ac0-b79e-3633709475d8
SPREKERSLIJST Woensdag 3 juni 2020 Wet herstel voorzieningen Sint Eustatius (35422) 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. Naam: Fractie: Spreektijd: A. Bosman N. Özütok A.A.G.M. van Raak A.H. Kuiken C.J.L. van Dam A.E. Diertens M. de Graaf S.J.F. van der Graaf VVD GroenLinks SP PvdA CDA D66 PVV ChristenUnie 10 min 6 min 7 min 10 min 6 min 8 min 5 min 12 min ________________________________________________________________ VVD = Volkspartij voor Vrijheid en Democratie PVV = Partij voor de Vrijheid CDA = Christen-Democratisch Appèl D66 = Democraten 66 GroenLinks SP = Socialistische Partij PvdA = Partij van de Arbeid ChristenUnie PvdD = Partij voor de Dieren SGP = Staatkundig Gereformeerde Partij DENK 50PLUS FvD = Forum voor Democratie Groep Krol/vKA Van Haga
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/394fa350-0dfa-4cca-8a32-535484eaba2e
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2022–2023 2 Vragen gesteld door de leden der Kamer 2022Z17967 Vragen van het lid Van den Berg (CDA) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de bereikbaarheid van acute zorg in Rotterdam-Rijnmond en omgeving (ingezonden 28 september 2022). Vraag 1 Bent u bekend met het dashboard van de Veiligheidsregio RotterdamRijnmond met de aanrijtijden van ambulances?1 Vraag 2 Deelt u de conclusie, aangezien bij A1-incidenten een ambulance in 95% van de gevallen binnen vijftien minuten ter plaatse dient te zijn, dat bij diverse gemeenten in deze regio het percentage daar zeer regelmatig ver onder ligt? Vraag 3 Kunt u aangeven wat hiervan de reden is en in het bijzonder of dit te maken heeft met verouderde software? Vraag 4 Welke acties gaat u ondernemen om het percentage te verhogen? Vraag 5 Klopt het dat Rotterdam The Hague Airport (RTHA) onlangs aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gevraagd heeft om spoedig de mogelijkheden te bezien om bij te dragen aan een oplossing voor de dreigende overschrijding van de grenswaarden van een of meer handhavingspunten voor geluid rondom de luchthaven?2 Vraag 6 Klopt de conclusie dat hiermee gedoeld wordt op de inzet van de traumahelikopter? 1 Dashboard Veiligheidsregio, periode augustus 2022 (https://dashboard.mijnvrr.nl/extern/ rijnmondveilig?color1=rgba(0,67,128,0.8)). 2 Kamerstuk 31 936, nr. 993. kv-tk-2022Z17967 ’s-Gravenhage 2022 Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Vragen 1 Vraag 7 Deelt u de mening dat de inzet van de traumahelikopter vanaf Rotterdam The Hague Airport belangrijk is voor bereikbaarheid van de acute zorg in Zuidwest-Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u RTHA al laten weten geen mogelijkheden te zien om bij te dragen aan een oplossing van de overschrijding? Vraag 8 Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van het jaar 2023? Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Vragen 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/8396ab93-1ea1-48b6-84c2-4bfc14dc626c
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2012–2013 2 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 1546 Vragen van het lid Leijten (SP) aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het bericht dat Achmea en het Slotervaartziekenhuis geen contract hebben afgesloten (ingezonden 7 februari 2013). Antwoord van minister Schippers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen 7 maart 2013). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr.1490 Vraag 1 Wat is uw reactie op het bericht dat het Slotervaartziekenhuis en zorgverzekeraar Achmea geen contract hebben afgesloten?1 Antwoord 1 Mijn reactie is dat het niet tot stand komen van een contract een mogelijke uitkomst is in het decentrale sturingsmodel waarvoor we in ons gezondheidszorgstelsel hebben gekozen. Overigens heb ik inmiddels begrepen van Achmea dat de onderhandelingen over de contractering voor 2013 met het Slotervaartziekenhuis niet definitief zijn afgerond. Vraag 2 Wat vindt u ervan dat Achmea al aan al haar verzekerden heeft laten weten dat zij geen contract heeft afgesloten met het Slotervaartziekenhuis, en dat zij voortaan de declaraties eerst zelf moeten voorschieten? Kunt u uw antwoord toelichten? Antwoord 2 Gegeven de ontstane situatie is het niet anders dan de plicht van Achmea om haar cliënten zo goed mogelijk voor te lichten over de gevolgen van het niet tot stand komen van het contract met het Slotervaartziekenhuis. Vraag 3 en 4 Vindt u het juist dat Achmea haar verzekerden heeft laten weten dat zij enkel een declaratie kunnen indienen die slechts deels vergoed wordt? Ziet u dit ook als een boete op de keuze voor het Slotervaartziekenhuis? Kunt u uw antwoord toelichten? 1 ah-tk-20122013-1546 ISSN 0921 - 7398 ’s-Gravenhage 2013 Achmea doet Slotervaartziekenhuis in de ban, 31 januari 2013, http://www.zorgvisie.nl/ Financien/Nieuws/2013/1/Achmea-doet-Slotervaartziekenhuis-in-de-ban-1162831W/ Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, Aanhangsel 1 Acht u het mogelijk dat de gedeeltelijke vergoeding van de declaraties in het voordeel zijn voor Achmea, omdat zij een deel van de (elders wel vergoede) kosten als boete verhaalt op de verzekerde die kiest voor het Slotervaartziekenhuis? Kunt u uw antwoord toelichten? Antwoord 3 en 4 Ik zie de niet volledige vergoeding niet als een boete op de keuze voor het Slotervaartziekenhuis. Een zorgverzekeraar vergoedt waar de verzekerde recht op heeft. Een verzekerde met een restitutiepolis heeft – conform artikel 2.2 van het Besluit zorgverzekering – recht op een marktconforme vergoeding van de behandeling die hij heeft ondergaan en een naturaverzekerde die naar een niet gecontracteerde zorgaanbieder gaat, heeft in veel gevallen recht op een lager bedrag dan dat. Welk bedrag dat is, is afhankelijk van de polis. Vaak is het een bepaald percentage van de marktconforme restitutievergoeding. Vraag 5 Erkent u dat het onwenselijk is dat mensen die onder behandeling zijn in het Slotervaartziekenhuis geconfronteerd worden met de rekening en de eigen bijdrage die Achmea daar bovenop vraagt? Zo ja, hoe gaat u regelen dat de patiënten geen rekening krijgen? Zo nee, waarom niet? Antwoord 5 Voor mensen die onder behandeling zijn op het moment dat het contract tussen de behandelende instelling en de zorgverzekeraar wordt verbroken biedt artikel 13 lid 5 van de Zvw bescherming. Volgens die bepaling houdt de verzekerde recht op zorgverlening door die aanbieder voor rekening van de zorgverzekeraar. Hoe de declaraties van het ziekenhuis worden afgehandeld is een zaak van partijen waarin ik me niet kan en wil mengen. Vraag 6 Deelt u de mening dat ook nieuwe patiënten, die bij Achmea zijn verzekerd, terecht moeten kunnen in het Slotervaartziekenhuis? Kunt u dit garanderen? Kunt u uw antwoord toelichten? Antwoord 6 Nieuwe patiënten die bij Achmea zijn verzekerd kunnen terecht bij het Slotervaartziekenhuis, daar is geen garantie van mijn kant voor nodig. Ik ben me ervan bewust dat er aan het kiezen door Achmea verzekerden voor dat ziekenhuis financiële consequenties verbonden kunnen zijn, zoals ik in het antwoord op de vragen 3 en 4 heb uiteengezet, afhankelijk van de definitieve uitkomst van de onderhandelingen. Vraag 7 Erkent u dat de patiënt/verzekerde speelbal is geworden van deze krachtmeting tussen het Slotervaartziekenhuis en Achmea? Kunt u uw antwoord toelichten? Antwoord 7 Ik zie de verzekerde als een mondig individu en niet als een speelbal. De verzekerde kan gebruik maken van zijn rechten als zich in het maatschappelijk verkeer onverwachte ontwikkelingen voordoen. Indien het niet contracteren van het Slotervaartziekenhuis kan worden beschouwd als een polisverslechtering heeft de verzekeringnemer een opzegrecht. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als Achmea eind 2012, toen de polissen voor 2013 werden gesloten, de indruk had gewekt dat met het Slotervaartziekenhuis wel gecontracteerd zou worden. De verzekeringnemer kan dan overstappen naar een verzekeraar die het Slotervaartziekenhuis wel heeft gecontracteerd. In het antwoord op vraag 8 zet ik uiteen dat de verzekerde een extra steun in de rug krijgt met het bij de Tweede Kamer liggende voorstel tot wijziging van artikel 13 Zvw. Vraag 8 Erkent u dat deze situatie niets meer te maken heeft met de keuzevrijheid van de verzekerde om te kiezen voor de behandelaar en/of ziekenhuis van zijn keuze? Kunt u uw antwoord toelichten? Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, Aanhangsel 2 Antwoord 8 Er is naar mijn mening verbetering nodig in de situatie dat verzekerden, op het moment dat zij hun zorgverzekeraar kiezen, duidelijkheid moeten hebben over welke zorgaanbieders de verzekeraar gecontracteerd heeft. Om dit te regelen ligt momenteel een wetsvoorstel in de Tweede Kamer voor aanpassing van artikel 13 van de Zvw (Kamerstukken II 2011/12, 33 362 nrs. 1–3). Eén van de voorgestelde wijzigingen is dat zorgverzekeraars uiterlijk zes weken voor het einde van het jaar aangeven welke zorgaanbieders voor het nieuwe jaar gecontracteerd zijn (of welke niet). Gaat een verzekerde in het nieuwe verzekeringsjaar naar een aanbieder waarvan hij op bovengenoemde datum niet heeft kunnen weten dat er met die aanbieder geen contract zou zijn, dan heeft hij recht op de volledige vergoeding van de gemaakte zorgkosten. Als dit wetsvoorstel dit jaar wordt aangenomen en het wordt 1 januari 2014 van kracht, dan kan het zijn werking hebben voor de polissen voor het jaar 2015. Vraag 9 Erkent u tevens dat deze situatie niets te maken heeft met de kwaliteit van de geleverde zorg in het Slotervaartziekenhuis? Zo ja, waarop baseert u dan de overtuiging dat kwaliteit van zorg steeds meer een facet van de zorginkoop door zorgverzekeraars wordt?2 Zo nee, kunt u de Inspectierapporten die dit bewijzen naar de Kamer sturen? Antwoord 9 Ik heb geen aanwijzingen dat het niet tot stand komen van het contract tussen Achmea en het Slotervaartziekenhuis het gevolg is van een meningsverschil over de kwaliteit van de geleverde zorg. Ik zit echter niet aan de onderhandelingstafel dus ik kan hier verder geen antwoord op geven. Vraag 10 Is het uw diepe wens dat patiënten vaker gedwongen zullen worden om een ziekenhuis op financiële grond uit te sluiten? Zo nee, waarom schaft u dan de restitutiepolis voor de basisverzekering af? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Antwoord 10 Dat patiënten vaker gedwongen zullen worden om een ziekenhuis op financiële grond uit te sluiten is voor mij een wens noch een doel. Wel is het een doel te zorgen voor een toegankelijk en efficiënt werkend gezondheidszorgstelsel. Selectieve zorginkoop door concurrerende zorgverzekeraars is een middel om dat doel te bereiken. Zoals ik ook in het antwoord op vraag 1 heb uiteengezet kan het niet tot stand komen van een contract tussen een zorgverzekeraar en een ziekenhuis een effect zijn van dat selectieve inkoopproces. Met de vraag over de restitutiepolis doelt u waarschijnlijk op het regeerakkoord voornemen om onder de Zorgverzekeringswet alleen nog de verzekering van zorg in natura toe te staan. De restitutiepolis wordt niet afgeschaft maar verplaatst naar de aanvullende verzekering. Een overweging bij dat voornemen is geweest om het proces van selectieve zorginkoop te bevorderen en het macro-beheersinstrument eerlijker in te kunnen zetten (zie het rapport van Commissie Baarsma). Ik kom hierop uitgebreider terug als de concrete wijze van uitwerking van dat voornemen bekend is. 2 Uitspraak van minister tijdens de wetsbehandeling van het Zorginstituut Nederland, 29 januari 2013 Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, Aanhangsel 3
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/104c71a9-c027-43f6-8492-083a5bd3b694
• • 1.._a.tc1. vanstate * voorzitter van * S * de Afdeling bestsuasrechtspraak • S • . S S S .5 s:i.. Aan de minister van Veiligheid en Justitie Turfmarkt 147 2511 DPDen Haag t - Den Haag. 22 juni 2015 Betreft: motie-Recouti/Taverne over prejudiciële procedure Zeer geachte heer Van der Steur, Ii heeft bij brief van 8 meijl. mijn advies gevraagd over de op 30april2015 door de Tweede Kamer der Staten-Generaal aanvaarde motie van de leden Recourt en Taverne (Kamerstukken II 2014/2015, 29 279, nr. 235). Deze motie verzoekt de regering in het in te dienen wetsvoorstel Splitsing Raad van State en opheffing Centrale Raad van Beroep en College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het wetsvoorstel) een institutionele rechtseenheidsvoorziening op te nemen die erin voorziet dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State prejudiciële vragen zou moeten stellen aan de Hoge Raad als zich in een bij haar aanhangige zaak een rechtsvraag voordoet die uit oogpunt van rechtseenheid beantwoording behoeft. Ik adviseer u dringend de in deze motie voorgestelde prejudiciële procedure niet in te voeren. Hoewel de motie terecht aandacht vraagt voor het belang van rechtseenheid, bevordert de voorgestelde prejudiciële procedure de rechtseenheid niet maar schaadt zij deze juist, doordat zij de in de praktijk onmisbare horizontale afstemmingsmechanismen onmogelijk maakt. De voorgestelde procedure doorbreekt voorts de gelijkwaardigheid tussen de Hoge Raad en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, tenvijl in het wetsvoorstel nu juist hewust is gekozen voor een twee-kolommenstelsel met twee gelijkwaardige hoogste rechters (twin peaks’-model). De voorgestelde procedure is derhalve in strijd met de kern en de strekking van liet wetsvoorstel. Bij invoering van deze prejudiciële procedure kan ik mijn op hoofdlijnen positieve advies over het wetsvoorstel van 14april2015 dan ook niet Langer handhaven. Ten slotte zullen beroepsprocedures tegen de overheid bij invoering van een prejudiciële procedure aanzienlijk langer gaan duren. Dat brengt hoge maatschappelijke kosten met zich en staat haaks op het inmiddels al een jaar of vijftien volgehouden streven van de wetgever om procedures waar mogelijk juist te bekorten. Dit laat onverlet dat naast de bestaande horizontale afstemmingsmechanismen behoefte kan bestaan aan een institutionele rechtseenheidsvoorziening. In dat geval bestaat er echter een alternatief dat anders dan de in de motie voorgestelde prejudiciële procedure wel bij de uitgangspunten van het wetsvoorstel past en bovendien niet het grote nadeel heeft dat de bestaande horizontale afstemmingsmechanismen onmogelijk worden gemaakt: het uitbouwen van bestaande voorzieningen, zoals ‘kruisbenoemingen’ tussen de hoogste rechtscolleges en de grote kamer van vijf leden, tot een gemeenschappelijke kamer van de Hoge Raad en de Afdeling bestuursrechtspraak. Zo’n rechtseenheidsvoorziening sluit ook aan bijeen voorziening die de wetgever recent, op 1januari2013, heeft ingevoerd: de bestuursrechtelijke grote kamer. die in haar nog prille bestaan succesvol is gebleken. Desgewenst kan deze voorziening zo worden vormgegeven, dat de Hoge Raad en de Afdeling bestuursrechtspraak beide prejudiciële vragen kunnen stellen aan deze gemeenschappelijke kamer. Ik licht een en ander hieronder nader toe. Het wetvvoonte/ en de ,;Io!ie Het in december 2014 in consultatie gegeven setsvoorstel over de toekomstige organisatie van de hestuursrechtspraak in hoogste aanleg voorziet in wat in de wandeling heet een ‘twin peaks-model voor de organisatie van de bestuursrechlspraak. De Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven worden opgeheven en hun rechtsmacht wordt toevertrouwd aan enerzijds de gerechtshoven en de Hoge Raad en anderzijds de Afdeling hestuursrechtspraak. Aldus zal een stelsel ontstaan waarin ons land voor het bestuursrecht twee geljkwaardige hoogste rechters zal kennen: de Hoge Raad voor ruwweg het financiële bestuursrecht en de Afdeling bestuursrechtspraak voor het ordenend hestuursrecht en het vreemdelingenrecht. Over de keuze voor dit stelsel heb ik u in mijn advies van 14april2015 op hoofdlijnen positief geadviseerd. Kneuterdijk 22 — Postbus 20019 S . J* S . S — 2500 LA Den [laag S • S . S - S S • S • Raad vanstate De voorgestelde prejudiciële procedure is in strijd met dit stelsel. Zij heeft in ieder geval vier belangrijke nadelen: • in de praktijk bevordert zijde rechtseenheid niet, maar schaadt deze juist; • zij past niet in liet stelsel van het wetsvoorstel, omdat zij de gelijkwaardigheid tussen beide hoogste bestuursrechters doorbreekt. Zij past voorts niet in de Grondwet op grond waarvan de Raad van State een Hoog College van Staat is. Dat ondermijnt het gezag van de Raad van State; • zij verlengt de duur van bestuursrechteljke procedures in het ordenend bestuursrecht en het vreemdelingenrecht, hetgeen hoge maatschappelijke kosten met zich brengt; • doordat de voorgestelde procedure de verplichting om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie onverlet laat, kan een stapeling van prejudiciële procedures ontstaan. Hieronder ga ik achtereenvolgens op deze nadelen in. Daarna schets ik de contouren van een alternatieve oplossing, die deze nadelen niet heeft: een gemeenschappelijke kamer van de hoogste rechters. Schadelijk voor de n’chtseenheid Vooropgesteld zij, dat de motie terecht liet belang van rechtseenheid onderkent. Een stelsel met twee hoogste rechters roept inderdaad de vraag op hoe dan de rechtseenheid gewaarborgd is. Op tal van punten is het van groot belang dat juridisch adviseurs een eenduidig antwoord kunnen geven op de vraag hoe liet recht luidt, opdat burgers, ondernemingen en overheden hun gedrag daarop kunnen afstemmen. De motie gaat er aan voorbij dat de noodzakelijke rechtseenheid niet uitsluitend door een formele, institutionele voorziening kan worden gewaarborgd. In de praktijk is een combinatie van een institutionele voorziening met meer informele voorzieningen niet slechts belangrijk, maar zelfs noodzakelijk gebleken. De in de motie voorgestelde prejudiciële procedure zou de rechtseenheid niet dienen. maar juist schaden. Zij zou namelijk de bestaande horizontale formele en informele afstemmingsmechanismen onmogelijk maken. terwijl deze in een veel groter aantal gevallen voor afstemming en rechtseenheid kunnen zorgen dan een prejudiciële procedure. Het is voor een goed begrip van belang deze bestaande horizontale rechtseenheidsvoorzieningen nog eens te beschrijven. Er is sinds ongeveer vijf jaar een Commissie rechtseenheid bestuursrecht, waarin alle hoogste bestuursrechters vertegenwoordigd zijn. Deze is opgericht om verschillen in rechtspraak tussen de hoogste hestuursrechters weg te werken. Dat is inmiddels grotendeels (en in hoog tempo!) gelukt. Zie de bijlage bij dit advies voor een zeker niet uitputtende lijst van uitspraken waarin rechtsvragen aan de orde waren waarover eerder afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden, meestal in de Commissie rechtseenheid bestuursrecht. Uiteraard is de uitspraak steeds de verantwoordelijkheid van de zittingskamer die de voorliggende zaak behandelt. Deze dient iedere zaak op haar merites te bezien, maar bij de beantwoording van de rechtsvragen is genoemd rechtseenheidsoverleg voor een de rechtszekerheid en rechtsgeljkheid dienende gemeenschappelijke benadering daarvan uiterst vruchthaar gebleken. In voorkomende gevallen plegen de zittingskamers partijen te wijzen op de verschillende benaderingen van de hoogste colleges en de gelegenheid te geven daarover hun opvattingen kenbaar te maken teneinde deze bij de uitspraak te betrekken. Dat kan ertoe leiden dat in rechterljk overgangsrecht wordt voorzien, zodat in het voorliggende geval nog de oude benadering van het betreffende college wordt gevolgd en de nieuwe gemeenschappelijke lijn wordt aangekondigd. Tegenwoordig heeft de Commissie reclitseenheid hestuursrecht tevens een preventieve functie. De Commissie bespreekt nieuwe rechtsvragen, bijvoorbeeld naar aanleiding van nieuwe wetgeving, al voordat verschillen in rechtspraak kunnen ontstaan. Daarnaast maken al geruime tijd leden van de andere bestuursrechteljke colleges, waaronder de Hoge Raad. als staatsraden in buitengewone dienst deel uit van de Afdeling bestuursrechtspraak. Deze praktijk van kruisbenoemingen is hewust ingevoerd met het oog op de rechtseenheid. Zij houdt in dat personen die hun hoofdfunctie hebben in de Hoge Raad, de Centrale Raad van Beroep of het College van Beroep voor het bedrijfsleven af en toe deelnemen aan de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtpraak. Aldus kunnen zij door hun inbreng in raadkamer bevorderen dat de Afdeling niet onnodig afwijkt van de rechtspraak van de andere colleges. Omgekeerd maken leden van de Afdeling bestuursrechtspraak met hetzelfde doel als raadsheer-plaatsvervanger deel uit van de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Benoeming van leden van de Afdeling 2 S . • Raad vanstate als raadsheer-plaatsvenanger in de Hoge Raad is thans niet mogelijk, omdat de wet zich daartegen verzet. Recent heeft de President van de Hoge Raad. inmiddels gevolgd door de Hoge Raad (Jaarverslag 2014, hlz. 7) er voor gepleit deze wettelijke belemmering weg te nemen. De president van en de procureur-generaal bij de Hoge Raad hebben dit pleidooi in het kader van de consultatie over het wetsvoorstel herhaald en ook de Raad voor de rechtspraak heeft in dat kader in dezelfde zin geadviseerd. Ook ik ondersteun dit pleidooi van harte. In aansluiting op de benoemingen over en weer heeft de wetgever het met ingang van 1januari 2013 mogelijk gemaakt bij de Afdeling hestuursrechtspraak (en bij de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven) een zogenaamde grote kamer van vijf in plaats van drie leden te formeren (artikel 8:lOa. vierde lid, Algemene wet bestuursrecht). Van deze recent ingevoerde institutionele rechtseenheidsvoorziening wordt gebruik gemaakt wanneer zich een belangrijke vraag van rechtseenheid voordoet. Bij de Afdeling bestaat zon grote kamer dan uit leden die hun hoofdtaak hebben bij alle betrokken hoogste bestuursrechters. inclusief de Hoge Raad. Ook nieuw is dat de hoogste bestuursrechters. mede in belang van de rechtseenheid. alvorens uitspraak te doen, een conclusie kunnen laten uitbrengen door een onafhankelijke advocaat-generaal (artikel 8: l2a Algemene wet bestuursrecht). Op deze wijze heeft de Afdeling bestuursrechtspraak bijvoorbeeld in haar uitspraak van 29 januari 20141 gezorgd voor een uniforme beantwoording van de vraag binnen welke termijnen beswursrechters in het licht van artikel 6 van het EVRM uitspraak moeten doen. De zittingskamer die deze uitspraak deed bestond uit de voorzitter en een lid van de Afdeling bestuursrechtspraak, de huidige president (toen nog lid) van de Hoge Raad en de presidenten van de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Dat maakte voor iedereen onmiddellijk duidelijk dat de uitspraak de gedeelde opvatting van alle hoogste bestuursrechters weergaf. Naast de Commissie rechtseenheid bestuursrecht en de grote kamer bestaan nog andere vormen van overleg en afstemming gericht op het waarborgen van rechtseenheid. Om dat duidelijk te maken is het nodig nader toe te lichten hoe uitspraken in de praktijk tot stand komen. In de praktijk moeten hoogste rechters niet slechts de rechtseenheid met andere colleges, maar ook de rechtseenheid binnen het eigen college bewaken. Dat is absoluut noodzakelijk. De Afdeling bestuursrechtspraak bestaat uit tientallen staatsraden en heeft in 2014 bijna 13.000 uitspraken gedaan. Het komt zeer regelmatig voor dat een zittingskamer een rechtsvraag moet beantwoorden die ook speelt in andere zaken die door anders samengestelde zittingskamers worden behandeld. Een treffend recent voorbeeld werd gevormd door de vele tientallen zaken over het alcoholslotprogrammar. Om te waarborgen dat de Afdeling hestuursrechtspraak met één mond blijft spreken, plegen ziningskamers daarom krachtens interne afspraken zo nodig overleg met een bredere kring van staatsraden. In de Vreemdelingenkamer is de praktijk dat belangrijke rechtsvormende uitspraken worden voorgelegd aan alle leden van de Vreemdelingenkamer, die dan de gelegenheid krijgen hun zienswijze over de concept-uitspraak naar voren te brengen. De zittingskamer die de uitspraak doet, blijft altijd eindverantwoordeljk voor de uitspraak, maar beslist pas definitief na kennisname van de opvattingen van colleg&s. Dat komt zowel de rechtseenheid als de kwaliteit van de uitspraak ten goede. Ook in de andere kamers van de Afdeling bestuursrechtspraak (de Algemene Kamer en de Ruimtelijke Ordeningskamer) vindt dergelijk overleg plaats. Deze werkwijze is niet uniek voor de Afdeling bestuursrechtspraak. In de civiele kamer van de Hoge Raad worden alle concept-arresten besproken door de voltallige civiele kamer. Dat wil zeggen: door alle tien leden en niet slechts door de drie of vijf leden wier namen onder het arrest staan. Evenzo worden in de strafkamer en de belastingkamer van de Hoge Raad belangrijker zaken gezamenlijk besproken. Een vergelijkbare praktijk bestaat bij het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en hij vele buitenlandse hoogste rechters. Een dergelijke praktijk is inherent aan de functie van een hoogste rechter: wie moet zorgen voor rechtseenheid. moet in de eerste plaats zorgen voor rechtseenheid in eigen huis. Binnen de Afdeling is dit overleg in sommige gevallen verder geïnsthutionaliseerd doordat voor bepaalde categorieën zaken speciale overleggremia bestaan.’ Zo is er een Wabo-beraad voor ‘Zaak 201302106/1/A2. Uiteindelijk resulterend in de uitspraak van 4maart2015 in zaak 201400944/1/Al. Zie ook het Jaarverslag 2014 van de Raad van State, onderdeel ‘Rechtseenheid binnen de Afdeling bes tu u rsrechtspraak’. 2 3 e • . . I{aacl. vanstate belangrijke rechtsvragen over de uitleg van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Zo zijn er ook een schadecommissie en een boeteheraad, waaraan respectievelijk belangrijke rechtsvragen over overheidsaansprakelijkheid en over bestuurlijke boeten worden voorgelegd. De staatsraden in buitengewone dienst die hun hoofdfunctie hebben in de civiele kamer en de strafkamer van de Hoge Raad zijn lid van respectievelijk de schadecommissie en liet hoeleberaad. Aldus kunnen zij ook in gevallen waarin zij geen deel uitmaken van de zirningskamer hun kennis over de jurisprudentie van de Hoge Raad inbrengen en bijdragen aan liet bewaken van de rechtseenheid. Hun rol is in de praktijk dus nog belangrijker dan naar buiten toe blijkt. Dergelijke afstemming vindt niet slechts plaats binnen de Afdeling bestuursrechtspraak, maar ook tussen de Afdeling en de andere colleges. De al genoemde uitspraak over liet alcoholslotprogramma is ook hiervan een voorbeeld. Ik wijs op de interne afstemming omdat de kritiek op de huidige vormen van externe afstemming vaak is dat deze niet transparant is, omdat zij voor de buitenwereld niet kenbaar is. Dat miskent dat afstemming achter de schermen een noodzakelijk onderdeel van de praktijk van ieder hoogste rechtscollege is, ook los van de afstemming met andere colleges. Niet valt in te zien waarom overleg en afstemming met andere hoogste colleges hezwaarljker zouden zijn dan overleg en afstemming binnen een hoogste rechtscollege. Een prejudiciële procedure zoals voorgesteld in de motie maakt de bestaande, recent ingevoerde institutionele rechtseenheidsvoorziening in combinatie met de bestaande vormen van onderlinge afstemming door overleg onmogelijk. Een lid van de Hoge Raad zou geen deel meer kunnen uitmaken van de Afdeling bestuursrechtspraak, net zo min als een raadsheer van een gerechtshof tevens lid kan zijn van de rechtbank over wiens uitspraken hij in hoger beroep moet oordelen. Het zou voorts voor een lid van de Hoge Raad onbehoorlijk worden om informeel advies te geven over een rechtsvraag van de Afdeling bestuursrechtspraak waarover hij wellicht in antwoord op een prejudiciële vraag moet oordelen. De vraag zou dan immers rijzen of hij als lid van de Hoge Raad nog wel onpartijdig kan oordelen over een kwestie waarbij hij eerder informeel betrokken is geweest. Dat zou een groot verlies zijn ten opzichte van de huidige situatie. Want het is praktisch volstrekt onmogelijk om in alle gevallen waarin thans afstemming door overleg plaatsvindt in plaats daarvan prejudiciële vragen te stellen. liet aantal zaken waarin grotere of kleinere vragen van rechtseenheid rijzen is daarvoor eenvoudig te groot. Invoering van de voorgestelde prejudiciële procedure zal er dus in de praktijk toe leiden dat vele rechtsvragen die thans door onderling overleg worden afgestemd niet meer (kunnen) worden afgestemd. Die invoering zou de Hoge Raad bovendien de mogelijkheid ontnemen om de beantwoording van bij hem gerezen rechtsvragen op rechtsgebieden die primair aan de Afdeling bestuursrechtspraak zijn toevertrouwd en waarop de Afdeling dus specifieke expertise in huis heeft, met de Afdeling bestuursrechtspraak af te stemmen. Dat alles is uit een oogpunt van rechtseenheid geen winst, maar zal een wezenlijke achteruitgang betekenen ten opzichte van de huidige situatie. Strijd met de gelijhraardigheid tussen de twee colleges Het wetsvoorstel gaat uit van een stelsel met twee gelijkwaardige hoogste rechters: de Hoge Raad en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er is uitdrukkelijk niet gekozen voor het onderbrengen van de rechtsprekende taken van de Raad van State bij de gewone rechterlijke macht. Hiermee wordt de positie van de ABRvS als algemene hoogste bestuursrechter bestendigd’. aldus uitdrukkelijk de concept-memorie van toelichting (blz. 3). De in de motie voorgestelde prejudiciële procedure is met dit uitgangspunt van het wetsvoorstel in strijd, omdat zij de Afdeling bestuursrechtspraak ondergeschikt maakt aan de Hoge Raad. De procedure heeft immers slechts zin als de Afdeling bestuursrechtspraak gebonden is aan de antwoorden van de Hoge Raad op door haar gestelde vragen, terwijl omgekeerd de Hoge Raad niet gebonden is aan enig oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak. Dat doorbreekt de gelijkwaardigheid van beide colleges. Een dergelijke hiërarchische verhouding tussen de Afdeling bestuursrechtspraak en de Hoge Raad past voorts niet bij de positie van de Raad van State als Hoog College van Staat. Organen als de Raad van State, de Algemene rekenkamer en de Nationale ombudsman zijn in ons staatsbestel een tegenwicht tegen de politieke organen. Zij voorzien, ieder op hun terrein, in de behoefte van de samenleving aan oordelen die gezaghebbend zijn omdat zij in volstrekte onafhankelijkheid worden 4 S I&.aad. vanstate gegeven. Daarbij past geen ondergeschikheid aan enig ander orgaan binnen het Nederlandse staatsbestel. Een dergelijke ondergeschiktheid ondermijnt het gezag van de Raad van State, want zij schept hij het publiek onvermijdelijk het beeld dat uiteindelijk niet de Raad van State, maar de Hoge Raad ‘er over gaat’. Ik wijs er in dit verband nog op dat liet in de motie voorgestelde stelsel uniek zou zijn in Europa. Landen met een aan het onze verwant rechtsstelsel als België, Frankrijk, Italië. Duitsland en Oostenrijk kennen alle een aparte hoogste bestuursrechter die ten opzichte van de hoogste rechter voor civiele zaken en strafzaken geheel zelfstandig en gelijkwaardig is. In België, Frankrijk en Italië is dat net als in Nederland de Raad van State. In geen van deze vijf landen is de hoogste bestuursrechler gehouden prejudiciële vragen te stellen aan of anderszins ondergeschikt aan de hoogste civiele rechter of strafrechter.3 Prejudiciële procedure me! helio zul andere afvremmingsmechanisnzen mogelijk? Deze bezwaren kunnen slechts worden weggenomen als een in te voeren prejudiciële procedure een horizontaal en tweezijdig karakter zou krijgen. Dat wil zeggen: als zowel de Hoge Raad als de Afdeling bestuursrechtspraak prejudiciële vragen zouden kunnen stellen aan een op basis van gelijkwaardigheid samengestelde gemeenschappelijke kamer van beide rechtscolleges. Een dergelijke figuur kennen wij al in de vorm van liet Benelux Gerechtshof. Dat Gerechtshof is in wezen een gemeenschappelijke kamer van de hoogste civiele rechters van de drie Benelux-landen, waaraan de nationale rechters van die landen prejudiciële vragen kunnen en moeten stellen als zich een belangrijke rechtsvraag voordoet op een terrein waarop liet recht in Beneluxverhund gehannoniseerd is. Bij een dergelijke vorm van samenwerking blijft de gelijkwaardigheid tussen de deelnemende rechtscolleges in stand en is er daarom ook geen bezwaar tegen als er daarnaast (andere) vormen van onderling afstemmingsoverleg blijven bestaan. Vertraging Een prejudiciële procedure kost tijd. De Afdeling bestuursrechtspraak zou eerst moeten beraadslagen over de vraag of zij vragen moet stellen en vervolgens over de precieze formulering van de vragen. Daarna zouden de concept-vragen aan partijen moeten worden voorgelegd; dat is ook bij het stellen van vragen aan liet Hof van Justitie van de Europese Unie vaste praktijk. Vervolgens zou de Hoge Raad zich over de vragen moeten beraden. De ervaring met de sinds 1 juli 2012 bestaande mogelijkheid voor de rechtbanken om in civiele zaken prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen (artikel 392 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) leert dat daarmee gemiddeld zo’n acht tot tien maanden gemoeid is. En dan moet de Afdeling zich weer beraden over de gevolgen van het antwoord voor de concrete zaak. Vaak zal daarvoor een tweede zitting nodig zijn. Het beginsel van hoor en wederhoor brengt immers mee dat partijen zich moeten kunnen uitlaten over de gevolgen van het antwoord van de Hoge Raad voor hun zaak. Al met al betekent het stellen van prejudiciële vragen voor de Afdeling bestuursrechtspraak en partijen dus een substantiële vertraging van de afdoening van de zaak. Dat is een belangrijk verschil met de prejudiciële procedure in civiele zaken. Laatstgenoemde procedure leidt, ten opzichte van een procedure in drie instanties, tot een bekorting van de procedure: partijen hebben sneller een antwoord op een belangrijke rechtsvraag dan langs de weg van hoger beroep en cassatie. De in de motie voorgestelde procedure voor bestuursrechtelijke zaken leidt daarentegen juist tot een verlenging van de procedure met een instantie. Daarbij moet bedacht worden dat deze vertraging in veel gevallen niet slechts optreedt in de concrete zaak waarin de prejudiciële vraag wordt gesteld, maar ook in andere zaken waarin dezelfde rechtsvraag speelt, want die moeten worden aangehouden tot de vragen zijn beantwoord. Soms gaat het daarbij om vele tientallen zaken. In mijn advies over het wetsvoorstel heb ik er al op gewezen dat deze vertraging hoge maatschappelijke kosten met zich brengt.5 Daarmee doel ik op de kosten die partijen maken doordat Wel bestaan in sommige van deze landen aparte voorzieningen voor constitutionele rechtspraak, maar die rlden dan steeds gelijkelijk voor de hoogste rechters in civiele zaken, strafzaken èn bestuursrechtzaken. Uiteraard brengt de voorgestelde prejudiciële procedure ook kosten met zich die rechtstreeks op de rijksbegroting drukken. Zo zal de Hoge Raad moeten worden uitgebreid met enkele in het bestuursrecht gespecialiseerde raadsheren en advocaten-generaal. 5 S • • van State zij in onzekerheid verkeren over het geldende recht. Het gaat om ondernemers die moeten wachten met investeringen tot hun vergunnning onherroepelijk is. Het gaat om burgers die moeten wachten lot hun uitkering of toeslag of een terugvordering daarvan onherroepellijk is. Het gaat om overheidsprojecten als de aanleg van wegen, waarmee niet zelden grote economische belangen zijn gemoeid. Het gaat last but not least om vreemdelingen die moeten wachten of zij in Nederland mogen blijven. In al die situaties draagt de samenleving aanzienlijke kosten. Deze kosten kunnen niet vermeden maar wel beperkt worden door snelle rechtspraak. De wetgeving is dan ook al sinds vele jaren gericht op versnelling van bestuursrechtelijke procedures. De Crisis- en hersteiwet is daarvan een duidelijk voorbeeld, evenals de vele aanpassingen van de laatste jaren in de Algemene wet bestuursrecht die erop gericht zijn tot meer finale geschilbeslechting te komen (bijvoorbeeld de Wet bestuurlijke lus van 2010 en de Wet aanpassing hestuursprocesrecht van 2013). De motie is derhalve ook in strijd met dit wetgevingsbeleid van de laatste vijftien jaar, gericht op snelheid en effectiviteit, in het algemene bestuursrecht, het ordenend bestuursrecht en het vreemdelingenrecht. Ik wijs er in dit verband opdat de wetgever in het bestuursrecht, anders dan in het civiele recht of strafrecht, de rechter regelmatig bindt aan wettelijke uitspraaktermijnen. Voorbeelden zijn artikel 89, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (uitspraak binnen 23 weken na indiening van het hogerberoepschrift). artikel 1.6, vierde lid, Crisis- en herstelwet (zes maanden) en artikel 8.2, tweede lid, Wet ruimtelijke ordening (12 maanden). Deze termijnen zijn niet haalbaar als een prejudiciële procedure moet worden gevolgd. - - Stapeling van prejudiciële proceciw-es? Anno 2015 is bestuursrecht voor een belangrijk deel ook Unierecht. Artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) verplicht de hoogste nationale rechter in bepaalde gevallen prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Die gevallen doen zich bij de Afdeling bestuursrechtspraak regelmatig voor, doordat de Afdeling oordeelt over rechtsgehieden. zoals onder veel meer het natuurheschermingsrecht en het vreemdelingenrecht, die vérgaand door Unierecht worden beheerst. Als conform het wetsvoorstel de rechtsmacht van het College van Beroep voor het bedrijfsleven overgaat naar de Afdeling bestuursrechtspraak, zal dat nog veel sterker het geval zijn. Dan wordt de Afdeling bestuursrechtspraak namelijk ook bevoegd in het mededingsrecht en het recht inzake gereguleerde markten (energie, telecommunicatie, financiële diensten). Dat zijn rechtsgebieden die vrijwel volledig ge-europeaniseerd’ zijn. Invoering van een verplichting van de Afdeling bestuursrechtspraak om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad kan niet afdoen aan de Unierechteljke bevoegdheid of veelal zelfs verplichting van de Afdeling bestuursrechtspraak om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie (HvJEU 22juni 2010, zaken C- 188/10 en C- 189/10 (Melki), recent bevestigd door LIvJEU 4 juni 2015, zaak C-5/14 (Kernkraftwerke Lippe-Ems)). Deze verplichting rust ook op de Hoge Raad. Thans vindt indien nodig horizontale afstemming van de aan het Hof van Justitie te stellen vragen plaats. Deze afstemming zal ook in de toekomst nodig blijven, reeds omdat de beide colleges niet zelden dezelfde Unierechteljke bepalingen moeten toepasssen. Zoals hierboven uiteengezet zal horizontale afstemming bij invoering van het in de motie voorgestelde prejudiciële stelsel echter veel moeilijker, zo niet onmogelijk worden. Dit betekent dat niet kan worden uitgesloten dat de praktijk te maken krijgt met een stapeling van prejudiciële procedures de Hoge Raad die naar aanleiding van een prejudiciële vraag van de Afdeling bestuursrechtspraak tot het oordeel komt dat vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie moeten worden gesteld-, met alle vertraging van dien. - - - Het alternatief een gemeenschappelijke kamer van de hoogste rechters Hiervoor wees ik er op dat voor het bereiken van rechtseenheid vormen van afstemming door overleg in de praktijk onmisbaar zijn. Dit betekent niet dat er geen ruimte is voor een institutionele rechtseenheidsvoorziening. Integendeel, juist een combinatie van institutionele en andere afstemmingsmechanismen kan heel goed werken. Wat de institutionele rechtseenheidsvoorziening betreft ligt het in de rede aan te sluiten bij die welke de wetgever op 1januari 2013 heeft ingevoerd en die succesvol is gebleken. De institutionele voorziening kan dan worden gebruikt voor de grotere en 6 . • S - S . . S • • Raad van State • • . • • - •_ •0’ S • • • S-., • • • • $ S • ‘ •a S • - S S • S S • • S • S S S • t • S S S • • belangrijkere vragen en de andere mechanismen voor de ‘kleinere’ afstemming Voorwaarde is dan wel dat de institutionele voorziening het afstemmingsoverleg niet in de weg zit Dat kan slechts als de institutionele voorziening een horizontaal karakter heeft. Dat wil zeggen: als zij geen inbreuk maakt op de gelijkwaardigheid van de twee betrokken colleges. Een voor de hand liggend alternatief voor de in de motie voorgestelde prejudiciële procedure is dan ook om de reeds bestaande figuur van de grote kamer en de reeds bestaande praktijk van de ‘kruisbenoemingen verder uit te bouwen tot een gemeenschappelijke kamer6 van de Hoge Raad en de Afdeling bestuursrechtspraak. Strikt genomen is daarv oor niet meer nodig dan het bij wet openen van de reeds eerder door zowel de Hoge Raad als de Afdeling bestuursrechtspraak bepleite mogelijkheid van benoeming van staatsraden tot raadsheer in buitengewone dienst in de Hoge Raad. Denkbaar is echter ook dat een wettelijke regeling meer wordt uitgewerkt Idealiter zouden de beide colleges niet slechts bevoegd, maar ook verplicht moeten zijn om enkele leden van het andere college voor te dragen voor benoeming in buitengewone dienst, zodat gewaarborgd is dat steeds een gemeenschappelipke kamer kan worden samengesteld. Voorts zou de wettelijke regeling kunnen worden aangevuld met een criterium voor verwijzing en een regeling voor de samenstelling (bijvoorbeeld drie leden uit hei college waar de zaak aanhangig is en twee leden uit het andere college). Ook kan wettelijk worden geregeld dat partijen tijdig de juiste informatie krijgen over het feit dat de zaak door zo’n gemeenschappelijke kamer wordt behandeld en zij adequaat het debat kunnen voeren over de rechtsvraag waarbij rechtseenheid moet worden bewerkstelligd. Naar huidig recht wordt een zaak die door een grote kamer wordt behandeld, in volle omvang naar die kamer verwezen, zodat het ook de grote kamer zelf is die de einduitspraak doet. Dat is de meest eenvoudige en waarschijnlijk ook snelste oplossing Zoals ik al aangaf is het echter ook mogelijk om het stelsel zo vorm te geven, dat de gemeenschappelijke kamer bij wege van prejudiciële beslissing vragen beantwoordt die door de Hoge Raad of de Afdeling hestuursrechtspraak zijn voorgelegd. In dat geval blijvende afzonderlijke colleges verantwoordelijk voor de einduitspraak in de zaak (‘oncius ie Ik adviseer u dringend om de in de motie voorgestelde prejudiciele procedure niet in te voeren Zij zal in de praktijk de rechtseenheid niet bevorderen, maar schaden. omdat in heel veel zaken geen afstemming meer zal (kunnen) plaats vinden. Daarnaast zal zij in sommige zaken onaanvaardbare vertragingen veroorzaken, die hoge maatschappelijke kosten met zich brengen Zij staat voorts haaks op de kern van het wetsvoorstel. Er is bovendien een goed alternatief beschikbaar, dat aansluit op keuzes die de wetgever recent heeft gemaakt en afstemming en rechtseenheid aanzienlijk beter zal bevorderen dan het voorgestelde prejudiciele stelsel een gemeenschappelijke kamer van de Hoge Raad en de Afdeling bestuursrechtspraak Ik vertrouw erop hiermee aan uw verzoek om advies Ie hebben voldaan en ben zo nodig graag bereid tot een nadere toelichting Een afschrift van deze brief zend ik heden aan de minister van Binnenlandse Zaken en Kon inkrj ksre laties Hoogachtend, de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, A mr J.E.M. Polak Bijlage: 6 Voor de Hoge Raad zou het geen ‘grote’ kamer zijn, omdat de Hoge Raad vaak al met vijf leden zit, 4— 7 •s;,É. :. • •. ,94 . . .. . • S • S S : • • • • • • • 5 Raad van State . .‘Ø: • 5 • * S - ••vç&:,;;:. • • • • S • 5 • ._t. • • • . • * *. ... . S • S . S S voorzitter van de Afdeling bestuursrrchrspraak Lijst van rechtspraak van de verschillende colleges waarin rechstvragen aan de orde zijn waarover eerder informeel overleg is gevoerd, met name in de Commissie rechtseenheid hestuursrecht • HR 26 februari 2010, ECLI:NL:HR:20 1 0:BL5576; CRvB 27 oktober 2010, ECLI:NLCRVB:2010:B02051, en ABRvS 23 februari 2011, ECLI:NL:RVS;201 l:BP5474 (een volgend verzoek om herziening moet worden opgevat als een nieuw verzoek om herziening van de oorspronkelijke uitspraak); • ABRvS 27 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX4821 (vanuit het oogpunt van rechtsbescherming en rechtseenheid ziet de Afdeling thans aanleiding zich bevoegd te achten kennis te nemen van een tegen een uitspraak van de rechtbank op een herzieningsverzoek ingesteld hoger beroep, ongeacht ofde rechtbank inwilligend dan wel afwijzend opdat herzieningsverzoek heeft beslist); • ABRvS (grote kamer) 28januari 2015. ECU:NL:RVS;2015:308 (termijn waarbinnen een verzoek om herziening moet worden ingediend); • • (‘RvB 27mei 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM5914; ABRvS 21juli 2010, nr. 201001016/l/H3. AB 2015/140, ABRvS 4 augustus 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN3166 (de indringendheid van de toetsing van bestuurlijke punitieve sancties); • ABRvS 16juni 2010, nr 200908650/3/H3, JB 2010/199 (Afdeling past haar praktijk op het punt van de maning van griffierechten omwille van de rechtseenheid aan hij die van de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven): • ABRvS 19 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:915; CRvB (grote kamer) 13 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:284 (een niet-ontvankelijkverklaring wegens het niet betalen van griffierecht dient achterwege te blijven als de betrokkene aantoonbaar geen financiële middelen heeft om het griffierecht te voldoen); • HR 24 december 2010, UN B00396 (Hoge Raad acht het, onder verwijzing naar de jurisprudentie van de andere hoogste bestuursrechters, mogelijk een bevoegdheidsgebrek in het kader van de bezwaarschrifiprocedure te herstellen); • ABRvS 10 mei 2011. UN BQ4617; ABRvS 22juni 2011. ECLI:NLRVS;20l I:BQ8864; ABRvS 28 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW0178 (bewijs van niet aangetekende verzending van een besluit); • ABRvS 17augustus2011, ECUI:NL:RVS:2011:BR5200 (bewijs van aangetekende verzending van een besluit); • ABRvS II augustus 2011, nr. 20l007875/2/H2, NIB 2012/4 (risico van het niet ophalen van een aangetekend verzonden besluit of uitspraak); • CRvB 27januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL3971; HR 3 december 2010, h ECLI:NLHR:2010:B05992; ABRvS 19januari 2011, ECUI:NL:RVS:201 1:BP1309 (de bewijslast van terpostbezorging of afgifte van een zienswijze. bezwaar- of beroepschrift); • HR 28januari 2011, ECLI:NU:HR:201 l:BP2138 (indien op de enveloppe een leesbaar poststempel is geplaatst, geldt als hewijsrechteljk uitgangspunt dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk door het postvervoerbedrijf is afgestempeld); • ABRS 17augustus2011. ECLI:NL:RVS:201 1 :BR5 196; KR 14 oktober 2011, ECLI:NL:HR:201 1 :BT7470 (indien op de enveloppe geen (leesbaar) poststempel is geplaatst, moet worden aangenomen dat het bezwaar- of beroepschrift tijdig ter Post is bezorgd indien het op de eerste of tweede werkdag na het einde van de bezwaar- of beroepstermijn is ontvangen, tenzij het tegendeel komt vast te staan); • •CRvB 23juni 2011. ECLI:NL:CRVB:201 I:BROI5I: ABRvS 21 september2011, NJB 2011/1789 (het ontbreken van een rechtsmiddeLenclausule leidt in beginseL tot verschoonbaarheid van de term ijnoverschrjd ing); • KR 5 december2014, ECLI:NU:HR:20 14:3441, AB 2015/136 (ontbreken rechtsmiddelenclausule bij belastingen die worden geheven bij wege van voldoening of afdracht op aangifte). • [IR 13 mei 2011, ECUI:NL:HR:20 II :BQ429 1 (de belastingrechter is bij de beoordeling of een bij hem ingesteld rechtsmiddel ontvankelijk is gehouden ambtshalve onderzoek te doen naar de 8:! Kneuterdijk 22 - Postbus 20019 2500 FA Den Haag - - S . S S • . S . S ö. S a . * • • S . S • • Raad vanState • • • * • • • S S • • S 0. • • • S voorzitter van de Afdeling bcstuursrecluspraak aannemelijkheid van feiten die door een partij in dat verband worden aangevoerd, ook indien die gestelde feiten door de wederpartij worden erkend of niet worden betwist). • T-IR 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:20 II :B05087 (de vraag ofer een grond bestaat voor toekenning van immateriële schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn in belastinggeschillen, niet zijnde geschillen over de oplegging van een punitieve sanctie). • CRvB 29 november 2011, ECLI:NL:CRVB:201 T :BU6407; ABRvS 8 februari 2012, NJB 2012/614; HR 1juni2012, ECLI:NL:HR:2012:BW7081 (telefonisch horen kan worden geljkgesteld met het bijwonen van een hoorzitting); • ABRvS 30mei2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW7602 (proceskostenveroordeling bij gegrond verzet); • ABRvS 7december2012, UN: 8U7066, TBR 2012/73 (rechtseenheid; aansluiting Afdeling hij overige bestuursrechters; bestuursorgaan heeft belang bij door hein ingesteld hoger beroep, ook indien dat uitsluitend gaat over een proceskostenveroordeting in bezwaar of beroep dan wel een last tot vergoeding van griffierecht); • .CRvB 18juni 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA3568); HR 10januari 2014. ECUI:NL:HR:2014:2. Gevolgd wordt hiermee ABRvS 17mei2006, ECLI:NL:RVS:2006:AX2140; (liet ontbreken van een schriftelijke volmacht is een verzuim in de zin van artikel 6:6 Awb); • 1W 20december2013, ECLI:NL:HR:2013: 1797 (indien het besluit waarop de gevraagde dwangsom betrekking heeft wordt genomen ingevolge de belastingwet en beroep daartegen openstaat bij de belastingrechter, moet ook het beroep inzake de dwangsombeschikking bij die rechter worden ingesteld; hetzelfde heeft te gelden voor liet beroep wegens liet niet Ii jdig nemen van een beschikking inzake een dwangsom (vgl. ABRvS 6 februari 2013, ECLI:NU:RVS:20 13:BZ0722); • ABRvS (grote kamer) 29januari 2014. ECLI:NU:RVS:20 14:188 (rechtseenheidsuitspraak over duur redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, gedaan na conclusie staatsraad-advocaat generaal); zie eerder al ABRvS 6juli 2011, ECLI:NL:RVS:201 I:BR0523 (redelijke termijn; met prejudiciële procedure gemoeide tijd telt niet mee. Rechtseenheid: aansluiting Afdeling bij overige hestuursrechters); • ABRvS 18juni 2014. ECLI:NL:RVS:2014:2181 (toepassing ingezetenencriterium bij coffeeshops) (meervoudige kamer met lid HR); • ABRvS (grote kamer) 17 september 2014, ECLI:NU:RVS:20 14:3379 en ABRvS 17 september 2014, ECUI:NL:RVS:2014:3394 (verduidelijking jurisprudentie over het begrip bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid. aanhef en onder b Awb; uitspraak van de grote kamer van de Afdeling na conclusie slaatsraad-advocaal-generaafl; • ABRvS 24december2014, ECLI:NL:RVS:2014:4682 (verduidelijking jurisprudentie betreffende de eisen die aan een ingebrekestelling worden gesteld); • ABRvS (grote kamer) 14januari 2015, ECLI:NL:RVS:20l5:36, ABRvS 14januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:14 (verduidelijking rechtspraak meldingenstelsels in APV. Omdat liet meldingenstelsel voor de aanleg van uitwegen rechtsvragen opleverde die met liet oog op de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid beantwoord moesten worden, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak in deze zaken een conclusie gevraagd); • MR 3 maart2015, ECLI:NL:HR:20 15:434, AB 2015/t 59 (na de oplegging van een alcoholstot kan voor hetzelfde feit geen strafvervolging meer worden ingesteld); • ABRvS 4maart2015. ECLI:NL:RVS:2015:622, AB 2015/160 (alcoholslotprogramma onverbindend geoordeeld; verwijzing naar hiervoor vermeld arrest T-IR van 3 maart2015. ECLI:NR:HR:201 5:434); • •CBb (grote kamer) 25 maart 2015, ECLI:NL:CBB:2015:76 JB 2015/96 (vernietiging door Autoriteit Consument en Markt opgelegde boetes overeenkomstig conclusie adocaat-generaal; verwerping opvatting ACM dat de energierichtljnen noodzakelijk tot gevolg hebben dat de netheheerder allijd aansprakelijk is voor het bekend worden van geheim te houden gegevens, ook in het geval de gegevens buiten toedoen van de netbeheerder bekend worden; geen sprake van een aan Liander toe Ie rekenen bekendmaking, dus geen daderschap 1,iander en geen medeplegen door Nuon CCC); , 9 Kneuterdijk 22 S - t- S . Postbus 20019 - • • S * - 2500 E Den Haag S S • S • S • S • S • S • S * S • Raad vanstate • • • t_’ . • _.. .‘ . • - e S • • • • • S S • —‘_S • S • • S • S • voorzitter titz de Afdeling bestuursrechtspraak 1-IR 19 februari 2013. ECLI:NL:KR:2013:BY5725, AB 2013/177 (art. 2.7 lid 2 APV Amsterdam levert geen verboden duplicering van de strafbepalingen in de Opiumwet op; deze zaak onderscheidt zich van zaak waarop ABRvS 13 juli 2011. UN BR1425. betrekking had); ABRvS 13 juli 2011, LJNBRI425 (art. 2.17 lid 5 APV Amsterdam is verboden duplicering van de strafbepalingen in de Opiumwet); ABRvS 1 mei 2013, R’Ll:NLRVS:2013:BZ9048 (art. 2.7 lid 2 APV Amsterdam levert geen verboden duplicering van de strafbepalingen in de Opiumwet op; verwijzing naar HR 19 februari 2013, ECUI:NL:HR:2013:BY5725). ‘4 •1” % 4 ‘7 ‘4 f, 4’” q7 • 7’ ‘t 1_ -s 10 Kneuterdijk 22 - Postbus 201)19 - 2500 EA Den Haag S S
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/201879f4-36d8-4eb5-af8e-8ff5876ae397
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2018–2019 32 716 Evaluatie Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) Nr. 34 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 15 oktober 2018 Hierbij stuur ik uw Kamer een onderzoek van de Inspectie SZW waarin is onderzocht in hoeverre UWV maatregelen treft om de WIA-claimbeoordeling voor mensen met psychische problemen te verbeteren1. Hiervoor heeft de Inspectie SZW zich gebaseerd op onderzoeken (in opdracht) van UWV en op focusgroepen met verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Dit onderzoek is onderdeel van het meerjarig programma van de inspectie over toezicht op psychosociale arbeidsbelasting en dienstverlening aan uitkeringsgerechtigden met psychische problemen. Staatssecretaris Van Ark is hier uitvoerig op ingegaan in haar brief van 14 juni over de stand van zaken rond het onderwerp psychosociale arbeidsbelasting2. Hieronder leest u de bevindingen van de Inspectie SZW uit het onderzoek en mijn reactie hierop. De Inspectie SZW concludeert dat UWV weinig onderzoek heeft gedaan naar het verbeteren van de claimbeoordeling voor mensen met psychische problemen. UWV heeft aangegeven dat de onderzoeken die de organisatie uitvoert een bredere invalshoek hebben; namelijk het verbeteren van kennis en instrumenten die bijdragen aan de professionalisering van arbeidsdeskundigen en verzekeringsartsen binnen én buiten UWV. Ik ondersteun de toezegging van UWV dat zij aan de hand van dit Inspectierapport bezien of hun werkwijze voor mensen met psychische problematiek verbeterd kan worden. Daarnaast concludeert de Inspectie SZW dat de samenwerking tussen verzekeringsartsen en bedrijfsartsen wordt belemmerd door de scheiding tussen enerzijds de begeleiding door de bedrijfsarts in de eerste twee ziektejaren en anderzijds de claimbeoordeling die door de verzekeringsarts wordt gedaan. Hoewel deze scheiding een bewuste keuze is, 1 2 kst-32716-34 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2018 Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl Kamerstuk 25 883, nr. 329 Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 32 716, nr. 34 1 vind ik het belangrijk dat de communicatie tussen de bedrijfsarts en de verzekeringsarts goed verloopt. Bovengenoemde conclusie van de Inspectie SZW zal ik daarom agenderen voor de kwaliteitstafel bedrijfs- en verzekeringsgeneeskunde die in juni van start is gegaan. Dit overleg tussen stakeholders en beroeps- en brancheverenigingen heeft als doel het kennis- en kwaliteitsbeleid van hun beroep te verhogen. Een van de speerpunten van de kwaliteitstafel is om richtlijnen van bedrijfsartsen en protocollen van verzekeringsartsen te stroomlijnen. Dit onderzoek bevestigt het belang daarvan. Tot slot constateert de Inspectie SZW dat er bij de claimbeoordeling weinig aandacht is voor de prognose van de ziekte en de beïnvloeding van het herstel. De beoordeling is daarmee een losse schakel in het stelsel van psychische problematiek. Ik vind deze conclusie van de Inspectie SZW een logische, gezien de aard van de claimbeoordeling. Deze beoordeling is namelijk geen onderdeel van een behandeltraject, maar van het proces dat is ingericht om te bepalen of iemand recht heeft op een WIA-uitkering. De verzekeringsarts stelt vast in hoeverre de betrokkene belastbaar is, en geeft daarbij een herstelprognose. Verzekeringsartsen zijn geen behandelaars en het is ook niet de bedoeling dat zij deze rol overnemen van behandelend artsen. De voornaamste rol van verzekeringsartsen bij de claimbeoordeling is de functionele mogelijkheden van betrokkenen in kaart te brengen, zodat de resterende verdiencapaciteit en vervolgens het arbeidsongeschiktheidspercentage kan worden vastgesteld. Daarnaast stellen zij een advies op over de arbeidsmogelijkheden van betrokkene. In de bijlage vindt u het gehele Inspectie-onderzoek en de reacties van UWV en de NVVG3. Binnenkort stuur ik uw Kamer ook een nader onderzoek toe van UWV over de achtergronden van de instroomstijging in de WIA. Hiervoor wacht ik de meest recente cijfers af over de volumeontwikkelingen in de WIA, zodat ik u kan informeren over de laatste stand van zaken. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees 3 Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 32 716, nr. 34 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/e055b8a0-ef02-4acf-b9eb-9818f6f61dec
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2019–2020 25 424 Geestelijke gezondheidszorg 25 295 Infectieziektenbestrijding Nr. 530 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 7 mei 2020 De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 20 maart 2020 over de Crisisstructuur ggz en de uitvoering van de motie van het lid Ouwehand c.s. over een noodplan geestelijke gezondheidszorg (Kamerstukken 25 424 en 25 295, nr. 526). De vragen en opmerkingen zijn op 31 maart 2020 aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 1 mei 2020 zijn de vragen beantwoord. De voorzitter van de commissie, Lodders De adjunct-griffier van de commissie, Krijger kst-25424-530 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2020 Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530 1 Inhoudsopgave blz. I. II. 2 10 Vragen en opmerkingen vanuit de fracties Reactie van de Staatssecretaris I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van 20 maart 2020, die tevens gezien moet worden als de reactie op de motie van het lid Ouwehand c.s. van 18 maart jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 154), waarin de crisisstructuur van de geestelijke gezondheidszorg (ggz) toegelicht wordt en waarin enkele maatregelen benoemd worden. Genoemde leden hechten er waarde aan om te benadrukken dat het verlenen van hulp aan mensen die in psychische nood verkeren gedurende een crisis niet over het hoofd gezien mag worden, en zien in de brief van de Staatssecretaris dan ook terug dat niet alleen hijzelf, maar ook andere partijen in de ggz zeer betrokken zijn. Voor deze leden staat het echter als een paal boven water dat de structuur die is opgezet dienend moet zijn aan de oplossingen die in deze crisistijd aan de psychische patiënten moet worden geboden, zowel intramuraal als ambulant. De leden van de VVD-fractie missen op verschillende onderdelen de inhoud bij enkele genoemde maatregelen en structuren, wat heeft geleid tot de onderstaande vragen. De leden van de VVD-fractie zien uit de brief nadrukkelijk naar voren komen dat de partijen in de ggz met de Staatssecretaris in overleg zijn (geweest) met betrekking tot de te nemen maatregelen. In het kort worden in de brief met name de maatregelen naar voren gebracht die uit het beeld van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) afkomstig zijn. Het gaat daarbij om de meldingen die de IGJ ontvangt met betrekking tot werknemers en het feit dat ggz-instellingen in veel gevallen de face-to-face contacten beperkt, en enkele oplossingen die hiervoor aangedragen worden. Genoemde leden zijn van mening dat er op dit moment veel aandacht uit moet gaan naar patiënten die zich onvoldoende geholpen voelen met beeldbellen of telefonisch contact, maar zien ook dat er veel meer zaken aandacht verdienen. Vanuit de juist in werking getreden Wet verplichte ggz (Wvggz) is bijvoorbeeld duidelijk dat rechterlijke machtigingen verlopen en patiënten daardoor weer op straat terechtkomen, en ook ten aanzien van ambulant te behandelen patiënten is het nu lastiger een vinger aan de pols te houden op afstand. Daartegenover staat dat mensen die in een instelling zijn opgenomen, verstoken zijn van bezoek (wat een terechte maatregel is vanuit het perspectief van de coronabestrijding), waar zij wellicht wel een (enorme) behoefte aan hebben. Dit zijn maar enkele voorbeelden. Daarom stellen de leden van de VVD-fractie de volgende (eerste) vraag: is het mogelijk periodiek een overzicht te verkrijgen (een eerste op zeer korte termijn) van alle problemen die zich op grotere schaal voordoen, en waarvoor maatregelen worden of reeds zijn getroffen, en daarvan inzichtelijk te maken wat deze maatregelen zijn, en in volgende periodieke terugkoppelingen telkens duidelijk te schetsen op welke manier de getroffen maatregelen zijn of worden aangepast. In aanvulling op die eerste vraag, zijn de leden van de VVD-fractie zeer te spreken over de infographics die op andere beleidsterreinen breed en centraal door de rijksoverheid worden verspreid (zoals bijvoorbeeld ten aanzien van het pakket met economische maatregelen), waarbij genoemde leden de (tweede) vraag stellen, namelijk of dergelijke Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530 2 infographics met veel informatie, ook van de veldpartijen in de ggz (naam, telefoonnummer, websites, hulplijnen en dergelijke) en de maatregelen in deze crisis, breed en centraal verspreid kunnen worden door de rijksoverheid. De leden van VVD-fractie zijn verheugd in de brief te lezen dat de partijen in de sector de handen ineenslaan en samenwerken om de juiste zorg in tijden van crisis ook op de juiste plek te kunnen verlenen. De juiste plek in feitelijke zin betekent niet voor iedereen dat dit in de thuissituatie zou moeten zijn. Al eerder heeft de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media aangegeven dat gemeenten samen met scholen, de kinderopvang, Veilig Thuis en de jeugdzorg ervoor moeten zorgen dat kinderen in een gevaarlijke situatie ergens anders dan thuis leskrijgen, bijvoorbeeld in bibliotheek of klaslokaal. Het gaat dan bijvoorbeeld om kinderen die thuis misbruikt of mishandeld worden, dus in situaties waarin de kinderen echt beter niet thuis kunnen zijn. Voor een grote groep volwassenen geldt ook dat het juist de thuissituatie is die (mede) heeft veroorzaakt, dat zij nu patiënt zijn bij een organisatie in de ggz. De leden van de VVD-fractie stellen tot slot dan ook de (derde) vraag, namelijk of de Staatssecretaris aan kan geven welke maatregelen het kabinet getroffen heeft om ook in deze situaties zoveel mogelijk te voorkomen dat mensen opgesloten zitten in een (thuis-) situatie die als onveilig gemarkeerd kan worden. Kan de Staatssecretaris, na overleg met collega’s, aangeven voor de hele sector ggz (dus volwassenen en jeugd) wat de maatregelen zijn die tot nu toe genomen kunnen worden om onveilige situaties tot het minimum te beperken? Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie Veldpartijen in de ggz werken nu aan een doorvertaling van de RIVM-richtlijn voor toepassing in de ambulante en intramurale ggz, in samenspraak met het RIVM en de Staatssecretaris. De leden van de CDA-fractie vragen of deze doorvertaling gereed is en zo ja, of hierin aan de ggz-sector voldoende houvast wordt geboden. Genoemde leden lezen dat de crisisdiensten zijn uitgebreid en dat patiënten hier met acute zorgvragen terecht kunnen. Doet elke ggz-instelling hieraan mee of wordt dit regionaal georganiseerd; waarbij deze leden tevens vragen of via de crisisdiensten adequaat zorg en ondersteuning kan worden geboden en of dit – gezien de omstandigheden – als voldoende wordt ervaren. Wat betreft de financiële consequenties stelt de Staatssecretaris in de brief dat ook voor de ggz sector maatregelen worden getroffen die soms generiek van karakter zijn, maar die mogelijk ook specifieke elementen kunnen bevatten. De leden van de CDA-fractie begrijpen dit, maar hebben wel behoefte aan een nadere toelichting op dit punt. Kan de Staatssecretaris een uitgebreide toelichting geven wat hij precies bedoelt en indien er al specifieke maatregelen zijn genomen, toelichten welke dat dan zijn? Vragen en opmerkingen van de D66-fractie De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief d.d. 20 maart jl. over de crisisstructuur ggz, als reactie op de motie van het lid Ouwehand c.s, en willen de Staatssecretaris hierover nog maximaal drie vragen voorleggen. Genoemde leden willen benadrukken dat goede geestelijke gezondheidszorg juist nu in deze tijd van crisis belangrijk is. De coronacrisis is een life-event dat disruptief kan zijn voor mensen met psychische kwetsbaarheid. Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530 3 De leden van de D66-fractie willen ervoor waken dat noodzakelijke zorg geen doorgang kan vinden omdat fysiek afspreken nu verminderd mogelijk is. Door deze situatie wordt de toegevoegde waarde van goede digitale zorg benadrukt. De huidige situatie is te vergelijken met de omstandigheid dat men op de wachtlijst staat en noodzakelijk zorg nodig heeft maar die nog niet krijgt. Genoemde leden zijn er tevreden over dat goede voorbeelden worden gedeeld maar vragen de Staatssecretaris of dit voldoende is. Welke overeenkomst ziet de Staatssecretaris met wachttijdbegeleiding en op welke manier kan hij deze crisissituatie aangrijpen om de inzet van digitale ggz fors te vergroten en extra te investeren in het aanbod en de kwaliteit van digitale ggz? De leden van de D66-fractie denken dat tijdens deze crisis er een reële kans bestaat op zorgmijding onder ggz-patiënten en/of dat ggz-patiënten uit beeld raken omdat het aantal contactmomenten is teruggebracht. Genoemde leden maken zich met name zorgen om de mensen met psychische kwetsbaarheid die nu in zelfisolatie zitten en geen bezoek of zorgverleners over de vloer krijgen. Daarnaast zijn er poliklinieken die helemaal geen fysieke afspraken meer plannen. Kan de Staatssecretaris concreet aangeven wat er naast een-op-een beeldbellen verder gedaan wordt om de continuïteit van geestelijke gezondheidszorg te garanderen tijdens deze coronacrisis en op welke manier zorgmijding wordt voorkomen? De leden van de D66-fractie willen het belang van intramurale ggz benadrukken en zij willen tevens benadrukken dat ook hier de continuïteit van zorg prioriteit heeft, met name crisiszorg. Kan de Staatssecretaris concreet aangeven hoe hij ervoor zorgt dat intramurale ggz gewaarborgd blijft en specifiek voor de volgende vier punten: het behoud van de mogelijkheid tot fysiek contact in een crisissituatie, de beschikbaarheid van genoeg beschermingsmateriaal voor medewerkers in de ggz, het realiseren van voldoende opnamecapaciteit in algemene zin en het realiseren van voldoende opnamecapaciteit voor de Psychiatrische Afdeling Algemeen Ziekenhuis (PAAZ)? Vragen en opmerkingen van de fractie van GroenLinks De leden van de GroenLinks-fractie willen allereerst hun waardering uitspreken voor de inzet van zorgverleners en ambtenaren die momenteel alles op alles zetten om de coronacrisis te bestrijden. Genoemde leden zijn zich ervan bewust dat juist ook in de geestelijke gezondheidszorg de continuïteit van zorg van essentieel belang is. Deze leden hechten eraan te vermelden dat momenteel veel aandacht uitgaat naar de zichtbare vormen van (crisis-)zorg, terwijl ook de geestelijke gezondheidszorg urgente problemen ondervindt waardoor duizenden mensen met een (complexe) zorgbehoefte in grote onzekerheid verkeren. De leden van de GroenLinks-fractie hebben zodoende nog vragen naar aanleiding van de brief van de Staatssecretaris van 20 maart jl. Genoemde leden zijn van mening dat de voorgestelde maatregelen tamelijk mager van aard zijn, óók rekening houdende met de crisistijd waarin het kabinet zich bevindt. Zo signaleert het platform Lijm de Zorg een grote toename van angst en mogelijke suïcidale gevoelens. Het wijst met name op het gebrek aan crisisbedden voor de groep die dit betreft, zo constateren de leden van de GroenLinks-fractie. Alleen al de angst dat zij nergens heen kunnen in geval van nood leidt tot paniek. Inmiddels is al in acht regio’s gesignaleerd dat dit tekort er inderdaad is. Ook uit een enquête van Stichting MIND, Landelijk Platform Psychische Gezondheid, blijkt dat er een Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530 4 duidelijke toename is van het aantal psychische klachten zoals angst, depressie of paniek. Een derde van de respondenten vreest dat zij zich niet zal redden de komende periode. Op dit moment is er daarom veel behoefte aan maatwerk, naast het bieden van standaard-alternatieven voor behandeling. Het is cruciaal dat hulpverleners juist nu contact krijgen en houden met de cliënt, ook om zorgmijding te voorkomen. Kan de Staatssecretaris naar aanleiding van het bovenstaande antwoord geven op de volgende punten: is hij bereid om zo snel mogelijk met – creatieve – oplossingen te komen om in de crisisbedden te voorzien, bijvoorbeeld door delen van hotels hiervoor in te richten, zo ja, op welke termijn, zo nee, waarom niet en kan hij daarnaast, met praktijkvoorbeelden, aangeven op welke manier hulpverleners handvatten krijgen om daadwerkelijk maatwerk te bieden. Zo is er inmiddels door externen een handboek opgesteld met een afwegingskader voor wanneer bellen, face-to-face contact of video-bellen ingezet kunnen worden. Kan dit, in samenspraak met MIND, Lijm de Zorg en andere stakeholders, als handvat meegegeven worden en kan de Staatssecretaris tevens, in samenspraak met zijn collega’s van VWS, ervoor zorgen dat de inmiddels bestaande overzichtslijst van welke hulplijnen in welke situatie gebeld kunnen worden, breed gedeeld en kenbaar gemaakt wordt? De leden van de GroenLinks-fractie wijzen erop dat de beschikbaarheid van persoonlijke beschermingsmiddelen (pbm’s) voor zorgverleners in ggz-instellingen en mantelzorgers sterk varieert. Ook wordt een toenemende druk gelegd op mantelzorgers en naasten van de diverse patiëntgroeperingen. Vanwege de regelmatig wegvallende professionele hulp is juist die rol van mantelzorgers en naasten belangrijker geworden. Daarnaast zijn veel ggz-instellingen overgeschakeld naar online werken, maar sommige hulpverleners en/of hun cliënten hebben geen laptop met camera, terwijl beeld en het maken van notities wel essentieel zijn. Deze leden vragen de Staatssecretaris in te gaan op de volgende punten: wanneer is de voorraad pbm’s op orde zodat zoveel mogelijk reguliere geestelijke gezondheidszorg weer doorgang kan vinden, kan hij daarbij aangeven op welke manier hij met zijn collega’s van VWS scherp blijft op de onbelemmerde beschikbaarheid van pbm’s voor bovengenoemde groepen, op welke manier(en) wordt door het kabinet, eventueel in samenspraak met gemeenten, concreet gezorgd voor ondersteuning voor de onmisbare mensen om de patiënt heen en wat wordt gedaan om digitale middelen zo snel mogelijk toegankelijk te maken voor zorgverleners en hun cliënten. De leden van de GroenLinks-fractie ontvangen verschillende signalen van ggz-instellingen die in liquiditeitsproblemen zijn gekomen vanwege de coronacrisis. Aangezien er ook vóór deze coronacrisis al sprake was van een schrijnend tekort aan geestelijke gezondheidszorg, vragen deze leden hoe de Staatssecretaris het behoud van het aanbod in deze periode borgt en hoe is hij voornemens is de motie van het lid Klaver c.s.1 op dit gebied uit te voeren. Het kabinetsbeleid roept burgers op om zo veel mogelijk thuis te blijven. De leden van de GroenLinks-fractie constateren echter dat circa 40.000 mensen in Nederland geen vast woonadres hebben en dak- of thuisloos zijn, waardoor het bijzonder lastig is om aan deze maatregel te voldoen. Deze leden vernemen daarnaast uit het veld dat gemeenten niet in staat lijken procedurele eisen aan te passen. Zij vragen of de Staatssecretaris bereid is om ook voor deze doelgroep de kostendelersnorm – althans tijdelijk – landelijk af te schaffen en zo nee, waarom niet; tevens vragen zij of hij bereid is om in overleg te treden met de Vereniging van Neder1 Kamerstuk 25 295, nr. 185. Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530 5 landse Gemeenten (VNG) over directe maatregelen om de druk waaronder zorgverleners momenteel staan – eventueel tijdelijk – te verlagen en zo ja, op welke termijn dit kan plaatsvinden en zo nee, waarom niet. Tenslotte ontvangen de leden van de GroenLinks-fractie signalen dat op dit moment cliënten – gedwongen – worden ontslagen bij eetstoornis- en revalidatieklinieken bij gebrek aan voldoende apparatuur en/of personeel. Herkent de Staatssecretaris deze signalen en zo ja, kan hij een inschatting geven van het aantal mensen dat om deze reden niet terecht kan bij een instelling, welke maatregelen getroffen worden om dit op korte termijn te verhelpen en zo nee, of hij bereid is dit alsnog op te pakken in samenspraak met de desbetreffende instellingen? Vragen en opmerkingen van de SP-fractie De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief met daarin de uitwerking van de motie over een noodplan geestelijke gezondheidszorg. Deze leden hebben naar aanleiding van de brief de volgende drie vragen. De leden van de SP-fractie vinden het goed te lezen dat allerlei betrokken partijen samenwerken op dit ingewikkelde thema. Deze leden zien dat een aantal vraagstukken nu in veel verschillende sectoren speelt, waaronder de bezoekersregelingen en het tekort aan beschermingsmiddelen. Kan worden toegelicht hoe aan beide vraagstukken specifiek voor de ggz wordt gewerkt; hoe wordt bijvoorbeeld maatwerk bij de bezoekersregeling toegepast en kunnen medewerkers binnen de ggz nog veilig hun werk doen? De leden van de SP-fractie begrijpen uit de brief dat er allerlei methoden worden ingezet om de patiënten toch zorg te kunnen bieden, bijvoorbeeld via beeldbellen en de inzet van platforms. Deze leden lezen echter ook dat de crisisdiensten zijn uitgebreid waarbij patiënten met acute zorgvragen terecht kunnen. Deze leden vragen welk aanbod de ggz deze patiënten met een acute zorgvraag momenteel kan bieden. De leden van de SP-fractie vinden het zeer belangrijk dat de ggz nadrukkelijk onderdeel uitmaakt van de nationale crisisaanpak. Wel vragen genoemde leden aandacht voor de financiële situatie van veel ggz-aanbieders en hun teruglopende omzet. Is de Staatssecretaris bereid, zo vragen deze leden, om zorgverleners binnen de ggz te vertrouwen en zorginstellingen niet (financieel) te straffen nu zij bepaalde zorg door de corona-uitbrak in 2020 niet kunnen leveren? Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid (PvdA) hebben met belangstelling en enige zorg de brief over de crisisstructuur in de ggz gelezen. Vanwege de nijpende situatie en het grote effect van de coronacrisis op het gehele zorgstelsel hebben zij zorgen over het noodplan zoals het nu voorligt. Daarom hebben genoemde leden enkele vragen over de stand van zaken en de noodaanpak op het gebied van de ggz. Erkent de Staatssecretaris dat in de ggz vele problemen worden ervaren zoals die ook voor de rest van de zorgsector gelden, zoals bij voorbeeld het gebrek aan beschermingsmiddelen voor medewerkers, het uitblijven van coronavirustesten voor medewerkers, snel oplopende wachttijden, sluitingen van onder andere beschermd wonen faciliteiten, zorgen over Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530 6 mogelijke liquiditeitsproblemen vanwege afzeggingen en zorg die niet meer geleverd kan worden; welke concrete stappen neemt hij om deze problemen op te lossen? Erkent de Staatssecretaris tevens dat er door de coronacrisis een grotere vraag naar maatwerkoplossingen is, wat een hoge druk legt op mantelzorgers en familieleden door bijvoorbeeld het wegvallen van dagbesteding, waardoor snelle en specifieke oplossingen moeten worden gevonden voor onder andere videobelapplicaties die AVG-verantwoord zijn voor zorgdoeleinden, alternatieve manieren waarop zorgverleners toch bij cliënten langs kunnen gaan, of manieren waarop familieleden kunnen worden ontzien wanneer de zorg hen teveel wordt? Welke acties worden ondernomen om in deze maatwerkoplossingen te kunnen voorzien en gebeurt dit in samenspraak met familieleden en naasten, aangezien deze keuzes in toenemende mate een effect hebben op hun leven? De leden van de fractie van de PvdA zetten tevens vraagtekens bij de invoering van de regionale doorzettingsmacht, waartoe eerder is opgeroepen. Zeker in het geval van hoog complexe problematiek, wanneer een cliënt specialistische ggz dringend nodig heeft, achten genoemde leden het van groot belang dat deze regionale doorzettingsmacht wordt verankerd, zo nodig in de wet, en uitgevoerd. Aangezien de coronacrisis de problematiek van cliënten die vastlopen in het systeem alleen maar verder verergert en deze problemen ook voorkomen bij mensen met minder complexe casuïstiek, vragen deze leden aan de Staatssecretaris welke stappen hij neemt om de regionale doorzettingsmacht te verankeren en uitvoerbaar te maken voor betrokken partijen om verdere stagnatie in het systeem waar kwetsbare personen de dupe van worden te voorkomen. Vragen en opmerkingen van de ChristenUnie-fractie De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de crisisstructuur ggz en de uitvoering van de motie van het lid Ouwehand c.s. over een noodplan geestelijke gezondheidszorg. Zij willen de Staatssecretaris hierover de volgende drie vragen stellen. De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het belangrijk dat de zorg aan ggz-patiënten zoveel mogelijk blijft doorgaan. Zij krijgen signalen dat de zorg niet overal gecontinueerd wordt. Zij vragen de Staatssecretaris daarom in de crisisstructuur een concrete aanpak op te nemen, waarbij financiers (overheden, zorgverzekeraars) zekerheid bieden aan zorginstellingen en zorginstellingen op hun beurt alles doen om contact met hun cliënten te houden, daarbij maatwerk bieden in de behandeling en ook te leren van opgedane positieve ervaringen met e-health in de ggz. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Staatssecretaris of hij bereid is om het project «aandacht op afstand» van MIND – dat is gestart om mensen met psychische nood, die nu minder hulp en therapie krijgen, extra te ondersteunen en hun isolement te doorbreken – actief te ondersteunen, om te voorkomen dat mensen met psychische nood tussen wal en schip geraken. De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de kostendelersnorm een belemmering vormt om kwetsbare mensen, zoals dak- en thuislozen, tijdelijk onderdak te bieden. Tegelijkertijd krijgen ook dak- en thuislozen de oproep om zoveel mogelijk binnen te blijven. Is de Staatssecretaris bereid om in overleg met zijn collega van SZW te kijken naar de mogelijkheden om de kostendelersnorm tijdelijk te bevriezen? Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530 7 Vragen en opmerkingen van de PvdD-fractie De leden van de fractie van de PvdD willen de Staatssecretaris naar aanleiding van zijn brief graag de volgende vragen stellen. De leden van de PvdD-fractie vragen of er inmiddels specifieke, landelijke richtlijnen zijn welke zorg wél door kan gaan en welke zorg uitgesteld wordt, inclusief richtlijnen over wanneer fysiek contact noodzakelijk is, en wanneer digitaal contact voldoende is? Deelt de Staatssecretaris de mening van genoemde leden dat noodzakelijk fysiek contact nooit opgeschort of vervangen mag worden door digitaal contact vanwege een gebrek aan beschermingsmateriaal en zo ja, hoe gaat hij ervoor zorgen dat er voldoende beschermingsmateriaal beschikbaar is? Hoe wordt geborgd dat de acute psychiatrische hulp door kan gaan onder de huidige verzwarende omstandigheden? Welke mogelijkheden ziet de Staatssecretaris om het omvallen te voorkomen van ggz- en Jeugdzorginstellingen, waarvan sommige door de coronacrisis in acute financiële nood verkeren, bijvoorbeeld door middel van ondercuratelestelling? Vragen en opmerkingen van de 50PLUS-fractie De leden van de 50PLUS-fractie hebben enkele vragen naar aanleiding van de brief over de crisisstructuur en een noodplan voor de geestelijke gezondheidszorg. Op het moment van schrijven was het ziekteverzuim onder medewerkers iets verhoogd. Wat is de huidige stand van zaken en kan de Staatssecretaris dieper ingaan op de vraag hoe het personeelstekort door de gevolgen van het coronavirus wordt opgevangen? Het Outbreak Management Team (OMT) adviseert om patiëntcontact bij voorkeur via beeldbellen te laten verlopen. De leden van de 50PLUSfractie vragen de Staatssecretaris of alle ggz-instellingen voldoende zijn toegerust om dit te faciliteren en zo niet, welke maatregelen genomen worden om dit zo snel mogelijk te regelen. In de brief geeft de Staatssecretaris aan dat de crisisdiensten zijn uitgebreid. De leden van de 50PLUS-fractie vragen in hoeverre die vraag is toegenomen en of de uitbreiding voldoende is om aan de vraag te kunnen voldoen. II. Reactie van de Staatssecretaris Inleiding Hierbij dank ik uw Kamer voor de vragen naar aanleiding van mijn brief van 20 maart 2020 over de crisisstructuur geestelijke gezondheidszorg (ggz) en de uitvoering van de motie van het lid Ouwehand c.s. over een noodplan geestelijke gezondheidszorg (Kamerstuk 25 424, nr. 526). De coronacrisis heeft grote impact op ons allemaal, zo ook op mensen die zorg of ondersteuning krijgen binnen de ggz, voorzieningen voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang. Ook op de professionals die zorg verlenen aan deze mensen. Zorgverleners zien zich geplaatst voor beperkingen in de behandeling van mensen die ggz of opvang nodig Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530 8 hebben en maken zich zorgen over het mentale welzijn van deze mensen nu en in de nabije toekomst. Ik zie om mij heen dat er hard gewerkt wordt om goede zorg te verlenen en heb veel respect voor hoe zorgverleners, cliënten en hun naasten met de situatie omgaan. Organisaties in het veld delen goede voorbeelden met elkaar, verschillende partijen, zoals MIND Korrelatie, Slachtofferhulp Nederland en 113 Zelfmoordpreventie breiden hun activiteiten uit en mensen bieden zich vrijwillig aan om hierin te ondersteunen. Ik ben ervan onder de indruk hoe snel er wordt ingespeeld op deze crisis. Zorgverleners die zich met hart en ziel inzetten, cliënten die begrip tonen voor de situatie en mantelzorgers die ondanks de grote impact die dit ook op hen heeft, hun steentje blijven bijdragen. Het doet mij goed om dat te zien en geeft vertrouwen in deze moeilijke tijd. Hierbij treft u de reactie op uw vragen aan. Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie Vraag 1 Is het mogelijk periodiek een overzicht te verkrijgen (een eerste op zeer korte termijn) van alle problemen die zich op grotere schaal voordoen, en waarvoor maatregelen worden of reeds zijn getroffen, en daarvan inzichtelijk te maken wat deze maatregelen zijn, en in volgende periodieke terugkoppelingen telkens duidelijk te schetsen op welke manier de getroffen maatregelen zijn of worden aangepast. Met de crisisstructuur, zoals ik deze aan uw Kamer heb verwoord in mijn brief van 20 maart jl. (Kamerstuk 25 424, nr. 526) houd ik doorlopend de vinger aan de pols in de ggz. Alle relevante partijen voor de ggz van patiënten en naasten tot professionals, werkgevers en financiers zijn in deze structuur vertegenwoordigd. Dat betekent ook dat ik zeer snel op de hoogte ben van problemen in het veld en dat ik snel met deze partijen afspraken kan maken over noodzakelijke maatregelen. Via de periodieke brief over de stand van zaken rond COVID-19 wordt uw Kamer op de hoogte gehouden van de relevante problemen en toegepaste maatregelen die uit de crisisstructuur voor de ggz naar voren komen. Als voorbeeld noem ik u de richtlijn voor de ggz die continue geactualiseerd wordt, waarover uw Kamer met voorliggende brief ook wordt geïnformeerd over de belangrijkste inhoudelijke aanpassingen. Ik wil uw Kamer graag op deze manier blijven informeren. Waar dit, gegeven de aard van de problematiek, gepast is, zal ik uw Kamer tussentijds separaat informeren over maatregelen in de ggz. Vraag 2 In aanvulling op die eerste vraag, zijn de leden van de VVD-fractie zeer te spreken over de infographics die op andere beleidsterreinen breed en centraal door de rijksoverheid worden verspreid (zoals bijvoorbeeld ten aanzien van het pakket met economische maatregelen), waarbij genoemde leden de (tweede) vraag stellen, namelijk of dergelijke infographics met veel informatie, ook van de veldpartijen in de ggz (naam, telefoonnummer, websites, hulplijnen en dergelijke) en de maatregelen in deze crisis, breed en centraal verspreid kunnen worden door de rijksoverheid. Het is begrijpelijk dat mensen zich door het coronavirus somber, gespannen of misschien zelfs angstig voelen. Daarom zullen we een infographic maken voor cliënten in de ggz en algemeen publiek, zodat zij weten waar zij terecht kunnen met vragen op het vlak van hun mentale gezondheid. We dragen daarbij handvatten en tips aan gebaseerd op de Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530 9 WHO-richtlijn voor mentale gezondheid gedurende de corona-crisis. Ook zullen we verwijzen naar de veldpartijen in de ggz (website, telefoonnummer, hulplijnen en andere contactmogelijkheden). Naar verwachting is de infographic begin mei gereed. Vraag 3 De leden van de fractie van de VVD hebben gevraagd naar welke maatregelen voor de hele sector ggz (dus volwassenen en jeugd) het kabinet heeft getroffen om zoveel mogelijk te voorkomen dat mensen opgesloten zitten in een (thuis-) situatie die als onveilig gemarkeerd kan worden. Laat ik vooropstellen dat het juist in deze tijd extra belangrijk is om oog te hebben voor (thuis)situaties die mogelijk niet veilig zijn. Want juist nu bestaat er een grotere kans op spanningen thuis, wat zeker voor kinderen en volwassenen in een kwetsbare situatie risicovol kan zijn. Zowel het kabinet als diverse veldpartijen hebben maatregelen genomen om te voorkomen dat onveilige situaties ontstaan en ook om deze vroegtijdig te signaleren. Het kabinet heeft geregeld dat er voor kinderen in een kwetsbare situatie noodopvang beschikbaar is. Gemeenten en scholen regelen dit met betrokken partijen. Ze doen dit in overleg met Veilig Thuis, de Raad voor de Kinderbescherming en andere betrokkenen. Er komt een extra campagne – via verschillende kanalen – om in deze tijd nog meer aandacht voor dit onzichtbare probleem te vragen en betrokkenen te ondersteunen door het geven van handelingsperspectieven. MIND Korrelatie is bereid om bij spanningen thuis en bij opvoedvragen laagdrempelig professioneel te adviseren. De boodschap daarbij is: bel of chat met de Kindertelefoon, de Luisterlijn of Mind Korrelatie. Bij vragen over (on)veiligheid kan contact worden opgenomen met Veilig Thuis en bij acuut gevaar kan altijd direct worden gebeld met 112. De Kindertelefoon en de Luisterlijn zetten zich in om voldoende capaciteit beschikbaar te hebben. Op dit moment is er voldoende capaciteit beschikbaar, het ministerie staat hierover in nauw contact met de Kindertelefoon en de Luisterlijn. Als een kind of volwassene hier toestemming voor geeft, kunnen de Kindertelefoon en de Luisterlijn contact opnemen met instanties zoals Veilig Thuis. Het is belangrijk dat professionals die contact hebben met kinderen en gezinnen alert zijn en de kindcheck uitvoeren. Naar deze kindcheck wordt ook verwezen in de richtlijn «GGZ en COVID-19». Als een professional zich zorgen maakt over de onveiligheid van kinderen en volwassen dan kunnen professionals hiervoor contact opnemen met Veilig Thuis. Ook kunnen zij helpen ouders te adviseren en afstemmen met de gemeente en wijkteams waar nodig. Diverse organisaties zetten zich onverminderd in voor een veilig thuis voor kinderen, volwassen en ouderen zoals de Sociale wijkteams, Veilig Thuis, Centra Seksueel Geweld, Raad voor de Kinderbescherming, Gecertificeerde Instellingen, Reclassering, politie en OM. Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie Vraag 4 Veldpartijen in de ggz werken nu aan een doorvertaling van de RIVM-richtlijn voor toepassing in de ambulante en intramurale ggz, in samenspraak met het RIVM en de Staatssecretaris. De leden van de CDA-fractie vragen of deze doorvertaling gereed is en zo ja, of hierin aan de ggz-sector voldoende houvast wordt geboden. Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530 10 Uw Kamer is op 31 maart jl. geïnformeerd dat de richtlijn «GGZ en COVID-19» gereed is (Kamerstuk 25 295, nr. 200). De richtlijn is opgesteld in nauwe samenwerking tussen verschillende organisaties binnen de ggz2 en wordt door het RIVM onderschreven. In de richtlijn staan maatregelen om infectierisico’s te verkleinen en hoe te handelen als toch een patiënt of medewerker is besmet, met inachtneming van de zorg die patiënten nodig hebben. Uitgangspunt is dat behandelaren samen met patiënten en naasten op zoek gaan naar de best passende vorm van zorg. Toch is het vaak onvermijdelijk dat de behandeling of begeleiding (deels) vervangen wordt door meer digitale vormen, zoals beeldbellen. Partijen blijven met elkaar in gesprek op basis van de ervaringen die nu worden opgedaan om te bekijken op welke punten de richtlijn moet worden aangescherpt. Op de site https://www.ggzstandaarden.nl/ is steeds een actuele versie beschikbaar. Akwa GGZ is opdracht gegeven om het versiebeheer te coördineren. Vraag 5 De leden van de CDA-fractie vragen of de uitbreiding van de crisisdiensten regionaal wordt geregeld en of elke ggz-instelling hieraan mee doet. Tevens vragen deze leden of via de crisisdiensten adequaat zorg en ondersteuning kan worden geboden en of dit als voldoende wordt ervaren. De ggz-crisisdiensten zijn georganiseerd in 28 regio’s voor acute ggz. In elke regio is één ggz-aanbieder verantwoordelijk voor de crisisdienst(en) in samenwerking met regionale ketenpartners. Uitbreiding van de capaciteit wordt regionaal georganiseerd en sluit aan bij de aanpak van de veiligheidsregio’s. De crisisdiensten leveren de zorg die zij doorgaans ook leveren, met inachtneming van de richtlijnen van het RIVM. Uitgangspunt is dat de crisisdiensten face-to-face contact hebben met cliënten. Bij uitzondering kan voor een crisisbeoordeling gebruik gemaakt worden van beeldbellen, als dat op dat moment nodig is en niet onverenigbaar is met acute situatie die zich aandient. De crisisdiensten leggen nog steeds huisbezoeken af en op de beoordelingslocaties kunnen mensen worden ontvangen en psychiatrisch beoordeeld worden. Daarbij wordt rekening gehouden met (mogelijk) besmette cliënten. Ik laat intensief volgen of de crisisdiensten de zorgvraag in hun regio aankunnen, rekening houdend met mogelijke fluctuaties in zorgvraag en/of personele capaciteit, als gevolg van de corona-uitbraak. Vooralsnog krijg ik van de crisisdiensten geen signalen dat de zorg niet afdoende geboden kan worden. Vraag 6 De leden van de CDA-fractie vragen om een uitgebreide toelichting bij de tekst dat ook voor de ggz sector (financiële) maatregelen worden getroffen die soms generiek van karakter zijn, maar die mogelijk ook specifieke elementen kunnen bevatten. Deze leden vragen wat precies wordt bedoeld en indien er al specifieke maatregelen zijn genomen, welke dat dan zijn. Zorgaanbieders in de ggz kunnen actief zijn binnen de domeinen van de Zorgverzekeringwet, de Wet langdurige zorg, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet en de Wet forensische zorg. De maatregelen die binnen die domeinen in overleg met zorgverzekeraars, zorgkantoren, gemeenten en de Dienst Justitiële Instellingen (DJI) worden 2 Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP), Landelijke Vereniging van Vrijgevestigde Psychologen & Psychotherapeuten (LVVP), de Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie (NVP), Nederlands Instituut van Psychologen (NIP), de Federatie van Psychologen, Psychotherapeuten en Pedagogen (P3NL), Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (V&VN) en GGZ Nederland. Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530 11 genomen om duidelijkheid en zekerheid te kunnen bieden aan zorgaanbieders en zorgverleners over de financiële gevolgen van de coronacrisis (zie Kamerstuk 25 295, nrs. 200 en 219, Kamerstuk 33 628, nr. 74 en het antwoord op de vraag van GroenLinks later in dit vso over uitvoering van de motie van het lid Klaver c.s.3), zijn ook voor ggz-aanbieders van toepassing. De afspraken met zorgverzekeraars, zorgkantoren, gemeenten en DJI hebben een voorliggend karakter, hetgeen betekent dat zorgaanbieders die steun nodig hebben zich eerst tot hen moeten richten. Per domein wordt hier nu nadere uitwerking aan gegeven. Het kan zo zijn dat er bij specifieke ggz-aanbieders na het verkrijgen van deze steun nog een omzetdaling resteert. Deze aanbieders kunnen bezien of zij met deze resterende omzetdaling in aanmerking komen voor een van de financiële regelingen van het Rijk, zoals de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW), de Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandig Ondernemers (TOZO) en de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19 (TOGS).4 Vragen en opmerkingen van de D66-fractie Vraag 7 De leden van de D66-fractie constateren dat de huidige situatie, waarin noodzakelijke zorg geen doorgang kan vinden omdat fysiek afspreken nu verminderd mogelijk is, vergelijkbaar is met de omstandigheid dat men op de wachtlijst staat. Zij vragen welke overeenkomst ik zie met wachttijdbegeleiding en op welke manier deze crisissituatie kan worden aangegrepen om de inzet van digitale ggz fors te vergroten en extra te investeren in het aanbod en kwaliteit van digitale ggz. Voor mensen met een ggz-zorgvraag die nog niet in behandeling zijn, waren al verschillende vormen van (digitale) zelfhulp en ondersteuning beschikbaar. In het Informatie- en Verwijscentrum dat nu wordt opgericht, worden initiatieven die juist in deze periode bruikbaar zijn, verzameld en gedeeld. Daarnaast kan digitale zorg in deze tijd een belangrijke uitkomst bieden voor mensen die al in behandeling zijn voor een psychisch probleem, maar waarbij het bijvoorbeeld door gezondheidsklachten moeilijker is geworden om de behandelaar fysiek te ontmoeten. Ik ben blij dat we de afgelopen tijd al flink hebben ingezet op de inzet van digitale ggz. In 2018 is het versnellingsprogramma Informatie-uitwisseling Patiënt en Professional voor de GGZ gepubliceerd, de zogenoemde VIPP GGZ. Met die regeling wordt onder andere de opschaling van e-health toepassingen gestimuleerd. Aanvullend heeft het ministerie vanwege COVID-19 extra geld vrijgemaakt voor de Stimuleringsregeling eHealth thuis (SET), waarmee zorg- en welzijnsorganisaties extra kunnen investeren in digitale zorg op afstand. Rond de uitbraak van COVID-19 zien we dat veel zorgaanbieders in korte tijd voor veel cliënten een omslag hebben kunnen maken naar digitale zorgverlening via beeldbellen en e-health. Bestaande mogelijkheden worden geïntensiveerd toegepast. Branche- en beroepsverenigingen ondersteunen hun achterbannen in die omslag en intensivering. Zo informeert de LVVP de achterban over toepassingen die veilig beeldbellen biedt, onder andere via e-mental health en virtuele spreekkamers. GGZ Nederland verzamelt op de website beschikbare zelfhulp- en anonieme e-health-applicaties bij psychische 3 4 Kamerstuk 25 295, nr. 185. De TOGS-regeling wordt opengesteld voor aanbieders van geestelijke gezondheids- en verslavingszorg met overnachting, praktijken van psychiaters en dagbehandelcentra voor geestelijke gezondheids- en verslavingszorg en praktijken van psychotherapeuten en psychologen (de sectoren met SBI-codes 86.10.4, 86.22.2 en 86.91.3). Zie Kamerstuk 35 420, nr. 16. Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530 12 problematiek, informatie over veilige apps om een (video)verbinding met cliënten op te zetten, praktische tips voor videobellen bij een groepsbehandeling en webinars over digitaal behandelen. Om aanbieders te helpen bij het declareren van digitale zorg, heeft de NZa op de website nader toegelicht hoe een op afstand gegeven consult geregistreerd kan worden. Ik hoop en verwacht dat de ervaringen die we nu noodgedwongen door de crisis opdoen, zullen bijdragen aan de beschikbaarheid van kwalitatief goed digitaal aanbod in de ggz, zowel voor wachttijdbegeleiding als binnen de behandeling. Vraag 8 De leden van de D66-fractie denken dat tijdens deze crisis er een reële kans bestaat op zorgmijding onder ggz-patiënten en/of dat ggz-patiënten uit beeld raken omdat het aantal contactmomenten is teruggebracht. Genoemde leden maken zich met name zorgen om de mensen met psychische kwetsbaarheid die nu in zelfisolatie zitten en geen bezoek of zorgverleners over de vloer krijgen. Daarnaast zijn er poliklinieken die helemaal geen fysieke afspraken meer plannen. Kan de Staatssecretaris concreet aangeven wat er naast een-op-een beeldbellen verder gedaan wordt om de continuïteit van geestelijke gezondheidszorg te garanderen tijdens deze coronacrisis en op welke manier zorgmijding wordt voorkomen? Ook het Ministerie van VWS kreeg eerder signalen dat sommige behandelingen stop gezet werden. In de recent vastgestelde richtlijn «GGZ en Covid-19» van 21 april 2020 is inmiddels echter uitdrukkelijk opgenomen dat patiënten de behandeling die zij nodig hebben ook in deze lastige tijd krijgen. En dat betekent dat een face-to-face behandeling voorop staat. Wanneer alternatieven even goed mogelijk zijn, of wanneer dit vanwege de fysieke kwetsbaarheid van de patiënt, medepatiënten of de zorgverlener zelf noodzakelijk is, kan face-to-face behandeling vervangen worden door beeldbellen of een andere vorm van digitale behandeling. Naast genoemde richtlijn zijn er in de praktijk hulpmiddelen ontwikkeld om de afweging van de professionals op dit punt te ondersteunen, waaronder het afwegingskader «Ambulant contact & Corona (Kenniscentrum HAN Sociaal). Dit afwegingskader is inmiddels breed onder relevante organisaties verspreid. Daarnaast is inmiddels een richtlijn beschikbaar met betrekking tot de invulling van dagbesteding. Ook daar is het uitgangspunt dat de activiteiten, al dan niet in aangepaste vorm, zoveel mogelijk doorgang vinden. Ik zie dat zorgaanbieders op allerlei manieren hun inzet plegen om het contact met cliënten te behouden, ook waar het gaat om outreachende hulpverleningsvormen zoals FACT. Ik ben met deze aanbieders in gesprek om te bezien wat nodig is en ondersteunend kan zijn. Door volle inzet op continuering van zorgaanbod en aan te moedigen dat mensen met mentale klachten zich juist wel melden bij de huisarts of gebruik maken van de hulplijnen, probeer ik zoveel mogelijk te voorkomen dat mensen buiten beeld raken. Tot slot is vanwege de uitbraak van het Coronavirus de Stimuleringsregeling EHealth Toepassingen (SET) uitgebreid. De SET regeling beoogt meer gebruik van eHealth toepassingen die in de thuissituatie kunnen ondersteunen en structurele inbedding van e-health bevorderen. Vraag 9 De leden van de D66-fractie willen het belang van intramurale ggz benadrukken en zij willen tevens benadrukken dat ook hier de continuïteit van zorg prioriteit heeft, met name crisiszorg. Kan de Staatssecretaris concreet aangeven hoe hij ervoor zorgt dat intramurale ggz gewaarborgd blijft en specifiek voor de volgende vier punten: het behoud van de mogelijkheid tot fysiek contact in een crisissituatie, de beschikbaarheid Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530 13 van genoeg beschermingsmateriaal voor medewerkers in de ggz, het realiseren van voldoende opnamecapaciteit in algemene zin en het realiseren van voldoende opnamecapaciteit voor de Psychiatrische Afdeling Algemeen Ziekenhuis (PAAZ)? In mijn brief van 20 maart 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de crisisstructuur ggz, heb ik aangegeven dat er vijf werkgroepen zijn geïnstalleerd waaronder één voor de intramurale zorg. In deze werkgroep heeft het aanbod van intramurale ggz de aandacht. De ggz streeft ernaar om die zorg te verlenen die de patiënt nodig heeft. Dat betekent ook dat fysiek contact in crisissituaties mogelijk blijft, met inachtneming van de richtlijnen van het RIVM. In de richtlijn «GGZ en COVID-19» wordt beschreven hoe professionals hiermee om moeten gaan. Waar het gaat om de beschikbaarheid van voldoende opnamecapaciteit monitoren de NVvP en GGZ Nederland de stand van zaken over de intramurale ggz inclusief die voor de psychiatrische afdelingen in de algemene- en academische ziekenhuizen (PAAZ/PUK). Zij hebben daarmee regionaal en landelijk inzicht in de beschikbare capaciteit voor intramurale zorg. Informatie uit de netwerken van genoemde organisaties wordt weer gedeeld binnen de crisisstructuur ggz. Voorts houdt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) vanuit haar rol ook toezicht op de ontwikkelingen binnen de ggz, ook de inspectie is aangesloten op genoemde crisisstructuur zodat monitoring zo adequaat mogelijk vorm krijgt. Voor de beschikbaarheid van voldoende beschermende middelen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 12. Vragen en opmerkingen van de fractie van GroenLinks Vraag 10 De fractieleden van GroenLinks constateren, aan de hand van het platform Lijm de Zorg, dat er in 8 regio’s een tekort is aan crisisbedden. Ook blijkt uit een enquête van Stichting MIND, Landelijk Platform Psychische Gezondheid, dat er een toename is van het aantal psychische klachten zoals angst, depressie of paniek. Deze leden geven aan dat er op dit moment behoefte is aan maatwerk en dat het cruciaal is dat hulpverleners contact houden met de cliënt. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Staatssecretaris bereid is zo snel mogelijk met creatieve oplossingen te komen om in de behoefte aan crisisbedden te voorzien, bijvoorbeeld door delen van hotels hiervoor in te richten, zo ja, op welke termijn, en zo nee, waarom niet. Voorop staat dat behandeling in de ggz altijd een kwestie is van maatwerk, want iedere cliënt heeft een eigen unieke situatie. Zorgverleners spelen daar zo goed mogelijk op in, in lijn met de geldende professionele standaard. De sector is op diverse niveaus bezig om enerzijds invulling te geven aan de vereiste voorzorgsmaatregelen vanwege COVID-19 en anderzijds de verbinding met cliënten te behouden. In de situatie waarin we ons nu als samenleving bevinden, leveren de ggz-crisisdiensten de zorg die zij regulier ook leveren. Hierbij is de kwaliteitsstandaard «generieke module acute psychiatrie» leidend. Dit houdt momenteel in dat de crisisbeoordeling, zowel ambulant als op de beoordelingslocatie, zo veel mogelijk face-to-face plaatsvindt met inachtneming van de richtlijnen van het RIVM. Voor zover het naar het oordeel van de professional gezien de omstandigheden nodig is en op dat moment passend is bij het ziektebeeld van de cliënt, kan voor de crisisbeoordeling ook gebruik gemaakt worden van beeldbellen. Er kan in aanvulling op het beeldbelcontact ook gebruik gemaakt worden van e-health modules passend bij de situatie van de patiënt. Op veel locaties wordt de acute deeltijdbehandeling, een vorm van groepstherapie die in Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530 14 de crisisdienstteams wordt gegeven, nog steeds aangeboden. Dit kan ook in digitale vorm worden omgezet indien dat noodzakelijk is. Zo nodig, blijft ook opname in de instelling mogelijk. Met betrekking tot de drukte op de crisisdiensten is het beeld wisselend en verschilt het per dag en per crisisdienst. Bij de meeste crisisdiensten is het nu even druk zoals gebruikelijk of rustiger. Wel wordt er een toename van het aantal crisispatiënten verwacht, vanwege de lagere instroom in de reguliere ggz. Dat zou tot gevolg kunnen hebben dat personen mogelijk langer wachten met het zoeken van zorg, totdat het te laat is en zij in een crisis belanden. GGZ Nederland geeft aan dat er geen signalen zijn dat de crisisdiensten te weinig capaciteit of crisisbedden beschikbaar hebben en dat de capaciteit voldoende is om de vraag aan te kunnen. Wel worden er voorbereidingen getroffen om een toename in de zorgvraag op te kunnen vangen. De situatie wordt nauwgezet gemonitord en ggz-instellingen werken scenario’s uit om de capaciteit op te kunnen schalen als dat nodig is. Gedacht kan worden aan scenario’s waarbij een aanvullend beroep wordt gedaan op zzp’ers en vrijgevestigde zorgaanbieders en waarbij extra opnamebedden georganiseerd worden. Een van de maatregelen die al wordt genomen is dat in samenwerking met de regionale ketenpartners ook (extra) afdelingen worden ingericht voor met het coronavirus besmette cliënten, ten behoeve van cohortverpleging. Dit sluit aan bij de inmiddels ingezette regionale aanpak van de veiligheidsregio’s. Dit draagt eraan bij dat er voldoende ggz-crisisbedden in de kliniek zelf beschikbaar zijn en er geen noodzaak is om delen van hotels of andere locaties voor ggz-crisisbedden in te richten. Instellingen blijven de situatie nauwgezet monitoren en VWS heeft wekelijks overleg met de betrokken organisaties waarin zij hun concrete signalen hierover bij VWS kunnen neerleggen. Vraag 11 Er is inmiddels door externen een handboek opgesteld met een afwegingskader voor wanneer bellen, face-to-face contact of video-bellen ingezet kunnen worden. Kan dit, in samenspraak met MIND, Lijm de Zorg en andere stakeholders, als handvat meegegeven worden en kan de Staatssecretaris tevens, in samenspraak met zijn collega’s van VWS, ervoor zorgen dat de inmiddels bestaande overzichtslijst van welke hulplijnen in welke situatie gebeld kunnen worden, breed gedeeld en kenbaar gemaakt wordt? Het is in de ggz inderdaad niet altijd passend om face-to-face behandelcontact te vervangen door digitaal contact. Tegelijkertijd is het aan professionals om die afweging zorgvuldig te maken. De door landelijke organisaties in de ggz (met consultatie van MIND) ontwikkelde richtlijn «GGZ en COVID-19» geeft daar handvatten voor. Daarnaast zijn hulpmiddelen ontwikkeld om professionals verder te ondersteunen in de besluitvorming op dit punt. Zo heeft het Kenniscentrum HAN Sociaal een afwegingskader «Ambulant contact & Corona» gemaakt. Dit afwegingskader is onder de aandacht gebracht bij de opstellers van de richtlijn «GGZ en COVID-19» en partijen als V&VN en F-ACT Nederland hebben het verspreid onder hun leden. Verder is de periode waar we nu in zitten voor veel mensen stressvol. Voor mensen met psychische klachten kan dat extra gelden. Op www.rijksoverheid.nl is daarom een overzicht gemaakt van vragen over het coronavirus en ggz. Op deze website is ook een overzicht te vinden van hulplijnen die mensen direct kunnen bellen als ze last hebben van angst, somberheid of andere klachten. Daarnaast verwijzen de landelijke organisaties van zorgaanbieders, zorgprofessionals, cliënten en hun naasten naar dit overzicht vanaf hun websites naar het overzicht op https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/coronavirus-COVID-19/ Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530 15 veelgestelde-vragen-per-onderwerp/zorg/ggz over het coronavirus en de geestelijke gezondheidszorg. Bovendien zal een infographic worden gemaakt, zie mijn antwoord op vraag 2. Vraag 12 De leden van de GroenLinks-fractie wijzen erop dat de beschikbaarheid van persoonlijke beschermingsmiddelen (pbm’s) voor zorgverleners in ggz-instellingen en mantelzorgers sterk varieert. Ook wordt een toenemende druk gelegd op mantelzorgers en naasten van de diverse patiëntgroeperingen. Vanwege de regelmatig wegvallende professionele hulp is juist die rol van mantelzorgers en naasten belangrijker geworden. Daarnaast zijn veel ggz-instellingen overgeschakeld naar online werken, maar sommige hulpverleners en/of hun cliënten hebben geen laptop met camera, terwijl beeld en het maken van notities wel essentieel zijn. Deze leden vragen de Staatssecretaris in te gaan op de volgende punten: wanneer is de voorraad pbm’s op orde zodat zoveel mogelijk reguliere geestelijke gezondheidszorg weer doorgang kan vinden, kan hij daarbij aangeven op welke manier hij met zijn collega’s van VWS scherp blijft op de onbelemmerde beschikbaarheid van pbm’s voor bovengenoemde groepen. Het kabinet werkt met man en macht om zoveel mogelijk persoonlijke beschermingsmiddelen beschikbaar te krijgen voor de Nederlandse gezondheidszorg. In verschillende Kamerbrieven heeft de Minister van VWS u geïnformeerd over de sporen die hiervoor worden gevolgd: de inkoop van beschermingsmiddelen via het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH), de productie van beschermingsmiddelen in Nederland en het hergebruiken van beschermingsmiddelen. Zorgmedewerkers moeten beschermd hun werk kunnen uitvoeren. De beschermingsmiddelen die we ter beschikking hebben, moeten dan ook eerlijk worden verdeeld zodat de beschikbare beschermingsmiddelen daar terecht komen waar ze het hardste nodig zijn. Sinds 13 april jl. is het nieuwe verdeelmodel van kracht, waarin ook de ggz benoemd wordt. Naar aanleiding daarvan heeft GGD GHOR Nederland op maandag 20 april jl. laten weten dat inmiddels de meerderheid van de chirurgische mondmaskers en de FFP1-maskers aan de (langdurige) zorg (buiten het ziekenhuis) wordt uitgeleverd. Het merendeel van de FFP2-maskers wordt uitgeleverd aan de curatieve medisch specialistische zorg. Dit is conform verwachting, gegeven de typen handelingen die in de verschillende sectoren worden uitgevoerd en het bijbehorende besmettingsrisico voor de zorgmedewerker. Het verdeelmodel zal de komende weken doorontwikkeld worden. Ook de zorg door mantelzorgers wordt betrokken bij de verdeling. Dit betekent dat ook zij, conform de RIVM-richtlijnen, beschermingsmiddelen geleverd kunnen krijgen als dat passend is bij de zorg die zij verlenen. Juist ook voor deze groep is het van belang goed aan te geven wanneer welke bescherming nodig is bij zorg aan mensen met (verdenking op) COVID-19. Vraag 13 Op welke manier(en) wordt door het kabinet, eventueel in samenspraak met gemeenten, concreet gezorgd voor ondersteuning voor de onmisbare mensen om de patiënt heen en wat wordt gedaan om digitale middelen zo snel mogelijk toegankelijk te maken voor zorgverleners en hun cliënten. Ik vind het belangrijk om ook naasten van patiënten te ondersteunen in deze zware tijd. Daarom heeft MantelzorgNL de openingstijden van de mantelzorglijn verruimd en een uitgebreide lijst van vragen en Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530 16 antwoorden opgesteld om mantelzorgers van de juiste informatie te voorzien. Op dit moment breng ik de initiatieven die voor de mentale steun voor zorgpersoneel bruikbaar zijn in beeld en deel deze onder de betrokken organisaties. Dit wordt ook afgestemd met de landelijke organisaties van zorgaanbieders, zorgprofessionals en cliënten en hun naasten via de crisisstructuur ggz. De VNG is namens de gemeenten bij dit overleg aangesloten. Begin mei verwacht ik een overzicht te kunnen publiceren. Voor mentale ondersteuning kunnen zorgprofessionals verder ook terecht binnen de eigen zorgorganisatie, maar ook elders is hulp te krijgen. Zo bieden vakbond CNV en Werkgeversorganisatie Regioplus «Sterk in je Werk – Extra Coaching». Professionele coaches bieden op vrijwillige basis een luisterend oor en laagdrempelige mentale ondersteuning en verwijzen zo nodig door naar gespecialiseerde hulp. Zorgprofessionals kunnen zich 7 dagen per week aanmelden op Sterk in je werk. Zorgprofessionals die zich vóór twaalf uur aanmelden op de site, worden dezelfde dag nog teruggebeld en anders vóór 12 uur de dag erna. Verder is extra geld vrijgemaakt voor de Stimuleringsregeling e-health thuis (SET), waarmee zorg- en welzijnsorganisaties extra kunnen investeren in digitale zorg op afstand. Rond de uitbraak van COVID-19 zien we dat veel zorgaanbieders in korte tijd voor veel cliënten een omslag hebben kunnen maken naar digitale zorgverlening via beeldbellen en e-health. Bestaande mogelijkheden worden geïntensiveerd toegepast. De landelijke organisaties van zorgaanbieders, zorgprofessionals, cliënten en hun naasten ondersteunen hun achterbannen in die omslag en intensivering. Vraag 14 De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de Staatssecretaris het behoud van het ggz-aanbod in deze periode borgt en hoe hij voornemens is de motie van het lid Klaver c.s.5 op dit gebied uit te voeren. Zorgaanbieders in de ggz kunnen actief zijn binnen de domeinen van de Zorgverzekeringwet, de Wet langdurige zorg, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet en de Wet forensische zorg. De afgelopen weken is vanuit VWS constructief overleg gevoerd met de zorgverzekeraars, de zorgkantoren en de gemeenten om in deze onzekere tijden zo snel mogelijk duidelijkheid en zekerheid aan zorgaanbieders en zorgverleners te kunnen bieden over de financiële gevolgen van de coronacrisis. Bij de maatregelen staat steeds voorop dat we zorgverleners op korte termijn in staat willen blijven stellen om te doen wat nodig is en daarbij voor de lange termijn de continuïteit van zorg en ondersteuning te borgen. De VNG heeft haar leden op 18 maart jl. opgeroepen gecontracteerde zorgaanbieders door te betalen, ook als er geen of een andere prestatie wordt geleverd.6 Door vraaguitval of verminderde inzetbaarheid van personeel (door verhoogd ziekteverzuim) zal de omvang van zorg en ondersteuning tijdelijk feitelijk kunnen afwijken van de normale situatie. Het Rijk heeft de oproep van de VNG kracht bijgezet door op 25 maart jl., in afstemming met de VNG, een zeer dringend beroep op gemeenten te doen om hun aanbieders van jeugdhulp, jeugdbescherming, jeugdreclassering en maatschappelijke ondersteuning financieel zekerheid en ruimte te bieden, van 1 maart 2020 tot in elk geval 1 juni 2020.7 VNG heeft hier in 5 Kamerstuk 25 295, nr. 185. https://vng.nl/brieven/gevolgen-uitbraak-coronavirus-voor-gemeenten-en-vng. 7 https://vng.nl/nieuws/afspraken-met-rijk-over-continuiteit-financiering-sd. 6 Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530 17 een handreiking nadere invulling aan gegeven zodat gemeenten eenduidig vorm geven aan het bieden van omzetzekerheid aan hun aanbieders in het sociaal domein.8 Zorgkantoren hebben in een brief van 23 maart 2020 aanbieders in de langdurige zorg op hoofdlijnen duidelijkheid geboden ten aanzien van onder andere de financiering van extra kosten, de compensatie van omzetderving en het op peil houden van liquiditeit. Waar zorgaanbieders de komende periode te maken krijgen met extra kosten voor de zorgverlening, zullen deze worden vergoed via een nieuwe regeling van de NZa. Indien zorgaanbieders te maken hebben met teruglopende omzet als gevolg van de coronacrisis, worden zij daarvoor gecompenseerd. Het uitgangspunt is hierbij dat in elk geval tot 1 juni wordt vergoed conform de omzet in het contract of een zo goed mogelijke inschatting daarvan. De maatregelen die toezien op vergoeding van extra kosten die zorgaanbieders maken en op de compensatie van gederfde omzet worden door de NZa uitgewerkt in een beleidsregel. De NZa verwacht de beleidsregel in mei te kunnen publiceren. In de opdrachtbrief die op 16 april 2020 door het Ministerie van VWS aan de NZa is gestuurd zijn de contouren van de maatregelen uitgewerkt. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft met een brief de uitwerking bij alle zorgaanbieders in de langdurige zorg onder de aandacht gebracht. Over het op peil houden van liquiditeit heeft Zorginstituut Nederland (ZIN) op 31 maart 2020 een brief verzonden aan de zorgkantoren en het CAK. Hierin is bevestigd dat tot nader aankondiging de bevoorschotting op het huidige niveau gehandhaafd blijft, en dus niet zoals gebruikelijk zal worden aangepast op basis van de werkelijke productie, en dat zorgkantoren de bevoorschotting kunnen ophogen voor gemaakte extra kosten als gevolg van de uitbraak van het coronavirus. Op 30 maart 2020 heeft de Divisie Forensische Zorg en Justitiële Jeugdinrichtingen (DForZo/JJI) van DJI brancheverenigingen geïnformeerd over de maatregelen die worden genomen om aanbieders van forensische zorg financiële zekerheid te bieden. De Minister voor Rechtsbescherming heeft de Tweede Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstuk 33 628, nr. 74). Extra kosten die optreden als gevolg van de coronacrisis worden vergoed. Het gaat dan bijvoorbeeld om kosten als gevolg van beschermingsmaatregelen. Om de liquiditeit op peil te houden wordt aan forensische zorgaanbieders de mogelijkheid geboden een (extra) voorschot aan te vragen. Indien forensische zorgaanbieders te maken hebben met een significante daling van de omzet als gevolg van de coronacrisis worden zij hiervoor gecompenseerd. De Dienst Justitiële Instellingen (DJI) zal voor zover nodig zo soepel mogelijk omgaan met regelgeving en termijnen die een belemmerend effect kunnen hebben op de continuïteit van de zorg in deze periode. Op 5 april jl. hebben zorgverzekeraars de verschillende brancheverenigingen in de curatieve zorg geïnformeerd over de wijze waarop zij de continuïteit van zorg gaan borgen op korte en langere termijn.9 Zorgverzekeraars bieden zorgaanbieders de mogelijkheid om een continuïteitsbijdrage aan te vragen. Het doel hiervan is de capaciteit van het zorgaanbod gedurende de coronacrisis in stand te houden, wanneer vraaguitval het dekken van doorlopende kosten van het zorgaanbod bemoeilijkt. Dit aanbod geldt voor gecontracteerde en ongecontracteerde zorgaanbieders, voor zorg gedekt onder de zorgverzekering (basisverzekering) en voor zorg gedekt onder aanvullende zorgverzekeringen, voor de periode van 8 9 https://vng.nl/nieuws/afspraken-continuiteit-financiering-sd-uitgewerkt. Brief van Zorgverzekeraars Nederland aan de branche- en beroepsorganisaties in het zorgveld d.d. 5 april (B-20-5256). Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530 18 1 maart tot en met 30 juni, met de mogelijkheid van verlenging indien noodzakelijk. De hoogte van de continuïteitsbijdrage is een percentage van de in normale omstandigheden door zorgverzekeraars vergoede omzet, waarbij dit percentage afhankelijk is van de vaste kosten in een bepaalde zorgsector en de mate waarin de zorgverlening in de sector ondanks de huidige situatie toch doorgang kan vinden. De continuïteitsbijdrage hoeft niet te worden terugbetaald, maar wordt, voor zover billijk en mogelijk, wel verrekend met de productie gedurende de looptijd van de continuïteitsbijdrage en met de eventuele hogere productie als gevolg van inhaaleffecten daarna. Een voorwaarde om in aanmerking te komen voor de continuïteitsbijdrageregeling is dat de zorgaanbieder geen aanspraak maakt op relevante rijksregelingen in het kader van de coronacrisis, behalve eventueel voor het deel omzetdaling dat mogelijk resteert na aftrek van de vergoeding door de regeling van zorgverzekeraars. Voor dat deel omzetdaling kunnen ggz-aanbieders – indien zij voldoen aan de voorwaarden en rekening houdend met de vergoedingen die zij eventueel verder nog krijgen vanuit zorgkantoren, gemeenten en DJI – in aanmerking komen voor de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW), de Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandig Ondernemers (TOZO) en de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19 (TOGS).10 De Minister van VWS heeft een aanwijzing aan de NZa gegeven,11 opdat de juiste prestatiebeschrijvingen en daarmee de betaaltitels beschikbaar komen, zowel voor extra zorgkosten als voor de continuïteit van zorg in verband met corona (deze aanwijzing heeft betrekking op zowel de zorg in het basispakket, delen van de aanvullend verzekerde zorg als de forensische zorg). De zakelijke inhoud van deze aanwijzing is door middel van een aparte brief bij het parlement voorgehangen (Kamerstuk 25 295, nr. 274). Tot slot hebben er vanuit VWS ook gesprekken plaatsgevonden met banken. In deze gesprekken is gebleken dat zorgaanbieders ook terecht kunnen bij hun bank. Banken bieden (zorg)ondernemers de mogelijkheid om aflossingsverplichtingen op hun leningen op te schorten voor zes maanden. Ook wanneer een zorgaanbieder tijdelijk extra liquiditeit nodig heeft kan hij zich melden bij zijn bank. Wanneer zicht is op een continuïteitsbijdrage zal de bank overwegen of een kredietuitbreiding verantwoord is. Vraag 15 Het kabinetsbeleid roept burgers op om zo veel mogelijk thuis te blijven. De leden van de GroenLinks-fractie constateren echter dat circa 40.000 mensen in Nederland geen vast woonadres hebben en dak- of thuisloos zijn, waardoor het bijzonder lastig is om aan deze maatregel te voldoen. Deze leden vernemen daarnaast uit het veld dat gemeenten niet in staat lijken procedurele eisen aan te passen. Zij vragen of de Staatssecretaris bereid is om ook voor deze doelgroep de kostendelersnorm – althans tijdelijk – landelijk af te schaffen en zo nee, waarom niet. 10 De TOGS-regeling wordt opengesteld voor aanbieders van geestelijke gezondheids- en verslavingszorg met overnachting, praktijken van psychiaters en dagbehandelcentra voor geestelijke gezondheids- en verslavingszorg en praktijken van psychotherapeuten en psychologen (de sectoren met SBI-codes 86.10.4, 86.22.2 en 86.91.3). Zie Kamerstuk 35 420, nr. 16. 11 Stcrt. 2020, nr. 23915. Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530 19 VWS heeft samen met het RIVM, IGJ, Valente, VNG en Como een richtlijn vastgesteld die beschrijft hoe de opvang voor dak- en thuisloze mensen georganiseerd moet worden tijdens de coronacrisis. De richtlijn is bedoeld voor gemeenten en opvangorganisaties en ziet op het zo goed mogelijk helpen en ondersteunen van dak- en thuisloze mensen, rekening houdend met de RIVM-richtlijnen om het besmettingsgevaar zo klein mogelijk te houden. Er vindt meerdere keren per week overleg plaats met Valente en VNG om de ontwikkelingen te monitoren en bij te sturen waar nodig. Het is niet nodig om de kostendelersnorm vanuit de wetgever generiek op te schorten voor alle kostendelende bijstandsgerechtigden gedurende de coronacrisis. Het behoort nu al tot de bevoegdheid en de verantwoordelijkheid van de gemeente om al dan niet in specifieke situaties een uitzondering te maken en de kostendelersnorm niet van toepassing te verklaren. Hierbij gaat het uitdrukkelijk om maatwerk te leveren voor mensen in een crisissituatie, dakloze mensen of mensen die dakloos dreigen te raken. De gemeente dient vast te stellen dat het gaat om tijdelijk verblijf. Het is aan de gemeente om vast te stellen of de huidige periode waarbij sprake kan zijn van tijdelijke opvang gedurende de coronacrisis hierop van toepassing is. Vraag 16 Tevens vragen zij of hij bereid is om in overleg te treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over directe maatregelen om de druk waaronder zorgverleners momenteel staan – eventueel tijdelijk – te verlagen en zo ja, op welke termijn dit kan plaatsvinden en zo nee, waarom niet. Ik heb zeer veel waardering voor medewerkers die in deze moeilijke tijd actief zijn in de maatschappelijke opvang. Ik herken het beeld dat zij momenteel onder (extra) hoge druk staan. Ik vind het vooral van belang dat organisaties lokaal het gesprek aangaan met de gemeente als zij knelpunten ervaren bij de opvang van dak- en thuisloze mensen en dat gezamenlijk gezocht wordt naar oplossingen. Rijk en gemeenten hebben financiële afspraken gemaakt over de meerkosten die het directe gevolg zijn van extra maatregelen die (onder andere) in de opvang als gevolg van de crisis genomen moeten worden. Vraag 17 De leden van de GroenLinks-fractie geven aan signalen te ontvangen dat op dit moment cliënten – gedwongen – worden ontslagen bij eetstoornisen revalidatieklinieken bij gebrek aan voldoende apparatuur en/of personeel. Herkent de Staatssecretaris deze signalen en zo ja, kan hij een inschatting geven van het aantal mensen dat om deze reden niet terecht kan bij een instelling, welke maatregelen getroffen worden om dit op korte termijn te verhelpen en zo nee, of hij bereid is dit alsnog op te pakken in samenspraak met de desbetreffende instellingen? Ook in de ggz wordt rekening gehouden met de mogelijkheid dat binnen afzienbare termijn meer ruimte nodig is voor mensen die intramuraal worden behandeld en besmet zijn met COVID-19. Dat betekent dat de mogelijkheden voor cohort-verpleging worden ingericht. Met het oog op deze cohort-verpleging wordt bezien in hoeverre sommige cliënten vervroegd met ontslag kunnen. Instellingen stellen voorwaarden aan vervroegd ontslag, wat betekent dat mensen niet zomaar naar huis worden gestuurd. In de richtlijn «GGZ en COVID-19» zijn voorwaarden opgenomen voor vervroegd ontslag. Zo dient te worden gekeken naar de woonomstandigheden van een cliënt. Navraag in het veld leert dat er op dit moment in de ggz geen mensen zijn voor wie de intramurale behan- Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530 20 deling wordt omgezet in een poliklinische, vanwege gebrek aan personeel of apparatuur. Ik vind het belangrijk om te melden dat er op dit moment ook een andere beweging plaatsvindt. Sommige mensen worden langer in een instelling behandeld, omdat het voor hen niet mogelijk is om zich aan de algemene regels omtrent corona (social distancing) te houden. Vragen en opmerkingen van de SP-fractie Vraag 18 De leden van de SP-fractie vinden het goed te lezen dat allerlei betrokken partijen samenwerken op dit ingewikkelde thema. Deze leden zien dat een aantal vraagstukken nu in veel verschillende sectoren speelt, waaronder de bezoekersregelingen en het tekort aan beschermingsmiddelen. Kan worden toegelicht hoe aan beide vraagstukken specifiek voor de ggz wordt gewerkt; hoe wordt bijvoorbeeld maatwerk bij de bezoekersregeling toegepast en kunnen medewerkers binnen de ggz nog veilig hun werk doen? Voor de informatie over beschermingsmiddelen in de ggz verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 12. Voor de bezoekersregelingen in de ggz geldt het volgende. In de richtlijn «GGZ en COVID-19» is beschreven hoe in de ggz met de bezoekregeling kan worden omgegaan. Uitgangspunt is dat zowel veiligheid van cliënt en medewerker enerzijds als contact houden en professionele inzet anderzijds kunnen worden gefaciliteerd. Met de bedoeling de kans op besmetting zo klein mogelijk te houden, zullen instellingen ruimte moeten hebben om hun eigen afwegingen en keuzes te maken, waarbij een compleet bezoekverbod reëel kan zijn. Maatwerk wordt dus toegepast door organisaties zelf te laten bepalen wat zij passend achten. Wanneer er bijvoorbeeld met name ouderen in een locatie verblijven kan de instelling ervoor kiezen restrictiever te zijn dan in de richtlijn is opgenomen. Gezien de grote mentale risico’s van isolatie is een algehele bezoekersstop in de ggz vooralsnog niet aan de orde en zal er voorlopig sprake zijn van maatwerk. Bezoek van naasten geeft persoonlijke aandacht en rust in een periode dat deze kwetsbare groep daar extra behoefte aan heeft en kan de stabiliteit ten goede komen. Indien geen bezoek mogelijk is proberen veel instellingen contact te onderhouden met naasten door (beeld)bellen of andere digitale vormen van communicatie. Via de crisisstructuur blijf ik in gesprek met de sector over persoonlijke beschermingsmiddelen, de druk op cliënten en mantelzorgers en andere actuele ontwikkelingen om medewerkers zo veilig mogelijk hun werk te kunnen laten doen. Vraag 19 De leden van de SP-fractie vragen welk aanbod de ggz de patiënten met een acute zorgvraag momenteel kan bieden. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 10. Vraag 20 De leden van de SP-fractie vragen aandacht voor de financiële situatie van veel ggz-aanbieders en hun teruglopende omzet. Is de Staatssecretaris bereid, zo vragen deze leden, om zorgverleners binnen de ggz te vertrouwen en zorginstellingen niet (financieel) te straffen nu zij bepaalde zorg door de corona-uitbraak in 2020 niet kunnen leveren? Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord vraag 14. Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530 21 Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie Vraag 21 Erkent de Staatssecretaris dat in de ggz vele problemen worden ervaren zoals die ook voor de rest van de zorgsector gelden, zoals bij voorbeeld het gebrek aan beschermingsmiddelen voor medewerkers, het uitblijven van coronavirustesten voor medewerkers, snel oplopende wachttijden, sluitingen van onder andere beschermd wonen faciliteiten, zorgen over mogelijke liquiditeitsproblemen vanwege afzeggingen en zorg die niet meer geleverd kan worden; welke concrete stappen neemt hij om deze problemen op te lossen? De ggz ervaart net als andere onderdelen van de zorgsector problemen, als gevolg van de coronacrisis. Ik vind het van groot belang dat deze problemen zo snel mogelijk worden aangepakt, en ik zet me daar dan ook met mijn collega-bewindspersonen en de partijen in het veld voor in. Belangrijke resultaten van die inzet heeft u kunnen lezen in de brief die uw Kamer hierover op 21 april jl. heeft ontvangen. Vraag 22 Erkent de Staatssecretaris tevens dat er door de coronacrisis een grotere vraag naar maatwerkoplossingen is, wat een hoge druk legt op mantelzorgers en familieleden door bijvoorbeeld het wegvallen van dagbesteding, waardoor snelle en specifieke oplossingen moeten worden gevonden voor onder andere videobelapplicaties die AVG-verantwoord zijn voor zorgdoeleinden, alternatieve manieren waarop zorgverleners toch bij cliënten langs kunnen gaan, of manieren waarop familieleden kunnen worden ontzien wanneer de zorg hen teveel wordt? Welke acties worden ondernomen om in deze maatwerkoplossingen te kunnen voorzien en gebeurt dit in samenspraak met familieleden en naasten, aangezien deze keuzes in toenemende mate een effect hebben op hun leven? Ik volg de ontwikkelingen van de groep kwetsbare personen en hun mantelzorgers nauwgezet en ik spreek mijn grote waardering uit voor 4,5 miljoen mantelzorgers die hun naasten verzorgen onder deze moeilijke omstandigheden. Onze gezamenlijke inzet is erop gericht om ook voor mantelzorgers heldere communicatie over de publieke gezondheidsrichtlijnen te geven en de gevolgen hiervan voor mantelzorgers in beeld brengen. De maatregelen van het kabinet die gelden tot en met 19 mei 2020, hebben verregaande impact op het zorgen voor een naaste. Zo moet het hele gezin (huishouden) bijvoorbeeld thuisblijven als er een zieke in huis is (behalve als men in een cruciaal beroep werkzaam is) en is dagbesteding vaak afgeschaald. Ik wil stimuleren dat mantelzorgers zich vooral op de zorgtaken kunnen richten. Daarom heeft MantelzorgNL de openingstijden van de mantelzorglijn verruimd en een uitgebreide lijst van Q&A’s opgesteld om mantelzorgers van de juiste informatie te voorzien. Ook is er een richtlijn mantelzorgondersteuning gepubliceerd op de website van de rijksoverheid12 met de verschillende vormen van ondersteuning en zorg voor mantelzorgers. Centraal in de richtlijn staat de zorgladder die in beeld brengt hoe zorg en ondersteuning opgeschaald kan worden van het eigen netwerk tot aan crisisopvang. Aansluitend hierop is er ook een richtlijn over dagbesteding en dagopvang13 waarbij het uitgangspunt is de continuïteit van zorg en ondersteuning. Ook nu wordt van gemeenten en aanbieders een uiterste inspanning gevraagd 12 https://www.rijksoverheid.nl/documenten/richtlijnen/2020/04/16/richtlijnmantelzorgondersteuning. 13 https://www.rijksoverheid.nl/documenten/richtlijnen/2020/04/16/richtlijn-dagbesteding-endagopvang. Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530 22 om in goed overleg met de cliënten, naasten en hun mantelzorger, passende zorg en ondersteuning te leveren, rekening houdend met de (soms gewijzigde) omstandigheden en de richtlijnen van de RIVM. Vraag 23 De leden van de PvdA vragen welke stappen ik neem om de regionale doorzettingsmacht voor mensen met een hoogcomplexe zorgvraag te verankeren en uitvoerbaar te maken voor betrokken partijen, om verdere stagnatie in het systeem waar kwetsbare personen de dupe van worden te voorkomen. Op 13 maart jl. heb ik u het zogenoemde «Plan van aanpak toegankelijkheid en beschikbaarheid hoogcomplexe ggz» van verzekeraars en ggz-aanbieders toegestuurd (Kamerstuk 25 424, nr. 528). Kern van dit plan is dat patiënten waar een hoogcomplex zorgaanbod voor nodig is, met prioriteit een behandelaanbod op maat krijgen en dat de toegankelijkheid en beschikbaarheid van zorg voor deze doelgroep wordt verbeterd. Partijen hebben aangegeven dit in te vullen door per 1 april van start te gaan met een landelijk sluitend netwerk van aanbieders en financiers, in de vorm van zeven regiotafels. Zo’n regiotafel staat onder leiding van een grote ggz-aanbieder in die regio. Zij hebben als taak passend behandelaanbod te vinden en als dat vanuit de inhoud is geformuleerd en gevonden, zorgt de zorgverzekeraar voor passende financiering. De tafels hanteren het principe van doorzettingskracht op basis van gezamenlijke verantwoordelijkheid. Dat betekent dat er net zo lang wordt opgeschaald, totdat er passende zorg of ondersteuning is gevonden. Daarvoor stellen partijen zich garant. De regiotafels zijn een sluitstuk van het aanbod van opschalingsmogelijkheden dat al langer bestaat, met hoogcomplexe voorzieningen in de ggz, zorgbemiddeling door zorgverzekeraars en het werk van de Unit Complexe Zorgvragen van het ministerie. Hierbij moet wel moet wel worden opgemerkt dat ondanks al deze mogelijkheden en inspanningen die alle betrokkenen plegen, er situaties zullen blijven waarin het lastig is om aanbod te vinden dat precies voldoet aan de zorgbehoefte en individuele verwachtingen. Ook in dat geval worden patiënten niet losgelaten, maar zoeken professionals met hen naar een ander perspectief. Wat mij betreft nemen zorgaanbieders en zorgverzekeraars met dit plan hun verantwoordelijkheid voor de hoogcomplexe doelgroep. In mijn Kamerbrief had ik al aangegeven dat het nu zaak is dat partijen aan de slag gaan. In de twee weken tussen de aanbieding van het plan aan uw Kamer en 1 april, de startdatum van de regiotafels, zijn de gevolgen van COVID-19 ook voor de ggz steeds zichtbaarder geworden. Deze tijd vraagt van partijen een herprioritering en andere inzet van menskracht en middelen. ZN en GGZ Nederland hebben mij laten weten dat de crisis rond COVID-19 niets afdoet aan het belang dat zij hechten aan goede zorg voor de hoogcomplexe patiëntgroep. Voor vrijwel alle regio’s is inmiddels een plan gereed voor het opzetten en inregelen van de regionale casuïstiektafels. Door de Corona-crisis zijn nog niet alle noodzakelijke verbindingen in de regio tot stand gebracht, dat zal in de komende periode tot stand worden gebracht. Wel constateren ZN en GGZ Nederland dat door de crisis een dynamiek ontstaat waarbij regionale spelers zich verenigen om de zorg voor kwetsbare en zieke patiënten te organiseren en de doorstroom gestimuleerd wordt. Beide branchepartijen kondigen aan dat zij een projectleider aanstellen voor de landelijke monitoring van dit plan. Daarnaast heb ik met de VNG afgesproken dat zij op papier gaan zetten hoe zij hun aandeel in het organiseren van passend aanbod voor mensen met een hoogcomplexe zorgvraag gaan invullen, aansluitend bij het plan dat er al ligt. Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530 23 Vragen en opmerkingen van de ChristenUnie-fractie Vraag 24 De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het belangrijk dat de zorg aan ggz-patiënten zoveel mogelijk blijft doorgaan. Zij krijgen signalen dat de zorg niet overal gecontinueerd wordt. Zij vragen de Staatssecretaris daarom in de crisisstructuur een concrete aanpak op te nemen, waarbij financiers (overheden, zorgverzekeraars) zekerheid bieden aan zorginstellingen en zorginstellingen op hun beurt alles doen om contact met hun cliënten te houden, daarbij maatwerk bieden in de behandeling en ook te leren van opgedane positieve ervaringen met e-health in de ggz. Voorop staat dat de inzet van eenieder erop gericht is dat zorg zoveel mogelijk door kan gaan. Dit moet echter wel veilig voor zowel patiënt als zorgverlener gebeuren. Daarom is het ook zo belangrijk dat de veldpartijen een richtlijn «GGZ en COVID-19» hebben vastgesteld. Voor de inzet richting- en met financiers verwijs ik u naar de Kamerbrief van 7 april jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 219) waarin uw Kamer wordt geïnformeerd over de resultaten van het overleg met zorgverzekeraars, de zorgkantoren en de gemeenten met als doel in deze onzekere tijden zo snel mogelijk duidelijkheid en zekerheid te kunnen bieden aan aanbieders en zorgverleners over de financiële gevolgen van de crisis. Zorgaanbieders volgen de richtlijn «GGZ en COVID-19» die hen handvatten biedt om door te gaan met behandelingen. Binnen de opgezette crisisstructuur vindt uitwisseling plaats van ervaringen en aanpak in de ggz gedurende deze crisis. En op verschillende manieren, zoals via ledennieuwsbrieven van brancheorganisaties en social media zorgen veldpartijen dat goede voorbeelden van alternatieve zorgverlening worden verspreid. Daarbij is vanzelfsprekend aandacht voor innovatieve methoden met betrekking tot zorg op afstand (zoals beeldbellen of applicaties voor e-mental health) worden ingezet. Vraag 25 De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Staatssecretaris of hij bereid is om het project «aandacht op afstand» van MIND – dat is gestart om mensen met psychische nood, die nu minder hulp en therapie krijgen, extra te ondersteunen en hun isolement te doorbreken – actief te ondersteunen, om te voorkomen dat mensen met psychische nood tussen wal en schip geraken. Ik vind het belangrijk dat wordt voorkomen dat psychische problemen tijdens de coronacrisis verergeren en dat mensen worden geholpen mentaal overeind te blijven door het geven van een steun in de rug, te zorgen voor afleiding en het verschaffen van betrouwbare informatie. Daarom heb ik met MIND de mogelijkheden verkend voor het verlenen van een subsidie om het project «aandacht op afstand» deels te financieren. MIND heeft de aanvraag voor deze subsidie op 14 april 2020 bij mij ingediend. Vraag 26 De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de kostendelersnorm een belemmering vormt om kwetsbare mensen, zoals dak- en thuislozen, tijdelijk onderdak te bieden. Tegelijkertijd krijgen ook dak- en thuislozen de oproep om zoveel mogelijk binnen te blijven. Is de Staatssecretaris bereid om in overleg met zijn collega van SZW te kijken naar de mogelijkheden om de kostendelersnorm tijdelijk te bevriezen? Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 15. Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530 24 Vragen en opmerkingen van de PvdD-fractie Vraag 27 De leden van de PvdD-fractie vragen of er inmiddels specifieke, landelijke richtlijnen zijn welke zorg wél door kan gaan en welke zorg uitgesteld wordt, inclusief richtlijnen over wanneer fysiek contact noodzakelijk is, en wanneer digitaal contact voldoende is? In de richtlijn «GGZ en COVID-19» staan maatregelen om infectierisico’s te verkleinen en hoe te handelen als een patiënt of medewerker toch is besmet, met inachtneming van de zorg die patiënten nodig hebben. Uitgangspunt is dat behandelaren samen met patiënten en naasten op zoek gaat naar de best passende vorm. Toch zal de behandeling of begeleiding die normaal via fysiek contact plaatsvindt soms (deels) vervangen worden door meer digitale vormen, zoals beeldbellen. Het is belangrijk dat patiënten zoveel mogelijk de noodzakelijke behandeling en begeleiding blijven krijgen voor hun psychische klachten. Afspraken worden alleen uitgesteld als dit verantwoord is en dit gebeurt zo veel mogelijk in goed overleg met de patiënt. Voor de meest kwetsbare patiënten worden in de richtlijn de voorwaarden genoemd waaronder persoonlijk contact mogelijk blijft. Dit geldt ook voor de opname vervangende dagbehandeling en de groepsbehandeling van ernstig getraumatiseerde patiënten. Ook de ambulante behandeling en begeleiding zoals F-ACT en IHT (intensive home treatment) voor mensen met een ernstige psychiatrische aandoening gaan zo veel mogelijk door, waar mogelijk face-to-face, uiteraard onder de noodzakelijke voorzorgsmaatregelen conform de richtlijnen van het RIVM. Vraag 28 Deelt de Staatssecretaris de mening van genoemde leden dat noodzakelijk fysiek contact nooit opgeschort of vervangen mag worden door digitaal contact vanwege een gebrek aan beschermingsmateriaal en zo ja, hoe gaat hij ervoor zorgen dat er voldoende beschermingsmateriaal beschikbaar is? Het is uiteraard zeer onwenselijk dat een noodzakelijke fysieke ontmoeting vervangen wordt door digitaal contact vanwege een gebrek aan beschermingsmateriaal. Daarom werken we er met man en macht aan om dit materiaal voldoende beschikbaar te hebben (zie voor een toelichting daarop mijn antwoord op vraag 12). Vraag 29 De leden van de PvdD-fractie vragen hoe geborgd wordt dat de acute psychiatrische hulp onder de huidige verzwarende omstandigheden door kan gaan. Alle ggz-aanbieders die acute zorg leveren geven prioriteit aan de acute zorg en maken met hun regionale partners afspraken om de continuïteit van zorg te waarborgen. De ggz-crisisdiensten leveren onder de huidige omstandigheden de zorg die zij regulier ook leveren, met inachtneming van de richtlijnen van het RIVM. Recentelijk is ook het testbeleid uitgebreid, zodat ook in de ggz werkende medewerkers met klachten laagdrempelig kunnen worden getest. Zoals in andere sectoren ook speelt, is het van belang dat voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen beschikbaar zijn. Het kabinet blijft zich uiteraard inspannen voor voldoende beschikbaarheid van persoonlijke beschermingsmiddelen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530 25 In samenwerking met de veiligheidsregio’s en regionale ketenpartners worden (extra) afdelingen opgezet waar patiënten met een (mogelijke) besmetting met het coronavirus verpleegd kunnen worden. Indien het noodzakelijk wordt, is uitbreiding van de personele capaciteit mogelijk door bijvoorbeeld interne herverdeling van medewerkers. Vraag 30 De leden van de fractie van de PvdD vragen welke mogelijkheden de Staatssecretaris ziet om het omvallen te voorkomen van ggz- en Jeugdzorginstellingen, waarvan sommige door de coronacrisis in acute financiële nood verkeren, bijvoorbeeld door middel van ondercuratelestelling. Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 14 van de Groen Links-fractie. Vragen en opmerkingen van de 50PLUS-fractie Vraag 31 Op het moment van schrijven was het ziekteverzuim onder medewerkers iets verhoogd. Wat is de huidige stand van zaken en kan de Staatssecretaris dieper ingaan op de vraag hoe het personeelstekort door de gevolgen van het coronavirus wordt opgevangen? In het kader van de monitoring van de voortgang van het Actieprogramma Werken in de Zorg rapporteert het Ministerie van VWS tweemaal per jaar over de meeste actuele ziekteverzuimcijfers van het CBS. Het meest actuele CBS ziekteverzuimpercentage heeft betrekking op het derde kwartaal van 2019 en is voor de branche ggz 5,5%. Het meest recente beeld dat via de crisisstructuur ggz wordt ontvangen, is dat het ziekteverzuim weliswaar enigszins verhoogd is, maar dat dit op dit moment niet leidt tot problemen in het bieden van zorgcontinuïteit. Voor voldoende personeel in de zorg, inclusief de ggz, is een aantal maatregelen genomen. Allereerst kunnen artsen en verpleegkundigen die sinds 1 januari 2018 niet langer BIG-geregistreerd zijn, zelfstandig ingezet worden. Ook wordt de verplichte herregistratie voor de Wet BIG tot nader order uitgesteld, zodat zorgprofessionals zich kunnen concentreren op hun werk. Daarnaast is ruim twee weken geleden het platform «Extra handen voor de zorg» van start gegaan. Door dit platform worden mensen met een zorgachtergrond die willen helpen, gekoppeld aan zorgorganisaties die tijdelijk nieuwe collega’s zoeken. Dit platform staat ook open voor mensen die willen helpen in de ggz en ggz instellingen die op zoek zijn naar extra personeel. Vraag 32 De leden van de 50PLUS-fractie constateren dat het RIVM aanbeveelt om zoveel mogelijk gebruik te maken van beeldbellen en vragen of alle ggz-instellingen voldoende zijn toegerust om beeldbellen te faciliteren en zo niet, welke maatregelen genomen worden om dit zo snel mogelijk te regelen. Ik wil vooropstellen dat het in de ggz erg belangrijk is om zorgvuldig af te wegen welke vorm van behandeling het beste past bij de situatie en de cliënt. In veel gevallen kan face-to-face behandeling goed vervangen worden door digitaal behandelen, bijvoorbeeld in de vorm van (beeld)bellen. Maar dat kan lang niet altijd, ook niet in deze crisissituatie. Zo blijkt face-to-face contact bijvoorbeeld belangrijk bij patiënten die zorg krijgen van een F-ACT-team, niet in de laatste plaats omdat zij niet altijd de beschikking hebben over digitale middelen. Het is aan professionals om een goede afweging te maken in de wijze van zorgverlening en de richtlijn Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530 26 geeft daartoe ook expliciet de ruimte. GGZ Nederland geeft aan dat haar leden versneld ervaring opdoen met alternatieven voor face-to-face contacten. Het beeld van GGZ Nederland is dat het inzetten van digitale zorg in deze periode betrekkelijk voorspoedig is gegaan, zowel op de poliklinieken als bij het werken in de wijk. Veel zorgaanbieders hebben contact opgenomen met hun cliënten en in onderling overleg besloten hoe de zorg (behandeling én begeleiding) samen voort te zetten. Daarbij wordt face-to-face contact ook voortgezet, indien noodzakelijk. De andere branchepartij van ggz-instellingen, MeerGGZ, geeft aan dat hun leden reeds in bepaalde mate de mogelijkheid hadden om digitaal behandelgerelateerd contact met cliënten te hebben en dat door deze crisis de capaciteit sinds medio maart wordt uitgebreid waar dit nodig is en op korte termijn gerealiseerd kan worden. Om zorgaanbieders en patiënten te ondersteunen bij de omslag naar digitaal behandelen, heeft het ministerie vanwege COVID-19 extra geld vrijgemaakt voor de Stimuleringsregeling eHealth thuis (SET), waarmee zorg- en welzijnsorganisaties extra kunnen investeren in digitale zorg op afstand. Zorgaanbieders kunnen hier bijvoorbeeld gebruik van maken om de F-ACT-doelgroep ta faciliteren. Vraag 33 De leden van 50PLUS-fractie vragen in hoeverre de vraag naar crisiszorg is toegenomen en of de uitbreiding van de crisisdiensten voldoende is om aan de vraag te voldoen. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 10. Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 424, nr. 530 27
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/437a2168-1cf0-49f4-a971-844d804247fb
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2021–2022 26 448 Structuur van de uitvoering werk en inkomen (SUWI) 32 716 Evaluatie Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) Nr. 686 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 2 september 2022 Inleiding UWV ondersteunt mensen die onder de regeling Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) van de wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) vallen om stappen te zetten op weg naar werk. In 2017 is UWV gestart met een nieuw dienstverleningsmodel. Alle publiek verzekerde WGA-uitkeringsgerechtigden die nieuw instromen in de WIA krijgen vijf jaar activerende dienstverlening. UWV zet daarbij persoonlijke ondersteuning in en maakt maximaal gebruik van ingekochte re-integratietrajecten en -diensten. WGA-gerechtigden die langer dan vijf jaar geleden zijn ingestroomd, ontvangen enkel op eigen verzoek ondersteuning. In dit model wordt aan alle publiek verzekerde WGA-gerechtigden met (ontwikkelbare) arbeidsmogelijkheden gedurende de eerste vijf jaar activerende dienstverlening geboden. Om deze dienstverlening te kunnen realiseren, heeft het vorige kabinet additionele middelen toegekend. Mijn ambtsvoorganger heeft daarbij met UWV de afspraak gemaakt dat zij met mensen die voor het eerst instromen in de WGA de eerste vijf jaar tenminste één gesprek per jaar hebben en gemiddeld tenminste twee gesprekken per jaar realiseren. UWV versterkt daarbij de centrale regie en sturing op de interne informatievoorziening en verantwoording. Parallel daaraan werkt UWV aan het doorontwikkelen van de WGA-dienstverlening. Implementatie van het nieuwe dienstverleningsmodel gaat daarnaast gepaard met de start van een onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van de dienstverlening. UWV heeft daartoe samen met het Ministerie van SZW een experiment op de WGA-dienstverlening ingericht. kst-26448-686 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2022 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 26 448, nr. 686 1 Onderzoeksbureaus SEOR en Verwey Jonker voeren een effectevaluatie uit op basis van dit experiment1. Zij hebben een eerste voortgangsrapportage van de effectevaluatie WGA-dienstverlening opgeleverd. Daarnaast heeft bureau De beleidsonderzoekers in opdracht van UWV en SZW de ontwikkeling van de dienstverlening voor de periode 2017 tot en met 2021 onderzocht en een midterm review over deze periode opgesteld. De inzichten uit de voortgangsrapportage zijn in deze midterm review verwerkt. Met deze brief bied ik uw Kamer beide rapporten aan. In het vervolg van mijn brief ga ik in op de ontwikkeling in de WGA-dienstverlening voor de periode 2017 tot en met 2021, informeer ik u over de stand van zaken ten aanzien van het lopende experiment en ga ik in op de beleidsconsequenties ten aanzien van de WGA-dienstverlening. Waar komen we vandaan? Vóór 2017 was de activerende dienstverlening aan WGA-gerechtigden zeer beperkt. Mede vanwege spanning op het beschikbare budget, heeft UWV scherpe keuzes moeten maken bij de invulling van de ondersteuningsopgave. Grote groepen WGA-uitkeringsgerechtigden kon geen actieve dienstverlening worden aangeboden. Als gevolg daarvan raakte een deel van de WGA-gerechtigden, en dan met name die met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt (de groep WGA 80–100), volledig uit beeld en kwam daardoor ook de rechtmatigheid van de uitkeringsverstrekking onder druk te staan. Er waren dan ook inhaalslagen nodig om diverse groepen WGA-gerechtigden weer in beeld te krijgen en hen te ondersteunen naar werkhervatting. In 2017 heeft het Ministerie van SZW met UWV afspraken gemaakt over een nieuw dienstverleningsmodel. Ten behoeve van de versterking van de dienstverlening aan WGA-gerechtigden, zijn in 2017 en 2018 incidentele middelen ingezet en heeft het toenmalige kabinet vanaf 2019 structureel € 10 miljoen beschikbaar gesteld. UWV heeft gedurende de kabinetsperiode daar bovenop ongeveer jaarlijks € 15 miljoen uit de reserves geïnvesteerd in de doorontwikkeling van de WGA- dienstverlening. Ook deze middelen heeft mijn ambtsvoorganger met ingang van 2022 structureel toegevoegd aan de uitvoeringsmiddelen voor UWV. Voor wie zet UWV persoonlijke dienstverlening in? De WIA kent een hybride stelsel. Werkgevers die eigenrisicodrager zijn, zijn zelf de eerste 10 jaar verantwoordelijk voor de re-integratie van (ex-)werknemers in de WIA. Ex-werknemers van eigenrisicodragers kunnen geen aanspraak maken op de dienstverlening van UWV. UWV is verantwoordelijk voor de re-integratie van de mensen die hebben gewerkt bij een publiek verzekerde werkgever. De WGA-dienstverlening door UWV start na 2 jaar ziekte (einde loondoorbetaling of Ziektewet). Na de claimbeoordeling worden publiek verzekerde WGA-uitkeringsgerechtigden door de divisie sociaal medische zaken (SMZ) overgedragen aan het WERKbedrijf. Mensen die als volledig arbeidsongeschikt worden aangemerkt maar op dit moment vanwege medische belemmeringen nog niet kunnen werken aan werkhervatting en die door medische behandeling uitzicht hebben op (gedeeltelijk) herstel, worden (nog) niet overgedragen door SMZ aan WERKbedrijf (WGA 80–100 medisch). WERKbedrijf zet dus voor twee groepen activerende dienstverlening in: mensen die als 35–80% arbeidsongeschikt 1 De onderzoeksbureaus zijn gevraagd een effectonderzoek uit te voeren naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van de dienstverlening en naar het juiste niveau van de dienstverlening. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 26 448, nr. 686 2 worden aangemerkt (WGA 35–80%) en mensen die als 80–100% arbeidsongeschikt worden aangemerkt op arbeidskundige gronden2 (WGA 80–100% AD). Ultimo 2020 zet UWV activerende dienstverlening in voor circa 26.500 mensen in de groep WGA 35–80% en circa 60.000 mensen in de groep WGA 80–100% AD. UWV maakt gebruik van de participatieladder. Dit is een instrument dat de afstand tot de arbeidsmarkt van mensen inzichtelijk maakt. Aan de hand van de participatieladder kan de ontwikkeling die mensen doormaken in beeld worden gebracht. Er zijn zes treden op de participatieladder: 1. Geïsoleerd. 2. Sociale contacten buitenshuis. 3. Deelname aan georganiseerde activiteiten. 4. Onbetaald werk. 5. Betaald werk met ondersteuning. 6. Betaald werk. Kenmerkend aan mensen in de WGA is dat zij op het moment van instroom vaak al twee jaar uit het arbeidsproces zijn gevallen. De afstand tot de arbeidsmarkt is veelal groot. Meer dan de helft van het dienstverleningsbestand is laag op de participatieladder ingeschaald (trede 1 of 2). Hoe ziet de persoonlijke dienstverlening eruit? Activeren van mensen met een arbeidsbeperking is maatwerk. De persoonlijke dienstverlening bestaat uit ruwweg twee onderdelen. Arbeidsdeskundigen en adviseurs intensieve dienstverlening van UWV zetten begeleiding in door middel van persoonlijke gesprekken met uitkeringsgerechtigden. UWV koopt daarnaast re-integratietrajecten in. UWV onderscheidt daarbij werkfit trajecten, modulaire trajecten, scholing, IPS-trajecten en trajecten naar werk. Elk dienstverleningstraject begint met een oriëntatiegesprek met de uitkeringsgerechtigde. De voorgeschiedenis, die onder andere bekend is vanuit de claimbeoordeling (o.a. het re-integratieverslag van de ex-werkgever), wordt daarbij meegenomen. Door middel van oriënterende gesprekken wordt door de professional samen met de cliënt een beeld van de cliënt geschetst ten aanzien van de re-integratie. Op basis van het oriëntatiegesprek wordt samen met de cliënt bepaald welke dienstverlening nodig is om de cliënt te ondersteunen richting betaald werk. Deze afspraken worden vastgelegd in een werkplan. UWV houdt vervolgens periodiek gesprekken die tot doel hebben om de uitkeringsgerechtigde te activeren, begeleiden en actueel in beeld te houden. UWV onderscheidt in het kader van de persoonlijk dienstverlening de volgende klantfasen: • Klantfase «Stabiliseren en participeren»: de uitkeringsgerechtigde is nog niet in staat om te werken aan werk. Voorliggende problematiek moet beheersbaar (gestabiliseerd) worden, voordat stappen op weg naar werk te zetten zijn. Zodra de situatie van de uitkeringsgerechtigde dit toelaat, vinden de eerste activeringactiviteiten plaats. • Klantfase «Werkfit worden»: de uitkeringsgerechtigde is in staat deel te nemen aan activiteiten gericht op zijn terugkeer naar de arbeidsmarkt. 2 SMZ heeft vastgesteld dat er voor deze mensen geen medische belemmeringen zijn om te werken aan werkhervatting. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 26 448, nr. 686 3 • • Klantfase «Op weg naar Werk»: de uitkeringsgerechtigde beschikt over voldoende vaardigheden en kwaliteiten om te werken in inkomensvormende arbeid. In deze fase vindt ook de match tussen vraag en aanbod plaats. Klantfase «Aan het werk»: de uitkeringsgerechtigde is (met of zonder voorzieningen) werkzaam in betaald werk. UWV heeft de beschikking over middelen en uitvoeringscapaciteit om alle publiek verzekerde WGA-uitkeringsgerechtigden na instroom de eerste vijf jaar, tenminste één keer per jaar en gemiddeld twee keer per jaar te spreken. Hoe heeft de dienstverlening zich sinds 2017 ontwikkeld? Intensivering van de dienstverlening UWV heeft sinds 2017 de persoonlijke dienstverlening geïntensiveerd. Met de toegekende middelen heeft UWV de uitvoeringscapaciteit maximaal opgeschaald. De midterm review laat zien dat het aantal beschikbare fte’s tussen 2017 en 2021 is toegenomen met 39%, van respectievelijk 304,7 fte naar 423,6 fte. Het aantal gevoerde gesprekken is van 94.219 gesprekken in 2017 toegenomen naar 190.802 gesprekken in 2021, een toename van 102,5%. De productie per fte is daarmee tussen 2017 en 2021 met 45% toegenomen. De midterm review laat vervolgens zien dat het aantal gesprekken met uitkeringsgerechtigden sinds 2017 fors is gestegen. De afspraak van gemiddeld twee gesprekken per cliënt per jaar wordt sinds 2019 gehaald. In 2020 kregen WGA-uitkeringsgerechtigden gemiddeld 2,6 gesprek per jaar. Het overgrote deel van de cliënten krijgt tenminste één gesprek per jaar: in 2020 kreeg 96% van de cliënten minimaal één gesprek. Dit is een belangrijk resultaat omdat effectieve dienstverlening begint met het in beeld hebben van de doelgroep. De beoogde intensivering van de dienstverlening komt ook tot uiting in de inzet van re-integratietrajecten. Sinds 2016 is het aantal ingezette re-integratietrajecten toegenomen, zowel voor de groep WGA 35–80 als voor de groep WGA 80–100. Voor de groep WGA 35–80 worden meer trajecten ingezet dan voor de groep WGA 80–100. Als een traject wordt ingezet, gaat het voor beide groepen vaker om een Werkfit-traject dan om een Naar werk- of modulair traject. Ingekochte trajecten Trajecten 2017 2018 2019 2020 2021 Naar werk Scholing Werkfit Modulair IPS 1.080 1.378 5.092 – 143 1.790 1.382 6.771 – 208 2.191 1.517 6.834 1.342 260 2.020 1.267 5.747 3.090 199 1.599 1.108 4.872 2.970 299 Totaal 7.693 10.151 12.144 12.323 10.848 Bron: DBO figuur 5.3 Doorontwikkeling van de dienstverlening UWV heeft in de afgelopen jaren geïnvesteerd in het verbeteren van de kwaliteit van de dienstverlening. Enerzijds is gewerkt aan een meer methodische werkwijze die professionals hanteren. Anderzijds is gewerkt aan het ontwikkelen en implementeren van een meer evidence-based Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 26 448, nr. 686 4 dienstverlening. Beide dragen bij aan het vergroten van het vakmanschap van de professionals. In de afgelopen jaren zijn in het kader van het gezamenlijke onderzoeksprogramma «onbeperkt aan het werk» diverse onderzoeken uitgevoerd en onderzoeken van start gegaan die (op termijn) bij moeten dragen aan een meer evidence-based en methodische werkwijze in de dienstverlening. UWV heeft diverse onderzoeken uitgevoerd naar de inkoop van re-integratiedienstverlening en scholing. Deze onderzoeken hebben onder andere geleid tot: – het ontwikkelen en implementeren van een Kader Methodisch Re-integreren (KMR). Het KMR is een instrument ter ondersteuning van professionals om op een systematische en doelgerichte wijze de uitkeringsgerechtigde door middel van gesprek in beeld te brengen; – aanpassing van het model-werkplan waarin de gemaakte afspraken over de stappen tot werkhervatting worden vastgelegd; – het inrichten van een scholingsexperiment om te beproeven op welke wijze UWV de werkhervattingskansen van mensen in de WGA met scholing kan vergroten. Met dit experiment zet UWV in op deskundigheidsbevordering van professionals om scholing gerichter in te kunnen zetten en wordt geëxperimenteerd met functiegerichte taaltrainingen en de inzet van leerwerktrajecten. Daarnaast nadert de afronding van een onderzoek naar een triageinstrument ter ondersteuning van de professional bij het maken van een keuze voor de inzet van dienstverlening. Het rapport midterm review WGA-dienstverlening ziet het KMR, het daarop aangepaste werkplan en de ontwikkeling van een triageinstrument als belangrijke resultaten. Deze instrumenten hebben tot doel professionals te ondersteunen bij het op gestructureerde wijze in beeld brengen van de uitkeringsgerechtigde en vervolgens een keuze te maken voor passende dienstverlening. Inzet van activerende dienstverlening blijft uiteindelijk maatwerk. Het vakmanschap van de professionals en zijn keuze voor inzet van dienstverlening bepaalt in belangrijke mate het effect van de activerende dienstverlening. De mate waarin deze ontwikkelingen ook daadwerkelijk bijdragen aan een doeltreffender dienstverlening, moet nog worden vastgesteld. De effectevaluatie uitgevoerd door SEOR en Verwey Jonker moet duidelijk maken wat het bieden van meer dienstverlening en meer dienstverlening ten opzichte van de reguliere dienstverlening betekent voor de ontwikkeling van WGA-gerechtigden en hun uitstroom naar werk. Het recent gestarte scholingsexperiment moet inzicht opleveren in de mogelijkheden van scholing voor WGA-gerechtigden en de bijdrage die dit levert aan de kans op werkhervatting. Om meer inzicht te krijgen in het perspectief van de uitkeringsgerechtigden en de wijze waarop dit met dienstverlening is te beïnvloeden, wordt in opdracht van UWV en SZW eveneens onderzoek3 gedaan. Wat zijn de resultaten van de dienstverlening De midterm review laat zien in hoeverre WGA-gerechtigden de afgelopen jaren een ontwikkeling hebben doorgemaakt. Ook laat de midterm review de mate van uitstroom naar betaald werk zien van WGA-gerechtigden. Kijkend naar de ontwikkelingen van WGA-gerechtigden op de participatieladder valt op dat er sprake is van dynamiek. Uitkeringsgerechtigden verkleinen hun afstand tot de arbeidsmarkt en/of gaan aan het werk en 3 Uitgevoerd door Regioplan i.s.m. Centerdata en TU Delft. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 26 448, nr. 686 5 zetten daardoor stappen vooruit op de participatieladder. Ook zetten uitkeringsgerechtigden stappen achteruit vanwege verslechtering van de gezondheid of verlies van werk. Er is ook een vrij grote groep die dezelfde trede behoudt als op het moment van instroom. Een ruime meerderheid van de WGA-gerechtigden stroomt in op trede 2 van de participatieladder. Wanneer WGA-gerechtigden een groei doormaken gaat het meestal om één trede vooruit, maar ook twee, drie of vier treden groei komen regelmatig voor. Dat WGA-gerechtigden stappen achteruit maken komt ook voor, waarbij het meestal gaat om één trede achteruit. De ingezette re-integratietrajecten moeten bijdragen aan de ontwikkeling van WGA-gerechtigden. Een meerderheid van de Werkfit-trajecten wordt succesvol afgerond. Dit schommelt tussen 50 en 70 procent. Voor de Naar werk-trajecten geldt dat het percentage trajecten dat succesvol wordt afgerond schommelt tussen grofweg 30 en 55 procent. Sinds 2015 is het aandeel succesvol afgeronde Naar werk-trajecten toegenomen, met uitzondering van het coronajaar 2020. De midterm review laat zien dat sinds 2015 het aantal WGA-gerechtigden dat betaald werk heeft, stijgt. In de groep WGA 35–80 hervatten meer uitkeringsgerechtigden het werk dan in de groep WGA 80–100. Het gaat om ongeveer de helft van de groep WGA 35–80, die met dienstverlening van UWV betaald werk heeft. Er is zowel sprake van volledige als gedeeltelijke benutting van de restverdiencapaciteit. Uitkeringsgerechtigde die instromen op trede 5 of 6 van de participatieladder hebben de grootste kans om uit te stromen naar volledige restverdiencapaciteit, maar ook bij WGA-gerechtigden die op de onderste treden van de participatieladder instromen is sprake van gedeeltelijke of volledige uitstroom naar betaald werk. De kans op werkhervatting is het grootst in het eerste jaar na instroom in de WGA. Bijna driekwart van de WGA-gerechtigden met betaald werk heeft een contract voor onbepaalde tijd. Het is zowel voor de uitkeringsgerechtigde zelf als voor UWV van belang dat werkhervatting zo veel mogelijk duurzaam is. De dienstverlening is het meest effectief wanneer het niet alleen gaat om werkhervatting, maar ook om baanbehoud. De midterm review laat zien dat baanbehoud voor de groep WGA 80–100 kleiner is dan baanbehoud van de groep WGA 35–80. Circa 65% van de groep WGA 35–80 heeft 5 jaar na start van de baan nog steeds werk. Voor de groep WGA 80–100 is dit circa 40%. Stand van zaken experiment WGA-dienstverlening Om meer te weten te komen over de (netto) effectiviteit van de WGA-dienstverlening is besloten een experiment uit te voeren. Dit experiment vindt plaats in de periode 2019 tot en met 2024. In het experiment wordt onderscheid gemaakt tussen drie groepen die elk onder een ander dienstverleningsregime vallen. Van oktober 2019 tot en met april 2021 zijn mensen ingestroomd in het experiment. Deze mensen worden drie jaar gevolgd. Dit maakt het mogelijk om de effectiviteit, in termen van ontwikkeling op de participatieladder en werkhervatting, van de verschillende dienstverleningsregimes vast te stellen. De experimentgroep (circa 6.500 instromers) krijgt intensievere dienstverlening, namelijk gemiddeld vier gesprekken per jaar en de inzet van re-integratieactiviteiten wanneer dit bijdraagt aan de kans op ontwikkeling en werkhervatting. De reguliere groep (circa 6.500 instromers) krijgt de reguliere dienstverlening. Die bestaat uit gemiddeld twee gesprekken per jaar en de inzet van re-integratietrajecten indien nodig. De controlegroep (circa 6.500 instromers) krijgt in het geheel geen dienstverlening: geen gesprekken en geen aanbod voor re-integratie- en scholingsactiviteiten. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 26 448, nr. 686 6 Mensen in de controlegroep worden hierover geïnformeerd en zij kunnen zich desgewenst alsnog melden bij UWV voor dienstverlening. Het aantal zogenoemde zelfmelders was op het moment van de analyses voor de eerste voortgangsrapportage relatief beperkt (9%). Na een periode van 3 jaar worden de mensen in de controlegroep door UWV opgeroepen voor activerende dienstverlening. Het effectenonderzoek is een bijzonder onderzoek waarvan de uitvoering ingewikkeld is. Een dergelijk experiment naar de effectiviteit van de WGA-dienstverlening is niet eerder uitgevoerd. De voortgangsrapportage van het effectenonderzoek laat zien dat de opzet en uitvoering van het experiment tot nu toe een goede basis vormen voor het meten van causale effecten van de dienstverlening ten opzichte van geen dienstverlening. In 2025 komen naar verwachting de definitieve resultaten van het effectonderzoek. In de midterm review wordt geconstateerd dat de verschillen in ontvangen dienstverlening tussen de experimentgroep en de reguliere dienstverleningsgroep klein zijn, waardoor de effectiviteit van de dienstverlening mogelijk uitsluitend vast te stellen is tussen de experimentgroep en de controlegroep. Het onderzoeksbureau adviseert om die reden om binnen het experiment een sterker onderscheid tot uiting te laten komen in de dienstverlening aan de experimentgroep en de reguliere dienstverleningsgroep. Het is nog te vroeg om conclusies te kunnen trekken over de effectiviteit van de dienstverlening. Slechts een derde van de groep kon één volledig jaar gevolgd worden. De voortgangsrapportage constateert dynamiek op de participatieladder en doorstroming naar hogere treden, maar constateert nog geen significante verschillen tussen de reguliere en experimentgroep. Op het punt van werkhervatting constateert de tussenevaluatie een mogelijk begin van een effect op het aandeel personen dat aan het werk gaat in een baan van 12 uur per week of meer. Na ongeveer acht maanden beginnen de aandelen in de interventie- en controlegroep uit elkaar te lopen. Het effect na een jaar is 1,2 procentpunt (van 5,1% naar 6,3%). Dit effect is niet significant, maar komt wel in de buurt van 10%-significantie. In hoeverre deze gevonden effecten significant zijn, moet in 2025 blijken na afronding van het effectonderzoek. In het eerste tertaal van 2023 volgt een tweede voortgangsrapportage. Conclusie Ik constateer op basis van de midterm review en de tussenrapportage van de effectevaluatie dat we goed op weg zijn om in 2025 bij afronding van de effectevaluatie inzicht te kunnen verschaffen in de doelmatigheid en doeltreffendheid van de WGA-dienstverlening. De tussenevaluatie constateert een zuivere opzet en implementatie door UWV van het experiment. Ik wil UWV dan ook bedanken voor haar inzet om dit onderzoek goed te laten verlopen. Het is van belang dat UWV ook de komende jaren blijft inzetten op een zuivere uitvoering van het experiment. In mijn gesprekken met UWV zal ik daar ook op blijven letten. De midterm review constateert op basis van de voortgangsrapportage dat de verschillen in ontvangen dienstverlening tussen de experimentgroep en de reguliere dienstverleningsgroep klein zijn, waardoor de effectiviteit van de dienstverlening mogelijk uitsluitend vast te stellen is tussen de experimentgroep en de controlegroep. Het zou een gemiste kans zijn als het verschil in effectiviteit tussen de reguliere dienstverlening en experimentgroep niet in beeld kan worden gebracht. Ik ga daarom met UWV in gesprek over de mogelijkheden om een sterker onderscheid tot uiting te laten komen in de dienstverlening aan de experimentgroep en de reguliere dienstverleningsgroep door binnen de bestaande opdracht in de Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 26 448, nr. 686 7 experimentgroep de dienstverlening aan met name mensen in de WGA80/100-groep verder te intensiveren. De midterm review laat zien dat UWV de afgelopen jaren veel heeft geïnvesteerd in het versterken van de opzet van de WGA-dienstverlening en dat UWV conform afspraak uitvoering geeft aan de basale dienstverlening. Het aantal professionals en de productiviteit zijn fors toegenomen, de doelstelling van tenminste een en gemiddeld twee gesprekken wordt ruimschoots behaald en er wordt voor meer mensen re-integratiedienstverlening ingekocht. UWV heeft geïnvesteerd in het vakmanschap van professionals. Daarnaast heeft UWV de processen om professionals te ondersteunen bij het op gestructureerde wijze in beeld brengen van de uitkeringsgerechtigde en vervolgens een keuze te maken voor passende dienstverlening verder geprofessionaliseerd. Bureau De beleidsonderzoekers adviseert ten behoeve van de eindrapportage aandacht te besteden aan het verder in beeld brengen van de kwaliteit van de dienstverlening. Deze kwaliteit is een cruciale schakel in de doeltreffendheid van deze dienstverlening. De perspectieven van professionals, maar ook van uitkeringsgerechtigden, kunnen bijdragen aan een antwoord op de vraag wat de nieuwe dienstverlening teweeg heeft gebracht en wat dit uiteindelijk voor WGA-gerechtigden betekent. In het kader van het gezamenlijke onderzoeksprogramma «onbeperkt aan het werk» wil ik samen met UWV bezien welke kwalitatieve onderzoeken de komende jaren worden gestart om deze inzichten op tafel te krijgen en de dienstverlening aan mensen in de WIA te verbeteren. Ik zal uw Kamer hierover en over de verdere ontwikkelingen op de WGA-dienstverlening via de stand van de uitvoering blijven informeren. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 26 448, nr. 686 8
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/048f501e-09bf-4fdf-baf0-4cc30e2cd33e
Den Haag, 28 september 2023 Noot: HERZIENE CONVOCATIE (naam deelnemer * gewijzigd) Voortouwcommissie: Volgcommissie(s): vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid Activiteit: Datum: Tijd: Openbaar/besloten: Rondetafelgesprek donderdag 28 september 2023 10.00 - 12.30 uur openbaar Onderwerp: Mantelzorg Agendapunt: Programma Blok I: De huidige en toekomstige situatie (10.00 – 10.40 uur) • Rudi Westendorp, onafhankelijk adviseur, voormalig hoogleraar Ouderengeneeskunde • Alice de Boer, senior onderzoeker SCP en bijzonder hoogleraar Sociale ongelijkheid en informele hulp VU Amsterdam • Esther Hendriks, bestuurder MantelzorgNL Noot: vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport Blok II: Mantelzorg en werk (10.50 – 11.30 uur) • Kitty Jong, vicevoorzitter FNV • Linda van Beek, secretsaris inclusie, gelijke kansen en diversiteit VNONCW * • Martijn de Wildt, bestuurslid WerkMantelzorg Blok III: Ervaringen met mantelzorgen (11.40 – 12.20 uur) • Stephanie van Witzenburg, ervaringsdeskundige • Julie Meerveld, Alzheimer Nederland • Anouk Kersten, Gemeente Breda • Marije Ammerlaan, BredaMantelzorg Agendapunt: Ontvangen position papers Zaak: Position paper - – 19 september 2023 Position paper SCP t.b.v. rondetafelgesprek Mantelzorg d.d. 28 september 2023 - 2023Z15417 Position paper - – 20 september 2023 Position paper Reable Nederland t.b.v. rondetafelgesprek Mantelzorg d.d. 28 september 2023 - 2023Z15558 Position paper - – 20 september 2023 Position paper FNV t.b.v. rondetafelgesprek Mantelzorg d.d. 28 september 2023 - 2023Z15573 Position paper - – 20 september 2023 Zaak: Zaak: Zaak: Zaak: Zaak: Zaak: Zaak: Position paper MantelzorgNL t.b.v. rondetafelgesprek Mantelzorg d.d. 28 september 2023 - 2023Z15576 Position paper - – 20 september 2023 Position paper Werk&Mantelzorg t.b.v. rondetafelgesprek Mantelzorg d.d. 28 september 2023 - 2023Z15577 Position paper - – 20 september 2023 Position paper Alzheimer Nederland t.b.v. rondetafelgesprek Mantelzorg d.d. 28 september 2023 - 2023Z15595 Position paper - – 19 september 2023 Position paper Gemeente Breda en BredaMantelzorg t.b.v. rondetafelgesprek Mantelzorg d.d. 28 september 2023 - 2023Z15508 Position paper - – 27 september 2023 Position paper VNO-NCW en MKB-Nederland t.b.v. rondetafelgesprek Mantelzorg d.d. 28 september 2023 - 2023Z16059 Griffier: H.J. Post Activiteitnummer: 2023A03376
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/a9d07186-54ea-4c07-9d8e-9bc5cfe903da
Den Haag, 14 januari 2014 8e HERZIENE CONVOCATIE (agendapunten * toegevoegd) SPREEKTIJD PER FRACTIE: 6 MINUTEN Voortouwcommissie: Volgcommissie(s): vaste commissie voor Economische Zaken Bewindsperso(o)n(en): staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers Activiteit: Datum: Tijd: Openbaar/besloten: Algemeen overleg woensdag 15 januari 2014 16.30 - 19.30 uur openbaar Onderwerp: Dierziekten en antibioticagebruik Agendapunt: Onderzoek Consumentenbond naar ESBL in rundvlees Zaak: Brief regering - staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma – 27 mei 2013 Onderzoek Consumentenbond naar ESBL in rundvlees - 29683-165 Agendapunt: Q-koorts herbesmetting Strijbeek Zaak: Brief regering - staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma – 1 juli 2013 Q-koorts herbesmetting Strijbeek - 28286-640 Agendapunt: Structurele maatregelen laag pathogeen aviaire influenza (LPAI) Zaak: Brief regering - staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma – 4 juli 2013 Structurele maatregelen laag pathogeen aviaire influenza (LPAI) - 28807-159 Agendapunt: Stand van zaken rond de afhandeling van de uitbraken van mond- en klauwzeer (MKZ) in Kootwijkerbroek en Kamperveen in 2001 Zaak: Brief regering - staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma – 4 juli 2013 Stand van zaken rond de afhandeling van de uitbraken van mond- en klauwzeer (MKZ) in Kootwijkerbroek en Kamperveen in 2001 - 27622-147 Agendapunt: Antibiotica in de veehouderij vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport Zaak: Brief regering - staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma – 4 juli 2013 Antibiotica in de veehouderij - 29683-167 Agendapunt: Uitbraak van vogelgriep in Friesland Zaak: Brief regering - staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma – 6 augustus 2013 Uitbraak van vogelgriep in Friesland - 28807-160 Agendapunt: Voortgang vaccinatiecampagne Q-koorts Zaak: Brief regering - staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma – 22 augustus 2013 Voortgang vaccinatiecampagne Q-koorts - 28286-648 Agendapunt: Gebruik van antibiotica in de veehouderij in 2012 Zaak: Brief regering - staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma – 29 augustus 2013 Gebruik van antibiotica in de veehouderij in 2012 - 29683-168 Agendapunt: Resultaten van de evaluatie naar de basismonitoring van de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) Zaak: Brief regering - staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma – 24 september 2013 Resultaten van de evaluatie naar de basismonitoring van de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) - 29683-169 Agendapunt: Stand van zaken over draaiboeken voor mond- en klauwzeer, klassieke varkenspest en aviaire influenza Zaak: Brief regering - staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma – 2 oktober 2013 Stand van zaken over draaiboeken voor mond- en klauwzeer, klassieke varkenspest en aviaire influenza - 29683-170 Agendapunt: Informatie over antibioticumgebruik in de veehouderij Zaak: Brief regering - staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma – 11 november 2013 Informatie over antibioticumgebruik in de veehouderij - 29683-172 Agendapunt: Reactie op berichtgeving over invallen in kippensector Zaak: Brief regering - staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma – 13 november 2013 Reactie op berichtgeving over invallen in kippensector - 29683-173 2 Agendapunt: Antwoorden op vragen van de commissie over antibioticaresistentie (Kamerstuk 32620, nr. 91). Zaak: Brief regering - minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers – 12 november 2013 Antwoorden op vragen van de commissie over antibioticaresistentie (Kamerstuk 32620, nr. 91). - 32620-95 Agendapunt: Uitbraak van vogelgriep in St-Annen Zaak: Brief regering - staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma – 3 december 2013 Uitbraak van vogelgriep in St-Annen - 28807-162 Agendapunt: Getroffen maatregelen m.b.t. de uitbraak van vogelgriep in Scheemda Groningen Zaak: Brief regering - staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma – 12 december 2013 Getroffen maatregelen m.b.t. de uitbraak van vogelgriep in Scheemda Groningen - 28807-163 * Agendapunt: Reactie op het bericht in de Boerderij van 27 november 2013 inzake antibioticaresistentie in de veehouderij Zaak: Brief regering - staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma – 16 december 2013 Reactie op het bericht in de Boerderij van 27 november 2013 inzake antibioticaresistentie in de veehouderij - 29683-175 * Agendapunt: Aanpak Campylobacter op vers kippenvlees Zaak: Brief regering - minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers – 16 december 2013 Aanpak Campylobacter op vers kippenvlees - 26991-388 Griffier: M.C.T.M. Franke Activiteitnummer: 2013A05120 3
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/358567ef-9d25-4a32-a4fa-b74f6e896d6b
Lijst van ingekomen stukken, met de door de Voorzitter ter zake gedane voorstellen. 10 april 2014 Brieven regering: Verslag van de Eurogroep en informele Ecofin Raad van 1 en 2 april 2014 te Athene - 2150107-1134 minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem - 07 april 2014 Rondgezonden en gepubliceerd. Vierde voortgangsrapportage hervormingsprogramma Griekenland - 21501-07-1135 minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem - 07 april 2014 Rondgezonden en gepubliceerd. Geannoteerde agenda Raad Buitenlandse Zaken en EDA bestuursraad met ministers van Defensie op 15 april 2014 - 21501-28-110 minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert - 03 april 2014 Rondgezonden en gepubliceerd. Antwoord van het kabinet op de consultatie van de Commissie inzake de Europese procedure inzake certificering afvalverwerkingsinrichtingen - 22112-1822 staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld - 07 april 2014 Rondgezonden en gepubliceerd. Voornemen tot het sluiten van de VN-ECE-Overeenkomst betreffende het aannemen van eenvormige goedkeuringsvoorwaarden en de wederzijdse erkenning van goedkeuring van uitrustingsstukken en onderdelen van motorrijtuigen (Trb. 1959, 83) - 23908-(R1519)-115 minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans - 07 april 2014 Rondgezonden en gepubliceerd. Beantwoording vragen commissie over de Ontwerpwijziging Besluit houders van dieren vanwege de overname van de welzijnsvoorschriften van het Productschap voor Pluimvee en Eieren - 28286-730 minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp - 07 april 2014 Rondgezonden en gepubliceerd. Halfjaarlijkse voortgangsrapportage van het programma Veilige Publieke Taak (VPT) en het rapport ‘Bestuur in actie’ - 28684-403 minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk - 08 april 2014 Rondgezonden en gepubliceerd. Ontwerpbesluit tot wijziging van de regeling inzake tariefstructuren en voorwaarden in verband met de vaststelling van de gassamenstelling - 29023-162 minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp - 04 april 2014 Rondgezonden en gepubliceerd. Beantwoording vragen commissie over het ontwerp-besluit grootschalige uitrol slimme meters - 29023-163 minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp - 07 april 2014 Rondgezonden en gepubliceerd. Uitstel beantwoording vragen van de vaste commissie voor Defensie inzake de rechtspositie van en de (na)zorg aan tolken in Mali. - 29521-238 minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert - 07 april 2014 Rondgezonden en gepubliceerd. Onderzoek naar praktijk en effecten van cao-aanvullingen - 29544-514 minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher - 07 april 2014 Rondgezonden en gepubliceerd. Toezeggingen gedaan in het algemeen overleg internationale kinderontvoering d.d. 16 januari 2014 - 30072-33 staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven - 07 april 2014 Rondgezonden en gepubliceerd. Reactie op verzoek van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken over de opkomst bij de gemeenteraadsverkiezingen op 19 maart 2014. - 31142-42 minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk - 07 april 2014 Rondgezonden en gepubliceerd. Rapport toezicht bij jeugdzorg plusinstelling Horizon - 31839-360 staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn - 07 april 2014 Rondgezonden en gepubliceerd. Voortgang van het Convenant Gezond Gewicht en de moties van de leden Wiegman en Vendrik inzake overgewicht - 31899-23 staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn - 07 april 2014 Rondgezonden en gepubliceerd. Maatschappelijke dialoog over toekomst pensioenstelsel - 32043-204 staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma - 04 april 2014 Rondgezonden en gepubliceerd. Informatie over de adviesaanvraag bij de Raad van State over het wetsvoorstel ter verbetering van het financieel toetsingskader (ftk) - 32043-205 staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma - 04 april 2014 Rondgezonden en gepubliceerd. Beantwoording vragen commissie over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit omgevingsrecht en diverse andere algemene maatregelen van bestuur in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht - 32127-189 minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus - 08 april 2014 Rondgezonden en gepubliceerd. Reactie op het amendement van het lid Segers bij de Wet positie en toezicht advocatuur (Kamerstuk 32 382, nr. 32) - 32382-33 staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven - 08 april 2014 Rondgezonden en gepubliceerd. Nederlandse inspanningen inzake mensenrechten in het KSA en andere Golfstaten - 32735104 minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans - 07 april 2014 Rondgezonden en gepubliceerd. Uitstel beantwoording vragen commissie ontwerp-Rijksstructuurvisie Windenergie op Zee 33561-8 minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus - 07 april 2014 Rondgezonden en gepubliceerd. Uitkomsten quick scan Slimme Grenzenpakket - 33614-4 staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven - 04 april 2014 Rondgezonden en gepubliceerd. Reactie op het verzoek van het lid Slob over Participatiesamenleving - 33750-VII-53 minister van Algemene Zaken, M. (Mark) Rutte - 07 april 2014 Rondgezonden en gepubliceerd. 2 Beantwoording vragen commissie over het Jaarplan 2014 van de Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch Gebied - 33750-X-49 minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert - 04 april 2014 Rondgezonden en gepubliceerd. Voortgang oplossingsrichtingen Waddenveren - 33750-XII-80 staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld - 03 april 2014 Rondgezonden en gepubliceerd. Beantwoording vragen commissie over de wijziging van diverse besluiten in verband met passend onderwijs - 33890-2 staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker - 07 april 2014 Rondgezonden en gepubliceerd. De volgende brieven: Afschrift van het antwoord op de brief van de Waddeneilanden over het onderzoek nearshore windenergie - 2014Z06303 minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp - 07 april 2014 Doorzenden aan de betrokken commissie(s). Afschrift van het antwoord op een burgerbrief over interventie bij toekenning codes in het CROHO - 2014Z06386 minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker - 08 april 2014 Doorzenden aan de betrokken commissie(s). 3
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/883bd939-209e-4d62-9754-6684768e101a
2019D25759 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Binnen de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid bestaat de behoefte om enkele vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het Ontwerpbesluit adequate pensioenregeling payrollwerknemers (Kamerstuk 35 074, nr. 65). De voorzitter van de commissie, Rog Adjunct-griffier van de commissie, Kraaijenoord nds-tk-2019D25759 1 Inhoudsopgave I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie II Reactie van de Minister I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige ontwerpbesluit. Zij zijn van mening dat een goede pensioenregeling een vrijwel onmisbare arbeidsvoorwaarde is geworden. Dit ontwerpbesluit past in het voornemen om arbeidsvoorwaarden minder afhankelijk te maken van de juridische constructie waarin werk wordt verricht. Deze leden hebben nog wel een aantal vragen. De leden van de VVD-fractie lezen onder paragraaf 6.3.9 over het probleem van payrollkrachten die frequent van inlener wisselen. Zij vragen of hier niet te gemakkelijk over de doelstelling van de regeling wordt heengestapt, namelijk eenzelfde pensioenregeling voor hetzelfde werk. Feitelijk betekent de hier gegeven uitleg dat payrollers steeds de best mogelijke pensioenregeling krijgen, beter zelfs dan de meeste vaste werknemers van hun inleners. Deelt de Minister deze uitleg? Waarom is er niet voor gekozen een bepaalde peildatum te hanteren, bijvoorbeeld 1 januari, en payrollers de rest van het jaar in de pensioenregeling van die datum te houden? De leden van de VVD-fractie begrijpen uit het voorgestelde artikel 1:1a, lid 1 onder b, dat geen enkele wachttijd wordt toegestaan. Hiermee wordt, zo begrijpen zij, aangesloten bij de huidige praktijk van basispensioenregelingen die geen wachttijd meer kennen. Kan de Minister toelichten waarom die praktijk met dit besluit wel wordt geformaliseerd voor payrollconstructies, maar niet voor gewone arbeidscontracten? Ligt het niet meer voor de hand om de mogelijkheid voor een wachttijd te behouden met het oog op kortlopende arbeidsrelaties, vergelijkbaar met uitzendbanen, of dit gelijk te houden aan de wettelijke voorwaarden in de pensioenwet? De leden van de VVD-fractie vragen hoe het voorliggende voorstel zich verhoudt tot de afspraken uit het pensioenakkoord met betrekking tot de afschaffing van de doorsneesystematiek. Op basis waarvan acht de Minister het bijvoorbeeld logisch dat dit besluit leidt tot fiscaal bovenmatige premieafdracht na afschaffing van de doorsneepremie? In hoeverre biedt de fiscale gelijkstelling van de derde pijler een mogelijk alternatief om in individuele gevallen maatwerk te leveren? De leden van de VVD-fractie begrijpen dat een payrollkracht een schadevergoeding of vordering tot afdracht van pensioenpremies kan indienen, wanneer de payrollwerkgever verplicht is in een adequate pensioenregeling te voorzien, maar dit niet doet. Op welke wijze zorgt de Minister ervoor dat payrollwerkgevers goed geïnformeerd worden over de consequenties van dit besluit en de verantwoordelijkheden die zij op grond hiervan hebben? Is er een termijnbepaling van toepassing op deze verplichting of kan tot onbepaalde tijd teruggekeken worden? In hoeverre is in de afweging om geen wachttijd op te nemen in het besluit meegenomen dat voor zeer kleine pensioenaanspraken geen waardeoverdracht mogelijk is? Dit besluit betekent een uitbreiding van de taken van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). De leden van de VVD-fractie vernemen 2 graag hoe daaraan gestalte wordt gegeven. Krijgt de Inspectie SZW extra budget of vervallen er andere taken? Zo ja, welke? Hoe is geborgd dat de Inspectie SZW voldoende expertise heeft, aangezien de Inspectie SZW momenteel geen taken heeft die te maken hebben met pensioenregelingen? Waar gaat de Inspectie SZW op toetsen, aangezien de memorie van toelichting op pagina 18 stelt dat het formuleren van normen voor de kwaliteit van pensioenregelingen niet het doel van dit besluit is en tevens onwenselijk wordt geacht door de regering? De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister dit besluit, op advies van de Stichting Loonwijzer, zal evalueren. Kan de Minister aangeven op welke termijn dit zal gebeuren? De leden van de VVD-fractie lezen dat de incidentele regeldruk leidt tot maximaal € 3,29 miljoen aan kosten voor payrollwerkgevers en € 0,2 miljoen voor payrollkrachten. Er wordt niet gesproken over structurele regeldruk. Kan de Minister nader toelichten hoe hij tot de incidentele bedragen komt? Op basis waarvan is geconcludeerd dat het besluit niet tot structurele regeldruk leidt? Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie De leden van de D66-fractie vragen waarom ervoor gekozen is om het aan de payrollkracht of vakbond over te laten om een civiele procedure te starten als de Inspectie SZW heeft geconstateerd dat er geen adequate pensioenregeling is getroffen. Is het mogelijk om de positie van de payrollwerknemer hierbij te verstevigen? Waarom is er niet gekozen voor bestuursrechtelijke handhaving? De leden van de D66-fractie vragen of de Minister nader kan toelichten dat de payrollwerkgever geen eigen uitvoeringsovereenkomst met een pensioenuitvoerder hoeft te sluiten, maar dat kan worden volstaan met aansluiting bij een bestaande basispensioenregeling door een uitvoeringsovereenkomst te sluiten met dezelfde pensioenuitvoerder als de inlener. Uit de internetconsultatie kwam de vraag naar voren of de uitvoeringsovereenkomst dan niet alleen ziet op de eigen werknemers van de inlener, dus of aansluiting wel mogelijk is. Kan de Minister hierop reflecteren? De leden van de D66-fractie vragen of de Minister in kan gaan op het commentaar in de internetconsultatie dat in de praktijk naar verwachting in veel situaties niet kan worden overgegaan tot aansluiting bij het pensioen die geldt bij de inlener. Een payrollwerkgever zal dan, afhankelijk van het aantal sectoren waarin zijn payroll-werknemers werkzaam zijn, verschillende pensioenregelingen en uitvoeringsovereenkomsten moeten regelen. Kunnen er straks situaties ontstaan waar een werkgever allemaal verschillende pensioenregelingen moet aanbieden, of kan een werkgever dan kiezen voor de beste regeling en die aan al zijn werknemers aanbieden? Wat is de verwachting van de uitwerking in de praktijk? Vragen en opmerkingen van de GroenLinks-fractie De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het Ontwerpbesluit adequate pensioenregeling payrollwerknemers en hebben daarbij nog enkele vragen. Hoe gaat de Minister voorkomen dat werkgevers met creatieve oplossingen de maatregelen uit dit ontwerpbesluit alsnog gaan ontwijken? Hoe wordt er omgegaan met payrollwerkgevers die in meerdere sectoren zitten? Is vrijwillige aansluiting dan nog steeds mogelijk bij een bedrijfstakpensioenfonds? Is het waar dat er geen enkele wachttijd meer mag zijn? Dus pensioenopbouw vanaf de eerste dag plaatsvindt? 3 Hoe zien premies eruit in de verschillende sectoren waar veel payroll voorkomt? Wat is de gemiddelde werkgeversbijdrage voor alle pensioenregelingen van pensioenfondsen? Is er een manier om te voorkomen dat er op decentraal niveau nog steeds concurrentie op arbeidsvoorwaarden (pensioen) plaatsvindt? In hoeverre is een uniforme normpremie voor alle payrollkrachten echt onvermijdelijk? De Minister geeft aan het aanvaardbaar te vinden dat er een (gering) verschil in pensioenkosten blijft. Hoe groot zal dit verschil naar verwachting zijn? Zou het niet beter zijn om payrollwerkgevers en hun werknemers onder de werking van de verplichtstelling te laten vallen? Waarom komt er geen plicht voor pensioenfondsen om payrollwerkgevers en hun werknemers toe te laten tot de pensioenregeling? Waarom blijft er keuzevrijheid voor de payrollwerkgever indien er kan worden aangesloten bij de pensioenregeling van de inlener? Wordt bij de verkenning van auto enrollment voor zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) ook auto enrollment voor payrollkrachten meegenomen? Wat gaat er precies gebeuren met payrollwerknemers die in de transitie van de ene naar de andere baan zitten? Blijft de pensioenregeling doorlopen totdat de payrollwerknemer gaat werken bij een nieuwe inlener? Hoe worden pensioengaten en dekkingsproblemen voorkomen? Hebben de afspraken voor zzp’ers in het pensioenakkoord op hoofdlijnen nog gevolgen voor dit ontwerpbesluit? Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit allocatie arbeidskrachten door intermediairs in verband met het vastleggen van een nadere invulling van een adequate pensioenregeling. Kunnen er rekenvoorbeelden worden gegeven waarbij de loonkosten voor een payrollmedewerker lager zijn ten opzichte van een werknemer in loondienst die hetzelfde werk verricht? Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd om te zien dat het initiatiefwetsvoorstel Gijs van Dijk, Smeulders en Van Kent opgepakt en uitgewerkt is. Payrollwerknemers zullen hierdoor ook echt collega’s op de werkvloer worden in plaats van concurrenten. De leden van de PvdA-fractie hebben nog wel enkele vragen. In het ontwerpbesluit worden verschillende opties voor payrollwerkgevers gegeven om het pensioen te regelen. De leden van de PvdA-fractie zouden het liefst zien dat payrollwerkgevers en hun werknemers onder de verplichtstelling van het pensioenfonds vallen. Waarom is er niet alleen gekozen voor deze optie? Is de Minister bereid om pensioenfondsen te verplichten payrollwerkgevers en hun werknemers te accepteren tot hun pensioenregeling? Indien de Minister besluit om toch vast te houden aan meerdere opties tot het bieden van een pensioenregeling voor payrollwerknemers, is de Minister dan wel bereid om de verplichtstelling als default in de algemene maatregel van bestuur (AMvB) vast te leggen? Is de Minister het met de leden van de PvdA-fractie eens dat hierbij dan goed kan worden aangesloten bij de, in het recent gesloten principe pensioenakkoord, auto enrollment van zzp’ers? Gaat de Minister daarom dan ook in de verkenning van auto enrollment van zzp’ers payrollkrachten meenemen? Hebben de afspraken over zzp’ers in het recent gesloten principe pensioenakkoord nog gevolgen voor dit ontwerpbesluit? Verder zien de leden van de PvdA-fractie de payrollwerknemer in between jobs, de payrollwerknemer die nog in dienst is bij de payrollwerkgever, 4 maar even niet is uitgeleend, niet terug in het ontwerpbesluit. Wat is de reden daarvoor? Betekent dit dat de pensioenregeling blijft doorlopen totdat de payrollwerknemer gaat werken bij een nieuwe inlener? Zo nee, is de Minister dan niet bezorgd voor pensioengaten en dekkingsproblemen? Als laatste zien de leden van PvdA-fractie dat sommige werkgevers al aan de slag gaan met het optuigen van nieuwe creatieve schijnconstructies. Heeft de Minister hier zicht op? Welke maatregelen gaat de Minister hiertegen nemen? Hoe kan worden voorkomen dat werkgevers met creatieve oplossingen deze wet gaan ontwijken? II Reactie van de Minister 5
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/9de392be-ff2d-436a-816a-9d379aa9f7f5
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2020–2021 35 542 Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2020 (Vierde incidentele suppletoire begroting inzake steunen herstelpakket) Nr. 9 GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID VAN KENT TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 8 Ontvangen 16 september 2020 De ondergetekende stelt het volgende amendement voor: De begrotingsstaat wordt als volgt gewijzigd: In artikel 2 Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet worden het verplichtingenbedrag en het uitgavenbedrag verhoogd met € 200.000 (x € 1.000). Toelichting Door de toepassing van de partnertoets komt een aantal zelfstandigen niet meer in aanmerking voor de Tozo. Als gevolg hiervan loopt het gezinsinkomen van zelfstandigen, waarvan de partner een inkomen op of boven minimumloonniveau heeft drastisch terug, terwijl de vaste lasten vaak gebaseerd zijn op het gezamenlijk inkomen. Hierdoor ontstaan snel financiële problemen en schulden. Naast de druk die dit op de zelfstandigen legt, legt dit ook extra druk op gemeenten die verantwoordelijk zijn voor mensen met financiële problemen en schulden. Dit amendement beoogt de partnertoets voor zelfstandigen gedurende de looptijd van het derde steunpakket op te schorten, zodat zelfstandigen die als gevolg van de crisis niet in staat zijn om inkomen te genereren, gedurende de looptijd van het steunpakket in staat worden gesteld om hun vaste lasten te kunnen blijven betalen en normaal te kunnen leven. Van Kent kst-35542-9 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2020 Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 542, nr. 9
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/416a1602-c2d2-4654-8a0b-8ab20b720cc6
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2020–2021 2 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 2914 Vragen van de leden Koerhuis en Van der Woude (beiden VVD) aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Financiën over het opnemen van studieschulden in het BKR-register (ingezonden 23 april 2021). Antwoord van Minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap), mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (ontvangen 27 mei 2021). Vraag 1 Kent u het bericht «Financiële waakhond pleit voor registratie studieschuld, mogelijk extra drempel voor hypotheek starters»?1 Antwoord 1 Ja. Het kabinet heeft een schriftelijke reactie gegeven op de in het nieuwsbericht genoemde wetgevingswens van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) om studieschulden te registreren in een voor hypotheekverstrekkers toegankelijk centraal register (Kamerstuk 32 545, nr. 134). Vraag 2 Deelt u de analyse dat starters het nu al heel moeilijk hebben op de woningmarkt en het daarom heel vreemd is juist voor starters extra belemmeringen op te werpen? Zo nee, waarom niet? Antwoord 2 Ja, ik deel uw mening dat starters het niet makkelijk hebben op de woningmarkt. Het woningaanbod is beperkt en de concurrentie is groot. De bouw van extra woningen is daarom topprioriteit voor dit kabinet. Die woningen staan er echter niet meteen. Daarom nemen we ook maatregelen om starters op korte termijn te helpen om een woning te kopen. Bijvoorbeeld door meerderjarige starters tot 35 jaar vrij te stellen van overdrachtsbelasting (bij een woning tot € 400.000) en door het verbeteren van de informatievoorziening voor starters op de woningmarkt. Het meewegen van de studieschuld bij het aanvragen van een hypotheek is niet specifiek gericht op starters. Zij ondervinden daar doorgaans wel de 1 ah-tk-20202021-2914 ISSN 0921 - 7398 ’s-Gravenhage 2021 De Volkskrant, 22 april 2021; https://www.volkskrant.nl/economie/financiele-waakhond-pleitvoor-registratie-studieschuld-mogelijk-extra-drempel-voor-hypotheek-starters~b6ff93bb/ Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, Aanhangsel 1 meeste gevolgen van. Voor verantwoorde kredietverlening is het verplicht om bij het bepalen van de maximale financieringslast rekening te houden met financiële verplichtingen zoals een studieschuld. De (oud-)student is daarnaast verplicht om bij een hypotheekaanvraag eventuele studieschulden op te geven. De terugbetaling van een studieschuld drukt namelijk op het besteedbaar inkomen van een (oud-)student. Het is daarom ook in het belang van de consument om bij een hypotheekaanvraag een eventuele studieschuld eerlijk op te geven. Daarmee voorkomt de aanvrager dat de hypotheeklasten te hoog worden, met mogelijke betalingsproblemen als gevolg. Kredietverstrekkers kunnen de hoogte van de studielening en eventuele aflossingen verifiëren via een uitdraai van Mijn DUO. De aanvrager deelt die uitdraai met de kredietverstrekker en/of hypotheekadviseur. Voor studieschulden wordt vanwege het bijzondere karakter met de bijbehorende sociale terugbetaalvoorwaarden een lagere wegingsfactor gehanteerd bij een hypotheekaanvraag dan voor consumptieve kredieten die wel bij het BKR geregistreerd zijn. Vraag 3 Deelt u de mening dat dit haaks staat op de belofte bij de invoering van het sociaal leenstelsel dat de studieschuld niet door het BKR geregistreerd zou worden? Antwoord 3 Ja, het voorstel van de AFM staat haaks op de belofte die het kabinet bij invoering van het sociaal leenstelsel heeft gedaan door studieschulden niet te registreren bij het BKR. Vraag 4 Kunt u huidige en oud-studenten verzekeren dat u de belofte om studieschulden niet in het BKR-register op te nemen nakomt? Zo nee, waarom niet? Antwoord 4 Ja, het kabinet gaat niet over tot een BKR-registratie voor studieschulden. In het antwoord op vraag 2 is genoemd dat het voor kredietverstrekkers al goed mogelijk is om de hoogte van de studielening te verifiëren. Ook kunnen eventuele aflossingen worden geverifieerd via een uitdraai van Mijn DUO. Ten slotte wordt verwezen naar de sociale terugbetaalvoorwaarden van studieschulden waardoor zij een wezenlijk ander karakter hebben – en daarom bij een hypotheekaanvraag ook anders worden behandeld – dan consumptieve kredieten die wel bij het BKR geregistreerd zijn. Daarnaast vindt het kabinet studieleningen een belangrijk instrument om de toegankelijkheid van het onderwijs te borgen. Vraag 5 Bent u bereid in gesprek te gaan met de AFM en aan te geven dat deze belofte in stand blijft? Antwoord 5 Op 21 april heeft het kabinet de AFM in een schriftelijke reactie laten weten dat het kabinet niet over gaat tot registratie van studieschulden in het BKR. Vraag 6 Herinnert u zich de aangenomen motie Van Meenen c.s waarin de regering wordt verzocht af te zien van de ontwikkeling van een afzonderlijke schuldverklaring?2 Antwoord 6 Ja. Vraag 7 Kunt u toezeggen dat, in lijn met deze Kameruitspraak, geen nieuwe registratie van studieschulden wordt ingericht bij het BKR? 2 Kamerstuk 31 288, nr. 760. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, Aanhangsel 2 Antwoord 7 Eerder heeft het kabinet besloten om niet over te gaan tot een BKR-registratie van studieschulden. Dit standpunt van het kabinet is ongewijzigd. Volledigheidshalve, de schuldverklaring was een manier om verificatie van studieschulden te vergemakkelijken door studenten nog eenvoudiger een uitdraai te laten maken ten behoeve van de hypotheekverstrekking. Het was geen registratie bij BKR en ook geen andersoortig instrument waarbij kredietverstrekkers rechtstreeks toegang zouden hebben tot studieschulden. De ontwikkeling is op initiatief van de Tweede Kamer niet voortgezet. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, Aanhangsel 3
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/4f9f2a3d-7541-4d55-9977-0d6d70439c2d
Factsheet Kenmerken en spreiding van kleinschalige verblijven in Nederland Inleiding De meeste kinderen in Nederland groeien het beste op wanneer dit zo thuis mogelijk plaatsvindt. Ook wanneer dit niet binnen het ouderlijk huis kan, geldt dat de hulp het beste zo thuis mogelijk gegeven kan worden in een gezinshuis of een kleinschalig verblijf. Het NJI heeft recent een publicatie opgeleverd met het overzicht van gezinshuizen in Nederland. Het ministerie van VWS heeft Significant Public de opdracht gegeven om te onderzoeken hoeveel kleinschalige verblijven er in Nederland zijn en wat de kenmerken hiervan zijn. In de periode september tot en met oktober 2021 is via verschillende kanalen een vragenlijst verspreid gericht op kleinschalige verblijven. In de uitvraag is zoveel mogelijk aangesloten bij de definitie zoals opgenomen in de publicatie ‘richting geven aan kleinschalig verblijf’. In afstemming met partijen die deelnemen aan het consortium ‘kleinschaligheid in de jeugdhulp’ is op twee punten afgeweken van de definitie: • • We hebben geen leeftijdgrenzen opgenomen maar wel expliciet benoemd dat het om hulp gaat in het kader van de Jeugdwet. We hebben de minimumratio van één begeleider op vier jongeren niet opgenomen, omdat de ratio per moment van de dag kan wisselen. Gebruikte definitie voor de uitvraag: ‘Een kleinschalig verblijf is een 24/7-verblijf binnen een gesloten of open residentiële jeugdzorginstelling, op een instellingsterrein of in een woonwijk van maximaal zes - en bij voorkeur vier - jongeren, in een huiselijke setting door een vast team van begeleiders, waarbij een intensieve, individuele behandeling en/of begeleiding op maat - en zolang als nodig - wordt gegeven, met perspectief op wonen, zorg en onderwijs/arbeid tijdens verblijf en/of daarna’. De uitkomsten van de vragenlijst zijn in deze factsheet weergegeven. Het is niet zeker dat de uitkomsten in deze factsheet een compleet beeld geven van het aantal kleinschalige verblijven. Wel kunnen we vaststellen dat de meeste verblijven die bekend zijn bij het consortium in de respons zijn meegenomen en in de resultaten zijn verwerkt. Respons vragenlijst In totaal zijn 123 vragenlijsten ingevuld (N=123). Op basis van de respons kunnen we vaststellen dat het om 153 kleinschalige verblijven gaat, verspreid over 31 zorgaanbieders. In een aantal gevallen is de vragenlijst ingevuld voor meerdere kleinschalige verblijven. De respons per vraag ligt soms lager. Het aantal geven we weer in de figuren. Spreiding kleinschalige verblijven over Nederland Hiernaast is de spreiding van de kleinschalige verblijven weergegeven. In de oranje gemarkeerde gemeenten zijn een of meerdere kleinschalige verblijven gevestigd. Het valt op dat er met name in Midden-Nederland relatief veel kleinschalige verblijven voorkomen over de verschillende gemeenten. In het zuiden en noorden van Nederland is de dekking van kleinschalige verblijven minder hoog over de verschillende gemeenten. De verwachting is dat ze hier minder aanwezig zijn, maar kan ook duiden op een lagere respons vanuit deze regio’s. Factsheet Kenmerken en spreiding van kleinschalige verblijven in Nederland GROEPSGROOTTE (N=123) 39 Kenmerken van de groepsgrootte en begeleiding 34 24 15 2 2 3 2 • Veruit de meeste kleinschalige verblijven (88) hebben een groepsgrootte van tussen de 4 en de 6 jeugdigen. Minimaal 27 van de verblijven voldoen niet aan de definitie, omdat daar 8 of meer jeugdigen verblijven. Van 2 verblijven is de groepsgrootte onbekend. • In het aantal begeleiders is meer variatie te zien. Sommige organisaties werken met een pool van medewerkers die flexibel ingezet kunnen worden, daar waar andere organisaties met een kleiner vast team werken per kleinschalig verblijf. Van minimaal 8 verblijven is het twijfelachtig of zij aan de definitie voldoen, omdat ze met 8 of meer begeleiders werken. We kunnen in dat geval onvoldoende spreken van een ‘vast team van begeleiders’. • De variatie in begeleiders zorgt ook voor variatie in de ratio tussen het aantal jeugdigen per begeleider. Het vaakst komt voor dat een verblijf 4 jeugdigen per begeleider heeft (31). 11 verblijven hebben meer dan 4 jeugdigen per begeleider. Dat is meer dan de definitie zoals opgenomen in de publicatie ‘richting geven aan kleinschalig verblijf’. Echter hebben we dit criterium niet meegenomen in dit onderzoek, omdat de ratio per moment van de dag kan verschillen. 2 AANTAL VAN BEGELEIDERS (N=123) 43 30 9 9 9 1 1 3 5 4 2 1 6 AANTAL JEUGDIGEN PER BEGELEIDER (N=123) 31 16 9 18 17 11 9 6 4 2 BEREIK VAN DE KLEINSCHALIGE VERBLIJVEN (N=122) Kenmerken van het verblijf 65 De grootste groep kleinschalige verblijven richt zich op een of enkele gemeenten (65). Desondanks is er relatief ook een behoorlijk aanbod voor kleinschalige verblijven met een nationaal (34) of bovenregionaal (23) bereik. 34 23 Bovenregionaal Nationaal Regionaal Veruit de meeste (104) kleinschalige verblijven zijn open residentiële verblijven. Deze verblijven bevinden zich vooral in woonwijken (57), maar ook op instellingsterreinen (33). Alle 14 gesloten kleinschalige verblijven begeven zich op een instellingsterrein. De 3 gemengde verblijven begeven zich in een woonwijk of aan de rand van bewoond gebied. LOCATIE & GESLOTEN/OPEN (N=121) Instellingsterrein & rand bewoond gebied Instellingsterrein & woonwijk Instellingsterrein & platteland Platteland Rand bewoond gebied Instellingsterrein Woonwijk 2 2 3 3 4 1 33 0 Open Gesloten Gemengd 14 57 10 20 30 2 40 50 60 70 Factsheet Kenmerken en spreiding van kleinschalige verblijven in Nederland GEMIDDELDE DUUR VERBLIJF (N=110) 24 11 23 13 Kenmerken van de doelgroep waarop verblijven zich richten 20 14 5 N=104 Duur van het verblijf De gemiddelde verblijfsduur van jongeren binnen de kleinschalige voorzieningen varieert van minder dan 3 maanden tot en met 4 jaar of langer. Gezien de spreiding in de antwoorden zijn er zowel jongeren die er kort(er) verblijven als ook jongeren die er lang(er) verblijven. N=111 N=96 De meeste kleinschalige verblijven richten zich op jongeren vanaf 8, 10, 12 tot 18 of 23 jaar. Ongeveer een derde (32%) van de verblijven biedt ook hulp voor jongeren van boven de 18 jaar. Een klein aantal verblijven richt zich ook op kinderen van jonger dan 8 jaar (14%). De meeste kleinschalige verblijven richten zich op zowel jongens als meisjes (81%). 14% is uitsluitend gericht op jongens en 5% uitsluitend op meisjes. Wanneer gekeken wordt naar het intelligentieniveau waarop kleinschalige verblijven zich richten, is er sprake van een spreiding over jongeren met een licht verstandelijke beperking en jongeren met een lagere, gemiddelde en hogere begaafdheid. Omschrijving van de doelgroep Veel verblijven geven aan dat de doelgroep te maken heeft met verschillende problematieken, met als gemene deler dat de jongeren niet zelfstandig kunnen wonen en houvast nodig hebben van professionele hulpverleners. Ze hebben begeleiding en behandeling nodig vanuit een veilig verblijf, om toe te groeien naar zelfstandigheid. Sommige verblijven noemen dat zij vooral jongeren hebben met specifieke problemen, zoals (ernstige) gedragsproblemen, trauma’s, hechtingsproblematiek, autisme spectrum stoornis (ASS). Een klein aantal verblijven richt zich op het (kortdurig) opvangen van jongeren in crisissituaties. Enkele verblijven richten zich op jongeren met een forensisch of delinquent profiel. Toekomstige ontwikkelingen Veel kleinschalige verblijven zijn bezig om toe te werken naar de definitie van kleinschalig verblijf zoals omschreven in het document ‘richting geven aan kleinschalig verblijf’. Ze werken soms nog met grotere groepen, gemengde groepen, met een poule van medewerkers waaruit een rooster wordt gemaakt of in verblijven die nog verbouwd moeten worden richting kleinschaligheid. De organisaties achter de verblijven zijn bezig met het verbouwen, werken aan vaste teams of het verkleinen van de groepen. Kleinschalige verblijven geven daarnaast aan om de verblijven verder door te ontwikkelen of te bestendigen. Het is een relatief nieuwe vorm van jeugdhulp, waardoor respondenten aangeven dat er bijvoorbeeld ook aandacht uitgaat naar het blijven boeien en binden van medewerkers, maar ook het trainen van personeel. Sommige kleinschalige verblijven geven bovendien aan dat de nieuwe werkwijze die ze hanteren nog niet altijd bekend is bij gemeenten. Die verblijven willen in de toekomst ook meer aandacht creëren voor hun werkwijze bij gemeenten om bekendheid en erkenning te krijgen. Enkele kleinschalige verblijven geven ook aan dat zij graag andere hulpvormen en diagnostiek willen integreren met de hulp in het kleinschalige verblijf, zoals bijvoorbeeld ggz-behandelingen.
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/855258f0-801b-4bf3-a014-fb73d8605e91
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2021–2022 36 076 Wijziging van de Wet natuurbescherming en de Omgevingswet in verband met het opnemen van regels over het registreren, reserveren en toedelen van maatregelen ter compensatie van de gevolgen voor Natura 2000-gebieden van stikstofdepositie veroorzaakt door projecten van groot openbaar belang (natuurcompensatiebank) Nr. 2 VOORSTEL VAN WET Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om met het oog op het toestaan van projecten die een dwingende reden van groot openbaar belang vertegenwoordigen en met het oog op het ecologisch robuust en samenhangend realiseren van compensatienatuur, een register in te stellen met maatregelen ter compensatie van de gevolgen voor Natura 2000-gebieden van stikstofdepositie veroorzaakt door deze projecten; Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: ARTIKEL I (WIJZIGING WET NATUURBESCHERMING) De Wet natuurbescherming wordt als volgt gewijzigd: A In artikel 1.1, eerste lid, komt de begripsomschrijving van «Onze Minister» te luiden: – Onze Minister: Onze Minister voor Natuur en Stikstof; B Na artikel 5.6 van de Wet natuurbescherming wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende: kst-36076-2 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2022 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 36 076, nr. 2 1 HOOFDSTUK 5A. NATUURCOMPENSATIEBANK Artikel 5a.1 In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: – adc-project: project van een bestuursorgaan van het Rijk of een waterschap of een bij ministeriële regeling aangewezen bestuursorgaan waarvoor een beroep wordt gedaan op artikel 2.8, vierde lid; – natuurcompensatiegebied: gebied waarop een natuurcompensatiemaatregel betrekking heeft die is geregistreerd op grond van artikel 5a.3, eerste lid, en dat nog niet bij een onherroepelijk besluit als Natura 2000-gebied of onderdeel van een Natura 2000-gebied is aangewezen; – natuurcompensatiemaatregel: maatregel die strekt tot het vergroten van de oppervlakte of het verbeteren van de kwaliteit van voor stikstof gevoelige natuurlijke habitats of habitats van soorten, genoemd in bijlage I of II bij de Habitatrichtlijn, of voor stikstof gevoelige leefgebieden van vogels als bedoeld in artikel 4 van de Vogelrichtlijn; – register: natuurcompensatieregister als bedoeld in artikel 5a.2. Artikel 5a.2 1. Er is een natuurcompensatieregister. 2. Het register wordt beheerd door Onze Minister. 3. Het register bevat de volgende gegevens: a. de natuurcompensatiemaatregelen die voor een adc-project beschikbaar zijn als compenserende maatregel als bedoeld in artikel 2.8, vierde lid, onderdeel c, waarbij onderscheid kan worden gemaakt tussen maatregelen die beschikbaar zijn voor adc-projecten voor het voorkomen of beperken van overstromingen, de veiligheid van infrastructuur of de nationale veiligheid en maatregelen die beschikbaar zijn voor andere adc-projecten; b. de reservering van een natuurcompensatiemaatregel voor een adc-project; c. de toedeling van een natuurcompensatiemaatregel aan een adc-project; d. een na de reservering of toedeling weer beschikbaar gekomen natuurcompensatiemaatregel. 4. Het register is voor een ieder langs elektronische weg toegankelijk. 5. Het register wordt voortdurend geactualiseerd. Artikel 5a.3 1. Onze Minister kan een natuurcompensatiemaatregel die voor een adc-project beschikbaar is als compenserende maatregel als bedoeld in artikel 2.8, vierde lid, onderdeel c, opnemen in het register. 2. Onze Minister neemt alleen maatregelen op die zijn uitgevoerd of waarvan de uitvoering naar zijn oordeel voldoende zeker is. 3. De op te nemen maatregelen komen, gegeven de beschikbare financiële middelen en fysieke mogelijkheden, in ieder geval zoveel mogelijk tegemoet aan de behoefte aan natuurcompensatiemaatregelen voor adc-projecten voor het voorkomen of beperken van overstromingen, de veiligheid van infrastructuur of de nationale veiligheid. Artikel 5a.4 1. Een in het register opgenomen natuurcompensatiemaatregel kan geheel of gedeeltelijk worden gereserveerd voor een adc-project, voor zover die maatregel niet al is gereserveerd voor of toegedeeld aan een ander adc-project. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 36 076, nr. 2 2 2. Reservering van een maatregel voor een adc-project geschiedt door: a. het bestuursorgaan dat op grond van artikel 1.3 bevoegd is om een vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, te verlenen; b. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, als toedeling van de maatregel zal plaatsvinden bij een tracébesluit waarop artikel 13, zevende lid, van de Tracéwet van toepassing is; of c. een bij ministeriële regeling aangewezen ander bestuursorgaan. 3. Een maatregel die volgens het register beschikbaar is voor adc-projecten voor het voorkomen of beperken van overstromingen, de veiligheid van infrastructuur of de nationale veiligheid, kan niet worden gereserveerd voor andere adc-projecten. 4. De gereserveerde maatregel kan geheel of gedeeltelijk worden toegedeeld aan het adc-project in: a. een vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid; b. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, waarvoor het bestuursorgaan, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, een verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, van die wet heeft afgegeven; c. een tracébesluit waarop artikel 13, zevende lid, van de Tracéwet van toepassing is; of d. een bij ministeriële regeling aangewezen besluit. Artikel 5a.5 Op het gebied waarop een in het register opgenomen natuurcompensatiemaatregel betrekking heeft, zijn de artikelen 2.4, 2.5 en 2.6 van overeenkomstige toepassing zolang het gebied nog niet bij een onherroepelijk besluit als Natura 2000-gebied of onderdeel van een Natura 2000-gebied is aangewezen, met dien verstande dat de desbetreffende bevoegdheden en verantwoordelijkheden: a. worden gebruikt ten behoeve van de natuurcompensatie die met de maatregel wordt beoogd; b. berusten bij Onze Minister, tenzij ze bij algemene maatregel van bestuur zijn overgedragen aan gedeputeerde staten of provinciale staten; c. ten aanzien van artikel 2.6 uitsluitend worden toegepast in een daartoe door Onze Minister aangewezen natuurcompensatiegebied. Artikel 5a.6 In het register opgenomen natuurcompensatiemaatregelen die nog niet zijn toegedeeld aan een adc-project, worden: a. buiten beschouwing gelaten bij de bepaling van de staat van instandhouding van natuurlijke habitats, habitats van soorten of leefgebieden van vogels in Natura 2000-gebieden met het oog op de vaststelling van de maatregelen ter voldoening aan artikel 3 van de Vogelrichtlijn of artikel 6, eerste en tweede lid, van de Habitatrichtlijn; b. niet als autonome ontwikkeling of als maatregel ter beperking of compensatie van de gevolgen voor een Natura 2000-gebied betrokken bij de toepassing van artikel 2.7, tweede lid, ten aanzien van een ander project. Artikel 5a.7 1. Onze Minister kan een in het register opgenomen natuurcompensatiemaatregel doorhalen, als daaraan naar zijn oordeel niet langer behoefte bestaat voor toedeling aan adc-projecten. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 36 076, nr. 2 3 2. Een met toepassing van het eerste lid doorgehaalde maatregel is niet langer beschikbaar voor toedeling aan adc-projecten en komt ten goede aan de natuur in het natuurnetwerk Nederland, bedoeld in artikel 1.12, tweede lid, of in de Natura 2000-gebieden. Artikel 5a.8 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over onder meer: a. het opnemen en doorhalen van natuurcompensatiemaatregelen in het register; b. de adc-projecten waarvoor toepassing kan worden gegeven aan artikel 5a.4 en een eventuele rangschikking van adc-projecten bij reservering en toedeling; c. het reserveren en toedelen van in het register opgenomen natuurcompensatiemaatregelen; d. het wijzigen, intrekken en vervallen van een reservering en toedeling; e. het omzetten van een toegedeelde maatregel in een gereserveerde maatregel als het besluit waarin de maatregel is toegedeeld, wordt vernietigd; f. de toegankelijkheid en beveiliging van het register; g. de weergave van gegevens; h. het herstellen van fouten in het register; i. uitvoeringstechnische, administratieve en meet- of rekenvoorschriften. ARTIKEL II (WIJZIGING OMGEVINGSWET) De Omgevingswet wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 2.18, eerste lid, onder g, onder 2°, wordt als volgt gewijzigd: 1. Aan het slot van het eerste onderdeel wordt «aangewezen gevallen, en» vervangen door «aangewezen gevallen,». 2. Aan het slot van het tweede onderdeel wordt «aangewezen gevallen,» vervangen door «aangewezen gevallen, en». 3. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende: – voor natuurcompensatiegebieden, in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen,. B Artikel 2.19, vijfde lid, onder a, onder 1°, komt te luiden: 1°. het zorg dragen voor het nemen van maatregelen als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, onder g, onder 2°, tweede en derde streep, voor bijzondere nationale natuurgebieden en natuurcompensatiegebieden, behalve in de gevallen die zijn aangewezen bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in laatstgenoemde artikelonderdelen,. C Aan artikel 2.25, eerste lid, onder a, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende: 14°. een handeling of besluit als bedoeld in artikel 2.47, eerste of tweede en derde lid,. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 36 076, nr. 2 4 D Artikel 2.31a wordt als volgt gewijzigd: 1. In het tweede lid wordt «kunnen met het oog op de bescherming, het herstel en de ontwikkeling van natuur of met het oog op andere maatschappelijke behoeften worden gesteld» vervangen door «worden met het oog op de bescherming, het herstel en de ontwikkeling van natuur of met het oog op andere maatschappelijke behoeften in ieder geval gesteld». 2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. Regels als bedoeld in artikel 2.25, eerste lid, onder a, onder 14°, worden met het oog op de bescherming, het herstel en de ontwikkeling van natuur of met het oog op andere maatschappelijke behoeften in ieder geval gesteld over: a. het registreren van natuurcompensatiemaatregelen voor bij die regels aangewezen categorieën van Natura 2000-activiteiten, b. het reserveren en toedelen van maatregelen als bedoeld onder a aan een Natura 2000-activiteit als bedoeld onder a. E Artikel 2.45, derde lid, komt te luiden: 3. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan de toegang tot de volgende gebieden geheel of gedeeltelijk beperken of verbieden: a. een bijzonder nationaal natuurgebied, b. een natuurcompensatiegebied. F Aan paragraaf 2.6.3 wordt een artikel toegevoegd, luidende: Artikel 2.47 (natuurcompensatiemaatregelen) 1. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan een compenserende maatregel als bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de habitatrichtlijn registreren als natuurcompensatiemaatregel die beschikbaar is voor toedeling aan een Natura 2000-activiteit. Hij registreert de maatregel uitsluitend als deze is uitgevoerd of als de uitvoering daarvan naar zijn oordeel voldoende zeker is. 2. Een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen bestuursorgaan kan een natuurcompensatiemaatregel reserveren voor een Natura 2000-activiteit van een bestuursorgaan. 3. Toedeling van een natuurcompensatiemaatregel aan een Natura 2000-activiteit geschiedt in een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit of een ander bij algemene maatregel van bestuur aangewezen besluit. 4. Bij de toepassing van dit artikel kan een onderscheid worden gemaakt tussen: a. maatregelen die beschikbaar zijn voor Natura 2000-activiteiten voor het voorkomen of beperken van overstromingen, de veiligheid van infrastructuur of de nationale veiligheid, en b. maatregelen die beschikbaar zijn voor andere Natura 2000-activiteiten. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 36 076, nr. 2 5 G In de artikelen 4.3, eerste lid, onder j, 4.11, eerste lid, onder d, 4.12, eerste lid, onder f, en 4.30, eerste lid, wordt «of een bijzonder nationaal natuurgebied» telkens vervangen door «, een bijzonder nationaal natuurgebied of een natuurcompensatiegebied». H Aan paragraaf 10.3.2 wordt een artikel toegevoegd, luidende: Artikel 10.21b (gedoogplicht natuurcompensatiegebieden) 1. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan aan een rechthebbende een gedoogplicht opleggen voor het treffen van maatregelen die nodig zijn voor het bereiken en in stand houden van de natuurcompensatie die wordt beoogd met een natuurcompensatiemaatregel in een natuurcompensatiegebied. 2. De bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, berust bij gedeputeerde staten in gevallen waarin dat bij algemene maatregel van bestuur is bepaald. I In de bijlage, onder A, worden in de alfabetische volgorde de volgende onderdelen ingevoegd: natuurcompensatiegebied: gebied waarop een natuurcompensatiemaatregel betrekking heeft die is geregistreerd op grond van artikel 2.47, eerste lid, en dat nog niet bij een onherroepelijk besluit als Natura 2000-gebied of onderdeel van een Natura 2000-gebied is aangewezen; natuurcompensatiemaatregel: maatregel als bedoeld in artikel 2.47, eerste lid;. ARTIKEL III (SAMENLOOP INWERKINGTREDING OMGEVINGSWET) Als artikel II eerder in werking treedt dan artikel I, vervalt artikel I. ARTIKEL IV (INWERKINGTREDING) Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 36 076, nr. 2 6 Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven De Minister voor Natuur en Stikstof, Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 36 076, nr. 2 7
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/0b3c80f6-efbe-4aa3-aa72-eb4e361137e2
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2022–2023 32 645 Kernenergie Nr. 118 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR KLIMAAT EN ENERGIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 29 juni 2023 Om de ambities van het kabinet rondom kernenergie in Nederland te kunnen realiseren is inzet op kennisontwikkeling en innovatie essentieel. Ik zet mij daarom in om de nucleaire kennisbasis- en infrastructuur verder te versterken. Ik heb uw Kamer hierover voor het laatst op 18 november 2022 geïnformeerd.1 Daarom wil ik uw Kamer door middel van deze brief een update geven over de lopende acties en de geplande vervolgstappen. De interdepartementale werkgroep Kennisbasis Nucleaire Technologie en Stralingsbescherming heeft haar rapport «Oplossingsrichtingen ter versterking van de kennisbasis voor nucleaire technologie en stralingsbescherming» afgerond. Ik stuur uw Kamer dit rapport mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Dit rapport zal als basis dienen om tot een integraal kennis- en onderzoeksprogramma rondom nucleair te komen. Daarnaast zal kernenergie als een nieuwe missie worden toegevoegd aan het missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid, waar o.a. de Topsector Energie op inzet. Hiermee wordt kernenergie toegevoegd aan de Topsector Energie, conform de motie van de leden Erkens en Dassen.2 In deze brief schets ik het vervolgproces rondom deze ontwikkelingen. Actuele ontwikkelingen In 2020 heeft de Commissie Van der Zande, in opdracht van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS), het rapport «Naar een Agenda en Platform Nucleaire Technologie en Straling»3 uitgebracht. Het rapport bevat aanbevelingen gericht op een structurele borging en versterking van de kennisbasis voor zowel nucleaire technologie als stralingsbescherming. Na het verschijnen van dit rapport heeft de Hoogambtelijke Werkgroep Nucleair Landschap (HAW) besloten een 1 Kamerstuk 32 645, nr. 101 Kamerstuk 32 645, nr. 104 3 Bijlage bij Kamerstuk 25 422, nr. 266 2 kst-32645-118 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2023 Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 32 645, nr. 118 1 interdepartementale werkgroep (werkgroep Kennisbasis Nucleaire Technologie en Stralingsbescherming) op te richten om de problematiek verder te verkennen en zich te buigen over de uitwerking van dit adviesrapport. Het rapport van de interdepartementale werkgroep geeft een goed beeld van de huidige problematiek rondom het tekort aan opgeleide mensen zowel met een algemeen technisch als met een meer specifiek nucleair profiel. Daarnaast maakt het rapport duidelijk dat actie gewenst is om de beschikbaarheid van stralingsbeschermingsdeskundigen te waarborgen. Het rapport geeft relevante oplossingsrichtingen voor verdere concrete stappen om deze problematiek op te lossen. Zo moet er worden geïnvesteerd in nucleair onderwijs op alle niveaus en onderzoek door opleidingsinstellingen, de nucleaire sector en overheden om zo het tekort aan opgeleide mensen op te kunnen lossen. Vooruitlopend op het rapport van de interdepartementale werkgroep heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) al initiatieven ondernomen om een kennis- en innovatieprogramma op te zetten.4 Hiermee is uitvoering gegeven aan het amendement van de leden Erkens en Dassen waarmee eenmalig € 5 miljoen is vrijgemaakt voor het opzetten van een kennis- en innovatieprogramma. Deze acties zijn ook in het eindrapport opgenomen. Het gaat hierbij om financiering voor het: • Uitvoeren van een haalbaarheidsstudie naar een publiekscentrum voor kernenergie; • Oprichten van een Nuclear Academy; • Instellen van een leerstoel Stralingsdosimetrie en biofysica aan de TU Delft (inclusief aanstelling van twee promovendi en financiering laboratoriumapparatuur); • Subsidiëren van drie lectoren op het gebied van nucleaire technologie. Daarnaast worden er momenteel door het Ministerie van EZK gesprekken gevoerd met TNO, Nuclear Research and consultancy Group (NRG) en TU Delft. Deze drie partijen hebben bouwstenen aangeleverd, die samen met het eindrapport van de interdepartementale werkgroep als input zullen dienen om tot een integraal kennis- en onderzoeksprogramma te kunnen komen om de nucleaire kennisinfrastructuur verder te versterken. In dit programma zullen ook bovenstaande acties worden meegenomen en verder worden verdiept of verbreed. Hiervoor vindt het kabinet het belangrijk dat ook breder in de sector wordt gekeken naar partijen die een rol hierin kunnen spelen. Verder gaat ook het Pallas-project bijdragen aan versterking van de nucleaire kennisbasis van Nederland. Vervolgstappen interdepartementale werkgroep Om de coördinatie tussen departementen rondom nucleair en straling te versterken is de interdepartementale werkgroep Kennisbasis Nucleaire Technologie en Stralingsbescherming opgericht. Deze werkgroep zorgt ervoor dat er integraal naar de gehele nucleaire sector en de eerder geschetste problematiek wordt gekeken. De werkgroep gaat zich dan ook bezig houden met het opstellen van een breed kennis- en onderzoeksprogramma op het gebied van zowel Nucleaire technologie en veiligheid als Stralingsbescherming. Daarnaast zal de werkgroep zich in ieder geval, maar niet uitsluitend, richten op: • Investeringen in nucleair onderwijs op alle niveaus en het in aanraking laten komen van een brede groep studenten met nucleaire technologie en stralingstoepassingen op mbo-, hbo- en wo-niveau. 4 Kamerstuk 32 645, nr. 101 Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 32 645, nr. 118 2 • Het vergroten van de wetenschappelijke expertise en onderzoek via het instellen van leerstoelen en lectoraten; in ieder geval een leerstoel Stralingsbescherming. • Het bewaken van voortgang en evaluatie van de acties die in het kader van het amendement Erkens/Dassen in gang zijn gezet en de uitvoering van eventuele vervolgacties die daaruit voortvloeien. • Het actief stimuleren van verdergaande samenwerking tussen de bestaande opleidingsinstellingen voor stralingsbescherming. • Het verkennen van nadere opties om te voorkomen dat de nucleaire ambities van het kabinet worden belemmerd door de schaarste op de arbeidsmarkt. In het najaar zal uw Kamer worden geïnformeerd over de voortgang van bovenstaande acties. Vervolgstappen Kennisontwikkeling en Innovatie via missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid Kernenergie kan een belangrijke bijdrage leveren aan een CO2-vrije energiemix. Daarvoor is de ontwikkeling van kennis en innovatie op het gebied van kernenergie essentieel. Ook kan kennis en innovatie bijdragen aan een veilige en efficiënte toepassing van kernenergie op de korte en lange termijn. Het kabinet maakt daarom kernenergie onderdeel van haar missiegedreven innovatiebeleid. Kernenergie wordt daarmee een aparte missie binnen de Integrale Kennis en Innovatie Agenda Klimaat en Energie (IKIA) van de Topsector Energie. Hiermee wordt kernenergie toegevoegd aan de Topsector Energie, conform de motie van de leden Erkens en Dassen.5 Op deze manier wordt de verbinding tussen het bedrijfsleven, overheid en kennisinstellingen op het gebied van kernenergie versterkt. De Topsector Energie heeft op verzoek van het Ministerie van EZK geïnventariseerd op welke thema’s binnen het onderwerp kernenergie kennisontwikkeling en innovatie nodig is in Nederland. Hiermee kan kernenergie bijdragen aan het behalen van de klimaatdoelstellingen, de economische veiligheid en strategische autonomie borgen en bijdragen aan het Nederlandse verdienvermogen. Bijgaand treft u deze inventarisatie. Het kabinet stelt deze zomer een verkennend missieteam kernenergie in met vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven, overheid en kennisinstellingen. Dit team werkt deze inventarisatie voor 31 december 2023 nader uit tot een innovatieprogramma met nadere prioritering van de thema’s, dat past binnen de financiële kaders en optimaal bij zal dragen aan het verder versterken van de nucleaire kennisontwikkeling en innovatie. Dit innovatieprogramma zal onderdeel uitmaken van het bredere eerdergenoemde kennis- en onderzoeksprogramma. Het verkennende missieteam zal tevens uitwerken welke rollen verschillende partijen in de uitvoering van het programma zullen hebben en hoe dit programma wordt geborgd binnen de beleidscyclus. De Topsector Energie zal het ministerie hierbij ondersteunen met de benodigde kennis inzake innovatieprogrammering en ecosysteemvorming. De Integrale Kennis en Innovatie Agenda Klimaat en Energie (IKIA) wordt in de zomer herijkt. Door opname van kernenergie in deze agenda en door ondertekening van het hieraan gekoppelde Nederlandse Kennis en Innovatie Convenant (KIC) wordt de inzet van verschillende publieke en 5 Kamerstuk 32 645, nr. 104 Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 32 645, nr. 118 3 private partijen op kernenergie-innovatie geformaliseerd. Uw Kamer zal dit najaar worden geïnformeerd over het KIC 2024–2027 en de bijbehorende agenda’s. De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 32 645, nr. 118 4
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/6791e2e3-4234-4a3a-b7a0-756e26129862
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2010–2011 2 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 2683 Vragen van het lid Voortman (GroenLinks) aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het bericht «Assenaar in actie voor hulphond» van RTV Drenthe. (ingezonden 4 mei 2011). Antwoord van minister Schippers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen 30 mei 2011). Vraag 1 Bent u bekend met het bericht «Assenaar in actie voor hulphond»?1 Hoe beoordeelt u dit bericht? Antwoord 1 Ik heb dit bericht ter kennisneming aangenomen. Vraag 2 Is het waar dat u gaat voorstellen de hulphond in 2012 uit het pakket te schrappen? Zo ja, waarom? Antwoord 2 Ik zie op dit moment geen aanleiding om de hulphond uit het pakket te schrappen. Ik wijs er wel op dat het College voor zorgverzekeringen (CVZ) in 2009 heeft aangekondigd te zullen starten met een landelijk onderzoek naar de plaatsbepaling van de hulphond binnen het geheel van voorzieningen die deels hetzelfde doel dienen. De inzet van de hulphond zal daarbij aan de pakketcriteria van het CVZ worden getoetst, waarbij vooral gekeken wordt of de hulphond aan het criterium kosteneffectiviteit voldoet. Het permanent evalueren van het basispakket aan de hand van de pakketcriteria is een kerntaak van het CVZ. Deze taak past in de lijn van het stringenter pakketbeheer dat in het Regeerakkoord is afgesproken. Vraag 3 Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat zorgverzekeraars nu al de geldkraan dichtdraaien, door bijvoorbeeld terughoudend te zijn met het betalen van vergoedingen aan hondentrainers, waardoor stichtingen die hulphonden opleiden financiële problemen krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid hiertegen maatregelen te treffen? Welke maatregelen zullen dit zijn? 1 ah-tk-20102011-2683 ISSN 0921 - 7398 ’s-Gravenhage 2011 http://www.rtvdrenthe.nl/nieuws/60167/assenaar-in-actie-voor-hulphond Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel 1 Antwoord 3 Een grote zorgverzekeraar heeft verklaard dat er geen sprake is van het «dichtdraaien van een geldkraan». Alle aanvragen worden afgehandeld volgens een erkend protocol en getoetst aan de wettelijke indicatiecriteria (zie 4). Daardoor kan het voorkomen dat aanvragen worden afgewezen. Ik ga er verder vanuit dat het contracteren en betalen van zorgaanbieders voor hun diensten normaliter is geregeld in overeenkomsten die zorgverzekeraars met aanbieders hebben afgesloten. Het sluiten van overeenkomsten is de eigen verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Daar ga ik niet over. Maar de zorgverzekeraar heeft wel een zorgplicht , zolang dit deel uitmaakt van het basispakket. Overigens zijn zorgverzekeraars niet verantwoordelijk voor het in stand houden van zorgaanbieders die in financiële problemen verkeren en ik ben dat evenmin. Vraag 4 Deelt u de mening dat een hulphond in het pakket thuishoort omdat een hulphond mensen met een handicap een stuk onafhankelijker kan maken en soms zelfs het verschil kan maken tussen zelfstandig wonen en wonen in een verpleeghuis? Antwoord 4 Ja, ik erken de potentiële meerwaarde van hulphonden voor mensen die van hulp afhankelijk zijn. Daarom worden hulphonden op dit moment vergoed indien aan de voorwaarde zoals omschreven in de Regeling zorgverzekering (Rzv) is voldaan. Op basis van de indicatiecriteria in de Rzv komen hulphonden voor vergoeding in aanmerking wanneer zij een substantiële bijdrage leveren aan de mobiliteit en de algemene of huishoudelijke dagelijkse levensverrichtingen van een verzekerde die volledig doof is of die als gevolg van blijvende, ernstige lichamelijke functiebeperkingen aangewezen is op hulp bij mobiliteit of bij algemene huishoudelijke dagelijkse levensverrichtingen, waardoor zijn zelfstandigheid wordt vergroot én het beroep op zorgondersteuning vermindert (artikel 2.34, eerste lid, onderdeel b, Rzv). Het is aan de zorgverzekeraar om te beoordelen of een aanvraag aan de indicatiecriteria van de Rzv voldoet. Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/14d00e49-0d6c-4123-8aee-6d1dca145419
Actieplan sociale veiligheid op school PO-Raad, VO-raad Utrecht, September 2014 Colofon Tekst: Corine van Helvoirt (PO-Raad), Maartje Smeets (VO-raad), redactie: Tekstbureau Elise Schouten, vormgeving: BUREAUBAS, fotografie: Inge Pont, Ewouter Blokland, coördinatie: Rosenmullers Communicatie & Organisatie Druk: Drukproef Voorwoord Een kind dat wordt gepest, kan dat zijn leven lang met zich meedragen. Het is daarom van wezenlijk belang dat het kan opgroeien in een veilige omgeving. Dat is een taak van de hele maatschappij. Een leerling, die een groot deel van zijn dag op school doorbrengt, moet er dus op kunnen vertrouwen dat ook die er alles aan doet om ervoor te zorgen dat hij een zorgeloze schooltijd heeft en zich ook buiten de muren van het schoolgebouw en online veilig voelt. Pesten is nog altijd een ernstig probleem. De PO-Raad en VO-raad hebben daarom samen een plan van aanpak opgesteld om op korte termijn pesten te verminderen en te voorkomen. Met dit plan zetten zij alles op alles om de komende twee jaar samen met scholen en hun besturen, met leraren en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te zorgen voor de veilige omgeving die álle kinderen zo hard verdienen. Rinda den Besten (PO-Raad) Paul Rosenmöller (VO-raad) 3  4  Inhoudsopgave 1. Inleiding 6 2. Aandachtspunten voor een sociaal veilig schoolklimaat 7 2.1. Een schoolbrede aanpak 7 2.2. Duidelijke normen en waarden 7 2.3. Pedagogisch vakmanschap 8 2.4 Brede interventies passend bij visie en context 8 3. Activiteiten op weg naar een sociaal veilige school 10 3.1. 11 3.2. Instrumenten ontwikkelen  Model veiligheidsplan 11  Monitoring via Vensters VO en PO 13  Database interventies sociale veiligheid 15 Kennisdeling en ambassadeurs 17  Regionale bijeenkomsten en landelijke conferentie  Nieuwsbrieven en digitale handreiking 17 19  Professionalisering in netwerken 21  Ambassadeurs Sociale Veiligheid 23 5 1. Inleiding belangrijke rol, samen met ouders, sportverenigingen en andere maatschappelijke organisaties. Zo goed als alle scholen zetten De staatssecretaris en de kinderombudsman presenteerden in zich hiervoor al in. Maar gezien het feit dat ongeveer tien procent maart 2013 een plan van aanpak om pesten op school tegen te van de leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs nog gaan. Eén van de aangekondigde maatregelen was de invoering steeds wordt gepest, kan en moet dat nog beter. van een wetsvoorstel sociale veiligheid waarin scholen onder andere verplicht werden erkende anti-pestprogramma’s te Met dit plan van aanpak geven de sectorraden gehoor aan de gebruiken (per 1 augustus 2015). In overleg tussen het ministerie motie van de Kamerleden Bergkamp en van der Burg (3 juli van OCW en de sectorraden, die geen voorstander waren van j.l.) die de raden oproept om samen met scholen een aanpak te dit wetsvoorstel, presenteert de staatssecretaris nu een nieuw ontwikkelen die de sociale veiligheid op scholen verbetert en wetvoorstel dat de sectorraden ondersteunen. pesten effectief bestrijdt. De sectorraden zijn van mening dat wetgeving een belangrijk Pesten is een ernstig maatschappelijk probleem, dat instrument kan zijn om beleidsdoelen te verankeren en de scholen pro-actief, in samenwerking met relevante partijen uitvoering ervan te borgen (het ‘wat’), maar het is aan de scholen moeten aanpakken. Dit is het meest effectief als de aanpak ‘hoe’ zij het sociaal veiligheidsbeleid vormgeven. Scholen onderdeel is van een brede aanpak van de sociale veiligheid bepalen zelf hoe zij methodes en programma’s inzetten, welke in de school. Daar willen de sectorraden zich sterk voor afspraken ze binnen de school maken, hoe ze die afspraken maken, samen met scholen en met het ministerie van OCW. borgen en op welke manier zij aantonen dat hun aanpak effect De raden zullen zorgdragen voor een verantwoording van heeft. Wetgeving gaat zo hand in hand met activiteiten in en met de resultaten, zodat zowel zijzelf als de Inspectie kunnen scholen om tot een effectieve aanpak te komen. beoordelen of de aanpak het pesten effectief bestrijdt. De PO-Raad en de VO-raad onderschrijven onvoorwaardelijk de urgentie van een effectief anti-pestbeleid, In de aanpak van dit brede maatschappelijke probleem spelen scholen een 6 2. Aandachtspunten voor een sociaal veilig schoolklimaat meestal niet op bij het verlaten van het schoolplein. Het kan zich voortzetten op weg naar huis, bij de sportvereniging en op internet. Pesten is een maatschappelijk probleem. Samenwerking van alle betrokken partijen is dan ook noodzakelijk. Maatregelen moeten zich niet alleen richten op de leerling Leerlingen doen op school niet alleen vakkennis en -vaardigheden die grensoverschrijdend gedrag vertoont, maar ook op de op, het is ook de plek waar zij leeftijdsgenoten ontmoeten, schoolomgeving, de thuisomgeving en op leeftijdsgenoten. kennis maken met de samenleving, met normen, waarden Herstelrecht – een specifieke aanpak om conflicten te en omgangsvormen. Daar hoort bij dat zij leren, oefenen en voorkomen en op te lossen – kan een goed alternatief zijn voor soms ook grenzen overschrijden. Didactiek en pedagogiek disciplinaire straffen. Herstelrecht is een systemische aanpak begeleiden dit leer- en ontwikkelingsproces. In een veilig waarbij met name de ouders een belangrijke rol spelen. schoolklimaat zijn er grenzen en regels, wordt adequaat opgetreden tegen grensoverschrijdend gedrag en worden 2.2. Duidelijke normen en waarden leerlingen aangemoedigd om positief gedrag te laten zien. Om een sociaal veilig schoolklimaat gestalte te geven, zijn in de visie De sociale veiligheid op school is gebaat bij een sfeer van de sectorraden de volgende aandachtspunten belangrijk. waarin harmonie en respect centraal staan en waarin pesten en ander agressief gedrag niet worden getolereerd. 2.1. Een schoolbrede aanpak Een open en ondersteunende cultuur, waarin leerlingen een eigen verantwoordelijkheid hebben, bevordert hun Om een sociaal veilig klimaat te creëren, zet de school meerdere welbevinden en vermindert problematisch gedrag. Het is met elkaar samenhangende interventies, programma’s en daarbij belangrijk dat leerlingen, personeel en ouders zich methoden in op individueel niveau, op klassikaal niveau en op bewust zijn van de kernwaarden en de daarvan afgeleide schoolniveau. Ook betrekt de school de ouders en de omgeving normen en regels die in de school gelden, dat zij deze bij de aanpak. Grensoverschrijdend gedrag, zoals pesten, houdt naleven en dat er sancties volgen als zij dat niet doen. 7 Pesten en ander ongewenst gedrag worden sneller gesignaleerd en aangepakt als er in de school iemand is aangesteld die 2.4. Brede interventies passend bij visie en context speciale aandacht heeft voor sociaal veiligheidsbeleid en die monitort of de aanpak werkt. Het is belangrijk dat Het is moeilijk om een eenduidig antwoord te geven op de er voor leerlingen, ouders en personeel een duidelijk vraag welke programma’s of interventies het meest effectief aanspreekpunt is waar zij met (hulp)vragen op dit gebied zijn om een sociaal veilig schoolklimaat te realiseren. Het is terecht kunnen. De school kan hiervoor een aparte functionaris van groot belang dat de school op basis van hun pedagogische aanstellen of belegt deze taken bij een zorgcoördinator, visie, de context en de doelen van de school, zich bij de keuze intern begeleider of (interne) vertrouwenspersoon. voor programma’s en interventies rekenschap geeft van de Maar het is altijd duidelijk bij wie men terecht kan. bewezen effectiviteit daarvan. Een belangrijk hulpmiddel voor scholen bij het maken van een keuze is het onderzoek van de 2.3. Pedagogisch vakmanschap Commissie Anti-pestprogramma’s o.l.v. het NJI. Dit geeft een indicatie welke programma’s en interventies effectief zijn bij Leraren spelen een belangrijke rol bij het creëren van een het voorkomen en tegengaan van pesten. Op basis daarvan sociaal veilig klimaat. Zij kunnen grensoverschrijdend gedrag kan de school een goede combinatie maken van programma’s tijdig signaleren en adequaat ingrijpen. Ook dragen zij normen of interventies die zich specifiek richten op het tegengaan van en waarden uit en laten zij leerlingen voorbeeldgedrag zien. Dit pesten en een schoolbrede aanpak van de sociale veiligheid. alles vereist pedagogisch vakmanschap. Het is belangrijk dat Daarbij zijn ook aspecten als seksuele diversiteit (LHBT) de schoolleiding leraren hierin stuurt en coacht en dat leraren en discriminatie onderdeel van de schoolbrede aanpak. zich op dit terrein (verder) professionaliseren. Het begin van het Scholen moeten kunnen aantonen met welke interventies of schooljaar is cruciaal voor het realiseren van een sociaal veilig programma’s zij een sociaal veilige omgeving waarborgen en klimaat in een klas. Dan begint de groepsvorming. Als de leraar inzichtelijk maken dat de gekozen aanpak effect sorteert. in deze fase een positief stempel drukt op de sfeer en met de leerlingen duidelijke regels afspreekt, creëert hij een positief klimaat waarvan iedereen de rest van het jaar de vruchten plukt. 8  9 3. Activiteiten op weg naar een sociaal veilige school De genoemde aandachtspunten laten zien dat sociale veiligheid veel van scholen vraagt. Veel scholen zijn daar al volop mee bezig, maar ze staan voor de opdracht om hun beleid schoolbreed verder te ontwikkelen, uit te voeren en te verantwoorden. De PO-Raad en de VO-raad willen scholen hierbij ondersteunen, hen informeren, faciliteren en stimuleren. De sectorraden willen dit doen door een aantal instrumenten te ontwikkelen en verschillende vormen van kennisdeling te organiseren. Scholen kunnen immers veel van elkaar leren. De raden vinden het van groot belang dat voor deze activiteiten draagvlak is in de scholen. De activiteiten moeten immers uitvoerbaar en werkbaar zijn en aansluiten bij de werkwijze van de school. De scholen moeten de activiteiten als ondersteunend ervaren. Daarom zullen de sectorraden allereerst (in oktober en de eerste helft van november 2014) onderzoeken welke wensen en behoeften hun leden hebben als het gaat om het realiseren van een sociaal veilig schoolklimaat. De raden zullen daarvoor zoveel mogelijk gebruikmaken van de bestaande netwerken. Deze behoeftepeiling kan leiden tot aanscherping en/of aanvulling van dit eerste actieplan. Daarna wordt het plan verder geconcretiseerd en voorzien van een begroting. 10 3.1. Instrumenten ontwikkelen Model veiligheidsplan DOEL  Het veiligheidsplan ‘leeft’ in de school en biedt alle betrokkenen Scholen zijn wettelijk verplicht om een veiligheidsplan op sturing en ondersteuning bij het creëren en vergroten van de te stellen. Vaak beperkt het veiligheidsplan zich echter sociale veiligheid in de school. tot een verzameling van protocollen en verwordt het tot een papieren tijger. De plannen gaan onvoldoende in op de implementatie van veiligheidsbeleid in de AMBITIE school en op de vraag wat daarvoor nodig is. Eind 2016 is dit doel bereikt op 80% van de scholen. In hoeverre deze ambitie is gerealiseerd, wordt vastgesteld door de De sectorraden ontwikkelen daarom een nieuw model quickscan van het ECBO opnieuw uit te voeren. veiligheidsplan. Dit model sluit aan bij wat er al is, zorgt ervoor dat het veiligheidsplan een ‘levend’ document is en dat het beleid werkelijk ‘landt’ in de organisatie. Het model PLANNING gaat onder meer in op de wijze waarop de school sociale • Oplevering eerste opzet van het model: eind 2014 veiligheid gestalte geeft en borgt. De raden ontwikkelen • Testfase: voorjaar 2015 een eerste opzet van het model, dat samen met een • Resultaten: zomer 2015 aantal PO- en VO-scholen wordt uitgewerkt (testfase). Het model en de bijbehorende afspraken, protocollen en gedragscodes komen online beschikbaar voor alle scholen. 11 12 DOEL  Scholen meten op een valide, betrouwbare en transparante wijze hoe leerlingen de sociale veiligheid in de school ervaren en maken zichtbaar welke methodieken en/of programma’s zij gebruiken. Monitoring via Vensters VO en PO In samenspraak met de Inspectie en de scholen in het AMBITIE PO en VO wordt de huidige indicator ‘Schoolklimaat In Vensters VO zijn eind 2015 van 90% van de scholen en Veiligheid’ in Vensters (VO en PO) aangescherpt, betrouwbare en gestandaardiseerde gegevens zichtbaar over zodat ouders, Inspectie en andere betrokkenen de ervaren sociale veiligheid en het gebruik van methoden/ kunnen zien welke programma’s of methodieken de programma’s. In de zomer van 2016 is dit het geval voor 100% school gebruikt om een sociaal veilige omgeving te van de scholen. In Vensters PO tonen in 2017 alle PO-scholen creëren, of dat op een effectieve manier gebeurt en bij hun gegevens. wie ouders en leerlingen terecht kunnen met vragen of klachten op het gebied van sociale veiligheid. PLANNING Daarnaast wordt de leerlingenenquête aangepast, zodat PO: gedurende schooljaar 2014/2015 wordt in samenspraak scholen op een valide en betrouwbare manier kunnen tussen sector en Inspectie de indicator ‘Schoolklimaat meten hoe leerlingen de sociale veiligheid op school en Veiligheid’ vastgesteld, zodat deze bij de start van ervaren. Ouders en andere betrokkenen kunnen via schooljaar 2015/2016 beschikbaar is en door scholen Vensters zien welke programma’s of methodieken de kunnen worden ingevuld. school gebruikt om een sociaal veilige omgeving te creëren VO: gedurende schooljaar 2014/2015 wordt in samenspraak en of dat op een effectieve manier gebeurt. Met het ITS en tussen sector en Inspectie de indicator ‘Schoolklimaat Schoolinfo wordt afgestemd hoe de resultaten van scholen en Veiligheid’ aangescherpt, zodat deze bij de start van die meedoen met de landelijke ITS-veiligheidsmonitor schooljaar 2015/2016 beschikbaar is en door scholen kan kunnen worden opgenomen in Vensters. worden ingevuld. 13 14 Database interventies sociale veiligheid DOEL  Scholen hebben een overzicht van effectieve aanpakken, Samen met experts van onder andere het NJI, het methoden en werkwijzen die bijdragen aan de sociale veiligheid. Centrum School en Veiligheid en OCW zorgen de sectorraden ervoor dat er een database komt met (bewezen) effectieve interventies voor het realiseren AMBITIE van een sociaal veilige omgeving, zodat scholen kunnen Scholen maken gebruik van effectieve programma’s en kiezen voor een aanpak (programma/methodiek) doelgerichte interventies op het gebied van sociale veiligheid en waarvan de effectiviteit, voor zover mogelijk, bewezen verantwoorden zich hierover in Vensters. is en die past bij hun visie en context. Startpunt is de inventarisatie van de Commissie Anti-pestprogramma. Op termijn worden in de database ook aanpakken/ PLANNING methodieken opgenomen op het gebied van sociale Oplevering eerste versie database: augustus 2015 vaardigheid/weerbaarheid, seksuele vorming, seksuele diversiteit (LHBT), discriminatie en racisme. 15 16 3.2. Kennisdeling en ambassadeurs Regionale bijeenkomsten en landelijke conferentie DOEL  Scholen weten wat werkt, kennen good practices en weten hoe De sectorraden organiseren drie regionale ze hun aanpak kunnen verantwoorden. themabijeenkomsten over het tegengaan van pesten. De sectorraden kennen de vragen en knelpunten die in het veld De deelnemers delen behoeften en kennis over: leven en ondernemen daarop actie. • De werkzame aspecten van anti-pestmethodes; • Goede voorbeelden van een veiligheidsplan; • Goede voorbeelden van pestaanpakken (NJI); AMBITIE • Valide monitormogelijkheden. De sectorraden bereiken met de regionale bijeenkomsten en de landelijke conferentie 60% van de PO- en VO-besturen. De bijeenkomsten monden uit in een landelijke conferentie over sociale veiligheid in april 2015. Deze conferentie wordt in samenwerking PLANNING georganiseerd door Rutgers WPF, School en Uitvoering regionale bijeenkomsten en conferentie: november Veiligheid, COC, EduDivers en de sectorraden. 2014 t/m voorjaar 2015 17 18 Nieuwsbrieven en digitale handreiking DOEL  Scholen zijn goed geïnformeerd over de activiteiten rond sociale Het thema sociale veiligheid en de inhoud van veiligheid en de resultaten daarvan. de themabijeenkomsten en van de conferentie komen maandelijks aan bod in de nieuwsbrieven van de sectorraden. Zo krijgt sociale veiligheid een AMBITIE schooljaar lang aandacht. Eind 2015 – in de week van Alle PO- en VO-schoolbesturen worden met de nieuwsbrieven het pesten 21-25 september – krijgen alle scholen en de digitale handreiking bereikt. via de websites van de sectorraden en het Centrum voor School en Veiligheid toegang tot een digitale handreiking pesten. De handreiking bevat onder meer PLANNING informatie over de effectiviteit van methodieken, Uitvoering: maandelijks tot einde 2015 professionaliseringsmogelijkheden en tips van schoolleiders, leraren en leerlingen om een sociaal veilige omgeving te realiseren. De handreiking wordt regelmatig geactualiseerd. 19 20 Professionalisering in netwerken DOEL  Alle kernfunctionarissen sociale veiligheid in de school zijn Als het gaat om de beleidsontwikkeling voor sociale geprofessionaliseerd. veiligheid, zijn vertrouwenspersonen één van de belangrijkste ‘aanjagers’ binnen de school. Via bestaande netwerken van vertrouwenspersonen (Stichting School en Veiligheid / PPSI) AMBITIE dragen de sectorraden bij aan de professionalisering van In 2015 worden 1.000 vertrouwenspersonen vertrouwenspersonen. Hierin is onder meer aandacht voor geprofessionaliseerd via de netwerken. Professionalisering de onderzochte werkzame aspecten van anti-pestaanpakken, van overige kernfunctionarissen wordt gemonitord via de de schoolbrede aanpak en professionalisering van leraren. nascholingsinstellingen. Met aanbieders van nascholingsinstellingen worden de mogelijkheden besproken om voor veiligheids-/ PLANNING zorgcoördinatoren en mentoren soortgelijke netwerken Uitvoering: vanaf januari 2015 op te zetten. In aansluiting op de initiatieven van pabo’s en lerarenopleidingen om leraren te professionaliseren op het gebied van sociale veiligheid, komen in samenwerking met de Stichting School en Veiligheid inhoudelijke verdieping en goede voorbeelden over dit thema beschikbaar, die kunnen worden opgenomen in opleidingen en nascholing. Op het gebied van professionalisering van personeel wordt ook afstemming gezocht met de vakbonden. 21 22 Ambassadeurs Sociale Veiligheid DOEL  Bestuurders en schoolleiders die willen/moeten werken aan In navolging van de ambassadeurs Veilige Publieke Taak, de sociale veiligheid op hun school hebben een deskundige stellen de sectorraden voor om ambassadeurs Sociale sparringpartner. Veiligheid aan te stellen. Deze ambassadeurs gaan met schoolleiders en besturen in gesprek over de manier waarop scholen de sociale veiligheid kunnen vergroten AMBITIE en pesten kunnen aanpakken. Met name voor scholen De ambassadeurs Sociale Veiligheid bereiken 80% van de die op dit gebied achterblijven, spelen de ambassadeurs besturen (PO, V(S)O) die ondersteuning willen/nodig hebben bij een belangrijke rol. De school kan zelf contact opnemen het op orde brengen van de sociale veiligheid in hun school. of de Inspectie verwijst de school naar de ambassadeur. De Stichting School en Veiligheid draagt, samen met de sectorraden, zorg voor de inhoudelijke begeleiding en PLANNING coördinatie van de ambassadeurs. Uitvoering: schooljaar 2015-2016 23 Actieplan sociale veiligheid op school Dit gezamenlijke actieplan van de PO-Raad en de VO-raad beoogt scholen te ondersteunen bij de verbetering van de sociale veiligheid in de school. Voorop staat dat scholen zélf aan zet zijn. Zij bepalen hoe zij hun veiligheidsbeleid gestalte geven. De activiteiten moeten uitvoerbaar en werkbaar zijn en aansluiten bij de werkwijze van de school. Daarom vinden de sectorraden het van groot belang dat scholen dit actieplan onderschrijven en dat de activiteiten aansluiten bij de wensen en de behoeften van scholen. De raden leggen het actieplan dan ook allereerst voor aan hun achterban. Dit gebeurt via de bestaande netwerken. Samen met scholen wordt dit plan vervolgens geconcretiseerd en nader ingevuld.
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/dcf7b390-a8f4-42bd-b620-5bacde4a73a7
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2017–2018 30 234 Toekomstig sportbeleid 30 420 Emancipatiebeleid Nr. 167 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 25 september 2017 Motie van de leden Yesilgöz-Zegerius en Van Dijk over lhbtiacceptatie op sportclubs Tijdens het VAO Discriminatie van 5 juli jl. (Handelingen II 2016/17, nr. 96, item 6) is een motie1 ingediend door de leden Yesilgöz-Zegerius en Jasper van Dijk over lhbti-acceptatie op sportclubs. De motie vraagt met sportkoepelorganisaties en lhbti-belangenbehartigers te bezien of er een extra impuls nodig is ter verbetering van lhbti-acceptatie op sportclubs. Om die reden is overleg gevoerd met NOC*NSF en de John Blankenstein Foundation. Beide organisaties maken deel uit van de Alliantie Gelijkspelen. Deze alliantie heeft de afgelopen jaren met steun van de Minister van OCW en mij sociale acceptatie van lhbti-sporters op de agenda van de sport gezet, omdat ook deze sporters veilig en met plezier moeten kunnen sporten zonder angst voor discriminatie, geweld of intimidatie. Met de alliantie is afgesproken dat zij het tweede deel van 2017 gebruiken om extra in te zetten op de volgende activiteiten: • Workshops voor de jeugdcoaches van de Betaald Voetbal Organisaties (BVO’s) uit de Jupiler League. • Het bespreken en vergroten van de zichtbaarheid van lhbti-acceptatie door extra zichtbaarheidsacties «inclusie in de sport» met name rond de Coming Out Dag van 11 oktober. Tevens hebben zij BVO’s en sportbonden actief benaderd om vanaf de opening van de Nationale Sportweek tot en met Coming Out Dag de zichtbaarheid rondom het thema te vergroten. • Ondersteuning van vier extra gemeenten (Delft, Den Bosch, Venlo en Zwolle) bij planvorming en uitvoering over hoe sportclubs lhbtiacceptatie bespreekbaar kunnen maken. 1 kst-30234-167 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2017 Kamerstuk 30 950, nr. 132 Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 30 234, nr. 167 1 • Ontwikkelen van een scholing voor scheidsrechters met de focus op het omgaan met (on)zichtbare verschillen en het bespreekbaar maken hiervan. • Organiseren van een bijeenkomst/conferentie ter afsluiting van de projectperiode van Alliantie Gelijkspelen waarbij behaalde resultaten en best practises gedeeld gaan worden. Ook de KNVB heeft zich de afgelopen jaren actief ingezet en blijft zich actief inzetten om discriminatie en uitsluiting van ondermeer lhbtisporters in het voetbal tegen te gaan en heeft hiervoor recent de IOC Sport Beyond Borders award ontvangen. De motie beschouw ik hiermee als afgedaan. Evaluatierapport Onderzoeksprogramma Sport Van ZonMw heb ik de eindevaluatie van het onderzoeksprogramma Sport ontvangen. Het onderzoeksprogramma is aangekondigd in de beleidsbrief «Sport en bewegen in Olympisch perspectief»2. Het Onderzoeksprogramma Sport is gezamenlijk ontwikkeld, medegefinancierd en uitgevoerd door NWO-SGW (voorheen NWO/G), NWO-TTW(voorheen NWO/STW) en ZonMw. Dit in samenwerking met de Stichting lnnovatieAlliantie (SlA). Voor de uitvoering van het programma was tussen 2012 en 2017 in totaal 10,4 miljoen euro beschikbaar. Bijgaande rapportage bied ik u verwijzend naar de demissionaire status van het kabinet zonder verdere inhoudelijke reactie aan3. Schoolzwemmen Tijdens het AO Sport van 30 juni 2016 (Kamerstuk 30 234, nr. 146) vroeg uw Kamer aandacht voor het schoolzwemmen. In het voorjaar 2016 is het Plan van aanpak «NL Zwemveilig – kennis over leren zwemmen» van start gegaan. Vanuit het Ministerie van VWS wordt dit mede mogelijk gemaakt. In dit plan is opgenomen dat meer zicht wordt verkregen op de praktijk van het schoolzwemmen en het perspectief van zowel gemeenten, basisscholen, zwemlesaanbieders als ouders. Hiertoe voert het Mulier Instituut onder meer een monitor uit onder basisscholen en een onder gemeenten. In deze monitors wordt uitvoerig ingegaan op (vormen van) schoolzwemmen inclusief overwegingen en mogelijke belemmeringen. De recente rapportage van deze monitors is onlangs door het Mulier Instituut gepubliceerd en treft u bijgaand aan4. Op de site van het Mulier Instituut is hiervan een factsheet 5 te vinden. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers 2 Kamerstuk 30 234, nr. 37 Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl 4 Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl 5 https://www.kennisbanksportenbewegen.nl/?file=8085&m=1504600295&action=file.download 3 Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 30 234, nr. 167 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/c4fcee31-dc64-4e5c-822e-518fe812a5a5
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2018–2019 29 984 Spoor: vervoer- en beheerplan Nr. 808 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 20 december 2018 Met deze brief bied ik u het vervoer- en beheerplan van respectievelijk NS en ProRail voor 2019 aan1. In deze plannen beschrijven NS en ProRail wat ze gaan doen om het groeiend aantal reizigers te accommoderen, aan zich te blijven binden en het spoor op een duurzame manier te onderhouden en te verbeteren. Steeds meer reizigers kiezen voor de trein2 en zowel het aantal geplande reizigerstreinen, goederentreinen als internationale verbindingen neemt in 2019 toe. In het vervoer- en beheerplan geven NS en ProRail weer hoe zij in 2019, elk binnen hun eigen domein, invulling geven aan deze uitdaging, inclusief de door mij meegegeven beleidsprioriteiten. Ik heb daarom met beide plannen ingestemd. De plannen van NS en ProRail voor 2019 vertalen zich op diverse manieren in tastbare verbeteringen voor gebruikers van het spoor. Zo stromen vanaf dienstregeling 2019 118 nieuwe sprinters met een betere toegankelijkheid en toilet, gefaseerd in. Als eerste op het traject tussen Den Haag en Haarlem. ProRail werkt onder andere met innovatieve technieken aan het voorkomen van storingen en zet een eerste stap bij de inzet van reizigerstreinen als meettrein. Hierdoor kan het zicht op de conditie van het spoor worden verbeterd om «voorbodes» van storingen op te sporen. Ook neemt het Kabinet in 2019 de Programmabeslissing ERTMS. ProRail heeft de aanvullende opdracht de coördinatie van het gehele programma te verzorgen en heeft hiervoor een programmadirectie ingericht. Binnen de concessiesystematiek is 2019 een belangrijk jaar, omdat de doelmatigheid van de uitvoering en de gerealiseerde resultaten van de concessies van ProRail en NS worden beoordeeld in een zogeheten midterm review. Deze review is tevens bedoeld om te beoordelen of aanpassingen in het sturingsinstrumentarium van de concessie wenselijk 1 2 kst-29984-808 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2018 Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl. Nationale Markt en Capaciteit Analyse (NMCA), 2017. Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 29 984, nr. 808 1 zijn voor het resterende deel van de concessieperiode. In mei van dit jaar heb ik uw Kamer geïnformeerd over de aanpak van de midterm review van de vervoerconcessie ook als één van de bouwstenen voor het besluit over de invulling van de vervoerconcessie voor het hoofdrailnet ná 20243. Voor de midterm review van de beheerconcessie van ProRail hanteer ik een vergelijkbare aanpak. Een belangrijk verschil is dat de concessiesystematiek bij de omvorming van ProRail tot zelfstandig bestuursorgaan plaatsmaakt voor een ander sturingsarrangement, waardoor lessen uit deze evaluatie vooral in het omvormingstraject zullen worden betrokken. In deze brief ga ik, naast de invulling van het vervoer- en beheerplan, in op de afronding van het Programma «Uitvoering en betrouwbaarheid HSL-Zuid diensten», de doorvoering van een correctie in de prestatieindicator zitplaatskans in de spits HSL en de motie van het lid Van der Graaf c.s. over bomenkap4. Beleidsprioriteiten 2019 Conform de werkwijze van de concessie geeft IenW aan het begin van ieder jaar een aantal beleidsprioriteiten mee aan NS en ProRail. De beleidsprioriteiten geven extra focus aan de activiteiten voor het komende jaar. Aan de hand van deze beleidsprioriteiten zullen de plannen van NS en ProRail in deze brief nader worden toegelicht. In 2019 zijn de beleidsprioriteiten voor ProRail: 1. Een blijvende inzet op een betrouwbare operatie; 2. verduurzaming; 3. goederenvervoer. Voor NS: 1. Een blijvende inzet op een betrouwbare operatie; 2. verdere openstelling van data en transparantie over prestaties; 3. versterken van de regionale samenwerking. Hieronder licht ik deze prioriteiten en de invulling daarvan verder toe. Blijvende inzet op een betrouwbare operatie (NS en ProRail) De betrouwbaarheid op het spoor is hoog. Zo kwam in het eerste half jaar van 2018 93,1%5 van de reizigers binnen 5 minuten van de beloofde aankomsttijd aan. Vanwege het grote belang van betrouwbaarheid voor reizigers en vervoerders heb ik ProRail en NS gevraagd zich maximaal te blijven inspannen om reizigers voldoende kwaliteit te bieden. Op een aantal andere elementen van een betrouwbare operatie zijn nog verbeteringen mogelijk. Daarom heb ik NS en ProRail specifiek aandacht gevraagd om het aantal grote verstoringen te beperken om zo de hinder voor reizigers te verminderen. Blijvende aandacht voor betrouwbaarheid is ook in het bijzonder van belang voor de HSL-Zuid. In het licht van de jaarlijkse reizigersgroei heb ik NS daarnaast extra aandacht gevraagd voor verbetering van de zitplaatskans. 3 Kamerstuk 29 984, nr. 768. Motie van het lid Van der Graaf c.s. over bomenkap (Kamerstuk 35 000 A, nr. 8, ingediend tijdens het VAO MIRT – AO d.d. 27/6). 5 Kamerstuk 29 984, nr. 791. 4 Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 29 984, nr. 808 2 Verstoringen Impactvolle verstoringen in de treindienst veroorzaken veel hinder voor reizigers en verladers. NS en ProRail werken daarom gezamenlijk aan het voorkomen, versnellen en verzachten van (impactvolle) verstoringen. Dit doen zij door op een effectieve manier alle disciplines die bij een verstoring een rol spelen samen te laten werken. Bij het voorkomen van verstoringen speelt actieve monitoring een belangrijke rol. NS en ProRail zien het versnellen van herstel en het snel weer oppakken van de dienstregeling na een verstoring als een gedeelde verantwoordelijkheid. Gezamenlijk werken zij ook in 2019 aan verbetermaatregelen. Bijvoorbeeld door het optimaliseren van versperringsmaatregelen. Versperringsmaatregen zijn maatregelen die de verstoring isoleren om een «sneeuwbaleffect»» in de dienstregeling te voorkomen en de hinder te minimaliseren. Reizigerspunctualiteit NS en ProRail werken elke dag samen aan een betrouwbare dienstregeling en een goede reizigerspunctualiteit. Enerzijds door het maken van een realistische dienstregeling en anderzijds door te sturen op het zoveel mogelijk rijden volgens deze dienstregeling. ProRail en NS zijn in 2019 vooral gericht op het optimaliseren van deze eerder ingezette aanpak. Bijvoorbeeld door het gebruik van betere IT-hulpmiddelen in combinatie met betrokkenheid van de operationele diensten. ProRail en NS gaan in 2019 de uitvoering van de dienstregeling verbeteren door de machinisten en conducteurs te voorzien van betere operationele informatie. Een voorbeeld hiervan is de «afteller». Dit is een scherm op het perron waarop 15 seconden worden afgeteld, waarna de treindeuren sluiten. De «afteller» is afgestemd met het sluiten van de overweg van het station, waardoor deze zo kort mogelijk dicht hoeft. Een ander voorbeeld zijn dienstkaartjes met vertrektijden in tienden van minuten en een tablet met apps voor machinisten. Bij afwijking van de dienstregeling streven NS en ProRail in 2019 naar een snellere besluitvorming om daarmee zo snel mogelijk weer te rijden volgens dienstregeling. Prestaties op de HSL Zuid NS en ProRail blijven in 2019 uitvoering geven aan het Verbeterprogramma HSL-Zuid om de prestaties op de HSL te verbeteren. Om voor de korte en middellange termijn complexiteit te verminderen en de prestaties te verbeteren is bij de begroting 2018 € 60 mln. vrijgemaakt voor een maatregelenpakket dat nu wordt uitgewerkt en geïmplementeerd. NS en ProRail verwachten verdere prestatieverbetering van deze infrastructurele maatregelen en van de in dienstregeling 2021 geplande introductie van de Intercity Nieuwe Generatie (ICNG). Ik heb u onlangs geïnformeerd over de langetermijnvisie HSL-Zuid van NS en ProRail6. NS en ProRail geven daarin aan wat volgens hen -op de langere termijn- nodig is voor verdere prestatieverbetering op de HSL De Intercity Brussel gaat per dienstregeling 2019 tussen Amsterdam en Rotterdam als vijfde trein per uur over de HSL-Zuid rijden en is daarmee niet langer gekoppeld aan één van de vier IC-direct treinen per uur. Dit betekent een uitbreiding van de capaciteit op dit traject en heeft naar verwachting een positief effect op de betrouwbaarheid. De IC-direct wordt verlengd, waardoor ook meer capaciteit ontstaat. Thalys zal vanaf april 2019 naar luchthaven Charles de Gaulle en Marne la Vallée (Disneyland) 6 Kamerstuk 22 026, nr. 505. Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 29 984, nr. 808 3 gaan rijden. Dit betekent dat ook het traject Schiphol-Charles de Gaulle gemakkelijker en sneller per trein in plaats van per vliegtuig afgelegd kan gaan worden. Eurostar is voornemens om in de loop van 2019 een derde trein tussen Nederland en Londen te gaan rijden. Samen met Staatssecretaris Harbers werk ik aan het mogelijk maken van een directe Eurostarverbinding tussen Amsterdam en Londen, zonder overstap in Brussel. Hierover wordt uw Kamer voor het einde van dit jaar met een separate brief geïnformeerd. Afronding Programma «Uitvoering en betrouwbaarheid HSL-Zuid diensten» NS heeft de treindiensten die onderdeel zijn van het alternatieve aanbod van NS op de HSL-Zuid (na het stopzetten van de V250/Fyra) de afgelopen jaren stap voor stap geïmplementeerd. Uw Kamer is hierover steeds geïnformeerd. NS heeft hiermee een mooi aanbod neergezet voor de reiziger, zowel op het gebied van binnenlandse als internationale treindiensten. De introducties van deze treindiensten vallen onder het programma «Uitvoering en Betrouwbaarheid HSL-Zuid diensten». Het overgrote deel van dit programma is nu gerealiseerd7. Resteert nu de laatste productstap, namelijk de invoering van nieuw materieel (de Intercity Nieuwe Generatie, oftewel ICNG) op de binnenlandse HSL-Zuid treindiensten. De afspraken hierover liggen vast in artikel 61 van de vervoerconcessie. Ook via de Stuurgroep HSL-Zuid (IenW, NS, ProRail, ILT, Infraspeed) wordt gezamenlijk gestuurd op o.a. de introductie van de ICNG. Gezien het feit dat het grootste deel van het alternatieve aanbod op de HSL-Zuid inmiddels door NS is geïmplementeerd en dat via de concessie en de Stuurgroep HSL-Zuid wordt gestuurd op de laatste productstap (de introductie van de ICNG) en beschouw ik het concessieprogramma «Uitvoering en betrouwbaarheid HSL-Zuid diensten» als afgerond. Voor het verbeteren van de prestaties op de HSL is sinds 2017 een separaat programma onder concessiesturing geplaatst, namelijk het «Verbeterprogramma HSL-Zuid». Afronding van dit programma is nu niet aan de orde. De inzet van NS en ProRail in het kader van dit programma wordt onverminderd doorgezet met als doel om alles uit de kast te halen om de prestaties op de HSL verder te verbeteren. Correctie in de prestatie-indicator zitplaatskans in de spits HSL NS heeft mij geïnformeerd8 dat er in 2017 en dit jaar een fout is gemaakt bij het vaststellen van de scores op de prestatie-indicator Zitplaatskans in de spits HSL. NS geeft aan dat gecorrigeerde waarde over 2017 96% is. Dit is 0,8% lager dan de gerapporteerde waarde9, maar ligt nog steeds ruim boven de bodemwaarde van 91,2% voor deze prestatie-indicator. Het oordeel over deze prestatie-indicator in 2017 hoeft daarmee niet te worden bijgesteld. De gecorrigeerde waarde over het eerste half jaar van 2018 is volgens NS 93,7%. Dit is 1,2% lager dan de gerapporteerde waarde10. De oorsprong van de fout ligt erin dat na aanpassingen van het materieel (aanbrengen fietsplekken en bagagerekken) het verminderde aantal zitplaatsen niet correct door NS in het systeem is opgenomen, 7 Zie bijgevoegde brief van NS: Brief verzoek afronding programma HSL-zuid diensten, Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl. 8 Zie bijgevoegde brief van NS: Brief NS correctie realisatie KPI Zitplaatskans HSL 2017–2018, Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl. 9 Kamerstuk 29 984, nr. 761. 10 Kamerstuk 29 984, nr. 791. Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 29 984, nr. 808 4 waardoor in de berekening van de scores met een te hoog aantal zitplaatsen is gerekend. Omdat de KPI «Zitplaatskans HSL in de spits» een subset is van de KPI «Zitplaatskans HRN in de spits», heeft de correctie in de realisatie van de zitplaatskans HSL in de spits een rekenkundig effect op de zitplaatskans HRN in de spits over alleen 2017. NS geeft aan dat de gecorrigeerde waarde over 2017 95,0% is. Dat is 0,1% lager dan de gerapporteerde waarde, maar ligt nog steeds boven de bodemwaarde van 94,3% voor deze prestatie indicator10. Het oordeel over deze prestatie indicator in 2017 hoeft daarmee niet te worden bijgesteld. Zeker gezien het feit dat in 2015 een vergelijkbare fout is gemaakt, is het betreurenswaardig dat de gerealiseerde scores op deze prestatie-indicator opnieuw moeten worden gecorrigeerd. NS heeft mij gemeld dat het systeem en de processen waarmee deze prestatie-indicator wordt berekend zijn aangepast, om dergelijke fouten in de toekomst te voorkomen. Ik laat een extern onderzoek uitvoeren naar de berekening en scores op de prestatie-indicator Zitplaatskans in de spits HSL om vast te stellen of NS inderdaad inmiddels alles op orde heeft en nieuwe fouten zijn uitgesloten. Ik zal bij het externe onderzoek ook de berekening van de prestatie-indicator Zitplaatskans in de spits HRN betrekken aangezien deze op soortgelijke wijze wordt vastgesteld en ik wil uitsluiten dat bij die prestatie-indicator dezelfde fouten zijn gemaakt. Verbetering zitplaatskans – Instroom Sprinter Nieuwe Generatie (SNG) De vervoerscapaciteit in de spits is de afgelopen jaren flink uitgebreid en wordt ook in2019 weer groter. NS zet in 2019 in op de instroom van nieuw materieel en op maatregelen om het beschikbare materieel zo goed mogelijk aan te laten sluiten op de verwachte reizigersaantallen. Zo zal het aantal zitplaatsen toenemen, omdat vanaf de onlangs gestarte dienstregeling 2019 118 nieuwe sprinters van het type SNG gefaseerd instromen11. Alle nieuwe sprinters zijn voorzien van toiletten, wifi en stopcontacten. De rolstoeltoegankelijke toiletten in combinatie met de call for aid-knoppen en de gelijkvloerse instap vergemakkelijken bovendien het zelfstandig reizen voor mensen met een beperking. Sinds dienstregeling 2019 wordt al met 9 nieuwe SNG-sprinters gereden op het traject Den Haag – Haarlem. Verduurzaming In het licht van de klimaatafspraken uit Parijs is duurzaamheid inmiddels een randvoorwaarde voor toekomstgerichte dienstverlening en één van de redenen waarom mensen voor de trein kiezen. Ik ben blij dat ProRail en NS dit belang onderschrijven en zich inzetten om, in lijn met de ambities uit het regeerakkoord, de positie van het spoor als één van de meest duurzame vormen van vervoer te behouden en verder uit te bouwen. Duurzame mobiliteit en klimaatneutraal vervoer (NS en ProRail) De onderwerpen duurzame mobiliteit en klimaatneutraal vervoer hebben ook dit jaar een prominente plek in beide plannen gekregen. Gebouwen en treinen van NS gebruiken nu al 100% windstroom en de NS-treinen rijden inmiddels 25% zuiniger dan in 2005. NS ziet mogelijkheden om ook het vervangend busvervoer in 2019 te vergroenen, om zo een volledig klimaatneutrale reis aan te kunnen bieden. Verder blijf ik samen met NS werken aan de internationale treinreis als aantrekkelijk alternatief voor een vliegreis op de kortere afstanden. 11 De fasering in de instroom is mede ingegeven vanuit de aanbevelingen van de parlementaire enquêtecommissie Fyra. Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 29 984, nr. 808 5 ProRail heeft een grote slag gemaakt in de verduurzaming van het infrastructuurbeheer. In 2018 bedroeg de voetafdruk naar schatting 14 kiloton CO2 tegenover ca. 80 kiloton CO2 in 2010. ProRail werkt samen met de vervoerders om CO2-emissies van treinen te verminderen, bijvoorbeeld van dieseltreinen, door studies te faciliteren en alternatieven te onderzoeken. In het verlengde daarvan heeft ProRail de ambitie om eigen assets te benutten om, door middel van zonnepanelen en zonnestroominstallaties, energie op te wekken. ProRail gaat over de concretisering van deze ambitie in overleg met onder andere IenW. Op termijn is het doel om net zoveel energie op te wekken als dat er door ProRail wordt verbruikt. Het gebruik van Dubocalc12 bij aanbestedingen van bovenbouwvernieuwingsprojecten en kunstwerken stimuleert aannemers om duurzamer te werken aan het spoor. Bij nieuwbouwprojecten en beheer en onderhoud zet ProRail in op hergebruik van veelgebruikte materialen zoals beton, staal, koper en ballast en op het circulair inkopen hiervan. Compensatie van natuurwaarden en bermbeheer ProRail richt zicht in 2019 specifiek op beleidsontwikkeling voor compensatie van natuurwaarden bij de inrichting en het beheer van spoorbermen en aanliggende percelen èn op de vermindering van het gebruik van glyfosaat bij onkruidbestrijding. Om het bermbeheer te verduurzamen gaat ProRail in 2019 het gebruik van bestrijdingsmiddelen in kaart brengen en onderzoek doen naar alternatieve, niet-chemische methoden van onkruidbestrijding om te bezien of het gebruik van glyfosaat kan worden verminderd. Tijdens het VAO MIRT van 25 september 2018 is door het lid Van der Graaf een motie3 over bomenkap ingediend, waarbij de regering wordt verzocht voor een veilige weginrichting en spoorveiligheid alleen in het uiterste geval bomenkap in te zetten. De reikwijdte van deze motie is tweeledig en wordt daarom ook in de Verzamelbrief Wegvervoer en Verkeersveiligheid (december 2018) behandeld. ProRail geeft aan invulling te geven aan de motie door bij de aanleg en het onderhoud van het spoor meer rekening te houden met de waarde van bomen, zoals de monumentale, landschappelijke en ecologische waarde. Er wordt daarbij een afweging gemaakt tussen de veiligheid en betrouwbaarheid van het spoor en behoud van de natuur. Bomen die te dicht op het spoor staan en zicht van machinisten belemmeren of waarvan de kans groot is dat ze op het spoor vallen tijdens een storm zullen bijvoorbeeld worden verwijderd. Bij bomenkap wordt in overleg met betrokken partijen als gemeenten en provincies door ProRail in toenemende mate gekeken naar het terugplaatsen van alternatieve groenvoorziening, zoals heggen of ander groen. De Wet natuurbescherming en gemeentelijke bomenverordeningen en ProRails ambitie om te verduurzamen zijn daarbij de uitgangspunten. In nieuwe contracten met aannemers worden die uitgangspunten opgenomen. Met deze werkwijze en die van Rijkswaterstaat wordt er invulling gegeven aan de motie en daarmee beschouw ik de motie als afgedaan. Goederen (ProRail) In de zomer heb ik uw Kamer geïnformeerd over een maatregelenpakket om de positie van het spoorgoederenvervoer te verbeteren13. In dit kader zal ProRail zich in 2019 richten op betere samenwerking in de keten en op de acties voortvloeiend uit het Maatregelenpakket Spoorgoederenvervoer. 12 Dubocalc is een software tool om duurzaamheid en milieukosten van ontwerpvarianten van GWW werken te berekenen. 13 Kamerstuk 29 984, nr. 782. Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 29 984, nr. 808 6 Het betreft maatregelen gericht op de realisatie van groei van spoorgoederenvervoer, op verlaging van de kosten van het vervoer in de keten en op vermindering van de effecten van spoorvervoer op de omgeving. Over de implementatie hiervan informeer ik uw Kamer separaat door middel van de voortgangsrapportage spoorgoederenvervoer en Betuweroute die ik uw kamer voor het einde van dit jaar doe toekomen. Verdere openstelling van data en transparantie (NS) Om de samenwerking met andere partijen te verbeteren is openheid van data een belangrijk middel. Ik heb NS in lijn met de Kamerbrief Data en Transparantie14 gevraagd in 2019 flinke stappen te zetten en te werken aan een verdere openstelling van data en transparantie over prestaties. NS gaat in lijn met de beleidsprioriteitenbrief en de Kamerbrief Data en Transparantie informatie openbaar maken waar dit kan en mag. Zij houdt daar rekening met de geldende regels met betrekking tot onder meer privacy, mededinging en bedrijfsvertrouwelijkheid. Onlangs heeft NS een online-dashboard gepresenteerd met cijfers over reizigersgedrag en klantoordelen. NS werkt aan een nieuwe dataomgeving die vervolgens gekoppeld kan worden aan het dashboard. Als de nieuwe dataomgeving werkt kan data over de prestaties worden toegevoegd. Het uiteindelijke streven van NS is om openbare data op detailniveau inzichtelijk te maken op een online dataplatform, dat bereikbaar is vanaf een website van NS. Ook belooft NS actief deel te nemen aan het debat over hoe maatschappelijk relevante data voor Nederland succesvol kan worden ontsloten. Ik ben blij te zien dat NS maatregelen treft op dit gebied en verwacht in 2019 al concrete resultaten te zien. Regionale samenwerking (NS) Om de te verwachten reizigersgroei aan te kunnen, bij het steeds drukker wordende Nederlandse OV, is samenwerking tussen veel verschillende partijen een vereiste, ondanks de soms verschillende belangen. NS zet zich al enige jaren, in samenwerking met de regio, succesvol in op het verbeteren van onder andere de deur-tot-deur reis en het stationsgebied. Deze samenwerking is van groot belang voor de reiziger, voor 2019 heb ik daarom aan NS gevraagd nadruk te leggen op regionale samenwerking. In 2019 zal NS blijven samenwerken met decentrale overheden, ProRail en andere vervoerders bij de ontwikkeling van het Dashboard Deur-tot-deur. Dit dashboard bevat diverse OV-data en geeft inzicht in aansluitingen, gebruiksgemak, ketenvoorzieningen en first & last mile van OV-reizigers. Ook geeft NS aan vaker gebruik te gaan maken van zogenoemde expertsessies. In deze sessies voeren zij een open gesprek met regionale partners over de ontwikkeling van de dienstregeling. Dit helpt om elkaars wensen en behoeften te begrijpen en om meer begrip te creëren waarom deze wel of niet te realiseren zijn. In 2018 is NS gestart met deze expertsessies in Noord-Nederland, Oost-Nederland en in de noordelijke randstad, dit leverde een constructieve samenwerking op. Ook voor ProRail is en blijft samenwerking met alle betrokken partijen op en rond het spoor belangrijk bij de uitvoering van haar taken. In het beheerplan 2019 geeft ProRail aan zich te richten op het verder verbeteren en intensiveren daarvan. 14 Kamerstuk 23 645, nr. 654. Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 29 984, nr. 808 7 Ten slotte verwacht ik dat NS en ProRail onverminderd hard zullen blijven werken om de genoemde plannen en ambities waar te maken en alle streefwaarden te halen in 2019. In maart zal ik uw Kamer zoals gebruikelijk de jaarverantwoording over 2018 toesturen. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 29 984, nr. 808 8
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/e255261c-f9d8-448b-9277-c9a17c34b6b8
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2019–2020 25 295 Infectieziektenbestrijding Nr. 296 MOTIE VAN DE LEDEN AZARKAN EN KLAVER Voorgesteld 22 april 2020 De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende dat repatriëring van nog in het buitenland verblijvende Nederlanders de allerhoogste prioriteit heeft; overwegende dat de Europese Unie gezamenlijk optrekt om zo veel mogelijk EU-reizigers in het buitenland te repatriëren, waardoor een groot deel hiervan al is teruggekeerd; constaterende dat de terugkeer van duizenden Nederlanders die nog vastzitten in Marokko uiterst moeizaam verloopt; constaterende dat de Marokkaanse autoriteiten slechts zeer spaarzaam toestemming geven voor repatriëringsvluchten en dat de lockdown in Marokko is verlengd tot 20 mei; verzoekt de regering, de terugkeer van Nederlanders en andere EU-ingezetenen te agenderen voor de Europese top van 23 april en er op het hoogst mogelijke niveau bij Marokko op aan te dringen die terugkeer mogelijk te maken, en gaat over tot de orde van de dag. Azarkan Klaver kst-25295-296 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2020 Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 25 295, nr. 296
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/40f66bd3-c380-4b0a-990d-fe132f5e52c7
33 529 Gaswinning Nr. 584 GEWIJZIGDE MOTIE VAN HET LID VAN DER LEE C.S. TER VERVANGING VAN DIE GEDRUKT ONDER NR. 559 Voorgesteld 5 maart 2019 De Kamer, gehoord de beraadslaging, constaterende dat de regering over het jaar 2019 spreekt als «het jaar van de uitvoering» voor schadeafhandeling en versterking; overwegende dat recht doen aan gedupeerden en herstel van vertrouwen ermee gediend zijn als er ook publieke verantwoording wordt afgelegd over keuzes die door betrokken personen, organisaties en instanties zijn gemaakt; van mening dat een parlementaire enquête niet mag leiden tot vertraging in schadeherstel, versterking of vertraging in het tegengaan van risico’s op verdere aardbevingen en mijnbouwschade; spreekt uit dat een parlementaire enquête naar de gaswinning in Groningen wenselijk is, verzoekt het presidium, met een parlementaire enquête te starten op het moment dat de volgende gezamenlijke doelen van regio en Rijk in het kader van de versterkingsoperatie en schadeafhandeling behaald zijn: – de beoogde uitvoeringsorganisaties – het Instituut Mijnbouwschade en het Instituut Versterkingsorganisatie – zijn opgericht, wettelijk verankerd en functioneren; – fysieke versterking van de meest risicovolle woningen structureel op gang is gekomen, evenals het proces van schadeafhandeling, en gaat over tot de orde van de dag Van der Lee Nijboer Yeşilgöz-Zegerius Agnes Mulder Sienot Dik-Faber Beckerman Wassenberg Kops Van Rooijen Stoffer Oztürk Baudet
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/c4c67d7b-d98d-46c6-a1d6-f2f72887c800
Commissie VWS Aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Plaats en datum: Betreft: Ons kenmerk: Den Haag, 1 maart 2012 Verstrekking van hulpmiddelen en voorzieningen middels AWBZ en Wmo 2012Z03208/2012D07713 Namens de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport zend ik u bijgaand een kopie van een aan u gerichte brief van Gehandicapten Belang Boxmeer (GBB) te Boxmeer d.d. 13 februari 2012 inzake Reactie GBB met betrekking tot verstrekking van hulpmiddelen en voorzieningen middels AWBZ en Wmo. De commissie ontvangt graag een afschrift van uw antwoord op deze brief. Hoogachtend, De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Drs. A.J.M. Teunissen Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag T. 070-3182211 E. [email protected]
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/3e5f16a4-46ed-47a9-9666-b0e0c02b1123
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012–2013 33 480 H Wijziging van de begrotingsstaat van het BES-fonds voor het jaar 2012 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota) Nr. 2 MEMORIE VAN TOELICHTING INHOUDSOPGAVE A. Artikelsgewijze toelichting bij het wetsvoorstel 1 B. Begrotingstoelichting 2 1. 2. 2.1. Leeswijzer Het beleid Het beleidsartikel 2 2 2 A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL Wetsartikel 1 De begrotingsstaten die onderdeel zijn van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld en derhalve ook gewijzigd. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om voor het jaar 2012 wijzigingen aan te brengen in de begrotingsstaat van het BES-fonds. Het in de begrotingsstaat opgenomen begrotingsartikel worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zgn. begrotingstoelichting). De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk kst-33480-H-2 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2012 Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 480 H, nr. 2 1 B. BEGROTINGSTOELICHTING 1. Leeswijzer Deze 2e suppletoire begroting geeft een geactualiseerd beeld van de uitvoering van de begroting 2012. De suppletoire begroting 2012 hangt samen met de Najaarsnota 2012. De stand van de 2e suppletoire begroting (Najaarsnota stand) wordt opgebouwd door de stand ontwerpbegroting 2012 inclusief de mutaties van de 1e suppletoire begroting. 2. Het beleid 2.1 Het beleidsartikel Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000) Tabel 1 BES-fonds Stand oorspronkelijk vastgestelde begroting 2012 Stand 1e suppletoire begroting Mutaties 2e suppletoire begroting Stand 2e suppletoire begroting (1) (2) (3) (4)=(2+3) Verplichtingen 24 903 30 423 2 170 32 593 Uitgaven 24 903 33 423 2 170 35 593 1.1 24 903 33 423 2 170 2 170 35 593 BES-fonds Waarvan verwerkt bij OW2013 Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 480 H, nr. 2 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/9eeb5483-1907-4189-8f63-b5ff79896f56
Commissie Defensie Aan de minister van Defensie Plaats en datum: Betreft: Ons kenmerk: Uw Kenmerk: Uw brief van: Den Haag, 6 juni 2014 Verzoek om resultaten aanvullend onderzoek naar IV/ICT 31125-28/2014D20821 31 125, nr. 28 13 mei 2014 Namens de vaste commissie voor Defensie verzoek ik u uw brief met de resultaten van het lopende onderzoek naar de staat van IV/ICT en van de Gateway Review outsourcing uiterlijk 30 juni 2014 aan de Kamer te doen toekomen. De Kamer wenst over deze brief nog een algemeen overleg te plannen voor het zomerreces. Hoogachtend, de griffier van de vaste commissie voor Defensie, G.F.C. van Leiden Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag T. 070-3182211 E. [email protected]
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/4c1de943-300d-476c-8cf1-874e50930f4c
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2019–2020 2 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 3545 Vragen van het lid Hijink (SP) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het bericht «PGB 2.0 loopt half jaar vertraging op» (ingezonden 8 juli 2020). Antwoord van Minister De Jonge (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen 17 juli 2020). Vraag 1 Kunt u toelichten waaruit de verwachte extra kosten van 12,5 miljoen euro voor het PGB2.0-systeem precies bestaan?1 Antwoord 1 De additionele kosten van € 12,5 miljoen zijn nodig voor het realiseren van technisch noodzakelijke aanpassingen. Het voldoen aan de zwaardere eisen van de overheid vereiste een grotere mate van technische aanpassing dan verwacht. Daarbij bleken er additionele technische aanpassingen noodzakelijk om een stabiele werking van het systeem bij grotere aantallen gebruikers te garanderen. Een deel van deze technische aanpassingen is inmiddels gerealiseerd. Vraag 2 Kunt u aangeven, aangezien eerder werd gesteld dat het naast elkaar bestaan van twee systemen zorgt voor een dubbele inspanning, dat er meer middelen nodig zijn om noodzakelijk beheer uit te voeren en dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en verstrekkers langer in beide systemen moeten werken, of deze kosten zijn meegenomen in de verwachte extra kosten? Wat is de reactie van de verstrekkers op het langer moeten werken in twee verschillende systemen?2 Antwoord 2 Nee, de beheerkosten van het langer werken in beide systemen is geen onderdeel van de verwachte extra kosten van € 12,5 mln. De beheerkosten van beide systemen zijn onderdeel van het reguliere begrotingsproces. 1 https://www.skipr.nl/nieuws/pgb-2-0-loopt-half-jaar-vertraging-op/ ?_ga=2.185742441.1537518004.1593503300-1573280313.1584432636 2 Kamerstuk 25 657, nr. 328 ah-tk-20192020-3545 ISSN 0921 - 7398 ’s-Gravenhage 2020 Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Aanhangsel 1 Wat betreft de reactie van de verstrekkers op het langer moeten werken met twee verschillende systemen, kies ik samen met de ketenpartijen kies ik bewust voor een zorgvuldige stapsgewijze aanpak. Dit is van belang om de continuïteit van de dienstverlening aan budgethouders en zorgverleners te kunnen borgen. Dit betekent dat zolang nog niet alle budgethouders en zorgverleners gebruik kunnen maken van PGB2.0, een deel van hen kan blijven rekenen op de ondersteuning en het gebruik van PGB1.0. De strategie van de doorontwikkeling en invoering van PGB2.0, met de daarbij te nemen stappen, wordt ketenbreed met verstrekkers en betrokken partijen vastgesteld en ondersteund. Vraag 3 Hoe kan het dat de kosten voor het PGB2.0-systeem 60% te laag zijn ingeschat? Ten laste van welke partijen komen deze extra kosten? Antwoord 3 Op basis van het onderzoek dat het externe onderzoeksbureau Software Improvement Group in het najaar 2018 heeft uitgevoerd en een analyse van de Landsadvocaat, was de verwachting dat de ontwikkeling en implementatie van het PGB2.0-systeem € 39,5 miljoen zou gaan kosten. In 2019 werd bij de overdracht van het systeem naar VWS zichtbaar dat het geschikt maken van het Zorgdomein voor de publieke omgeving een grotere mate van technische aanpassing en doorontwikkeling vereiste dan was voorzien. Ook bleken additionele technische aanpassingen noodzakelijk om grotere aantallen verstrekkers, en daarmee budgethouders en zorgverleners, aan te sluiten. De hiermee gepaard gaande kosten worden gedragen door VWS. Vraag 4 Op welke wijze wordt geïnventariseerd welke aanpassingen noodzakelijk zijn?3 Antwoord 4 Samen met de ketenpartijen en de ontwikkelpartners heeft mijn departement alle noodzakelijke technische en functionele aanpassingen geïnventariseerd en gedetailleerd in kaart gebracht. Tevens is daarbij in kaart gebracht wanneer deze aanpassingen kunnen worden gerealiseerd. Vraag 5 Hoe wordt voorkomen dat de kosten voor het PGB2.0-systeem nog verder zullen stijgen? Kunt u uw antwoord toelichten? Antwoord 5 Het bewaken van de kosten is een doorlopend punt van aandacht. De programmaraad PGB2.0, waarin naast de ketenpartijen ook Per Saldo en BVKZ vertegenwoordigd zijn, hanteert een formele wijzigingsprocedure waarbij voorgestelde wijzigingen (bijvoorbeeld naar aanleiding van een wetswijziging), vergezeld van een businesscase, ter besluitvorming aan de programmaraad worden voorgelegd. Zo wordt voorkomen dat de kosten onnodig stijgen. Vraag 6, 7 Wat betekent de extra tijd die nodig is voor de uitrol van het PGB2.0-systeem voor de groepen mensen die daardoor later dan verwacht kunnen worden aangesloten op het nieuwe systeem? Per wanneer zal het PGB2.0-systeem naar verwachting volledig uitgerold zijn? Wat is precies de huidige stand van zaken? Antwoord 6, 7 Dit betekent dat sommige budgethouders en zorgverleners helaas later dan oorspronkelijk verwacht gebruik kunnen maken van de faciliteiten van het PGB2.0-systeem. Het borgen van de continuïteit van de pgb dienstverlening en de betalingen door de SVB staat echter voorop en daarom is het van belang om de strategie van zorgvuldigheid boven snelheid te continueren. 3 https://www.zorgvisie.nl/de-jonge-pgb-2-0-niet-meer-in-deze-kabinetsperiode/ Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Aanhangsel 2 Voor de planning van de invoering van PGB2.0 verwijs ik u graag naar mijn brief van 17 juli 2020 met kenmerk 1720125-208039-PPGB. Vraag 8 Op welk moment zullen naar verwachting de kosten en baten van het PGB2.0-systeem met elkaar in verhouding zijn? Antwoord 8 Naarmate er meer budgethouders gebruik gaan maken van het PGB2.0systeem, dalen allereerst de uitvoeringskosten bij de SVB. PGB2.0 zorgt daarnaast voor een hogere rechtmatigheid en meer gebruikersgemak voor de budgethouders, zorgverleners en verstrekkers. De kosten van doorontwikkeling en invoering betreffen een incidentele investering en de baten zijn structureel van aard. Vraag 9 Hoe verhouden de totale kosten voor het PGB2.0-systeem zich tot het aantal gebruikers? Hoeveel kost het project naar verwachting in totaal, hoeveel mensen gaan er uiteindelijk gebruikmaken van dit systeem en hoeveel kost het systeem dus per persoon? Antwoord 9 De gebruikers van het PGB2.0-systeem bestaan uit budgethouders, wettelijke vertegenwoordigers, zorgverleners, medewerkers van gemeenten, medewerkers van zorgverzekeraars, medewerkers zorgkantoren en de SVB. Naar schatting zullen dit ongeveer 400.000 gebruikers zijn. De kosten van het systeem per gebruiker zal uiteindelijk het resultaat zijn van een algehele weging van initiële investeringen voor doorontwikkeling en invoering enerzijds en van structurele besparingen (zoals de reductie van uitvoeringskosten bij de SVB en het bijdragen aan een hogere rechtmatigheid) anderzijds. Uiteraard zorgt het systeem allereerst voor een betere ondersteuning van budgethouders, zorgverleners en de ketenpartners. Vraag 10 Kunt u aangeven, aangezien eerder werd gesteld dat er per release een besluitvormingsmoment ingebouwd zou worden om te bepalen of de voorziene release bijdraagt aan de gestelde kwalitatieve en/of kwantitatieve baten, welke rol kosten spelen in deze afweging? Wanneer worden de kosten voor het nieuwe systeem te hoog? Antwoord 10 Afweging voor het realiseren van nieuwe of aangepaste functionaliteit wordt gedaan, samen met de gebruikers van het systeem (hun stakeholders) op basis van «business waarde»; er wordt dus voor elke (majeure) wijziging een afweging gemaakt op basis van de waarde die de wijziging heeft voor de gebruikers, het systeem of het proces. Op basis daarvan wordt bepaald of de wijziging ook daadwerkelijk wordt doorgevoerd en tevens bepalen we daarmee de prioriteit die een dergelijke aanvulling of wijziging krijgt in het realisatieproces. Vraag 11 Kan de Kamer een aangepaste begroting voor het PGB2.0-systeem ontvangen? Antwoord 11 Nu helder is welke technische aanpassingen en functionaliteiten gerealiseerd moeten worden en wanneer deze beschikbaar zijn, heb ik met de betrokken partijen kunnen vaststellen wanneer grotere aantallen budgethouders gebruik kunnen maken van PGB2.0. In mijn brief van 17 juli 2020 met kenmerk 1720125-208039-PPGB heb ik u daarover geïnformeerd. Deze invoeringsplanning wordt financieel doorgerekend, zodra de begroting hiervan is vastgesteld zal ik u een aangepaste begroting verstrekken. Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Aanhangsel 3
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/36db73db-baac-42d5-b91a-ece6f43106d9
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2020–2021 22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie Nr. 2962 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 5 november 2020 Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 9 fiches die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC). Fiche: Verordening betreffende asiel- en migratiebeheer (Kamerstuk 22 112, nr. 2956) Fiche: Verordening vaststelling procedure internationale bescherming, gewijzigd voorstel (Kamerstuk 22 112, nr. 2957) Fiche: Verordening inzake screening (Kamerstuk 22 112, nr. 2958) Fiche: Verordening inzake aanpak situaties van crisis en overmacht (Kamerstuk 22 112, nr. 2960) Fiche: Gewijzigd voorstel voor Verordening inzake instelling EURODAC (Kamerstuk 22 112, nr. 2960) Fiche: Aanbeveling inzake legale trajecten voor EU-bescherming (Kamerstuk 22 112, nr. 2961) Fiche: Aanbeveling samenwerking inzake operaties Search and Rescue Fiche: Aanbeveling Migratie Paraatheid en Crisis Blauwdruk (Kamerstuk 22 112, nr. 2963) Fiche: Mededeling EU-regels inzake definitie en preventie van mensensmokkel (Kamerstuk 22 112, nr. 2964) De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok kst-22112-2962 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2020 Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 22 112, nr. 2962 1 Fiche: Aanbeveling samenwerking inzake operaties Search and Rescue 1. Algemene gegevens a) Titel voorstel Aanbeveling (EU) 2020/1365 van de Commissie van 23 september 2020 betreffende samenwerking tussen lidstaten met betrekking tot operaties die worden uitgevoerd door vaartuigen die eigendom zijn van of geëxploiteerd worden door particuliere entiteiten met het oog op opsporings- en reddingsactiviteiten. b) Datum ontvangst Commissiedocument 23 september 2020 c) Nr. Commissiedocument C(2020) 6468 final d) EUR-Lex https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/ ?uri=CELEX:32020H1365&from=NL e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Niet opgesteld f) Behandelingstraject Raad Raad Justitie en Binnenlandse Zaken g) Eerstverantwoordelijk ministerie Ministerie van Justitie en Veiligheid in nauwe samenwerking met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. 2. Essentie voorstel Deze aanbeveling is onderdeel van de voorstellen inzake migratie en asiel die de Commissie op 23 september 2020 heeft gepresenteerd 1 en ziet op de samenwerking tussen Lidstaten ten aanzien van operaties uitgevoerd door schepen van private partijen met het oog op opsporings- en reddingsactiviteiten (hierna: SAR-operaties). In de overwegingen van deze aanbeveling zet de Commissie eerst het internationale verdragsrechtelijke kader inzake het redden van mensenlevens op zee uiteen. Vervolgens omschrijft de Commissie de situatie op de Middellandse Zee. De Commissie stelt dat het aantal schepen van private en commerciële actoren dat betrokken is bij SAR-operaties in dit gebied de afgelopen jaren is toegenomen. Tegelijkertijd signaleert de Commissie dat de EU en de lidstaten hun SAR-capaciteit hebben versterkt, o.a. via nationale autoriteiten, operaties onder coördinatie van Frontex of maritieme missies als voorheen operatie EUNAVFOR MED Sophia. In de aanbeveling stelt de Commissie vast dat zich een nieuwe praktijk heeft ontwikkeld waarbij schepen van niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) het uitvoeren van SAR-operaties met ontscheping op EU grondgebied als enige doel hebben. Deze operaties worden uitgevoerd op eigen initiatief van de ngo-schepen, al dan niet onder coördinatie van nationale Maritieme Reddings Coördinatie Centra (MRCC). Tevens benadrukt de Commissie dat voorkomen dient te worden dat netwerken van migrantensmokkelaars of mensenhandelaren misbruik maken van de SAR-operaties uitgevoerd door schepen van private partijen. Volgens de Commissie is er vanwege aanwezigheid van deze NGO-schepen behoefte aan versterkte coördinatie en samenwerking tussen deze schepen en nationale autoriteiten, zowel die in de kuststaten, de staten van vestiging van de NGO, als die in de vlaggenstaten. De Commissie onderstreept de noodzaak dat de betreffende private schepen 1 COM(2020) 609. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 22 112, nr. 2962 2 passend geregistreerd en voldoende uitgerust moeten zijn om te voldoen aan de relevante veiligheid- en gezondheidseisen. De Commissie geeft een overzicht van een aantal eerdere pogingen tot coördinatie op deze thematiek, zoals het Commissie Actie Plan van 2017 waarin Italië werd opgeroepen om een gedragscode op te stellen voor NGO-schepen en het Shared Awareness and De-confliction in the Mediterranean (SHADE MED) van operatie Sophia. Toch constateert de Commissie dat er momenteel een specifiek kader voor een gecoördineerde aanpak ten aanzien van NGO-schepen ontbreekt. Lidstaten worden daarom door de Commissie opgeroepen om nauwer/meer samen te werken op het gebied van SAR-operaties uitgevoerd door schepen van private partijen. Het doel moet zijn het aantal verdrinkingen op zee te verminderen, veiligheid van de scheepvaart te borgen en effectief migratiemanagement te bewerkstelligen. Met name vlag- en kuststaten moeten op regelmatige basis informatie uitwisselen. Lidstaten worden tevens opgeroepen met elkaar en met de Commissie samen te werken in een interdisciplinaire contactgroep waar relevante belanghebbenden, zoals EU-agentschappen en, waar dat gepast wordt geacht, de betrokken private organisaties, ook aan deel kunnen nemen. Het doel van deze contactgroep is om veiligheid op zee te verbeteren en om er voor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten te allen tijde toegang hebben tot de informatie die zij nodig hebben. Tot slot schrijft de aanbeveling voor dat de Lidstaten de Commissie tenminste elk jaar van informatie voorzien over hoe zij uitvoering geven aan deze aanbeveling. 3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein De essentie van het Nederlands beleid op dit terrein is omvat in de Kamerbrief van 14 januari 2019, evenals meerdere Geannoteerde Agenda’s en verslagen van de JBZ-Raden.2 De verantwoordelijkheden voor SAR-operaties zijn in het internationaal zeerecht verankerd.3 Daaruit volgt de wettelijke taak van een kuststaat om SAR-operaties te coördineren in diens SAR-zone: Search and Rescue. Het is essentieel dat betrokken schepen de instructies opvolgen van de verantwoordelijke autoriteiten. Om deze wettelijke taak effectief te kunnen uitvoeren is een goed functionerende kustwacht noodzakelijk. Het kabinet onderstreept dat het tegengaan van het verlies van levens op de Middellandse Zee en de internationaalrechtelijke plicht om mensenlevens op zee te redden te allen tijde de uitgangspunten blijven. Het kabinet heeft daarom meermaals opgeroepen tot duidelijke kaders en goede afspraken tussen alle betrokken partijen om tot een normalisatie van de ontschepingspraktijk op de Middellandse Zee te komen, inclusief het definiëren en vaststellen van SAR-zones, veilige havens en goed werkende kustwachten met voldoende capaciteit. De conclusies van de Europese Raad van juni 2018 vormen hierbij het uitgangspunt.4 Deze normalisatie moet bijdragen aan een voorspelbaar en verantwoordelijk mechanisme voor personen die tijdens een SAR-operatie zijn gered.5 2 Kamerstuk 32 317, nr. 535; Kamerstuk 32 317, nr. 568, Kamerstuk 32 317, nr. 626; Kamerstuk 32 317, nr. 627. Internationaal Verdrag voor de veiligheid van mensenlevens op zee (SOLAS, 1974), Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (UNCLOS, 1979) en het Internationaal Verdrag inzake opsporing en redding op zee (SAR Verdrag, 1979), Richtlijnen van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) voor personen gered op zee (2004). 4 EUCO 9/18. 5 De Nederlandse inzet t.a.v. ontschepingsmechanisme is toegelicht in het BNC fiche behorend bij COM(2020) 610. Kamerstuk 22 112, nr. 2950. 3 Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 22 112, nr. 2962 3 Daarbij is het echter wel zaak dat de activiteiten van schepen met ideële doelstellingen, die al dan niet op basis van humanitaire gronden in de SAR zones van derde landen stelselmatig drenkelingen aan boord nemen, niet bijdragen aan het in stand houden van de criminele activiteiten van mensensmokkelaars die mensenlevens op het spel zetten.6 b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel Het kabinet onderschrijft de noodzaak van een nieuwe aanpak voor het ontschepen van personen die bij opsporing- en reddingsoperaties worden gered, in het bijzonder door NGO-schepen, maar betwijfelt of deze Aanbeveling daadwerkelijk zal bijdragen aan de gewenste normalisering van deze praktijken op de Middellandse Zee. Uitgangspunt voor het kabinet is dat de internationale afspraken en verplichtingen die staten reeds hebben ten aanzien van SAR in acht worden genomen. In de Aanbeveling wordt ook verwezen naar de rol van Frontex ten aanzien van SAR-operaties. Het kabinet had graag gezien dat hierbij werd aangegeven dat deze rol, conform de Verordening van de Europese Grens en Kustwacht (EGKW), uitsluitend betrekking heeft op grensbewakingsoperaties en voor wat betreft SAR-activiteiten alleen als deze zich voordoen in dat verband. Het kabinet zal dan ook in gesprekken over dit samenwerkingsverband duidelijk maken dat de inzet van Frontex niet specifiek bedoeld is voor SAR-operaties. Het kabinet merkt op dat wat betreft de interdisciplinaire contactgroep, eerst duidelijk moet worden wie er deelnemen aan deze groep, alvorens hierover een oordeel kan worden geveld. Het kabinet wil dan ook graag dat de Commissie verduidelijkt hoe deze contactgroep zal werken in de praktijk: zo is nog niet duidelijk welke autoriteiten en landen er in deze contactgroep deel zullen nemen en hoe dit zich verhoudt tot bestaande praktijken. In de algemene mededeling7 spreekt de Commissie over de expert groep en het identificeren en delen van best practices tussen lidstaten. Het kabinet is benieuwd of en op welke wijze deze worden geïdentificeerd of worden vastgesteld danwel aanbevolen door deze groep; dit wordt in de Aanbeveling niet nader uitgewerkt. Wegens bovengenoemde onduidelijkheden betwijfelt het kabinet of deze aanbeveling daadwerkelijk bij zal dragen aan de gewenste normalisering van SAR-praktijken op de Middellandse Zee Tevens plaatst het kabinet vraagtekens bij de eis om tenminste op jaarlijkse basis te rapporteren aan de Commissie over de implementatie van de aanbeveling. Er wordt verwezen naar «alle relevante informatie», maar dit is een breed begrip. Het is niet duidelijk om wat voor informatie het precies gaat en daardoor is het ook lastig om te bepalen welke informatie moet worden aangeleverd en welke nationale autoriteiten deze informatie gaan leveren. Het kabinet merkt op dat dergelijke rapportages nuttig kunnen zijn mits de juiste vragen worden gesteld en het helpt om de situatie op de Middellandse Zee beter in kaart te brengen. Tevens is het voor het kabinet van belang dat de Commissie meer duidelijkheid geeft over de bij de rapportage horende financiële en administratieve lasten. Het kabinet zal deze voorwaarden waar relevant opbrengen. 6 7 Kamerstuk 32 317, nr. 535. COM(2020) 609. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 22 112, nr. 2962 4 c) Eerste inschatting van krachtenveld Waarschijnlijk zal een aantal lidstaten, waaronder met name de lidstaten van eerste aankomst op de Centraal Mediterrane Route, meer coördinatie op deze thematiek verwelkomen, waarbij zij overigens zullen insisteren op verdere regulering. Het is de verwachting dat andere Lidstaten, evenals Nederland, kritisch zullen staan tegenover de aanbeveling om tenminste jaarlijks te rapporteren aan de Commissie. Mogelijk zullen bepaalde lidstaten terughoudend zijn om actief deel te nemen aan de interdisciplinaire contactgroep. Dit brengt immers extra (administratieve) inspanningen met zich. Naar verwachting zal het Europees Parlement de aanbeveling verwelkomen. Het Europees Parlement heeft al eerder opgeroepen tot meer capaciteit en coördinatie wat betreft SAR-operaties uitgevoerd in het Middellandse Zeegebied, ook door niet-statelijke actoren. 4. Grondhouding ten aanzien van bevoegdheid, subsidiariteit, proportionaliteit, financiële gevolgen en gevolgen op het gebied van regeldruk en administratieve lasten a) Bevoegdheid De aanbeveling raakt aan het beleidsterrein van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. Op dit beleidsterrein heeft de Unie een gedeelde bevoegdheid met de lidstaten (zie artikel 4, lid 2, sub j, VWEU). Op grond van artikel 292 van het EU-Werkingsverdrag is de Commissie bevoegd terzake aanbevelingen vast te stellen. Aanbevelingen zijn juridisch niet bindend (artikel 288 VWEU). Het kabinet acht dit de juiste rechtsgrondslag voor deze aanbeveling en heeft dan ook een positieve grondhouding ten aanzien van de bevoegdheid. Het coördineren en uitvoeren van SAR-operaties betreft een verantwoordelijkheid voor betrokken nationale autoriteiten. b) Subsidiariteit Het kabinet heeft een positieve grondhouding ten aanzien van subsidiariteit. Gelet op de aanhoudende substantiële aantallen irreguliere migranten en vluchtelingen die de levensgevaarlijke oversteek vanaf de Noord-Afrikaanse kust naar de EU ondernemen en de grootschalige secundaire migratie die de open Schengenzone mogelijk maakt, is een Europese aanpak met een coördinerende rol van de Commissie middels een Aanbeveling meer geschikt dan optreden door lidstaten (op centraal, regionaal of lokaal niveau) alleen. Het kabinet erkent dan ook de inspanningen van de Commissie om de samenwerking tussen Lidstaten op dit terrein te verbeteren. c) Proportionaliteit Het kabinet heeft een positieve grondhouding met kanttekeningen ten aanzien van de proportionaliteit. De aanbeveling heeft als doel om samenwerking tussen Lidstaten ten aanzien van SAR-operaties uitgevoerd door schepen van private partijen in het Middellandse Zeegebied te bevorderen. De aanbeveling stelt in essentie dat de samenwerking tussen Lidstaten moet worden verbeterd. De Aanbeveling gaat daarmee niet verder dan noodzakelijk. Het instellen van een contactgroep en het rapporteren over de implementatie van de Aanbeveling (mits de juiste vragen worden gesteld), kan geschikt zijn om het beoogde doel te bereiken, mits de juiste vragen worden gesteld. Het delen van best practices is op het oog een goede manier om de samenwerking tussen lidstaten op dit onderwerp te bevorderen, waarbij er voldoende ruimte Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 22 112, nr. 2962 5 wordt gelaten aan de lidstaten. Maar, zoals aangegeven heeft het kabinet wel kritische vragen ten aanzien van de praktische uitwerking en doeltreffendheid van deze op te richten interdisciplinaire contactgroep. d) Financiële gevolgen Aan het voorstel waarin wordt opgeroepen tot meer interdisciplinaire samenwerking zijn vooralsnog geen financiële consequenties verbonden. Het verzamelen van benodigde gegevens heeft mogelijk wel financiële gevolgen. Echter, de reikwijdte van de informatieverzameling is nog niet bekend. Wij zullen de Commissie informeren naar de reikwijdte van de informatieverzameling en mogelijke administratieve lasten die hieruit voortkomen. Het kabinet is van mening dat eventueel benodigde financiële middelen primair gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van het MFK 2014–2020 en het MFK 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. Eventuele budgettaire gevolgen zullen worden ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen, conform de regels inzake budgetdiscipline. e) Gevolgen voor regeldruk, administratieve lasten en concurrentiekracht Er is geen toename van de regeldruk en administratieve lasten als gevolg van de Mededeling voorzien. Hierbij wordt wel opgemerkt dat het nog niet duidelijk is hoe veel en wat voor informatie door lidstaten aangeleverd moet worden bij de Commissie. Mogelijk volgen hieruit een toename aan administratieve lasten. Het kabinet zal hier voor waken. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 22 112, nr. 2962 6
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/b68c1d69-142d-4fa1-86f5-3b7b32788740
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2022–2023 2 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 2007 Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het afpakken en herbestemming van misdaadgeld (ingezonden 23 februari 2023). Antwoord van Minister Yeşilgöz-Zegerius (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 27 maart 2023). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1895. Vraag 1 Wat houden uw plannen concreet in om afgepakt crimineel vermogen makkelijker terug te geven aan de samenleving? Welke wetten en regels verzetten zich hier nu precies tegen en wat moet er worden gewijzigd? Wanneer kan de Kamer de precieze uitwerking van dit beleidsvoornemen tegemoet zien?1 Antwoord 1 Misdaad mag niet lonen en juist daarom is het verstoren van het crimineel verdienmodel cruciaal in de strijd tegen de georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. Dit crimineel verdienmodel is namelijk de drijfveer achter deze vorm van criminaliteit. Door afgepakt vermogen maatschappelijk te herbestemmen wordt zichtbaar gemaakt dat misdaad inderdaad niet loont. Daarnaast wordt afgepakt vermogen teruggegeven aan de samenleving die te lijden heeft onder diezelfde misdaad. Maatschappelijk herbestemmen mogelijk maken is ingewikkeld. Zo zijn er veel partners bij betrokken, moet het afgepakte goederen geschikt zijn voor herbestemming en moet dit de maatschappij zo veel mogelijk ten goede komen. Dit is de reden dat ik aan de hand van pilots onderzoek hoe maatschappelijk herbestemmen het beste kan worden gerealiseerd. Om deze pilots mogelijk te maken is bij het Coalitieakkoord geld vrijgemaakt zodat maatschappelijk kan worden herbestemd. Concreet staan na de pilot van Schiedam, die binnenkort van start gaat, ook Rotterdam en Breda op de agenda. Ook onderzoek ik op welke wijze roerende goederen kunnen worden herbestemd. 1 ah-tk-20222023-2007 ISSN 0921 - 7398 ’s-Gravenhage 2023 RTL Nieuws, 22 februari 2023, Kabinet wil van criminelen afgepakt geld investeren in wijken (https://www.rtlnieuws.nl/nieuws/politiek/artikel/5367213/crimineel-vermogen-justitie-schiedammaatschappij-herbstemmen). Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Aanhangsel 1 Aan de hand van deze pilots zal blijken of, en zo ja welke, wetten en regels momenteel in de weg staan van het structureel maatschappelijk herbestemmen en hoe deze gewijzigd dienen te worden. Ik zal de Tweede Kamer hiervan op de hoogte houden door middel van de halfjaarlijkse brieven omtrent de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. Vraag 2 Wat is precies de reden en de achtergrond van dit beleidsvoornemen om afgepakt crimineel vermogen anders te bestemmen? Antwoord 2 Financieel gewin is het onderliggende motief van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. Om deze vorm van criminaliteit tegen te gaan, is het afpakken van crimineel vermogen en daarmee het verstoren van het criminele verdienmodel een essentieel aanknopingspunt. Afgepakt vermogen, waaronder de verkoopopbrengst van afgepakte goederen, vloeit terug naar de staatskas. In zekere (abstracte) zin is dit al een vorm van maatschappelijk herbestemmen, aangezien betalingen uit deze staatskas in essentie worden gedaan ten behoeve van Nederland en haar inwoners. Wat hierin echter ontbreekt is de zichtbaarheid van maatschappelijk herbestemmen: voor de samenleving is niet zichtbaar welke goederen zijn afgepakt van criminelen en op welke wijze deze goederen worden teruggegeven aan de (getroffen) gemeenschap. Met maatschappelijk herbestemmen wordt criminaliteit aangepakt doordat het expliciet zichtbaar maakt dat misdaad niet loont en de overheid initiatieven steunt die de leefbaarheid in de omgeving verbeteren. Vraag 3 Leidt dit plan ook tot meer afgepakt misdaadgeld? Zo nee, waarom niet? Antwoord 3 Het maatschappelijk herbestemmen staat los van het strafrechtelijk apparaat dat zich bezighoudt met het afpakken van crimineel vermogen. Dit moet ook zo blijven, omdat vermenging hiervan zou kunnen leiden tot perverse prikkels bij de opsporing en vervolging. Wel wordt zichtbaarder wat er met afgepakt crimineel vermogen gebeurt en kunnen kwetsbare wijken gesteund worden in hun weerbaarheid tegen georganiseerde criminaliteit (zie ook het antwoord op vraag 5). Vraag 4 Deelt u de mening dat investeringen in wijken, met name die wijken die veel last hebben van criminaliteit en overlast, sowieso noodzakelijk zijn, en niet afhankelijk moeten zijn van de opbrengsten van afgepakt misdaadgeld? Zo nee, waarom niet? Antwoord 4 Ik deel uw mening. In de strijd tegen georganiseerde en ondermijnende criminaliteit is het zaak om wijken die veel last hebben van criminaliteit weerbaarder te maken. Om dit te bereiken wordt afgepakt vermogen onder meer herbestemd met het doel om kwetsbare wijken weerbaarder te maken. Daarnaast worden er, vanuit zowel het Ministerie van JenV als andere ministeries, investeringen gedaan om kwetsbare wijken te helpen. Voor deze investeringen is geld vrijgemaakt en dit is niet afhankelijk van afpakopbrengsten. Vraag 5 Waarom zijn deze twee verschillende discussies of ambities, te weten 1) het afpakken van misdaadgeld omdat misdaad niet mag lonen, en 2) het investeren in wijken voor de leefbaarheid en sociale samenhang, op deze wijze volgens u noodzakelijkerwijs met elkaar verbonden? Wat schieten we hier nu precies mee op? Antwoord 5 Maatschappelijk herbestemmen kan bijdragen aan het vertrouwen van burgers in de overheid, door te laten zien dat misdaad niet loont. Afhankelijk van het maatschappelijk doel waarvoor de afgepakte middelen worden ingezet, kan het bijdragen aan het gemeenschapsgevoel en de sociale cohesie Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Aanhangsel 2 (bijv. door financiering van een buurthuis of buurtkantine) of er kan een preventieve werking van uitgaan (bijv. door financiering van trajecten gericht op kwetsbare jongeren). Juist in wijken waar kinderen soms opkijken naar criminelen is het van groot belang zichtbaar te maken dat criminaliteit niet loont. Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Aanhangsel 3
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/2296a9ec-e9d4-46e5-bf44-d8116d49d620
Doden van zorgbehoevende dieren Inhoudsopgave Procedure3 Leeswijzer3 Samenvatting4 1. Inleiding 8 1.1 Achtergrond 1.2 Vragen van de minister 1.3 Relatie met eerdere zienswijzen 8 8 9 2. Achterliggende zorgen 11 2.1 Dodingspraktijk en dierhouderij 2.2 Het individuele dier binnen het bedrijf 2.3 Opvattingen van het publiek 2.4 Gewetensnood bij dierhouders 11 11 12 13 3. Afbakening 15 3.1 Wat verstaan we onder zorgbehoevend? 3.2 Hoe verhoudt dit begrip zich tot dierwaardige dierhouderij? 3.3 Wat valt onder euthanasie? 3.4 Welke dierpraktijken nemen we in beschouwing? 15 16 17 19 4. Afweging van waarden en belangen 20 4.1 Waarden en belangen 4.2 Waarden gerelateerd aan de mens 4.3 Waarden gerelateerd aan het dier 4.4 Overige waarden 21 21 22 23 5. Relevante criteria in het besluitvormingsproces 24 5.1 Categorie I: Het dier dient uit zijn lijden te worden verlost 5.2 Categorie II: Inspanningen en kosten zijn economisch niet haalbaar 5.3 Belangrijke vragen 24 25 26 6. Professionalisering en dialoog 27 6.1 Ondersteuning en ketenkwaliteitssystemen 6.2 Scholing en professionalisering 6.3 Communicatie en dialoog 27 28 29 7. Conclusies en aanbevelingen 30 Bronnen33 Samenstelling van de raad 34 Bijlage 1: Geraadpleegde praktijkdeskundigen 35 RDA.0223.021 DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 2 Procedure Deze zienswijze van de Raad voor Dierenaangelegenheden is opgesteld op verzoek van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en voorbereid door een forum bestaande uit de raadsleden prof. dr. ir. L.A. den Hartog (voorzitter), dr. H.A.P. Urlings, drs. F. Verstappen, J. van de Ven, drs. R.A. Tombrock, D.M. Eppink DVM, MSc. (jong RDA) en mr.drs. J. Staman. Om alle leden van het forum optimaal inzicht te verschaffen in het doden van zorgbehoevende dieren, is voor verschillende praktijken de thans bestaande toestand geschetst. Schetsen zijn gemaakt voor de opvang van uitheemse en gezelschapsdieren, voor manegebedrijven, voor dierentuinen, voor slachthuizen en voor melkvee-, melkgeiten-, varkens- en leghennenbedrijven. Voor het samenstellen van deze schetsen is informatie ingewonnen bij 18 verschillende praktijkdeskundigen, teksten zijn voor commentaar en aanvullingen teruggelegd. De schetsen zijn door het forum vooral gebruikt om een beter beeld te krijgen van de praktijk van het doden van zorgbehoevende dieren en de overwegingen die er spelen, zonder daarbij te streven naar volledigheid. Om de omvang van deze zienswijze te beperken, is besloten om hierin alleen voorbeelden uit deze schetsen op te nemen. Het forum werd bij haar werkzaamheden ondersteund door de commissiesecretarissen dr. K. van Hees en dr. ing. H. Hopster van het RDA-team. De concepttekst van deze zienswijze is in delen besproken in het forum waarna deze gesprekken hun weerslag kregen in een volledige concept zienswijze. Dit concept is in een horizontale toets voorgelegd aan alle leden van de Raad, aan de leden van jong-RDA en aan het RDA-team. Opmerkingen en aanvullingen van deze leden zijn vervolgens verwerkt in de zienswijze zoals deze voor u ligt. Deze zienswijze is dan ook een product van de gehele Raad. Leeswijzer Deze zienswijze gaat dieper in op de besluitvorming rond het doden van zorgbehoevende dieren en de belangen, waarden en criteria die daarbij een rol spelen. Ook wordt aandacht besteed aan hoe praktijken kunnen worden verbeterd en hoe dit lastige onderwerp beter bespreekbaar kan worden gemaakt. In hoofdstuk 1 wordt het onderwerp ingeleid en de vraag van de minister weergegeven. In hoofdstuk 2 zijn onderliggende zorgen over de huidige dodingspraktijk en de maatschappelijke opvattingen over het doden van dieren beknopt weergegeven, vanuit het perspectief van burgers en dierhouders. Voorbeelden geven situaties weer waar het schuurt. In hoofdstuk 3 wordt het onderwerp ingekaderd tot de bedrijfsmatige houderij van dieren, wordt het begrip ‘zorgbehoevend’ gedefinieerd en het begrip euthanasie nader geduid. Hoofdstuk 4 geeft de verschillende waarden en belangen weer die een rol spelen bij het besluit om dieren eerder dan de bedoeling was (voortijdig) te doden. Hoofdstuk 5 gaat in op de criteria die kunnen gelden bij het besluit om dieren voortijdig te doden en eindigt met vragen die van nut kunnen zijn in het gesprek over dit lastige onderwerp. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op professionalisering van praktijken en op het beter bespreekbaar maken van het onderwerp. Hoofdstuk 7 sluit af met conclusies en aanbevelingen. RDA.0223.021 DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 3 Samenvatting Achtergrond en vragen Dierhouders zijn wettelijk verplicht dieren de zorg te bieden die ze redelijkerwijs behoeven (artikel 1.3 Wet dieren). Daar hoort ook een verantwoord beleid bij voor dieren waarvan het leven eerder dan voorzien moet worden beëindigd. Het besluit om dieren voortijdig te doden is een problematisch, maar noodzakelijk onderdeel van onze zorg voor dieren. De positie van dieren in onze samenleving verandert en het doden van dieren roept in toenemende mate vragen op. De maatschappelijke kritiek spitst zich toe op de zorgvuldigheid waarmee wordt besloten om dieren te doden en op een verantwoorde uitvoering van zo’n besluit. De minister van LNV heeft de Raad voor Dierenaangelegenheden gevraagd zich in een zienswijze uit te spreken over euthanasie van zorgbehoevende dieren. De kernvraag luidde hoe een verantwoord euthanasiebeleid voor deze dieren er uit zou kunnen zien. Bij de beantwoording heeft de Raad zich gebogen over enkele deelvragen: • welke belangen en waarden spelen een rol bij een besluit om het leven van een dier voortijdig te beëindigen? • welke criteria moeten daarbij worden betrokken? • en hoe kan de dierhouderij in het kader van het verantwoord ondernemen de transparantie vergroten, met oog voor zowel dier als dierhouder? Kaders Zorgbehoevend Bij mensen wordt gesproken van ‘zorgbehoevend’ als een persoon langdurig nauwelijks of niet meer in staat is om voor zichzelf te zorgen. Voor dieren heeft het begrip zorgbehoevend een andere betekenis. Gehouden dieren zijn per definitie beperkt zelfredzaam en behoeven levenslang zorg van mensen. De Raad verstaat onder ‘zorgbehoevende dieren’: dieren waaraan binnen het huidige economische model geen perspectief kan worden geboden op een leven dat minimaal voldoet aan de geldende wettelijke normen voor dierenwelzijn. Categorie I en II Binnen die groep onderscheiden we grosso modo twee categorieën. Categorie I omvat dieren waarbij ernstige pijn en onherstelbare welzijnsschade alleen kan worden beëindigd door hun leven te beëindigen. Categorie II bestaat uit dieren waarvoor een leven dat minimaal voldoet aan de geldende wettelijke normen niet mogelijk wordt geacht omdat dit inspanningen vraagt die verder gaan dan hetgeen binnen het huidige economische model, redelijkerwijs van de individuele dierhouder gevraagd kan worden. Het betreft vaak dieren die niet ondraaglijk lijden, maar die niet of niet langer geschikt zijn voor het doel waarvoor ze bestemd zijn – ook niet na behandeling en herstel - en waarvoor geen economisch haalbare alternatieve bestemming mogelijk is. Met het doden van zorgbehoevende dieren bedoelen we in deze zienswijze de actieve, voortijdige beëindiging van het leven van dieren uit de twee genoemde categorieën. Ook bij voortijdig doden geldt als uitgangspunt dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden wordt bespaard. Nooddoding De Raad pleit voor een zorgvuldig gebruik van begrippen en stelt voor om bij dieren, in plaats van euthanasie, de term ‘nooddoding’ te hanteren. Nooddoding is een verbijzondering van voortijdig doden, enkel en alleen in het belang van het dier, om het uit uitzichtloos lijden te verlossen. RDA.0223.021 DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 4 De Raad hanteert deze term liever dan euthanasie, omdat euthanasie zijn betekenis vooral aan de toepassing bij mensen ontleent en staat voor actieve levensbeëindiging op verzoek van een wilsbekwame patiënt. Bij dieren is geen sprake van zelfbeschikking of wilsbekwaamheid. Bedrijfsmatige dierhouderij In deze zienswijze beperken we ons tot de bedrijfsmatige dierhouderij. Die omvat bedrijven met productiedieren, manegebedrijven, slachthuizen, dierentuinen, stads- en kinderboerderijen, dierenasielen en dierenopvangcentra alsmede bedrijven waar gezelschapsdieren worden gefokt. Op al die bedrijven doen zich gevallen voor waarin besloten moet worden over voortijdige beëindiging van het leven van dieren. Maatschappelijke opvattingen In onze samenleving stemt meer dan tachtig procent van de mensen in met nooddoding van dieren als dat op voornamelijk diergeneeskundige gronden gebeurt (categorie I). De acceptatie lijkt aanzienlijk geringer als het gaat om het voortijdig doden van dieren om economische redenen (categorie II). Mensen die moeten besluiten tot het voortijdig doden van dieren, en meer nog zij die bij de uitvoering zijn betrokken, ervaren verschillende vormen en gradaties van gewetensnood. Samen met het taboe dat er rust op het doden van dieren, kan dit leiden tot uit- of afstel van een tijdig, noodzakelijk besluit om een dier uit zijn lijden te verlossen. Waarden en belangen Het doden van zorgbehoevende dieren mag nooit vanzelfsprekend zijn. Bij de legitimatie spelen verschillende waarden en belangen elk hun eigen rol. Ze hangen samen met het doel waarvoor dieren door de mens worden gehouden (productie, recreatie, opvang), met het dier zelf (intrinsieke waarde), met de relatie tussen dier en houder (affectieve waarde, instrumentele waarde) en met overige waarden (beslag op grondstoffen en hulpbronnen, medicatie, arbeid of ruimte en de gevolgen voor veiligheid en volksgezondheid). Criteria Voor dieren in categorie I worden andere criteria gehanteerd dan voor dieren in categorie II. Een besluit om een dier uit zijn lijden te verlossen (cat. I) berust vrijwel altijd op diergeneeskundige gronden. Maatgevende criteria om tot nooddoding te besluiten zijn onder andere: afwezigheid van het vermogen om te voorzien in basislevensbehoeften (eten, drinken, ademhalen, ontlasten of mobiliteit), ernstig mentaal of fysiek lijden en slechte of onzekere herstelprognose of onomkeerbare gedragsproblemen waaronder het dier zelf lijdt. Bij dieren in categorie II wordt het in leven laten van dieren economisch niet haalbaar geacht. Dit is bijvoorbeeld het geval bij pasgeboren dieren met geringe overlevingskansen, dieren die een gevaar vormen voor de omgeving, of dieren die ongeschikte eigenschappen hebben voor het doel van de houderij. Voorkomen moet worden dat het voortijdig doden van dergelijke dieren een routine wordt. In die situaties zal moeten worden nagegaan of er achterliggende structurele oorzaken zijn en hoe deze zijn op te heffen. Er zijn dan bedrijfs- of systeemaanpassingen nodig om de noodzaak tot het voortijdig doden van dieren terug te dringen. De RDA vindt dat dit nadrukkelijk een plek moet krijgen in de besprekingen over het convenant Dierwaardige Veehouderij. Professionalisering en dialoog Binnen de bedrijfsmatige dierhouderij groeit de aandacht voor het voortijdig doden, de vereiste zorgvuldigheid van de besluitvorming en de ermee samenhangende gevoeligheden in de praktijk en in de samenleving. Er circuleren goede voorbeelden van beslisondersteuners, richtlijnen en RDA.0223.021 DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 5 protocollen waarmee besluiten tot het doden van zorgbehoevende dieren op zorgvuldige en controleerbare wijze tot stand kunnen komen. Er zijn ook benchmarken op basis waarvan eventuele bedrijfsspecifieke of sectorgebonden oorzaken geïdentificeerd en aangepakt kunnen worden. Zo’n instrumentarium is echter niet voor alle diercategorieën in alle sectoren beschikbaar. Ook blijft het bespreekbaar maken van dit emotioneel en moreel beladen onderwerp voor velen lastig. Conclusies De belangrijkste conclusies van deze zienswijze zijn: • De intrinsieke waarde van het dier en aandacht voor een goede omgeving, goede voeding, goede gezondheid, ruimte voor natuurlijk gedrag en het bereiken van een positieve emotionele staat voor het individu dienen in alle gevallen vertrekpunt voor onze omgang met dieren te zijn, ook als het gaat om het voortijdig doden ervan; • We onderscheiden voor het doden van zorgbehoevende dieren twee categorieën: dieren die ondraaglijk lijden en in hun eigen belang voortijdig moeten worden gedood (cat. I) en dieren waaraan, binnen de grenzen van het huidige economisch model, door de individuele houder geen leven volgens minimaal de wettelijke normen geboden kan worden en waarvoor geen economisch haalbare alternatieve bestemming mogelijk is (cat. II); • Bij alle vormen van bedrijfsmatige dierhouderij doet de noodzaak om zorgbehoevende dieren voortijdig te doden zich op enig moment en om enigerlei reden voor. Het is onacceptabel om een dier dat ernstig lijdt en niet zal herstellen aan zijn lot over te laten en langzaam te laten sterven; • In onze samenleving stemt een grote meerderheid in met nooddoding (categorie I). De acceptatie lijkt aanzienlijk geringer als het gaat om het voortijdig doden van dieren om economische redenen (categorie II); • Per dierpraktijk en per situatie verschillen de waarden en belangen die in het geding zijn bij de afweging om dieren voortijdig te doden. In alle gevallen geldt dat het zou moeten gaan om incidentele gevallen. Als sprake is van routinematig voortijdig doden, dan zijn bedrijfsaanpassingen of systeemverandering noodzakelijk; • Mensen die moeten besluiten tot het voortijdig doden van dieren en in sterkere mate degenen die bij de uitvoering betrokken zijn, ervaren verschillende vormen en gradaties van gewetensnood. Dat kan belemmerend werken op het tijdig nemen en uitvoeren van zo’n besluit; • Beslisondersteuners, richtlijnen en protocollen kunnen bijdragen aan een zorgvuldiger en controleerbare besluitvorming en uitvoering. Met benchmarksystemen kunnen bedrijfsspecifieke of sectorgebonden oorzaken aangepakt worden. Zo’n instrumentarium is echter niet voor alle diercategorieën in alle sectoren beschikbaar. • Voortijdig doden van (veelal jonge) dieren is een emotioneel en moreel beladen onderwerp en voor velen lastig bespreekbaar, waardoor verbeteringen worden belemmerd. Aanbevelingen De RDA bepleit een herijking van het kader waarbinnen tot het voortijdig doden van dieren wordt besloten. Dit zou moeten gebeuren in gezamenlijkheid door de overheid, de dierpraktijken en de Dierenbescherming. De Raad doet daarvoor de volgende aanbevelingen: Doe meer aan preventie De veranderende positie van het dier in de samenleving en het groeiende ongemak over het doden van dieren vragen om preventie. Dat wil zeggen, het voorkomen van situaties waarin zorgbehoevende dieren moeten worden gedood of tenminste maatregelen waardoor het aantal gevallen wordt verminderd. De RDA doet sectorpartijen twee aanbevelingen. • Zorg ervoor dat in alle vormen van bedrijfsmatige dierhouderij voldoende aandacht wordt RDA.0223.021 DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 6 besteed aan het individuele dier. Zet sterk in op preventie en voorkom zo veel mogelijk dat er zorgbehoevende dieren ‘ontstaan’. • Overdenk waar de noodzaak tot het voortijdig doden van dieren structureel verankerd is geraakt in houderijsystemen en ontwikkel alternatieven waarmee dit zoveel mogelijk kan worden teruggedrongen, met als focus het individuele dier. Dit zal expliciet een plek moeten krijgen in de discussie over Dierwaardige Veehouderij. Begin bij een zorgvuldige afweging De erkenning van de intrinsieke waarde van dieren maakt dat doden nooit vanzelfsprekend kan zijn. Elke situatie vraagt om een zorgvuldige afweging, die expliciet maakt welke waarden en belangen worden meegenomen en hoe het belang van de onderhavige dieren zich daarmee verhoudt. • De RDA raadt sectorpartijen aan om richtlijnen en instrumenten te laten ontwikkelen voor alle relevante diersoorten en vormen van bedrijfsmatige dierhouderij. Daarnaast adviseert de Raad het voortijdig doden van zorgbehoevende dieren waar mogelijk op te nemen in ketenkwaliteitssystemen. • Overheid moet systemen ontwikkelen om gegevens van bedrijfsmatige dierhouders voor een benchmark te verzamelen. In ruil voor hun deelname ontvangen dierhouders informatie, begeleiding, scholing en training om tot verbeteringen te komen, waarmee het aantal zorgbehoevende dieren kan worden teruggedrongen. Zorg voor een verantwoorde uitvoering In alle gevallen dient het doden tijdig en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid te worden uitgevoerd door vakbekwame mensen. De Raad adviseert de overheid het volgende: • Leg de verantwoordelijkheid voor het voortijdig doden van zorgbehoevende dieren bij de dierhouder, die daarvoor afstemt met deskundigen (bv. diergeneeskundigen, gedragsbiologen). Zorg daarbij voor voldoende effectieve ondersteuning bij het nemen van het besluit en bij een pijnloze en zachtzinnige uitvoering daarvan. Maak het onderwerp beter bespreekbaar Om het onderwerp beter bespreekbaar te maken zijn communicatie en opleiding belangrijk. • De Raad adviseert sectorpartijen: zorg voor een goede communicatie over het voortijdig doden van dieren; dat betreft zowel het delen van informatie binnen de bedrijfsmatige dierhouderij als het organiseren van dialogen om het onderwerp bespreekbaar te maken. • De Raad vindt dat de overheid het voortijdig doden van dieren expliciet een plek moet geven in het curriculum van dier-gerelateerde (MBO, HBO en WO) opleidingen en trajecten voor bij- en nascholing. RDA.0223.021 DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 7 1. Inleiding 1.1 Achtergrond De zorg voor dieren krijgt politiek, maatschappelijk en in de verschillende dierpraktijken tegenwoordig de nodige aandacht, met name als dieren jong en kwetsbaar zijn (Ouweltjes et al., 2020; RDA 2021). Sterfte van jonge dieren leidt tot vragen in de samenleving omdat het om jonge dieren gaat en het vrijwel altijd een voortijdige dood betreft. Dit wordt beschouwd als teken dat de zorg voor de jonge dieren niet op orde is of door economische factoren onder druk staat (RDA 2021). Het terugdringen van sterfte onder jonge dieren heeft daarom hoge prioriteit. En zullen echter altijd (jonge) dieren zijn, die er door uiteenlopende oorzaken erg slecht aan toe zijn en, binnen het huidige economische model, geen perspectief hebben op herstel, waardoor het beëindigen van hun leven een noodzakelijke afweging wordt. Ook komt het voor dat (pasgeboren) dieren met voor de dierhouder ongewenste eigenschappen weinig waarde hebben. Gehouden dieren zijn voor hun welzijn volstrekt afhankelijk van degene die ze houdt. Dierhouders zijn wettelijk verplicht dieren de zorg te bieden die ze redelijkerwijs behoeven (artikel 1.3 Wet dieren). Daar hoort ook een verantwoord beleid bij ten aanzien van dieren waarvan om uiteenlopende redenen het leven, eerder dan voorzien, moet worden beëindigd. Het besluit om dergelijke dieren voortijdig te doden is een problematisch, maar noodzakelijk onderdeel van onze zorg voor dieren. In de recent verschenen zienswijze over het doden van dieren (RDA 2022) concludeert de RDA dat de vanzelfsprekendheid van het doden van dieren momenteel ter discussie staat, maar niet in alle gevallen als problematisch of onwenselijk wordt beschouwd. Het is een handeling die om meer aandacht en discussie vraagt, zowel met betrekking tot de handeling zelf als tot bestaande houderijsystemen en praktijken die nopen tot het doden van dieren. 1.2 Vragen van de minister De minister wil graag dat de Raad zich uitspreekt over de euthanasie van zorgbehoevende dieren en hij heeft daarom de RDA om een zienswijze gevraagd. De kernvraag die ons daarbij is voorgelegd, is hoe een verantwoord euthanasiebeleid voor zorgbehoevende dieren er uit zou kunnen zien. Een verantwoord euthanasiebeleid geeft volgens de minister weloverwogen en inzichtelijke antwoorden op de volgende vragen: I. Wat zijn relevante criteria in het besluitvormingsproces rondom euthanasie van zorgbehoevende dieren? II. Welke belangen- en waardenoverwegingen spelen een rol in de afweging om tot euthanasie over te gaan? III. Hoe kan de praktijk de transparantie vergroten in het kader van verantwoord ondernemen, met oog voor zowel dier als dierhouder? In nauwe samenhang met bovenstaande vragen werkt Wageningen Livestock Research in het kader van beleidsondersteunend (BO) onderzoek in opdracht van het ministerie van LNV aan de volgende kennisvragen: i) welke criteria zijn van belang om de afweging in het besluitvormingsproces rondom euthanasie van zorgbehoevende dieren te onderbouwen, inclusief het ontwikkelen van beslisondersteuners voor verschillende diersoorten; ii) over welk kennis- en ervaringsniveau dient men te beschikken wanneer men een dier euthanaseert; iii) aan welke technische eisen dient een dodingsmethode te voldoen ter borging van het beschermen van het dier bij het doden en ter borging van de veiligheid van de gebruiker. RDA.0223.021 DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 8 Alles bij elkaar heeft het ministerie van LNV behoefte aan een handreiking voor beleid voor een weloverwogen en inzichtelijke besluitvorming ten aanzien van euthanasie van zorgbehoevende dieren en voor de mogelijkheden en middelen waarover de dierhouder moet kunnen beschikken voor een optimale uitvoering ervan. Kort gezegd wordt de RDA gevraagd naar een meer overkoepelende, beleidsmatige insteek met aandacht voor het communicatieve aspect en gaat het beleidsondersteunend onderzoek aan de slag met de technische kant. Doel van deze zienswijze is dan ook om antwoorden te geven op de vragen die de minister de RDA heeft gesteld. In de kern gaat het om duidelijke criteria voor het besluit tot euthanasie, het coherent kunnen beoordelen van de noodzaak hiervan en een heldere publieke verantwoording. 1.3 Relatie met eerdere zienswijzen De vraag van de minister raakt aan onderwerpen die recent in drie eerdere zienswijzen door de RDA aan de orde zijn gesteld. Als eerste noemen we de zienswijze ‘Zorg voor het jonge dier’ (RDA 2021). Daarin doet de RDA aanbevelingen om de sterfte van jonge dieren, zoveel als mogelijk is, terug te dringen. Evenwel is ook gesteld dat zelfs bij de beste zorg, sterfte nooit helemaal is te voorkomen. Met name wordt erop gewezen dat er bijvoorbeeld jonge dieren zijn die er door genetische afwijkingen, verwonding of ziekte zo slecht aan toe zijn, zonder perspectief op herstel, dat voortijdige beëindiging van hun leven onvermijdelijk is. Ook wordt gewezen op pasgeboren dieren die voor de dierhouder niet de gewenste eigenschappen (geslacht, erfelijke aanleg, uiterlijk) hebben waardoor ze van weinig of geen waarde zijn. Geconcludeerd wordt dat dit in allerlei dierhouderijsystemen voor komt, bij allerlei dierhouders en bij alle diersoorten. Eveneens relevant in dit verband is als tweede de zienswijze ‘Doden van dieren aan het licht’. Daarin wordt onder andere geconcludeerd dat het doden van dieren morele vragen oproept en dat dit steeds minder als vanzelfsprekend geaccepteerd wordt (RDA 2022). Het doden van dieren, zo concludeert de RDA (RDA 2022), vraagt om meer aandacht en meer debat over zowel de uitvoering van de handeling, als over systemen en praktijken die tot het doden van dieren leiden. Dit debat wordt noodzakelijk geacht om het ongemak over het thema weg te nemen, inclusief belemmeringen voor ontwikkelingen op het terrein van preventie, zorgvuldige afweging en verantwoorde uitvoering. De wettelijke zorgplicht brengt immers niet alleen de zorg voor het leven van dieren met zich mee, maar ook de verantwoordelijkheid voor het beperken van het doden van dieren en het maken van een zorgvuldige afweging voor het besluit tot doden. Om enigszins structuur aan te brengen in de uiteenlopende redenen om dieren te doden, ontwierp de RDA (RDA 2022) de volgende indeling: • Doden om lijden te beëindigen; • Doden van dieren die niet aan het beoogde doel voldoen; • Doden om overlast te voorkomen of te beheersen; • Doden in het kader van ziektebestrijding; • Doden voor menselijk nut. Vanwege de breedte van het thema zijn in de zienswijze ‘Doden van dieren aan het licht’ (RDA 2022) niet alle onderwerpen inhoudelijk behandeld. Ze dient als opmaat voor een breder debat over het doden van dieren met als doel om tot zorgvuldige, transparante afwegingen te komen en het welzijn van dieren bij het doden te verbeteren. Een vergelijkbaar betoog geldt ook voor de zienswijze ‘Zorg voor het jonge dier’. Ook in die zienswijze is voortijdige sterfte van jonge dieren in de breedte besproken, waardoor ook de zienswijze ‘Zorg voor het jonge dier’ als onderliggend aan deze zienswijze over euthanasie moet worden beschouwd. RDA.0223.021 DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 9 Tenslotte, als derde, dient de zienswijze ‘Dierwaardige veehouderij’ te worden genoemd. In de zienswijze ‘Dierwaardige veehouderij’ wordt een lans gebroken voor een transitie naar vormen van veehouderij waarin dieren meer kwaliteit van leven ervaren (‘a life worth living’), waar grenzen gesteld worden aan het aanpassen van het dier via fokkerij en er meer aandacht is voor de eigen belangen van het dier. Relevant is ook de vraag welk niveau van sterfte acceptabel is, met name daar waar het dierhouderijsysteem zelf het terugdringen van sterfte in de weg staat. Om het even welke oorzaak hier precies aan ten grondslag ligt en ongeacht of het zieke, kwetsbare dieren betreft die sterven of gezonde dieren die voortijdig worden gedood omdat er geen bestemming voor kan worden gevonden. Fundamenteler nog is de vraag in hoeverre een bedrijfsvoering levensvatbaar moet worden geacht als er structureel gezonde dieren worden geboren, waaraan om economische redenen geen dierwaardig bestaan kan worden geboden. Of, als dieren ziek worden of niet meer winstgevend zijn, niet in een dierwaardig bestaan kan worden voorzien. Dit roept zelfs de vraag op in hoeverre de zorgplicht de zorg voor dergelijke dieren nu al niet voorschrijft. De transitie naar een dierwaardige veehouderij zal volgens de RDA integraal, gezamenlijk met alle stakeholders en met een heldere regie van de overheid in gang moeten worden gezet. Recent is daartoe de start gemaakt1. In de systeemdiscussie over toekomstbestendige, dierwaardige veehouderij verdient de kwestie van sterk gespecialiseerde rassen en foklijnen expliciet te worden besproken. Wij beschouwen de zienswijzen ‘Doden van dieren aan het licht’ en ‘Zorg voor het jonge dier’ als onderliggend aan de scherper afgebakende vragen die ons door de minister zijn gesteld betreffende euthanasie van dieren die extra zorg behoeven. Deze vragen worden in deze zienswijze nader uitgewerkt. Tegelijkertijd lopen we ook tegen kwesties aan, die niet op korte termijn kunnen worden opgelost, omdat deze gerelateerd zijn aan fundamentele keuzes, onlosmakelijk verbonden met gangbare systemen voor dierlijke productie. Deze ‘systeemvragen’ dienen volgens de Raad expliciet een plek te krijgen in de gesprekken over het convenant Dierwaardige Veehouderij, als opmaat voor een vervolg over dierwaardige dierhouderij voor andere bedrijfsmatige praktijken. 1 Convenant voor een dierwaardige veehouderij | Nieuwsbericht | Rijksoverheid.nl RDA.0223.021 DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 10 2. Achterliggende zorgen In dit hoofdstuk wordt het doden van zorgbehoevende dieren kort toegelicht, te beginnen met de maatschappelijke kritiek op de dodingspraktijk en situaties waarin dit schuurt. Vervolgens wordt het voortijdig doden van dieren kort beschreven vanuit het perspectief van de burger en vanuit het perspectief van de dierhouder. 2.1 Dodingspraktijk en dierhouderij Dieren worden voor uiteenlopende doeleinden gehouden, in sterk van elkaar verschillende praktijken en situaties. Ook worden zij om heel verschillende redenen gedood. Wel geldt algemeen als uitgangspunt dat het doden, inclusief voorbereidingshandelingen zoals vervoer en het hanteren van dieren, gepaard dient te gaan met zo weinig mogelijk pijn, spanning of lijden (EU-Verordening 1999/2009). De maatschappelijke kritiek spitst zich veelal toe op de vraag of, gelet op het doel en de omstandigheden van het geval, het doden van dieren wel noodzakelijk is. In vervolg daarop gaat het erom of bij de dodingshandelingen voldoende zorgvuldigheid wordt betracht, of voldoende kennis en vaardigheid aanwezig is en of gebruik wordt gemaakt van de beste, nieuwste methodes. Belangrijke kritiek geldt dodingsmethoden, die onvoldoende zijn gebaseerd op de actuele stand van kennis, techniek en vaardigheden en daardoor onnodige pijn, spanning of lijden opleveren. De kritiek appelleert bovendien aan het voortbestaan van onvolkomenheden in de bedrijfsvoering en/ of het houderijsysteem, waardoor er te vaak incidenten optreden, aan economische druk op het dodingsproces en aan incidenten bij dodingen. Tegelijkertijd kan een dodingsmethode negatieve gevoelens bij mensen oproepen, terwijl de methode op zichzelf technisch gezien met zo weinig mogelijk pijn, spanning of lijden gepaard gaat. Nieuwe vormen van kritiek richten zich niet alleen op bestaande dodingspraktijken en de verbetering daarvan, maar ook op de bestaande dierhouderijpraktijken zelf. De legitimatie daarvan wordt geheel of op belangrijke onderdelen in twijfel getrokken. Die kritiek lijkt voort te komen uit veranderende opvattingen over dieren en de morele status van het dier. Afhankelijk van het doel waarvoor dieren gehouden worden en de voor- en nadelen die wij mensen van dieren ondervinden, spelen bij de afweging om het leven van dieren actief te beëindigen telkens andere belangen en waarden een rol. Dat betekent ook dat het belang van het dier met een wisselend complex van belangen van mensen moet wedijveren. 2.2 Het individuele dier binnen het bedrijf In deze zienswijze stellen we de zorg voor het individuele dier centraal. Dat houdt in dat dieren onnodig pijn, spanning of lijden bespaard moet worden en er uitzicht dient te zijn op een leven volgens wettelijke minimumnormen. Ondanks het streven naar een dierwaardige veehouderij is dat op dit moment de absolute ondergrens. Moet een dier gedood worden, dan dient dat conform het wettelijk kader te gebeuren, op verantwoorde wijze en met respect voor het dier. Het beëindigen van een dierenleven is niet vanzelfsprekend maar ook geen taboe. De RDA is van mening dat het besluit om een individueel dier voortijdig te doden weloverwogen genomen dient te worden, op basis van heldere criteria en op inzichtelijke wijze. Elk geval staat op zichzelf, elke situatie is weer anders en vraagt om een eigen afweging. Per geval zijn er verschillende waarden in het geding, die onderling zorgvuldig moeten worden afgewogen. Daarbij zijn de belangen van het dier niet automatisch ondergeschikt aan die van de mens. De verantwoordelijkheid voor een zorgvuldige totstandkoming en correcte uitvoering van een besluit RDA.0223.021 DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 11 tot voortijdige beëindiging van het leven van een individueel dier ligt volgens de RDA primair bij de eigenaar. Deze wordt geacht daarvoor zo nodig deskundige hulp in te roepen. Degene die het dier doodt, moet adequaat opgeleid en bekwaam zijn, en dient te beschikken over de juiste toegestane middelen. Bij bepaalde diersoorten heeft de dierenarts wettelijk gezien het monopolie op het gebruik van de voor doding benodigde middelen. Het komt voor dat een dierenarts desgevraagd weigert om het leven van een dier voortijdig te beëindigen. Ook het omgekeerde komt voor, een dierhouder die het advies van de dierenarts om tot doding over te gaan niet wil opvolgen. We moeten ons afvragen wie er in zo’n situatie uiteindelijk beslist en wat de gevolgen daarvan zijn voor het dier. De RDA adviseert te overwegen of in dergelijke gevallen in het belang van het dier een verplichting tot een ‘second opinion’ een oplossing biedt. Hieronder volgt een aantal categorie II situaties die zich in de praktijk voordoen, waarin zulke verschillen van inzicht kunnen optreden. • Er zijn vormen van bedrijfsmatige dierhouderij waarbij de houder gezonde dieren, omdat zij ongeschikt zijn voor het realiseren van het beoogde doel, wil (laten) doden, bijvoorbeeld incidentele seksfouten en agressieve asielhonden met niet te corrigeren gedragskenmerken. • In de gangbare vleesvarkenshouderij kan aangescherpt toezicht op transportwaardigheid ertoe leiden dat biggen die voor het overige gezond zijn, maar bijvoorbeeld een navelbreuk hebben, voortijdig worden gedood om te voorkomen dat ze later alsnog ongeschikt worden geacht voor vervoer. Terwijl onder aangepaste omstandigheden dieren met een intacte navelbreuk wel vervoerd en geslacht zouden kunnen worden. • Er zijn vormen van bedrijfsmatige dierhouderij waarin de kosten van een adequate behandeling van een dier en/of de benodigde inspanning dusdanig groot zijn dat de houder voortijdige beëindiging van het leven van een dier uit oogpunt van een duurzame bedrijfsvoering overweegt. Voorbeelden zijn te lichte, kwetsbare biggen, immobiele dieren en dieren met chronische aandoeningen. • Er zijn vormen van bedrijfsmatige opvang van dieren die op enig moment kampen met een tekort aan opvangcapaciteit en/of dieren in opvang hebben die niet herplaatsbaar blijken. • Er zijn vormen van bedrijfsmatige dierhouderij waarbij voortplanting wordt beschouwd als essentieel onderdeel van het natuurlijk gedrag van dieren en/of noodzakelijk is voor de instandhouding van een gezonde dierpopulatie. Indien jongen niet nodig zijn voor vervanging, qua genetische aanleg geen bijdrage kunnen leveren aan het fokprogramma en niet kunnen worden uitgeplaatst, ontstaat er een overschot aan dieren dat op het moment dat de situatie zich voordoet enkel kan worden beheerst door dieren te doden (in het Engels ‘population management euthanasia’). 2.3 Opvattingen van het publiek Er zijn verschillende redenen om dieren voortijdig op het bedrijf te doden en niet alle daarvan zijn even controversieel. Het minst controversieel is het doden van een dier in zijn eigen belang, om het bij gebrek aan vooruitzicht op herstel ernstig en/of langdurig (verder) lijden te besparen (categorie I). In publieksonderzoek (De Cock Buning et al. 2012) is specifiek gevraagd naar de legitimatie om dieren te doden. Het doen ophouden van lijden zag vrijwel iedereen (94%) als de belangrijkste legitimatie. Een dier dat een gevaar voor de mens vormt mocht om die reden volgens ruim acht van de tien (84%) respondenten gedood worden. Veel minder steun was er in dit onderzoek voor het doden van dieren die hun functie niet meer kunnen vervullen (11%) of overtollig zijn (7,4%), of als de kosten van de dierenarts te hoog oplopen (5,7%). Deze bevindingen werden bevestigd in recenter publieksonderzoek in opdracht van de RDA. Uit dit onderzoek (Kantar Public 2018) bleek dat meer dan 83% van de respondenten ernstig en uitzichtloos lijden van een dier een legitieme reden vindt om dieren te doden. Nauwelijks instemming (8%) daarentegen was er met het doden van een gezonde hond of kat ‘als je daar als eigenaar vanaf RDA.0223.021 DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 12 zou willen’. Bijna de helft (47%) van de respondenten had bezwaar tegen het doden van (oudere) productiedieren die niet langer van economisch nut zijn (Kantar Public 2018). Een vergelijkbaar aandeel (51%) vond het niet aanvaardbaar om in een dierentuin, asiel of opvangcentrum dieren te doden waarvoor geen plaats is en waarvoor binnen een half jaar geen goede bestemming is gevonden. Overigens vond ongeveer de helft (48%) van de respondenten dat vlees eten een basisbehoefte is die het slachten van dieren rechtvaardigt. Eén op de vijf Nederlanders was het daarmee oneens. De RDA concludeert uit bovenstaande publieksonderzoeken dat het voortijdig doden van dieren uit economische overwegingen (categorie II) bij het publiek waarschijnlijk beduidend problematischer ligt dan het doden om dieren lijden te besparen (categorie I). In geval van ziekte of pijnlijke lichamelijke afwijkingen die het dier ernstig belemmeren zonder reëel diergeneeskundig perspectief op herstel, is doden in het belang van het dier geboden. De Europese regelgeving over het doden van dieren die gehouden worden voor de productie van voedsel of andere dierlijke producten stelt aan de ethische plicht om dieren die pijn lijden te doden als randvoorwaarde dat het verlichten van de pijn economisch onhaalbaar is (EU-Verordening 1099/2009). Daarmee lijkt niet zozeer het doden van dieren om ze uit hun lijden te verlossen een punt van discussie, maar vooral wat economisch haalbaar is om de pijn te verlichten, ongeacht of het productiedieren, gezelschapsdieren of dierentuindieren betreft. Een afweging tussen kosten en baten speelt altijd mee wanneer besloten moet worden of een dier voortijdig moet worden gedood. Wanneer lijden zonder reëel perspectief op herstel niet kan worden voorkomen en een leven volgens minimaal de wettelijke normen niet kan worden geboden, is een adequaat euthanasiebeleid van cruciaal belang. Ouweltjes et al. (2020) bijvoorbeeld, pleitten in hun analyse van de aard en omvang van vroege sterfte bij biggen voor een goed euthanasieprotocol waarmee onnodig lijden van pasgeboren, weinig levenskrachtige biggen kan worden voorkomen. Een dergelijk dodingsbeleid mag er echter niet toe leiden dat voorbijgegaan wordt aan bedrijfs- of systeemgebonden oorzaken die tot relatief veel voortijdig doden van dieren leiden. Te denken valt hierbij aan factoren als het veel te jong spenen en of verplaatsen van dieren. In dit soort gevallen zijn bedrijfs- of systeemaanpassingen nodig om de noodzaak tot het voortijdig doden van dieren terug te dringen. Een vraagstuk dat, zoals eerder aangegeven, volgens de RDA in de besprekingen over het convenant Dierwaardige Veehouderij nadrukkelijk een plek moet krijgen. 2.4 Gewetensnood bij dierhouders Het voortijdig doden van bijvoorbeeld varkens blijkt voor dierverzorgers emotioneel belastend, afhankelijk van de mate waarin kan worden vastgesteld dat het dier ziek is of pijn heeft en niet zal herstellen (Matthis 2004). Eenzelfde spanning ervaren dierverzorgers op melkveebedrijven indien besloten moet worden om het leven van een koe voortijdig te beëindigen (Román-Muñiz et al. 2021). De verantwoordelijkheid om dieren zo goed mogelijk te verzorgen verhoudt zich in het algemeen slecht met het moeten besluiten dieren voortijdig te doden. Reeve et al. (2005) noemen dat de ‘caring-killing paradox’ waar dierverzorgers, in hun geval in centra waar dieren worden opgevangen, op enig moment mee geconfronteerd kunnen worden. Dat voortijdig doden als onderdeel van populatiemanagement ook in de dierentuinwereld bij dierverzorgers tot verdeelde reacties kan leiden (Powell en Ardaiolo 2016) en dat er al jaren een maatschappelijke discussie is over het doden van eendagshaantjes, onderstreept dat het doden van dieren op niet-diergeneeskundige gronden een controversieel en vaak emotioneel en moreel beladen onderwerp is. Ook de manier waarop het doden gebeurt doet ertoe. Vooral als het gepaard gaat met geweld kan dit door dierverzorgers als bijzonder onaangenaam worden ervaren (Leary et al. 2020). RDA.0223.021 DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 13 Uit de studie van Powell en Ardaiolo bleek ook dat mensen die de dieren dagelijks verzorgden, meer moeite hadden met het voortijdig doden van dieren dan managers en programmaleiders die niet dagelijks met dieren in contact kwamen. Programmaleiders gaven duidelijk prioriteit aan het beheer van de populatie, waar dierverzorgers het individuele dier vooropstelden. Bewustwording van het feit dat voortijdig doden als managementmaatregel in hun dierentuin werd toegepast bleek de acceptatie hiervan te verhogen. In de ‘Staat van het Dier’ (RDA, 2019) constateerde de RDA dat Nederlanders de afgelopen decennia een andere houding ten opzichte van dieren zijn gaan aannemen. Ze ontwikkelden meer respect voor dieren en inbreuken op dierenwelzijn worden tegenwoordig minder gemakkelijk geaccepteerd. Steeds meer mensen beschouwen dieren als partners in de zin van deelgenoten aan ons leven, medebewoners van onze planeet en onderdelen van eenzelfde ecosysteem. Deze veranderende houding leidt ertoe dat er minder nadruk ligt op het voldoen aan basisbehoeften, en meer op een ‘life worth living’ (kwaliteit van leven) voor het dier (RDA 2021a). Die veranderende socio-culturele attitude vraagt een terughoudender opstelling bij het voortijdig doden van dieren, in het bijzonder waar dit systematisch gebeurt en op niet-diergeneeskundige gronden. Dat betekent primair dat er gezocht moet worden naar alternatieven en dat, als het niet anders kan, besluiten tot het voortijdig doden van dieren steeds tijdig en zorgvuldig moeten worden genomen, op basis van heldere criteria. RDA.0223.021 DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 14 3. Afbakening Zoals in de eerdere zienswijze Doden van dieren aan het licht is geschetst, is het doden van dieren een enorm breed thema. Het verzoek van de minister vergt dan ook nadere inkadering. De RDA heeft zichzelf daarom de volgende vier vragen gesteld: • Wat verstaan we onder zorgbehoevend? • Hoe verhoudt dit begrip zich tot dierwaardige veehouderij? • Wat bedoelen we precies met euthanasie? • Welke dierpraktijken nemen we in beschouwing? Hieronder wordt toegelicht hoe we gekomen zijn tot antwoorden op deze vragen. We krijgen daarmee een scherper beeld van het eigenlijke probleem waarmee ook mogelijke handvatten worden geboden om het daadwerkelijk aan te pakken. 3.1 Wat verstaan we onder zorgbehoevend? Nergens in de Wet dieren staat aangegeven wat onder ‘zorgbehoevend’ moet worden verstaan. Het is dan ook aan de Raad om deze term nader te duiden. Bij mensen wordt gesproken van ‘zorgbehoevend’ als een persoon nauwelijks of niet meer in staat is om voor zichzelf te zorgen, waarbij dit substantieel gebrek aan zelfredzaamheid langdurig is. Gehouden dieren zijn echter altijd beperkt zelfredzaam en behoeven per definitie levenslang zorg van mensen. Ze worden door mensen gevoed, gedrenkt en van onderdak voorzien en beschermd tegen ziektes en predatoren. De term ‘zorgbehoevend’ vergt in deze zienswijze daarom een andere duiding. In deze zienswijze reserveert de RDA de term ‘zorgbehoevend’ voor dieren die van de individuele dierhouder een dermate, extra inspanning vragen waardoor deze dieren, binnen het huidige economische model, redelijkerwijs geen perspectief kan worden geboden op een bestaan dat voldoet aan de wettelijke minimumeisen. Er zijn grosso modo twee categorieën van omstandigheden waaronder het voortijdig (eerder dan de bedoeling is) doden van zorgbehoevende dieren aan de orde is: I. Het dier dient in zijn eigen belang onmiddellijk uit zijn lijden te worden verlost omdat: • het is uitbehandeld en de situatie verslechtert; • het ernstig letsel heeft opgelopen, verregaand is verzwakt of in een toestand verkeert van hevige pijn, spanning of stress waardoor het zich niet langer zelfstandig kan verplaatsen en/ of in de eigen groep kan handhaven; II. Het dier wordt om bedrijfseconomische redenen en bij gebrek aan een economisch haalbare alternatieve bestemming voortijdig gedood omdat: • de inspanningen, de kosten en/of de tijd benodigd voor herstel uitstijgen boven wat redelijkerwijs nog van de individuele houder van het dier kan worden verlangd; • het dier, al dan niet na behandeling en herstel, niet of niet langer geschikt is voor het doel waarvoor het aanvankelijk werd gehouden en niet herplaatst kan worden, of ingezet voor een andere bestemming. Tot de categorie I behoren dieren waarbij naar de overtuiging van de dierhouder, al dan niet na raadpleging van een deskundige, sprake is van ernstige welzijnsschade als gevolg van ondraaglijke ziekte, verwondingen of beperkingen, zonder uitzicht op herstel. Dit houdt onder andere in dat er naar de huidige diergeneeskundige maatstaven geen twijfel bestaat over de diagnose en een daarop gebaseerde, voor het dier uiterst sombere prognose, dat voorts vaststaat dat behandeling zinloos is en dat het staken van een eventueel lopende diergeneeskundige behandeling daarom RDA.0223.021 DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 15 gerechtvaardigd is. Hieronder vallen bijvoorbeeld ook dieren die als gevolg van een stalbrand door de inademing van hete rook en/of schadelijke gassen onherstelbare ademhalingsproblemen hebben opgelopen of direct door het vuur ernstig zijn aangetast, net als dieren die door toedoen van andere dieren, waaronder soortgenoten, dermate zijn toegetakeld dat herstel uitgesloten is. Bij dat laatste valt bijvoorbeeld te denken aan een kip die door koppelgenoten tot bloedens toe en onherstelbaar is verwond, een ranglage melkgeit die onder de sociale druk van haar soortgenoten en de door hen veroorzaakte, onherstelbare verwondingen dreigt te bezwijken of een schaap in de weide dat door een wolf onherstelbaar is verwond. In dit soort situaties blijft de dierhouder maar één optie over: het leven van het betreffende dier zo snel en zo pijnloos mogelijk (laten) beëindigen, om het uit zijn lijden te verlossen. Naast dieren die op het bedrijf waar ze worden gehouden ziekte, verwondingen of beperkingen oplopen, behoren ook dieren die dit onheil tijdens of na transport naar het slachthuis treft tot deze categorie. Het gaat dan om dieren die bij aankomst op het slachthuis zulk ernstig letsel hebben, of dusdanig zijn verzwakt of gestrest, dat zij niet langer zelfstandig en zonder ernstig lijden de route kunnen afleggen van het losbordes via de wachtruimte naar de plek waar ze worden bedwelmd en gedood. In dergelijke situaties mag bij aankomst op het slachthuis niet worden gedraald, maar worden de dieren onmiddellijk onder toezicht gedood. Hetzelfde geldt voor dieren die verderop in het traject door het slachthuis in zo’n toestand terechtkomen. Niet beslist ‘zorgbehoevende’ dieren in de strikte definitie die de Raad hier hanteert, maar dieren waarbij het besluit om ze voortijdig te doden geheel of gedeeltelijk op economische gronden berust behoren tot categorie II. Dit betreft dieren waarbij behandelen, doorbehandelen of verder voorzien in de benodigde (extra) verzorging, huisvesting of voeding dermate inspanningen vraagt, dat de kosten die daarmee gemoeid zijn redelijkerwijs niet van de houder gevraagd kunnen worden. Dit betreft onder andere (gezonde, jonge) dieren die niet ondraaglijk lijden, maar die niet, of niet langer, over eigenschappen beschikken die essentieel zijn voor het doel waarvoor ze door de houder bestemd zijn, al dan niet na behandeling en herstel. Denk hierbij aan asielhonden met niet te corrigeren gevaarlijke gedragskenmerken die uiteindelijk niet herplaatsbaar zijn, of aan bij geboorte te lichte en kwetsbare biggen, die vaak sterven, een structurele groeiachterstand oplopen of ziek worden en anderen besmetten. Ook ééndagshaantjes, seksfouten en kwenen van op eierproductie geselecteerde kippenlijnen zijn voorbeelden, net als dierentuindieren die vanwege hun sekse of afstamming onbruikbaar zijn voor fokprogramma’s, en waar ter plaatse noch elders ruimte voor gevonden kan worden. 3.2 Hoe verhoudt dit begrip zich tot dierwaardige dierhouderij? Onder categorie II valt ook het routinematig doden van jonge dieren, zoals dat in de huidige praktijk bij eendagshaantjes voorkomt. Dit staat op gespannen voet met de erkenning van de intrinsieke waarde van het dier en roept in onze samenleving steeds meer vragen op. Over de moraliteit van het doden van dergelijke dieren lopen de meningen sterk uiteen. Of mensen vinden dat dieren gedood mogen worden, en onder welke voorwaarden, hangt onder andere samen met hun fundamentele visie op de verhouding tussen mens en dier, in relatie tot het ecosysteem. De Raad vindt het niet passen om, gelet op het lopende gesprek over een nadere concretisering van dierwaardige veehouderij2, de ‘systeemproblematiek’ vanwege de complexiteit en de noodzaak tot fundamentele veranderingen in deze zienswijze te behandelen. De ‘systeemproblematiek’ met voortijdige doding, zoals deze zich voor kan doen in de context van andere bedrijfsmatige dierhouderijen, zoals dierentuinen, komt aan bod in specifiek op die praktijken toegesneden 2 Convenant voor een dierwaardige veehouderij | Nieuwsbericht | Rijksoverheid.nl RDA.0223.021 DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 16 andere zienswijzen van de Raad (zoals de Zienswijze ‘Dierentuin van de toekomst’, die momenteel wordt voorbereid). Niettemin hecht de Raad eraan om het voortijdig doden van gezonde, veelal jonge dieren om economische redenen hier wel te benoemen, vanwege de noodzaak om hiervoor werkbare oplossingen te zoeken. Primair zal alles erop gericht moeten zijn om te voorkomen dat dergelijke dieren hoe dan ook ‘ontstaan’, ook al zal dat nooit helemaal lukken. Een goed voorbeeld daarvan vindt de RDA de ontwikkeling van technieken waarmee het geslacht van een kuiken in een vroeg stadium in het broedei kan worden vastgesteld. Broedeieren van legrassen waarin mannelijke embryo’s in ontwikkeling zijn worden dan verder niet uitgebroed. Op deze wijze kan worden voorkomen dat er haantjes worden geboren die niet geschikt zijn voor de vleesproductie en daarom vrijwel standaard direct na uitkomst uit het ei worden gedood. Wereldwijd kan geslachtsbepaling van het embryo in het ei het voortijdig doden van 6,5 miljard eendagshaantjes voorkomen. Het kost uiteraard tijd om deze techniek te perfectioneren en overal in te voeren. De RDA is van mening dat, waar systeemaanpassingen het ontstaan van relatief grote aantallen ‘ongeschikte’ dieren kunnen beperken, afspraken hierover thuis horen in het convenant2 over de ontwikkeling naar een dierwaardige veehouderij. Het betreft hier immers veranderingen die diep ingrijpen in de huidige houderijsystemen, de verantwoordelijkheid van individuele spelers in de dierlijke productieketen overstijgen en een omslag vragen in het huidige efficiency denken. De veranderingen die daarvoor nodig zijn, dienen zorgvuldig te worden overwogen en geleidelijk te worden doorgevoerd. Daarmee valt deze discussie buiten de scope van deze zienswijze, ook al raakt deze aan de vraag van de minister. Waar het de veehouderij betreft, zullen de afspraken in het convenant over Dierwaardige Veehouderij dus nadrukkelijk ruimte moeten bieden voor de vraag hoe in de toekomst kan worden voorkomen dat de wijze waarop productiedieren worden gefokt en gehouden, onlosmakelijk verbonden raakt met het voortijdig doden van gezonde, jonge dieren. Zonder deze systeemdiscussie uit de weg te willen gaan, vindt de Raad deze, vanwege de implicaties voor toekomstige systemen, het best passen in de nadere uitwerking van dierwaardige veehouderij. Daarmee zal de bespreking van categorie II in deze zienswijze beperkt blijven tot incidentele gevallen van het voortijdig doden van dieren die niet, of niet langer, geschikt zijn voor het doel waarvoor ze aanvankelijk werden bedoeld. Overwegingen die daarbij spelen zijn hun negatieve effect op bijvoorbeeld de veiligheid, de volksgezondheid, het efficiënt gebruik van hulpbronnen of een rendabele bedrijfsvoering. 3.3 Wat valt onder euthanasie? Het woord euthanasie is afgeleid van de Griekse termen eu, dat goed betekent en thanatos, dat dood betekent (AVMA 2020). Euthanasie betekent dus letterlijk het zorgdragen voor een goede dood. In die zin is er in theorie nauwelijks verschil tussen euthanasie bij dieren en het doden van dieren voor de bedrijfsmatige productie van dierlijke producten. Voor het laatste, en overigens ook voor andere gehouden dieren, stelt het Besluit houders van dieren3, artikel 1.12, immers dat bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden moet worden bespaard. Zowel bij euthanasie als bij het doden van dieren voor voedselproductie wordt dus gestreefd naar een ‘goede dood’. In de uitvoeringspraktijk zijn er evenwel significante verschillen. Deze betreffen de mate waarin het te doden dier pijn, lijden en spanning kan worden bespaard, de plaats waar het dier wordt gedood, de minimale leeftijd waarop een dier van een bepaalde soort gedood wordt, de aard en schaal van het dodingsproces, de eventuele noodzaak om het dier te verbloeden en de bestemming van 3 https://wetten.overheid.nl/BWBR0035217/2021-11-01 RDA.0223.021 DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 17 het dode dier. Om te worden geslacht moeten dieren als regel vanaf het primaire bedrijf vervoerd worden naar een daarvoor ingericht slachthuis, waar na ontladen, verplaatsen, bedwelmen en verbloeden van het dier de dood intreedt. Tijdens al deze handelingen worden dieren onvermijdelijk tot op zekere hoogte blootgesteld aan pijn, spanning of lijden. Euthanasie vindt daarentegen veelal plaats in de ‘thuisomgeving’ van het dier. Geslachte dieren – na hun dood karkas genoemd - zijn bestemd voor menselijke consumptie, terwijl het via euthanasie gedode dier – kadaver genoemd - wordt aangeboden voor destructie of, zoals met kadavers in dierentuinen kan gebeuren, als voer voor carnivoren dient. Een tussencategorie wordt gevormd door productiedieren die zijn verongelukt op het veehouderijbedrijf en daardoor niet langer geschikt zijn voor transport naar het slachthuis (NVWA 2021). Als het dier op dat moment gezond is, mag het op het veehouderijbedrijf worden bedwelmd en verbloed (noodslachting), waarna het karkas, mits geschikt gebleken voor menselijke consumptie, naar het slachthuis mag worden vervoerd. Ook dieren die bij aankomst op het slachthuis onvoldoende mobiel blijken om op eigen kracht de slachtlijn te bereiken, kunnen een vorm van noodslachting ondergaan. Ze worden dan direct bij uitladen bedwelmd en gedood, waarna het karkas, indien slachtwaardig, in de slachtlijn wordt ingevoegd. Is het karkas niet slachtwaardig, dan volgt destructie. Euthanasie kan niet worden gedefinieerd als doden gericht op minimaal lijden, omdat dan ook het doden van een dier in zijn slaap of het op snelle, pijnloze wijze doden van dieren voor voedsel als euthanasie zou gelden (Yeates 2010). Deelen en Meijboom (2021) noemen vier centrale kenmerken van euthanasie bij dieren: 1. Een bewust besluit om tot doden over te gaan; 2. Doden zonder vermijdbare pijn, spanning of lijden; 3. De intentie om in het belang van het dier te handelen door (verder) lijden te voorkomen; 4. Het vaste voornemen om bij een belangenconflict het belang van het dier te laten voorgaan. De eerste twee punten zijn ook op slachten van toepassing, het verschil met euthanasie zit daarmee in de laatste twee. Yeates (2010) vat deze kernachtig samen en definieert euthanasie als ‘doden, uitsluitend in het belang van het dier’. In deze zienswijze volgt de RDA deze definitie en beschouwt uitsluitend het doden van zorgbehoevende dieren om ze uit hun lijden te verlossen als euthanasie. Euthanasie wordt door de Raad gezien als een verbijzondering van het voortijdig doden van dieren en betreft enkel en alleen de actieve levensbeëindiging bij dieren die behoren tot de hiervoor gedefinieerde categorie I. Het woord euthanasie ontleent zijn betekenis vooral aan de toepassing bij mensen en staat voor actieve levensbeëindiging op verzoek van de patiënt zelf (zie Van Dale 14e druk). Maar anders dan bij mensen, is er bij euthanasie van dieren geen enkele sprake van overwegingen van zelfbeschikking of van wilsbekwaamheid. De Raad pleit daarom voor een zorgvuldiger taalgebruik en stelt voor om bij dieren in plaats van euthanasie en naar analogie van noodslachting, de term ‘nooddoding’ te hanteren. Nood, omdat er onder dwang van de omstandigheden geen andere oplossing mogelijk is dan dieren uit hun lijden te verlossen. Bij dieren in categorie II spreken we niet van nooddoding, maar van voortijdig doden. RDA.0223.021 DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 18 3.4 Welke dierpraktijken nemen we in beschouwing? In deze zienswijze richten we ons uitsluitend op de bedrijfsmatige dierhouderij. Dit sluit aan bij de aangenomen motie van Kerstens en Moorlag4 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019 – 2020, 28973, Toekomst veehouderij nr. 229) die ervoor pleit dat “vanuit het oogpunt van dierenwelzijn de best beschikbare, legale technieken als routinemethode op bedrijven worden gebruikt.” De motie is gericht op het bereiken van een praktische vertaling van het wettelijk handelingskader, een zorgvuldige en inzichtelijke afweging ter plekke wanneer op een bedrijf een dier voortijdig moet worden gedood, en een pijnloze, zachtzinnige uitvoering van het proces. Voor het doden van dieren die gefokt of gehouden worden voor de productie van levensmiddelen, wol, huiden, pelzen of andere producten bestaan Europese regels (EU-Verordening 1099/2009). Dat geldt ook voor het ruimen van groepen dieren. Maar deze tot productiedieren beperkte blik voldoet niet, want de noodzaak om zorgbehoevende dieren voortijdig te doden doet zich ook voor op bedrijven waar dieren niet voor productie worden gehouden. Een tweede argument is dat juist in de bedrijfsmatige dierhouderij een besluit tot voortijdig doden veelal meer zal worden beïnvloed door economische overwegingen dan door een hechte emotionele relatie tussen houder en dier. Ook al is dat laatste ook niet helemaal uitgesloten. Ten derde ligt er voor bedrijven een maatschappelijk belang om hun besluit inzichtelijk te maken en er helder over te kunnen communiceren. Bovenstaande overwegingen zijn voor de Raad reden om te focussen op bedrijfsmatig gehouden dieren. De bedrijfsmatige dierhouderij omvat in elk geval de volgende dierpraktijken: 1. Het houden, vermeerderen en fokken van voor productie doeleinden gehouden dieren, inclusief insecten en vissen; 2. Manegebedrijven; 3. Slachthuizen, inclusief het transport er naar toe; 4. Dierentuinen; 5. Stads- en kinderboerderijen; 6. Dierenasielen en andere opvangcentra voor dieren; 7. Bedrijven waar gezelschapsdieren worden gefokt. Deze niet uitputtende opsomming laat goed zien hoe rijk geschakeerd het veld van dierpraktijken en situaties is waarbinnen het voortijdig doden van dieren aan de orde komt. Ze vormt voldoende achtergrond waartegen de vragen van de minister tegen het licht gehouden moeten worden. Om het beeld nog verder te verhelderen sluiten we in deze zienswijze de volgende dierpraktijken en situaties uit: • Alle dieren die volgens wettelijke verplichtingen gedood moeten worden, zoals bijvoorbeeld het geval is bij ruimingen bij aangifteplichtige infectieziekten. De verplichting geeft immers aan dat de afweging op grond waarvan dieren voortijdig gedood zullen worden al is gemaakt; • Particulier gehouden huis- en hobbydieren, omdat de afweging wordt gemaakt in een totaal andere situatie. Een besluit tot voortijdig doden komt bij de particuliere houder incidenteel aan de orde en wordt veelal meer beïnvloed door een sterke emotionele band tussen mens en dier; • Niet gehouden dieren, omdat daar recent door de Minister expliciet aandacht aan is besteed5. • Proefdieren, omdat deze onder het regime van de Wet op de Dierproeven vallen, waarbinnen een lange traditie bestaat van het afwegen van het doden van proefdieren. 4 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28973-229.html 5 https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2021/06/21/kamerbrief-bij-rapport-dodingsmethoden-toepasbaarin-wildopvangen-door-niet-dierenartsen RDA.0223.021 DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 19 4. Afweging van waarden en belangen Vraag minister: Welke belangen- en waardenoverwegingen spelen een rol in de afweging om tot euthanasie over te gaan? Enige tijd geleden presenteerde de RDA een afwegingsmodel (figuur 1) voor morele vraagstukken met betrekking tot dieren (RDA 2015). Daarin vormen vigerende maatschappelijke opvattingen, gebaseerd op intuïties, principes en feiten, en de relevante, actuele wetenschappelijke kennis de achtergrond waartegen waarden worden gespiegeld en belangen worden gewogen. In dit hoofdstuk gaan wij nader in op de waarden en belangen die bij het besluit tot euthanasie bij dieren een belangrijke rol spelen. Figuur 1: Afwegingskader voor beleidsbeslissingen met Q-koorts als voorbeeld (uit RDA (2015) ‘One Health, een afwegingskader voor beleidsbeslissingen’). Afwegingskader Fundamenteel morele vragen, zoals: Concrete beleidsafweging voor verschillende handelingsalternatieven • Mag je dieren doden? Wetenschappelijke kennis (relevant en actueel) • Hoe weeg je diergezondheid af tegen humane gezondheid? Fundamentele vooronderstellingen Bijvoorbeeld over het vaccineren of doden van dieren als middel om een uitbraak te stoppen Levert een objectief en realistisch beeld van handelingsalternatieven Potentieel moreel dilemma Maatschappelijke moraal Breed gedragen en gebaseerd op: • Intiuïties • Principes • Feiten Hoe bepaal je het evenwicht tussen een hoeveelheid preventief geruimde dieren en de mate van gevaar voor de volksgezondheid? Bijvoorbeeld ten aanzien van het doden van dieren of het belang van de volksgezondheid Dilemma’s die ondanks de afweging blijven bestaan Om handelingsalternatieven te beoordelen aan de hand van maatschappelijke en ethische opvattingen Volksgezondheid Inherente waardigheid Autonomie Publieke opinie Maatschappelijke impact Welzijn Dier Mens Economische waarde Wettelijk kader Relationele waarde Culturele waarde Relevante waarden Relevante waarden uit de drie domeinen die in de eindafweging moeten worden meegenomen Landschapsinrichting Intrinsieke waarde Biodiversiteit Instrumentele waarde Gezondheid dierpopulatie Verontreiniging Ecosysteem Als inspiratie gebruiken wij hiervoor de maatschappelijke opvattingen over het doden van dieren en gesprekken met deskundigen uit uiteenlopende bedrijfsmatige dierhouderijpraktijken waarin zorgbehoevende dieren voortijdig worden gedood. Deze lopen uiteen van veehouderij en slachthuis tot manegebedrijven, dierentuinen en opvangasielen. De waarden en belangen die we aan deze RDA.0223.021 DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 20 praktijken ontlenen, spiegelen we aan het afwegingsmodel voor morele vraagstukken zoals dat door de RDA wordt gehanteerd (RDA 2015). 4.1 Waarden en belangen Het doden van zorgbehoevende dieren is niet vanzelfsprekend en behoeft steeds legitimatie. Hierbij zal een afweging gemaakt moeten worden tussen de belangen van het dier, de belangen van de mens en andere gerechtvaardigde belangen als die van het ecosysteem (zie figuur 1). Naast belangen spelen waarden een rol. Waarden geven weer wat een persoon, een organisatie of een samenleving nastrevenswaardig vindt. Ze zeggen iets over wat op dat moment moreel juist of wenselijk wordt geacht (ELI 2012). Veelal zijn dit immateriële zaken die we kunnen verwoorden in kernachtige begrippen als respect, rechtvaardigheid, autonomie, dierenwelzijn of volksgezondheid. Belangen zijn maatgevend voor het gewicht (het belang) dat aan bepaalde waarden wordt toegekend. Bij belangen wordt eerder gedacht aan meetbare, van waarden afgeleide zaken als winstgevendheid, marktpositie, belastingdruk of opleidingsmogelijkheden. Belangen zijn verbonden met een individu, een groep of de maatschappij als geheel. Een belang is instrumenteel gericht op een doel; mensen hebben ergens belang bij omdat het hen voordeel oplevert. Over een waarde kan niet onderhandeld worden, over een belang wel. Een belang kun je opgeven, een waarde niet (ELI 2012). Waarden kunnen in de loop der tijd echter wel opkomen of verdwijnen. Op zoek naar meer inzicht in de rechtvaardiging voor het houden van dieren zijn waarden die dit legitimeren breed geïnventariseerd door het toenmalige ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie, samen met het Ethiek Instituut van de Universiteit Utrecht (ELI 2012). Inhoudelijk heeft dit werk onder andere zijn weerslag gekregen in het One Health afwegingskader van de RDA (RDA 2015). Als eerste kwam de autonomie van de mens naar voren, de vrijheid om onze eigen (morele) keuzes te maken en om zelf te bepalen hoe we met onszelf, anderen en de wereld omgaan. Deze vrijheid van het individu wordt alleen ingeperkt als de uitoefening ervan inbreuk maakt op de vrijheid van een ander. De RDA stelt vast dat het dier ook steeds vaker als ‘een ander’ wordt gezien. Daarnaast is onderscheid aangebracht tussen waarden gerelateerd aan het doel waarvoor de mens dieren houdt, waarden gerelateerd aan het dier en overige waarden gerelateerd aan neveneffecten van het houden. Wij nemen dit onderscheid als startpunt voor het bespreken van waarden en belangen die in het geding zijn bij het besluit om het leven van dieren voortijdig te beëindigen. 4.2 Waarden gerelateerd aan de mens Met het bedrijfsmatig houden van dieren hebben mensen als doel melk, vlees, eieren, wol of huiden te produceren of diensten als recreatie en opvang te leveren. Hierbij speelt de balans tussen kosten en baten, zowel in materiële als immateriële zin, een belangrijke rol. Zonder een duurzaam positief bedrijfsresultaat en een ‘license to operate’6 wordt een bedrijf immers in haar voortbestaan bedreigd. Ondernemers zullen zich daarom inspannen om de kosten zo veel mogelijk te beperken en de opbrengsten waar mogelijk te verhogen. Daarbij pogen ze om hun verankering in de samenleving, hun maatschappelijke legitimatie en hun verbinding met stakeholders te behouden en te versterken. Een positief bedrijfsresultaat en een ‘license to operate’ zijn belangen die samenhangen met uiteenlopende, belangrijke waarden van mensen als geluk, welzijn en gezondheid, identiteit, voedselzekerheid, respect voor dieren en biodiversiteit. Dat dieren ten behoeve van de productie van vlees soms jong worden gedood (vleeskuikens: 6-8 6 Goedkeuring van de samenleving om als bedrijf de beoogde activiteiten te (blijven) doen. RDA.0223.021 DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 21 weken; melkgeitenbokjes: 4-5 weken; vleesvarkens 6 maanden; vleeskalveren 6 tot 12 maanden), is in ons land wettelijk toegestaan, mits het doden zonder onnodige pijn, opwinding of lijden geschiedt. Die voorwaarde komt voort uit waarden die gerelateerd zijn aan het dier. 4.3 Waarden gerelateerd aan het dier Al meer dan 40 jaar wordt in onze samenleving de intrinsieke waarde van het dier als voelend wezen erkend en als uitgangspunt voor overheidsbeleid gehanteerd (CRM 1981). Dat betekent dat het welzijn, de gezondheid en de integriteit van dieren als zodanig belangrijke waarden zijn (RDA 2017). Het tegengaan van pijn, spanning en lijden bij dieren en het bieden van adequate zorg vloeit daaruit als een verplichting voort. Precies daarom zijn er wettelijke eisen gesteld aan het doden van dieren: om hen onnodig leed te besparen. In zijn reflectie op mogelijke oorzaken van onze verlegenheid met het doden van dieren stelt Haring (RDA 2022) onder meer de vraag of het doden van dieren voor ons problematisch is omdat het gepaard gaat met dierenleed. Niet per se, beredeneert hij, want ook het snel en pijnloos doden van een dier is voor ons problematisch. Wel speelt dierenleed een rol. Niet voor niets wordt immers bij euthanasie een gezelschapsdier in slaap gebracht alvorens een dodelijke injectie te ontvangen. En niet voor niets is er forse maatschappelijke weerstand tegen het onbedwelmd slachten van dieren. Onze verlegenheid met het doden van dieren houdt volgens Haring (RDA 2022) waarschijnlijk in belangrijke mate verband met respect voor het leven als zodanig. Voor het leven van ons mensen, maar ook voor dat van dieren. Het doden van dieren is voor ons volgens Haring vooral problematisch omdat het onherroepelijk is, ons pijnlijk confronteert met de betrekkelijkheid van het leven, ook dat van onszelf, en dit als zodanig vergaand relativeert. Dat spoort niet met de huidige trend waarbij wij ons persoonlijk leven steeds belangrijker zijn gaan vinden, met zelfontplooiing, de vrijheid om eigen keuzes te maken en zelfbeschikking als kernwaarden. Onze gewetensnood bij het doden van dieren wordt nog versterkt als kwetsbare dieren in grote aantallen, nutteloos en op gewelddadige wijze worden gedood. Het leven van dieren kunnen we niet lichtvaardig beëindigen; dieren respectloos ‘afdanken’ als waardeloze materie stuit bij veel mensen gevoelsmatig op grote bezwaren. Zoals gezegd, naast een intrinsieke waarde die losstaat van het belang voor de mens, hebben dieren voor de mens een instrumentele én een affectieve waarde (Serpell 2004). De laatste twee zijn bepalend voor de relatie die mensen met dieren hebben, maar kunnen op gespannen voet staan met de intrinsieke waarde van dieren. Waar het ene dier door de houder uit eigenbelang in het hart wordt gesloten, wordt het andere vanuit datzelfde eigenbelang juist meer op afstand geplaatst. Uit voorzorg, als bescherming, omdat wij mensen geen dieren kunnen eten waar we van houden. Daar raakt ons geweten van in de war. Een konijn dat zich laat aaien op een kinderboerderij vertegenwoordigt naast zijn intrinsieke waarde voor de bezoekers vooral een affectieve waarde. Hoe anders ligt dat voor een konijn dat wordt gehouden voor de bedrijfsmatige productie van konijnenvlees. Zo’n konijn heeft naast een intrinsieke waarde voor de houder vooral een instrumentele waarde. Wanneer wij proberen de wereld door de ogen van het konijn te bezien, voelen wij ons bij deze ongelijke behandeling bijzonder ongemakkelijk. Toch doet dezelfde inconsequentie zich ook voor bij de relaties die wij als mensen onderling onderhouden. Voor onze partner, onze kinderen of onze vrienden zijn wij immers bereid meer offers te brengen dan voor willekeurige vreemden; de relatie is allesbepalend. Dat ontkennen lukt ons niet. Waarden gerelateerd aan het dier worden daarmee in belangrijke mate gekleurd door de relatie die wij ermee onderhouden. RDA.0223.021 DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 22 4.4 Overige waarden Bij de afweging om dieren voortijdig te doden spelen niet alleen waarden die gerelateerd zijn aan mens en dier een rol. Er zijn vaak ook andersoortige factoren in het spel. Gevaar, bijvoorbeeld. Het komt voor dat een agressieve, gevaarlijke hond niet zo getraind kan worden dat de gevaarzetting beheersbaar is, terwijl hij (landelijk) niet herplaatsbaar is. Zo’n hond zal voortijdig worden gedood om de veiligheid van mensen en andere dieren niet in gevaar te brengen. Een andere factor is overtolligheid. Soms ontstaat in een dierentuin onbedoeld een overschot aan dieren. Of en welke dieren in zo’n geval gedood worden, hangt af van het geslacht van het dier, de genetische waarde ervan voor de instandhouding van een gezonde, genetisch voldoende diverse populatie, de mogelijkheden voor aanwending als voedseldier en de ruimte die de dierentuin heeft, respectievelijk de mogelijkheden om het dier op een verantwoorde wijze op een locatie elders te herplaatsen. Een derde factor is het ontbreken van geschikte eigenschappen. Dat kennen we bijvoorbeeld van biggen met knikruggen (kyfose), biggen en puppy’s die bij geboorte te licht en te kwetsbaar zijn en kwenen, seksfouten en haankuikens in de legpluimveehouderij. Afgezien van het feit dat deze dieren economisch gezien vaak een negatieve waarde vertegenwoordigen, nemen zij de plaats in van dieren met een gunstiger toekomstperspectief en vragen ze minimaal dezelfde verzorging en voeding. Uit oogpunt van een verantwoord gebruik van schaarse grondstoffen en hulpbronnen, kan het aanhouden van deze dieren minder gewenst geacht worden. Kwetsbare dieren worden bovendien eerder ziek, vragen dan meer medicatie en vergroten in geval van infecties de kans dat ook andere dieren besmet raken. Al deze factoren beïnvloeden in voorkomende gevallen een eventueel besluit tot doden van zorgbehoevende dieren ten gunste van individuen die minder inbreuk maken op waarden gerelateerd aan neveneffecten. RDA.0223.021 DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 23 5. Relevante criteria in het besluitvormingsproces Vraag minister: Wat zijn relevante criteria in het besluitvormingsproces rondom euthanasie van zorgbehoeven dieren? In dit hoofdstuk bespreken we de maatstaven die relevant zijn bij de afweging om het leven van dieren voortijdig, snel en pijnloos te beëindigen. We putten hiervoor uit het voorgaande hoofdstuk en uit de contacten met praktijkdeskundigen. Mede gezien het verschil in maatschappelijke acceptatie bespreken we gevallen waarin het belang van het dier overheerst (categorie I) en die waarin andere belangen voor gaan (categorie II) apart. 5.1 Categorie I: Het dier dient uit zijn lijden te worden verlost In elke praktijk waar dieren worden gehouden komt het voor dat besloten moet worden om een zorgbehoevend dier door nooddoding uit zijn lijden te verlossen. Het is in het belang van het dier om zijn leven snel en pijnloos te beëindigen. Zo’n besluit tot nooddoding komt aan de orde bij ernstig lijden zonder uitzicht op herstel en wordt bijna altijd op diergeneeskundige gronden genomen. Het gebeurt bij katten, konijnen en andere dieren in asielen, in opvangcentra, op manegebedrijven en stads- en kinderboerderijen, in de veehouderij en zelfs bij slachtdieren op weg naar hun eindbestemming. Ondervindt een dier ernstig ongerief of beperkingen vanwege pijn, uitdroging, verzuring, ernstig neurologische uitval, gevoelloosheid of bewusteloosheid en kunnen die niet op korte termijn verholpen worden en biedt behandeling geen uitzicht op herstel, dan is een snelle en pijnloze beëindiging van het leven de ultieme invulling van onze zorgplicht. Criteria die maatgevend zijn om tot laten inslapen te besluiten zijn: • Niet zelfstandig kunnen voorzien in basislevensbehoeften (eten, drinken, ademhalen, ontlasten, mobiliteit); • Ernstig mentaal of fysiek lijden, onvoldoende mobiliteit; • Slechte of onzekere herstelprognose, geen verbetering binnen een redelijke termijn, geleidelijke degradatie (ouderdom), behandeling niet (meer) mogelijk; • Aanhoudende gedragsproblemen waar het dier zelf onder lijdt, verstoord sociaal gedrag, automutilatie, apathie, buitensporige angstigheid; • Pasgeboren zoogdierjong dat niet door de moeder wordt geaccepteerd en waarvoor geen alternatief beschikbaar is. In al deze situaties is het de plicht van de dierhouder om het leven van een dier zo snel en pijnloos mogelijk te (laten) beëindigen. Dit is in het belang van het dier en daarover is in onze samenleving vrijwel geen discussie. Een grote meerderheid (83%) vindt ernstig en uitzichtloos lijden een legitieme reden om een dier te euthanaseren (Kantar Public 2018). Daarbij maakt het nauwelijks iets uit om welke dierpraktijk het gaat; het belang van het dier geeft de doorslag. Daar waar sprake is van ernstig en onherstelbaar lijden, is een snelle en pijnloze dood veruit te verkiezen boven een pijnlijk en dieronwaardig bestaan. Dat laat onverlet dat het om een voor de dierhouder soms erg lastig besluit gaat, bijvoorbeeld uit respect voor het leven van een dier, of vanwege religieuze of emotionele bezwaren. Maar ook omdat men met het dier graag het voorgenomen doel had willen realiseren, omdat de voor euthanasie benodigde hulpmiddelen RDA.0223.021 DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 24 ontbreken, omdat men geen energie en nutriënten wil verspillen (‘alles voor niets geweest’), of vanwege de kosten van een beroep op de dierenarts. Al deze tegenkrachten kunnen de onzekerheid over het besluit vergroten en uitstel of zelfs afstel in de hand werken, waardoor het dier onnodig lijdt. 5.2 Categorie II: Inspanningen en kosten zijn economisch niet haalbaar Soms kunnen dieren onder de heersende randvoorwaarden uitsluitend met bovenmatige inspanning en/of tegen aanzienlijke kosten in leven worden gehouden. Dit geldt bijvoorbeeld voor dieren met chronische aandoeningen die levenslang een zo intensieve behandeling vragen dat de benodigde inspanningen en kosten door de eigenaar niet zijn op te brengen en/of een duurzaam bedrijfsresultaat bedreigen. De RDA vindt dat in de eerste plaats het ‘ontstaan’ van dergelijke dieren altijd zo veel mogelijk moet worden voorkomen. Waar in de huidige dierpraktijken desondanks toch dit soort dieren ‘ontstaan’ sluit de vigerende wetgeving niet uit dat de kosten-baten analyse kan prevaleren. Op termijn zal echter naar een duurzame oplossing moeten worden toegewerkt. Los van de inbreuk op de intrinsieke waarde van het dier, wordt zo’n besluit mede bepaald door de instrumentele en affectieve waarde voor de dierhouder en de maatschappelijke acceptatie van het besluit als zodanig. Dat impliceert een per vorm van bedrijfsmatige dierhouderij verschillende handelingsruimte, die met name afhangt van de aard en duur van de relatie met het dier en van de mogelijkheid om het dier te vervangen (kosten, gelijkwaardigheid). Criteria die voor dieren uit categorie II maatgevend zijn om tot voortijdig doden te besluiten zijn: • Het dier is pasgeboren en te weinig levenskrachtig en/of de moeder kan niet alle jongen grootbrengen, en er is geen economisch haalbaar alternatief; • Het dier vormt een gevaar voor de omgeving, het is economisch niet haalbaar om de gevaarzetting beheersbaar te houden en het dier is (landelijk) niet herplaatsbaar; • Het dier heeft voor het doel ongeschikte eigenschappen, binnen een redelijke termijn is er geen alternatief doel en plaatsing elders mogelijk, of alleen tegen economisch gezien zodanige kosten dat dit redelijkerwijs niet van de eigenaar gevraagd kan worden. Allereerst moet zo veel mogelijk voorkomen worden dat dergelijke dieren ‘ontstaan’, al zal dat niet altijd lukken en kan het nodig zijn om daarvoor gangbare houderijsystemen kritisch tegen het licht te houden. Seksfouten en kwenen bij opfokhennen zijn bijvoorbeeld niet altijd te voorkomen, net als te lichte biggen uit grote tomen en mannelijke jongen in dierentuinen die niet in fokprogramma’s bruikbaar zijn. In die situaties is het de plicht van de dierhouder om mogelijke alternatieven (behandeling, extra inspanning, ander doel, andere locatie) te onderzoeken. De haalbaarheid van zo’n ‘plan B’ moet binnen een gestelde, per geval verschillende termijn vaststaan. Bij een pasgeboren, weinig levenskrachtige big bijvoorbeeld, zal in het belang van het dier immers sneller gehandeld moeten worden dan bij een pasgeboren Chinese muntjakbok in een dierentuin die door zijn moeder wordt gezoogd maar waarvoor binnen het fokprogramma geen ruimte is. En als er sprake is van structureel veel voortijdig doden van jonge dieren dan moet aan die structuur wat gedaan worden, bijvoorbeeld door de fokdoelen bij te stellen naar minder en robuustere jongen, of door bijvoorbeeld de leeftijd van spenen en verplaatsing, te veranderen. Binnen deze categorie passen ook de ongewenste eendagshaantjes van legpluimveerassen. In dit geval werkt het bedrijfsleven aan alternatieven die voorkomen dat ze überhaupt geboren worden, dan wel dat ze na geboorte een herbestemming in de productie van vlees krijgen. Eenzelfde oplossingsrichting zien we bij melkgeiten die worden doorgemolken opdat niet elke geit ieder jaar aflamt waardoor er minder boklammeren worden geboren. Een oplossing is ook om de bokjes tot een leeftijd van 4-5 weken op het bedrijf groot te brengen en vervolgens te slachten. Omdat het doden van dieren voor voedsel, ook al zijn ze jong, vooralsnog op redelijk wat maatschappelijk draagvlak kan rekenen, is er daarmee een oplossing voor de op een melkgeitenbedrijf onbruikbare boklammeren die toch worden geboren. Boklammeren zijn een onvermijdelijk onderdeel van de RDA.0223.021 DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 25 melkgeitenhouderij, daarom dient een eventueel verlies op het grootbrengen van de bokjes in het totale bedrijfsresultaat te worden verdisconteerd. Stads- en kinderboerderijen met overtollige dieren van soorten die ook voor productie mogen worden gehouden, zoals geiten, konijnen en kippen, kunnen deze afvoeren voor de slacht. Daarmee vindt een eventueel overschot aan dieren een legitieme bestemming in de voedselketen en doet het surplusdierenprobleem zich niet of in mindere mate voor. 5.3 Belangrijke vragen De onderstaande vragen kunnen helpen om het gesprek over de noodzaak om dieren voortijdig te doden enigszins gestructureerd te kunnen voeren. Ze betreffen het dier, de dierhouder en de samenleving. Vragen over het dier: • Is het dier zelfredzaam met betrekking tot eten, drinken, ademen, uitscheiden en mobiliteit? • Is er sprake van ernstige pijn, ondraaglijk lijden of degradatie (het verloren gaan van geestelijke of lichamelijke functies)? • Zijn er adequate behandelmogelijkheden? • Is er binnen de vooraf gestelde redelijke behandeltermijn voldoende vooruitgang? • Is er (kans op herstel met) uitzicht op een leven van dat minimaal voldoet aan de wettelijke eisen? Vragen aan de dierhouder: • Is behandeling volgens de aanwijzingen van de dierenarts uitvoerbaar en kan dit economisch gezien redelijkerwijs van de eigenaar worden verlangd? • Zijn er na herstel en/of in leven laten blijvend extra verzorging, controle, observatie of ondersteunende maatregelen nodig en zo ja, kan dit economisch gezien redelijkerwijs van de eigenaar worden verlangd? • Kan het dier binnen de economische randvoorwaarden voor een bedrijfsmatige dierhouderij de gewenste bijdrage leveren aan de gestelde doelen? Zo niet, is er een alternatieve bestemming mogelijk? • In welke mate is er sprake van gehechtheid aan het dier, is het vervangbaar door een gelijkwaardig exemplaar? • Is het probleem inherent aan de bedrijfsvoering of aan de structuur van de sector en wordt er op het bedrijf of in de sector aan gewerkt om daaraan binnen een redelijke termijn een oplossing voor te vinden? Vragen vanuit de samenleving: • Zijn alternatieve oplossingen voldoende overwogen? • Wat voor dier betreft het, hoe uniek is het? • Zijn de afwegingen die gemaakt zijn controleerbaar en inzichtelijk? • Hoe had het voortijdig doden van het dier kunnen worden voorkomen? • Moet het karkas worden vernietigd of dient het nog ergens voor? • Is voortijdig doden gerechtvaardigd/aanvaardbaar? Zo ja, waarom? • Kortom: Is het besluit tot voortijdige doding zorgvuldig genomen? De antwoorden op bovenstaande vragen zijn eveneens van belang bij de communicatie over hoe het besluit om een dier voortijdig te doden tot stand is gekomen. RDA.0223.021 DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 26 6. Professionalisering en dialoog Vraag minister: Hoe kan de praktijk de transparantie vergroten in het kader van verantwoord ondernemen, met oog voor zowel dier als dierhouder? Transparantie en communicatie zijn instrumenten voor democratische controle en maatschappelijke verantwoording in het belang van de ‘license to operate’. Tegelijkertijd spelen transparantie en communicatie binnen de verschillende vormen van bedrijfsmatige dierhouderij een belangrijke rol bij het bespreekbaar maken van het lastige onderwerp van het voortijdig doden van dieren. We onderscheiden drie lijnen waarlangs deze instrumenten verder ontwikkeld kunnen worden. Procedurele rechtvaardigheid Om te voorkomen dat patiënten en zorgverleners bij de verdeling van schaarse zorg zijn overgeleverd aan willekeur en dat zorgverleners in de lastige positie komen dat zij ad-hoc beslissingen moeten nemen is het van belang een eerlijke besluitvormingsprocedure voor te bereiden. Een eerlijke en goed voorbereide procedure vergroot de kans op een eerlijke uitkomst en op de acceptatie van die uitkomst. Richtlijnen voor procedurele rechtvaardigheid zijn consistentie in de toepassing van standaarden, onpartijdigheid van besluitvormers, inspraak en akkoord van betrokkenen, waardige behandeling van betrokkenen, argumenten op basis van accurate informatie, heldere en transparante communicatie, mogelijkheden voor herziening of correcties en duurzaamheid en uitvoerbaarheid van procedures. Uit: Code Rood; Verkenning van morele uitgangspunten bij langdurige schaarste in de zorg (Signalering Ethiek en Gezondheid, 2023) 6.1 Ondersteuning en ketenkwaliteitssystemen Heldere criteria en protocollen voor het voortijdig doden van dieren helpen dierhouder en dierenarts zorgvuldig en tijdig tot een besluit te komen. Beslisondersteuners zijn van groot belang in het kader van procedurele rechtvaardigheid (CEG, 2023; zie kader) en zijn bijvoorbeeld ontwikkeld voor het voortijdig doden van zorgbehoevende biggen (Anonymous 2020) en varkens ouder dan 2 maanden (Regiegroep, 2020). Dit zijn waardevolle instrumenten gebleken, net als de door Stichting AAP opgestelde richtlijnen voor euthanasie. Wat ‘redelijkerwijs’ precies inhoudt, is afhankelijk van de afweging van diverse waarden en in geval van (ook) economische afwegingen altijd controversieel. Er zijn immers altijd mensen en/of dieren die nadeel van een bepaalde keuze kunnen ondervinden. Wat voor een dierhouder ‘redelijkerwijs’ haalbaar is, is als zodanig vanzelfsprekend het gevolg van politieke keuzes en implicaties daarvan voor de markt. De RDA wil benadrukken dat de invulling van wat redelijk is, momenteel weliswaar grotendeels gedicteerd wordt door het huidige economisch systeem, maar dat dat niet noodzakelijk altijd zo zou hoeven zijn. De invulling van wat redelijkerwijs van de dierhouder gevraagd kan worden, is voor de RDA een onmisbaar aandachtspunt bij de ontwikkeling van beslisondersteuners. Overeenkomstig de kernaanbevelingen in ‘Doden van dieren aan het licht’ (RDA 2022), pleit de RDA ervoor om ook ten behoeve van bedrijfsmatig gehouden dieren in andere diercategorieën en sectoren dergelijk instrumentarium te ontwikkelen en het gebruik ervan, waar mogelijk, in ketenkwaliteitssystemen te integreren. De beslisondersteuners, zoals die er nu zijn voor biggen en grotere varkens, gaan alleen over gezondheid en het onder een bepaald gewicht constateren dat er geen levensperspectief is. Waar bij het voortijdig doden van dieren ook het economisch argument een rol speelt, stelt de RDA.0223.021 DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 27 RDA voor om aanvullend maatstaven te ontwikkelen voor wat economisch gezien in redelijkheid van een dierhouder kan worden verlangd. Door dergelijke beslisondersteuners door onafhankelijke deskundigen te laten ontwikkelen en regelmatig bij te laten stellen wordt de objectiviteit bevorderd en kunnen deze bijdragen aan meer transparantie en verantwoording over voortijdig doden van dieren. Het instrumentarium, dat bestaat uit beslisondersteuners, richtlijnen en protocollen, dient te berusten op de wetenschappelijke actualiteit en moet desgevraagd het publiek inzicht verschaffen in de overwegingen die leiden tot het besluit om een dier voortijdig te doden. Het bestaande kader zal in gezamenlijkheid door stakeholders, overheid en NGO’s, moeten worden herijkt en waar nodig nader bepaald. Daarbij wordt specifiek aandacht gevraagd voor het voorkomen dat kwaliteitssystemen perverse prikkels introduceren. Voorkomen moet bijvoorbeeld worden dat het percentage dieren dat per kwartaal sterft op een bedrijf beschouwd wordt als een belangrijke indicator voor de kwaliteit van het bedrijfsmanagement. Dat kan er namelijk toe leiden dat dieren die in aanmerking komen voor voortijdige levensbeëindiging worden ‘doorgeschoven’ naar een volgend kwartaal of worden verplaatst naar een ander bedrijf, om ongunstige kwartaalcijfers te voorkomen. In lijn met de kernaanbevelingen in ‘Doden van dieren aan het licht’ (RDA 2022), adviseert de RDA om het voortijdig doden van dieren op te nemen in het bedrijfsgezondheidsplan, waarmee het onderwerp vanzelfsprekend een plek krijgt in het gesprek tussen veehouder en dierenarts. In de RDA zienswijze ‘Zorg voor het jonge dier’ is aanbevolen bedrijfsmatige dierhouders van elkaar te laten leren door een benchmark op te zetten van relevante kengetallen. In ruil voor hun deelname dienen ze informatie, begeleiding, scholing en training te kunnen ontvangen die hen helpt gericht en planmatig aan verbetering te werken. Door dit door een onafhankelijke, ter zake deskundige organisatie te laten opzetten en verzorgen wint de verantwoording van het voortijdig doden van dieren aan geloofwaardigheid. Het aldus ontwikkelde instrumentarium zal stellig bijdragen aan de gewenste vertaling van het wettelijk kader waarbinnen gehandeld moet worden naar een zorgvuldige en inzichtelijke afweging op het primaire bedrijf en aan een pijnloze, zachtzinnige uitvoering van een besluit tot voortijdige doding. Daarmee wordt tevens tegemoetgekomen aan de in hoofdstuk 3 besproken motie van Kerstens en Moorlag. 6.2 Scholing en professionalisering Het tijdig en op de juiste manier doden van dieren met een ongunstig toekomstperspectief is een belangrijk onderdeel van goede zorg voor dieren. Uitgangspunten bij de besluitvorming daaromtrent zijn dat de aandacht uitgaat naar het individuele dier en dat onnodig gedraal voorkomen wordt. Vakbekwaamheid, kennis en vaardigheid van dierhouders en dierenartsen staan daarbij natuurlijk centraal, maar een belangrijke uitdaging is om het voortijdig doden van dieren op het bedrijf bespreekbaar te maken. Het komt voor dat dierenartsen en andere erfbetreders het lastig vinden om het onderwerp aan te kaarten, uit angst de betreffende dierhouder onbedoeld te diskwalificeren. Een oplossing voor de toekomst zou kunnen zijn om het voortijdig doden van dieren expliciet een plek te geven in de curricula van de middelbare, hogere en universitaire diergerelateerde opleidingen en in programma’s voor na- en bijscholing. Daarbij zou aandacht besteed moeten worden aan wet- en regelgeving, toegestane methoden, correcte uitvoering en ‘soft skills’ (bijvoorbeeld: Hoe vindt iemand het om een dier te doden? Wat doet dat met iemand?). Maar ook aan het kritisch bekijken van de huidige systemen en heersende randvoorwaarden, en hoe deze aangepast zouden kunnen worden om het doden van zorgbehoevende dieren in de toekomst zo veel als mogelijk is te kunnen voorkómen. Op deze manier kunnen aankomende professionals in hun opleiding werken aan een eigen set van normen en waarden, aansluitend op de huidige maatschappelijke ontwikkelingen omtrent de RDA.0223.021 DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 28 omgang met dieren, en kunnen zij beter worden voorbereid op de omgang met zorgbehoevende dieren, inclusief de voortijdige levensbeëindiging als onderdeel van zorg. Specifiek voor de komende generaties dierhouders, fokkerij- en veevoeradviseurs e.d. (MBO, HBO) en dierenartsen (Faculteit Diergeneeskunde Universiteit Utrecht) dient het onderwijscurriculum expliciet voldoende aandacht te besteden aan het voortijdig doden van dieren op het bedrijf, aan het werken met beslisondersteuners, protocollen, richtlijnen en toegestane methoden en middelen, en aan de communicatie over dit gevoelige onderwerp. Voor in de praktijk werkzame leden van de relevante beroepsgroepen moet periodieke bijscholing overwogen worden, vergezeld van een aantekening voor het voldoen aan vakbekwaamheidseisen in het bedrijfsgezondheidsplan. 6.3 Communicatie en dialoog Het is belangrijk om bij alle communicatie de dierwaardige dierhouderij steeds als uitgangspunt te gebruiken. Daarbinnen komt een specifiek onderwerp als het voortijdig doden van dieren een eigen plek toe. Het is een beladen onderwerp dat mensen raakt en gepaard kan gaan met heftige emoties en sterke morele oordelen, wat ertoe leidt dat bedrijfsmatige dierhouders er vaak enorm terughoudend over zijn. Onder mensen die zo’n besluit moeten nemen, maar meer nog bij hen die het moeten uitvoeren, zien we allerlei vormen en gradaties van gewetensnood. Met name als mensen als gevolg van de caring-killing paradox grote moeite hebben om dieren uit hun lijden te verlossen, kan uitstelgedrag een adequate invulling van de zorgplicht frustreren. Zulke aarzelingen kunnen nog worden versterkt doordat er in onze samenleving stromingen zijn die het doden (en voor productie houden) van dieren hoe dan ook afwijzen. Sterfte en het voortijdig doden van dieren is echter onlosmakelijk verbonden met de bedrijfsmatige dierhouderij, is tot op zekere hoogte onvermijdelijk en kan als gevolg van een waterbedeffect zelfs toenemen7 bij beleid dat beoogt het welzijn van dieren te verbeteren. De samenleving wil kunnen vertrouwen op de zorgvuldigheid van het besluitvormingsproces en de uitvoering ervan. De meesten wijzen het voortijdig doden van zorgbehoevende dieren niet per definitie af, zolang het om verdedigbare redenen gebeurt. Om het onderwerp in de toekomst beter bespreekbaar te maken is het van belang dat er meer feitelijke informatie wordt gedeeld, zowel binnen de dierpraktijken als met het publiek. Zo ontstaat ook vertrouwen. Daarbij zullen niet alleen de technische aspecten, maar ook de dilemma’s en emoties van het doden van dieren voldoende aandacht moeten krijgen, net als de wijze waarop een besluit tot voortijdig doden of euthanasie wordt genomen (Bergstra 2014, pag. 199). Velen vinden het voldoende als ze geïnformeerd worden dat met protocollen etc. gewerkt wordt die opgesteld zijn door onafhankelijke deskundigen. Voor hen die meer willen weten adviseren wij informatie via internet te ontsluiten. En voor hen die nog meer willen weten adviseren wij om hiervoor dialogen te organiseren en open dagen waarop het onderwerp in de context van de betreffende praktijk besproken wordt. En uiteraard verdient het aanbeveling om het communicatietraject te integreren in een vergelijkbaar communicatietraject in het kader van een dierwaardige veehouderij. 7 Als gevolg van aangescherpt toezicht op transportwaardigheid van varkens kunnen varkenshouders bijvoorbeeld besluiten om biggen met kyfose (knikruggen) of navelbreuken uit voorzorg te doden. RDA.0223.021 DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 29 7. Conclusies en aanbevelingen De ons door de minister gestelde vraag was hoe een verantwoord euthanasiebeleid voor zorgbehoevende dieren er uit zou kunnen zien. Specifiek ging het over wat relevante criteria zijn in het besluitvormingsproces rondom euthanasie, welke belangen- en waardenoverwegingen spelen in de afweging om tot euthanasie over te gaan en hoe de praktijk de transparantie kan vergroten met oog voor zowel het dier als de dierhouder. De RDA verstaat onder zorgbehoevende dieren, bedrijfsmatig gehouden dieren die, binnen het huidige economische model, geen perspectief kan worden geboden op een leven volgens wettelijke minimumnormen. Dat kan zijn omdat de door het dier ervaren pijn en welzijnsschade niet anders kunnen worden beëindigd dan door het leven van het dier te beëindigen, of omdat er voor de individuele houder geen economisch haalbare manier geacht wordt te zijn om deze dieren een leven te bieden dat voldoet aan de wettelijke minimumnormen. Op basis van het voorgaande komen we dan tot de volgende conclusies: • De intrinsieke waarde van het dier en aandacht voor een goede omgeving, goede voeding, goede gezondheid, ruimte voor natuurlijk gedrag en het bereiken van een positieve emotionele staat, dient in alle gevallen als vertrekpunt voor onze omgang met dieren, ook als het gaat om voortijdig doden ervan. In afwachting van de verdere ontwikkeling van het maatschappelijk en politiek debat over wat een duurzame veehouderij behelst, kunnen inbreuken op de bescherming van het dier bij wet worden toegestaan, afhankelijk van andere belangen en mits voor een redelijk doel. Op termijn zal echter naar een duurzame oplossing moeten worden toegewerkt; • In situaties waarin voortijdig doden van dieren uitstijgt boven incidentele gevallen, zal moeten worden nagegaan of er achterliggende structurele oorzaken zijn en hoe deze zijn op te heffen. Er zijn dan bedrijfs- of systeemaanpassingen nodig om de noodzaak tot het voortijdig doden van dieren terug te dringen; • Er zijn ruwweg twee categorieën zorgbehoevende dieren: (I) Dieren die bij gebrek aan mogelijkheden om hen op andere wijze uit hun lijden te verlossen, in hun eigen belang voortijdig moeten worden gedood en (II) dieren waaraan binnen de grenzen van economische haalbaarheid geen leven volgens minimaal de wettelijke normen geboden kan worden. Dit zijn dieren die onder de heersende randvoorwaarden voortijdig worden gedood in het kader van een duurzame bedrijfsvoering en bij gebrek aan een alternatieve bestemming (ander doel). Het voortijdig doden van dieren in categorie I vatten we onder de term nooddoding. Categorie II behelst het voortijdig doden van dieren om economische redenen. Nooddoding is een verbijzondering van voortijdig doden, enkel en alleen in het belang van het dier. • Bij alle vormen van bedrijfsmatige dierhouderij doet de noodzaak om zorgbehoevende dieren voortijdig te doden zich op enig moment en om enigerlei reden voor. De RDA vindt het niet acceptabel om een dier dat ernstig lijdt, en niet zal herstellen, aan zijn lot over te laten en langzaam uit zichzelf te laten sterven. • In onze samenleving stemt meer dan tachtig procent van de mensen in met nooddoding – vaak euthanasie genoemd - van dieren, als dat op voornamelijk diergeneeskundige gronden noodzakelijk gebeurt (categorie I). De acceptatie lijkt aanzienlijk geringer als het gaat om het voortijdig doden van dieren om economische redenen (categorie II). • Per dierpraktijk en per situatie verschillen de waarden en belangen die bij de afweging om dieren voortijdig te doden in het geding zijn. Ze hangen samen met het doel waarvoor dieren door de mens worden gehouden (productie, recreatie, opvang), met het dier zelf (intrinsieke waarde), met de relatie tussen dier en houder (affectieve waarde, instrumentele waarde) en met overige waarden (beslag op grondstoffen en hulpbronnen, medicatie, arbeid of ruimte en de gevolgen voor veiligheid en volksgezondheid). RDA.0223.021 DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 30 • Mensen die moeten besluiten tot het voortijdig doden van dieren, maar meer nog zij die bij de uitvoering van zo’n besluit betrokken zijn, ervaren verschillende vormen en gradaties van gewetensnood. Dat kan belemmerend werken op het tijdig nemen en uitvoeren van zo’n besluit. • Binnen de bedrijfsmatige dierhouderij groeit de aandacht voor het voortijdig doden, de vereiste zorgvuldigheid waarmee een besluit daartoe wordt genomen en de ermee samenhangende gevoeligheden in de praktijk en in de samenleving. Er circuleren diverse goede voorbeelden van beslisondersteuners, richtlijnen en protocollen met behulp waarvan besluiten tot het voortijdig beëindigen van het leven van zorgbehoevende dieren op zorgvuldige en controleerbare wijze tot stand kunnen komen en van benchmarken op basis waarvan eventuele bedrijfsmatige of sector structurele oorzaken geïdentificeerd en aangepakt kunnen worden. • Zo’n instrumentarium bestaat echter niet voor alle diercategorieën in alle sectoren, en voor zover ze wel bestaan zijn ze niet altijd toegankelijk en bij iedereen bekend. Ook blijft het bespreekbaar maken van dit emotioneel beladen onderwerp voor velen lastig. Het is belangrijk dat het kader waarbinnen tot het voortijdig doden van dieren wordt besloten in gezamenlijkheid door de overheid, de dierpraktijken en dierenbescherming wordt herijkt. Daartoe doen wij aan overheid en sectorpartijen de volgende aanbevelingen, als nadere specificatie van de algemene aanbevelingen in ‘Doden van dieren aan het licht’ (RDA 2022). Deze aanbevelingen zijn gericht op de huidige dierhouderijsystemen, en op een zo groot mogelijke zorgvuldigheid aangaande voortijdig doden van dieren daarbinnen. Doe meer aan preventie De veranderende positie van het dier in de samenleving en het groeiende ongemak over het doden van dieren vragen om het voorkomen of tenminste door preventie in aantal verminderen van besluiten tot doding. • Sectorpartijen: Zorg in alle vormen van bedrijfsmatige dierhouderij voor voldoende aandacht voor het individuele dier. Zet sterk in op preventie en voorkom zo veel mogelijk dat er zorgbehoevende dieren ‘ontstaan’. • Sectorpartijen: Overdenk waar het voortijdig doden van dieren uitstijgt boven incidentele gevallen en de noodzaak tot het voortijdig doden van dieren structureel verankerd is geraakt in houderijsystemen. Ontwikkel daarvoor alternatieven waarmee dit zoveel mogelijk kan worden teruggedrongen, met als focus het individuele dier. Begin bij een zorgvuldige afweging De erkenning van de intrinsieke waarde van dieren maakt dat doden nooit vanzelfsprekend kan zijn. Elke situatie vraagt om een zorgvuldige afweging, die expliciet maakt welke waarden en belangen worden meegenomen en hoe het belang van de onderhavige dieren zich daarmee verhoudt. • Sectorpartijen: Laat onafhankelijke deskundigen beslisondersteuners, richtlijnen en protocollen ontwikkelen voor alle relevante diercategorieën en iedere vorm van bedrijfsmatige dierhouderij. Dit niet alleen voor wat betreft het vaststellen of sprake is van ernstig en uitzichtloos lijden, maar ook voor economische redenen om dieren voortijdig te doden. • Overheid: Ontwikkel systemen om gegevens van bedrijfsmatige dierhouders voor een benchmark te verzamelen, in ruil waarvoor zij informatie, begeleiding, scholing en training kunnen ontvangen om tot verbeteringen te komen. Beleg dit bij een onafhankelijke deskundige partij om de kwaliteit te borgen en de geloofwaardigheid van het dodingsbeleid te vergroten. • Sectorpartijen: Zorg dat het voortijdig doden van zorgbehoevende dieren waar mogelijk opgenomen wordt in ketenkwaliteitssystemen, maar waak ervoor dat daarbij perverse prikkels ontstaan waardoor dieren onnodig lijden of waardoor te gemakkelijk om economische redenen voorbij wordt gegaan aan de intrinsieke waarde van het dier. RDA.0223.021 DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 31 Zorg voor een verantwoorde uitvoering In alle gevallen dient het doden tijdig en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid te worden uitgevoerd door vakbekwame mensen. Naast de implementatie van de resultaten van het eerder vermelde beleidsondersteunend onderzoek, dat tot een stelsel van technische ‘best practices’ moet leiden, adviseren wij het volgende: • Overheid: Leg de verantwoordelijkheid voor het voortijdig doden van zorgbehoevende dieren bij de dierhouder die daarvoor afstemt met deskundigen (bv. diergeneeskundigen, gedragsbiologen) en zorg voor voldoende effectieve ondersteuning bij het nemen van een besluit en bij een pijnloze en zachtzinnige uitvoering daarvan. Maak het onderwerp beter bespreekbaar • Sectorpartijen: Zorg voor een goede communicatie over het voortijdig doden van dieren, deel informatie hierover binnen de bedrijfsmatige dierhouderij. Organiseer dialogen en open dagen waarop het onderwerp in de context van de betreffende dierpraktijk bespreekbaar wordt. • Overheid: Geef het voortijdig doden van dieren expliciet een plek in de curricula van de middelbare, hogere en universitaire diergerelateerde opleidingen en in na- en bijscholingstrajecten en besteed daarbij aandacht aan wet- en regelgeving, preventie, zorgvuldige ethische afweging, toegestane methoden, correcte uitvoering en ‘soft skills’. RDA.0223.021 DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 32 Bronnen Anonymous. 2020. Beslisondersteuner Zorgbehoevende Biggen. Anoxia BV, Centre for Sustainable Animal Stewardship en Faculteit Diergeneeskunde, Putten/Utrecht. Bergstra, Tamara J. 2014. Pig Husbandry in a Changing Social and Economic Environment: Societal Attitudes, Farm Economics and Animal Welfare. Wageningen: Wageningen University & Research. CEG. 2023. Code Rood: Verkenning van Morele Uitgangspunten Bij Langdurige Schaarste in de Zorg. Den Haag. De Cock Buning, Tj., Pompe, V., Hopster, H. en C. de Brauw. 2012. Denken over Dieren: Dier En Ding, Zegen En Zorg. Amsterdam. https://edepot.wur.nl/212210. CRM. 1981. Rijksoverheid En Dierenbescherming. Den Haag. Deelen, E., en F.L.B. Meijboom. 2021. “Killing in Plural? On Animal Life Assessments by Veterinarians and the Role of Euthanasia.” : 255–60. ELI. 2012. Eindverslag Project Rechtvaardiging Voor Het Houden van Dieren. Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie, Den Haag. Kantar Public. 2018. In opdracht van de Raad voor Dierenaangelegenheden De Staat van Het Dier. Amsterdam. https://mijn.govunited.nl/blg-221895.pdf. Steven, L. et al. 2020. AVMA Guidelines for the Euthanasia of Animals: 2020 Edition. Matthis, S. 2004. “The People Perspective of Euthanasia.” North Carolina Healthy Hogs Seminar. NVWA. 2021. Regels over Noodslachtingen Voor Praktiserende Dierenartsen. Utrecht. Ouweltjes, W., J.C. Verkaik, en H Hopster. 2020. Vroege Sterfte van Biggen, Kalveren En Melkgeitenlammeren. Wageningen. Powell, D. M. en M. Ardaiolo. 2016. “Survey of U.S. Zoo and Aquarium Animal Care Staff Attitudes Regarding Humane Euthanasia for Population Management.” Zoo biology 35(3): 187–200. Raad van de Europese Unie. 2009. VERORDENING (EG) Nr. 1099/2009 van de Raad van Europa (24 September 2009) Inzake de Bescherming van Dieren Bij Het Doden. Brussel. RDA. 2015. One Health , Een Afwegingskader Voor Beleidsbeslissingen. Raad voor Dierenaangelegenheden, Den Haag. RDA. 2017. Denkkader Dierenwelzijn. Raad voor Dierenaangelegenheden, Den Haag. RDA. 2021a. Dierwaardige Veehouderij. Raad voor Dierenaangelegenheden, Den Haag. RDA. 2021b. Zorg Voor Het Jonge Dier; Naar Meer Aandacht Voor Het Individuele Dier En Minder Sterfte. Raad voor Dierenaangelegenheden, Den Haag. RDA. 2022. Doden van Dieren Aan Het Licht. Raad voor Dierenaangelegenheden, Den Haag. Reeve, C.L, S.G Rogelberg, C. Spitzmüller en N. DiGiacomo. 2005. “The Caring-Killing Paradox: Euthanasia-Related Strain Among Animal-Shelter Workers’.” J. of Applied Social Psychology 35(1): 119–43. Regiegroep Beslisondersteuner Varkens. 2020. Beslisondersteuner Zorgbehoevende Varkens. Centre for Sustainable Animal Stewardship, Utrecht. Román-Muñiz, I.N. et al. 2021. “Dairy Caretaker Perspectives on Performing Euthanasia as an Essential Component of Their Job.” Animals 11(2): 1–15. Schukken, Y.H., J.C.M. Van Trijp, en H. Hopster. 2019. Staat van Het Dier: Beschouwingen En Opinies over de Verschuivende Relatie Tussen Mens En Dier in Nederland. Raad voor Dierenaangelegenheden, Den Haag. Serpell, J. A. 2004. “Factors Influencing Human Attitudes to Animals and Their Welfare.” Animal Welfare 13(SUPPL.): 145–51. Yeates, James. 2010. “Ethical Aspects of Euthanasia of Owned Animals.” In Practice 32(2): 70–73. RDA.0223.021 DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 33 Samenstelling van de raad De Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) is een onafhankelijke raad van deskundigen die de staatssecretaris van Economische Zaken gevraagd en ongevraagd adviseert over multidisciplinaire vraagstukken op het gebied van dierenwelzijn en diergezondheid. De RDA bestaat uit wetenschappelijke experts en praktijkdeskundigen die op persoonlijke titel, zonder last of ruggespraak, zitting hebben in de Raad. Dit rapport kan geciteerd worden als: RDA, Raad voor Dierenaangelegenheden (2023). Doden van zorgbehoevende dieren. Den Haag, Nederland. 46 pp. De RDA bestond op 1 November 2022 uit de volgende leden: Prof. dr. J.J.M. van Alphen Prof. dr. M.F.M. Langelaar Dr. ir. G.B.C. Backus Dr. L.J.A. Lipman J.P. van den Berg Drs. F.E. Rietkerk W.T.A.A.G.M. van den Bergh Mr. C.W. Ripmeester Dr. J.J.L. Candel MA Prof. dr. ir. T.B. Rodenburg Drs. H.R. Chalmers Hoynck van Papendrecht Dr. M.C.Th. Scholten Prof. dr. ir. G.M. van Dijk Prof. dr. Y.H. Schukken Dr. N. Endenburg PhD Ir. G.C. Six Prof. dr. R. Gehring Drs. M. Slob Drs. D. van Gennep Prof. dr. G.R. de Snoo Prof. dr. M.A.M. Groenen Mr. Drs. J. Staman (voorzitter) Prof. dr. S. Haring Dr. ir. J.W.G.M. Swinkels Prof. dr. ir. L.A. den Hartog Drs. R.A. Tombrock A.L. ten Have-Mellema Prof. dr. ir. J.C.M. van Trijp Prof. dr. ir. J.A.P. Heesterbeek Dr. H.A.P. Urlings Drs. G. Hofstra Dr. J.B.F. van der Valk J.A.M. Huijbers J. van de Ven Prof. dr. A. van Huis Drs. F.A.L.M. Verstappen Prof. dr. ir. B. Kemp Mr. Dr. J. Vink Secretaris-directeur van de Raad is Ir. M.H.W. Schakenraad Meer informatie over de Raad voor Dierenaangelegenheden vindt u op onze website: www.RDA.nl. Daar kunt u ook alle eerder uitgebrachte adviezen downloaden. RDA.0223.021 DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 34 Bijlage 1: Geraadpleegde praktijkdeskundigen Vera Bavinck, praktiserend pluimveedierenarts Fair Poultry Ernest Bokkers, beleidsadviseur pluimvee van LTO / NOP Ellen Deelen, dierenarts/promovenda ‘euthanasie van dieren en de rol van de dierenarts’. Yteke Elte, teamleider ambulante kliniek voor paarden, UU Hans Fokkens, directeur Dieren Opvang Amsterdam Floortje Herder, beleidsmedewerker bij Producenten Organisatie Varkenshouderij Lieuwke Kranenburg, specialist universiteitskliniek Paard, Utrecht en auteur Europese richtlijn FEEVA over euthanasie bij paarden. Betsie Krattley, praktiserend rundveedierenarts bij de ULP Harmelen Derk Oorburg, hoofd kwaliteitszorg bij Vion, Boxtel Ibe Pelgrim, bestuurslid Vereniging Stads- en Kinderboerderijen Nederland Paula Polman, bestuurslid Vereniging Stads- en Kinderboerderijen Nederland Eva Schippers, hoofd Rescue & Rehabilitation, Stichting AAP Arjan Schuttert, praktiserend varkensdierenarts DAP De Oosthof Paul van den Oord, praktiserend melkgeitendierenarts DAP ’t Leijdal Karin van der Toorn, programmaleider Duurzame GeitenZuivelKeten Mona van Spijk, programmamanager duurzame melkproductie bij de Nederlandse Zuivel Organisatie Frank Verstappen, praktiserend dierentuindierenarts en lid van het forum Talitha Visser, bedrijfsleider Natuurcentrum en kinderboerderij De Elzenhoek Oss RDA.0223.021 DODEN VAN ZORGBEHOEVENDE DIEREN – 35
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/065910c6-7b02-437f-a7c2-462539f91ce2
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009–2010 32 258 Wijziging van de Procedureregeling parlementaire instemming Verdrag van Maastricht betreffende de Europese Unie en vaststelling van een Procedureregeling voor de behandeling door de Kamer van wetgevende voorstellen van de Europese Unie in het kader van het parlementair behandelvoorbehoud en in het kader van de toetsing op aspecten van Europese rechtsgrondslag, subsidiariteit en proportionaliteit Nr. 1 VOORSTEL 10 december 2009 De «JBZ-procedure»wordt als volgt gewijzigd De titel wordt gewijzigd in: Procedureregeling parlementaire instemming Verdrag van Lissabon (het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie) De inleidende tekst van de JBZ-procedure tot «Hierop is de volgende procedure gebaseerd» wordt gewijzigd in: In de Goedkeuringswet van het Verdrag van Lissabon (Stb. 2008, 301) is de bepaling opgenomen dat ontwerp-besluiten voortvloeiend uit de artikelen 77, derde lid, 87, derde lid, en 89 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie terstond aan de Staten-Generaal worden voorgelegd, voordat daarover besluitvorming plaatsvindt door de JBZ-Raad. Dit betreft ook artikel 81, lid 3 van genoemd Verdrag, voorzover het niet gaat om de tweede alinea van dat lid. Instemming van beide Kamers der Staten-Generaal is vereist voordat de vertegenwoordiger van het Koninkrijk zijn medewerking kan verlenen aan de totstandkoming van een besluit (van de JBZ-Raad). Stilzwijgende instemming is verleend indien niet binnen vijftien dagen na overlegging van het ontwerp-besluit door of namens een van de Kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het ontwerp-besluit de uitdrukkelijke instemming behoeft. De voorzitter van de commissie voor de Werkwijze, Verbeet De griffier van de commissie voor de Werkwijze, Biesheuvel-Vermeijden KST138947 0910tkkst32258-1 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2009 Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 258, nr. 1
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/2390ce25-5893-48a1-88f7-d043750280c5
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009–2010 21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken Nr. 958 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 7 april 2010 De vaste commissie voor Europese Zaken1 en de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken2 hebben op 18 maart 2010 overleg gevoerd met minister Verhagen van Buitenlandse Zaken over: – de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 2 maart 2010 betreffende het verslag van de Raad Algemene Zaken (RAZ) en Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) van 22 februari 2010 (21 501-02, nr. 945); – de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 15 maart 2010 betreffende de geannoteerde agenda van de Raad Algemene Zaken en de Raad Buitenlandse Zaken van 22 maart 2010 (21 501-02, nr. 951); – de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 2 maart 2010 betreffende de appreciatie van het avis van de EC inzake de lidmaatschapsaanvraag van IJsland (23 987, nr. 107); – eventuele fiches. Van het overleg brengen de commissies bijgaand stenografisch verslag uit. De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken, Waalkens De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Ormel De griffier van de vaste commissie voor Europese Zaken, Nijssen kst-21501-02-958 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2010 Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958 1 Voorzitter: Waalkens Griffier: Nijssen Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Blom, Ten Broeke, Van Bommel, Ormel, Vendrik en Waalkens en minister Verhagen, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie. De voorzitter: Dames en heren, ik wil deze vergadering beginnen met de minister van Buitenlandse Zaken en de hem vergezellende ambtenaren welkom te heten. Op de agenda van deze bijeenkomst van de commissie voor Europese Zaken staan twee punten: het verslag van de Raad Algemene Zaken van 22 februari en de brief met de geannoteerde agenda voor de Raad Algemene Zaken van maandag 22 maart. Ik zie dat er vier sprekers zijn. We hebben een uur voor dit overleg. De spreektijd is vier minuten per fractie. De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Binnen de Europese Unie wordt van verschillende kanten gezegd dat de EU 2020-agenda, de opvolger van de Lissabonstrategie, afdwingbaar moet zijn. Soms duikt zelfs de term Europese economische regering op in de discussie. In het licht van opmerking van de heer Herman van Rompuy dat de Europese Raad maandelijks bijeen zou moeten komen, slaat mij dan de schrik om het hart, want dat was volgens mij niet de bedoeling, ook niet van de Nederlandse regering. Wat vindt de minister van deze ontwikkeling? Het gaat nu wel heel erg snel met EU 2020; in amper drie maanden wordt straks het economisch beleid voor de komende tien jaar vastgesteld. Het is nogal ambitieus om dat op die wijze te doen. Hoe kan worden gegarandeerd dat dit wordt begeleid door een voldoende democratisch proces, niet alleen door de Kamer, maar sowieso in Europa? De inhoudelijke vraag is of de EU 2020-strategie ertoe leidt dat we verdergaan met elkaar beconcurreren op zaken als arbeidsvoorwaarden, flexibiliseren van de arbeidsmarkt, snijden in de verzorgingsstaat en andere maatregelen die leiden tot een race to the bottom, of dat we ons gaan richten op het in stand houden van verworvenheden door te investeren in onderwijs, onderzoek en duurzaamheid. Dat was ook een onderdeel van de agenda. Het is nodig om structurele klimaatdiplomatie te bevorderen. We juichen dat toe. Maar wie vertegenwoordigt de Europese Unie bij het dossier klimaatverandering? In Kopenhagen zagen we al dat de interne overeenstemming afhing van de onderhandelingen met de rest van de wereld en dat dit op niets uitdraaide. We zien dat verschillende instituties en functionarissen elkaar voor de voeten lopen; het voorzitterschap, de Commissievoorzitter, de voorzitter van de Europese Raad, de Hoge Vertegenwoordiger en de Eurocommissaris voor klimaatactie. Zij willen allemaal een rol spelen bij dat dossier. Hoe gaan we dat in goede banen leiden? Ziet de minister dat nog goed komen? De totstandkoming van EDEO is uitgedraaid op een gênante publieke machtsstrijd tussen de instituties en de lidstaten. Ik heb hierover enkele vragen. Wordt 1 april gehaald als deadline voor het definitieve voorstel? Als dat zo is, wordt het dan niet eens tijd dat de Kamer mag meekijken en meepraten over de opzet? Wat vindt de minister van de klacht van Duitsland en Frankrijk dat er te veel Britten in deze dienst zullen zitten? Het Europees Parlement en de Europese Commissie willen meer te zeggen hebben over de benoemingen bij EU-posten in andere landen. Klopt het dat ontwikkelingssamenwerking formeel nog steeds onder de Commissie ressorteert, maar in de plannen operationeel afhankelijk wordt van de beleidskeuzes die gemaakt worden bij EDEO? Klopt het dat er scenario’s zijn om regio’s te verdelen tussen de Commissie en EDEO? Klopt het dat Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958 2 er ook een discussie is over de mate waarin EDEO het nabuurschap coördineert? Wat is de visie van de minister daarop? Mijn fractie is van mening dat inzake IJsland kan worden voortgegaan langs de lijn van het avis. Wij zien dit als een technische voorbereiding van daadwerkelijke onderhandelingen over lidmaatschap. De kans dat het probleem met de lening aan IJsland van Nederland en het Verenigd Koninkrijk kan worden opgelost, is veel groter wanneer we nu niet zeggen dat alle stoplichten op rood staan en dat we helemaal niets kunnen doen. Ik denk dat dit juist contraproductief zou werken. Dat is niet in het belang van IJsland en zeker niet in het belang van Nederland. Ik ben er dan ook van overtuigd dat we laten zien dat we vinden dat IJsland erbij hoort door dit stapje te zetten. Als we nu de Kopenhagencriteria zouden toepassen en Icesave niet had bestaan, zou niemand met zijn ogen knipperen als we deze stap zouden zetten. Ik vind dan ook dat we nu dit stapje moeten zetten om te komen tot een oplossing van het Icesave-probleem. De heer Ten Broeke (VVD): Ik ben verbijsterd over deze opstelling van de Socialistische Partij. Deze valt te vergelijken met die van Die Linke in Duitsland, waar men ook liefst vandaag nog de rode loper zou uitrollen voor IJsland. Ik ben verbijsterd, omdat de heer Van Bommel tot nu toe altijd heel consequent was. Een van de criteria van Kopenhagen is dat men het acquis kan overnemen, bijvoorbeeld wat betreft het depositogarantiestelsel. De heer Van Bommel zal toch erkennen dat dit er niet in zit. Door IJsland wordt ook gediscrimineerd naar nationaliteit doordat bij het oprichten van een nieuwe bank uitsluitend tegoeden van IJslandse spaarders worden zeker gesteld. Daarmee worden de fundamenten van de Europese Unie toch met voeten getreden? Hoe kan de heer Van Bommel dat voor zijn kap nemen? De heer Van Bommel (SP): Volgens mij is de kwestie van het depositogarantiestelsel juist onderdeel van de verplichting die valt onder het acquis communautaire. Ik heb er alle vertrouwen in dat dit onderdeel in de toekomst geregeld zal zijn. Wat betreft Icesave wil mijn fractie zich het recht voorbehouden om bij een vervolgstap, namelijk het daadwerkelijk aangaan van de onderhandelingen, te zeggen dat dit een nieuw weegmoment is en dat er dan zicht moet zijn op een oplossing. Om de zaak nu technisch volledig te blokkeren lijkt mij volstrekt contraproductief, juist als het gaat om de Icesave-kwestie. De heer Ormel (CDA): Voorzitter. Ik zal de onderwerpen die de heer Van Bommel besprak, andersom bespreken. De heer Van Bommel vraagt veel over IJsland, maar volgens mij is het nog zeer de vraag of dat avis ter sprake zal komen bij deze Raad Algemene Zaken. Is dat zo of wordt het uitgesteld en doorgeschoven naar juni? Wordt in relatie tot IJsland gedacht aan hetzelfde scenario als bij Noorwegen? We kunnen wel van alles zeggen over IJsland, maar er zijn berichten dat de bevolking helemaal niet zit te wachten op toetreding tot de Europese Unie. Dat is te vergelijken met Noorwegen, dat destijds wel een aanbod kreeg, maar waar de bevolking tot twee keer toe nee zei in een referendum. Wij vragen om eens te schetsen wat het geopolitieke belang van IJsland voor de Europese Unie en voor Nederland kan zijn, gezien de ligging voor de toegang tot de Arctische route, die in de komende jaren door klimaatverandering open kan komen te liggen. In hoeverre speelt dat mee? De CDA-fractie begrijpt dat er bijna overeenstemming is tussen EU-lidstaten en de Hoge Vertegenwoordiger Ashton over EDEO oftewel de European External Action Service (EAS). Graag een rapportage over de voortgang. Kan daarbij aangegeven worden hoe de verhouding tussen het Europese Parlement, Ashton en de lidstaten precies ligt bij de oprichting van de EAS? Welke punten spelen er nog? Als je in Brussel bent en Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958 3 «EDEO» zegt, kijkt iedereen wat wazig. Waarom wennen we onszelf er niet aan om gewoon te spreken over de EAS? De discussie over de Europa 2020-strategie zal overheerst worden door de financiële crisis in Griekenland, waarover vanavond een spoeddebat zal plaatsvinden, dus daar ga ik nu niet op in. Ook de regering van Letland is gisteren afgetreden ten gevolge van de financiële crisis. Dat kan weer gevolgen hebben voor Zweden. Wij steunen de inzet om de EU 2020-strategie en de opinies over het aanscherpen van het Stabiliteits- en Groeipact aan elkaar te koppelen. Volgens ons moeten lidstaten worden gedwongen om in goede jaren een meer solide begrotingsbeleid te voeren. Daarmee kunnen situaties zoals in Griekenland en in andere landen die in de gevarenzone zitten, worden voorkomen. Graag een reactie van de minister hierop. De Europa 2020-strategie gaat meer en meer over de financiële crisis, terwijl de discussie in eerste instantie ging over de doelstellingen voor innovatieve ontwikkeling, als opvolger van de Lissabondoelstellingen. De CDA-fractie heeft eerder voorgesteld om in Eindhoven een aparte innovatietop te organiseren. Toegegeven, hierbij spelen enige chauvinistische gevoelens een rol, maar de leidende gedachte achter dit voorstel is vooral om een gezamenlijke inspanning voor innovatieve ontwikkelingen te steunen en om deze niet te veronachtzamen. Wat betreft het klimaat zijn wij van mening dat de Europese Unie in Cancún als geopolitiek blok toch nadrukkelijker aanwezig dient te zijn dan in Kopenhagen het geval was. Zijn de Raad en de Commissie ook doordrongen van dit besef? Hoe wordt hieraan gewerkt? In hoeverre wordt controle op vroege financiering uitgevoerd? Het opzetten van financiering voor adaptatie moet worden gekoppeld aan een traject waarbij inzichtelijk is hoe het geld wordt besteed. De heer Blom (PvdA): Voorzitter. Laat ik maar met het laatste onderwerp van mijn buurman beginnen, dan maken we er een mooi slingertje van. In de afgelopen periode heb ik al het een en ander gezegd over de manier waarop de EU een onderhandelingspositie moet vestigen wat het klimaat betreft. In het laatste plenaire debat dat wij hierover hebben gehad, heb ik voorgesteld om te komen tot een mandaat, zodat de EU met één mond de onderhandelingen kan voeren. Ik heb begrepen dat de minister-president het daar roerend mee eens was en ik ga ervan uit dat dit nog steeds het regeringsstandpunt is. Ik ben benieuwd in hoeverre onze kabinetsleden dat in de eerstvolgende Raad Algemene Zaken ter tafel kunnen brengen. Ik weet dat hierover ook wordt gediscussieerd in het Europees Parlement. Het zou wel aardig zijn als er stappen kunnen worden gezet om dit te realiseren. Over de EU 2020-strategie zal ik niet te lang uitweiden. Ik ben nog steeds benieuwd naar de inzet die wordt geformuleerd. In een aantal debatten hebben we geconcludeerd dat er weinig doelen moeten worden gesteld die echter wel allemaal te realiseren moeten zijn. In ieder geval moet objectief te meten zijn wat we met die EU 2020-strategie gaan doen. Het meest heikele punt is IJsland, waarover de voorgaande sprekers ook al wat hebben gezegd. Aan de ene kant is de vraag of we IJsland de mogelijkheid moeten geven om de onderhandelingen over toetreding tot de EU te starten. Het antwoord daarop is volgens mij vrij simpel. Aan de andere kant is er nog steeds geen akkoord over het terugbetalen van de Icesave-tegoeden. Je kunt niet zeggen dat het een niets met het ander te maken heeft. Zoals mijn collega van de VVD-fractie memoreerde, vormt het depositogarantiestelsel een link. Ik heb ook begrepen dat de verwachting is dat er op zeer korte termijn een akkoord komt over het terugbetalen van die tegoeden. Mocht dat niet het geval zijn, dan blijven we van mening dat die zaak eerst geregeld moet worden voordat je met elkaar gaat praten. Het kan niet zo zijn dat er onderhandelingen over toetreding tot de Europese Unie worden gestart, terwijl dat vuiltje er nog Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958 4 ligt. Ik zou zeggen: probeer die twee onderwerpen in één avond te regelen en ga daarna verder. Natuurlijk is de fractie van de Partij van de Arbeid ook van mening dat het wel reëel moet zijn, ook voor de IJslandse bevolking. Wij zien ook wel dat de druk op de IJslandse bevolking heel groot is, als je de hoeveelheid geld waar het om gaat, omslaat over die bevolking. Om het even in perspectief te schetsen, dit bedrag van een kleine 2 mld. in IJsland zou in de Nederlandse situatie neerkomen op 220 mld. Het gaat om een verschrikkelijke bak geld die door een relatief kleine bevolking opgebracht moet worden, maar dat neemt niet weg dat ik vind dat dit vuiltje uit de lucht moet gaan. Zolang dit niet uit de lucht is, is het wat mij betreft niet noodzakelijk om de onderhandelingen te starten. Ik hoop dat het geregeld wordt, want zolang dat niet zo is, staat bij mij het stoplicht nog steeds op rood en daar schieten de IJslandse bevolking, de Europese Unie en Nederland niets mee op. Ik hoop dat deze situatie volgende week of misschien de week daarop verandert. De heer Van Bommel (SP): Is de heer Blom van mening dat de Raad het avis van IJsland helemaal niet moet behandelen? Zegt hij dat er helemaal niets moet gebeuren of dat over dit vraagstuk een afweging moet worden gemaakt bij de start van daadwerkelijke onderhandelingen over hoofdstukken? De heer Blom (PvdA): Ik heb begrepen uit eerdere uitspraken van deze minister dat hij niets doet zonder de instemming van de Kamer, en de opstelling van de Kamer is duidelijk. We hebben nu een aantal jaren samengewerkt en wat mijn portefeuille betreft, heb ik de minister er nog nooit op kunnen betrappen dat hij tijdens een Raad iets anders heeft gedaan dan wat de Kamer tijdens een algemeen overleg heeft besloten. Ik ga ervan uit dat de houding van de minister ten opzichte van de Kamer niet is veranderd. Wat ik heb gezegd, is vrij simpel: zolang de zaak Icesave niet is geregeld, is een gesprek wat mij betreft niet aan de orde. Ik hoop dat het wel geregeld wordt, zodat dit heel snel wel aan de orde kan zijn, maar zolang dat niet is geregeld dus niet. De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. Ik zal allereerst ingaan op de EU 2020. We hebben inderdaad vanavond een spoeddebat over Griekenland. Ik zal afsluiten met IJsland en dan heb ik nog één opmerking en marge. We hebben al een aantal keren gesproken over EU 2020. Ik heb sterk de indruk, en dat zie ik gelukkig ook terug in de kabinetsreactie, dat de Europese Commissie helaas alleen het kaftje van het boekje heeft vervangen. Het ziet er toch weer erg uit als Lissabon 2010 en dat moeten we niet hebben. Ik ga op twee punten in. Wat we niet nodig hebben, is dat met EU 2020 een strategie wordt ontwikkeld die erop is gericht om de armoede te bestrijden. Het beste middel om armoede te bestrijden is door de welvaart te vergroten. Armoedebestrijding als zodanig moet niet een doel zijn en er moet ook geen benchmark voor komen. Hetzelfde geldt voor schooluitval, om een zijspoor te noemen dat helaas in de EU 2020-plannen wordt benoemd tot een hoofdspoor. Het is typerend voor Europa om weer de verkeerde weg in te slaan en de verkeerde reflexen te laten zien, waarmee het vertrouwen in de Europese Unie alleen maar een grotere deuk oploopt. Dan is er het gesprek over de Europese economische regering, waarbij de heer Van Rompuy twaalf keer per jaar wil gaan vergaderen, omdat hij de agenda zo lang vindt, zoals hij zegt. Het probleem van Europa is niet dat de agenda zo lang is, maar dat de besluitenlijstjes zo kort zijn. Wat we niet nodig hebben, is om de hoeveelheid Europese raden te vergroten, die zo mogelijk nog minder besluiten. We moeten het doen met de middelen die we hebben. Daar moet Europa nu eindelijk eens voor kiezen. In de Nederlandse reactie zie ik hiervan iets terug, maar wat mij betreft kan dat fors worden aangezet. In dat verband wijs ik op de bijdrage van de heer Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958 5 Delors, voor wie de minister deze week een laudatio heeft uitgesproken waarover in De Volkskrant is bericht. Deze grote Europeaan, die door Eurofielen op handen wordt gedragen, sprak zich niet alleen uit tegen een Europees Monetair Fonds, maar ook voor de bestaande maatregelen. Ik heb al aangegeven wat ik niet wens terug te zien in de EU 2020-strategie en ik zal ook aangeven wat ik wel hoop terug te zien. We hebben een Europees fonds en dat is de Europese begroting. Als het aan ons ligt, wordt deze dit jaar stevig onder handen genomen. Voor 60% van de uitgaven geldt dat je je kunt afvragen of zij ook maar iets te maken hebben met de doelstellingen die Europa zich zou moeten voornemen. Zolang die uitgaven erin zitten, bijvoorbeeld voor de structuur- en cohesiefondsen, zijn dat de middelen om in te zetten om economisch verantwoord gedrag af te dwingen, vooral op monetair gebied. Als je het stabiliteitspact wil handhaven, gebruik daarvoor dan de middelen die we al hebben. Griekenland is op zoek naar 51 mld. en ontvangt elk jaar ook nog 6 mld. van de Europese Unie. Door niemand wordt daar een link tussen gelegd. Dat is de trieste constatering waar wij voorlopig nog toe moeten komen. Dat draagt alleen maar meer bij aan de irrelevantie van Europa. De VVD-fractie is al sinds vorig jaar zomer heel helder over IJsland. Wij vonden dat de minister eigenlijk een dagje had moeten terugkomen van zijn vakantie om in Brussel te zeggen dat IJsland een interessant land is en misschien op den duur een grote aanvulling kan zijn voor de Europese Unie, maar dat er nog een vuiltje ligt dat eerst van tafel moet. Die mogelijkheid heeft de minister toen in de wind geslagen en sindsdien is het spel op de wagen gekomen. De trein is weer in gang gezet. We moeten de geloofwaardigheid van de Europese Unie werkelijk serieus nemen, zoals we aan deze kant van de tafel sinds 2005 allemaal op onze manier zeggen. Dat kunnen we niet zeggen van een land dat zich nu al niet houdt aan Europese regels inzake het acquis of het depositogarantiestelsel, dat met voeten wordt getreden, maar ook aan het fundamentele principe om geen onderscheid te maken naar nationaliteit bij het opzetten van de nieuwe Landsbanki, waarin IJslandse spaartegoeden worden ondergebracht en zeker gesteld, terwijl de buitenlandse spaartegoeden wel hoge risico’s lopen. Dat is onacceptabel naar elke maatstaf en elk principe dat Europa bijeenbrengt. Dit anti-Europeanisme moet worden gestopt. Daarom moet IJsland voorlopig nog even worden gestopt. Ook ik zie best de belangen, maar zelfs op basis van de Kopenhagencriteria kun je op dit moment niet vaststellen dat IJsland daarvoor in aanmerking komt. Laten we nu eindelijk eens tegen onze eigen bevolking, maar ook tegen de IJslandse bevolking zeggen: als u werkelijk een toekomst in Europa wilt, begint dat met het zich houden aan de regels, maar dan moet men dat doen en zich verantwoordelijk opstellen. Dat is helaas niet het geval, want het onverantwoordelijke gedrag van IJslandse bankiers is alleen maar geëvenaard door het onverantwoordelijk gedrag van IJslandse politici. Het Europa van de heer Barroso kent maar één smaak en dat is om de rode loper uit te rollen voor welk land er ook maar bij kan komen. Staan wij hierin alleen? Ik zie minister Verhagen alweer kijken en ik kan mij helemaal voorstellen wat hij straks gaat zeggen over een alleingang, maar dat is het in het geheel niet. Gisteren heeft de Duitse Bondsdag ook besloten dat het genoeg is. Zij hebben geen exposure op IJsland, maar zij vinden wel, lerend van de uitspraak van het Hof in Karlsruhe, dat men heel voorzichtig moet zijn met een volgende uitbreiding. Men neemt daar de parlementaire taken serieus en het wordt tijd dat wij dat hier ook eens gaan doen, als het om uitbreiding gaat. Ik roep de minister op om nu eindelijk gebruik te maken van de mogelijkheid om zijn veto uit te spreken en zich te verzetten tegen het in behandeling nemen van het avis. Het is daarvoor te vroeg. De VVD-fractie heeft vaak genoeg laten weten dat we bereid zijn om te kijken naar een deal, maar er is ondertussen drie keer Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958 6 heronderhandeld. De renteniveaus zijn voortdurend verlaagd. De IJslandse positie is veel minder beroerd dan de heer Blom net deed voorkomen. IJsland blijft nog altijd veel welvarender dan bijvoorbeeld Frankrijk of Duitsland, om maar even twee landen te noemen. Het wordt vandaag of morgen tijd om nu eindelijk eens consequent te zijn. Minister Verhagen, u weet wat u te doen staat. De heer Vendrik (GroenLinks): Voorzitter. Dat was een lekker pittig stukje werk van de heer Ten Broeke. Misschien moeten we op een paar puntjes wat correcties aanbrengen, om te beginnen over IJsland. De heer Ten Broeke onderschat het probleem van IJsland. Als je de totale claim als gevolg van het Icesave-drama omrekent naar Nederland, kom je uit op een buitenlandse schuld voor Nederland in de orde van grootte van 300 mld.; ongeveer de helft van het bruto binnenlands product van Nederland op dit moment. Ik denk dat als Nederland door een paar falende bankiers aan de rand van de afgrond gebracht zou zijn, normale burgers bij een referendum uit hun dak zouden gaan en zich af zouden vragen of het hun verantwoordelijkheid is om dat allemaal op te hoesten. Ik snap heel goed waar IJsland mee bezig is. Dan kunnen wij hier heel boze woorden spreken over verantwoordelijkheid en falende politici. Wat hebben onze VVD-ministers het in de afgelopen twintig jaar goed gedaan bij de kredietcrisis. Wij hadden ook een toppertje van een bankwezen, dat sterk was gereguleerd, met fantastisch toezicht. Hebben wij niet aan de rand van de afgrond gestaan en miljarden geïnvesteerd in ons bankwezen? Ik denk dat hier ook van alles fout is gegaan, mijnheer Ten Broeke. Het is makkelijk om de jij-bak richting IJsland te sturen, om te zeggen dat ze de helft van hun welvaart moeten inleveren, maar wij hebben ook fouten gemaakt. Een schuld van de helft van je welvaart betaal je niet zomaar terug. Daar heb je een lange termijn voor nodig. Als je ziet wat de Euribor doet, is een rente van 5,5%, waarover nu wordt onderhandeld, best hoog. Daar wordt knap op verdiend en dat hoeft niet. Dat kan best wat lager. Daar moet je met een beetje realisme en maatvoering naar kijken. Het zou ontzettend fijn zijn als de IJslandse economie op lange termijn zoveel koopkracht en welvaart weet te genereren dat de helft van de welvaart onze kant op en naar Engeland kan komen. Wat geeft de beste kans dat dit land die schuld ooit kan terugbetalen? Dat is toetreding tot de Europese Unie. IJsland is niet groter dan de stad Utrecht. Het is het kleinste land in de wereld met een variabele wisselkoers. In deze tijden van globalisering is het extreem kwetsbaar, en dat hebben ze gemerkt. Als je die schuld wilt terugzien, is het eerste wat je moet doen, zorgen dat er perspectief komt op toetreding tot de Europese Unie. Dat is ons belang. Heel hard roepen dat zij niet mogen toetreden tot de Europese Unie en dat die schuld moet worden terugbetaald, dat klinkt goed voor de VVD-achterban hier in Nederland. Dan zijn we lekker sterk bezig met een pittig verhaal, maar het realisme is ver te zoeken, mijnheer Ten Broeke. Ik zou zeggen dat de minister met een beetje realisme moet handelen en moet bekijken hoe de zaken lopen. Wat mij betreft maakt hij een start met de onderhandelingen met IJsland. Natuurlijk mogen die onderhandelingen leiden tot een mooi akkoord, dat IJsland op de lange termijn echt zijn best gaat doen om die schuld terug te betalen. Maar laten we reëel zijn, de IJslandse bevolking is niet verantwoordelijk voor het falen van Landsbanki. De rechtse regering van IJsland heeft er de afgelopen tien jaar, met een waanzinnig model, een potje van gemaakt, zoals we van een grote afstand hadden kunnen verzinnen. Ook in IJsland kwam de crisis van rechts en moet deze nu door links worden opgelost. Laten we realistisch zijn en ze vooral even helpen. Onze minister van Buitenlandse Zaken is een reëel man en ik vertrouw erop dat hij met een beetje gevoel voor verhoudingen in dit dossier opereert en niet al te hard gaat roepen: eerst dit en dan dat. Geef de Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958 7 IJslanders een perspectief, dan zult u zien dat er ook het een en ander kan gebeuren aan de onderhandelingstafel over die schuld. De heer Blom (PvdA): Na het gloedvolle betoog van de heer Vendrik wil ik een heel simpele vraag stellen. Hij zegt: eerst dit en dan dat, maar als we dat nu eens tegelijkertijd zouden doen? Als we nu eens tegelijkertijd de onderhandelingen starten en een deal maken waar we allemaal beter van worden? De heer Vendrik (GroenLinks): Dan heb ik mij onzorgvuldig uitgedrukt, want dat is precies wat ik bedoel. Ik zeg dat er via besluitvorming in Europa over het avis deuren worden geopend om uiteindelijk een deal te kunnen sluiten. Volgens mij snapt minister Verhagen dat ook heel goed. Hij is een kundig man, die dat doorheeft. Go, zou ik zeggen. De heer Ten Broeke (VVD): Na deze tearjerker van GroenLinks moet ik toch zeggen dat volgens mij elk medelijden volstrekt misplaatst is. Die fantastische linkse politici namen vorig jaar wel de tijd om het toetredingsverzoek voor de Europese Unie te formuleren, maar vonden het vervolgens niet tot hun verantwoordelijkheid behoren om bijvoorbeeld aan de kapitaalmarkten die voor een deel die rente bepalen, te laten weten dat zij bereid waren om in ieder geval een keer terug te betalen. Zij namen ook niet de tijd om een onderhandeling die was gestart, in een deal te laten uitmonden. De rentepercentages werden vervolgens verlaagd. De voorzitter: En uw vraag is? Ik kijk ook even naar de tijd. De heer Ten Broeke (VVD): Mijnheer Vendrik, ontkent u nu werkelijk dat het voor een land dat zo in de problemen is, het verstandigst is om vertrouwen van de markt terug te winnen door in de eerste plaats aan te geven dat je goed bent voor je afspraken door terug te betalen en dat voor de rest 75% van de schade van Landsbanki waarschijnlijk gewoon in IJsland wordt gerecupereerd? De heer Vendrik (GroenLinks): Ik denk dat de IJslandse regering een gigantisch probleem heeft om vertrouwen te winnen bij de eigen bevolking en ik denk dat het ook nog wel een probleempje is om überhaupt een deal te sluiten. Als door de nieuwe regering niet een levensvatbaar perspectief wordt geschetst, wordt de toekomst van de economie van IJsland in samenhang met de verplichting om die schuld uit hoofde van Icesave en Landsbanki terug te betalen bedreigd doordat mensen het land verlaten. Mensen met perspectief gaan gewoon weg en dan is de stad Utrecht, want daar praten we over, knap snel leeg en dan hebben we helemaal geen economie. Dan kunt u die paar miljard op uw buik schrijven, mijnheer Ten Broeke. Dat is waar de IJslandse regering voor staat; om dat land überhaupt een perspectief te geven, zodat mensen daar willen blijven en het hooggeschoolde deel van de arbeidsmarkt zijn heil niet elders gaat zoeken. Dan blijft een economie achter die al een grote klap heeft gehad en die nog een keer 20% van het bbp verliest, zonder verdienvermogen, in een tijd van ruige globalisering. Dan kunnen wij die hele economie, plus de schuld die erbij hoort, opbergen. Laten we een beetje reëel zijn. Dat is de vraag waar de IJslandse regering voor staat. Het is in ons belang om hen daarbij te helpen en volgens mij snapt minister Verhagen dat. Nog twee korte punten. We hebben het gehad over de klimaatonderhandelingen in Kopenhagen, die niet goed gingen. Europa speelde daarbij geen rol. In de geannoteerde agenda staan hierover mooie teksten. Het is niet mis dat Nederland wil inzetten op daden. Er is geregeld dat er vroege financiering gaat komen. Dat is allemaal prima, dus regel dat en zorg dat het op gang komt. De grote klappen moeten in Cancún gemaakt worden. Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958 8 Eerlijk gezegd heb ik nog geen strategie gezien om een herhaling van Kopenhagen te voorkomen. Die strategie zou in twee dingen kunnen zitten, namelijk zelf laten zien dat je nog ambitieuzer bent dan je al bent, internationaal gezien. Dit is een oud punt van de fractie van Groen Links, maar in de nieuwe verhoudingen verdient dit opnieuw beantwoording. Waarom gaan we niet naar 30%? Het voorwaardelijke commitment heeft bij Kopenhagen niet gewerkt. Valt hier niet een nieuwe strategie te kiezen? Het komend jaar moet worden gewerkt aan een deal met een aantal strategische partners, bijvoorbeeld in het Zuiden. Gebeurt dat? In de stukken staat niets over wat de Europese Commissie en de Raad op dit punt doen. Mijn laatste opmerking betreft Europa 2020. Ik heb dit ook al gezegd bij de Milieuraad. Vorig jaar heeft de Kamer een motie aangenomen van collega Peters om groene innovatie hoge prioriteit te geven. Dat heeft natuurlijk alles te maken met de vorige agenda. Dat moet geramd zitten in de EU 2020-strategie. Dat lijkt zo te zijn, maar wij hebben geruchten vernomen dat de heren Van Rompuy en Barroso daar niet zo hard voor lopen. Is dat zo? Als dat zo is, zouden wij een klapje moeten geven, omdat het anders moet. De motie-Peters wordt toch wel uitgevoerd, minister? Minister Verhagen: Voorzitter. Ik heb weer met genoegen naar de Kamer mogen luisteren. Ik zal de verleiding weerstaan om te zeggen dat het prettig is om wisselende steun van oppositionele partijen te krijgen ten opzichte van het vorige overleg, zolang je maar voldoende draagvlak houdt in het parlement om uiteindelijk adequaat beleid te kunnen voeren dat ook in het belang is van de Nederlandse burgers. Als het gaat om belangen zoals het veiligstellen van werkgelegenheid, duurzame innovatie en concurrentievermogen, is helder dat de 2020-strategie van het grootste belang is. In maart zal vooral worden gesproken over het tijdpad. De inhoud zal meer in de Europese Raad van juni aan de orde komen. Het is toch van belang om er nu ook inhoudelijk bij stil te staan en om het te hebben over de focus, de doelen, over hoe je deze bereikt, etc. Daarbij moeten niet alleen Europese, maar vooral ook nationale doeleinden worden vastgesteld. Er worden richtsnoeren voor de verhoudingen vastgesteld die erop gericht zijn om knelpunten voor groei op Europees en nationaal niveau op te lossen. Op 15 maart hebben collega Van der Hoeven en ik onze visie op de 2020-strategie aan de Kamer toegestuurd. Ik geloof dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ook medeondertekenaar was. Het was in ieder geval een brede reactie. De inzet is om een ambitieuze maar ook realistische strategie te hebben, zowel op Europees als op nationaal niveau. Ik ben het met de heer Ten Broeke eens dat het natuurlijk niet Lissabon met een kaftje moet zijn. Daardoor zou men niet tegemoetkomen aan de problemen die we juist met Lissabon hebben gezien. Ik denk dat het goed is dat in het commissievoorstel de focus ligt op banen en op duurzame groei, geheel in lijn met de motie-Peters. Het is goed dat er een beperkt aantal ambitieuze doelen in is vervat. Ik ben het ook met de heer Ten Broeke eens dat er de nodige twijfel naar boven komt bij het armoededoel zoals dat nu is geformuleerd. Dat verhoudt zich slecht tot een strategie die is gericht op het creëren van economische groei en banen. Die strategie zal natuurlijk een bijdrage leveren aan het tegengaan van armoede. Dat is evident. Als je een baan hebt en mogelijkheden ziet voor de toekomst, dan is dat de beste bijdrage aan het tegengaan van armoede, maar wanneer sociale doelstellingen worden vermengd met innovatiedoelstellingen, zoals hier is gebeurd, verlies je naar mijn mening juist de mogelijkheden uit het oog om een duurzame bijdrage te leveren aan de bestrijding van armoede. Die strategie zou zich naar de mening van de Nederlandse regering moeten concentreren op een beleid dat bijdraagt aan economische groei, Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958 9 innovatie en banen. Ik ben het met de heer Ten Broeke eens dat de sociale dimensie van die strategie vooral is gericht op het vergroten van de werkgelegenheid en daarmee van de inzetbaarheid. Gelukkig staan we hierin niet alleen. Tegelijkertijd hoor ik ook geruchten dat de heer Barroso, gesteund door enkele andere lidstaten, juist erg wil vasthouden aan deze doelstelling. Het gerucht waar de heer Vendrik over sprak, is daar misschien aan gekoppeld. Ik denk dat duurzame innovatie en groene technologie van het allergrootste belang zijn voor het veiligstellen van economische groei en werkgelegenheid voor de toekomst. Daarnaast vind ik dat het ondernemersklimaat als zodanig meer aandacht verdient dan het nu krijgt in deze notitie. Het bedrijfsleven, vooral het midden- en kleinbedrijf, is een belangrijke motor voor economische groei en moet dus ook een belangrijke rol hebben in die strategie. Ik zal ervoor pleiten om het ondernemingsklimaat een prominentere plaats te geven in de strategie, naast het behoud van die groene technologie en duurzame innovatie die ik de heer Vendrik toezeg. Dan kom ik op het kaftje als metafoor. Wij hebben altijd aangegeven dat we de Lissabonstrategie eigenlijk te vrijblijvend vonden. De aanbevelingen bij de 2020-strategie zullen specifieker worden en moeten worden voorzien van een tijdpad voor actie. Als de lidstaten niet voldoende activiteiten ondernemen, kan de Europese Commissie op basis van de 2020-strategie een waarschuwing geven. Dat is een nieuw instrument ten opzichte van de Lissabonstrategie, maar het komt wel voort uit het Verdrag van Lissabon. Daar heeft Nederland voor gepleit. Het is ook van belang dat experts van de Commissie en van de lidstaten bezoeken zullen brengen aan en onderzoek zullen doen in lidstaten, om te kijken naar de kwaliteit en de betrouwbaarheid van statistieken, zodat men niet alleen op papier mooie doelstellingen bereikt, maar dit daadwerkelijk wordt gestaafd door de feiten. Ik denk dat dit op zichzelf aanknopingspunten biedt voor een beter werkende strategie dan de Lissabonstrategie en voor een betere dialoog tussen de lidstaten en de Commissie over de voortgang van het beleid. Je krijgt ook een soort peer pressure omdat die nationale prestaties in één keer in de Europese Raad in samenhang zullen worden besproken. Het is wel van belang dat de Europese Commissie niet alleen komt met voorstellen voor aanbevelingen onder de Europa 2020-strategie maar ook haar opinie over het Stabiliteits- en Groeipact publiceert. Ik denk dat de heer Ten Broeke daarin ook zeer is geïnteresseerd. Een dergelijke parallelle evaluatie biedt voordelen. Zo kun je het risico voorkomen dat je in het kader van de Europa 2020-strategie zegt: «investeren, investeren, investeren», terwijl het Stabiliteits- en Groeipact je vraagt om de overheidsfinanciën op orde te hebben en dus te bezuinigen. Je moet dus zorgen dat de processen niet door elkaar gaan lopen en dat de doelen van het Stabiliteits- en Groepact niet verwateren. Daar zouden we immers niet blij mee zijn. De Europa 2020-strategie moet niet als alibi worden gebruikt om onder de verplichtingen en de procedures van het Stabiliteits- en Groeipact uit te komen. Ik denk dat we met de nieuwe strategie goede doelstellingen hebben, waaraan we moeten vasthouden. Twee zaken moeten we echter wijzigen, namelijk de armoededoelstelling en het ondernemingsklimaat. We moeten zekerstellen dat we datgene vasthouden waar een land als Nederland in de toekomst zijn werkgelegenheid op zal moeten stoelen, namelijk duurzame innovatie. De heer Ten Broeke gaat specifiek in op de vraag wat dit inhoudt. Ik sprak al over peer pressure, rapportages, bezoek van lidstaten, waarschuwingen die worden gegeven et cetera. Daarmee heb je in ieder geval meer instrumenten dan onder het Verdrag van Lissabon. Ik ben op zich geen voorstander van het instellen van financiële sancties als strafmaatregel in het kader van de Europa 2020-strategie. Ik vind echter wel dat de peer pressure scherper kan zijn. Dat betekent dus de voortgang beter Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958 10 bijhouden, elkaar daar nadrukkelijker, ook publiekelijk, op aanspreken en derhalve elkaar eventueel aan de schandpaal nagelen. We kunnen bezien hoe je in dit kader de structuurfondsen beter kunt gebruiken. Dat vind ik een interessante gedachte. Je zou de financiële instrumenten, de incentives die er zijn, bijvoorbeeld de structuurfondsen, meer kunnen richten op de doelen van de Europa 2020-strategie. Deze discussie zullen we moeten voeren in het kader van de nieuwe financiële perspectieven. Dit zal met name op de langere termijn moeten gebeuren, want tot 2013 liggen de financiële middelen vast, inclusief de verdeling van de structuuren cohesiemiddelen. Ik denk echter wel dat je beter naar dit punt zou moeten kijken, overigens zonder je oorspronkelijke doelstelling om de structuur- en cohesiefondsen meer te richten op de armste landen en overschrijdingen te beperken, uit het oog te verliezen. Het ene staat immers niet los van het andere. Landen die op grond van de aanbevelingen in het Stabiliteits- en Groeipact maatregelen moeten nemen en daardoor minder kunnen investeren, kun je op die manier tot ontwikkeling brengen. De voorzitter: Is daarmee dit blok afgesloten? Minister Verhagen: Ik heb nog het een en ander over de economische regering en de daaraan gekoppelde Eindhoventop. De voorzitter: Laten we dit blok dan maar afsluiten met de mogelijkheid om vragen te stellen, ook met het oog op de tijd. Minister Verhagen: Als eerste kom ik bij het punt van de economische regering. Als dit inhoudt afstemming op terreinen die vallen onder de communautaire bevoegdheden gebaseerd op Europese verdragen, een globale richtsnoer voor economisch beleid en coördinatie op basis van het Stabiliteits- en Groeipact, is het prima. Daarnaast kun je ervoor kiezen dat beleidsterreinen die weliswaar vallen onder nationale bevoegdheden, om goede redenen wel in Brussel worden afgestemd. We hebben nu ook al een aantal maatregelen met elkaar afgestemd om het hoofd te bieden aan de financieel-economische crisis, zonder dat het verdrag daar daadwerkelijk om vraagt. Voorbeelden hiervan zijn het versterken van het financieel toezicht en het vaststellen van exitstrategieën. Wat ons betreft is dat ook een mogelijke vorm van governance. De Nederlandse regering is het echter met de Commissie eens dat gouvernance économique als instelling en de elementen waarnaar de heer Delors verwees, niet het pad zijn dat we op dit moment moeten bewandelen. De heer Ormel vraagt met enige regelmaat naar de mogelijkheid van een innovatietop. Vanwege het belang van innovatie zou hij een dergelijke top willen houden, bij voorkeur in Eindhoven, gelet op de cluster van innovatie die daar is. De minister-president heeft in de Kamer al aangegeven dat hij dit verzoek onder de aandacht zal brengen van de minister van Economische Zaken. Ik heb inmiddels van de minister van Economische Zaken begrepen dat zij het idee van een top zeer interessant vindt. De heer Ten Broeke (VVD): Mits in Limburg { Minister Verhagen: Nee, nee. Het werkt allemaal samen daar, hè! De heer Ormel zal de discussie over een te organiseren top met de minister van EZ moeten voeren. Ik wil het verzoek wel onder haar aandacht brengen, maar gelet op het feit dat zij het een interessant idee vindt, denk ik dat het nuttiger is om deze discussie met haar te voeren. Dit was het blokje over de Europa 2020-strategie, voorzitter. De voorzitter: Er is tijd voor één korte vraag van ieder commissielid. Daarna gaan we naar het blokje over klimaat. Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958 11 De heer Van Bommel (SP): Mede ter voorkoming van een tweede termijn heb ik één vraag. De minister zegt «op zich» geen voorstander te zijn van financiële sancties. Dat is een politiek onduidelijke uitspraak. Minister Verhagen: Ik ben geen voorstander van financiële sancties. De heer Van Bommel (SP): U bent tegen financiële sancties? Minister Verhagen: Ja. Oké. Als de heer Van Bommel het zo wil horen. De heer Van Bommel (SP): Dat is Nederlands. Dank u wel. De heer Ten Broeke (VVD): De minister is tegen financiële sancties, maar hij is voor het gebruik van structuur- en cohesiefondsen als een middel om gewenst beleid uit te voeren. Hij wil het koppelen aan het EU 2020-programma. Is hij er wel voor om structuur- en cohesiefondsen in te zetten om verdere disciplinering van het Stabiliteits- en Groeipact af te dwingen? Minister Verhagen: Gedeeltelijk kan dat al en gedeeltelijk gebeurt het ook. Ik ben bereid om naar dit punt te kijken. Juist omdat het kan, is het het overwegen waard om het te doen. Voorzitter. Dan kom ik bij de tweede component van de Europese Raadsconclusies: het klimaat. We hebben hierover al gediscussieerd in het kader van de Milieuraad en naar ik meen ook specifiek in het kader van de Ecofin-raad. De heer Vendrik verwees hier al naar. Binnenkort zal er een brief naar de Kamer uitgaan, waarin we meer in detail op alle elementen van de mededeling van de Europese Commissie ingaan. Als het goed is, komt deze brief op 19 maart in de ministerraad en zal deze daarna, volgende week, naar de Kamer worden gestuurd. Het is van belang dat zowel in de Milieuraad als in de Ecofin-raad een aantal belangrijke punten overeengekomen zijn. De heer Vendrik wees hier al op. De Commissie is allereerst gevraagd om een hernieuwde impact assessment te maken voor de overgang van 20% emissiereductie naar 30%. Verder is de Commissie gevraagd om een assessment te maken van de vergelijkbaarheid van de wereldwijd gecommuniceerde reductieinspanningen die nu op tafel liggen. Verder is bevestigd dat de Unie ook de vroege financiering zo snel mogelijk op gang moet brengen. Daarover zou tijdens de onderhandelingen in juni in Bonn een eerste rapport moeten worden gepubliceerd. Met de Europese Raadsconclusies willen wij bereiken dat de vroege financiering daadwerkelijk op gang wordt gebracht, want dat is van groot belang, en dat we een structurele klimaatdialoog aangaan met strategisch belangrijke partners om vertrouwen op te bouwen en meer inzicht te krijgen in de opvattingen en belangen van andere partijen. Daar kunnen dus ook zuidelijke lidstaten toe behoren. Ik denk dat het ook interessant is met landen als Mexico om de dialoog aan te gaan, met het oog op de Mexico-top en de ideeën die daar leven over financiering voor de minst ontwikkelde landen. Het kan nuttig zijn om daarin te investeren. We willen dus een structurele dialoog voeren over klimaat met strategisch belangrijke partners. We willen ons ervoor inzetten dat die twee elementen ook bij de Raadsconclusies naar voren komen. Ik geloof niet dat het grote manco opgelost kan worden door een pad van nog ambitieuzere doelstellingen te volgen. De kans dat we met één stem in de EU spreken wordt namelijk alleen maar kleiner als de doelstellingen nog ambitieuzer zijn dan onze doelstellingen, die naar mijn mening al ambitieus zijn. Een van de grote problemen bij Kopenhagen was immers dat de Unie er in wezen niet toe deed, als ik me even heel cru mag uitdrukken. We zullen dus vooral inbrengen dat de Europese Unie meer met één stem spreekt. Als we de doelstellingen nog ambitieuzer zouden Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958 12 formuleren, vallen enkele landen uit de boot die de vorige keer ook al de grootste tegenstribbelaars waren. Om te beginnen zou je moeten kijken naar de vraag hoe we het zeker gaan stellen. Kom met een hoge ambtelijke onderhandelaar die niet bij de voorbereidende Europese Raad tot drie uur ’s nachts vruchteloos probeert tot overeenstemming te komen, maar die ervoor zorgt dat er van tevoren beter zicht is op de vraag waar overeenstemming kan worden bereikt. Noodzakelijk is ook een sterkere rol van de Europese Commissie, die traditioneel een voortrekker op dit terrein is, en van de heer Van Rompuy. Als wij ons namelijk niet duidelijker en als één blok profileren op politiek niveau en in externe contacten dan spelen we in de vervolgdiscussie wederom geen rol. Dat moeten we, mede gelet op de grote belangen, niet hebben. Raad en Commissie zijn inmiddels doordrongen van dit besef. Daarom hoop ik dat ook de discussie in de Europese Raad op dit punt tot conclusies kan leiden. Het is evident dat zowel Commissie als individuele lidstaten recht van spreken hebben, omdat klimaatbeleid een gemengde competentie is. Wij moeten ons echter niet weer richten op eindeloze en vruchteloze discussies, maar zorgen dat we met een fatsoenlijke positie naar buiten kunnen komen. We hebben nu aangegeven dat de Europese Unie 2,4 mld. per jaar zal besteden aan fast start finance. Dat is voor ons een prioriteit. Door middel van de rapportage in juni over de vroege financiering zul je hier meer zicht op moeten krijgen. Wij willen transparantie hebben. Dat betekent dat we andere lidstaten oproepen om zo snel mogelijk duidelijkheid te geven, zodat er meer zicht op is. De heer Vendrik (GroenLinks): Ik heb een vraag over de transparantie. Ik ben in de veronderstelling, maar misschien kan de minister van Buitenlandse Zaken dat in zijn begroting bij de aanstaande Voorjaarsnota toelichten, dat er al een Nederlandse bijdrage van 100 mln. in dat Europese pakket zit en dat deze dit jaar al ingaat. Kunnen we dit inzichtelijk gemaakt krijgen bij de Voorjaarsnota? Minister Verhagen: Ja. Oké. De heer Vendrik (GroenLinks): Ik heb ook een inhoudelijke vraag. Ik snap dat een verhoogde Europese ambitie een debat binnen Europa uitlokt. Een van de problemen in Kopenhagen was echter dat Europa er niet toe deed op het moment dat het erop aankwam. Dat had te maken met het feit dat China te lang en op onheuse gronden in de gelegenheid was om te spreken namens een te grote club van ontwikkelingslanden. Hun grootste hang-up is dat Westerse landen een te laag ambitieniveau hebben. Als je overweegt om je ambitieniveau te verhogen, isoleer je daarmee de bestaande zogenaamde woordvoerders van de arme landen. De kans daarop neemt in ieder geval toe. Dan ben je in ieder geval in staat om een beter gesprek te openen met de zee van arme landen – het zijn er heel veel – die in Kopenhagen uiteindelijk de verkeerde partij kozen. Daarom is het interessant om te heroverwegen of Europa niet al voor Bonn dan wel Cancún naar een hoger ambitieniveau zou moeten streven. Dat levert je namelijk strategisch voordeel op. Minister Verhagen: Volgens mij waren de ontwikkelingslanden op twee punten bezorgd. Ten eerste bestond het idee dat de Westerse wereld te weinig doet, zodat de ontwikkelingslanden meer voor hun kiezen moeten nemen terwijl ze het pad naar economische groei nog op moeten. Het tweede punt betrof de financiële middelen die het de ontwikkelingslanden mogelijk zouden maken om adaptatie en bepaalde maatregelen toe te passen. Op het punt van de financiering heeft Nederland een voortrekkersrol gespeeld. Wij moeten daarbij ook inspelen op plannen van de Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958 13 Mexicaanse overheid die in Mexico aan de orde zullen komen betreffende een coalition of the willing. Ik waag te betwijfelen of we met een verhoging van de doelstellingen voor 2030 daadwerkelijk het verzet van de ontwikkelingslanden kunnen wegnemen. Het is echter wel van belang om inzicht te krijgen in de vraag waar de werkelijke belangen zitten en wat je nodig hebt om die landen aan je kant te krijgen. Zo kun je zowel intern, in de EU, eenheid krijgen, als ook een bepaalde flexibiliteit inbouwen. Dan kan de EU in Mexico daadwerkelijk de rol spelen die zowel de heer Vendrik als ikzelf wensen, ondanks het feit dat onze ambities misschien enigszins verschillen. Dat is ook de reden dat ik de heer Vendrik steunde in zijn idee om in te zetten op strategische partnerschappen. De heer Vendrik (GroenLinks): Ik ben inderdaad ambitieuzer dan u. Minister Verhagen: Op dit punt! De heer Vendrik (GroenLinks): Het is heel vreemd, maar het klopt. Minister Verhagen: De vraag is echter of de vijand en zo voort { De voorzitter: Het volgende blokje betreft IJsland. Minister Verhagen: Inderdaad, ik kom toe aan IJsland. Ik heb in Cordoba gezegd dat ik mijn kruit droog houd. De interpretatie van deze keuze door sommigen, namelijk dat ik zou vinden dat we al moeten gaan blokkeren, is onjuist. Ik heb wel gezegd dat ik goed alle voors en tegens wil wegen en dat ik niet bij voorbaat al instrumenten wilde weggeven. Daarna heb ik onze opvattingen over een eerste reactie op het avis naar de Kamer gestuurd. Ik wil benadrukken dat het avis over IJsland niet op de agenda van de aanstaande Raad Algemene Zaken of van de Europese Raad staat. Dat heeft onder andere te maken met Duitsland. Momenteel wordt het avis nog op technisch niveau besproken met de partners in de Europese Commissie. Nog niet alle lidstaten hebben hun interne procedures afgerond om IJsland in de Raad te bespreken. Ik zeg bij dezen dat het 99% zeker is dat IJsland noch tijdens de RAZ noch tijdens de ER wordt besproken en dat het onderwerp zal worden doorgeschoven naar de Raad in april of mogelijk in juni. Dan kom ik bij het punt van de appreciatie. In mijn brief heb ik twee overwegingen naar voren gebracht. Deze staan wat mij betreft nog volledig overeind. Mijn eerste punt is dat als we de Icesave-discussie niet hadden gehad, er zelfs geen punt van discussie zou zijn geweest, zoals de heer Van Bommel al aangaf. Ik denk dat Nederland zelfs Kamerbreed de EU-ambities van IJsland steunt. Het is een gelijkgezinde partner die belangrijke Europese waarden deelt. Laten we ook niet vergeten dat het een trouwe NAVO-bondgenoot is. De heer Vendrik (GroenLinks): En IJsland heeft 70% duurzame energie. Daar kunnen wij nog een puntje aan zuigen. Minister Verhagen: Ja, maar als wij van die geisers hadden, kwamen we er ook aan! De heer Vendrik (GroenLinks): Maar ze hebben het wel { Minister Verhagen: «Denk aan de kennis over duurzame energie» staat hier op mijn lijstje. De heer Vendrik was mij weer voor. Laten we elkaar niets wijsmaken: op veel punten zou IJsland de Unie verrijken. De heer Ormel wees al op de ligging voor de toegang tot de Arctische route. Het is helder dat het niet een one-way street is waar wij Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958 14 niets aan zouden hebben. Integendeel: we zien dat IJsland al tweederde van de Europese wetgeving heeft uitgevoerd en voldoet aan de politieke criteria. Dat staat nog steeds overeind. Ik wil dat nogmaals noemen, omdat het in de discussie soms wordt vergeten. Dan mijn tweede punt. Als IJsland lid wil worden van de Europese Unie, zal dat land net als iedere andere potentiële kandidaat-lidstaat moeten voldoen aan het acquis communautaire. Ook al voldoet het op dit moment aan twee derde en ook al is het op tal van punten in ons belang dat IJsland toetreed, het land zal moeten voldoen aan alle criteria. Ook daarover kan geen misverstand bestaan. Om te beginnen zijn er natuurlijk de verplichtingen die IJsland is aangegaan in het kader van de Europese economische ruimte. Het naleven van de richtlijn inzake het depositogarantiestelsel is dus gewoon een onderdeel van de verplichtingen. Ook dat is onderdeel van het acquis communautaire. Dit behoort tot de criteria die IJsland dient te vervullen. Ik zeg dit tegen eenieder. Ik constateer met voldoening – ik heb dit ook in de reactie aan de Kamer geschreven – dat de Europese Commissie in haar avis stilstaat bij die verplichtingen. Wij hebben daar zelf om gevraagd. Ik constateer ook dat de Commissie aandringt op verbetering van organisatie, functioneren van systemen en regelgeving, en met name van het toezicht op de financiële sector. Het is, met alle respect, niet gek dat zij dat vragen. Ik vind het positief dat dit avis stilstaat bij de knelpunten maar tegelijkertijd goede aanknopingspunten biedt om IJsland aan zijn verplichtingen te houden. Een aantal leden stellen dat IJsland absoluut nog geen lid mag worden en dat het plan in de prullenbak moet zolang er geen overeenkomst over Icesave is. Anderen zeggen dat je de wens tot toetreding juist moet gebruiken om zo het geld voor de Nederlandse burger terug te krijgen. Ik weet niet helemaal zeker wat het standpunt is van de PvdA-fractie. In eerste instantie dacht ik dat de positie van de PvdA mogelijkheden bood. Die mogelijkheid greep de heer Van Bommel ook aan. Naar aanleiding van diens interruptie werd de deur echter dichtgeslagen maar deze ging daarna weer wat open. Wat nog veel aparter is, is dat de heer Tang, toch ook een PvdA’er, heel verstandige dingen zei tijdens het algemeen overleg met de minister van Financiën over Icesave. De heer Tang wilde juist geen koppeling. Hij zei dat de onderhandelingen een kader kunnen bieden om IJsland aan te spreken. Nu hoor ik de heer Blom iets heel anders zeggen. Ik krijg zo meteen graag meer verduidelijking over de positie van de PvdA op dit punt, omdat ik hecht aan de opvatting van de Kamer. De heer Ormel wijst op het geopolitieke belang van IJsland, de rijke visgronden, zeeroutes et cetera. Op zich ben ik het daarmee eens. Hij wijst ook op de tweeslachtige publieke opinie. Ik heb altijd al gezegd dat je niet moet beginnen aan referenda, maar daarover wordt in het politieke veld soms anders gedacht. Als je in Nederland een referendum zou houden – de heer Ten Broeke speelde hier dankbaar op in – met de vraag of IJsland erbij moet komen, zegt iedereen «nee», omdat men het idee heeft op die manier het geld terug te kunnen krijgen. De publieke opinie in IJsland wil enerzijds niets met de overeenkomst. Anderzijds heeft men op dit moment ook niet veel op met de Europese Unie. De bevolking van IJsland voelt zich echter wel verbonden met Europa en ziet heel goed het belang van een lidmaatschap van de EU in relatie tot perspectieven op economische groei. De politieke partijen in IJsland die vervallen in Euroscepsis, zijn met name de partijen die actie hebben gevoerd tegen de Icesaveleenovereenkomst. Wij hebben er belang bij om de pro-Europese krachten wat te ondersteunen. In het algemeen wil ik zeggen dat je je niet moet blindstaren op opiniepeilingen. Het zijn allemaal dagkoersen en die moeten in het algemeen niet het referentiekader zijn voor een politicus. De heer Blom vraagt hoe het staat met de onderhandelingen. Na het referendum zijn de onderhandelingen over Icesave even op een laag pitje gezet. Wij hebben echter wel gezegd dat we bereid te zijn om te praten, juist omdat we op termijn ons geld zo veel mogelijk terug willen krijgen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958 15 Als je niet praat, weet je zeker dat je niets krijgt. Wij wachten op dit moment dus op IJsland. Wij zijn elk moment bereid weer om de tafel te gaan zitten met IJsland om te kijken onder welke voorwaarden zij in staat zijn om aan de verplichtingen te voldoen. Daarbij hebben wij absoluut, net als de heer Vendrik, begrip voor de gevoelens bij de bevolking. Je zou het in Nederland eens moeten vragen als de situatie omgekeerd was! Linksom of rechtsom moeten we echter verder met IJsland. Linksom of rechtsom zullen we uiteindelijk ons geld moeten terugkrijgen. Daarover is geen verschil van mening tussen Kamer en regering. Sommige partijen willen geen stap verder met het EU-traject voordat er zekerheid is over terugbetaling. Ik denk dat dit meer is ingegeven door emotie dan door ratio. Zo simpel werkt het namelijk niet. Je krijgt je geld niet terug als je zegt: jongens, jullie zoeken het maar uit. Ik heb geen opties uitgesloten en houd mijn kruit droog. Als je dreigende taal gebruikt, in de trant van «dan komen jullie er nooit bij» en «wij starten niets», denk ik dat je één ding zeker weet en wel dat je niet zult komen tot een overeenkomst over Icesave. Dat dient dus niet het Nederlandse belang. Dat wil ik hier echt zeggen, als minister van Buitenlandse Zaken, die verantwoordelijk is voor het veiligstellen van de Nederlandse belangen in het buitenland. Ten eerste zie ik dat de regering van IJsland er met ons wil uitkomen. Ze zijn het nog niet eens over de vraag op welke basis, maar uiteindelijk willen ze er wel uitkomen. Dat is ook in hun belang. Ten tweede wil de regering van IJsland IJsland de Unie binnenloodsen. Het is juist de conservatieve, oppositionele kracht in IJsland die geen akkoord over Icesave wil en die geen voorstander is van toetreding tot de Europese Unie. Ik vind het geen verstandige politiek om die groep in de kaart te spelen. Door te dreigen spelen we die groep naar mij mening wel in de kaart. Een gebrek aan toekomstperspectief kan juist, zoals de heer Vendrik al zei, het vertrek versnellen van mobiele, hoogopgeleide IJslandse mensen die helemaal geen perspectief meer zien en hun heil elders gaan zoeken. Wij hebben belang bij een economisch gezond IJsland dat zijn schulden kan terugbetalen, waaronder die aan Nederland. Tegelijkertijd wil ik IJsland aanspreken op zijn verplichtingen, inclusief de verplichtingen op basis van het depositogarantiestelsel. Toetredingsonderhandelingen kunnen juist een kader creëren en een additioneel instrument zijn om IJsland in Europees verband aan te spreken op de verplichtingen in het kader van het acquis communautaire. Ik heb ze liever aan de onderhandelingstafel dan mokkend op hun eiland in de Atlantische Oceaan, met de rug naar Europa gekeerd. Deze aspecten wil ik dus wegen. Ik onderstreep daarbij dat er geen sprake kan zijn van daadwerkelijke toetreding als niet aan het gehele acquis is voldaan, inclusief de verplichtingen op basis van het depositogarantiestelsel. Je ziet nu de eerste stappen in een lang proces. Talmt IJsland met het inlossen van zijn verplichtingen, dan zal dat ongetwijfeld zijn weerslag moeten krijgen op het gehele proces. Dan kun je overwegen om in plaats van te zeggen dat je niet begint, bij het onderhandelingshoofdstuk over de financiële diensten een hard ijkpunt te maken. De heer Ormel (CDA): Hoofdstuk 9. Minister Verhagen: Hoofdstuk 9. Dan bied je enerzijds perspectief en anderzijds zeg je: «Sorry, criteria zijn criteria. U voldoet er niet aan. Als u de laatste stap wilt zetten, moet u nu leveren». Dit alles laat onverlet dat het gezien de bereidheid van de IJslandse regering en de instelling van zowel het Verenigd Koninkrijk als de Nederlandse minister van Financiën naar mijn mening mogelijk moet zijn om door onderhandelingen tot een overeenkomst te komen die enerzijds ons geld veilig stelt en anderzijds niet het onmogelijke vraagt. Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958 16 De heer Blom (PvdA): De minister heeft mij aangesproken op het PvdA-standpunt. Het gaat mij helemaal niet om dreigen. Dat heeft Paul Tang natuurlijk ook bedoeld in dat AO. Ik ben er helemaal geen tegenstander van dat IJsland op den duur toetreedt tot de EU, om exact dezelfde redenen als de minister noemt. Het is inderdaad waar: als er geen affaire was geweest { Dat is allemaal oké, behalve het puntje dat Ten Broeke noemde, dat het natuurlijk niet zo kan zijn dat een bank met twee maten meet binnen de eigen spaarderskring. Daar komen we echter wel uit wanneer er onderhandelingen zijn. Laten we het onderwerp eens versimpelen. IJsland wil wat. Wij willen ook wat. Wat is er dan simpeler om dan te zeggen: «We gaan het allebei doen. We prikken een datum waarop we de onderhandelingen over het avis starten en tegelijkertijd werken we dat vuiltje weg»? Wat is daar mis mee? Dat is geen kwestie van dreigen, dat is een kwestie van als volwassen mensen met elkaar omgaan. Dat is het standpunt van de PvdA. Natuurlij is er een koppeling tussen het Icesave-dossier en de toetreding. Het is een illusie om te denken dat die koppeling er niet is. Ze maakt zelfs onderdeel uit van het avis. Zelfs al zou ik het willen, dan zou ik het dus niet eens kunnen scheiden. Ik kom gewoon terug op een redenering op grond van boerenslimheid: we gaan allemaal om tafel zitten, alle partijen willen iets, dus je zorgt dat iedereen zijn zin krijgt. Dan is iedereen blij en hebben we het nergens meer over. Minister Verhagen: Dan zegt u dus { De voorzitter: Ik wil ook de heer Ten Broeke de gelegenheid geven om een vraag te stellen. Bovendien kijk ik naar de tijd. Sommige mensen hebben nog andere verplichtingen. Er komt ook nog een blokje over EDEO. Dit was een verduidelijking van het standpunt van de PvdA. Nu is er ruimte voor een vraag en een antwoord en dan gaan we naar het volgende blokje. We moeten echt snelheid maken. De heer Ten Broeke (VVD): Heel kort dan, voorzitter. Anderhalve week geleden deed Nederland voor de vierde keer een voorstel aan de IJslandse partners die de minister zo graag aan de onderhandelingstafel wil hebben. Dat voorstel was om met lagere rentepercentages te gaan werken. Omgerekend leverde dat bijna 0,5 mld. extra coulance op. IJsland wilde dit voorstel niet eens bespreken. De voorzitter: Uw vraag is? We hebben geen tijd voor lange toelichtingen. De heer Ten Broeke (VVD): Dat had u bij uw partijgenoot die hiervoor sprak misschien ook even kunnen zeggen. De voorzitter: Hoho. Ik bepaal hier de volgorde van de interventies en ik bepaal of u het woord krijgt of niet. U hebt één vraag. Daarop geeft de minister antwoord en dan gaan we naar het volgende blokje. De heer Ten Broeke (VVD): Deze inleiding is noodzakelijk voor mijn vraag. Als wat ik zojuist schetste inderdaad zo is, kan de minister toch niet zeggen dat hij met IJsland aan de onderhandelingstafel zit? Daar lopen ze immers juist, al dan niet mokkend, van weg. Het is ook niet de eerste keer dat dit gebeurt, maar de derde keer in anderhalf jaar. We worden aan het lijntje gehouden. Ik stel juist het belang van Nederland voorop. Tegelijkertijd kijk ik naar het belang van de Europese gemeenschap die is gevestigd op basis van de afspraak dat je je aan je afspraken houdt. Nu is het moment ... De voorzitter: U hebt uw punt gemaakt. Het woord is aan de minister. Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958 17 Minister Verhagen: Het verschil zit niet in de opvatting dat wij willen dat het geld van de Nederlandse belastingbetaler terugkomt. De vraag is wat de verstandigste manier is om dat zeker te stellen. Ik begrijp de interventie van de heer Van Bommel bij de heer Blom. Zodra je voorstelt om tegelijkertijd te beginnen met onderhandelen ga je in ieder geval onderhandelen, ook over de toetreding. De heer Blom blokkeert dus niet het starten van de onderhandelingen. De heer Blom (PvdA): Als u het in combinatie ziet met het oplossen van het andere probleem. Minister Verhagen: Natuurlijk. De vraag is hoe je tot overeenstemming komt. Hoe kom je tot een oplossing die ertoe leidt dat de Nederlandse belastingbetaler zijn centen terugkrijgt, dan wel geen extra belasting hoeft te betalen als we het geld niet terugkrijgen. Ik zeg: gebruik daarvoor het onderhandelingstraject over de toetreding. Zet een haarscherpe valbijl bij de vraag of je het hoofdstuk over het financieel dossier kunt afsluiten. Dan ben je aan het onderhandelen. Als de IJslanders niet aan tafel willen komen, is het een ander verhaal. Op basis van wat ik hoor van mijn collega van Financiën en van de Britten, met wie we een-op-een optrekken – dat is sowieso het belangrijkste – zeg ik dat bij IJsland wel degelijk de bereidheid bestaat om te praten over de Icesave-overeenkomst. Ik wil niet dat IJsland het lidmaatschap krijgt zonder dat is voldaan aan die verplichtingen. Daar hebben we dus voldoende mogelijkheden voor. Ik ben het wel met de heer Ten Broeke eens dat veel ophoudt als de IJslanders weigeren te praten over Icesave. Je mag tenslotte van iemand met wie je om de tafel wil zitten in het kader van de toetredingsonderhandelingen en de opening van hoofdstukken verwachten dat die met ons om de tafel komt zitten om ook over dit dossier te spreken. De voorzitter: Ik denk dat we dit voldoende gewisseld hebben. Ik verzoek de minister om nog even kort in te gaan op EDEO. Dan ronden we dit AO heel snel af. Minister Verhagen: Prima. Ik wil op het voorgaande punt nog wel zeggen dat ik een-op-een wil optrekken met het Verenigd Koninkrijk. Als zij iets doen en wij blijven aan de andere kant hangen, hebben we een veel groter probleem. Dan weten we zeker dat we niets terugkrijgen. Dan kom ik toe aan het blokje over EDEO. Er is weinig veranderd ten opzichte van de vorige keer dat we hierover spraken. We hebben nog geen voorstel ontvangen van de Hoge Vertegenwoordiger. Ik heb al eerder toegezegd dat ik het voorstel naar de Kamer zal sturen zodra het er is. Dan zal ik de Kamer ook meer in detail informeren over mijn visie. Het is nog steeds de bedoeling dat de Raad eind april op basis van het voorstel van de Hoge Vertegenwoordiger een besluit neemt over de oprichting. De heer Van Bommel had het over 1 april, maar het is dus eind april. We zullen overigens alles op alles moeten zetten om die deadline te halen. De lidstaten moeten er namelijk unaniem mee kunnen instemmen, de Commissie zal zich erin moeten kunnen vinden en het Europees Parlement zal geraadpleegd moeten worden. 1 april was überhaupt niet gelukt, dus gelukkig is het eind april. Op basis van wat ik tot nu toe heb gehoord, is het ook nog een heidens karwei om het voor eind april af te ronden. Er is helemaal geen sprake van dat er allemaal Engelsen en weet ik wie zijn benoemd. Er is nog helemaal niemand benoemd en er is ook nog helemaal niets om te benoemen. Ik vind dat een dergelijke dienst er snel moet komen. Ik heb eerder gezegd dat ik het in ons belang vind dat er een goed functionerende Hoge Vertegenwoordiger komt alsmede een goed functionerende EDEO, dan wel – om de heer Ormel tegemoet te komen – een «European External Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958 18 Action Service», dus een buitenlandse dienst van de Europese Unie. Als zo’n dienst er is, gebeurt er niet wat wij willen vermijden, namelijk dat de EU buitenspel staat, wat we al hebben zien gebeuren in Kopenhagen. Als we willen voorkomen dat de VS en China voortaan met zijn tweeën de dienst uitmaken, zal er een fatsoenlijk Europees buitenlands beleid met een fatsoenlijk functionerende HV en een fatsoenlijke diplomatieke dienst moeten komen. De heer Van Bommel vraagt hoe het zit met ontwikkelingssamenwerking. EDEO zal op hoofdlijnen ook belast worden met ontwikkelingssamenwerking, wanneer het gaat over strategische programmering. Binnen de Commissie is er natuurlijk wel gewoon een commissaris die verantwoordelijk is voor ontwikkelingssamenwerking. Deze is dus ook verantwoordelijk voor het Europees Ontwikkelingsfonds en de hulp aan Azië en Latijns-Amerika. Voor de uitvoering van dergelijke programma’s blijft de gewone verhouding bestaan. De heer Van Bommel vraagt ook waar de Hoge Vertegenwoordiger zit, bij de Commissie of bij het Raadsecretariaat. Dat is beide. Ze is vicevoorzitter van de Europese Commissie. Volgens het verdrag krijgt ze ook een eigen dienst. Die is voor een deel samengesteld uit het Raadsecretariaat. Ik denk dat zowel EAS als EDEO vreselijke namen zijn. Dat ze in Brussel niet weten wat EDEO is, kan ik mij voorstellen, want het is een Nederlandse afkorting. U weet, tweetaligheid is in Brussel wel officieel maar toch { EDEO heet zo omdat dat in het verdrag staat. Ik denk dat we snel naar een term toe moeten als «Europese diplomatieke dienst», net zoals er een Nederlandse diplomatieke dienst is. Ik hoop ook dat de Europese diplomatieke dienst van dien aard wordt dat we bij de discussie over de heroverwegingen de Europese toekomst op sommige punten met een gerust hart kunnen bekijken. De voorzitter: Hiermee zijn we aan het einde gekomen van dit algemeen overleg. Ik dank de minister en de hem vergezellende ambtenaren. Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958 19 1 Samenstelling: Leden: Atsma (CDA), Van Bommel (SP), ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Waalkens (PvdA), voorzitter, Ormel (CDA), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé HammingBluemink (VVD), Jonker (CDA), Irrgang (SP), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Ten Broeke (VVD), Gill’ard (PvdA), Jasper van Dijk (SP), Thieme (PvdD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie) en Peters (GroenLinks). Plv. leden: Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), Vos (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Van Heugten (CDA), Lempens (SP), Schermers (CDA), Knops (CDA), Jacobi (PvdA), Samsom (PvdA), Kuiken (PvdA), Teeven (VVD), Spies (CDA), Roemer (SP), Wilders (PVV), Nicolaï (VVD), Van der Ham (D66), Van der Burg (VVD), Besselink (PvdA), Van Leeuwen (SP), Ouwehand (PvdD), Voordewind (ChristenUnie) en Vendrik (GroenLinks). 2 Samenstelling: Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Waalkens (PvdA), Çörüz (CDA), Ormel (CDA), voorzitter, Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), Nicolaï (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Irrgang (SP), Knops (CDA), De Roon (PVV), Voordewind (ChristenUnie), Pechtold (D66), ondervoorzitter, Ten Broeke (VVD), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA), Thieme (PvdD), Peters (GroenLinks) en Schippers (VVD). Plv. leden: De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), Vermeij (PvdA), Omtzigt (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jasper van Dijk (SP), Van Miltenburg (VVD), Ten Hoopen (CDA), Jonker (CDA), Boelhouwer (PvdA), Leerdam (PvdA), Arib (PvdA), Neppérus (VVD), Lempens (SP), Schermers (CDA), Wilders (PVV), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Koşer Kaya (D66), Van Beek (VVD), Gesthuizen (SP), Samsom (PvdA), Ouwehand (PvdD), Halsema (GroenLinks) en Griffith (VVD). Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 21 501-02, nr. 958 20
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/97dbdbd6-a9ee-46c4-b797-b68887794e3c
NMCA weganalyse Datum Status 9 juni 2011 definitief NMCA weganalyse Datum Status 9 juni 2011 Definitief Colofon Uitgegeven door Informatie Rijkswaterstaat Dienst Verkeer en Scheepvaart M.R. Mulder Uitgevoerd door Opmaak Datum Status Versienummer M. van den Berg 9 juni 2011 Definitief 1 Pagina 4 van 58 Inhoud Management Samenvatting 7 Inleiding 13 1 1.1 1.2 1.2.1 1.2.2 1.2.3 1.2.4 1.2.5 1.3 1.4 Aanpak 15 Positie t.o.v. hoofdrapport NMCA 15 Soorten kaarten 15 Reistijdfactoren 15 Voertuigverliesuren 15 Robuustheid 15 Vrachtverkeer 15 Samenvatting in tabel 16 Kaarten voor het onderliggend wegennet 16 Gebruikte verkeersmodellen 16 2 2.1 2.1.1 2.1.2 2.1.3 2.1.4 2.2 2.2.1 2.2.2 2.3 2.3.1 2.3.2 2.3.3 2.3.4 Uitgangspunten modelberekeningen 19 Omgevingscenario‟s 19 WLO-scenario‟s 19 Sociaal economische gegevens 20 Vrachtverkeer 20 Autobezit 20 Netwerken 21 Autowegennet 21 Openbaar vervoernet 22 Prijzen 22 Autokosten 22 Parkeertarieven 22 Treintarieven 22 Tarieven overig openbaar vervoer 22 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 Knelpuntenanalyse 23 Algemene mobiliteitsontwikkeling Nederland 23 Reistijden 24 Voertuigverliesuren 27 Robuustheid 29 Vrachtverkeer 30 Onderliggend wegennet 37 4 Samenvattende tabel 43 Bijlage 1: Sociaal Economische Gegevens 45 Bijlage 2: Gerealiseerd veronderstelde projecten in 2020 en 2030 47 Bijlage 3: Kaartbeelden voor het jaar 2020 49 Pagina 5 van 58 Pagina 6 van 58 Management samenvatting Door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu wordt, in samenwerking met vertegenwoordigers van regionale overheden, de Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse (NMCA) uitgevoerd. In de NMCA worden infrastructurele knelpunten voor de zichtjaren 2020 en 2028 van respectievelijk wegen, vaarwegen, spoor en regionaal openbaar vervoer integraal in beeld gebracht. Dit rapport betreft de weganalyse. Het hoofdrapport NMCA – Gebiedsuitwerking Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse mobiliteit – met alle modaliteiten, wordt medio juni 2011 aan de Tweede Kamer aangeboden. De NMCA biedt de verkeerskundige basisinformatie voor een lange termijn investeringsprogramma tot en met 2028, het verlengde Infrastructuurfonds. De NMCA is een nationale inventarisatie van bereikbaarheidsopgaven, geen gebiedsgerichte verkenning van oplossingen. De doelen uit de Nota Mobiliteit en de MobiliteitsAanpak vormen in de gebiedsuitwerking NMCA de meetlat waaraan afgelezen wordt hoe het mobiliteitssysteem er voor staat. Voor de weganalyse gelden de streefwaarden voor de gemiddelde reistijd op snelwegen in de spits: Tussen de steden maximaal anderhalf keer zo lang als de reistijd buiten de spits. Rond de (vijf) grote steden maximaal twee keer zo lang als de reistijd buiten de spits. Op de hoofdverbindingsassen uit de MobiliteitsAanpak gemiddeld minimaal 80 km/uur tussen steden. In dit technische deelrapport worden de resultaten van de NMCA weganalyse getoond. De analyses zijn uitgevoerd met het LMS 2011 en de vier Nederlands Regionale Modellen (NRM) 2011. Deze nieuwe modellen zijn operationeel sinds 1 april 2011 en zijn gebaseerd op de nieuwste inzichten in het gedrag van (auto)mobilisten en andere belangrijke modelverbeteringen. Voor de omgevingsscenario‟s is aangesloten bij de Welvaart en Leefomgeving (WLO) scenario‟s van de planbureaus. De berekeningen zijn uitgevoerd voor twee omgevingscenario‟s, Global Economy, GE, met de hoogste economische groei en Regional Communities, RC, met de laagste economische groei. Dit sluit aan bij het gedachtegoed van Sneller en Beter, door in de beleidsontwikkeling van twee omgevingscenario‟s en een (maximale) bandbreedte uit te gaan. Oplossingen voor knelpunten in het omgevingscenario met lage groei kunnen gezien worden als een „no regret pakket‟. De uitgangspunten voor de modelberekeningen zijn als volgt. De ruimtelijke verdeling van wonen en werken, de autonetwerken en de treinbediening zijn aangepast aan de nieuwste gegevens en inzichten (eind 2010, MIRT projectenboek 2011 realisatie en planstudies, exclusief verkenningen). Dezelfde berekeningen en uitgangspunten dienen als basis voor de spoor- en regionaal openbaar vervoeranalyses. De weganalyse bevat de volgende nationale kaartbeelden voor 2020 en 2030: Pagina 7 van 58 Reistijdverhoudingen voor de trajecten uit de Nota Mobiliteit Voertuigverliesuren op wegvakniveau Kwetsbaarheidanalyse van TNO Vrachtverkeeranalyses. De uitwerking naar kaartbeelden voor de acht gebiedsagenda‟s vindt alleen in het hoofdrapport plaats. De informatie uit de weganalyse is hierbij gecombineerd met de overige modaliteiten tot een integrale knelpuntanalyse per gebied. De weganalyse wordt afgesloten met een samenvattende tabel, zie tabel S1. Basis voor de tabel zijn de reistijdverhoudingen op trajecten in 2030 uit het LMS. In de tabel wordt onderscheid gemaakt in knelpunten in het RC-scenario (bovenin) en het GE-scenario (onderin). Knelpunten in het RC-scenario treden naar verwachting zelfs bij een lage economische ontwikkeling op. Knelpunten in het GE-scenario treden pas op bij hoge economische ontwikkelingen in Nederland tot het jaar 2030. In de tabel is aangegeven: De streefwaarde uit de Nota Mobiliteit voor het desbetreffende traject. De modeluitkomst uit het LMS, in dezelfde klassen als de figuren. In de NMCA zijn de uitkomsten uit het LMS leidend. Of de uitkomst dicht bij de streefwaarde ligt. Genuanceerd is of net wel of net niet voldaan wordt aan de streefwaarden uit de Nota Mobiliteit. De kolom „in de buurt van de streefwaarde‟ kleurt paars op als de reistijdfactor op het traject zich op 0,1 van de streefwaarde (1,5 of 2,0) bevindt. Als het NRM voor hetzelfde traject een slechtere uitkomst geeft en (net) wel een knelpunt aangeeft (paars boven de 1,5; rood boven 2,0). In de NMCA worden de NRM‟s gebruikt als toets op uitkomsten uit het LMS. Door verschil in detailniveau van modelleren (van vooral de ruimtelijke uitgangspunten) kunnen uitkomsten licht afwijken in de modellen. Informatie of het traject in 2020 ook al een knelpunt is (RC of GE-scenario). Informatie over de ernst van de voertuigverliesuren, kwetsbaarheid en vrachtverkeer problemen, met een hoog-midden-laag categorisering. Of sprake is van een lopende verkenning of planstudie. Als voorbeeld het traject op de A58 tussen Roosendaal en Breda. De streefwaarde voor de reistijdfactor is 1,5. Het traject is volgens de LMS2030 berekeningen in 2030 in het RC-scenario een knelpunt; ook al in 2020. Het ligt evenwel net boven de streefwaarde. De voertuigverliesuren zijn niet groot, het is geen kwetsbaar wegvak voor de robuustheid van het wegennetwerk, en er zijn geen grote aantallen vrachtauto‟s op deze 2x2 autosnelweg te verwachten. In het RC-scenario in 2030, zie figuur S1, zijn er knelpunten rond de steden Amsterdam, Den Haag en Rotterdam. Daarnaast zijn er knelpunten op de A1 tussen Apeldoorn en Azelo, de A2 tussen knooppunt Deil en Den Bosch en de A58 tussen Breda en Roosendaal. Het begrip „maatgevende reistijd‟ uit deze kaarten betekent de slechtste reistijd uit de ochtend- of avondspits weergegeven is. Pagina 8 van 58 Figuur S1: Reistijdfactoren op trajecten uit de Nota Mobiliteit in 2030: RC-scenario In het GE-scenario in 2030, zie figuur S2, zijn er veel knelpunten in de Noordvleugel, Zuidvleugel en Noord-Brabant. Ook zijn er knelpunten in Utrecht en Oost-Nederland. Geen knelpunten zijn er in Noord-Nederland, Limburg en Zeeland. Pagina 9 van 58 Figuur S2: Reistijdfactoren op trajecten uit de Nota Mobiliteit in 2030: GE-scenario Pagina 10 van 58 Tabel S1: Samenvatting NMCA-weg analyse Pagina 11 van 58 Pagina 12 van 58 Inleiding Context NMCA Door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu wordt, in samenwerking met vertegenwoordigers van regionale overheden, de Nationale Markt- en CapaciteitsAanalyse (NMCA) uitgevoerd. In de NMCA worden infrastructurele knelpunten voor de zichtjaren 2020 en 2028 van respectievelijk wegen, vaarwegen, spoor en regionaal openbaar Vervoer integraal in beeld gebracht. In een hoofdlijnenbrief d.d. 29 juni 20101 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de voorlopige resultaten en conclusies op nationaal niveau 2. Daarbij is een gebiedsuitwerking van de NMCA toegezegd in het voorjaar van 2011. De NMCA brengt knelpunten in beeld gegeven de doelen van de Nota Mobiliteit en de MobiliteitsAanpak. In het hoofdrapport – dus niet in deze technische rapportage over de weganalyse – worden de verschillen in bereikbaarheid tevens in beeld gebracht volgens de nieuwe indicator met een weging naar omvang en samenstelling van de verkeerstromen. Deze indicator is nog in ontwikkeling. De NMCA brengt geen oplossingen c.q. projecten in beeld; daarvoor is nader gebiedsgericht onderzoek nodig. De NMCA is een nationale inventarisatie van bereikbaarheidsopgaven. Een „lijn‟ op een knelpuntenkaart in de NMCA betekent niet dat de hele lijn een probleem is. Zo‟n lijn zegt niets over de aard, omvang en locatie van de benodigde oplossing. Soms zijn maatregelen op een klein deel van de lijn voldoende om het probleem op te lossen of zelfs maatregelen buiten de lijn. Dat zal uit nader gebiedsgericht onderzoek moeten blijken. Leeswijzer Dit rapport documenteert de resultaten van de weganalyses gemaakt met het Landelijk Model Systeem (LMS) en het Nederlands Regionaal Model (NRM) in het kader van de Nationale Markt en Capaciteitsanalyse. Hoofdstuk 1 beschrijft de aanpak van het project. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de uitgangspunten bij de berekeningen. Hoofdstuk 3 beschrijft de resultaten, in de vorm van kaartbeelden met reistijden, voertuigverliesuren, kwetsbaarheid, vrachtverkeer en onderliggend wegennet. In hoofdstuk 4 worden de resultaten samengevat in een tabel. 1 Kamerstuk 31305 nr. 180 Bijlage bij Kamerstuk 31305 nr. 190, Tussenresultaten HWN-analyses Referenties, Rijkswaterstaat Dienst Verkeer en Scheepvaart, Delft, november 2010 2 Pagina 13 van 58 Pagina 14 van 58 1 Aanpak 1.1 Positie t.o.v. hoofdrapport NMCA Het NMCA weganalyse is een technische bijlage van het NMCA hoofdrapport, dat integraal kijkt naar verkeer en vervoer, via spoor/regionaal OV, water en weg. In het hoofdrapport worden de integrale knelpuntenkaarten voor de acht gebieden van de gebiedsagenda‟s weergegeven. De NMCA-weganalyse geeft alleen de nationale kaartbeelden weer. 1.2 Soorten kaarten De weganalyse bevat de volgende nationale kaartbeelden voor 2020 en 2030: 1.2.1 Reistijdfactoren Afgebeeld zijn de reistijdverhoudingen voor de trajecten uit de Nota Mobiliteit. De reistijdfactoren in de NMCA-weganalyse zijn gebaseerd op het LMS 2011. Hiertoe is het totale hoofdwegennet in Nederland, conform de aanpak in de Nota Mobiliteit, opgedeeld in circa 190 trajecten3 (heen en terug). Een toets op de LMS-uitkomsten met de NRM‟s is uitgevoerd. 1.2.2 Voertuigverliesuren De omvang van de voertuigverliesuren op wegvakniveau geven de congestielocaties weer. Samen met de kaarten van de reistijdfactoren is hiermee de oorzaak van een knelpunt te achterhalen. Niet iedere congestielocatie leidt automatisch tot een knelpunt; daarvoor moet immers de gemiddelde reistijd over een geheel traject onder de streefwaarden komen. 1.2.3 Robuustheid Een kwetsbaarheidsanalyse is uitgevoerd door TNO. Hierbij wordt inzicht gekregen in het belang van wegvakken voor de robuustheid van het netwerk. Kwetsbaarheid is de tegenhanger van robuustheid. Gebrek aan robuustheid – met andere woorden „kwetsbaarheid‟ – is niet automatisch een reden om te spreken van een knelpunt en om te investeren. Kwetsbaarheid kan een insteek zijn om binnen de verkeerskundige inventarisatie te prioriteren tussen knelpunten. 1.2.4 Vrachtverkeer Afgebeeld zijn de etmaalintensiteiten op wegvakniveau (per richting) van het vrachtverkeer. Naast de intensiteiten staan ook de aandelen van het vrachtverkeer op de verschillende delen van het hoofdwegennet. Hiermee worden specifieke vrachtlocaties beter zichtbaar. De informatie wordt per richting en per hoofd- en parallelbaan weergegeven, waardoor sommige informatie verloren gaat door overlap op de kaart. Daarnaast is een analyse gemaakt van de uurintensiteiten van het vrachtverkeer. Als op enig moment van de dag ergens meer dan 800 vrachtauto‟s rijden dan wordt 3 Trajecten die herkomst- en bestemmingsgebieden met elkaar verbinden en die aansluiten bij de gemiddelde verplaatsingsafstand op het hoofdwegennet. Pagina 15 van 58 dat weergegeven op de kaart. Vooral bij 2x2 autosnelwegen kunnen bij deze aantallen vrachtauto‟s problemen als moeilijk in- en uitvoegen en colonnevorming ontstaan. Ook hier geldt dat een lijn op de kaart niets zegt over aard, omvang en locatie van een benodigde oplossing. Het gegeven kan helpen bij de prioritering van knelpunten. 1.2.5 Samenvatting in tabel Voor elk van de drie aspecten (1.2.2, 1.2.3 en 1.2.4) is per kneltraject uit het LMS (in de tabel: situatie 2030) een score bepaald: hoog, midden of laag, aangevende in welke mate het aspect voor mogelijke problemen zorgt. Nogmaals, deze drie aspecten zijn géén afzonderlijke redenen voor de „status knelpunt‟ maar kunnen mede bepalend zijn voor de prioritering zover het gaat om de verkeerskundige insteek. Voor alle trajecten uit de Nota Mobilteit is geanalyseerd of de LMS-uitkomsten voor 2030 net onder de grens4 liggen (tussen 1,4 en 1,5 resp. tussen 1,9 en 2). Tevens is geïnventariseerd welke knelpunten volgens het LMS net boven de grens liggen (tussen 1,5 en 1,6 resp. tussen 2 en 2,1). Ook deze nuancering helpt bij het prioriteren van de knelpunten. 1.3 Kaarten voor het onderliggend wegennet Vanwege de samenhang van het autoverkeer op het gehele netwerk zijn de grotere verkeersstromen op het onderliggend wegennet in kaart gebracht. Knelpunten op hoofdwegen en onderliggende wegen hebben vaak relatie met elkaar, en ook bij oplossingen is het verstandig om het totale wegennet in samenhang te beschouwen. De NMCA brengt alleen knelpunten in beeld, geen oplossingen. Voor oplossingen is een verkenning of MIRT-onderzoek nodig. Alle wegbeheerders hebben daarbij hun eigen verantwoordelijkheid. De intensiteiten op het onderliggend wegennet zijn in kaart gebracht met gebruik van de vier NRM‟s, modellen voor Noord, Oost, West en Zuid Nederland. Er is gekeken naar de situatie in 2030, met beide scenario‟s. De analyse in dit rapport beperkt zich tot het in beeld brengen van locaties op het onderliggend wegennet waar het druk is. Dat is beslist wat anders dan knelpunten in beeld brengen. Afgebeeld (blauw) worden de wegen waar de capaciteit groter is dan 1450 motorvoertuigen per uur en de etmaalintensiteit groter is dan 10.000. Dat zijn de grotere stroomwegen. Als de intensiteit-capaciteit daarop volgens het NRM hoger is dan 0,8 lichten die wegen verder (groen) op. 1.4 Gebruikte verkeersmodellen Binnen het ministerie van Infrastructuur en Milieu worden twee belangrijke verkeersmodellen gebruikt. Het Landelijk Modelsysteem (LMS) geeft een landelijk beeld van de toekomstige Nederlandse mobiliteit. Het Nederlands Regionaal Model 4 Streefwaarden voor de gemiddelde reistijd op snelwegen in de spits: tussen de steden maximaal anderhalf keer zo lang als de reistijd buiten de spits rond de (vijf grote) steden maximaal twee keer zo lang als de reistijd buiten de spits Pagina 16 van 58 (NRM) doet hetzelfde met meer detail voor vier landsdelen en wordt voorgeschreven in planstudies en verkenningen. De NMCA-analyses voor het hoofdwegennet zijn uitgevoerd met het LMS 2011. Voor het onderliggend wegennet en een toets op de LMS-uitkomsten zijn de vier NRM‟s 2011 gebruikt. Deze nieuwe modellen zijn operationeel sinds 1 april 2011. Er is aangesloten bij het gedachtegoed van Sneller en Beter, door in de berekeningen uit te gaan van twee omgevingscenario‟s en een (maximale) bandbreedte. Oplossingen voor knelpunten in het omgevingscenario met lage economische groei kunnen gezien worden als een „no regret pakket‟. Het LMS2011 en de vier NRM‟s 2011 kunnen qua uitkomst verschillen met voorgaande versies. Dit is één van de redenen voor deze gebiedsuitwerking van de hooflijnenbrief van 2010 van de NMCA. De verschillen hebben verscheidene oorzaken: • Actualisatie van de modellering van het mobiliteitsgedrag. De oude modellen waren gebaseerd op mobiliteitsgedrag van 1986 en 1995. De nieuwe modellen hanteren inzichten tot en met 2005. • Betere inschatting van congestie, openbaar vervoer en vracht. • Actuele beleidsuitgangspunten: MIRT projectenboek 2011 (realisaties en planstudies, exclusief verkenningen). Nieuwe inzichten wonen/werken regio‟s (eind 2010). Prijzen (regionaal openbaar vervoer, benzineprijzen gebaseerd op een oliekoers van 70 dollar per vat en niet meer 25 dollar per vat). Daarnaast kunnen de (regionale) resultaten afwijken van uitkomsten uit eerdere versies van het NRM. Belangrijkste oorzaak hiervan, naast de bovenstaande verschillen, is het gebruik van de WLO-scenario‟s. Tot nu toe waren deze voor de NRM‟s nog niet beschikbaar. De bovenkant van de bandbreedte in de WLOscenario‟s, het GE-scenario lijkt qua economische groei en inwoners wel op het oude European Coordination scenario van 1997, maar er zijn enkele verschillen, zie hoofdstuk 2. Pagina 17 van 58 Pagina 18 van 58 2 Uitgangspunten modelberekeningen Bij het gebruik van het LMS en het NRM is een aantal uitgangspunten vastgesteld. Het gaat hierbij om de sociaal economische gegevens, het gebruikte wegennetwerk en de verwachte prijzen. 2.1 Omgevingscenario’s 2.1.1 WLO-scenario’s De planbureaus hebben in 2006 vier toekomstscenario‟s uitgebracht5 voor Nederland 2020-2040. Het betreft de scenario‟s uit de Welvaart en Leefomgeving (WLO) studie, die voor een groot deel (met name voor de periode na 2020) afwijken van het European Coordination (EC) scenario, waar de Nota Mobiliteit op was gebaseerd. De WLO-studie is een analyse van de relatie tussen welvaart en leefomgeving in de periode tot 2040, uitgaande van vier mogelijke toekomsten (scenario‟s): Global Economy (GE), Strong Europe (SE), Transatlantic Market (TM) en Regional Communities (RC). Doel van de WLO-studie is na te gaan binnen welke bandbreedtes Nederland zich in de komende decennia kan ontwikkelen onder invloed van de verschillende scenario‟s en om mogelijke knelpunten daarbij op te sporen. Voor verkeersberekeningen wordt vooralsnog uitgegaan van twee scenario‟s: GE en RC. In het RC valt de wereld uiteen in aantal handelsblokken, de bevolkingsgroei en economische groei zijn bescheiden. In het GE is er hoge internationale handel, hoge groei van de arbeidsproductiviteit en van de bevolking (vooral door immigratie), hoge economische groei. Deze twee scenario‟s beschrijven samen de bovenkant en onderkant van de mogelijke ontwikkelingen, waardoor een maximale bandbreedte beschouwd wordt. Onderstaande tabel geeft een vergelijking tussen GE, RC, en het EC-scenario. Scenario’s zichtjaar 2020 WLO RC WLO GE EC Inwoners x mln. 16,5 17,9 17,8 Huishoudens x mln. 7,3 8,6 7,8 Werkzame personen x mln. 6,4 7,7 7,5 Groei BBP/jaar 1,0% 2,9% 2,7% Koopkracht (index 2000 = 100) 120 182 165 Goederen uitvoer/invoer in % groei/jr 1,5/1,6% 4,6/4,8% 5,4/5,7% Het WLO-GE lijkt qua inwoners en economische groei sterk op het EC-scenario, maar wijkt af op het gebied van de internationale handel. Deze is voor de jaren 2020 en 2030 fors naar beneden bijgesteld. Dit betekent vooral een vermindering van het vrachtverkeer ten opzichte van eerdere berekeningen. 5 Welvaart en Leefomgeving. Een scenariostudie voor Nederland in 2040, Centraal Planbureau Milieu- en Natuurplanbureau Ruimtelijk Planbureau, Den Haag, september 2006 Pagina 19 van 58 2.1.2 Sociaal economische gegevens De gegevens uit de WLO-scenario‟s zijn verdeeld over de regio‟s om tot de sociaal economische gegevens voor de verkeersmodellen te komen. De door voormalig VROM geregionaliseerde randvoorwaarden voor wonen en werken voor de 19 deelgebieden in Nederland zijn opgenomen in bijlage 1. De regio‟s zelf hebben eind 2010 gezorgd voor de verdere verdeling van de aantallen inwoners en arbeidsplaatsen binnen deze 19 gebieden. 2.1.3 Vrachtverkeer Door minder goede waarneming in de oude modellen van de categorie zware bestelauto‟s bevatten het oude LMS en NRM relatief veel lange afstand verkeer. Daar komt bij dat het EC-scenario een zeer hoge groei van vracht kent, en daarboven extra grensoverschrijdende vracht. De twee genoemde factoren samen resulteren in significant lagere vrachtprognoses in de nieuwe modellen (LMS en NRM 2011). De „personenauto-equivalent‟ factor, die aangeeft voor hoeveel personenauto‟s één vrachtauto meetelt op de weg, is verlaagd van 1,9 in de oude modellen naar 1,75; een gemiddelde representatie van bestelbusjes en vrachtauto‟s. Dit is lager dan gewend uit het verleden, maar er wordt dan ook een andere definitie van vrachtverkeer gehanteerd. De hoeveelheid vrachtverkeer is eveneens afhankelijk van het gekozen scenario. Met het Regionaal Goederenvervoer Model van Rijkswaterstaat Dienst Verkeer en Scheepvaart zijn per scenario vrachtautomatrices 2020 en 2030 gemaakt. Daarbij zijn voor 2004, de basis voor de prognose, de bij de WLO-studie opgestelde landelijke vrachtautomatrices gehanteerd. In onderstaande tabel is de groei van het vrachtverkeer weergegeven als index ten opzichte van de basiswaarden (vrachtautokilometers) in 2004. In het GE2020 scenario, bijvoorbeeld, groeit het aantal vrachtautokilometers in Nederland met 42% ten opzichte van de situatie in 2004. Er is uitgegaan van de ontwikkeling van Maasvlakte II. Verder is geen aanvullend goederenvervoerbeleid verondersteld. Index vrachtautoverplaatsingen Index 2004 = 100 2020 2030 GE RC 142 161 107 106 2.1.4 Autobezit Het autobezit is gebaseerd op analyses met het autobezitsmodel „Dynamo‟ 6 van Rijkswaterstaat Dienst Verkeer en Scheepvaart en het Planbureau voor de Leefomgeving. in mln. GE RC 9.98 8.25 2020 11.37 8.67 2030 6 bron: Berekeningen Dynamo juni 2010 Pagina 20 van 58 2.2 Netwerken De uitgangspunten bevatten de netwerken van zowel wegen als openbaar vervoer. 2.2.1 Autowegennet Uitgangspunt is dat in het wegennet van 2020/2030 alle geplande uitbreidingen en projecten uit het Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport (MIRT projectenboek 2011, realisaties en planstudies, de Spoedwet Wegverbreding, inclusief ZSM1+2, exclusief verkenningen) 7, alsmede vastgestelde uitbreidingsplannen van het regionale wegennet, worden opgenomen. Het betreft ook projecten waarover nog geen standpunt is ingenomen, zoals bijvoorbeeld de A27 Utrecht-Lunetten-Hooipolder, de A13/A16/A20 Rotterdam en de doorgetrokken A15 in de regio Arnhem-Nijmegen. Verkenningen zonder voorkeursbesluit zijn niet opgenomen, behalve de A10 Zuidas, omdat het project eerder een planstudies was. Tevens worden de projecten opgenomen, waarover de Minister bestuurlijke afspraken heeft gemaakt in de Bestuurlijk Overleg MIRT in het najaar van 2010 en die uiterlijk eind 2020 volgens planning zijn afgerond. Een lijst met als gerealiseerd veronderstelde (hoofd)wegenprojecten tot en met 2020 uit het MIRT projectboek 2011 is opgenomen in bijlage 2. Deze lijst is ingedeeld in de BO-MIRT regio‟s. Onderstaande figuur toont de uitgangssituatie voor het hoofdwegennet in 2020 na uitvoering van het MIRT 2011. Figuur 3.1: Hoofdwegennet in 2020 na uitvoering van het MIRT 7 MIRT Projectenboek 2011, Ministeries van Verkeer en Waterstaat, Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Economische Zaken, Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit en Wonen Wijken en Integratie, Den Haag, september 2010 Pagina 21 van 58 2.2.2 Openbaar vervoernet Treinbediening conform “maatwerk 6/6”-variant de voorkeursbeslissing van het Kabinet uit 2010 voor de PHS-corridors “Utrecht - Den Bosch”, “Utrecht - Arnhem”, “Den Haag - Rotterdam”: Op de Zaanlijn 6 Intercity‟s en 6 sprinters per uur. Rond Utrecht 6 Intercity‟s en 6 Sprinters per uur (6 sprinters Geldermalsen Utrecht en 6 sprinters Breukelen - Driebergen/Zeist). Op de corridor Den Haag - Rotterdam 8 Intercity‟s (inclusief de HSA) en 6 Sprinters per uur. Op de Brabantroute een 3e en 4e Intercity per uur. Om dit mogelijk te maken wordt het goederenvervoer dat nu nog door Brabant rijdt, grotendeels gerouteerd via de Betuweroute. Daarvoor wordt een zuidwestboog bij Meteren gerealiseerd, zodat goederentreinen naar Venlo (Duitsland) en Limburg, via Den Bosch en Eindhoven gaan en op de route Dordrecht-Breda-Tilburg capaciteit wordt vrijgespeeld voor reizigerstreinen. Tevens zijn meegenomen verbetermaatregelen t.a.v. het streek- en stadsvervoer. 2.3 Prijzen 2.3.1 Autokosten De brandstofkosten per kilometer zijn gebaseerd op berekeningen met het autobezitsmodel Dynamo. Uitgangspunt hierbij is een olieprijs van 70 dollar per vat in de jaren 2020 en 2030. Er is in de nabije toekomst sprake van een aanzienlijke brandstofefficiency winst van het wagenpark in Nederland. Bij de ontwikkeling van de brandstofkosten per kilometer is rekening gehouden met Belastingplannen uit de jaren 2004 t/m 2010, de samenstelling van het wagenpark en EU-emissierichtlijnen, die van invloed zijn op de brandstofefficiency van het totale wagenpark. 2.3.2 Parkeertarieven Voor de parkeertarieven is verondersteld dat ze verdubbelen in 2020 ten opzichte van de situatie in 2004. In 2030 is eveneens uitgegaan van een stijging van een kwart ten opzichte van 2020. 2.3.3 Treintarieven Uitgangspunt is dat de tarieven van de Nederlandse Spoorwegen, exclusief gebruiksvergoeding, reëel constant zijn vanaf 2003 en dat de gebruiksvergoeding voor het spoor voor een deel doorbelast wordt naar de reiziger. Er is gewerkt met een index van 111 voor woon-werk verkeer en een index van 108 voor de overige reizigers. 2.3.4 Tarieven overig openbaar vervoer In de periode 1997 t/m 2010 zijn de tarieven gestegen met 15% boven de consumentenprijsindex. Voor de periode 1997-2020 wordt uitgegaan van 25%. Pagina 22 van 58 Knelpuntenanalyse De resultaten van de LMS berekeningen worden getoond in dit hoofdstuk. Eerst wordt de algemene mobiliteits- en congestie-ontwikkeling voor heel Nederland geanalyseerd. Vervolgens wordt ingegaan op reistijden op trajecten en voertuigverliesuren op wegvakken per scenario per zichtjaar. Dan worden de resultaten van de kwetsbaarheidsanalyse gepresenteerd, en als laatste wordt het vrachtverkeer beschreven. 3.1 Algemene mobiliteitsontwikkeling Nederland Onderstaande figuur 3.1 toont de ontwikkeling van het totaal aantal gereden kilometers op het hoofdwegennet, in miljarden voertuigkilometers per jaar. Van 1985 tot 2010 is dit gebaseerd op statistieken. Van 2010 tot 2015 zijn de resultaten van een verkenning van het KiM8 getoond, en voor 2020 en 2030 zijn de uitkomsten uit de LMS berekeningen toegevoegd. Hieruit blijkt dat in beide scenario‟s, GE en RC, het voertuigkilometrage na 2010 toeneemt, zij het veel sterker in GE dan in RC. 100 80 Miljarden km's 3 60 40 20 0 1985 1990 1995 2000 2005 2010 2015 2020 2025 2030 Jaar statistieken KiM-verkenning Regional Communities Global Economy Figuur 3.1: Voertuigkilometrage op het hoofdwegennet (miljarden km’s per jaar) De voertuigverliesuren in files op het hoofdwegennet zijn weergegeven in figuur 3.2, in miljoenen voertuigverliesuren per jaar. Ook hier zijn voor de periode 2010-1015 de resultaten van het KiM getoond. Voor 2020 en 2030 is een zeer duidelijk verschil tussen de scenario‟s: in GE zijn er beduidend meer voertuigverliesuren dan in de huidige situatie (2010), terwijl in RC de voertuigverliesuren onder het niveau van 2010 liggen. Belangrijk hierbij is het onderscheid tussen 2020 en 2030. Tot 2020 worden er wegenprojecten gereed verondersteld, conform het MIRT-projectenboek 2011, zie bijlage 2. Na 2020 zijn er geen extra wegenprojecten9 gereed verondersteld. Dit houdt voor de situatie 2030 een beleidsarme situatie in, waardoor de congestie, zeker in het GE-scenario, flink toeneemt. 8 9 Verkenning mobiliteit en bereikbaarheid 2011-2015, Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid, Den Haag, oktober 2010 Op het gedeelte A12 uit het project Ring Utrecht na Pagina 23 van 58 Figuur 3.2: Voertuigverliesuren op het hoofdwegennet (miljoenen vvu’s per jaar) 3.2 Reistijden In deze paragraaf worden de reistijdfactoren op trajecten uit de Nota Mobiliteit getoond, voor het jaar 2030 en de twee onderscheiden scenario‟s, zie figuur 3.3. De situatie in 2020 staat in bijlage 3. Als de gemiddelde reistijd in de spits over een traject twee keer zo hoog of meer is dan de referentiesnelheid (100 km/uur) dan kleurt dat traject rood op. De gemiddelde snelheid is dan lager dan 50 km/uur. Zowel op de ringen van de vijf grote steden als de overige trajecten is dan sprake van een knelpunt volgens de Nota Mobiliteit. Als de reistijd in de spits anderhalf keer zo hoog of meer is dan kleurt het traject geel op. De snelheid bevindt zich dan tussen de 50 en 66,7 km/uur. Op de ringen is dan nog geen knelpunt, op de overige trajecten wel. Ook zijn de streefwaarden uit de MobiliteitsAanpak beschouwd. Als de gemiddelde snelheid in de spits 1,25 keer of meer zo hoog is dan kleurt het traject blauw op. De snelheid bevindt zich dan tussen de 66,7 en 80 km/uur. Op de hoofdverbindingsassen uit de MobilteitsAanpak10 is dan sprake van een knelpunt. 10 MobiliteitsAanpak Vlot en veilig van deur tot deur, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Den Haag, oktober 2008 Pagina 24 van 58 Figuur 3.3a: Reistijdfactoren op trajecten uit de Nota Mobiliteit in 2030: RC-scenario In het RC-scenario zijn er knelpunten rond de steden Amsterdam, Den Haag en Rotterdam. Daarnaast zijn er knelpunten op de A1 tussen Apeldoorn en Azelo, de A2 tussen knooppunt Deil en Den Bosch en de A58 tussen Breda en Roosendaal. Pagina 25 van 58 Figuur 3.3b: Reistijdfactoren op trajecten uit de Nota Mobiliteit in 2030: GE-scenario In het GE-scenario zijn er veel knelpunten in de Noordvleugel, Zuidvleugel, en Noord-Brabant. Ook zijn er knelpunten in Utrecht en Oost-Nederland. Geen knelpunten zijn er in Noord-Nederland, Limburg en Zeeland. Pagina 26 van 58 3.3 Voertuigverliesuren In deze paragraaf staan de voertuigverliesuren in files op wegvakken op etmaalniveau, per scenario, voor het zichtjaar 2030, zie figuur 3.4. De situatie in 2020 staat in bijlage 3. Er is gebruik gemaakt van een relatieve schaal met vijf categorieën. Locaties met de grootste voertuigverliesuren kleuren rood op. Figuur 3.4a: Voertuigverliesuren op wegvakken in 2030 in het RC-scenario Pagina 27 van 58 Samen met de kaarten van de reistijdfactoren is hiermee de oorzaak van een knelpunt volgens de Nota Mobiliteit te achterhalen. Sommige congestielocaties zijn in omvang niet groot genoeg om sprake te laten zijn van knelpunten volgens de Nota Mobiliteit. Figuur 3.4b: Voertuigverliesuren op wegvakken in 2030 in het GE-scenario De voertuigverliesuren in het RC-scenario komen bijna nergens in de hoogste categorieën (geel en rood). De voertuigverliesuren zijn het hoogst rond Amsterdam en in de Zuidvleugel. Pagina 28 van 58 3.4 Robuustheid Er is door TNO, in opdracht van het Ministerie van I&M, een kwetsbaarheids analyse gedaan, om de robuustheid van het netwerk in kaart te brengen11. Robuustheid is te definiëren als de mate waarin een netwerk zijn functie behoud onder wisselende omstandigheden. Kwetsbaarheid is de tegenhanger van robuustheid. In het TNO-onderzoek zijn alle kenmerken van een robuust wegennet geanalyseerd met de volgende vier indicatoren: 1. Snelheidsratio: verhouding tussen de gerealiseerde snelheid en de maximum snelheid. Een lage snelheidsratio duidt op congestie en dus op weinig reservecapaciteit op de route zelf. 2. Ratio intensiteit/reservecapaciteit op alternatieve routes. Indien alternatieve routes met voldoende reservecapaciteit aanwezig zijn, is het netwerk robuuster. Hoe hoger de intensiteit hoe meer reservecapaciteit nodig is om verstoringen op te kunnen vangen. Hoe dichter de ratio bij 0 ligt hoe minder kwetsbaar een wegvak is. 3. Fileterugslag: aantal gehinderde voertuigen. Als een verstoring op een bepaalde locatie snel tot grote fileterugslag leidt is deze locatie kwetsbaar. 4. Kans op verstoringen. Naarmate de kans op een verstoring op een bepaalde locatie groter wordt is die locatie kwetsbaarder. Om de vier indicatoren integraal te kunnen beoordelen, zijn de indicatoren gecombineerd tot één kwetsbaarheidscore. De kwetsbaarheid wordt hierbij uitgedrukt als het risico dat incidenten met zich meebrengen. Het effect van de incidenten is benaderd door de overige drie indicatoren met elkaar te combineren. De kwetsbaarheidscores zijn opgedeeld in vijf categorieën: niet kwetsbaar (groen), beperkt kwetsbaar (geel), redelijk kwetsbaar (oranje), aanzienlijk kwetsbaar (rood) en heel kwetsbaar (paars). Het onderzoek is gedaan voor beide scenario‟s, met zichtjaar 2030. zie figuur 3.5. Figuur 3.5: Kwetsbaarheid in 2030 in RC-scenario (links) en GE-scenario (rechts) 11 Kwetsbaarheidsscores NMCA, concept, TNO Bouw en Ondergrond, Delft, maart 2011 Pagina 29 van 58 Aanzienlijk kwetsbare wegvakken in het GE2030 scenario zijn de A2 AmsterdamUtrecht, de A12 Gouda-Utrecht, de A2 ten zuiden van knooppunt Everdingen, de A1 bij Muiderberg en de A16 Dordrecht-Moerdijk. In het RC2030 scenario is het aantal aanzienlijk kwetsbare wegvakken beperkt. De meest kwetsbare wegvakken bevinden zich in de Randstad. Dit heeft te maken met hoge intensiteiten, weinig restcapaciteiten, congestie en veel knooppunten waardoor files als gevolg van verstoringen zich sneller over het netwerk verspreiden. De kwetsbare locaties in de Randstad bevinden zich zowel op de wegvakken tussen de steden als op de ringwegen. Naast deze locatie in de Randstad zijn er ook enkele bruggen en tunnels buiten de Randstad aan te wijzen die kwetsbaar zijn, met name door een gebrek aan goede alternatieve routes. In de samenvattende tabel van knelpunten op trajecten is als volgt omgegaan met de kwetsbaarheidscores. Bij overwegend rood of paars in het GE2030 scenario scoort het traject hoog; bij overwegend geel of groen in het GE2030 scenario, score laag; anders midden. 3.5 Vrachtverkeer De hoeveelheid vrachtverkeer is op drie manieren in beeld gebracht. Eerst de hoeveelheid vrachtverkeer per richting per etmaal in 2030, vervolgens het percentage vrachtverkeer in het etmaal per richting, en als laatste een overzicht van wegen waar in het drukste uur meer dan 800 vrachtauto‟s (per uur per richting) over gaan, zie figuur 3.6 (RC-scenario) en figuur 3.7 (GE-scenario). Als op enig moment van de dag ergens meer dan 800 vrachtauto‟s rijden dan wordt dat weergegeven op de kaart. Vooral bij 2x2 autosnelwegen kunnen bij deze aantallen vrachtauto‟s problemen als moeilijk in- en uitvoegen en colonnevorming ontstaan. In bijlage 3 staat de situatie voor het zichtjaar 2020. Pagina 30 van 58 Figuur 3.6a: Etmaalintensiteit vrachtverkeer (etmaal), RC-scenario 2030 Pagina 31 van 58 Figuur 3.6b: Percentage vrachtverkeer, RC-scenario 2030 Het percentage vrachtverkeer is (altijd) groot bij de grensovergangen. Dit komt omdat het vrachtverkeer meer internationaal gericht is dan personenverkeer. De A67 corridor (Antwerpen/Rotterdam en Ruhrgebied) bevat het hoogste percentage (tot 40%). Pagina 32 van 58 Figuur 3.6c: Uurintensiteit vrachtverkeer > 800, RC-scenario 2030 De meest kwetsbare locaties qua aantallen vrachtwagens in het RC 2030 scenario zijn de A58 tussen de knooppunten St. Annabosch en Galder, de Beneluxtunnel en de A67 tussen Eindhoven en Geldrop. Pagina 33 van 58 Figuur 3.7a: Etmaalintensiteit vrachtverkeer (etmaal), GE-scenario 2030 Hoewel het omgevingscenario met hoge groei GE lijkt op het tot nu toe in het NRM gehanteerde European Coordination scenario, is er voor het vrachtverkeer sprake van een flinke afname. Dit wordt veroorzaakt door de afname van de internationale handel van jaarlijks 5,6% in EC naar 4,7% in GE. Over een periode van 20 jaar gaat het hier om een afname van de eerder voorziene groei van 17%. Pagina 34 van 58 Figuur 3.6b: Percentage vrachtverkeer, GE-scenario 2030 Het percentage vrachtverkeer in het GE-scenario is (ook hier) groot bij de grensovergangen. De A67 corridor bevat het hoogste percentage (meer dan 40%). Pagina 35 van 58 Figuur 3.6c: Uurintensiteit vrachtverkeer > 800, GE-scenario 2030 In het GE2030 scenario worden, aanvullend op het RC2030 scenario, kwetsbaar voor grote aantallen vrachtverkeer: de A67 geheel, de A58 tussen Tilburg en Eindhoven, de A1 tussen Deventer en Rijssen, de A28 bij Harderwijk, de A20 bij Gouda, de A27 bij knooppunt Hooipolder, de A4 bij Bergen op Zoom en de A15 bij Gorinchem. Pagina 36 van 58 3.6 Onderliggend wegennet Vanwege de samenhang van het autoverkeer op het gehele netwerk zijn de grotere verkeersstromen op het onderliggend wegennet in kaart gebracht. Knelpunten op hoofdwegen en onderliggende wegen hebben vaak relatie met elkaar, en ook bij oplossingen is het verstandig om het totale wegennet in samenhang te beschouwen. De NMCA brengt alleen knelpunten in beeld, geen oplossingen. Voor oplossingen is een verkenning of MIRT-onderzoek nodig. Alle wegbeheerders hebben daarbij hun eigen verantwoordelijkheid. De intensiteiten op het onderliggend wegennet zijn in kaart gebracht met gebruik van de vier NRM‟s, modellen voor Noord, Oost, West en Zuid Nederland. Er is gekeken naar de situatie in 2030, met beide scenario‟s. De analyse in dit rapport beperkt zich tot het in beeld brengen van locaties op het onderliggend wegennet waar het druk is. Dat is beslist wat anders dan knelpunten in beeld brengen. Enerzijds omdat voor een knelpunt de normering/streefwaarde op niethoofdwegen ontbreekt, anderzijds omdat doorstromingsproblemen daar ontstaan door kruisende verkeersstromen en verkeerslichten; niet alleen door een hoge intensiteit-capaciteit verhouding. Het eerste filter voor de getoonde wegen is een capaciteit groter dan 1450 motorvoertuigen per uur per richting. De figuren tonen verder in blauw alle nietautosnelwegen waar de etmaalintensiteit groter dan 10.000 voertuigen in 1 richting is. Het betreft dus alleen de grotere verkeersstromen. In groen wordt aangegeven waar de I/C-verhouding groter is dan 0,8 (dit is dus op zich geen indicatie van een knelpunt, alleen een indicatie dat het daar druk is). De informatie uit de kaartbeelden wordt gebruikt om de samenhang van het wegennet beter te duiden; vooral bij knelpunten op trajecten uit de Nota Mobiliteit. Het beeld is echter te divers om eenduidig op te nemen in de samenvattende tabel. Daarnaast ondersteunen de kaartbeelden de kwetsbaarheidsanalyse van TNO en de kaarten van de voertuigverliesuren op hoofdwegen. In de gebieden uit de gebiedsagenda kan congestie op onderliggende wegen op termijn met name optreden: Noordwest-Nederland: rond Alkmaar en bij Haarlem en Hoofddorp. Utrecht: „ stedelijke inprikkers‟ ten oosten van Utrecht. Zuidvleugel: delen van de N44, de N57, de N207 (Gouda-Nieuw Vennep), de N209 (verbinding A12-A13/A16, de N210 (Algracorridor) en de N211 (Veilingroute). Noord-Brabant: de N69 Valkenswaard-Eindhoven, de N279 ‟s-HertogenboschVeghel, de N65 ‟s-Hertogenbosch-Tilburg (alleen GE), de N261 Tilburg-Waalwijk (alleen GE) en enkele in- en uitvalswegen van steden. Limburg: twee in- en uitvalswegen (Maastricht en Venlo). Oost-Nederland: de N35, de N50 en de N340. Noord-Nederland: op een beperkt aantal locaties en op de in- en uitvalswegen van de stad Groningen. Zuidwestelijke delta: in Zeeland zelf niet; wel op de toegangswegen tot GoereeOverflakkee (N57 en N59). Pagina 37 van 58 Figuur 3.8: Intensiteiten onderliggend wegennet NRM Noord, 2030 RC Figuur 3.9: Intensiteiten onderliggend wegennet NRM Noord, 2030 GE Pagina 38 van 58 Figuur 3.10: Intensiteiten onderliggend wegennet NRM Oost, 2030 RC Figuur 3.11: Intensiteiten onderliggend wegennet NRM Oost, 2030 GE Pagina 39 van 58 Figuur 3.12: Intensiteiten onderliggend wegennet NRM West, 2030 RC Figuur 3.13: Intensiteiten onderliggend wegennet NRM West, 2030 GE Pagina 40 van 58 Figuur 3.14: Intensiteiten onderliggend wegennet NRM Zuid, 2030 RC Figuur 3.15: Intensiteiten onderliggend wegennet NRM Zuid, 2030 GE Pagina 41 van 58 Pagina 42 van 58 4 Samenvattende tabel De resultaten van de analyse zijn in onderstaande tabel samengevat. Basis voor de tabel zijn de streefwaarden voor reistijdverhoudingen op trajecten in 2030. In de tabel wordt onderscheid gemaakt in knelpunten in het RC-scenario en het GEscenario. Knelpunten in het RC-scenario treden naar verwachting zelfs bij een lage economische ontwikkeling op. Knelpunten in het GE-scenario treden pas op bij hoge economische ontwikkelingen in Nederland tot het jaar 2030. In de tabel is aangegeven: De streefwaarde uit de Nota Mobiliteit voor het desbetreffende traject. De modeluitkomst uit het LMS, in dezelfde klassen als de figuren. Of de uitkomst dicht bij de streefwaarde ligt. Genuanceerd is of net wel of net niet voldaan wordt aan de streefwaarden uit de Nota Mobiliteit. De kolom „in de buurt van de streefwaarde‟ kleurt paars op als de reistijdfactor op het traject zich op 0,1 van de streefwaarde (1,5 of 2,0) bevindt. Als het NRM voor hetzelfde traject een slechtere uitkomst geeft en (net) wel een knelpunt aangeeft (paars boven de 1,5; rood boven 2,0). Informatie of het traject in 2020 ook al een knelpunt is (RC of GE-scenario). Of sprake is van een lopende verkenning of planstudie. Als de voertuigverliesuren op wegvakken binnen een traject in de tabel vnl. rood opkleuren in het GE2030 scenario dan valt het traject in de categorie „hoog‟; bij geel/groen in de categorie „midden‟, en anders „laag‟. Voor kwetsbaarheid is een soortgelijke redenering gevolgd: bij overwegend rood of paars in het GE2030 scenario scoort het traject hoog; bij overwegend geel of groen in het GE2030 scenario, score laag; anders midden. Voor vrachtverkeer is de volgende categorisering gehanteerd: Hoog: o op enig uur van de dag meer dan 800 vrachtauto‟s per richting in het RC-scenario in 2030; o of meer dan 800 vrachtauto‟s in het GE-scenario op 2x2 autosnelwegen. Midden: meer dan 800 vrachtauto‟s in het GE-scenario op andere hoofdwegen. Laag: andere trajecten. Pagina 43 van 58 Samenvattende tabel NMCA deelrapport-weg Pagina 44 van 58 Bijlage 1: Sociaal Economische Gegevens Inwoners (*1.000) Regional Communities Global Economy 2004 2020 2030 2020 2030 NO-Groningen/ZO-Drenthe 378 373 364 397 407 Groningen-Assen 552 565 564 614 652 Noord-Friesland 331 331 328 362 386 Zuid-Friesland/ZW-Drenthe 438 454 452 482 510 Groot-Zwolle 490 516 516 552 587 Twente 615 623 613 670 701 Achterhoek 402 407 401 430 447 Veluwe 642 662 657 710 755 Groot Rivierenland 1.078 1.106 1.107 1.190 1.267 Groot-Utrecht 855 916 923 975 1.028 Polders 189 198 204 214 239 Noord-Holland Noord 589 612 615 660 717 Groot-Amsterdam 2.169 2.273 2.300 2.449 2.565 Hollands Midden 627 620 610 676 720 Groot-Haaglanden/Rijnmond 2.976 2.904 2.821 3.241 3.417 Zeeland 379 379 370 414 436 Brabant 2.407 2.484 2.480 2.690 2.869 Noord- en Midden Limburg 512 506 491 551 577 Zuid-Limburg 628 570 517 604 609 Nederland 16.258 16.500 16.334 17.882 18.889 Pagina 45 van 58 Huishoudens (*1.000) Regional Communities Global Economy 2004 2020 2030 2020 2030 NO-Groningen/ZO-Drenthe 159 164 162 186 198 Groningen-Assen 255 269 268 318 349 Noord-Friesland 143 148 147 178 197 Zuid-Friesland/ZW-Drenthe 182 195 196 224 247 Groot-Zwolle 199 215 215 248 276 Twente 254 264 259 308 335 Achterhoek 161 170 171 188 204 Veluwe 256 273 271 317 347 Groot Rivierenland 459 488 487 571 629 Groot-Utrecht 385 416 413 484 532 108 Polders 74 79 82 92 Noord-Holland Noord 245 266 266 310 348 Groot-Amsterdam 1.024 1.081 1.070 1.256 1.362 Hollands Midden 247 253 251 300 330 Groot-Haaglanden/Rijnmond 1.353 1.333 1.281 1.624 1.766 Zeeland 161 168 165 198 216 Brabant 1.001 1.074 1.066 1.262 1.391 Noord- en Midden Limburg 208 218 213 255 277 Zuid-Limburg 283 274 247 315 330 Nederland 7.049 7.349 7.228 8.634 9.443 Arbeidsplaatsen (*1.000) Regional Communities Global Economy 2004 2020 2030 2020 2030 NO-Groningen/ZO-Drenthe 123 117 102 133 129 Groningen-Assen 239 239 218 274 280 Noord-Friesland 128 126 113 147 149 Zuid-Friesland/ZW-Drenthe 162 171 157 191 193 Groot-Zwolle 221 228 214 258 265 Twente 253 248 226 289 292 Achterhoek 159 156 140 180 179 Veluwe 266 274 257 310 315 Groot Rivierenland 431 435 408 488 495 Groot-Utrecht 464 472 449 549 570 Polders 66 71 70 84 88 Noord-Holland Noord 213 212 198 246 248 Groot-Amsterdam 1.070 1.059 1.001 1.237 1.288 Hollands Midden 241 226 209 275 287 Groot-Haaglanden/Rijnmond 1.314 1.247 1.153 1.450 1.497 Zeeland 144 142 126 169 170 Brabant 1.064 1.108 1.021 1.264 1.279 Noord- en Midden Limburg 211 209 186 241 239 Zuid-Limburg 248 214 181 248 241 Nederland 7.017 6.953 6.430 8.033 8.203 Pagina 46 van 58 Bijlage 2: Gerealiseerd veronderstelde projecten in 2020 en 2030 Vervolg op volgende pagina Pagina 47 van 58 NB: A12-uitbreiding uit project Ring Utrecht gerealiseerd na 2020. Pagina 48 van 58 Bijlage 3: Kaartbeelden voor het jaar 2020 Reistijdfactoren op trajecten uit de Nota Mobiliteit in 2020 in het RC-scenario Pagina 49 van 58 Reistijdfactoren op trajecten uit de Nota Mobiliteit in 2020 in het GE-scenario Pagina 50 van 58 Voertuigverliesuren op wegvakken in 2020 in het RC-scenario Er is gebruik gemaakt van een relatieve schaal met vijf categorieën. Locaties met de grootste voertuigverliesuren kleuren rood op. Via geel, groen en blauw nemen de voertuigverliesuren steeds verder af tot een nihil niveau (grijs). Pagina 51 van 58 Voertuigverliesuren op wegvakken in 2020 in het GE-scenario Pagina 52 van 58 Etmaalintensiteit vrachtverkeer (etmaal), RC-scenario 2020 Pagina 53 van 58 Percentage vrachtverkeer, RC-scenario 2020 Pagina 54 van 58 Uurintensiteit vrachtverkeer > 800, RC-scenario 2020 Pagina 55 van 58 Etmaalintensiteit vrachtverkeer (etmaal), GE-scenario 2020 Pagina 56 van 58 Percentage vrachtverkeer, GE-scenario 2020 Pagina 57 van 58 Uurintensiteit vrachtverkeer > 800, GE-scenario 2020 Pagina 58 van 58
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/74640e40-7289-46af-9d8e-3f2e500d53b5
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011–2012 30 371 Evaluatie Wet afbreking zwangerschap Nr. 24 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 14 juni 2012 Middels deze brief informeer ik uw Kamer over mijn besluit om op grond van de Wet afbreking zwangerschap (Waz) een vergunning te verlenen aan Fundashion Mariadal te Bonaire. Fundashon Mariadal heeft in haar brief van 14 februari 2012 op grond van de Waz een vergunning aangevraagd om in voorkomende gevallen behandelingen te kunnen verrichten gericht op het afbreken van zwangerschappen tot 22 weken. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft hierop, op mijn verzoek, onderzocht of door het ziekenhuis aan alle wettelijke eisen kan worden voldaan. De opgestelde rapportage maakt duidelijk dat het ziekenhuis hieraan in voldoende mate voldoet en dat de IGZ geen bezwaren ziet die een vergunningverlening zouden belemmeren. Ik heb aan de vergunning een aantal aanvullende voorschriften verbonden. Het ziekenhuis dient er, ten eerste, voor te zorgen dat de bij het ziekenhuis in dienstzijnde maatschappelijk werker, klinisch verloskundigen en verpleegkundigen worden bijgeschoold, opdat zij over de specifiek voor abortushulpverlening benodigde deskundigheid en ervaring beschikken. Bovendien dient het ziekenhuis werk te maken van de implementatie van de vereiste protocollen bij de hulpvraag, de ingreep en de nazorg. Ten slotte, dient het ziekenhuis zorg te dragen voor een nadere afbakening in de relatie met huisartsen. De Waz gaat uit van een systematiek waarin een vergunning wordt verleend aan een kliniek of ziekenhuis. Indien Fundashion Mariadal de eerste trimesterbehandelingen onder haar verantwoordelijkheid wil laten uitvoeren door huisartsen, zoals zij wenst, dan dient daartoe een overeenkomst te worden aangegaan tussen de huisartsen en het ziekenhuis. Legale abortushulpverlening is alleen mogelijk onder de vergunning van het ziekenhuis. kst-30371-24 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2012 Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 30 371, nr. 24 1 Ik heb aan deze voorschriften een termijn van vier maanden verbonden, waarna door het ziekenhuis op deze punten een verantwoordingsrapportage aan de IGZ dient te worden gestuurd en de IGZ een inspectiebezoek zal brengen. Ik heb daarnaast in mijn brief aan het ziekenhuis aandacht gevraagd voor een aantal zaken waaraan onverwijld al moet worden voldaan: deze betreffen in het bijzonder de wettelijke beraadtermijn van 5 dagen en de verplichte registratie, conform de eisen uit de Waz, van het aantal uitgevoerde abortussen. In mijn eerdere brief over dit onderwerp (Kamerstukken II 2011/12 31 959, nr. 22) schreef ik u dat toetsing van een Waz-aanvraag uit Caribisch Nederland voortvarend ter hand dient te worden genomen. Met deze vergunningverlening meen ik dat aan deze doelstelling is voldaan. Met de vergunning wordt de abortushulpverlening in Caribisch Nederland voor het eerst sinds de inwerkingtreding van de Waz onder de wet gebracht. In het overleg dat ik heb gehad met het bestuurscollege van Bonaire, is afgesproken dat de vergunningverlening samen zal gaan met voorlichting over seksuele gezondheid. Daarmee wordt de kennis over veilig vrijen en het gebruik van voorbehoedsmiddelen vergroot, en kan tevens aandacht worden geschonken aan de opname van de pil in het verzekeringspakket en het gegeven dat abortus niet als voorbehoedsmiddel bedoeld is. De primaire verantwoordelijkheid voor deze voorlichting ligt bij het bestuurscollege, maar toegezegd is dat het ministerie van VWS in deze met het eilandbestuur zal samenwerken. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. I. Schippers Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 30 371, nr. 24 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/b855cd96-b05d-4081-bc5a-3cbd2455caf7
Commissie Financiën Aan de minister van Financiën Plaats en datum: Betreft: Ons kenmerk: Uw kenmerk: Uw brief van: Den Haag, 8 november 2018 Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit toezicht accountantsorganisaties houdende de aanwijzing van verschillende instellingen als organisatie van openbaar belang 33977-19/2018D53322 In de procedurevergadering van de vaste commissie voor Financiën van 7 november 2018 is gesproken over het Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit toezicht accountantsorganisaties houdende de aanwijzing van verschillende instellingen als organisatie van openbaar belang. De commissie heeft besloten dat ontwerpbesluit te agenderen voor een op korte termijn te houden algemeen overleg over accountancy. De commissie heeft daarnaast besloten u te verzoeken op korte termijn, met het oog op dat algemeen overleg Accountancy, de eerder toegezegde visie op de accountancysector aan de Kamer te zenden. Hierbij breng ik u dit verzoek van de commissie over. Ik verwijs daarbij naar mijn brief van 14 september 2018, waarin ik het verzoek van de commissie had opgenomen om op de hoogte te worden gesteld van de planning van de aangekondigde brief over voor- en nadelen van de huidige structuurmodellen en alternatieven voor de accountancy. Hoogachtend, de griffier van de vaste commissie voor Financiën, A.H.M. Weeber Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag T. 070-3182211 E. [email protected]
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/73904017-b538-4b12-b53d-da8968e395fd
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2018–2019 21 501-34 Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport Nr. 304 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 13 november 2018 Hierbij zend ik u, mede namens de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, de geannoteerde agenda voor de onderdelen onderwijs en cultuur van de Onderwijs-, Jeugd-, Cultuur- en Sportraad (OJCS-Raad) die op maandag 26 en dinsdag 27 november 2018 zal plaatsvinden onder Oostenrijks voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie. In de bijlage worden de onderwerpen nader toegelicht en treft u per onderwerp het doel van de Raadsbehandeling, de inhoud van het onderwerp, de inzet van Nederland en een indicatie van het krachtenveld aan. De herziening van de Audiovisuele Mediadiensten richtlijn staat niet op de agenda van de OJCS-Raad. In de bijlage treft u informatie over de stand van zaken van deze richtlijn. Ik wijs u erop dat, zoals te doen gebruikelijk, over de definitieve standpuntbepaling van Nederland nog afstemming in de ministerraad zal plaatsvinden. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven kst-21501-34-304 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2018 Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 21 501-34, nr. 304 1 GEANNOTEERDE AGENDA OJCS-RAAD 26 EN 27 NOVEMBER Onderwijs – maandag 26 november Voor het onderwijsdeel tijdens de Raad staan de volgende onderwerpen geagendeerd: – Informeel lunchdebat – Gedeeltelijke algemene oriëntatie verordening Erasmus – Raadsaanbeveling erkenning van kwalificaties – Beleidsdebat «Europese Onderwijsruimte» Informeel lunchdebat Voordat het onderwijsdeel van de Raad begint, vindt er voor de ministers van onderwijs een informeel lunchdebat plaats. Dit informeel lunchdebat heeft als onderwerp «antisemitisme». Ministers worden daarbij uitgenodigd om informeel ideeën uit te wisselen. Gedeeltelijke algemene oriëntatie verordening Erasmus Doel Raadsbehandeling Beoogd wordt een gedeeltelijke algemene oriëntatie omtrent de verordening Erasmus (2021–2027) aan te nemen [documentnummer 9574/18]. Hiervoor is een gekwalificeerde meerderheid toereikend. Inhoud Het Commissievoorstel voor de verordening Erasmus (2021–2027) is onderdeel van het pakket aan voorstellen dat de Commissie heeft uitgebracht in het kader van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) van 2021–2027. Erasmus is het EU-programma voor onderwijs, training, jeugd en sport voor de periode 2021–2027. Het heeft als doel om in Europa en daarbuiten steun te bieden aan de professionele en persoonlijke ontwikkeling van lerenden en jongeren in onderwijs en training, en in de jeugdsector en sport. Het bouwt voort op het programma Erasmus+ (2014–2020). De Commissie heeft gekozen voor stabiliteit en stelt voor om het toekomstige Erasmus-programma op te bouwen langs drie actielijnen, waarmee in grote lijnen dezelfde structuur wordt aangehouden als in het huidige programma Erasmus+. Het gaat om de actielijnen Leermobiliteit («Key Action 1»), Samenwerking tussen organisaties en instellingen («Key Action 2») en Ondersteuning van beleidsontwikkelingen en samenwerking («Key Action 3»). Naast deze drie actielijnen worden wederom Jean Monnet-acties ondersteund. Zie ook het BNC-fiche met meer informatie omtrent de inhoud van het Erasmus-voorstel.1 De Raad neemt middels de gedeeltelijke algemene oriëntatie de Raadspositie aan op het Commissievoorstel. Hierin stelt de Raad o.a. voor om de innovatie component van de strategische partnerschappen sterker op te nemen in de tekst, de «+» terug te brengen in de naam «Erasmus» om het integrale karakter van het programma te benadrukken, specifiek allocatiecriteria op te nemen voor de verdeling van decentrale budgetten. Het «DiscoverEU» initiatief is tussen haakjes gezet in de gedeeltelijke algemene oriëntatie. Dat betekent dat hierover in een later stadium definitief zal worden besloten in de horizontale MFK werkgroep, die in de lead is voor de horizontale budgettaire zaken onder het MFK. 1 Kamerstuk 22 112, nr. 2624. Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 21 501-34, nr. 304 2 Inzet Nederland Nederland maakt goed gebruik van het huidige programma Erasmus+ en het kabinet verwelkomt dan ook het voorstel voor behoud van een gezamenlijk EU-programma voor onderwijs, training, jeugd en sport. Nederland zet in op kwaliteit en impact van de Erasmus-projecten en deze uitgangspunten zouden ook doorslaggevend moeten zijn bij het toekennen van projectfinanciering. Nederland is het eens met de grotere focus op sociale inclusie en het vergroten van de toegankelijkheid van het programma, specifiek voor kleinere organisaties en jongeren met minder mogelijkheden. Voortdurende aandacht voor vereenvoudiging van procedures en het terugdringen van administratieve lasten voor overheden, agentschappen, organisaties en deelnemers is cruciaal voor het welslagen van het nieuwe programma en het bevorderen van de diversiteit van nieuwe gebruikers en organisaties. Nederland heeft in de onderhandelingen over de verordening van het programma, duidelijk aangegeven geen voorstander te zijn van het opnemen van het «Discover EU» initiatief, zoals het nu is vormgegeven in de pilot, in het nieuwe Erasmus programma. De impact en meerwaarde is onduidelijk en er ontbreekt een duidelijke leercomponent. Nederland stelt voor de volledige actie uit Erasmus te halen en initiatieven voor jeugdmobiliteit anders uit te werken dan de Commissie nu voorstelt. De MFK horizontale en budgettaire aspecten rondom het programma Erasmus worden meegenomen in de integrale onderhandelingen over het MFK 2021–2027. Nederland hecht eraan dat besprekingen over het programma Erasmus niet vooruitlopen op de integrale besluitvorming betreffende het MFK. Voor de kabinetsinzet voor de MFK onderhandelingen wordt verwezen naar de Kabinetsappreciatie van het Commissievoorstel van 1 juni jl.2 Indicatie krachtenveld Raad en Europees parlement Lidstaten zijn over het algemeen tevreden over het Commissievoorstel en de voorgestelde structuur van het programma. Op dit moment hebben enkele lidstaten nog een voorbehoud bij kleine onderdelen van de tekst. De verwachting is dat deze voor de Raad zullen worden opgeheven en dat de gedeeltelijke algemene oriëntatie wordt aangenomen. Meerdere lidstaten zijn samen met Nederland sceptisch over de invulling van het «DiscoverEU»-initiatief, omdat er geen sprake is van een duidelijke leerdimensie en de meerwaarde ervan wordt betwijfeld. Het Europees parlement (EP) zet in op versterking (inhoudelijk en financieel) van het Erasmus-programma. Het EP zal het formele standpunt over het Commissievoorstel begin 2019 aannemen. Daarna kan de triloog tussen Commissie, EP en Raad over definitieve vaststelling van de verordening beginnen. Raadsaanbeveling erkenning van kwalificaties Doel Raadsbehandeling Beoogd wordt de Raadsaanbeveling over automatische wederzijdse erkenning van kwalificaties vast te stellen [documentnummer 9292/18]. Hiervoor is een gekwalificeerde meerderheid toereikend. 2 Kamerstuk 21 501-20, nr. 1349. Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 21 501-34, nr. 304 3 Inhoud Deze aanbeveling betreft één van de voorstellen die de Europese Commissie op 22 mei jl. heeft uitgebracht in het kader van het werken aan een Europese onderwijsruimte. Het voorstel beschrijft voorwaarden voor automatische wederzijdse erkenning, plus de hulp die de EU aan lidstaten en onderwijsinstellingen kan bieden om aan die voorwaarden te voldoen. Lidstaten worden uitgenodigd om te streven naar automatische erkenning van kwalificaties van verschillende schooltypen, van de hogere klassen van het voortgezet onderwijs tot het beroeps- en hoger onderwijs. Een bachelor of master uit het ene land kan bijvoorbeeld op die manier automatisch gelijk worden gesteld aan een bachelor of master uit een ander land. Dit is van belang voor de toegang tot vervolgonderwijs, maar betekent nog niet automatische toelating. Allereerst moet de authenticiteit van documenten vastgesteld worden. Instellingen mogen daarnaast zelf toelatingseisen stellen. In de aanbeveling wordt een samenwerkingsproces afgesproken voor de hogere klassen van het voortgezet onderwijs inclusief mbo. Daarnaast wordt de intentie uitgesproken om een informatiesysteem van kwalificaties in het voortgezet onderwijs in te richten. Ook wordt een grotere samenhang tussen al bestaande transparantie-instrumenten3 en de verkenning van nieuwe technologieën zoals block chain verwelkomd. Bij deze activiteiten zal de Europese Commissie ook bijstand aan lidstaten verlenen. Inzet Nederland Nederland heeft, zoals beschreven in het BNC-fiche4, ruime ervaring op het gebied van waardering van buitenlandse kwalificaties in het hoger onderwijs, algemeen voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs. Nederland is bovendien een actieve speler in en buiten de EU op het gebied van het (helpen) opzetten en uitwisselen van betrouwbare onderwijsgegevens, als basis van eenvoudige arbeids- en studiemobiliteit van burgers. Instellingen als Nuffic, SBB en DUO vervullen hierin een belangrijke rol. Hun adviezen dragen bij aan automatische erkenning van kwalificaties, maar leiden overigens niet tot automatische toelating tot onderwijsinstellingen. Nederland heeft het voorstel tot aanvullende initiatieven op het gebied van het hoger onderwijs ondersteund en heeft ook succesvol gepleit voor een verwijzing naar bilaterale of regionale initiatieven op dit terrein, omdat dit belangrijke lessen kan opleveren voor een EU-brede aanpakken. Nederland zag op voorhand minder toegevoegde waarde in het streven naar gelijkstelling van middelbare schooldiploma’s met inbegrip van het mbo. Daarbij speelt een grote variëteit van de inrichting van het beroepsonderwijs in de lidstaten als complicerende factor. Daarom heeft Nederland voor deze typen van onderwijs een meer geleidelijke benadering in de aanbeveling ondersteund. Indicatie krachtenveld Raad en Europees parlement Er hebben relatief langdurige en grondige onderhandelingen plaatsgevonden over het voorstel, dat ook samenhangt met de complexiteit en diversiteit van de nationale stelsels op dit terrein en het streven geen afbreuk te doen aan nationale bevoegdheden en de autonomie van 3 Het betreft hier het diploma-supplement, het certificaat supplement, het Europese Credit Transfer en Accumulation System, het Europese Credit System voor Beroepsonderwijs en -opleiding en het Europass online platform. 4 Kamerstuk 22 112, nr. 2611. Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 21 501-34, nr. 304 4 onderwijsinstellingen. Lidstaten hebben in het bijzonder geworsteld met het concept «automatische» erkenning, ook in relatie tot het onderscheid tussen erkenning en toelating. Dit punt is in belangrijke mate verhelderd, in lijn met de Nederlandse inzet. De automatische erkenning van leerperiodes in het buitenland is ook afgezwakt, omdat dit mede afhankelijk is van een leercontract tussen twee instellingen. Daarnaast was er duidelijk sprake van een verschillend krachtenveld wat betreft de toepasbaarheid van deze aanbeveling op respectievelijk voortgezet onderwijs, mbo en hoger onderwijs. Als resultaat wordt, mede op voorstel van Nederland, in sleutelprincipe 1 in de aanbeveling niet gesproken van automatische erkenning van kwalificaties voor voortgezet onderwijs maar van het bereiken van substantiële voortgang hierin, dat in de toekomst moet worden ondersteund door een samenwerkingsproces in het kader van het Onderwijs en Opleiding samenwerkingskader (ET2020) of de opvolger daarvan. Beleidsdebat «Europese Onderwijsruimte» Doel Raadsbehandeling Het Oostenrijkse voorzitterschap heeft dit beleidsdebat gepland als vervolg op de Raadsconclusies over een Europese onderwijsruimte die tijdens het Bulgaarse voorzitterschap zijn aangenomen.5 In genoemde Raadsconclusies werden lidstaten uitgenodigd om gezamenlijk te werken aan een gedeelde visie over een Europese onderwijsruimte, met inbegrip van mogelijke doelstellingen, reikwijdte en de verbindingen met het strategische kader voor samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET2020). Er is een discussienotitie opgesteld [documentnummer 13583/18]. Inhoud Het voorzitterschap benadrukt in de discussienotitie de voortgang die sindsdien is geboekt. Zo is de Raadsaanbeveling voor sleutelvaardigheden gemoderniseerd6; is een Raadsaanbeveling over het bevorderen van gemeenschappelijke waarden, inclusief onderwijs en de Europese dimensie van onderwijs aangenomen7; zijn de onderhandelingen over het nieuwe Erasmus programma vergevorderd; zijn de onderhandelingen over de Raadsaanbeveling voor het bevorderen van automatische erkenning van hoger onderwijs en voortgezet onderwijs kwalificaties en leerperioden in het buitenland afgerond (zie voorgaand agendapunt); heeft de Commissie een voorstel gepresenteerd voor een Raadsaanbeveling over het bevorderen van onderwijs en het leren in buitenlandse talen8 en, tenslotte, is een begin gemaakt met de vorming van Europese universiteiten (bottom-up netwerken van hogeronderwijsinstellingen) en «Centra van beroepsmatige excellentie» in de vorm van pilotprojecten onder het lopende programma Erasmus+. Het voorzitterschap herinnert er aan dat deze initiatieven werden beschouwd als hoekstenen voor de uitvoering van de Europese onderwijsruimte, en als belangrijkste beleidssporen, zoals aangewezen door de Europese Raad van december 2017.9 In deze context kan de Europese onderwijsruimte volgens het voorzitterschap worden beschouwd als een positieve stimulerende kracht, die helpt om deze afspraken van regeringsleiders in de afgelopen periode 5 Kamerstuk 21 501-34, nr. 297. Kamerstuk 21 501-34, nr. 297. Kamerstuk 21 501-33, nr. 297. 8 Kamerstuk 22 112, nr. 2613. 9 Kamerstuk 21 501-20, nr. 1264. 6 7 Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 21 501-34, nr. 304 5 te realiseren. Daarbij dient de subsidiariteit op dit beleidsterrein gerespecteerd te blijven worden. Het voorzitterschap roept op om binnen de lidstaten op een consistente wijze toe te werken naar een vervolg op de Europese Raadsconclusies en de onderwijsministers zoals verenigd in de OJCS-Raad om een actief leiderschap op te pakken en richting te geven aan de vormgeving van een verdere inhoudelijke agenda. Daartoe zijn een aantal vragen voor de discussie geformuleerd. Deze hebben allereerst betrekking op nationale maatregelen die genomen kunnen worden om van de Europese onderwijsruimte een realiteit te maken; de obstakels te identificeren die voor 2025 overwonnen zouden moeten zijn; andere onderwerpen op het gebied van onderwijsbeleid aan te wijzen dan de tot dusver geïdentificeerde thema’s die van belang zijn voor een succesvolle realisatie van een Europese onderwijsruimte. Tenslotte wordt ook gevraagd hoe onderwijsministers aankijken tegen de huidige samenwerking die plaatsvindt binnen het strategische kader Onderwijs en Opleiding 2020 en tegen andere instrumenten die kunnen bijdragen aan de realisering van een Europese onderwijsruimte. Ministers worden gevraagd om niet meer twee van de vier vragen te selecteren. Inzet Nederland In de geannoteerde agenda voor de OJCS-Raad van 15 februari 2018 heb ik mijn bredere visie op de samenwerking binnen de EU op onderwijsterrein verwoord.10 Deze visie vormt nog steeds de basis voor de Nederlandse inbreng in dit beleidsdebat. Daarin ben ik vooral ingegaan op het belang van leermobiliteit en de ondersteunende rol die de EU hierbij kan vervullen, mede op basis van het Erasmus programma. Inmiddels is afgesproken dat lidstaten meer aandacht schenken aan de automatische erkenning van kwalificaties, zonder daarbij afbreuk te doen aan de autonomie van onderwijsinstellingen met betrekking tot de toelating tot opleidingen (zie hiervoor). Wat betreft onze nationale bijdrage aan een Europese onderwijsruimte zal ik nogmaals wijzen op de samenwerking in Benelux-verband op het gebied van wederzijdse erkenning van kwalificaties. Daarnaast blijkt er een grote belangstelling in Nederland om deel te nemen aan het pilotproject Europese universiteiten. In mijn interventie wil ik vooral stilstaan bij de digitale transformatie van de samenleving en de gevolgen hiervan voor de nationale onderwijsstelsels en -curricula. Ook zal ik wijzen op het gebruik van nieuwe digitale technologieën die internationale leermobiliteit kan vergemakkelijken, zoals experimenten in het gebruik van blockchaintechnologie waarmee gemakkelijk de status van diploma’s kan worden vastgesteld. DUO is in Europa (en de wereld) een actieve Nederlandse speler op dit gebied. Ik zal ook wijzen op het streven binnen Europa om voldoende hoog ontwikkeld talent op digitaal gebied op te leiden en vast te houden, bijvoorbeeld op het gebied van kunstmatige intelligentie. Met programma’s als Erasmus, Horizon, het EIT, Digital Europe en de Structuurfondsen (ESIF) kan de EU in de nieuwe begrotingsperiode 2021–2027 lidstaten, regio’s en onderwijsinstellingen daarbij ondersteunen. Het kabinet ondersteunt dit. Tenslotte zal ik voorstellen om een sterkere verbinding te organiseren tussen de uitkomsten van het onderwijs- en opleiding samenwerkingskader ET2020 en de vormgeving van een Europese onderwijsruimte, en hierover periodiek aan de Raad te laten rapporteren. Dit met als doelstelling het debat over de opvolger van het samenwerkingskader ET2020 te voeden. 10 Kamerstuk 21 501-34, nr. 283. Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 21 501-34, nr. 304 6 Indicatie krachtenveld Raad en Europees parlement De Commissie en verschillende lidstaten benadrukken het belang van het zetten van vervolgstappen in het kader van een Europese onderwijsruimte. Wel wordt benadrukt dat we nog in een vroeg stadium van deze discussie zitten. Ook wordt opgeroepen goed na te denken over de samenhang met het proces om tot nieuwe onderwijsprioriteiten voor de periode na 2020 (opvolger van het beleidskader ET2020) te komen. Cultuur en audiovisueel beleid – dinsdag 27 november Voor het cultuurdeel en het deel over audiovisueel beleid tijdens de Raad staan de volgende onderwerpen geagendeerd: – Voortgangsrapportage verordening Creative Europe – Raadsconclusies Werkplan Cultuur – Raadsconclusies over het versterken van Europese content in de digitale economie – Beleidsdebat «Desinformatie» – Overige zaken: • Bescherming van consumenten tegen misbruik en herverkoop tickets voor sport- en culturele evenementen • Omgaan met de koloniale context van Europese collecties Voortgangsrapportage met betrekking tot de verordening Creative Europe Doel Raadsbehandeling Aanhoren van een voortgangsrapportage van het Oostenrijks voorzitterschap over het Commissievoorstel omtrent het toekomstige programma Creative Europe (2021–2027) [documentnummer 9170/18]. Inhoud Creative Europe is het ondersteuningsprogramma van de Europese Unie en heeft als doel het bevorderen, versterken en beschermen van de Europese cultuur en taaldiversiteit, cultureel erfgoed en creativiteit, evenals het concurrentievermogen van Europa’s culturele en creatieve sectoren. De Europese Commissie heeft een voorstel gedaan voor een nieuwe editie van het programma voor de periode 2021–2027. Het programma omvat drie sub programma’s: «MEDIA» ter ondersteuning van de Europese audiovisuele industrie; «Cultuur» om Europese culturele en creatieve sectoren te promoten; en «cross sectoraal» om acties te ondersteunen, verspreid over de audiovisuele en andere culturele, creatieve sectoren. Het programma biedt ruimte voor innovatie voor de audiovisuele, culturele en creatieve sectoren. De MFK horizontale en budgettaire aspecten rondom het Creative Europe programma worden meegenomen in de integrale onderhandelingen over het MFK 2021–2027. Nederland hecht eraan dat besprekingen over het Creative Europe programma niet vooruitlopen op de integrale besluitvorming betreffende het MFK. Voor de kabinetsinzet voor de MFK onderhandelingen wordt verwezen naar de Kabinetsappreciatie van het Commissievoorstel van 1 juni jl.11 11 Kamerstuk 21 501-20, nr. 1349. Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 21 501-34, nr. 304 7 Inzet Nederland De Tweede Kamer is via het BNC-fiche «MFK – Voorstel Verordening Commissie programma Creative Europe 2021–2027» geïnformeerd over het voorstel en de Nederlandse inzet daarbij.12 Nederland heeft het voorstel verwelkomt voor behoud van een gezamenlijk EU-programma dat de culturele en creatieve sectoren in Europa ondersteunt. De ondersteuning van samenwerking tussen landen, regio’s en steden en het leren van andere lidstaten is van groot belang. Hetzelfde geldt voor het investeren in de internationale promotie en distributie van Europese producties. Naast deze meer economische insteek ondersteunt Nederland de grotere aandacht voor sociale inclusie binnen het programma. Deze is in lijn met uitkomsten van de Sociale Top in Gotenburg en de conclusies van de Europese Raad van 14 en 15 december 2017 over de inzet van onderwijs en cultuur bij het opbouwen van inclusieve, hechte samenlevingen.13 Er zijn een paar onderdelen in het inhoudelijke voorstel van de Europese Commissie waarbij volgens Nederland aanpassingen nodig zijn. Een belangrijk punt voor Nederland is de rol van de lidstaten bij de implementatie van het programma. Deze rol lijkt in het voorstel van de Europese Commissie gemarginaliseerd. Nederland wil daarom, net als veel andere lidstaten, een programmacomité, waarin de lidstaten deelnemen, opgenomen zien in de verordening. Ook wenst Nederland meer duidelijkheid over de verdeling van het budget over de verschillende (nieuwe) prioriteiten in het voorstel. Indicatie krachtenveld Raad en Europees parlement Veel lidstaten hebben in het algemeen positief gereageerd op het voorstel van de Commissie voor wat betreft de grote lijnen van de inhoud en de versterking van het programma met een financiële impuls. Lidstaten benadrukten echter ook dat zij het voorstel nog meer in detail moeten beoordelen en bespreken. Daarnaast bestaan er nog veel (kritische) vragen, bijvoorbeeld over de rol van de lidstaten, de taakverzwaring van de nationale desks en een zogenaamd seal of excellence. Momenteel wordt het voorstel nog besproken in een Raadswerkgroep. Het Europees parlement zal in april 2019 stemmen over het voorstel. Het parlement heeft eerder gepleit voor een flinke versterking van het toekomstige programma Creative Europe. Raadsconclusies Werkplan Cultuur Doel Raadsbehandeling Vaststelling van Raadsconclusies over het Werkplan Cultuur 2019–2022 [documentnummer 13886/18]. Inhoud De voorgestelde Raadsconclusies stellen een Werkplan Cultuur 2019–2022 voor waarin de lidstaten benoemen op welke thema’s zij willen samenwerken. Het werkplan is gericht op kennisuitwisseling en samenwerking tussen lidstaten. De prioritaire onderwerpen zijn: duurzaamheid in cultureel erfgoed; cohesie en welzijn; een ecosysteem dat kunstenaars, 12 13 Kamerstuk 22 112, nr. 2623. Kamerstuk 21 501-20, nr. 1264. Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 21 501-34, nr. 304 8 culturele en creatieve professionals en Europese inhoud ondersteunt; gendergelijkheid en, tot slot, internationale culturele betrekkingen. Digitalisering en betrouwbare statistieken zijn horizontale onderwerpen in het werkplan. De gekozen werkmethoden zijn expertgroep op basis van de Open Methode van Coördinatie, peer learning, een door de Commissie of door een voorzitterschap georganiseerde conferentie, een werkgroep en/of een onderzoek. Inzet Nederland De genoemde prioriteiten sluiten aan bij het beleid als beschreven in «Cultuur in een open samenleving» en «Erfgoed Telt». Zo komen de sociale waarden en de toegankelijkheid van erfgoed, duurzaamheid, cultuur van en voor iedereen (inclusiviteit) en de arbeidsmarktpositie terug in prioriteiten van het Werkplan Cultuur. In de activiteiten is ook aandacht voor «ruimte voor vernieuwing» en democratische waarden en burgerschap. Indicatie krachtenveld Raad en Europees parlement Er is brede steun onder de lidstaten voor de opgenomen prioriteiten en activiteiten in het werkplan. Raadsconclusies over het versterken van Europese content in de digitale economie Met de voorliggende Raadsconclusies [documentnummer 13923/18] wil het Oostenrijks voorzitterschap het belang van Europese audiovisuele en culturele content in relatie tot enkele actuele thema’s binnen de Europese regelgeving agenderen. Inhoud De Raadsconclusies benoemen de mogelijkheden die digitale en online technologieën bieden om Europese werken en daarmee Europese creativiteit te verspreiden. Maar benadrukken ook de diverse uitdagingen waar de audiovisuele en culturele sector voor staat, zoals de noodzaak tot het aanpassen van bedrijfsmodellen door de opkomst van digitale en online diensten. Er worden vier prioriteiten binnen de EU-agenda aangehaald: A. Bevorderen van diversiteit, zichtbaarheid en innovatie; B. Zorgen voor een gelijk speelveld; C. Versterken van vertrouwen in informatie en bronnen; en D. Verbeteren vaardigheden en competenties. Deze vier punten worden verder uitgewerkt waarbij de respectievelijk de Europese Commissie en de lidstaten worden opgeroepen hun steentje bij te dragen. Inzet Nederland Het oorspronkelijke tekstvoorstel is inmiddels, met name onder druk van Nederland beter afgebakend. Verschillende referenties naar auteursrecht en illegale inhoud; platformen, e-commerce en mededinging en belastingen werden verwijderd of geherformuleerd. Indicatie krachtenveld Raad en Europees parlement Het merendeel van de lidstaten ondersteunt de Raadsconclusies. Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 21 501-34, nr. 304 9 Beleidsdebat «Desinformatie» Doel Raadsbehandeling Het Oostenrijks EU voorzitterschap heeft de lidstaten uitgenodigd om hun kijk op de stand van zaken en toekomstperspectieven te geven op gebied van de bestrijding van desinformatie. Er is een discussienotitie opgesteld [documentnummer 13362/18]. Inhoud De EU-voorzitter heeft de focus voor bespreking gelegd op de rol van media bij de bestrijding van desinformatie. Inzet Nederland Een goed functionerende mediasector versterkt de weerbaarheid van de samenleving tegen desinformatie. Nederland kent in vergelijking met andere landen een pluriform en niet-gepolariseerd medialandschap. Nederlanders hebben daarnaast relatief veel vertrouwen in media. Het kabinet maakt zich evenwel sterk voor een goede, onafhankelijke en pluriforme nieuwsvoorziening door middelen vrij te maken voor onderzoeksjournalistiek. Ten aanzien van bestrijding van desinformatie heeft de Nederlandse overheid het afgelopen jaar ingezet op een aanpak van debat en bewustwording. Het kabinet ziet een belangrijke rol weggelegd voor private spelers zoals online platforms, adverteerders, media en onderzoekers. Waarborging van de vrijheid van meningsuiting staat in alle gevallen voorop. Nederland voorziet geen wetgeving op dit onderwerp. Indicatie krachtenveld Raad en Europees parlement Op 17 juni heeft het Europees parlement een resolutie aangenomen waarin de Commissie opgeroepen wordt om het bestaande wettelijk kader te analyseren en wettelijke mogelijkheden te onderzoeken om desinformatie tegen te gaan. De Europese Raad heeft op 28 juni en 18 oktober jl. conclusies aangenomen waarin de Europese Commissie en lidstaten aangespoord worden actie te ondernemen om desinformatie tegen te gaan. Overige zaken Bescherming van consumenten tegen misbruik en herverkoop tickets voor sport- en culturele evenementen. Informatie van de Deense delegatie over dit onderwerp. Omgaan met de koloniale context van Europese collecties Informatie van de Duitse delegatie over dit onderwerp. Stand van zaken AV-Richtlijn Hoewel dit onderwerp niet geagendeerd is voor de OJCS-Raad van 26 en 27 november wil ik u middels deze geannoteerde agenda informeren over de herziening van de Audiovisuele Mediadiensten richtlijn. De herzieningsrichtlijn is op 6 november 2018 als hamerstuk met gekwalificeerde meerderheid aangenomen op de ECOFIN-Raad. Nederland heeft, net als een aantal andere lidstaten, tegengestemd. Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 21 501-34, nr. 304 10 Samen met twee andere lidstaten heeft Nederland een stemverklaring opgesteld waarin de tegenstem werd toegelicht. Met deze lidstaten erkennen we het belang van bescherming van minderjarigen tegen schadelijke content en van burgers in het algemeen tegen haat zaaien op videoplatformen, maar geven we aan dat de AV-Richtlijn hiervoor niet het juiste instrument is. Deze richtlijn ziet tot op heden namelijk slechts toe op diensten die redactionele verantwoordelijkheid kennen. Videoplatformen kennen deze verantwoordelijkheid niet, kenmerkend voor deze platformen is juist dat ze door gebruikers geüploade content bevatten. Daarnaast is de regelgeving – naar mening van de ondertekenaars van de stemverklaring – niet voldoende onderzocht op de effecten en vrezen we de gevolgen voor de vrijheid van meningsuiting op videoplatformen. De herzieningsrichtlijn zal binnenkort worden gepubliceerd, waarna de lidstaten 21 maanden hebben om deze om te zetten in nationaal recht. De vastgestelde tekst van de herzieningsrichtlijn wordt momenteel geanalyseerd om te bezien waar de Nederlandse regelgeving moet worden aangepast. Hierbij worden belanghebbenden betrokken. Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 21 501-34, nr. 304 11
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/4893161d-8c1e-4535-924e-1b15304e5dc9
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2019–2020 27 923 Werken in het onderwijs Nr. 407 GEWIJZIGDE MOTIE VAN HET LID RUDMER HEEREMA TER VERVANGING VAN DIE GEDRUKT ONDER NR. 400 Voorgesteld 3 maart 2020 De Kamer, gehoord de beraadslaging, constaterende dat in de CAO-bepalingen in het primair onderwijs op dit moment strak is geregeld welke beloning een goed functionerende leraar extra kan krijgen bij goed presteren, namelijk een extra periodiek voor goed functioneren, maar dat het voor scholen momenteel nog niet voldoende duidelijk is dat zij hier bovenop extra beloning kunnen toekennen bij excellente leraren, constaterende dat het Ministerie van OCW zich gezamenlijk met de AOb/FNV, AVS, CNV Onderwijs, PO-raad en VO-raad verantwoordelijk voelt voor het maatschappelijke vraagstuk van een tekort aan leraren, van mening dat het belangrijk is om excellent presterende leraren een carrièreperspectief met extra beloning te bieden en dat we hiermee meer mensen warm kunnen laten lopen voor een carrière als leraar, verzoekt de regering,om in gesprek te gaan met werkgevers- en onderwijsorganisaties en hen aan te sporen om mogelijkheden te verkennen om bij toekomstige cao’s binnen het primair en voortgezet onderwijs duidelijk ruimte te laten om excellent presterende leraren meer beloning te geven bovenop de extra periodiek per jaar, of dit nu gaat om bijvoorbeeld loon of studiemogelijkheden, en de uitkomsten van deze gesprekken voor 1 november 2020 met de kamer te delen, en gaat over tot de orde van de dag. Rudmer Heerema kst-27923-407 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2020 Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 27 923, nr. 407
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/18bda219-c0aa-4570-afc7-33008ba57162
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2019–2020 2 Vragen gesteld door de leden der Kamer 2020Z07849 Vragen van de leden Hijink en Marijnissen (beiden SP) aan de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en voor Medische Zorg over de briefing inzake het testbeleid en de persoonlijke beschermingsmiddelen (ingezonden 1 mei 2020). Vraag 1 1. Hoe verhoudt het credo van VWS «blijf kopen», zoals aangegeven in de presentatie van de heer Van der Kolk van het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (pagina 2) «VWS bepaalt de scope, de prijzen en het credo: blijf kopen», zich tot de opmerking in zijn toelichting dat er wel meer beschermingsmiddelen kunnen worden ingekocht door meer leveranciers in te schakelen, maar dat deze uitbreiding niet wordt gemaakt?1 Vraag 2 Hoe verhouden de constante berichten van een tekort aan persoonlijke beschermingsmiddelen en de resultaten van de enquête die NU’91 heeft uitgezet onder haar leden dat 47% van de respondenten aangeeft dat er onvoldoende materialen beschikbaar zijn zich tot de opmerking in de technische briefing dat er voldoende middelen beschikbaar zijn en dat er een goede «supply base» is? Als er geen tekort zou zijn aan persoonlijke beschermingsmiddelen, waar gaat het nou precies mis?2 Vraag 3 Wat vindt u van de oproep van de heer Van der Kolk aan zorgaanbieders om zelf niet te gaan zoeken naar extra persoonlijke beschermingsmiddelen? Heeft u begrip voor zorgaanbieders die dit juist wel doen omdat zij te weinig het gevoel hebben dat het LCH voor alle zorgverleners voldoende materiaal inkoopt? Vraag 4 Heeft het besluit om niet bij meer aanbieders mondkapjes en dergelijke te kopen iets te maken met de RIVM-richtlijnen? 1 Presentatie technische briefing van de heer Van der Kolk over persoonlijke beschermingsmiddelen, 30 april 2020 2 Resultaten van de enquête van NU’91 naar de beschikbaarheid en het gebruik van persoonlijke beschermende materialen voor zorgpersoneel kv-tk-2020Z07849 ’s-Gravenhage 2020 Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Vragen 1 Vraag 5 Zijn de richtlijnen van het RIVM, bijvoorbeeld als het gaat om het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen op niet-corona afdelingen in verpleeghuizen en in de thuiszorg, afgestemd op vermoede of daadwerkelijke schaarste of zijn deze richtlijnen volledig medisch-inhoudelijk van aard? Vraag 6 Kunt u zich voorstellen dat veel zorgverleners ook uit voorzorg willen werken met persoonlijke beschermingsmiddelen om zichzelf en hun cliënten preventief te beschermen? Waarom wordt in het inkoopbeleid geen rekening gehouden met die behoefte en worden niet meer middelen ingekocht? Vraag 7 Hoe verhouden de opmerkingen dat er genoeg beschermingsmiddelen zijn en dat er niet bij meer aanbieders wordt besteld zich met het bericht dat er voor kappers en andere contactberoepen voorlopig nog niet voldoende mondkapjes beschikbaar zijn?3 Vraag 8 Bestaat de mogelijkheid dat straks in een situatie terecht wordt gekomen waarin de kappers en andere contactberoepen niet open kunnen wegens een gebrek aan persoonlijke beschermingsmiddelen? Wat is de verwachte economische schade van deze langere sluiting? En in hoeverre weegt deze schade op tegen het veel massaler inkopen van beschermingsmiddelen door het LCH? Vraag 9 Is het vooruitlopend op een mogelijke versoepeling van de maatregelen in de verpleeghuizen niet verstandig om massaal extra beschermingsmiddelen in te kopen zodat een tekort aan beschermingsmiddelen in ieder geval geen beletsel zal zijn om bezoek weer toe te laten in verpleeghuizen? Wordt daar op dit moment voldoende op geanticipeerd? Vraag 10 Kunt u uiteenzetten, aangezien het grootste tekort blijkt te bestaan in de jassen en schorten, welke maatregelen precies genomen worden om de tekorten aan deze persoonlijke beschermingsmiddelen op te lossen? Vraag 11 Worden in eigen land al productielijnen voor schorten en jassen opgestart? Zo ja, welke bedrijven doen dit en in welke hoeveelheden? Zo nee, waarom niet? Vraag 12 Is een specificatie mogelijk als het gaat om het verwachte moment waarop de grote aantallen beschermingsmidelen beschikbaar komen die volgens de presentatie zijn ingekocht en die de komende tijd worden verwacht? Vraag 13 Is het waar dat de GGD nog werkt aan een plan voor het vervolg van het bron- en contactonderzoek?4 Vraag 14 Waarom maakt de GGD nu pas een plan voor het vervolg van de bron- en contactonderzoeken? Waarom heeft de GGD niet uit zichzelf besloten over te gaan tot opschaling? Vraag 15 Zijn we voldoende voorbereid, als het gaat om de beschikbaarheid van testen, testcapaciteit en beschermingsmiddelen voor het weer openen van de basisscholen? 3 https://nos.nl/artikel/2332071-mondkapjes-voorlopig-niet-beschikbaar-voor-contactberoepenbuiten-de-zorg.html 4 Presentatie technische briefing van de heer Woldman over coronatesten, 30 april 2020 Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Vragen 2 Vraag 16 Kunt u ingaan op de opmerking van de heer Sijbesma in de technische briefing dat het moeilijk is het aantal testen te vergroten omdat er niet zomaar andere materialen gebruikt kunnen worden bij de testmachines? Ligt de oorzaak dan bij de fabrikanten die het onmogelijk maken dat er andere producten op hun machines worden gebruikt? Zo ja, kunt u hier iets aan doen? Vraag 17 Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus op donderdag 7 mei 2020? Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Vragen 3
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/01289bb0-1ca4-4bbc-9abb-3747b4969638
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2020–2021 2 Vragen gesteld door de leden der Kamer 2021Z14535 Vragen van de leden Bikker (ChristenUnie), Michon-Derkzen (VVD) en Ellemeet (GroenLinks) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het bericht «Achterstand van honderden zedenzaken bij politie Midden-Nederland» (ingezonden 25 augustus 2021). Vraag 1 Heeft u kennisgenomen van het bericht «Achterstand honderden zedenzaken bij politie Midden-Nederland»?1 Vraag 2 Klopt het dat er vijfhonderd verkrachtings- en aanrandingszaken op de plank liggen bij de politie Midden-Nederland? Hoeveel zaken liggen er landelijk in totaal op de plank? Vraag 3 Kunt u aangeven wat de voortgang is van de uitvoering van de motie Klaver c.s.2 over structureel investeren van extra capaciteit in de zedenpolitie? Zal de 90 extra fte in 2023 volledig inzetbaar zijn? Vraag 4 Al jaren stapelen de achterstanden zich op, heeft u het beeld dat dit in 2023 daadwerkelijk ingelopen is? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, wanneer voorziet u dat dit wel het geval is? Op welke wijze bent u van plan de Kamer hierover tussentijds te informeren? Vraag 5 Herkent u het signaal van de Nationale Politiebond dat hetzelfde geldt voor kinderporno of mensenhandel? Zo ja, hoe ernstig zijn de achterstanden hier en wat is er nodig om dat in te lopen? Zo nee, waar baseert u dat op? 1 NRC, 19 augustus 2021, «Achterstand van honderden zedenzaken bij Politie middenNederland». 2 Kamerstuk 35 300, nr. 11. kv-tk-2021Z14535 ’s-Gravenhage 2021 Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, Vragen 1 Vraag 6 Wat kan en gaat de regering in de tussentijd tot 2023 doen om de doorlooptijd van zaken te verkorten en zo te voorkomen dat daders van seksueel geweld jarenlang ongestraft kunnen rondlopen of er herhaald daderschap optreedt? Vraag 7 Op welke wijze is er oog voor slachtoffers die jaren moeten wachten tot werk wordt gemaakt van hun zaak? Hoe is de zorg geregeld in deze periode? Is hierin ook aandacht voor het voorkomen van herhaald slachtofferschap? Vraag 8 Hoe wordt voorkomen dat slachtoffers ontmoedigd raken om aangifte te doen? Is er genoeg capaciteit bij Het Centrum Seksueel Geweld om alle slachtoffers van seksueel geweld te begeleiden en de zorg te bieden die nodig is? Vraag 9 Op welke wijze wordt het personeel van de zedenpolitie gesteund nu men al zo lang teveel zaken met te weinig capaciteit heeft? Welke stappen worden genomen om uitval te voorkomen? Vraag 10 Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Kindermisbruik en Seksueel Geweld van 16 september aanstaande? Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, Vragen 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/4158b7c6-8afd-4582-a808-7973c1632702
TOEKOMSTVERKENNING PUBLIEKE OMROEP – INBRENG CLT-UFA 1. INLEIDING 1.1 Bij brief aan de Tweede Kamer van 12 november 2009 is door de minister van OCW aangekondigd dat een brede consultatie zal worden gehouden onder tal van maatschappelijke organisaties en aanbieders van mediadiensten. Daartoe zal een aantal organisaties en personen gericht worden uitgenodigd hun inbreng te geven, terwijl de consultatie ook openstaat voor belangstellenden. De consultatievragen zijn per brief van 15 december 2009 “in de markt gezet” en de consultatietermijn sluit op 15 maart 2010. 1.2 CLT-UFA S.A. maakt graag van de gelegenheid gebruik haar inbreng te leveren in de consultatie. CLT UFA is een van de grootste mediaondernemingen van Europa met haar hoofdzetel in Luxemburg en tal van commerciële omroepactiviteiten in de EU en daarbuiten. CLT-UFA is vanuit haar hoofdzetel in Luxemburg de grootste commerciële omroepaanbieder op de Nederlandse markt. CLT-UFA was de eerste commerciële omroep in Nederland en is als zodanig al 20 jaar actief. CLT-UFA is de moederonderneming van RTL Nederland B.V. CLT-UFA S.A. en RTL Nederland B.V. worden hierna gezamenlijk als “RTL” aangeduid. 1.3 RTL is thans met de televisiezenders RTL 4, RTL 5, RTL 7 en RTL 8 en recentelijk met de themazender RTL Lounge actief. Daarnaast, op het gebied van radio, is RTL eigenaar van Radio 538, RTL Lounge Radio en Radio 10 Gold. 1.4 Alvorens in te gaan op de specifieke consultatievragen zullen wij enkele meer algemene opmerkingen maken over nut, noodzaak, reikwijdte en relevante van de consultatie. De beantwoording van de vragen zal uit de aard der zaak beperkt zijn tot die elementen die vanuit de positie en visie van RTL relevant zijn. 2. ALGEMENE OPMERKINGEN 2.1 De met de consultatie ingezette “Toekomstverkenning Publieke Omroep” getuigt enerzijds van ambitie, maar anderzijds juist ook van een gebrek aan ambitie. Dit blijkt al dadelijk uit de formulering van de strekking van de Toekomstverkenning in de uitnodigingsbrief: De consultatie is bedoeld als voorbereiding van eventuele wetswijziging voor de erkenningsperiode van 2016 tot en met 2020. Voor de erkenningsperiode die duurt van 1 september 2010 tot 1 januari 2016 zijn de spelregels vastgelegd. Komend voorjaar dient de publieke omroep zijn Concessiebeleidsplan in, die de basis vormt voor een prestatieovereenkomst en goedkeuring van nieuwe diensten. Daarmee liggen de activiteiten van de publieke omroep tot 1 januari 2016 vast. Door nu al een consultatie te organiseren, is er wel gelegenheid dringende maatregelen eerder te laten ingaan. 2.2 De uitwerking van deze doelstelling in de vijf onderwerpen van de consultatie en de daaraan verbonden deelvragen is buitengewoon ruim: zo wordt gevraagd naar inschattingen van ontwikkelingen in media-aanbod en mediagebruik voor de komende vijf tot tien jaar, wordt gevraagd om een inschatting van economische ontwikkelingen en distributiemodellen over dezelfde lange periode en wordt gevraagd naar het evenwicht tussen overheidscontrole en onafhankelijkheid van de publieke omroep. Dit alles met het oog op een eventuele wetswijziging in 2016, ofwel halverwege de kabinetsperiode die volgt op de eerstvolgende kabinetsperiode. 2.3 Tegelijk getuigt de Toekomstverkenning van een gebrek aan ambitie nu deze tot uitgangspunt neemt dat de activiteiten van de publieke omroep de komende vijf jaar vast liggen, met uitzondering van “dringende maatregelen” die eerder zouden moeten ingaan. 2.4 Uiteraard begrijpen wij dat niet dadelijk voor de hand ligt om zeer kort na invoering van de Mediawet 2008 en de daarop met de Erkenningenwet aangebrachte wijzigingen – welke juist uitgaan van een “ritme” in de concessieverlening van vijf jaar – substantiële wijzigingen aan te brengen. 2.5 Daar staat tegenover dat ook in de net ingevoerde systematiek van de Mediawet 2008 het takenpakket van de publieke omroep geen “rustig bezit” is maar juist relatief eenvoudig, al dan niet onder de noemer van experiment op grond van art. 2.21a Mediawet 2008, kan worden aangepast en uitgebreid. De multimediale taakopdracht en de zeer ruime omschrijving in de Mediawet 2008 van de publieke taak laten de publieke omroep veel ruimte – zeker in het licht van de door de minister vaak herhaalde stelling dat het primaat bij de “professionals in Hilversum” ligt. Die ruimte kan de publieke omroep benutten in de concurrentieslag met private aanbieders op de zeer dynamische en sterk convergerende mediamarkten. 2.6 De houdbaarheid en bruikbaarheid van de resultaten van de consultatie zijn dan ook op voorhand nogal beperkt terwijl ook de vraag zo langzamerhand gerechtvaardigd lijkt wat deze consultatie nu toevoegt aan alle onderzoeken en toekomstverkenningen die al zijn gedaan. 2.7 Ten eerste: de publieke omroep is en blijft een politiek gevoelig onderwerp. Illustratief is de gang van zaken rond de opvolging van het WRR-rapport Focus op Functies uit 2005 (waarover hierna meer): nadat staatssecretaris Van der Laan (D66) een belangrijk wetgevingsprogramma heeft aangekondigd, viel het kabinet en heeft het daaropvolgende kabinet afstand genomen van deze plannen en die vrijwel direct ingetrokken. Inmiddels is ook dit kabinet weer gevallen. De minister die de consultatie heeft uitgeschreven en een prominente en uitgesproken visie op aard en functioneren van de publieke omroep heeft uitgedragen, zal de resultaten niet in een visiedocument gaan verwerken. De consultatie is daarmee in de lucht komen te hangen. 2.8 Ten tweede: de consultatie is bepaald niet de eerste toekomstverkenning en inventarisatie die door de overheid is georganiseerd. Met name het WRRrapport Focus op Functies uit 2006 biedt een grondige en wetenschappelijk onderbouwde inventarisatie van de te verwachten ontwikkelingen en geeft de kern van het debat goed weer. Hoewel de op basis van dit rapport in gang gezette reorganisatie van de landelijke publieke omroep in 2007 weer zijn ingetrokken heeft ook het vorige kabinet het WRR-rapport omarmd en deelt het de hoofdlijnen van de analyse van de WRR, althans stelt het dit te doen. Uiteraard vinden wij het nuttig en zinvol wanneer de overheid zich informeert over ontwikkelingen in media-vraag en media-aanbod. Terecht merkt voormalig minister Plasterk op dat het denken over de publieke omroep niet ophoudt. Wij maken daarom graag gebruik van de gelegenheid onze inbreng te geven, maar menen dat de bereidheid zou moeten bestaan alle aspecten in de overweging te betrekken, juist nu de consultatie “van voren af aan” lijkt te beginnen zou deze gelegenheid moeten worden aangegrepen “het bestel” in alle aspecten opnieuw te overwegen. Dat brengt ons op het volgende punt. 2.9 Ten derde: hoewel, als gezegd, de opzet van de Toekomstverkenning zeer ruim is, stellen we vast dat er tegelijk ook een aantal uitgangspunten wordt vastgelegd, die echter niet zo evident zijn. Met name valt ons op dat de consultatie de positie van de huidige publieke omroep centraal stelt en met name vanuit opzet en organisatie van de Nederlandse Publieke Omroep, waarin omroepverenigingen nog altijd centraal staan, is opgezet. 2.10 Juist nu de consultatie bruikbare resultaten ambieert voor de periode na 2016 is het een gemiste kans wanneer de focus onverminderd op het huidige bestel blijft liggen. Sinds de constatering van de WRR in 2006 over de aard van het debat over de Nederlandse Publieke Omroep is kennelijk nog niets veranderd: De raad vindt dat in de huidige discussie over de Nederlandse Publieke Omroep de kernvragen anders en in een andere volgorde moeten worden geformuleerd dan thans gangbaar lijkt. Voorop dient de wat-vraag te staan: welke maatschappelijke risico’s en publieke belangen kunnen in het sterk veranderende medialandschap worden onderkend en dienen voor de overheid als eindverantwoordelijke een onderwerp van beleid te zijn? Deze inhoudelijke vraag moet per functie, en vooral ook onbevangen, vanuit een toekomstgericht perspectief worden beantwoord. Veel explicieter dan voorheen moet de overheid, ook als wetgever, zich hierover uitspreken. Eerst daarna is de hoe-vraag aan de orde, dat wil zeggen de vraag op welke wijze de borging van de erkende publieke belangen moet plaatsvinden. De manier waarop de Nederlandse Publieke Omroep momenteel feitelijk is vormgegeven, is daarbij niet meer dan één van de denkbare opties. Meerdere typen van vormgeving moeten worden onderzocht. Criteria hierbij zijn: doeltreffendheid, maatschappelijke verankering, doelmatigheid, juridische toelaatbaarheid en eisen van politiek-democratische besluitvorming. WRR, Focus op Functies, 2006, p. 17. 2.11 Ook de nu voorliggende consultatie stelt de “wat-vraag” naar onze opvatting onvoldoende scherp en getuigt van onvoldoende bereidheid om echt kritisch te kijken welk media-aanbod nu voorwerp van aandacht en beleid van de overheid moet zijn. 2.12 De omschrijving van de publieke mediaopdracht in de Mediawet 2008 draagt niet aan de benodigde focus bij, nu die omschrijving zeer ruim en inherent onbepaald is. Ook de Raad van State merkte dit op: De Raad is van oordeel dat deze formulering onvoldoende onderscheidend vermogen heeft voor de afbakening van de publieke mediaopdracht ten opzichte van de activiteiten van de commerciële omroep. Weliswaar geeft artikel 2.1, tweede lid, criteria voor de wijze waarop de publieke mediaopdracht wordt uitgevoerd (voldaan moet worden aan democratische, sociale en culturele behoeften van de Nederlandse samenleving), maar de definitie van de publieke mediaopdracht bevat verder geen aanknopingspunten aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat bepaalde activiteiten niet tot het domein van de publieke omroep, maar tot dat van de commerciële omroep behoren. Dat zou ertoe kunnen leiden dat de commerciële omroep op (vrijwel) alle terreinen kan worden geconfronteerd met concurrentie van de kant van de publieke omroep. De concurrentievoorwaarden waaronder de publieke omroep en de commerciële omroep opereren, zijn evenwel zeer verschillend. Aan het verrichten van de publieke mediaopdracht zijn immers verschillende voorrechten verbonden, zoals de publieke financiering, een voorkeursrecht op het gebruik van frequenties en een voorkeursrecht voor bepaald media aanbod. De formulering van de publieke mediaopdracht biedt door zijn ontoereikend onderscheidend vermogen naar het oordeel van de Raad dan ook onvoldoende waarborgen tegen concurrentievervalsing tussen de publieke en de commerciële omroep en tegen overtreding van de Europese staatssteunregels. TK 2007-2008, 31 356, nr. 4, onderstreping toegevoegd. 2.13 De tegenwerping van de minister luidde als volgt (onderstreping toegevoegd): De kern van het onderhavige wetsvoorstel is dat het duidelijker dan voorheen regelt welke taak de publieke omroep heeft in het digitale medialandschap. Er is geen onderscheid meer tussen een hoofdtaak – enkele algemene zenders op «klassieke» radio en televisie – en neventaken – zoals digitale themakanalen en websites. Al het media-aanbod valt voortaan onder de publieke taak. Ter afbakening definieert het wetsvoorstel «media-aanbod» als «één of meer elektronische producten met beeld- of geluidsinhoud die bestemd zijn voor afname door het algemene publiek of een deel daarvan», en «mediadienst» als «een dienst die bestaat uit het verzorgen van mediaaanbod door middel van openbare elektronische communicatienetwerken [...], waarvoor de verzorger redactionele verantwoordelijkheid draagt». De taak van de publieke omroep wordt verder afgebakend door in artikel 2.1. de terreinen te benoemen waarop de publieke omroep actief is. Dit zijn: informatie, educatie, cultuur en verstrooiing. Diensten die niet aan deze omschrijvingen voldoen – bijvoorbeeld printmedia en telefonie – vallen niet onder de publieke taak. Artikel 2.1. geeft verder een opsomming van algemene waarden waaraan het publieke media-aanbod moet voldoen. Die waarden bepalen niet de aard van elk programma afzonderlijk, maar wel de aard van het publieke aanbod als totaal. 2.14 Duidelijk is dat deze tegenwerping alleen maar het risico bevestigt dat door de Raad van State wordt gesignaleerd: de PO wordt geacht met een “totaalaanbod” “altijd en overal” aanwezig te zijn. Nu de afzonderlijke activiteiten van de PO steeds in het kader van het totale aanbod van de PO moeten worden beoordeeld, is duidelijk dat zolang het aanbod van de PO maar breed genoeg is, zij in feite alles mag. Ook de Raad voor Cultuur en het Commissariaat voor de Media hebben kritische kanttekeningen bij dit uitgangspunt geplaatst 2.15 Niettemin wordt het uitgangspunt van het “totaalaanbod” in de consultatie gehandhaafd, terwijl dit nu juist ter discussie gesteld zou moeten kunnen worden. 2.16 Inmiddels is ook gebleken dat de nieuwe Mediawet onvoldoende aan de belangen van private partijen tegemoet komt. De voormalig minister heeft dit steeds ontkend, maar tegelijk steeds met klem betoogd dat het meewegen van belangen van private partijen per definitie tot marginalisering van de PO zou leiden. De interventie van de Europese Commissie was dan ook nodig om van de minister gedaan te krijgen dat aanpassing van de mediawetgeving werd toegezegd om concurrentiebelangen van private partijen meer recht te doen (persbericht Europese Commissie 26 januari 2010): (i) De Nederlandse autoriteiten hebben zich ertoe verbonden vooraf en voldoende gedetailleerd aan te geven wat de omvang is van de publieke taak die aan de publieke omroep zal worden toegewezen. (ii) Voorts hebben de Nederlandse autoriteiten toegezegd dat nieuwe audiovisuele diensten, waaronder betaaldiensten, aan een voorafgaande toetsing zullen worden onderworpen voordat zij als taak aan de publieke omroep worden toegewezen. (iii) De Nederlandse autoriteiten zullen erop toezien dat deze voorafgaande toetsing op transparante wijze verloopt. In het kader van deze voorafgaande toetsing zullen belanghebbenden worden gehoord en zullen de markteffecten van de nieuwe audiovisuele diensten worden beoordeeld en afgewogen tegen de waarde van de nieuwe diensten voor de Nederlandse samenleving. (iv) De Nederlandse autoriteiten hebben tevens toegezegd dat zij het financieringsmechanisme zullen aanpassen, waarbij de compensatie voor de publieke omroep wordt beperkt om te garanderen dat de publieke financiering niet meer bedraagt dan wat nodig is voor de vervulling van de publieke taak, met controle op overcompensatie. 2.17 Deze toezeggingen zullen moeten worden uitgevoerd. Gelet op het belang van deze toezeggingen, ligt voor de hand de uitvoering daarvan eveneens ter consultatie voor te leggen. Daarbij kan dan tevens alsnog aandacht worden besteed aan het wezenlijke onderwerp van de financiering van de publieke omroep. Ten onrechte is dit onderwerp buiten de huidige consultatie gehouden. 3. CONSULTATIEVRAGEN 3.1 Hierna zullen wij ingaan op de afzonderlijke consultatievragen. Het hiervoor door ons gesignaleerde brede, en daarmee in feite onbepaalde, karakter van deze consultatie komt met name in deze vragen tot uitdrukking. Wij zullen ons daarom bij de beantwoording beperken tot die onderdelen die vanuit onze positie relevant zijn. 1a- Vindt u het nodig dat de overheid meer gaat doen dan nu om de kwaliteit, verscheidenheid en toegankelijkheid van andere media dan de publieke omroep te verzekeren? Zo ja, wat is daarvoor de aanleiding en aan welke maatregelen denkt u? -1b- Deelt u de volgende uitgangspunten voor de publieke omroep en welke uitgangspunten zou u eventueel willen toevoegen of veranderen, op basis van welke argumenten? - de publieke omroep houdt bestaansrecht (Regels en steun voor commerciële media zijn nodig, maar deze kunnen kwaliteit, verscheidenheid, toegankelijkheid en continuïteit van publieke omroep niet garanderen.) 3.2 RTL is geen tegenstander van publieke omroep in abstracto. Evenmin is RTL tegenstander van de Nederlandse Publieke Omroep als zodanig, maar hebben wij met name bezwaar tegen de onbepaaldheid van de taakopdracht van de NPO en de mate van publiek gefinancierde concurrentie die wij van de NPO ondervinden zonder dat daar een deugdelijke afweging aan vooraf gaat. 3.3 De kernvraag is echter niet wat “de” publieke omroep dient te doen, maar van welk media-aanbod de overheid de beschikbaarheid voor een breed publiek dient te garanderen. Het is heel goed denkbaar dat bepaald publiek mediaaanbod ook door private aanbieders wordt gegarandeerd – de dagbladpers is nooit publiek gefinancierd, terwijl ook de publieke omroepverenigingen uiteindelijk private instellingen zijn, hoe zwaar gereguleerd ook. De voormalig minister onderkent terecht dat de nieuws- en informatievoorziening zoals aanbieders als CLT-UFA die verzorgen onafhankelijk en van voldoende kwaliteit is (RTL Nieuws is een kwalitatief hoogwaardig en evenwichtig journalistiek programma met een groot publiek). De veronderstelling dat commerciële media geen kwaliteit en verscheidenheid kunnen garanderen is als zodanig nergens op gebaseerd en aantoonbaar onjuist. - de publieke omroep is van en voor iedereen (brede programmatische opdracht, multimediaal) 3.4 In deze stelling valt op dat twee zeer verschillende zaken onder de noemer “van iedereen en voor iedereen” worden gebracht, namelijk de brede programmatische opdracht en multimedialiteit. Het ene betreft de vraag wat onder de publieke opdracht moet worden verspreid, het ander de vraag hoe dit gebeurt. 3.5 Wij citeren opnieuw de WRR: Gegeven de eerder gemaakte analyse van het brede medialandschap concludeert de raad voor de eerste vraag (de wat-vraag) als volgt. Publieke belangen betreffen een onafhankelijke, pluriforme en kwalitatief goede nieuwsvoorziening, de functie van opinievorming en maatschappelijk debat, evenals, zij het in mindere mate, de functies kunst en cultuur en het geven van specifieke informatie. Functies als vermaak, reclame, voorlichting en andere vormen van persuasive communication vallen hier in beginsel buiten en vormen daarom geen kerntaak van een voor de toekomst wenselijke publieke ‘omroep’, in welke vorm die ook gestalte zal krijgen. Hoogstens omwille van pragmatische of afgeleide redenen (bereik, ondersteuning van andere functies) zouden deze functies door een toekomstige publieke omroep kunnen worden vervuld. Deze functionele differentiatie houdt in dat niet langer moet worden vastgehouden aan het geldende uitgangspunt dat de publieke omroep een volledig programma moet kunnen bieden 3.6 Ook hier geldt wat ons betreft dat de kernvraag moet zijn wat de publieke mediaopdracht inhoudt – als de inhoud van die opdracht eenmaal is vastgesteld, is de wijze van verspreiding vervolgens secundair. Met dat laatste bedoelen wij dat RTL er als commerciële aanbieder geen bezwaar tegen heeft dat publieke media-inhoud ook langs andere wegen dan de “klassieke” radio en televisie de kijker/luisteraar bereikt. Gelet op de ontwikkelingen op de mediamarkten (digitalisering, convergentie, belang van internet) is dat ook onvermijdelijk. 3.7 Dat laat uiteraard onverlet dat ook bij deze alternatieve vormen van verspreiding geen marktverstoring mag optreden. 3.8 Wij willen benadrukken dat het adagium “van iedereen en voor iedereen” niet mag betekenen dat marktaandeel (kijkcijfers) leidend zijn. De publieke mediaopdracht is fundamenteel iets anders dan het genereren van marktaandeel. De term “bereik” kan in dat verband ook snel misleidend zijn. Bereik is iets anders dan marktaandeel of kijkcijfers. Werkelijk publieke content moet voor een ieder bereikbaar zijn, maar dat betekent niet dat publieke content er op zou moeten zijn gericht ook zoveel mogelijk kijkers te genereren en dat content die dit kan om die reden als “publiek” wordt gezien. Aanbieders van bijvoorbeeld kunst en cultuur mogen er naar streven een breed publiek te bereiken met dit aanbod. Maar dat is nog iets wezenlijk anders dan het genereren van zo hoog mogelijke kijkcijfers door de NPO als publiek doel te formuleren omdat die kijkcijfers door de NPO worden gegenereerd. Illustratief voor de huidige gang van zaken is het voorbeeld van de als “cultuur” gepresenteerde door Endemol geproduceerde show “Op zoek naar Mary Poppins” waar kijkers met sms kunnen stemmen voor 60 cent per sms, hetgeen inmiddels zelfs tot Kamervragen heeft geleid. Dit staat in schril contrast met het feit dat “echte” cultuurprogramma’s nog altijd vaak buiten “prime time” worden uitgezonden. 3.9 Daar komt bij dat de huidige systematiek onder de Mediawet 2008 het aan de Publieke Omroep zelf overlaat de taakopdracht te omschrijven, waarna deze wordt neergelegd in een “prestatieovereenkomst” met een onduidelijke status en nauwelijks bindende kracht. Daarmee is de mediawetgeving ver verwijderd geraakt van de ooit strikte programmavoorschriften voor de Publieke Omroep. De ruimte om kijkcijfers leidend te laten zijn is navenant toegenomen. - 3.10 de publieke omroep is verankerd in de samenleving en vormt daarvan een redelijk goede afspiegeling (ledentallen bewijzen dat, coördinatie blijft lastig) Het is ons niet duidelijk of hier commentaar op een feitelijke stelling wordt gevraagd (“de PO is een redelijk goede afspiegeling van de samenleving”) of commentaar op een ideaalbeeld (“een publieke omroep zou in ieder geval redelijk goed in de samenleving verankerd moeten zijn”). Wij vermoeden dat het eerste is bedoeld. 3.11 Wij menen dat de organisatie van een publieke omroep altijd ondergeschikt moet zijn aan de taakopdracht van de publieke omroep. Opnieuw: het wat is belangrijker dan het hoe. De verwijzing naar ledentallen in deze deelvraag geeft opnieuw blijk van een onzes inziens te grote focus op het huidige bestel. De veronderstelling dat ledentallen duiden op maatschappelijke verankering is minst genomen aanvechtbaar: het betreft in feite een relict uit het verzuilde verleden wat vandaag de dag hoofdzakelijk de vorm aanneemt van een abonnement op een omroepgids. Nu de programmagegevens van de publieke omroepen voor anderen beschikbaar gaan komen zal het enig werkelijk onderscheidend element van het omroeplidmaatschap verdwijnen. 3.12 Bovendien zijn ook de ledentallen die na invoering van de erkenningenwet zijn vereist om in het bestel te participeren nog altijd een fractie van het aantal kijkers en luisteraars dat een media-aanbieder zou willen bereiken, zoals ook het aantal leden van een politieke partij een fractie is van het electoraat van die partij. Politieke partijen beoordelen hun maatschappelijke verankering op basis van kiezers, niet op basis van leden. Voor media-aanbieders is dat niet anders. Dat een goed gedefinieerde en helder geformuleerde publieke mediaopdracht aansluit op wat leeft in de samenleving lijkt ons duidelijk, maar daar zijn tal van andere modellen en mogelijkheden voor. - 3.13 de continuïteit van de publieke omroep is voor lange tijd verzekerd. (Wettelijke opdracht, multimediaal budget). De overheid bepaalt de taak, maar blijft ver van inhoudelijke afwegingen. De taakomschrijving van de publieke mediaopdracht is uiterst ruim en onbepaald. Dit is al door de Raad van State gesignaleerd, zoals we hiervoor opmerkten. Dit is steeds gerechtvaardigd onder verwijzing naar de beweerde noodzaak van autonomie van de “professionals in Hilversum” en de noodzaak overheidsbemoeienis met de (publieke) omroep zoveel mogelijk te vermijden. Wij menen dat het tegengaan van nodeloze overheidsbemoeienis weliswaar een groot goed is dat terecht door grondrechten wordt beschermd, maar dat dit belang niet mag worden gebruikt als excuus om helemaal af te zien van het formuleren en handhaven van een duidelijke taakopdracht. -2a- Verwacht u de komende vijf tot tien jaar substantiële verschuivingen in het media- aanbod en het mediagebruik, welke zijn dat, en wat zijn de gevolgen voor de publieke omroep en andere spelers op de mediamarkt? -2b- Welk multimediaal ontwikkelingsscenario biedt de beste kansen om iedereen met het publieke aanbod te bereiken: bundeling, differentiatie of een ander scenario? 3.14 Duidelijk is dat de ontwikkelingen zeer snel gaan en dat convergentie van voorheen verschillende media een centraal element blijft. De fundamentele visie die de WRR al in 2006 formuleerde op de in de nabije toekomst te verwachten ontwikkelingen in het medialandschap, is nog steeds relevant: Deze algemene aanduidingen laten zich meer concreet benoemen in een aantal belangrijke verschuivingen en bewegingen, die het hoofdbeeld en wellicht zelfs het grondidee van het medialandschap van de komende tien à vijftien jaar in verregaande mate zullen kenschetsen: • een verschuiving van een nationaal georiënteerd en gereguleerd medialandschap naar een internationaal (maar ook regionaal) georiënteerd en gereguleerd medialandschap; • een verschuiving van een publiek georiënteerd medialandschap naar een privaat (op winst) georiënteerd en georganiseerd medialandschap, dat zich overigens kenmerkt door steeds meer diffuse grenzen tussen publiek en privaat; • een toenemende vervaging van traditionele scheidslijnen tussen afzonderlijke diensten, functies en inhouden: er is sprake van vermenging en verbinding van tot nu toe helder gescheiden domeinen (denk aan infotainment, polimercials, docutainment en virtualisering) (Geerardyn en Fauconnier 2000); • een verschuiving, zo niet kanteling, van een aanbodgericht medialandschap naar een meer vraaggeoriënteerd (meer sensitief) en hier en daar zelfs vraaggestuurd landschap, bevorderd door de sterk vergrote mogelijkheden van interactiviteit en commodificering van mediadiensten; • een relativering van het belang van het middel (het medium) in relatie tot de daarmee over te dragen inhoud/te vervullen functie, in het bijzonder als gevolg van convergentie; • een zekere verschuiving van een publieke logica naar een marktlogica (en van massamedia naar ‘kassamedia’, vooral in de vorm van een grotere rol van conditionele vormen van toegang); • een verschuiving in het aanbod in de richting van amusement en vermaak ten koste van andere typen van aanbod (vgl. ook de opkomst van gaming1). Deze ontwikkelingen zijn van groot belang voor de veronderstellingen en de vormgeving van het mediabeleid dat de overheid voert. 3.15 Het antwoord op de vraag naar het meest voor de hand liggende scenario, bundeling of differentiatie, is mede afhankelijk van de mate waarin radio en televisie het belangrijkste medium blijven. Zolang dat het geval is, achten wij het zuiver andere activiteiten van de Publieke Omroep steeds een afgeleide te laten zijn van de op de hoofdkanalen/media ontwikkelde activiteiten. Wordt deze bundeling losgelaten, dan dient in ieder geval de publieke taakopdracht voldoende duidelijk en afgebakend te zijn. In het consultatiedocument wordt ook terecht benadrukt dat in ieder scenario audiovisueel materiaal de kern moet blijven om overheidssteun te rechtvaardigen. 3.16 Een specifiek knelpunt dat aandacht van het ministerie verdient is de problematiek van de auteurs- en naburige rechten op omroepinhoud. De distributieketen van audiovisuele programma’s wordt in toenemende mate bemoeilijkt door onduidelijkheden en tegenstrijdige belangen bij het beheer van rechten. De convergentie en digitalisering draagt nog bij aan deze problematiek Het ministerie en de Publieke Omroep kunnen hier een belangrijke rol in spelen en de Publieke Omroep heeft zich deze problematiek ook aangetrokken in overleg met andere partijen. Omroepen en producenten die programma’s produceren en verkopen dienen steeds in staat te zijn de rechten “aan de bron” te regelen zodat enerzijds rechthebbenden een passende en marktconforme vergoeding krijgen en anderzijds de distributie van programma’s niet nodeloos gecompliceerd wordt. -3a- Verwacht u de komende vijf tot tien jaar substantiële veranderingen in de distributie van audiovisuele media? (Technisch en vooral ook economisch gezien). Wat zijn de gevolgen voor de publieke omroep en andere spelers op de mediamarkt? -3b- Welke aanpassingen in wet- en regelgeving en/of de organisatie van de publieke omroep zijn nodig om verspreiding en promotie van het publieke aanbod onder alle Nederlanders veilig te stellen? 3.17 Voor wat betreft de distributie is duidelijk dat digitalisering onverminderd actueel blijft en sterker doorzet dan voorzien. De meest recente jaarlijkse rapportage van de Stichting Kijkonderzoek (SKO) Televisie in Nederland 2009 die in opdracht van SKO door Gfk Intomart is samengesteld, bevestigt dit (persbericht SKO, www.kijkonderzoek.nl): Het Nederlandse Televisielandschap digitaliseert verder. 1 op de 2 huishoudens nu voorzien van digitale televisie. 1 op de 5 huishoudens heeft een harddisk recorder. Dit blijkt uit het Establishment Survey van SKO, dat jaarlijks door Intomart GfK wordt uitgevoerd. In 2009 werden bij 6.989 Nederlandse huishoudens de belangrijkste televisiekenmerken vastgesteld. Penetratie digitale televisie groeit van 41% in 2008 naar 51% in de tweede helft van 2009. Steeds meer huishoudens in Nederland hebben de mogelijkheid digitaal televisie te kijken. Het totale percentage digitale ontvangst is gestegen van 41,3% in 2008 naar 50,8% procent in de tweede helft van 2009. Het percentage traditionele analoge kabelaansluitingen is in de tweede helft van 2009 gedaald naar 60% (was 73% in 2008). Eén op de vijf huishoudens (22%) heeft een harddisk recorder. Bij de randapparatuur die op het tv-toestel is aangesloten, stijgt het aantal harddisk recorders in Nederlandse huishoudens van 14,7% (2008) naar 21,6% in de tweede helft van 2009. Deze toename in HD-recorders wordt vooral veroorzaakt door een sterke toename van digitale decoders met harddisk, die in 9,2% van de huishoudens te vinden zijn. In 35% van de Nederlandse huishoudens wordt wel eens televisie via internet bekeken. Het kijken naar televisieprogramma’s op internet (WEB-TV) blijft sterk groeien in 2009. In 2008 keek 27% van de Nederlandse huishoudens wel eens tv via de computer. In de tweede helft van 2009 stijgt dat ook significant door naar 34,9%. Bas de Vos (directeur SKO) zegt hierover: ‘De digitalisering van het televisiesignaal is nu de kritische 50% grens voorbij. Iets wat zich ook vertaalt in de groei van settopboxes met harddisk. Beide fenomenen zullen zorgen voor een verdere evolutie in het kijkgedrag. Het uitgesteld kijken kan steeds eenvoudiger plaatsvinden. Tevens kunnen kijkers steeds meer zenders ontvangen. We hebben mede daarom per afgelopen 1 januari ook ruim 40 zenders aan de meting in het kijkonderzoek toegevoegd Daarmee komt het totaal aantal zenders in de meting op 159’. 3.18 In toenemende mate zal een verschuiving van de aanbodkant naar de vraagkant plaatsvinden, in die zin dat het publiek een steeds ruimere keuze krijgt zonder door capaciteitsproblemen in die keuze gehinderd te worden, en ook steeds meer zelf tijd en inhoud van de content gaat bepalen. De opkomst van internet als medium voor het kijken naar televisie programma’s en de sterk toegenomen mogelijkheid zelf het moment te bepalen waarom bepaalde programma’s worden bekeken dragen daaraan bij. Een duidelijk voorbeeld is Net TV, de mogelijkheid via het “gewone” toestel met de vaste afstandbediening het internet op te gaan en op internet beschikbare televisieprogramma’s op een zelf gekozen moment (“niet-lineair”) te kijken. Dit zal naar wij inschatten een grote vlucht gaan nemen. Deze ontwikkeling illustreert ook dat het recent aangepaste regelgevend kader dat is gebaseerd op de Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten (de opvolger van de Richtlijn Televisie Zonder Grenzen) achterhaald is nu het onderscheid tussen licht gereguleerde non-lineaire diensten en zwaarder gereguleerde lineaire diensten is gebaseerd op de gedachte als zouden de laatste een groter belang hebben. De dynamiek op de mediamarkten en de grote vlucht van non-lineaire diensten hebben deze ontwikkeling achterhaald. 3.19 Publieke content zal steeds de weg naar de kijker/luisteraar kunnen vinden nu de distributiemogelijkheden alleen maar verruimen en capaciteitsschaarste niet meer aan de orde is zodat must carry-regelingen overbodig zijn. -4a- Welke veranderingen in de organisatie van de publieke omroep zijn gewenst met het oog op een goede programmering, presentie en publieksbereik in het digitale medialandschap? -4b- Wat zijn de voor- en nadelen van bovengenoemde opties om de openheid van het bestel voor diverse maatschappelijke geledingen te behouden en te beheersen? Welke alternatieven ziet u? 3.20 Bij de beantwoording van deze vraag stellen wij nogmaals voorop dat juist in het kader van een zo breed opgezette toekomstverkenning die is gericht op een periode tot 2020, de publieke omroep in haar huidige vorm niet zonder meer het uitgangspunt zou moeten zijn. Wij bepleiten niet de afschaffing van de huidige publieke omroep maar zien het bestel evenmin als onwrikbaar uitgangspunt. Tegen die achtergrond merken we nog het volgende op over het huidige bestel. 3.21 Uitgangspunt van de consultatie lijkt te zijn dat het huidige bestel in beginsel – eventueel na doorvoering van enkele verbeteringen – verder kan als pluriforme aanbieder van mediadiensten die een afspiegeling vormen van de samenleving. Om een aantal redenen menen wij dat dit uitgangspunt niet opgaat: (i) De zucht naar marktaandeel en de concurrentie op dat vlak met private aanbieders leidt er toe dat het halen van kijkcijfers prioriteit lijkt te hebben boven programma’s met een duidelijk stempel van een omroep of, bijvoorbeeld, kunst en cultuur of verdieping. Het systeem van omroepverenigingen heeft dat niet veranderd. (ii) De ruimte voor omroepverenigingen zich te profileren is daarbij beperkt. Als echter uitgangspunt is om de omroepverenigingen als hoeksteen van het publieke bestel te handhaven (nogmaals: voor ons is dat zeker geen onwrikbaar gegeven) dienen zij zich ook inhoudelijk te kunnen profileren, zonder dat dit overigens met een verveelvoudiging van “bestuurlijke druk” en dupliceren van kostbare faciliteiten gepaard moet gaan. Het vermijden van verspilling is uiteraard een groot goed, maar dat hoeft aan de pluriformiteit niet af te doen. De rol van de netmanager is illustratief voor de beperkte ruimte die omroepen nog krijgen voor eigen profilering in het bestel. (iii) Het lidmaatschap van een publieke omroep heeft thans te weinig inhoud en drijft hoofdzakelijk op het abonnement op programmabladen. Dit lidmaatschap zou meer inhoud moeten krijgen. De ledentallen die thans vereist zijn om tot het bestel te worden toegelaten of daarin te blijven zouden moeten worden heroverwogen, omdat allerminst gegeven is dat die aantallen een echte maatstaf voor representativiteit zijn. 3.22 In de consultatie wordt naar een aanbestedingsmodel verwezen. Dit lijkt zeker een alternatief wat de moeite waard is nader te bestuderen. Een dergelijk model heeft onder meer als belangrijk element dat de aanbesteder duidelijk moet bepalen wat wordt verlangd van inschrijvers. De omschrijving van de aan te besteden publieke mediadienstverlening, en dus de omschrijving van de publieke taak zal in een dergelijk model scherp moeten zijn geformuleerd. Bovendien kunnen alle geschikte partijen in aanmerking komen. Daarmee wordt duidelijker dat het bij de publieke mediaopdracht gaat om wat er wordt geproduceerd en verspreid en niet om wie dat doet. -5- Welke (duurzame) samenwerking tussen de publieke omroep en verwante journalistieke, culturele en educatieve organisaties is wenselijk en wat eist dat van de publieke omroeporganisatie en de wetgeving? 3.23 Bij een verruiming van de mogelijkheid tot samenwerking tussen publieke omroep en verwante (private) organisaties dient het level playing field voor alle vormen van “publiek-private” samenwerking in de media gewaarborgd te zijn. Ook mag geen afbreuk worden gedaan aan de duidelijk omschreven publieke taak. 3.24 Vanzelfsprekend zullen de thans geldende juridische beperkingen daarbij in acht dienen te worden genomen. In de eerste plaats stellen de Europese staatssteunregels juridische grenzen aan commerciële activiteiten van publieke omroepen. Dit is ook door minister Plasterk onderkend in de reactie op het rapport-Brinkman 1 : “… aan samenwerking tussen pers en publieke omroep zitten veel haken en ogen. De eisen die de Europese Unie stelt aan staatssteun maken het tot weerbarstige materie.” De Omroepmededeling van de Commissie van 2 juli 2009 (par. 6.3) zet nog eens uiteen dat lidstaten er terdege op moeten toezien dat commerciële activiteiten van publiek gefinancierde omroepen niet marktverstorend zijn. 3.25 In de tweede plaats stelt ook het Nederlands recht grenzen. De Mediawet 2008 voorziet in strikte regels om concurrentieverstoring door de PO tegen te gaan in de regeling van de nevenactiviteiten in art. 2.132 Mediawet 2008. Het Commissariaat voor de Media staat die activiteiten alleen toe als een verband bestaat met de publieke media-opdracht en het media-aanbod van de PO, deze activiteit op marktconforme wijze wordt verricht en ten minste kostendekkend is. Dit laatste werkt marktverstoring in de hand, nu commerciële omroepen 1 TK 2009-2010, 31 777, nr. 18. niet alleen dekking van de kosten maar ook een winstmarge zullen (moeten) berekenen voor gelijksoortige activiteiten. 3.26 RTL zou graag betrokken worden bij het opstellen van de (nadere) criteria voor een verruiming van de mogelijkheid tot samenwerking tussen publiekprivate organisaties en zou vervolgens het toetsen aan dergelijke criteria graag onderworpen zien aan een onafhankelijke instantie. 3.27 Dit is overigens ook de huidige stand van zaken met betrekking tot de programmagegevens van de Publieke Omroep: ofschoon deze gegevens sinds kort ook voor derden te verkrijgen zijn gebeurt dat alleen op marktconforme voorwaarden. Minister Plasterk heeft dit beleid onderschreven: Ik ben blij dat de publieke omroep de programmagegevens in principe beschikbaar wil stellen tegen een redelijke vergoeding. Het kabinet heeft al eerder gesproken over een marktconforme vergoeding en ik herhaal dat hier dan maar. De schattingen van welk gat het zou slaan bij de publieke omroep als de gegevens gratis beschikbaar zouden worden gesteld, variëren tussen 15 mln. en 25 mln. Vanaf het begin heb ik gezegd dat de regering zeker niet bereid zal zijn om dat gat te dichten. Gratis beschikbaarstelling zou dus een groot financieel gat slaan bij de publieke omroep. Het is dan een politieke keuze of je dat gat wil laten ontstaan. Ik vind het dan ook billijk dat er een redelijke vergoeding voor wordt gevraagd, maar daar zullen de kranten en de publieke omroep samen uit moeten komen. Mij wordt net gezegd dat ook de Europese Commissie ervan uitgaat dat er een vergoeding voor dergelijke zaken mag worden gevraagd. TK 2009-2010, 31 777, nr. 20, p. 25. 3.28 De Mededingingswet is eveneens van toepassing op activiteiten van de PO. De PO kwalificeert zonder twijfel als “onderneming”, gelet op de zeer brede definitie daarvan (elke eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm of de wijze waarop zij wordt gefinancierd en ongeacht of er sprake is van een winstoogmerk). De PO (NPO noch afzonderlijke omroepverenigingen) is niet uitgezonderd van de Mededingingswet. 3.29 De Mededingingswet verbiedt onderlinge afstemming tussen ondernemingen in welke vorm dan ook met een concurrentiebeperkend doel of effect. Niet vereist is dat de betrokken ondernemingen concurrenten zijn; ook “verticale” (leverancier-afnemer) relaties kunnen geraakt worden door het verbod van art. 6 Mededingingswet. Wanneer bijvoorbeeld de PO content levert tegen nietmarktconforme voorwaarden aan marktpartijen zodat voor commerciële aanbieders geen business case resteert, is verdedigbaar dat zich een vorm van de facto exclusiviteit en marktafsluiting voordoet die mededingingsbeperkend kan zijn. 3.30 Meer in het algemeen geldt dat de publieke financiering van de PO alleen ter compensatie mag strekken van de kosten van uitvoering van de publieke taak. Dit vloeit al voort uit de staatssteunregels. Kern is dat de PO met belastinggeld haar content mag maken en binnen de kerntaak kan openbaar maken maar bij levering aan derden voor hergebruik de markt niet mag verstoren. In dat stadium van hergebruik vormt de publieke financiering geen rechtvaardiging voor concurrentieverstoring. -6- Op welke wijze dienen overheidscontrole en onafhankelijkheid van de publieke omroep in evenwicht te worden gebracht? Is er aanleiding om wetgeving op (ondermeer bovengenoemde) onderdelen te wijzigen? 3.31 Hiervoor merkten wij op dat de onafhankelijkheid van de publieke omroep ten opzichte van de overheid niet als een excuus mag worden gebruikt om een duidelijke omschrijving van en controle op de publieke taakopdracht te ontlopen. Daartoe behoort ook een markttoets. De Commissie heeft inmiddels van Nederland de toezegging verkregen dat een dergelijke toets alsnog wordt ingevoerd. Ook moet het toezicht op overcompensatie verbeterd worden. Deze gang van zaken illustreert dat de vrijheid van lid-staten om te bepalen wat zij al dan niet tot de publieke mediaopdracht rekenen niet kan afdoen aan de belangen van private mediaondernemingen die niet van publieke financiering kunnen profiteren.
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/b409f2d9-bd92-442c-b682-c832134e7331
Den Haag, 1 juni 2016 Voortouwcommissie: algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking Activiteit: Datum: Tijd: Inbreng feitelijke vragen donderdag 9 juni 2016 14.00 uur Onderwerp: Wijziging van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2016 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) Agendapunt: Wijziging van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2016 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) Zaak: Begroting - minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen – 30 mei 2016 Wijziging van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2016 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) - 34485-XVII Griffier: T.J.E. van Toor Noot: 1. 2. 3. Activiteitnummer: De feitelijke vragen worden volgens afspraak met de fracties uitsluitend ingebracht via de vragenapplicatie (VIA). De leden wordt verzocht per vraag aan te geven op welke bladzijde van het Kamerstuk de vraag betrekking heeft. Fracties die geen vragen inleveren, wordt verzocht dit ook per e-mail kenbaar te maken ([email protected]). 2016A02470
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/161d0863-edbc-4aa9-bb7e-8f02f29790b9
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2015–2016 2 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 3360 Vragen van het lid Van Laar (PvdA) aan de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het bericht «Wageningse geurval kan malaria uitroeien» (ingezonden 12 augustus 2016). Mededeling van Minister Schippers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen 30 augustus 2016). Vraag 1 Heeft u kennisgenomen van bovengenoemd bericht?1 Vraag 2 Hoe weegt u de impact van de resultaten van dit soort onderzoek, en op welke wijze zal deze methode verder worden gebracht om door muggen (mede) veroorzaakte ziekten te bestrijden, ook in ons Koninkrijk? Vraag 3 Op welke wijze zou deze methode in Caribisch Nederland gebruikt kunnen worden om deze ziekten te bestrijden, nu op (een deel van) de eilanden van het Koninkrijk de door muggen veroorzaakte Chikungunyakoorts voorkomt, maar ook het zikavirus daar is geconstateerd? Vraag 4 Welke meerwaarde ziet u om op de eilanden een soortgelijke methode toe te passen om deze ziekten daar tot staan te brengen, en misschien zelfs uit te roeien? Vraag 5 Bent u bereid op één van de eilanden waar chikungunya en zika voorkomen een pilot te starten met de «Wageningse geurval»? Zo ja, binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet? 1 ah-tk-20152016-3360 ISSN 0921 - 7398 ’s-Gravenhage 2016 http://www.telegraaf.nl/gezondheid/26381104/__Geurval_kan_malaria_uitroeien__.html Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, Aanhangsel 1 Mededeling De vragen van het Kamerlid Van Laar (PvdA) over het bericht «Wageningse geurval kan malaria uitroeien» (2016Z15256) kunnen tot mijn spijt niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord. De reden van het uitstel is dat er meer tijd nodig is om de beantwoording af te stemmen met betrokken partijen. Ik zal u zo spoedig mogelijk de antwoorden op de Kamervragen doen toekomen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, Aanhangsel 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/2599342f-4bc0-47c3-9bf2-bf478d013eef
Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 Wlz-uitvoerder CZ Zorgkantoor B.V. Zorgkantoorregio Haaglanden Zorgkantoorregio West-Brabant Zorgkantoorregio Zeeland Zorgkantoorregio Zuid-Hollandse Eilanden Zorgkantoorregio Zuid-Limburg Zorgkantoorregio Zuidoost-Brabant 28 november 2018 Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor 2 Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor Inhoud Samenvatting 5 1. 9 Inleiding 2. Financiële rechtmatigheid 2017 2.1 Inleiding 2.2 Financiële gegevens 2.3 Controleverklaring en foutentabel 2.4 Aanvullende bevindingen NZa 2.4.1 Fouten/onzekerheden persoonsgebonden budget 2.5 Algemene bevindingen 11 11 11 12 12 13 14 3. Sturing op kwaliteit van zorg 3.1 Inleiding 3.2 Acties en resultaten zorgkantoren 3.3 Bevindingen NZa 15 15 15 16 4. Cliëntondersteuning en wachtlijsten 4.1 Aanleiding 4.2 Inzet toezicht 2017-2018 4.3 Acties en resultaten zorgkantoor 4.4 Bevindingen NZa 17 17 17 17 19 5. Thema’s Uitvoeringsverslag 2017 5.1 Inleiding 5.2 Zorg thuis (leveringsvorm vpt en mpt) 5.3 Zorginkoop inclusief / exclusief behandeling 5.4 Vroegsignalering discontinuïteit zorgverlening 5.5 Verantwoording over doelmatige zorg 5.6 Fraudebestrijding pgb door zorgkantoren 5.7 Overige opmerkingen 21 21 21 23 24 25 26 27 3 Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor 4 Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor Samenvatting De wetgever heeft met de Wet langdurige zorg (Wlz) beoogd dat iedere cliënt die daarop is aangewezen tijdig passende zorg krijgt, van goede kwaliteit en in overeenstemming met zijn voorkeuren. De NZa houdt toezicht op de uitvoering van de Wlz door zorgkantoren. De doelen van de Wlz zijn daarbij het uitgangspunt, kort gezegd: • Voldoende doelmatige, kwalitatief goede zorg (zorginkoop); • Tijdige en passende zorg voor Wlz-cliënten, met aandacht voor individueel welzijn (zorgbemiddeling); • Betaalbare Wlz-zorg (rechtmatige zorguitgaven; controle en verantwoording). Het zorgkantoor moet de doelmatigheid en rechtmatigheid van de uitvoering van de Wlz borgen in de organisatie en aansturing. De NZa maakt jaarlijks een gefundeerde keuze in de thema’s die zij onderzoekt bij de zorgkantoren (doelgericht en risicogericht toezicht). Wij voeren thematisch onderzoek uit en wij benutten de verantwoordingen van de zorgkantoren in ons toezicht (financieel verslag en uitvoeringsverslag). Op basis van het toezicht op CZ Zorgkantoor over 2017/2018 komen wij tot het volgende beeld: Voldoende doelmatige en kwalitatief goede zorg (zorginkoop) • CZ Zorgkantoor committeert zich aan het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg en zet stappen om het te implementeren in de zorginkoop. In 2019 moeten hiervan de (eerste) resultaten zichtbaar worden. De NZa houdt daar toezicht op. Wij zullen controles uitvoeren bij het zorgkantoor, om de implementatie van het kwaliteitskader bij de zorginkoop te toetsen. Zorgkantoren moeten onderscheid gaan maken tussen zorgaanbieders: bij welke wordt zorg van goede en van minder goede kwaliteit geleverd? Daarop zal het zorgkantoor passende maatregelen moeten treffen in de zorginkoop, met het oog op het belang van de Wlz-cliënt (zie hoofdstuk 3). • CZ Zorgkantoor heeft een basis gelegd voor de verantwoording over wat hij bereikt met sturing op doelmatige zorg, maar moet dit verder verbeteren. Zorgkantoren kunnen dan goede voorbeelden van sturing op doelmatige zorg met elkaar uitwisselen. Hierover gaan wij in dialoog met de zorgkantoren (zie hoofdstuk 5.5). • Het beleid van het CZ Zorgkantoor om zorg thuis mogelijk te maken met vpt/mpt is evenwichtig, gericht op vraag én aanbod, maar leidt nog niet tot een grote toename in het gebruik in 2017. De inzet van CZ Zorgkantoor kan bijdragen aan keuzemogelijkheden voor cliënten, oplossingen voor fricties tussen zorgvraag en –aanbod en doelmatige zorg. Een aandachtspunt is dat het zorgkantoor monitort of deze doelen worden gehaald. Tijdige, passende zorg voor Wlz-cliënten (zorgbemiddeling) • CZ Zorgkantoor zet zich voldoende in om goede informatievoorziening en serviceverlening aan Wlz-cliënten te bieden, om voor iedereen passende zorg te realiseren (zie hoofdstuk 4). Aandachtspunt voor het zorgkantoor is dat hij cliënten voorziet van bruikbare keuze-informatie over behandeling en dat hij bewaakt dat cliënten de behandeling krijgen die zij nodig hebben. De NZa verwacht met het oog op de 5 Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor • naleving van de zorgplicht een actieve rol van zorgkantoren hierin (zie hoofdstuk 5.3). Het aantal niet-actief wachtenden bij CZ Zorgkantoor is vergelijkbaar met het landelijk gemiddelde. De NZa heeft tijdens de controle gezien dat het zorgkantoor voortvarend stappen zet om inzicht te krijgen in wie waarom op de wachtlijst staat en of dit verantwoord is. Wij verwachten van CZ Zorgkantoor dat hij stappen blijft zetten om dit beeld compleet te krijgen en actueel te houden en dat hij cliënten desgewenst naar een passende plek bemiddelt (zie hoofdstuk 4). Betaalbare Wlz-zorg (rechtmatige zorguitgaven; controle en verantwoording) • De accountant heeft bij de financiële verantwoording een goedkeurende controleverklaring afgegeven over het getrouw beeld van het eigen vermogen, resultaat en naleving van de Wet normering topinkomens (WNT). Voor de financiële rechtmatigheid heeft de accountant een afkeurende verklaring afgegeven over de verantwoorde schaden Wlz, schaden AWBZ, bedrijfsopbrengsten Wlz, bedrijfsopbrengsten AWBZ, beheerskosten Wlz en beheerskosten AWBZ. Het afkeurende oordeel heeft betrekking op de fouten/onzekerheden in de pgbschaden. De fouten/onzekerheden ten aanzien van de persoonsgebonden budget (pgb) schaden Wlz zijn onder andere het gevolg van: • afspraken tussen budgethouders en pgb-zorgverleners waarin vaste maandloonbetalingen zijn afgesproken waarvoor geen formele grondslag in de wet- en regelgeving is opgenomen; • onzekerheden die ontstaan over de rechtmatigheid van de pgb-betalingen, doordat de feitelijke levering van zorg onvoldoende aantoonbaar is; • de problematiek welke ontstaan is bij de invoering van de trekkingsrechten in 2015 en de daaraan te relateren gerapporteerde fouten en onzekerheden door de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Deze problematiek is van toepassing op alle Wlz-uitvoerders en valt grotendeels buiten de directe beïnvloedingsfeer van de Wlzuitvoerder. Te corrigeren onzekerheden en fouten dient het zorgkantoor uit te zoeken respectievelijk te corrigeren en daarover verantwoording af te leggen. De NZa houdt daar toezicht op (zie hoofdstuk 2). De NZa verwacht van de Wlzuitvoerder dat hij proactief mee blijft denken over de landelijke rechtmatigheidsdossiers en toekomstige oplossingen tijdig implementeert. Daarnaast verwachten wij van de Wlz-uitvoerder dat hij contact opneemt met de NZa zodra hij tegen problemen met deze implementatie aanloopt. Ten aanzien van onzekerheden die ontstaan over de rechtmatigheid van de pgb-betalingen, doordat de feitelijke levering van zorg onvoldoende aantoonbaar is, heeft CZ Zorgkantoor aangegeven dat zij zich inspant om deze onzekerheden binnen haar mogelijkheden zoveel mogelijk terug te dringen. Hiervoor maakt zij onder andere gebruik van huisbezoeken, data-analyse en formele controle. Deze werkzaamheden nemen de onzekerheden die zijn ontstaan echter niet volledig weg. • CZ Zorgkantoor zet zich in om pgb-fraude te signaleren en bestrijden. In 2017 zijn vermoedens van fraude in behandeling 6 Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor genomen en onderzocht. In 2017 is geen pgb-fraude vastgesteld (zie hoofdstuk 5.6). Vanwege de actuele landelijke ontwikkelingen (pgb-portaal; de handreiking ‘feitelijke levering van zorg’) zullen de zorgkantoren hun fraudebestrijdingsbeleid mogelijk moeten aanscherpen. De NZa verwacht van de zorgkantoren dat zij voortvarend mogelijkheden scheppen en benutten om de pgb-fraudebestrijding effectiever te maken. 7 Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor 8 Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor 1. Inleiding De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) houdt op grond van artikel 16 van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) toezicht op de rechtmatige en doelmatige uitvoering van de Wet langdurige zorg (Wlz) door de Wlz-uitvoerders / zorgkantoren. Kader 1 Wlz-uitvoerders / zorgkantoren De uitvoering van de Wlz vindt plaats in de regio door zorgkantoren. Zorgkantoren zijn daartoe gemandateerd door Wlz-uitvoerders, die deel uitmaken van het concern met een zorgverzekeraar. Wlz-uitvoerders dragen de eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wlz voor de verzekerden van de betreffende zorgverzekeraar, behalve voor de administratie van het zorgkantoor en de uitvoering van de pgbregeling. Daarvoor draagt het zorgkantoor zelfstandig de verantwoordelijkheid. Voor de leesbaarheid spreken wij in dit rapport van zorgkantoor waar in veel gevallen de Wlz-uitvoerder is bedoeld. De NZa maakt jaarlijks een gefundeerde keuze in de thema’s die zij onderzoekt bij de zorgkantoren, rekening houdend met de doelen van de Wlz. Wij voeren thematische onderzoeken uit en wij benutten de verantwoordingen van de zorgkantoren in ons toezicht. Zorgkantoren leveren jaarlijks vóór 1 juli een financieel verslag en een uitvoeringsverslag op aan de NZa. Toezicht 2017/2018 Op hoofdlijnen was het toezicht in 2017/2018 als volgt ingericht: • Financieel rechtmatigheidsonderzoek 2017, op basis van het financieel verslag (zie hoofdstuk 2). • Sturing op kwaliteit van zorg door zorgkantoren 2018 (zie hoofdstuk 3). • Cliëntondersteuning en regie op wachtlijsten door zorgkantoren 2017/2018 (zie hoofdstuk 4). Het uitvoeringsverslag van het zorgkantoor benutten wij om over een aantal aanvullende thema’s een dialoog te voeren met het zorgkantoor. Hoofdstuk 5 bevat een korte weergave van de uitkomsten. De thema’s in 2018 zijn: • Zorg thuis (leveringsvorm vpt en mpt); • Zorginkoop inclusief / exclusief behandeling; • Vroegsignalering discontinuïteit zorgverlening; • Verantwoording over doelmatige zorg; • Fraudebestrijding pgb door zorgkantoren. CZ Zorgkantoor B.V. heeft in een procedure van hoor en wederhoor zijn visie kunnen geven op de inhoud van dit rapport. Samenvattend rapport 2017/2018 Dit rapport per Wlz-uitvoerder is een openbare bijlage bij het Samenvattend rapport uitvoering Wlz door zorgkantoren 2017/2018. In dat samenvattend rapport staan onze algemene conclusies en gevolgtrekkingen voor het toezicht van de NZa op de uitvoering van de Wlz in 2018/2019. 9 Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor 10 Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor 2. Financiële rechtmatigheid 2017 2.1 Inleiding Dit hoofdstuk is een samenvatting van de bevindingen uit het onderzoek naar de financiële rechtmatigheid van de uitvoering van de Wlz door CZ Zorgkantoor B.V. Deze bevindingen zijn in detail teruggekoppeld aan de Wlz-uitvoerder en Zorginstituut Nederland. Van de Wlz-uitvoerder wordt verwacht dat hij opvolging geeft aan deze bevindingen. Voor het financieel rechtmatigheidsonderzoek 1 maakt de NZa primair gebruik van de gecombineerde controleverklaring bij de aangeleverde financiële verantwoording van de door de Wlz-uitvoerder aangestelde accountant. Daarnaast gebruiken wij het bijbehorende accountantsrapport en de in de bestuursverklaring aangeleverde foutentabel voor het onderzoek. De NZa verricht cijferanalyses naar aanleiding van de ontvangen verantwoordingsinformatie en stelt gericht vragen over de in de financiële verantwoording gerapporteerde opvallendheden. Tot slot beoordelen wij de opvolging van de aandachtspunten uit het rechtmatigheidsonderzoek over 2016 (en indien van toepassing ook nog van aandachtspunten van de jaren voorafgaand aan 2016). Op het financieel verslag is geen accountantscontrole uitgevoerd door de NZa. 2.2 Financiële gegevens In tabel 1 zijn de belangrijkste financiële gegevens van CZ Zorgkantoor B.V. weergegeven. Tabel 1: Samenvatting cijfers Kerngegevens Wlz-uitvoerder (x € 1.000) 2017 Wlz 2017 AWBZ 2017 Totaal Totaal bedrijfsopbrengsten exclusief subsidies2 4.215.332 716 4.216.048 Totaal schaden exclusief subsidies 2 4.183.275 7.927 4.191.202 Budget beheerskosten 32.196 - 32.196 Beheerskosten exclusief mutatie technische voorziening 30.157 287 30.444 Wettelijke reserve Wlz per 31 december 2017 6.398 Bron: De cijfers zijn afkomstig uit de financiële verantwoording van de Wlz-uitvoerder 1 Financiële rechtmatigheid zoals gedefinieerd in het protocol accountantsonderzoek Wlz-uitvoerders: Bij financiële rechtmatigheid hebben handelingen en beslissingen van een organisatie directe financiële gevolgen. De (financieel) rechtmatige uitvoering kan worden gekoppeld aan de geldstromen die het gevolg zijn van het voldoen aan de wettelijke taken zoals omschreven in de Wlz. Als de wettelijke taken niet rechtmatig worden uitgevoerd, heeft dat financiële consequenties voor de Wlz-uitvoerder. De controleverklaring bij de financiële verantwoording is gericht op financiële rechtmatigheid. 2 De bedragen AWBZ zijn gepresenteerd exclusief pgb, de bedragen Wlz zijn gepresenteerd inclusief pgb. 11 Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor 2.3 Controleverklaring en foutentabel De accountant heeft bij de financiële verantwoording een goedkeurende controleverklaring afgegeven over het getrouw beeld van het eigen vermogen, resultaat en naleving van de Wet normering topinkomens (WNT). Voor de financiële rechtmatigheid heeft de accountant een afkeurende verklaring afgegeven over de verantwoorde schaden Wlz, schaden AWBZ, bedrijfsopbrengsten Wlz, bedrijfsopbrengsten AWBZ, beheerskosten Wlz en beheerskosten AWBZ. Het afkeurende oordeel heeft betrekking op de fouten/onzekerheden in de pgb-schaden. De fouten/onzekerheden ten aanzien van de persoonsgebonden budget (pgb) schaden Wlz zijn onder andere het gevolg van: afspraken tussen budgethouders en pgb-zorgverleners waarin vaste maandloonbetalingen zijn afgesproken waarvoor geen formele grondslag in de wet- en regelgeving is opgenomen; onzekerheden die ontstaan over de rechtmatigheid van de pgbbetalingen, doordat de feitelijke levering van zorg onvoldoende aantoonbaar is; de problematiek welke ontstaan is bij de invoering van de trekkingsrechten in 2015 en de daaraan te relateren gerapporteerde fouten en onzekerheden door de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Deze problematiek is van toepassing op alle Wlz-uitvoerders en valt grotendeels buiten de directe beïnvloedingsfeer van de Wlz-uitvoerder. Over deze punten is de NZa met ketenpartijen in overleg. In tabel 2 is de door de accountant gecontroleerde foutentabel 3 2017 weergegeven betreffende de beheerskosten en de bedrijfsopbrengsten en de schaden AWBZ en Wlz. 2.4 Aanvullende bevindingen NZa De NZa voert cijferanalyses uit en houdt aanvullende interviews bij de Wlz-uitvoerder. Uit ons onderzoek zijn (aanvullende) aandachtspunten geconstateerd in de financiële verantwoording 2017. In tabel 2 zijn de aanvullende bevindingen op de foutentabel 2017 op totaalniveau weergegeven betreffende de beheerskosten en de bedrijfsopbrengsten en de schaden AWBZ en Wlz. De onderliggende details zijn teruggekoppeld aan de Wlz-uitvoerder. CZ Zorgkantoor B.V. heeft een netto- in plaats van een bruto foutentabel verantwoord. In tabel 2 zijn de aanvullende bedragen opgenomen om van de netto foutentabel een bruto foutentabel te maken. De zienswijze van CZ Zorgkantoor B.V. verschilt op dit punt van de NZa. De reactie van CZ Zorgkantoor B.V. op dit punt is als volgt: CZ stelt zich op het standpunt dat een post eenmaal aangemerkt als fout niet ook als een onzekerheid kan worden aangemerkt, dit om dubbeltelling te voorkomen. Bij een bruto verantwoording van de fouten 3 De foutentabel maakt onderdeel uit van de bestuursverklaring van de Wlz-uitvoerder en wordt door de externe accountant beoordeeld. In een (bruto)foutentabel worden alle fouten en onzekerheden opgenomen, waarbij de mogelijkheid bestaat dat er zowel een fout als onzekerheid gerapporteerd wordt. Hierdoor kan het voorkomen dat de gerapporteerde fouten/onzekerheden in de foutentabel hoger zijn dan de opgenomen bedragen hieromtrent in het financieel verslag. De NZa rapporteert de bruto foutentabel waarin de fouten/onzekerheden met betrekking tot pgb in zijn totaliteit zijn opgenomen. Dit heeft tot gevolg dat er meer dan 100% van de pgb-schaden is opgenomen in de foutentabel. 12 Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor en onzekerheden is het totaal van de fouten en onzekerheden significant hoger dan de schade zoals verantwoord in het financieel verslag. Dit doet ons [CZ] inziens geen recht aan het getrouw beeld van de financiële werkelijkheid, daarom heeft CZ gekozen voor een netto methodiek. Tabel 2: (bruto) Foutentabel bij de financiële verantwoording 2017 en aanvullende fouten/onzekerheden bij de financiële verantwoording 2017 Nr. Bevindingen Foutentabelbedrag (x € 1.000) Wlz Aanvullend bedrag voor een bruto foutentabel (x € 1.000) Wlz Aanvullend bedrag opmerkingen NZa (x € 1.000) Wlz Foutentabelbedrag (x € 1.000) AWBZ Aanvullend bedrag opmerkingen NZa (x € 1.000) AWBZ Beheerskosten AWBZ en Wlz 1a. Fouten – te corrigeren - - - - - 1b. Fouten – niet te corrigeren - - - - - 2a. Onzekerheden– te corrigeren - - - - - 2b. Onzekerheden – niet te corrigeren - - - - - 32 - - - - 243.932 - - - - 2.747 283 -/- 51 - - 145.005 238.765 - - - Bedrijfsopbrengsten en schaden AWBZ en Wlz 3a. Fouten – te corrigeren 3b. Fouten – niet te corrigeren 4a. Onzekerheden – te corrigeren 4b. Onzekerheden – niet te corrigeren Bron: NZa, afkomstig uit gerapporteerde (bruto) foutentabellen door de Wlzuitvoerders en haar accountants & aanvullende fouten/onzekerheden bij de financiële verantwoording 2017 geconstateerd door de NZa. De NZa verwacht van de Wlz-uitvoerder dat hij opvolging geeft aan de gerapporteerde foutentabel behorend bij het financieel verslag 2017 in het komend boekjaar (verwerking in boekjaar (en financieel verslag) 2018). Onzekerheden [te corrigeren] dienen verder onderzocht te worden, te corrigeren fouten dienen (voor zover mogelijk) te worden gecorrigeerd. De NZa verwacht in de verantwoordingsinformatie 2018 een toelichting over de wijze van afwikkeling. Niet te corrigeren fouten en onzekerheden kunnen gezien de aard niet door de Wlz-uitvoerder worden gecorrigeerd en/of uitgezocht. 2.4.1 Fouten/onzekerheden persoonsgebonden budget In bovenstaande (bruto) foutentabel zijn ook de fouten en onzekerheden opgenomen met betrekking tot de pgb-uitgaven. De NZa kan op basis van de gegeven informatie niet vaststellen of de pgb-bestedingen rechtmatig zijn. De Staatssecretaris van VWS heeft op 9 april 2018 in een brief aan Zorginstituut Nederland aangegeven dat VWS het Zorginstituut Nederland kan verzoeken om onrechtmatige betalingen over 2017, die ontstaan zijn door de in deze brief geschetste problematiek bij de invoering van de trekkingsrechten pgb, ten laste van het fonds te brengen. 13 Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor 2.5 Algemene bevindingen Naast de bevindingen specifiek voor de Wlz-uitvoerder vraagt de NZa aandacht voor de volgende onderwerpen: Stelselwijziging zorguitgaven (schadebedrag herschikkingen); Beheerskosten zorgkantoren; Verantwoording uitgaven persoonsgebonden budget; Ontwikkelingen persoonsgebonden budget; Maandloonbetalingen aan pgb-zorgverleners; Leidraad controle op feitelijke levering pgb-Wlz; Formele onrechtmatigheid mondzorg; Aansluiting Vecozo, Menza 4 en Financieel verslag; Ontwikkeling financieel verslag. Deze onderwerpen zijn besproken met de Wlz-uitvoerder en daar waar mogelijk zijn onze verwachtingen uitgesproken. De NZa verwacht van de Wlz-uitvoerder dat hij proactief meedenkt over de landelijke rechtmatigheidsdossiers en toekomstige oplossingen tijdig implementeert. Daarnaast verwachten wij van de Wlz-uitvoerder dat hij contact opneemt met de NZa zodra hij tegen problemen met deze implementatie aanloopt. In het samenvattend rapport Uitvoering Wlz door zorgkantoren 2017/2018 gaan wij op een aantal van deze onderdelen nader in. 4 Menza is het NZa-systeem waarin de nacalculatiegegevens van de zorgkantoren en zorgaanbieders zijn opgenomen. 14 Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor 3. Sturing op kwaliteit van zorg 3.1 Inleiding Zorgkantoren zijn ervoor verantwoordelijk voldoende en doelmatige zorg in te kopen. De zorg moet kwalitatief goed zijn en aansluiten op de noden en wensen van cliënten met een Wlz-indicatie. De kwaliteitskaders voor de verpleeghuiszorg en de gehandicaptenzorg spelen hierin een belangrijke rol. Sinds de komst van het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg heeft de sturing op kwaliteit van zorg meer gewicht gekregen binnen de taken van de zorgkantoren, mede omdat hiermee extra middelen gepaard gaan. Het kwaliteitskader is gericht op het realiseren van merkbare verbeteringen voor bewoners van verpleeghuizen. De Wlz positioneert de zorgkantoren als scharnierpunt tussen het landelijk beleid en de cliënten. In essentie leidt dit tot de opdracht aan zorgkantoren en zorgaanbieders gezamenlijk om de kwaliteit van zorg te verbeteren en hun lerend vermogen te versterken. Er bestaat geen blauwdruk voor de wijze waarop zorgkantoren deze (deels nieuwe) rol moeten invullen. In de visie van de NZa gaat het er daarbij om dat zorgkantoren: • Proactief en continu sturen op zorg die aansluit op de noden en wensen van cliënten; • Sturen op kwaliteit in de zorginkooprelatie en bemiddeling van cliënten; en dat zij • Verpleeghuizen de juiste prikkels geven om kwaliteit te verbeteren. In 2018 hebben wij ons een beeld gevormd van de ontwikkelingen bij de zorgkantoren, op basis van een informatieverzoek. 3.2 Acties en resultaten zorgkantoren Zorgkantoren hebben de eerste stappen gezet om invulling te geven aan hun nieuwe sturende rol. De zorgkantoren hebben naar aanleiding van het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg hun samenwerking en inhoudelijke uitwisseling van kennis en informatie geïntensiveerd. Het gaat daarbij om: • Ontwikkeling van een dashboard over de kwaliteit van zorg die wordt geleverd door verpleeghuizen; • Uniforme afspraken over passende instrumenten voor zorgkantoren om zorgaanbeiders aan te zetten tot kwaliteitsverbeteringen; • Het ontsluiten van informatie over de kwaliteit van zorg bij zorgaanbieders voor cliënten; • Competentieontwikkeling bij het zorgkantoor en van zorginkopers. Concreet leidt dit onder andere tot een uniforme aanpak voor zorginkopers om concrete maatwerkafspraken te kunnen maken over continue verbetering. Verder hebben zorgkantoren een start gemaakt met veranderingen in hun zorginkoopfunctie: uitbreiding van de bezetting, het trainen van zorginkopers, het intensiveren van de relatie met zorgaanbieders en cliëntenraden, of combinaties van deze elementen. Zorgkantoren geven aan dat zij meer (werk)bezoeken willen afleggen bij meer locaties van zorgaanbieders. Bij verschillende zorgkantoren nemen de cliëntenraden 15 Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor deel aan inkoopgesprekken. Een aantal zorgkantoren gebruikt meerjarenafspraken om opvolging te kunnen geven aan de plannen van zorgaanbieders en waar nodig tussentijds in te spelen op ontwikkelingen in de uitvoering van de plannen van zorgaanbieders. Hoe zorgkantoren op per regio aangepaste wijze concreet invulling gaan geven aan de realisatie van het kwaliteitskader is nog niet te beoordelen. In de loop van 2019 zullen de eerste resultaten van de in 2018 gemaakte afspraken zichtbaar kunnen worden. 3.3 Bevindingen NZa CZ Zorgkantoor committeert zich aan het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg en zet stappen om het te implementeren in de zorginkoop. Dit is zichtbaar in de actieve deelname aan de onderlinge samenwerking tussen de zorgkantoren, de inhoudelijke uitwisseling van kennis en informatie en het ontwikkelen van de hierboven genoemde instrumenten. Aanvullend hierop bewaakt het zorgkantoor ontwikkelingen met een eigen dashboard en kunnen in bijzondere situaties casusspecifieke maatregelen worden genomen, zoals de inzet van een crisisteam. De komende jaren houden wij toezicht op de wijze waarop zorgkantoren hun rol oppakken bij het sturen op kwaliteit van zorg. Zorgkantoren moeten onderscheid gaan maken tussen zorgaanbieders: bij welke wordt zorg van goede en van minder goede kwaliteit geleverd? Daarop zal het zorgkantoor passende maatregelen moeten treffen in de zorginkoop, met het oog op het belang van de Wlz-cliënt. 16 Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor 4. Cliëntondersteuning en wachtlijsten 4.1 Aanleiding Onderzoek van de NZa in 2017 toonde aan dat zorgkantoren onvoldoende inzicht hadden in de oorzaken van de lange wachttijden in de langdurige zorg. Ook wisten zij niet goed waarom cliënten op de wachtlijst staan en of de situatie wel verantwoord is. Daarnaast werd geconstateerd dat mensen het zorgkantoor niet of nauwelijks weten te vinden voor vragen over langdurige zorg én zorgbemiddeling als zij te lang moeten wachten op zorg. Om te zorgen dat cliënten tijdig, passende zorg krijgen, met aandacht voor individueel welzijn, is het noodzakelijk dat zorgkantoren acties ondernemen om: Verzekerden te informeren over de langdurige zorg. Op structurele wijze actueel inzicht te hebben in de zorgbehoefte en wensen van cliënten. Regie te nemen op de zorgbemiddeling zodat cliënten tijdig passende zorg ontvangen en houden. 4.2 Inzet toezicht 2017-2018 Alle zorgkantoren hebben op 1 juni 2017 een verbeterplan ingediend en op 1 januari 2018 een voortgangsrapportage aangeleverd bij de NZa. CZ Zorgkantoor hebben wij één keer bezocht voor een controle ter plaatse. Doel van deze controle was zicht te krijgen op de vorderingen van het zorgkantoor met de implementatie van het verbeterplan om cliënten te voorzien van tijdige, passende zorg. Gelijktijdig wilden wij met de controle inzicht krijgen in de actuele wachtlijst, de reden dat mensen wachten, of de situatie verantwoord is en de acties van het zorgkantoor om deze mensen naar zorg te bemiddelen. 4.3 Acties en resultaten zorgkantoor CZ Zorgkantoor heeft aangegeven dat onder meer de volgende acties zijn ondernomen: Informatievoorziening Verbetering van de brochures; Informatieverstrekking via huisartsen, transferpunten van ziekenhuizen, onafhankelijke cliëntondersteuners zoals MEE en Zorgbelang, zorginstellingen, Wmo-loketten en patiëntverenigingen; Nieuwe zorgatlas met cliëntreviews bij zorgaanbieders; Lancering hulpwijzer voor Zvw, Wlz en Wmo; Ontwikkeling van een klantcontactstrategie; Pilots met inloopspreekuren voor cliënten, mantelzorgers en anderen geïnteresseerden; Wlz-informatie in CZ Magazine. Inzicht en registratie wachtenden Verbetering van de invulling van cliëntdossiers; Onderzoek door Tranzo naar wensen en behoeften van gehandicapte cliënten; Belacties om wachtlijsten op te schonen; 17 Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor - Het volgen van wachtenden door middel van terugbelafspraken; Flyer voor en overleg met zorgaanbieders: hoe zorgen wij voor een zuivere wachtlijst?; Pilot bellen met nieuwe cliënten binnen een week na het verkrijgen van de indicatie; Monitoring wachtlijstgegevens. Zorgbemiddeling Vóór het verstrijken van de treeknorm wordt contact opgenomen met cliënt; Gesprekken met zorgaanbieders over passendheid zorg van cliënten in zorg; Materiële controles op contractbepaling over dossierhouderschap zorgaanbieders en zorgleefplan; Specifiek telefoonnummer voor onafhankelijke cliëntondersteuners; Met cliëntorganisaties en cliëntondersteuning vindt beleidsafstemming plaats over complexe problematiek. Inzicht in resultaten CZ Zorgkantoor benoemt onder meer de volgende resultaten van de acties die tot nu toe zijn ingezet. CZ Zorgkantoor merkt dat cliënten het zorgkantoor vaker en gerichter bellen met vragen. Door meer contact met de cliënten wordt samenloop tussen Zorgverzekeringswet (Zvw) en Wlz voorkomen en komen cliënten niet voor verrassingen te staan zoals het betalen van een eigen bijdrage. Om kwantitatief de effecten inzichtelijk te krijgen zal in 2018 onderzoek plaatsvinden naar klantervaringen van cliënten in de gehandicaptenzorg (ghz) en geestelijke gezondheiszorg (ggz). Het onderzoek naar ervaringen van ouderen zal worden herhaald. CZ Zorgkantoor bespreekt casuïstiek van cliënten met een complexe zorgvraag in een vroeg stadium met cliënten, aanverwanten, cliëntondersteuners en zorgaanbieders. Door deze contacten worden cliënten eerder geplaatst en kan escalatie worden voorkomen. Het aantal actief wachtenden (AW) en niet-actief wachtenden (NAW), als percentage van het aantal cliënten met een indicatie voor Wlz-zorg is opgenomen in onderstaande tabel. 5 Tabel 3: Aandeel wachtenden van Wlz-populatie CZ en landelijk AW>treek norm zonder zorg AW>treek norm met zorg NAW zonder zorg NAW met zorg totaal CZ 01-072017 01-012018 Landelijk 01-0701-012017 2018 0,02% 0,02% 0,77% 3,35% 4,16% 0,01% 0,02% 0,79% 4,04% 4,86% 0,03% 0,03% 0,64% 3,53% 4,23% 0,02% 0,03% 0,72% 4,04% 4,81% Bron: Zorginstituut Nederland, tabellen voor toegankelijkheid Wet Langdurige zorg 5 Actief wachtenden zijn wachtenden waarbij de geïndiceerde en/of toegewezen zorg dringend moet starten omdat het thuis niet meer verantwoord en/of doelmatig is. Nietactief wachtenden zijn wachtenden die de geïndiceerde zorg alleen van de voorkeursaanbieder willen ontvangen. 18 Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor 4.4 Bevindingen NZa Informatievoorziening CZ Zorgkantoor is actief om de zichtbaarheid als zorgkantoor te vergroten. Door verschillende activiteiten zoals de hulpwijzer voor Zvw, Wlz en Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), inloopspreekuren, informatieverstrekking aan partners in de keten worden verzekerden, cliënten en aanverwanten geïnformeerd over de mogelijkheden in de langdurige zorg en de rol van het zorgkantoor. Het verstrekken van informatie voor verzekerden is een continu proces waarbij het zoeken blijft wat effectief is. De NZa ziet dat CZ Zorgkantoor zich hierin proactief opstelt en voldoende onderneemt om dit te realiseren. Inzicht en Registratie CZ Zorgkantoor benadert wachtenden actief en heeft daardoor voor de meeste wachtenden inzicht in waarom iemand wacht en of de situatie thuis verantwoord is. Daarnaast investeert het zorgkantoor in kennisoverdracht over wachtstatussen, zodat zorgaanbieders wachtenden eenduidig registreren. Het contact met de wachtenden geeft inzicht in de sociale context van de cliënt, maar ook of de thuiszorg voldoet en of de zorgaanbieder zijn werk goed doet. De NZa heeft tijdens de controle gezien dat het zorgkantoor voortvarend stappen zet om inzicht te krijgen in wie waarom op de wachtlijst staat en of dit verantwoord is. Wij verwachten dat CZ Zorgkantoor deze stappen blijft zetten om dit beeld compleet te krijgen en actueel te houden. Zorgbemiddeling Voor zorgbemiddeling is interne en externe samenwerking essentieel. Intern binnen het zorgkantoor tussen zorginkoop en de medewerkers die contact onderhouden met cliënten, zodat voldoende zorg kan worden ingekocht die overeenkomt met de noden en wensen van cliënten. Extern met zorgaanbieders, cliënten en cliëntondersteuners zodat cliënten passende zorg krijgen en houden. Wij zien deze samenwerking bij CZ Zorgkantoor terug. Het aantal niet-actief wachtenden van CZ Zorgkantoor is vergelijkbaar met het landelijk gemiddelde (zie tabel 3). We verwachten dan dat het zorgkantoor zich met de betrokken partijen blijft inspannen om deze cliënten desgewenst naar een passende plek te bemiddelen. Inzicht in resultaten CZ Zorgkantoor onderzoekt door het meten van klantervaringen het effect van de maatregelen op bijvoorbeeld het gebied van informatieverstrekking. Positief is dat deze metingen zijn verbreed tot alle Wlz-sectoren. Sterk punt in de aanpak van het zorgkantoor is ook dat maatregelen worden voorbereid via onderzoek en uitgeprobeerd in de vorm van pilots, voordat wordt besloten ze breder uit te rollen. 19 Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor 20 Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor 5. Thema’s Uitvoeringsverslag 2017 5.1 Inleiding Jaarlijks leveren de zorgkantoren per 1 juli een uitvoeringsverslag op, waarin zij ingaan op de uitvoering van de Wlz. Wij vragen de Wlzuitvoerders te rapporteren over resultaten, risico’s en knelpunten, oplossingen en actuele ontwikkelingen. Deze informatie benut de NZa onder meer voor een nader onderzoek en een dialoog met de zorgkantoren over een aantal thema’s, die zijn gekozen op basis van een risicoanalyse. Het doel is de zorgkantoren een spiegel voor te houden en sterke punten en aandachtspunten voor de keuzes die zij maken terug te koppelen. Bovendien benutten wij dit onderzoek voor onze signaleringsfunctie. Dit hoofdstuk bevat een korte weergave van de uitkomsten van dit onderzoek. 5.2 Zorg thuis (leveringsvorm vpt en mpt) Inleiding Wlz-cliënten kunnen zorg thuis ontvangen van door het zorgkantoor gecontracteerde zorgaanbieders, in de leveringsvormen volledig pakket thuis (vpt) en modulair pakket thuis (mpt). Deze leveringsvormen komen tegemoet aan de wens van veel mensen om zo lang mogelijk in de vertrouwde omgeving te blijven wonen, ook als intensieve zorg nodig is. Het is aan de zorgaanbieders om kwalitatief goede en doelmatige zorg te leveren in een thuissituatie die verantwoord is. Het zorgkantoor is een belangrijke schakel tussen cliënt (zorgplicht; keuzevrijheid cliënt; noden en wensen van de cliënt) en zorgaanbieder (zorginkoop; sturen op een divers en kwalitatief goed en doelmatig zorgaanbod). Beeld CZ Zorgkantoor wil een goed passend zorgaanbod realiseren waarmee het zorgkantoor adequaat kan inspelen op de behoeften en voorkeuren van de cliënten. Met dit doel wil het zorgkantoor vpt- en mpt-aanbod stimuleren. In de regio’s van CZ Zorgkantoor is het aandeel vpt en mpt licht gestegen (2016: 4,5 - 5,4%; 2017: 4,8 – 6,3% van de totale zorguitgaven). Het aandeel is kleiner dan bij andere zorgkantoren is bereikt. De meeste vpt-plaatsen zijn plaatsen in een geclusterde setting, meestal als onderdeel van een intramurale instelling. CZ Zorgkantoor geeft aan dat het waarborgen van de kwaliteit en veiligheid makkelijker vorm wordt gegeven in een geclusterde setting. Ongeclusterde vpt is logistiek lastiger vorm te geven door zorgaanbieders. CZ Zorgkantoor stelt de cliëntwens centraal door in het inkoopbeleid door persoonsvolgende bekostiging te hanteren. Verschuivingen in zorgrealisatie tussen zorgaanbieders zijn erg beperkt gebleken. Daarnaast overlegt het zorgkantoor met zorgaanbieders om te kijken of uitbreiding van het aantal plaatsen vpt en mpt mogelijk is. Ook speelt het zorgkantoor in zijn communicatie in op de mogelijke wens van de cliënt om thuis te wonen. Vanaf eind 2017 heeft het zorgkantoor geïnvesteerd in een betere communicatie met cliënten. 21 Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor CZ Zorgkantoor maakt melding van een experiment van Meander om meer zorg via vpt in de thuissituatie te leveren. In deze aanpak wordt samengewerkt met de wijkverpleging, kan de cliënt kiezen voor een uitgebreid pakket aan zorg en ondersteuning, en heeft de cliënt de mogelijkheid om een deel van de eigen bijdrage gecompenseerd te krijgen als hij onderdelen zelf blijft doen, zoals de was. De medewerkers van Meander kijken naar “de vraag achter de vraag” van de cliënt, waardoor de zorg persoonsgericht kan worden ingezet. Het zorgkantoor bevordert dat Meander aan andere zorgaanbieders laat zien hoe het vpt wordt vormgegeven. CZ Zorgkantoor benoemt een aantal belemmeringen voor het realiseren van zorg thuis (via vpt en mpt): • Het honoreren van de wens van de cliënt om zo lang mogelijk thuis te blijven wonen, kan spanning opleveren met de doelstelling van doelmatigheid (kostenbeheersing). Het thuis wonen vergt individueel maatwerk. • Zorgaanbieders geven aan dat aan intramurale opname steeds vaker spoedsituaties vooraf gaan in het Wmo/Zvw-domein. Wlzzorg thuis is dan niet meer verantwoord en doelmatig. • De belastbaarheid van mantelzorgers is meestal beperkt en in een echte thuissituatie is het waarborgen van veiligheid door een instelling niet goed mogelijk. • De fysieke en bouwkundige omgeving kunnen de mogelijkheid voor zorg thuis beperken. • Zorgaanbieders zijn niet allemaal in staat zorg thuis te leveren, door (beschikbaarheid personeel; efficiëntie van inzet personeel). CZ Zorgkantoor geeft aan dat de samenwerking met de gemeenten in principe tot betere mogelijkheden voor zorg thuis leidt (Wlz als volgende stap na de Wmo). In de praktijk werpt de samenwerking ook belemmeringen op vanwege de verschillende organisatievormen en processen voor wat betreft de inrichting en uitvoering van de zorgtaken. Ook kan invulling van de aanspraken in de Wmo tussen gemeenten verschillen. Bevindingen NZa Het beleid en de inzet van CZ Zorgkantoor om vpt en mpt te stimuleren heeft in 2017 niet geleid tot een grote toename in het gebruik. Vanaf eind 2017 heeft het zorgkantoor geïnvesteerd in een betere communicatie met cliënten, onder meer over de leveringsvormen. Het zorgkantoor zet de wens van de cliënt daarbij centraal. Dat maakt het beleid van CZ Zorgkantoor evenwichtig, gericht op de aanbod- en de vraagzijde. De inzet van CZ Zorgkantoor om meer mogelijkheden voor zorg thuis te creëren met vpt en mpt kan bijdragen aan keuzemogelijkheden voor cliënten en oplossingen voor fricties tussen zorgvraag en -aanbod. Méér vpt- en mpt-aanbod kan ook bijdragen aan doelmatige zorg. Een aandachtspunt is dat het zorgkantoor monitort of deze doelen worden gehaald. Een sterk punt bij CZ Zorgkantoor is het experiment van Meander met vpt. Dat laat zien dat het zorgkantoor op zoek is naar haalbare, verantwoorde en doelmatige arrangementen voor Wlz-zorg thuis. 22 Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor 5.3 Zorginkoop inclusief / exclusief behandeling Inleiding Voor cliënten met een Wlz-indicatie kan behandeling nodig zijn, bijvoorbeeld geneeskundige zorg, paramedische zorg, farmacie of mondzorg. Een zorgkantoor moet vanuit zijn zorgplicht bewaken of de Wlz-cliënten in zijn regio de behandeling krijgen die zij nodig hebben. Vanuit de historie bestaan er voor cliënten met een Wlz-indicatie twee verschillende vormen van verblijf: met en zonder behandeling. Een zorgkantoor koopt bij zorgaanbieders zorg in inclusief behandeling en exclusief behandeling. Een Wlz-cliënt die in een zorginstelling verblijft op een plaats ‘zonder behandeling’, kan aanspraak maken op behandeling op basis van de Zvw. Zorginstituut Nederland heeft in 2017 geadviseerd om vrijwel alle behandelingen over te hevelen naar de Wlz. Het ministerie van VWS heeft de NZa gevraagd om de uitvoerings- en toezichtaspecten in beeld te brengen. Om meer zicht te krijgen op de huidige situatie heeft de NZa bij de beoordeling van de uitvoeringsverslagen 2017 specifiek gekeken naar dit thema. Beeld CZ Zorgkantoor maakt met bijna alle intramurale instellingen (circa 95%) afspraken voor zowel zzp’s inclusief als exclusief behandeling (V&V). Uitgangspunten bij de inkoop zijn doelmatigheid en de wens van de klant. Daarbij gaat het zorgkantoor ervan uit dat maximaal circa 70% van de gebruikers V&V Wlz-zorg inclusief behandeling ontvangt. De cliënt overlegt met zijn zorgaanbieder of hij de behandeling zelf kan blijven regelen (behoud van eigen zorgverleners) of kiest voor behandeling via de instelling. Reden voor de sturing op doelmatigheid is de beheersing van het budget dat voor Wlz-zorg beschikbaar is. Wanneer meer cliënten kiezen voor behandeling via hun zorginstelling dan het percentage dat in de overeenkomst is vastgelegd, kan de zorginstelling de kosten declareren. Indien het totaal sterk stijgt, het boven het CZ-gemiddelde uitkomt of indien de zorgaanbieder geen afwegingsinstrument gebruikt, kan het zorgkantoor een uitgebreide uitleg opvragen bij de zorgaanbieder. Het zorgkantoor weegt daarbij af of de omzetting in het belang is van de cliënt, of de zorgaanbieder (minder verschillende behandelaren). De persoonlijke situatie is leidend. De zorgaanbieder heeft de verantwoordelijkheid om te borgen dat cliënten de juiste zorg ontvangen. Als blijkt (bijvoorbeeld uit een klacht) dat een zorginstelling voor cliënten inclusief behandeling niet aan behandeling levert wat hij daarover met de instelling heeft afgesproken, komt CZ Zorgkantoor in actie. CZ Zorgkantoor geeft aan zijn cliënten over behandeling te informeren via de website, brochures en de Zorgatlas. Daarnaast verstrekt de zorginstelling meer specifieke informatie. Als klanten contact opnemen met het zorgkantoor, geeft het een nadere toelichting. Indien een cliënt zorg ontvangt inclusief behandeling, worden bepaalde zaken niet meer vanuit de Zvw vergoed. Op de website van CZ zorgverzekeraar is informatie opgenomen, om te voorkomen dat mensen dubbel verzekerd zijn. Bevindingen NZa Sterk punt van CZ Zorgkantoor is dat hij wil bevorderen dat cliënten de mogelijkheid houden om hun eigen behandelaren te kiezen, ook als zij verhuizen naar een Wlz-instelling. 23 Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor Van groot belang daarbij is een goede informatievoorziening aan cliënten over hoe behandeling voor hen is geregeld als zij kiezen voor verblijf bij een bepaalde zorgaanbieder, waaronder ook de situatie waarin voor een cliënt een zzp zonder behandeling wordt gedeclareerd. Of een cliënt de behandeling krijgt die hij nodig heeft, lijkt door CZ Zorgkantoor alleen te worden gemonitord op basis van signalen. De NZa verwacht met het oog op de naleving van de zorgplicht dat het zorgkantoor zicht houdt op passende zorg voor zijn cliënten. 5.4 Vroegsignalering discontinuïteit zorgverlening Inleiding Zorgkantoren hebben zorgplicht en moeten de continuïteit van zorg borgen als een zorginstelling deze niet langer kan bieden (bijvoorbeeld door faillissement). Om dit voor te zijn hebben de zorgkantoren een Early Warning System (EWS) waarin de (financiële) ontwikkelingen bij zorgaanbieders worden gevolgd. De NZa deed in 2017 de aanbeveling om ‘zachte signalen’ van mogelijke problemen bij zorgaanbieders beter te borgen in dit proces en daarbij oog te hebben voor goed bestuur. Bovendien bevalen wij aan eerder in gesprek te gaan met zorgaanbieders als er problemen zijn, zo nodig met de Raad van Toezicht van een zorgaanbieder. Beeld In 2017 heeft CZ Zorgkantoor tijdig gezorgd voor continuering van zorgverlening aan cliënten die dat nodig hadden. Er deden zich geen faillissementen voor, maar er is wel zorgverlening stopgezet na een materiële controle en een vordering ingediend. CZ Zorgkantoor handelt op basis van signalen van gemeenten, IGJ en/of zijn eigen EWS. Door het EWS komt een financieel slechte situatie van een zorginstelling niet als een verassing bij het zorgkantoor binnen. Uit regioanalyses blijkt dat er verschil is in het risico op faillissementen tussen sectoren en tussen regio’s. De regio Den Haag bijvoorbeeld wordt gekenmerkt door veel zorgaanbieders die moeite hebben om het hoofd boven water te houden. Het gaat dan meestal over verpleging en verzorging. Het zorgkantoor heeft contractueel vastgelegd dat zorgaanbieders risicovolle omstandigheden van financiële of zorginhoudelijke aard moeten melden. Daar wordt ook bestuurlijke onrust en verscherpt toezicht van de IGJ verstaan. Het komt steeds vaker voor dat het zorgkantoor als derde partij aanschuift ingeval er een gesprek met de bank plaatsvindt over de financiële situatie bij een zorgaanbieder. Bevindingen NZa De uitkomst van vroegsignalering door CZ Zorgkantoor was positief in 2017: geen discontinuïteit van zorg. CZ Zorgkantoor heeft goed zicht op gecontracteerde zorgaanbieders (dashboard), heeft oog voor zachte signalen en maakt regioanalyses. Blijvende aandacht van het zorgkantoor voor ontwikkelingen en knelpunten die de continuïteit en kwaliteit van zorg voor cliënten in gevaar kunnen brengen is noodzakelijk. 24 Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor 5.5 Verantwoording over doelmatige zorg Inleiding De NZa verwacht van het zorgkantoor dat het stuurt op doelmatige zorg, waarbij het kansen benut om de balans tussen kosten, volume en kwaliteit van zorg te optimaliseren. In 2016/2017 zagen wij dat zorgkantoren hiertoe diverse initiatieven ontplooien, maar hierbij nog onvoldoende een leercyclus hebben ingericht. De NZa deed in 2017 de aanbeveling om concrete doelen te formuleren voor sturing op doelmatige zorg: wat wil het zorgkantoor volgend jaar (en meerjarig) bereiken in het verbeteren van de balans zorgkosten/zorgresultaten? De verantwoording over doelmatige zorg verdient verdere uitwerking, bijvoorbeeld door gebruik te maken van indicatoren en toelichtingen. Beeld CZ Zorgkantoor heeft verschillende initiatieven die zijn bedoeld om doelmatige zorg te bevorderen, bijvoorbeeld: • Verschillende instrumenten bij zorginkoop voor beheersing van de kosten. • Vergelijkende analyses om doelmatigheid in kaart te brengen. In 2017 is het zorgkantoor met aanbieders van gehandicaptenzorg in de regio Zuidoost-Brabant het gesprek aangegaan, omdat uit onderzoeken bleek dat de zorgkosten in deze regio hoger zijn dan andere regio’s. • Inzet op uitbreiding van het extramurale zorgaanbod in plaats van intramuraal, omdat die zorg vaak beter aansluit bij de wens van de klant en goedkoper is. CZ Zorgkantoor heeft het plan om het vergelijken van zorgaanbieders op het gebied van doelmatigheid en kwaliteit van zorg te intensiveren. Dit wil het zorgkantoor doen via benchmarking en daarmee heeft het een begin gemaakt. Zeker op het gebied van doelmatigheid is uitwerking noodzakelijk, bijvoorbeeld om met kengetallen inzicht te krijgen in ongewenste variatie in de kosten. CZ Zorgkantoor legt het accent in de sturing op doelmatige zorg op beperking van kosten en ziet ontwikkelingen die daar niet mee stroken. Het volgen van de wens van de cliënt wordt sterk centraal gesteld in het landelijk beleid en dat staat (soms) op gespannen voet met doelmatigheid. Het zorgkantoor geeft het voorbeeld van de recente verruimingen rond regelingen Extra Kosten Thuis en Meerzorg, met het verzoek om deze regelingen coulant te hanteren. Dit leidt tot een opwaartse druk op de kosten van zorg thuis. Bevindingen NZa CZ Zorgkantoor heeft een duidelijke visie op doelmatigheid: het zorgkantoor stuurt op de kostenbeheersing, maar heeft ook oog voor de ontwikkeling van kwalitatief goed zorgaanbod. Een sterk punt is de verschillenanalyse tussen zorgaanbieders (kwaliteit/doelmatigheid), sectoren en regio’s. Het zorgkantoor geeft voorbeelden van resultaten van doelmatigheidsinitiatieven, maar slaagt er nog niet voldoende in de concrete, gerealiseerde verbeteringen in de balans tussen kosten, volume en kwaliteit van zorg te verantwoorden. Dit was ook vorig jaar een aandachtspunt. Het formuleren van concrete eigen doelstellingen, waarop in de verantwoording kan worden teruggekoppeld, kan hier bij helpen. 25 Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor 5.6 Fraudebestrijding pgb door zorgkantoren Inleiding Het pgb is op dit moment voor veel mensen een waardevol instrument om eigen regie te hebben op zorg. Het pgb is ook fraudegevoelig. Zorgkantoren hebben een belangrijke rol bij het voorkomen, signaleren en bestrijden van pgb-fraude. Beeld Bij CZ Zorgkantoor varieert het aandeel pgb-uitgaven in de regio’s van 8-10,4% van de totale zorguitgaven in 2017 (landelijk 10%). CZ Zorgkantoor wil pgb-fraude zoveel mogelijk voorkomen en als het toch voorkomt dit tijdig signaleren en de schade, zo mogelijk, ongedaan maken. De Interne auditdienst van CZ Zorgkantoor heeft op basis van zijn onderzoek vastgesteld dat het zorgkantoor in 2017 uitvoering heeft gegeven aan de processen ter voorkoming en het aanpakken van zorgfraude (waaronder pgb-fraude), gegeven artikel 7.10 van de Regeling langdurige zorg. CZ Zorgkantoor heeft in 2017 bij 34,2% van de pbg-houders een huisbezoek afgelegd en heeft daarmee voldaan aan de hiervoor geldende norm. Het zorgkantoor ziet het huisbezoek als manier om zoveel mogelijk fraude en/of oneigenlijk gebruik van het pgb te voorkomen en de cliënt te helpen om de zorg en het beheer van het pgb te verbeteren. Vervolgacties op een huisbezoek kunnen zijn: een aanvullend adviesgesprek of aanvullend huisbezoek en/of het uitzetten van een administratief onderzoek. In 2018 wil CZ Zorgkantoor de kwaliteit van huisbezoeken naar een hoger niveau tillen. Op basis van de analyse wordt er een verbeterplan opgesteld en uitgevoerd door het pgb-team. Het zorgkantoor investeert in het fraudebewustzijn van de medewerkers, bijvoorbeeld met bijeenkomsten voor kennisdeling, educatie via e-learning, et cetera. Het pgb-controleteam geeft fraudesignalen door aan Bureau Bijzonder Onderzoek van CZ (BBO). Daar vindt het fraudeonderzoek plaats naar betrokkenen, oorzaak, schade, verhaalbaarheid en sanctiemogelijkheid. CZ Zorgkantoor heeft in 2017 dertien meldingen ontvangen van vermoedens van fraude met Wlz-pgb. Op 1 januari 2018 waren zestien dossiers in behandeling (met betrekking tot 148 individuele pgbhouders). In 2017 is geen pgb-fraude geconstateerd, wel administratieve fouten. Fraudeonderzoek door het BBO met daaropvolgend strafrechtelijk onderzoek door de Inspectie SZW, leidde in 2017 wel tot twee vonnissen van de strafrechter. CZ Zorgkantoor benadrukt het belang van het bijeenbrengen van de beschikbare informatie over zorgverlening vanuit verschillende bronnen. Daarmee kan er betere data-analyse worden ingezet. Het zorgkantoor gaat dat in een pilot doen samen met de SVB. Het doel is gerichter onderzoek te doen naar misbruik en oneigenlijk gebruik van het pgb. 26 Rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2017/2018 door CZ Zorgkantoor Bevindingen NZa CZ Zorgkantoor zet zich in om pgb-fraude te signaleren en bestrijden. In 2017 heeft het zorgkantoor geen pgb-fraude vastgesteld. Sterke punten zijn dat het zorgkantoor de huisbezoeken naar een hoger plan tilt en samen met de SVB de analyses gaat uitvoeren, om gerichter onderzoek te doen naar fraude. Vanwege de actuele landelijke ontwikkelingen (pgb-portaal; de handreiking ‘feitelijke levering van zorg’) zullen de zorgkantoren hun fraudebestrijdingsbeleid mogelijk moeten aanscherpen. De NZa verwacht van de zorgkantoren dat zij voortvarend mogelijkheden scheppen en benutten om de pgb-fraudebestrijding effectiever te maken. 5.7 Overige opmerkingen Aandachtspunten 2017 De aandachtspunten die de NZa vorig jaar formuleerde voor CZ Zorgkantoor op basis van het uitvoeringsverslag 2016, waren onderdeel van de dialoog in 2018. Deze zijn in voldoende mate opgepakt door het zorgkantoor. Prestatie-indicatoren 2017 In bijlage 2 bij het samenvattend rapport Uitvoering Wet langdurige zorg door zorgkantoren 2017/2018 zijn de scores van de zorgkantoren op de prestatie-indicatoren opgenomen. CZ Zorgkantoor scoort goed op de meeste indicatoren. 27
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/dfec4b75-e834-4817-8fac-9089ecb9bd5d
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2018–2019 25 295 Infectieziektenbestrijding Nr. 58 MOTIE VAN DE LEDEN VAN KOOTEN-ARISSEN EN VAN GERVEN Voorgesteld 12 maart 2019 De Kamer, gehoord de beraadslaging, constaterende dat het aantal gehouden geiten in Nederland met 45% is toegenomen ten opzichte van vijf jaar geleden; overwegende dat economische belangen lang genoeg hebben geprevaleerd boven volksgezondheid en dierenwelzijn; verzoekt de regering, een landelijk moratorium in te stellen op de bouw en uitbreiding van geitenstallen, en gaat over tot de orde van de dag. Van Kooten-Arissen Van Gerven kst-25295-58 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2019 Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 25 295, nr. 58
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/d4b1eb65-d9e8-4503-ad60-7487da0586c0
Leeswijzer Actieve openbaarmaking Prinsjesdag 2022 1. Korte introductie leeswijzer Met deze leeswijzer wordt een toelichting gegeven op de openbaar gemaakte stukken en wordt beoogd de lezer een overzichtelijke weergave te bieden. Dit gebeurt onder andere in de vorm van tabellen. Daarbij wordt ook vermeld op welk(e) proces(sen) de nota nog meer ziet. Dat gebeurt in de kolom ‘ziet ook op’. De vindplaats kan uit de tabel worden afgelezen aan de hand van het toegekende nr. van de bundel en het paginanummer. Iedere nota zit echter maar één keer in de bundel. Daarnaast is er een toedeling op onderwerp/maatregel voor lezers die alleen op zoek zijn naar informatie over een bepaald onderwerp. Te denken valt aan specifieke maatregelen die zijn opgenomen in het pakket Belastingplan 2023. Navigeren in de notabundel - Belastingplan In de onderstaande tabellen is voor het pakket Belastingplan 2023 en box 3 per nota de vindplaats in de bundel aangegeven. Zowel het notanummer en het paginanummer zijn opgenomen in de tabellen. Navigeren in deze bundel is mogelijk door met Ctrl+f te zoeken op het notitienummer (zichtbaar rechts onderaan de pagina’s in de bundel) of te navigeren naar het paginanummer (zichtbaar midden onderaan de pagina in de bundel) waar deze nota begint. 2. De verschillende onderdelen 2.1 Toelichting Pakket Belastingplan 2023 Het pakket Belastingplan bestaat dit jaar uit één verzamelwetsvoorstel (Belastingplan 2023) en uit zeven losse wetsvoorstellen. De reguliere besluitvorming omtrent maatregelen die onderdeel (gaan) worden van het pakket Belastingplan start doorgaans aan het begin van het kalenderjaar via centraal gecoördineerde ‘verzamelnota’s’. In deze nota’s wordt een breed scala aan onderwerpen voor het aankomende pakket Belastingplan ter beslissing voorgelegd aan de bewindspersonen. Naast deze verzamelnota’s worden er regelmatig nota’s aan de bewindspersonen gestuurd die gericht zijn op een specifiek onderwerp dat onderdeel uitmaakt van het pakket Belastingplan, of waarvan op een later tijdstip is besloten dat het onderdeel gaat uitmaken van het pakket Belastingplan 2023. Tot slot zijn er onderwerpen die een wat langere aanloop kennen en waarover al voor het begin van het kalenderjaar notities aan de bewindspersonen zijn gestuurd. Dit alles betekent dat de besluitvorming over verschillende onderdelen van het pakket Belastingplan 2023 deels plaatsvindt via de verzamelnotities en deels via aparte gerichte notities. Het is ook mogelijk dat een onderwerp zowel terugkomt in de aparte notities als in de verzamelnotities. Daarom is ervoor gekozen om enerzijds een inhoudsopgave te maken van de beslisnota pakket Belastingplan 2023. Anderzijds wordt – voor de onderdelen waarvoor aparte gerichte nota’s zijn geschreven – een overzicht gegeven van de beslisnotities waarin dit onderdeel ter sprake komt. Zo is eenvoudig terug te vinden in welke beslisnotities een onderdeel van het pakket Belastingplan 2023 aan bod is gekomen. 2.2 Toelichting nota’s box 3 Het bovenstaande geldt bijvoorbeeld ook voor de beslisnota’s voor box 3, waarvoor sinds begin dit jaar separate verzamelnota’s zijn opgesteld in verband met de werkzaamheden naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021. Hiervoor is een separate bundel toegevoegd. Vanwege de nog lopende besluitvorming over het nieuwe box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement valt de informatie op dit onderdeel momenteel buiten de reikwijdte van dit Belastingplan. Deze informatie wordt openbaar gemaakt bij de aanbieding van het wetsvoorstel voor het nieuwe box 3-stelsel Verzamelnota’s pakket Belastingplan 2023 In de hierna opgenomen tabellen is van verzamelnota’s van het pakket Belastingplan 2023 aangegeven welke onderwerpen in deze notities aan bod komen. Daarnaast is per notitie de vindplaats aangegeven en is per onderdeel aangegeven van welk wetsvoorstel in het pakket Belastingplan 2023 dit onderdeel uitmaakt. Overzicht fiscale onderdelen Coalitieakkoord Onderwerp Leegwaarderatio box 3 Verhogen onbelaste reiskostenvergoeding Lastenverlichting € 3 miljard Aanpassen tarifering energiebelasting eerste schijf Tariefstructuur energiebelasting, verlagen ODEtarief en afschaffen vrijstelling energiebelasting Afbouw vrijstelling BPM bestelauto’s Verhogen vliegbelasting Afschaffen schenkingsvrijstelling eigen woning Financiële middelen regeerakkoord Belastingdienst Eerste beelden uitvoerbaarheid coalitieakkoord voor Belastingdienst, Toeslagen en Douane Belastingplan 2023 Belastingplan 2023 Pagina 1 Ziet ook op Augustusbesluitvorming - Belastingplan 2023 Belastingplan 2023 Belastingplan 2023 - - Wetsvoorstel Belastingplan 2023 Belastingplan 2023 Belastingplan 2023 Planning fiscale wetgeving 2022-2025 (startnota) Onderwerp Wetsvoorstel Uitstel Wetsvoorstel kwalificatiebeleid rechtsvormen Voorstel toedeling maatregelen coalitieakkoord en overzicht fiscale wetsvoorstellen en maatregelen (bijlage I) Pagina 14 Ziet ook op - Tijdpad Belastingplan (bijlage II) - Overzicht (lopende) wetgeving Onderwerp Overzicht maatregelen coalitieakkoord (bijlage 1) Overzicht aanhangige wetgeving (bijlage 2) Aankomende wetstrajecten - Wetsvoorstel - Pagina 33 Ziet ook op - Mogelijkheden voor spreiding van de wetgeving in het pakket Belastingplan 2023 Onderwerp Wetsvoorstel Spreiding van wetgeving Belastingplan 2023 Lopende en toekomstige wetsvoorstellen - Pagina 39 Eerste beslisnota pakket Belastingplan 2023 Onderwerp Integratie tarieven Opslag Duurzame Energie- en Klimaattransitie (ODE) in tarieven energiebelasting (EB) Wet minimum CO2-prijs industrie Pagina 48 Ziet ook op - Verhoging algemeen tarief overdrachtsbelasting Verhoging tabaksaccijns Verhoging vliegbelasting Verhoging verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken Fiscale maatregelen voorjaarsbesluitvorming Onderwerp Wetsvoorstel Belastingplan 2023 CO2-minimumprijs industrie Belastingplan 2023 Belastingplan 2023 Belastingplan 2023 Belastingplan 2023 Wetsvoorstel Ziet ook op - Pagina 53 Ziet ook op Btw-nultarief zonnepanelen Belastingplan 2023 Reparatie uitspraak lage btw-tarief van toepassing op lachgas Budgettair besluit ODE Belastingplan 2023 Fiscale klimaatregelen Belastingplan 2023 Onderwerp Aanpassing tarieven energiebelasting en ODE schijf 2-4 Aanscherping CO2-heffing industrie Wet minimum CO2-prijs industrie Afbouw vrijstelling BPM bestelbusjes ondernemers Overige aanpassingen in de energiebelasting conform coalitieakkoord in het Belastingplan 2023 Verhoging van de vliegbelasting conform coalitieakkoord in het Belastingplan 2023 Beleidsmatige ontwikkeling ODE Uitstel salderingsregeling Tweede beslisnota pakket Belastingplan 2023 Onderwerp Verhoging verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken Afschaffen inkomensafhankelijke combinatiekorting Wijziging invorderingsrente Afschaffing spreidingsmogelijkheid vrijstelling eigen woning Nultarief zonnepanelen btw Planning integrale uitvoerbaarheid fiscale maatregelen Derde beslisnota pakket Belastingplan 2023 Onderwerp Onbelaste reiskostenvergoeding 30%-regeling Afschaffen fiscale oudedagsreserve (FOR) Technische wijziging artikel 8.9 wet IB Minimum CO2-prijs industrie Vierde beslisnota pakket Belastingplan 2023 Onderwerp Proces Belastingplan 2023 Voortgang uitvoeringstoetsen Geen effect toeslagen gasthuishoudens ontheemde Oekraïners Implementatie elementen CBAM-verordening in pakket Belastingplan 2023 30%-regeling Schijfgrens box 2 Reparatie overgangsrecht scholingsaftrek Wetsvoorstel Belastingplan 2023 Voorjaarsnota Voorjaarsnota Voorjaarsnota Pagina 87 Ziet ook op - Belastingplan 2023 Wetsvoorstel CO2minimumprijs industrie Belastingplan 2023 Belastingplan 2023 - Belastingplan 2023 - Belastingplan 2023 - Voorjaarsnota - Wetsvoorstel Belastingplan 2023 Pagina 97 Ziet ook op - Belastingplan 2023 Belastingplan 2023 Belastingplan 2023 - Belastingplan 2023 Pakket Belastingplan 2023 - Wetsvoorstel Belastingplan 2023 Belastingplan 2023 Belastingplan 2023 Belastingplan 2023 Wetsvoorstel CO2minimumprijs industrie Wetsvoorstel Pakket Belastingplan 2023 Pakket Belastingplan 2023 Belastingplan 2023 Pagina 143 Ziet ook op - Pagina 158 Ziet ook op - Wetsvoorstel CBAM - Belastingplan 2023 Belastingplan 2023 Belastingplan 2023 - Parameters in augustusbesluitvorming Belastingplan 2023 Oudedagsverplichting aanwenden voor een lijfrente Belastingplan 2023 Augustusbesluitvorming - Conceptteksten Belastingplan 2023 Onderwerp Reparatie overgangsrecht scholingsaftrek Geen effect toeslagen gasthuishoudens ontheemde Oekraïners Wetsvoorstel Belastingplan 2023 Belastingplan 2023 Pagina 182 Ziet ook op - Wetsvoorstel Belastingplan 2023 Pagina 210 Ziet ook op - *op de nota is per abuis de datum 8 juli 2022 opgenomen. Deze nota heeft de bewindspersonen op 24 juni 2022 bereikt. Vijfde beslisnota pakket Belastingplan 2023 Onderwerp 30%-regeling MR versie pakket Belastingplan 2023 Onderwerp Zonnepanelen BES Criteria wetgeving Twee schijven box 2 Verzending stukken MR Vliegbelasting Geen effect toeslagen gasthuishoudens ontheemde Oekraïners Aanpassing toeslagpartnerschap bij noodopvang Accijns laag alcoholisch bier Verhogen tabacsaccijns Zesde beslisnota pakket Belastingplan 2023 Onderwerp Giftenaftrek Wetsvoorstel Belastingplan 2023 Belastingplan 2023 Belastingplan 2023 Pakket Belastingplan 2023 Belastingplan 2023 Belastingplan 2023 Belastingplan 2023 Belastingplan 2023 Belastingplan 2023 Wetsvoorstel Belastingplan 2023 Invoeringstoets in aanbiedingsbrief BP23 Nota: wijzigingen in het pakket BP2023 Onderwerp Vice-president bellen voor spoedadvies NvW Codificatie registratiedrempel KOR Overgangsrecht aftopping 30% regeling Advies onafhankelijke adviesorganen Rapport BPM vrijstelling Afbouw zelfstandigenaftrek Inwerkingtreding CO2 prijs industrie Vaststelling forfaitaire rendementspercentages achteraf in wetsvoorstel Overbruggingswet box 3 Hanteren anti-arbitragebepaling i.p.v. fraus legis Pagina 237 Ziet ook op - Wetsvoorstel Pakket Belastingplan 2023 Belastingplan 2023 Belastingplan 2023 Belastingplan 2023 Belastingplan 2023 Belastingplan 2023 Belastingplan 2023 Pakket belastingplan 2023 Pagina 269 Ziet ook op Augustusbesluitvorming Pagina 294 Ziet ook op Pakket belastingplan 2023 Beslisnota’s per maatregel of wetsvoorstel - Belastingplan In de overzichten hieronder is van het pakket Belastingplan een overzicht gegeven van de beslisnota’s waarin dit onderwerp aan bod is gekomen. Dit betreft alleen de onderwerpen waarvan – naast de verzamelnotities van de Belastingplan – ook losse notities aan de bewindspersonen zijn gestuurd. Daarbij wordt tevens verwezen naar de vindplaats van de nota’s in de notabundel. Sommige maatregelen komen in dit overzicht niet specifiek terug. Dat kan zijn omdat de maatregel dusdanig duidelijk omschreven is in het coalitieakkoord dat geen aanvullende besluitvorming noodzakelijk was. Proces Belastingplan 2023 Datum nota Titel 7 januari Overzicht fiscale wetgeving (zie ook bijlage 2022 I en II) 10 januari Planning fiscale wetgeving 2022-2025 2022 (startnota) 12 januari Overzicht (lopende) wetgeving 2022 4 februari Mogelijkheden voor spreiding van de 2022 wetgeving in het pakket Belastingplan 2023 24 juni Vierde beslisnota pakket Belastingplan 2022 2023 29 juni Conceptteksten Belastingplan 2023 2022 5 juli 2022 Stand van zaken en invulling toezegging invoeringstoetsen Belastingplanpakket 2022 16 augustus MR-versie pakket Belastingplan 2023 2022 10 augustus Belnota gesprek RvS 2022 5 Zesde beslisnota pakket belastingplan september 2023 2022 14 Nota: wijzigingen in het pakket BP23 september 2022 14 Aanbiedingsbrief pakket belastingplan 2023 september 2022 Vindplaats Pagina 2 Ziet ook op - Pagina 10 - Pagina 33 - Pagina 39 - Pagina 157 - Pagina 181 - Pagina 186 Pagina 236 Pagina 218 Pagina 271 Pagina 293 Pagina 299 Adviezen Raad van State Uitvoerbaarheid maatregelen door Belastingdienst, Toeslagen en Douane Datum nota Titel Vindplaats Ziet ook op 7 januari Overzicht fiscale onderdelen Pagina 12 2022 Coalitieakkoord 15 maart Tweede beslisnota pakket Belastingplan Pagina 102 2022 2023 24 juni Vierde beslisnota pakket Belastingplan Pagina 159 Augustusbe2022 2023 sluitvorming 5 augustus Stapeling werkzaamheden IV-portofolio Pagina 214 2022 keten Inkomensheffingen 6 juli 2022 Vervolg impact Kerstarrest box 3 op IVPagina 188 portofolio 22 augustus Uitstel invoering werkelijk rendement box 3 Pagina 261 2022 Onbelaste reiskostenvergoeding Datum nota Titel 7 januari Overzicht fiscale onderdelen 2022 Coalitieakkoord 30 mei Derde beslisnota pakket Belastingplan 2022 2023 Vindplaats Pagina 5 Ziet ook op - Pagina 142 - Schijven box 2 Datum nota Titel 24 juni Vierde beslisnota pakket Belastingplan 2022 2023 16 augustus MR versie pakket Belastingplan 2023 2022 5 augustus Stapeling werkzaamheden IV-portofolio 2022 keten Inkomensheffingen 16 augustus MR versie pakket Belastingplan Vindplaats Pagina 166 Pagina 238 Pagina 216 Pagina 238 Technische wijziging artikel 8.9 Wet inkomstenbelasting 2001 Datum nota Titel Vindplaats 30 mei Derde beslisnota pakket Belastingplan Pagina 148 2022 2023 Maatregel afschaffen inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) Datum nota Titel Vindplaats 15 maart Tweede beslisnota pakket Belastingplan Pagina 97 2022 2023 5 augustus Stapeling werkzaamheden IV-portofolio Pagina 216 2022 keten Inkomensheffingen Reparatie overgangsrecht scholingsaftrek Datum nota Titel 24 juni Vierde beslisnota pakket Belastingplan 2022 2023 29 juni Conceptteksten Belastingplan 2023 2022 Oudedagsverplichting aanwenden voor een lijfrente Datum nota Titel 24 juni Vierde beslisnota pakket Belastingplan 2022 2023 13 juni Nota. Verzoek van de commissie van de 2022 Verzoekschriften en de Burgeriniatieven Aftoppen 30%-regeling Datum nota Titel 30 mei Derde beslisnota pakket Belastingplan 2022 2023 24 juni Vierde beslisnota pakket Belastingplan 2022 2023 5 augustus Vijfde beslisnota pakket Belastingplan 2023 2022 14 Nota: wijzigingen in het pakket BP23 september 2022 Afschaffen fiscale oudedagsreserve (FOR) Datum nota Titel 16 augustus MR versie pakket Belastingplan 2022 2022 5 augustus Stapeling werkzaamheden IV-portofolio 2022 keten Inkomensheffingen Ziet ook op - Ziet ook op - Ziet ook op - Vindplaats Pagina 166 Ziet ook op Pagina 182 - Vindplaats Pagina 168 Ziet ook op - Pagina 139 Vindplaats Pagina 143 Ziet ook op - Pagina 161 - Pagina 209 - Pagina 295 Vindplaats Pagina 237 en 239 Pagina 216 Ziet ook op 30 mei 2022 Derde beslisnota pakket Belastingplan 2023 Actualiseren leegwaarderatio Datum nota Titel 6 juli 2022 Brief aan de kamer over leegwaarderatio 21 juni Nadere onderbouwing leegwaarderatio 2022 31 mei Leegwaarderatio 2022 5 augustus Stapeling werkzaamheden IV-portofolio 2022 keten Inkomensheffingen Pagina 147 - Vindplaats Pagina 187 Pagina 153 Ziet ook op Pagina 127 Pagina 216 Toepassing multiplier bij fiscale partners voor giften aan culturele ANBI’s Datum nota Titel Vindplaats Ziet ook op 26 mei Toepassing multiplier bij fiscale partners Pagina 121 2022 voor giften aan culturele ANBI’s Afschaffing schenkingsvrijstelling eigen woning Datum nota Titel 7 januari Overzicht fiscale onderdelen 2022 Coalitieakkoord 15 maart Tweede beslisnota pakket Belastingplan 2022 2023 Vindplaats Pagina 9 Ziet ook op - Pagina 100 - Btw-nultarief voor levering en installatie van zonnepanelen Datum nota Titel Vindplaats 23 februari Fiscale maatregelen Pagina 57 2022 Voorjaarsbesluitvorming 15 maart Tweede beslisnota pakket Belastingplan Pagina 101 2022 2023 13 april Btw-nultarief voor levering en installatie Pagina 106 2022 van zonnepanelen op woningen voor internetconsultatie 10 mei Kamervragen Boulakjar en Romke de Jong Pagina 117 2022 (beiden D66) 8 juni 2022 Btw-(nul)tarief combiproducten die zonnePagina 134 energie opwekken en andere functies vervullen 14 Nota: wijzigingen in het pakket BP23 Pagina 294 september 2022 Ziet ook op Voorjaarsnota Reparatie uitspraak lage btw-tarief van toepassing op lachgas Datum nota Titel Vindplaats 23 februari Fiscale maatregelen Pagina 61 2022 Voorjaarsbesluitvorming Ziet ook op Voorjaarsnota Verhoging overdrachtsbelasting Datum nota Titel 11 februari Eerste beslisnota pakket Belastingplan 2022 2023 Ziet ook op - Energiebelasting en opslag duurzame energie (ODE) Vindplaats Pagina 51 Datum nota 7 januari 2022 11 februari 2022 7 maart 2022 14 april 2022 13 mei 2022 7 juli 2022 10 augustus 2022 24 augustus 2022 Titel Overzicht fiscale onderdelen Coalitieakkoord Eerste beslisnota pakket Belastingplan 2023 Fiscale klimaatregelen Belastingplan 2023 Vindplaats Pagina 6 Ziet ook op - Pagina 48 - Pagina 88 - Invulling aanvullende varianten tariefaanpassing energiebelasting Variant energiebelasting in impactanalyse fiscale klimaatregelen Oplegnotitie – nieuwe versie slide deck energiebelasting Belangrijkste resultaten impactanalyse fiscale klimaatregelen Slide deck overzicht fiscale klimaatmaatregelen Pagina 108 Afbouw bpm-vrijstelling bestelauto ondernemers Datum nota Titel 7 januari Overzicht fiscale onderdelen 2022 Coalitieakkoord 7 maart Fiscale klimaatregelen Belastingplan 2023 2022 21 april Zelfstandige nota afbouw bpm-vrijstelling 2022 bestelauto ondernemers 14 Nota: wijzigingen in het pakket BP23 september 2022 13 mei Variant energiebelasting in impactanalyse 2022 fiscale klimaatregelen 21 augustus Advies sondering bpm bestelauto bij 2022 fracties 24 augustus Slide deck overzicht fiscale 2022 klimaatmaatregelen Verhoging vliegbelasting Datum nota Titel 7 januari Overzicht fiscale onderdelen 2022 Coalitieakkoord 11 februari Eerste beslisnota pakket Belastingplan 2022 2023 16 augustus MR versie pakket Belastingplan 2023 2022 13 Onderzoek verhogen vliegbelasting september 2022 Verhoging tabaksaccijns Datum nota Titel 11 februari Eerste beslisnota pakket Belastingplan 2022 2023 16 augustus MR versie pakket Belastingplan 2023 2022 Pagina 119 Pagina 201 Pagina 222 Pagina 282 Vindplaats Pagina 7 Ziet ook op - Pagina 88 Pagina 111 - Pagina 296 Pagina 119 Pagina 255 Pagina 288 Vindplaats Pagina 8 Ziet ook op - Pagina 52 - Pagina 241 Pagina 275 Vindplaats Pagina 52 Ziet ook op - Pagina 242 Geen effect toeslagen gasthuishoudens ontheemde Oekraïners Datum nota Titel Vindplaats Ziet ook op 24 juni 2022 29 juni 2022 16 augustus 2022 Vierde beslisnota pakket Belastingplan 2023 Conceptteksten Belastingplan 2023 Pagina 159 - Pagina 182 - MR versie Pakket Belastingplan 2023 Pagina 241 Wijziging invorderingsrente Datum nota Titel 15 maart Tweede beslisnota pakket Belastingplan 2022 2023 Verhoging belasting op alcoholvrije dranken Datum nota Titel 11 februari Eerste beslisnota pakket Belastingplan 2022 2023 15 maart Tweede beslisnota pakket Belastingplan 2022 2023 16 augustus MR versie pakket Belastingplan 2023 2022 Wetsvoorstel minimum CO2-prijs industrie Datum nota Titel 11 februari Eerste beslisnota pakket Belastingplan 2022 2023 30 mei Derde beslisnota pakket Belastingplan 2022 2023 14 Nota: wijzigingen in het pakket BP23 september 2022 13 mei Variant energiebelasting in impactanalyse 2022 fiscale klimaatregelen Aanscherpen CO2 heffing Datum nota Titel 12 januari Overzicht lopende wetgeving (bijlage) 2022 7 maart Fiscale klimaatregelen Belastingplan 2023 2022 13 mei Variant energiebelasting in impactanalyse 2022 fiscale klimaatregelen 24 augustus Slide deck overzicht fiscale 2022 klimaatmaatregelen Vindplaats Pagina 99 Ziet ook op - Vindplaats Pagina 52 Ziet ook op - Pagina 97 - Pagina 242 Vindplaats Pagina 50 Ziet ook op - Pagina 148 - Pagina 297 Pagina 119 Vindplaats Pagina 35 Ziet ook op Pagina 88 - Pagina 119 Pagina 290 Wetsvoorstel implementatie elementen CBAM-verordening Datum nota Titel Vindplaats 24 juni Vierde beslisnota pakket Belastingplan Pagina 160 2022 2023 24 augustus Slide deck overzicht fiscale Pagina 287 2022 klimaatmaatregelen Toeslagen noodopvang Datum nota Titel 16 augustus MR versie pakket Belastingplan 2023 2022 Afbouw zelfstandigen aftrek Vindplaats Pagina 241 Ziet ook op - Ziet ook op - Datum nota 14 september 2022 Titel Nota: wijzigingen in het pakket BP23 Giftenaftrek Datum nota Titel 5 Zesde beslisnota pakket belastingplan september 2023 2022 Caribisch Nederland Datum nota Titel 16 augustus MR versie pakket Belastingplan 2023 2022 Vindplaats Pagina 296 Ziet ook op - Vindplaats Pagina 268 Ziet ook op - Vindplaats Pagina 237 Ziet ook op - Vindplaats Ziet ook op - Beslisnota’s per maatregel of wetsvoorstel – Box 3 Rechtsherstel arrest box 3 Datum nota Titel 13 januari Nota Consequenties en vervolgstappen 2022 Arrest box 3 20 januari Nota Voorbereiding MR 21-1 Arrest Hoge 2022 Raad box 3 21 januari Nota bespreekpunten voor besluitvorming 2022 arrest HR box 3 d.d. 21 jan 26 januari Nota Conceptmemo Vierhoek 28/1 arrest 2022 HR box 3 28 januari Scenario's en conceptuitspraak arrest HR 2022 box 3 3 februari Nota Toepassing heffingsvrij vermogen box 2022 3 7 februari Nota planning box 3 en richtingennotitie 2022 14 februari Box 3 Vastgoed en wegen op de hand 2022 21 februari Nota bespreking stand van zaken box 3 op 2022 23 februari 4 maart Nota box 3 politieke vierhoek 8 maart en 2022 budgettaire informatie 8 maart Nota bespreking box 3 d.d. 9 maart 2022 14 maart Nota bespreking box 3 d.d. 16 maart 2022 21 maart Nota bespreking box 3 d.d. 24 maart 2022 28 maart Nota bespreking box 3 d.d. 30 mar 2022 1 april 2022 Nota bespreking box 3 d.d. 4 april 6 april 2022 Nota conceptstukken box 3 politieke vierhoek 8/4 7 april 2022 Nota Beslispunten box 3 14 april Beslisnota verzending box 3 brieven 2022 26 april Bespreeknotitie 28 april 2022 6 mei 2022 Kamerbrief doorwerking herstel box 3 18 mei Nota verwachte uitspraak Hoge Raad box 3 2022 d.d. 20 mei 20 mei Nota bespreking box 3 d.d. 23 mei 2022 26 mei 2022 9 juni 2022 15 juni 2022 24 juni 2022 28 juni 2022 6 juli 2022 4 augustus 2022 19 augustus 2022 Voortgangsnota box 3 Voortgangsnota box 3 d.d. 9 juni Nota bespreking box 3 d.d. 16 juni Voortgangsnota box 3 d.d. 24 juni Ondertekening kamerbrief beleidsbesluit rechtsherstel Nota bespreking box 3 d.d. 11 juli Nota bespreking box 3 d.d. 8 augustus Nota bespreking box 3 d.d. 23 augustus Overbruggingswetgeving box 3 Datum nota Titel 13 januari Nota Consequenties en vervolgstappen 2022 Arrest box 3 21 januari Nota bespreekpunten voor besluitvorming 2022 arrest HR box 3 d.d. 21 jan 26 januari Nota Conceptmemo Vierhoek 28/1 arrest 2022 HR box 3 7 februari Nota planning box 3 en richtingennotitie 2022 21 februari Nota bespreking stand van zaken box 3 op 2022 23 februari 4 maart Nota box 3 politieke vierhoek 8 maart en 2022 budgettaire informatie 14 maart Nota bespreking box 3 d.d. 16 maart 2022 17 maart Nota Invorderingsrente bij invorderingspauze VA 2022 21 maart Nota bespreking box 3 d.d. 24 maart 2022 28 maart Nota bespreking box 3 d.d. 30 mar 2022 1 april 2022 Nota bespreking box 3 d.d. 4 april 4 april 2022 Aanbod technische briefing 6 april 2022 Nota conceptstukken box 3 politieke vierhoek 8/4 7 april 2022 Nota Beslispunten box 3 11 april Nota wekelijkse bespreking box 3 d.d. 13 2022 april (Minister) 14 april Beslisnota verzending box 3 brieven 2022 26 april Beslisnotitie box 3-brief 2022 18 mei Nota verwachte uitspraak Hoge Raad box 3 2022 d.d. 20 mei 26 mei Voortgangsnota box 3 2022 9 juni 2022 Voortgangsnota box 3 d.d. 9 juni 24 juni Voortgangsnota box 3 d.d. 24 juni 2022 6 juli 2022 Nota bespreking box 3 d.d. 11 juli 4 augustus Nota bespreking box 3 d.d. 8 augustus 2022 19 augustus Nota bespreking box 3 d.d. 23 augustus 2022 Vindplaats Ziet ook op - 14 september 2022 Wijzigingen pakket Belastingplan Lijst met onderwerpen die wel in nota stonden, maar zijn gelakt als ‘buiten reikwijdte’ Grondslag Vpb (1 mld taakstellend ingeboekt): CFC-maatregel Ter Haar, Pillar II Werkelijke rendement box 3 Verbeteringen huidig toeslagenstel Lijst met onderwerpen die wel in nota stonden, maar zijn gelakt als ‘Financiële en economische belangen van de staat’ Giftenaftrek m Ministerie van Financien Directie Algemene TER INFORMATIE FIscale Poimek Aan de secretaris generaal t b v beoogd staatssecretaris Fiscaliteit persoonsgegevens nota Overzicht fiscale onderdelen Coalitieakkoord Datum 7 januari 2022 Notanummer Aanleiding Allereerst van harte welkom op het ministerie van Financien 2022 0000002935 Bijiagen I U heeft gevraagd om een overzicht van de fiscale punten uit het coalitieakkoord CA Onder de kop toeiichting treft u een overzicht van een seiectle van fiscale maatregelen uit het CA met daarbij een toeiichting op aandachtspunten en of bijzonderheden Daarnaast treft u in bijiage I een overzichtstabel met alle fiscale maatregelen uit het CA In die tabel zijn de budgettaire reeks en een inschatting van de wetstechnische complexiteit en uitvoeringscomplexiteit opgenomen In bijiage II worden relevante uitvoeringsaspecten met betrekking tot het CA nader toegelicht Overzichtstabel fiscale maatregelen coalitieakkoord II Uitvoeringsaspecten Kern • De selectie van maatregeien uit het CA is gemaakt op basis van eventuele beleidsmatige of uitvoeringstechnische aandachtspunten Daarnaast gelden bij enkele maatregelen budgettaire onzekerheden Ook is gekeken naar eventuele politieke gevoeligheid of zeer recente ontwikkelingen bijvoorbeeld box 3 Een belangrijk aspect bij de uitvoerbaarheid is de samenloop tussen beieidsvoorstellen en de inpassing in de ICT systemen Voor dit laatste punt geidt dat nog onzeker is of er tijdig voidoende budget is om de benodigde ICT capaciteit te reaiiseren zie paragraaf financiele middeien Minder capaciteit betekent dat het op orde krijgen van de regeerakkoord Belastingdienst ICT en of reaiiseren van de beleidsagenda kan vertragen Daarbij zijn er iopende dossiers die komende periode veei impact kunnen hebben op de verandercapaciteit van de dienst Bijvoorbeeld de noodzakelijke aanpassingen van systemen aan de AVG en de mogeiijke hersteiacties bij zowel FSV als Box 3 Ook dit kan impact hebben op de planning van de maatregelen uit het coalitieakkoord Het overgrote deel van de maatregelen uit het CA vereist een wetswijziging U wordt op korte termijn geadviseerd over de planning van deze maatregelen en bijbehorende toedeling aan een specifiek wetgevingstraject wetstechnische • • • yi h^ Toeiichting • De onderstaande tabel bevat een selectie van fiscale maatregelen uit het CA waarvoor aandachtspunten of bijzonderheden gelden Deze maatregelen Pagina 1 van 10 1 1122207 00001 worden onder de tabel kort toegelicht Niet fiscale maatregelen die wel de Belastfngdienst raken zijn niet in deze notitie meegenomen Onderwerp Toelichting BOR CA geeft beperkt richting ten aanzien van welke maatregelen concreet genomen kunnen worden ZZP DBA webmodule Nadere duiding nodig m b t de richting die het kabinet op zou willen Grondslag Vpb € 1 mrd taakstellend ingeboekt CFC maatregel Ter Haar en OESO Pillar II Om € 1 miljard te realiseren zijn waarschijnlijk nog aanvullende maatregelen lage VPB tarief schijflengte nodig per 2023 Er ligt een contourennota die naar Kamer Invoeren werkelijk rendement box 3 gezonden kan worden Er moeten nog wel beleidskeuzes worden gemaakt Per 2025 invoeren is ambitieus en compiex Gevolgen uitspraak HR worden in kaart gebracht Leegwaarde ratio box 3 Opbrengst maatregel wordt gebruikt als dekking voor verhogen heffingvrij vermogen De juridische gevolgen van de maatregel moeten nader in kaart worden gebracht onbelaste Verhogen reiskostenvergoeding Beleidsmatig zijn er nog vragen Dit forfait beoogt daarnaast aan te sluiten bij de werkelijke kosten onduidelijk is of de ingeboekte bedragen daar ook bij passen tarief op groente fruit luridisch en uitvoeringstechnisch compiex Suikerbelasting en 0 Onzeker of derving btw verlaging gedekt kan worden met suikerbeiasting in te vullen € 3 Nog miljard lastenverlichting Nog ruimte voor discussie omdat het niet precies is vastgelegd in CA Aanpassen tarifering energiebelasting EB le schijf De energierekening is een politiek gevoelig dossier De voorgestelde maatregeien ieiden gezamenlijk macro tot een lastenverlichting bij de huishoudens Tariefstructuur energiebelasting gas en eiektra Poiitiek gevoelig omdat de maatregel voor verlagen ODE tarief 2e en 3e schijf en afschaffen vrijsteiiing in de energiebeiasting Afschaffen verlaagd tarief Energiebelasting Glastuinbouw inputvrijstelling eiektriciteitsopwekking beperken tot aardgas dat wordt aangewend voor net MRB Pius vlak kilometertarief op basis van kiiometerstand Afbouw vrijsteiiing BPM bestelauto s individuele bedrijven een forse lastenverzwaring kan Ieiden De verlaging van de ODE zal deels bij andere bedrijven neerslaan dan de verhoging van de tarieven in de EB De maatregel is macro lastenneutraai maar voor individuele bedrijven niet Politiek gevoelig door evt werkgelegenheids en C02 weglekrisico s Dit bemoeilijkt mogelijk onderhandelingen met de sector over convenant Daarnaast is sprake van uitvoeringstechnische forse impact Zeer complex betrouwbaarheid handhaving privacy Politiek gevoelig Realisatie per 1 januari 2024 vraagt Pagina 2 van 10 2 1122207 00001 Onderwerp Toelichting herprioritering in de IV planning van de keten auto Politiek gevoelig Samenloop met andere maatregelen en omstandigheden die de Verhogen vliegbelasting luchtvaartsector raken Fiscaie rechtshulp Meer duiding nodig Bezien moet worden hoe dit zich verhoudt tot reeds bestaande rechtsingang en Invordering rente en maximum te stelien aan verhogingen incassokosten ondersteunende voorzieningen Meer duiding is nog aan verhogingen nodig rente en Een maximum stelien incassokosten in absoiute zin betekent dat de relatie tussen de omvang en de looptijd van de schuid enerzijds en de hoogte van de rente anderzijds wordt losgeiaten Daardoorzou voor lage belastingschulden dezeifde bedragen gaan gelden als voor hoge belastingschuiden Dit lijkt op het eerste oog niet logisch Afschaffen schenkingsvrijstelling eigen woning Uitvoerbaar per 2024 Politiek gevoelig BOR • • Samenvatting De bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in de erf en schenkbelasting en de inkomstenbelasting zijn belangrijk voor de continuiteit van bedrijven met name van familiebedrijven omdat voor veel van hen deze faciliteiten essentieel zijn voor het voortbestaan van de onderneming In deze kabinetsperiode wordt in samenhang met de evaluatie van de BOR die in 2022 wordt afgerond onderzocht hoe de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten kunnen worden verbeterd en oneigenlijk gebruik van de regeling kan worden tegengegaan zodat de regeling wordt gebruikt waarvoor deze bedoeld is Aandachtspunten Eerlijker maken en tegengaan van oneigenlijk gebruik kunnen op gespannen voet staan met het eenvoudiger maken van de BOR De uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de huidige BOR is lastig Daarnaast is de maatregel zowel beleidsmatig als wetgevingstechnisch erg complex Valt buiten reikwijdte Pagina 3 van 10 3 1122207 00001 Valt buiten reikwijdte Pagina 4 van 10 4 1122207 00001 Valt buiten reikwijdte Vervolg box 3 Leegwaarde ratio juridtsche risico uitvoering nog bekijken Samenvatting Per 2023 wordt de leegwaarderatio in box 3 afgeschaft waardoor de belasting van bet rendement op verhuurd vastgoed in box 3 meerzal gaan aansluiten bij de praktijk Dit draagt bij aan meer balans in het huidige fiscale regime voor particulieren en beleggers die woningen voor de verhuur financieren in box 3 De opbrengst hiervan samen met een extra budget van € 200 miljoen wordt gebruikt om de vrijstelling in box 3 te verhogen naar ca € 80 000 Aandachtspunten Het uitgangspunt van box 3 is dat bezittingen in aanmerking worden genomen voor de waarde in het economische verkeer Onderzocht moet worden of een heffing waarbij verhuurde woningen op basis van de WOZ waarde worden belast niet in strijd is met het EVRM Onderzocht moet worden of deze maatregel het taakstellende bedrag van € 100 min kan • • waarmaken Verhogen onbelaste reiskostenvergoeding nadere uitwerking onderbouwing nodig Samenvatting Vanaf 1 januari 2024 wordt de onbeiaste reiskostenvergoeding verhoogd De precieze tariefsverhoging wordt nader uitgewerkt binnen de taakstellende budgettaire derving van € 200 miljoen in 2024 en € 400 miljoen per jaar vanaf 2025 • • Aandachtspunten Verhogen van de onbelaste reiskostenvergoeding staat haaks op eerder voorgestelde beleidsopties beperken vanuit milieueffecten overwegingen en loopt vooruit op een evaluatie De vraag is tevens hoe de verhoging van de € 0 19 per kilometer het beste kan worden gemotiveerd Aandachtspunt daarbij is dat de hoogte van de maximale onbelaste reiskostenvergoeding een forfaitaire benadering is van de gemiddelde variabele kosten van een kieine middenklasse personenauto Uit de evaluatie moet nog volgen wat de beste inschatting is van deze kosten Een wijziging vergt ook daarom een goede feitelijke onderbouwing tarief op groente fruit Suikerbelasting en 0 Bezien wordt hoe op termijn een suikerbelasting Ingevoerd Samenvatting kan worden en hoe de btw op groente en fruit naar 0 kan • Pagina 5 van 10 5 1122207 00001 • Aandachtspunten De maatregel is juridisch en uitvoeringstechnisch kwetsbaar onder meer gelet op het fiscale neutraliteitsbeginsel en afbakeningsproblematiek In het CA is geen invoeringsdatum en geen budgettaire reeks opgenomen wat kan impliceren dat de suikertax de btw derving dient te compenseren die afhankelijk van de gekozen reikwijdte fors kan zijn Hetaarbij is onzeker of de derving wel opgevangen kan worden door een suikerbeiasting Voorbeelden van een suikertax uit het buitenland zijn niet uitgesproken succesvol Daarnaast kan er kritiek komen tav de Het doelmatigheid en doeitreffendheid van een btw veriaging oa CPB IMF effect op de prijs per product zal beperkt zijn terwiji de derving van beiastinginkomsten fors zal zijn Nog in te vullen C 3 miljard lastenverlichting Samenvatting € 3 miljard lastenverlichting voor middeninkomens vanaf 2023 In het CA wordt benoemd dat de arbeidskorting wordt verhoogd en dat zelfstandigen daarmee ruimschoots worden gecompenseerd voor verlaging van de zelfstandigenaftrek Daarnaast is benoemd dat de ouderkorting wordt verhoogd Aandachtspunten doordat invulling van het pakket aan lastenverlichting niet concreet is opgenomen in het CA laat dit mogelijk meer ruimte voor discussie Wel is er een doorrekening van SZW met nadere invulling Grootste • • post is een lastenverlichting van € 2 7 miljard in de arbeidskorting De doorrekening bevat echter ook enkele lastenverzwaringen schijf halveren jonggehandicaptenkorting inkorten eerste Aanpassen tarifering energiebelasting EB schijf Samenvatting het tarief op aardgas in de 1 schijf in de EB wordt in de periode 2023 2028 verhoogd met 5 23 cent m^ het tarief op elektriciteit in de EB wordt in de periode 2023 2028 verlaagd met 5 23 cent KWh Daarnaast komt een regeling om de prijsstijging a g v de bijmengverplichting van groengas te compenseren door de belastingvermindering te verhogen hiervoor is 225 min per jaar opgenomen Aandachtspunten de energierekening van huishoudens is een politiek gevoelig onderwerp Naar verwachting zal de energierekening ook de komende jaren in de belangstelling staan o a door prijsschommelingen bijv van aardgas de opioop in de ODE en de hierboven beschreven maatregel De hierboven beschreven maatregelen geven structureel een lastenverlichting van 862 min p j echter zal de maatregel ook tot een herverdeling tussen huishoudens en bedrijven onderling leiden • • Tariefstructuur energiebelasting en • gas en elektra verlagen ODE tarief 2^ 3^ schijf en afschaffen vrijstelling in de energiebelasting Samenvatting de tariefstructuur van de energiebelasting wordt minder degressief gemaakt door de tarieven in de hogere verbruiksschijven gas en elektriciteit te verhogen De budgettaire opbrengst is taakstellend 250 miljoen euro in 2023 en 500 miljoen euro in 2024 en verder ODE tarief 2 en 3^ schijf elektriciteit worden verlaagd per 2023 met een taakstellende derving van 250 miljoen euro in 2023 en 500 miljoen euro in 2024 en verder De vrijstelling en teruggaafregeling in de energiebelasting aardgas en elektriciteit voor Pagina 6 van 10 6 1122207 00001 • metallurgische en mineralogische precedes wordt per 1 januari 2025 afgeschaft De budgettaire opbrengst bedraagt in 2025 78 miljoen euro Aandachtspunten De verhoging van de tarieven op gas en elektriciteit in de EB volledig worden gecompenseerd met een verlaging in de tarieven van de ODE elektriciteit en is daarmee lastenneutraal Desalniettemin zal deze schuif Dit kan voor tot herverdeling ieiden tussen de energie intensieve bedrijven individuele bedrijven tot een grote lastenverzwaring Ieiden Ook het afschaffen van de vrijstelling kan voor individuele bedrijven tot een grote lastenverzwaring Ieiden Afschaffen verlaagd tarief in de energiebelasting voor inputvrijstelling elektriciteitsopwekking glastuinbouwbedrijven beperken tot bepaalde aardgas Samenvatting afschaffen verlaagd tarief energiebelasting voor de inputvrijstelling elektriciteitsopwekking beperken glastuinbouwbedrijven tot het aardgas dat wordt aangewend voor de productie van elektriciteit dat wordt geleverd aan het net Aandachtspunten de sector en dan met name de extensievere kleinere bedrijven zullen mogelijk wijzen op de werkgelegenheids en C02 wegiekrisico s die afschaffing verlaagd tarief energiebelasting kan hebben polltiek gevoelig Daarnaast wordt tussen Rijk en sector onderhandeld over verlenging van een glastuinbouwconvenant waarbij beoogd is afspraken te maken die moeten Ieiden tot C02 reductie in de sector Dit bemoeilijkt de onderhandelingen Daarnaast heeft de beperking van de inputvrijstelling forse impact op de uitvoering • • MRB Plus • vlak kilometertarief op basis van kilometerstand Samenvatting In 2030 wordt een MRB Plus kilometerbeprijzing ingevoerd met een vlak kilometertarief voor alle personen en bestelauto s Dit betekent dat gebruikers van elektrische en fossiele auto s beiden gaan meebetalen aan het weggebruik • Aandachtspunten Het is een zeer omvangrijke aanpassing en vooral de uitvoering kent risico s op hetterrein van handhaafbaarheid fraude kosten en dooriooptijd van het hele traject Zo moet er een systeem bedacht worden om het aantal gereden kilometers betrouwbaar te registreren De RDW heeft al aangegeven dat de huidige tellerstand registratie te fraudegevoelig is Over de mogelijke inwerkingtredingsdatum zijn in de voorbereidlngsfase van het CA door Belastingdienst en RDW nog geen definitieve uitspraken gedaan De meetvoorziening brengt privacyvraagstukken mee Daarnaast is een belangrijk aandachtspunt wie de regie krijgt over de uitwerking van de kilometerbeprijzing Tenslotte dient een budget voor aanloopkosten aan de FIN begroting kunnen toevoegen tekstueel wel in CA maar niet in de budgettaire tabel opgenomen Op deze manierzou het ook logisch zijn om de regie op dit project bij Financien te houden Afbouw vrijstelling BPM bestelauto s • • Samenvatting de vrijstelling BPM bestelauto s wordt vanaf 2024 afgeschaft Aandachtspunten deze maatregel vergt aanpassingen in de systemen voor de autobelastingen van de Belastingdienst Om de noodzakelijke automatiseringscapaciteit beschikbaar te maken moeten andere aan de Pagina 7 van 10 7 1122207 00001 Tweede Kamer toegezegde aanpassingen naar verwachting worden vertraagd Dit wordt bij de uitwerking verder in kaart gebracht waarna u hierover een beslispunt krijgt voorgelegd Verhogen vliegbelasting Samenvatting De vliegbelasting wordt per 2023 verhoogd zodat de budgettaire opbrengst met € 400 min per jaar toeneemt Aandachtspunten Politiek gevoelig Tegenstanders wljzen o a op effecten COVID 19 op de sector en samenloop met andere maatregelen die de luchtvaartsector taken voorstanders vragen juist om hogere tarleven en of verdere differentiatie van tarieven businessclass veelvllegers De grondslag om de benodigde tariefsverhoging per ticket te bepalen gegeven de van € 400 mln is door COVID voor discussie vatbaar opbrengst • ■ Fiscale rechtshulp • • Samenvatting Er wordt een laagdrempelige onafhankelijke fiscale rechtshulp naar het model van de Taxpayers Advocate Service TAS opgerlcht De TAS is een onafhankelijk orgaan binnen de Internal Revenue Service IRS dat opkomt voor de rechten van belastingplichtigen die vallen onder de reikwijdte van de Taxpayer Bill of Rights Aandachtspunten Ten aanzien van het oprichten van een nieuwe instantie voor rechtsbescherming van burgers bij fiscale zaken moet worden onderzocht hoe zich dit verhoudt tot reeds bestaande rechtsingangen en voorzieningen Kritische geluiden zijn dat het versnippering kan opieveren wat leidt tot onduidelijkheid bij burgers waar kunnen ze terecht voor welke vraag en dat bureaucratie met bureaucratic wordt bestreden De Commissie Praktische rechtsbescherming toonde zich in haar rapport kritisch op het idee van een Nederlands equivalent van de TAS Znvordering Samenvatting • De opstapeling van schulden wordt tegengaan door een maximum te stellen aan verhogingen • Aandachtspunten rente Het coalitieakkoord maximum in te stellen aan verhogingen en incassokosten beschrijft het voornemen om een rente en incassokosten Aandachtspunt hierbij is dat onder het huidige recht de invorderingsrente in rekening gebracht wordt indien wordt betaald na de geldende betaaltermijn Bij de berekening van de verschuldigde invorderingsrente is er thans een samenhang tussen de openstaande belastingschuld de termijn dat het te betalen bedrag openstaat en het invorderingsrentepercentage Hoe hogerde openstaande belastingschuld en hoe groter de overschrijding van de betalingstermijn hoe hoger de te betalen invorderingsrente zal zijn Als dit wordt iosgelaten zou dit onevenwichtige effecten kunnen hebben Voorts zijn de in de Kostenwet invordering rijksbelastingen opgenomen kosten in de Leidraad Invordering 2008 reeds gemaximeerd Box 2 • Samenvatting Aanpassen versoepelen van het wetsvoorstel excessief lenen bij de eigen vennootschap door het verhogen van het maximumbedrag van Pagina 8 van 10 8 1122207 00001 € 500 000 naar€ 700 000 Dit wetsvoorstel beoogt het tegengaan van belastinguitstel en afstel dat zich voordoet in box 2 doordat aanmerkelijkbelanghouders lenen bij hun eigen vennootschap in plaats van beiast dividend uit te keren of loon te betalen 500 000 Wanneer de lening meer in het huidige wetsvoorstel nog € bedraagt dan het maximumbedrag wordt het meerdere beiast als inkomen uit aanmerkelijk belang in de inkomstenbelasting De beoogde inwerkingtreding van het wetsvoorstel is 1 januari 2023 • De nodige politieke aandacht kan worden verwacht op dit onderwerp • Verschillende partijen hebben eerder gepleit voor een lager maximumbedrag dan€ 500 000 Schenkingsvrijstelling eigen woning Samenvatting In het coalitieakkoord is afgesproken dat de schenkingsvrijstelling eigen woning per 2024 wordt afgeschaft • Aandachtspunten De schenkingsvrijstelling staat al langer ter discussie Capaciteit bij de Belastingdienst voor het afschaffen van de schenkingsvrijstelling is beschikbaar vanaf 2023 Dit maakt verwijdering mogelijk per 1 januari 2024 Mogelijk voIgt vanuit de politiek de vraag om snellere afschaffing van de schenkingsvrijstelling • Financiele middelen Overzicht A Regeerakkoord mln 2022 fiscale rechtshulp B 2023 2024 2025 2026 struc strucinjaar Voorziening laagdrempelige 3 7 10 14 14 14 2025 50 70 85 85 0 0 2026 200 600 600 600 600 133 2032 Uitvoeringskosten C Dienstverlening Wau ICT Rijks breed waarvan • Belastingdienst PM PM PM PM PM PM Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de voor de Belastingdienst relevante intensiveringen uit het coalitieakkoord • Reeks A is bestemd voor laagdrempelige fiscale rechtshulp en directe fiscale bijstand aan burgers • Reeks B is bestemd voor de uitvoering van de fiscale maatregelen in het Europese wetgeving en nieuwe lastenmaatregelen gedurende De middelen zijn nagenoeg conform aanvraag maar slechts incidenteel toegekend Dit terwiji de uitvoeringskosten vaak structureel doorlopen Reeks C betreft de middelen die rijksbreed zijn gereserveerd voor de verbetering van de uitvoering en dienstverlening Werk aan Uitvoering Tot en met 2032 is er£ 600 min per jaar beschikbaar daarna loopt de reeks af coalitieakkoord de komende kabinetsperiode • naar € 133 min Het is nog onbekend weik deel voor de Belastingdienst is en welk proces om tot vrijgave te komen wordt gevoigd Het is reeel dat de Belastingdienst daarmee minder middelen krijgt dan gekwantificeerd en gevalideerd door EY in het rapport Werk aan Uitvoering € 219 min o Dit is een risico voor de ambities op het gebied van onder meer ICT ontwikkeling minder capaciteit betekent dat het op orde krijgen van de Pagina 9 van 10 9 1122207 00001 Belastingdienst ICT en of realiseren van de beleidsagenda kan vertragen het keren van de daling in het niveau van toezicht en de ontwikkeling van vakmanschap Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden Niet van toepassing Pagina 10 van 10 10 1122207 00001 in itantfen in min 1 t 2 1 3 ■ m b HldovciftiechMi BtJrijven «n ond«iiienn 2ns «iiuc 1 68 999 Box 2 a B7 HOR D 0 0 0 a ZA Q 86 172 258 605 1 000 l OCW 1 00 p i w y l S 0 CFC PiMar II 1 6 0 | 24e fOBlrchlin^] 4 4 1 00 2 2W ^20P aop 2 w 8PQ eoQ SOP BOO Wrt h buJjaBarra tab^r ra P8A 2 I i68 1 258 8 0 V€imog«n 150 TJia ■ Par] taTnjwgbbhaPB’ Wog gun wincrita wwilMhg 358 265 482 Valt buiten reikwijdte 1 1 Bal rtan 1 3 Vathegar haffinavrij vaifnegan bex 3 1 4 AfK I S QVB niit w^Pir^^ir^ 3 3 1 I IVa^rtfcoK3 • raa ’ 9V V«il4 TaDaksa«ij niaf cs 10 auto t aor tan pikjt Afsthiffjr mi4d«rin}»rigalirg 3 3 r 4 r 0 100 loo 10b iw 0 IDO 200 300 300 Bepirfct tomplat Naar verwachting baperkte rmpact 0 8 15 152 j^irktjornpliK Uiittoerbaai Hi« caoipltx Param«ur aff4n 4eh8r lurtq»vrijitelling g ggn wonina VarhBqaa enbiljila raiakaitennar^aJjiig 0 450 450 450 450 505 607 •562 562 0 145 3GS 4S4 434 Hi«t «on^plei ParAmei r Beperkt comprex 0 •eo 119 ITS 178 Bgpttkt complex 0 300 300 300 300 B«pstkt temple 0 2tn 0 0 170 32 9 Effect nominale pramie 0 •192 22S ass 208 mtanc»mp4fitaiii pramie i^cHn turjara □ 362 256 394 1 453 3 478 3 900 Overige laiban lACK aekfcira imeuwe 52 Afscriaffer verFitrurdsrheffing vanaf 2023 ByaliE 2024 LaslenvetlicMing mndijeninkomars 6 KlimaatlBsten Inijustne ers sn jypji gTgj 4 3GS 3 149 0 0 55 1 561 Beperkt compiax UitvaifBaar 900 1 420 1 710 I4iet csmpifx Niflt camplex Mag geen carerata invijllrng fiaq gain ccnefala inv jlliig Q 3 00B 3 000 3 000 3 000 0 141 337 ■605 111 0 ss 7S J5J J54 0 0 6 0 0 83 Tatiefaltueluu D ^4 Va1 gMlsiiefO[7Eie«n 34«hyfj4leklre i 5 Oalirvik anualgp rratie 1 lerrri 0 » A^schaffan wnj tgihngen EB EB tFlUor5i |[gM4n« ^4j 75 mini inine alo^ischa eri retalbfgiscrte prccedss Cebounde ompet inp Stbuif engfgietielaktLpg M 6 10 V4n ilgUricHeiQ If Bchijf fttklrinUit ^5 23 4} 75 D 0 24 0 9 sb» 25 l Khijf gax 0 0 Neg keiiMste nisVan Mpfd naHg puz24 «A «m atilijkf vardallnj 500 500 Nog iiauaed t« rnaka n puaaien bffl eedoke xard^ing S 7S • 0 7S 79 30S 364 637 3S4 637 •694 MM 305 2 ■27S 474 ■ 7S 247 2 ■ 0 ^0 500 0 le 4chi f 1 246 470 Optopapde CD2 Tinirruinpriis fmoai badtm in de mi kt rsndar dal hij gaat vf v 5W H 0 0 0 0 0 0 225 225 225 225 12 Cebraik tnvelap nratir Baftnant landbauir 20VQ 225 min UndgebfUik 6 U iWKK BiW4m wn^u 0 225 aas 225 225 0 0 US 133 6 6 0 rL|DD 100 RedalKjkmnpbx ^enoopdig 0 0 0 •45 •33 blOtlilUH 0 •400 •617 •751 S4l P 0 0 0 ft P 6 217 351 141 0 400 400 1400 ^4W 0 50 50 eo so 0 50 fkm slaiid Bapatkl eempla ’ 8t 0 Afscbaffen xeilaagd tarief glastuinPouiv 6 iS Bap4rt tcqmpC«E a^1 oa^la Cemptps^itg enefgpgiekgning grpen gas BijffiangvPfpltchUng groan gai • B«pprtti| xrpU x ISiat cemplax Biparkl cplnplqx •• 11 kl4 • Cbrfkptei 0 ^ansehtrpin OOZ htThrtg Iridwtgb 89 CBftipWt 0 g ^ 7 yaiw^thtina i «parM| Irtia^ ■ 0 5 1 t 400 Jjleti i budaetuae Zorg Eneer IftB premie 5 tealafciipjibti 0 5^ Suikaibtlamna an BTW cp qroaote 4 4«ri cemptu LpA hHibaar mb dliact wonR 08ft r^ mttgeiukxHr rroetiyk Eaparkt complai mpl x an endanoak «f btRuut t 4swmi»wrdefi» Kan tan ksvta gaan van andarq 6 14 Vrijilalling bpm bwt«l»ijtq nspr OH in 2026 Saperkl cemplax iverkfaarrihadsn bl] da Ceperktcaniplax lariefjKiling door 847 Verhi^kKvliBgbalastmg MOO mH» bAksH lMdl Pai^niatar jngMvikAaid I lffisi unuur en snnd^ite 6 IS Verhoger budget 6IA 50 50 50 BaparM cempla Aftaakeiijk van votmaeving 6 19 Verncgar bJdgat JilflAfAWL 0 0 0 30 30 Baparkt ccmplax Afhankaii]k van vatmgtking Oveng 0 0 0 0 0 6 20 lei Tataal SDE ODE 0 0 0 0 0 B 1375 1430 1679 4T0 11 1122207 00001 EERSTE BEELDEN UITVOERINGSASPECTEN COALITIEAKKOORD BD Aangeleverd door UHB Algemene noties • Het coalitieakkoord zet in op een sterke overheid een ■ overheid die betrouwbaar dienstbaar In relatie burgers en overheid gaat het om dichtbij en rechtvaardig is Veel aandacht voor uitvoerbaarheid en voor beoordeling van wetten op eenvoud maat en uitvoering Waar mogelijk krijgen professionals in de uitvoering menselijke meer beslisruimte Hardheidsclausules in de wet • Uitwerking en verdere concretisering gaan tijd een aandacht vragen {in het verlengde van WaU POK en TCU Fiscale maatregelen uit het Regeerakkoord • Dossiers met grootste impact Auto • • • en AOV AOV ZZP en mrb plus Box 3 ZZP waarbij inwerkingtreding mrb plus verderte onderzoeken en in leder geval niet deze Inkomensheffing kabinetsperiode Uitwerking en voorbereiding wel op korte termijn door te zetten Verder veel maatregelen met beperkte re impact Wetgevingspakket op de korte termijn 2023 2024 vooral veel parameters en kleine maatregelen Bij de uitwerking moet verdere beoordeling plaatsvinden van samenloop met andere wetsvoorstellen die los staan van het coalitieakkoord • Opietpunt dat impact generieke ketens nog verder is uit te werken evenals de impact op toezicht en dienstverlening Samenhang met Toeslagen vanaf 2023 start stapsgewijze hervormingen huurtoeslag en kinderopvangtoeslag Primaire verantwoordelijkheid bij DG Toeslagen naar verwachting wel metforse impact op de Belastingdienst IV CAP KI S etc Douane wetgevingspakket met alleen parameters en kleine maatregelen 2023 2024 Lopende trajecten niet uit het Coalitieakkoord van basis op orde tot perspectief burgers en bedrijven Belangrijk om dit goed naast elkaar te zetten en te bezien • • • Financieel • • maar minder dan in kaart gebracht in rapport kwantificering Werk aan Uitvoering Geld voor uitvoering maatregelen regeerakkoord is niet structureel Extra middelen voor de uitvoering Specifieke dossiers • Mrb plus forse impact voor de keten auto Met Belastingdienst en RDW moet worden uitgewerkt op welke manier een mrb plus variant uitgevoerd kan worden en op welke termijn dit inpasbaar is Een vorm van kilometerbeprijzing past niet in het nieuwe MRB systeem van de Belastingdienst Daarvoor verschilt de voorgestelde vormgeving te veel ten opzichte van de huidige mrb Het lijkt erop dat het opzetten van een nieuw system met het toekomstige gemoderniseerde IV landschap eenvoudiger is dan integratie in het nieuwe MRB systeem Opietpunt is het doenvermogen van autobezitters als meer kilometers worden gereden dan vooraf ingeschat kan dat tot onverwachte extra kosten leiden en tot financiele problemen als iemand daar niet op is voorbereid • c q geen financieie buffer heeft om dat op te vangen Afbouw vrUstellinQ BPM bestelauto s invoering staat gepland voor 2024 Tijdens de voorbereidingen voor het Coalitieakkoord is reeds gesignaleerd dat dit tot stapeling in het portfolio van de keten auto leidt waarbij een nadere keuze nodig is welke ingeplande ook politick relevante vernieuwings en moderniseringstrajecten op een later moment worden gerealiseerd • Box 3 forse impact voor de keten inkomensheffing Afgeiopen jaar is ai veel energie gestoken heffing naar reeel rendement Verdere uitwerking bouwt daarop door Inwerkingtreding 2025 stelt harde voorwaarden aan wetgevings tijdpad en zet spanning op tjidige realisatie gewenste inpassing in de vooringevulde aangifte Bij realisatie Box 3 zijn naast min of meer reguliere aanpassingen die in de Belastingplan Fvw wetcycli meelopen geen andere grote re beleidsinitiatieven in de keten inkomensheffing realiseerbaar in de uitwerking van een 12 1122207 00001 • Afschaffen leecwaarderatio technisch reaiiseerbaar om terug te vallen op 100 Daarmee gaat de belaste waarde echter uit de pas lopen met de WOZ waarde lagere verhuurde waarde in het economisch verkeer • AOV ZZP forse impact voor de keten inkomensheffing keuzes in de vormgeving mede afhankelijk van nog te maken Vanuit perspectief uitvoering belang bij een zo gestroomlijnd mogelijke variant Invoering niet deze kabinetsperiode Verdere uitwerking moet wel worden gestart • Arbeidsmarkt coaiitieakkoord zoekt aansluiting bij SER Advies MLT Eerder is reeds vastgesteld dat dat vanuit uitvoeringsperspectief op een aantal onderdelen zeer problematisch is o a voor • • vormgeving AOV ZZP conform advies Stichting van de Arbeid en minimumuurtarief ZZP ers Invulling 1 mrd Vob CFC maatregel Ter Haar zou inhoudelijk en uitvoeringstechnisch samenlopen met aanpassingen voortvioeiend uit internationale afspraken Wenselijkheid haalbaarheid is vanuit dat perspectief nader te bezien Aanoak schuldenoroblematiek doorwerking naar aanpak inning moet bij de verdere uitwerking in kaart worden gebracht 13 1122207 00001 «sl2 Ministerie van Pinancien Directle Algemene TER BESLISSING Fiscale Politiek Aan de staatssecretaris van Financien de staatssecretaris van Financien Fiscaliteit en Belastingdienst Toeslagen en Douane ter info persoonsgegevens nota Planning fiscale wetgeving 2022 2025 Datum 10 Januari 2022 Notanummer Aanleiding Bijgaand treft u een voorstel voor een planning van de uitwerking en parlementaire behandeling van fiscale maatregelen voor de periode 2022 2025 Deze nota bevat een voorstel voor de toedeling van de maatregelen uit Met coalitieakkoord CA aan een bepaald wetstraject inclusief planning Daarnaast bevat deze nota een overzicht van lopende en toekomstige wetstrajecten die 2022 0000004845 BiJIagen I Toedeling maatregelen CA en overzichten fiscale wets voorstellen maatregelen TIjdpad proces Belasting plan II losstaan van het CA De planning is gebaseerd op de maatregelen uit het coalitieakkoord in samenspraak met de uitvoering Hierbij heeft nog geen integrale afweging plaatsgevonden over onder meer het IV portfolio Methode toewijzen fiscale maatregelen aan wetstraject Het uitgangspunt is om fiscale wetgeving waar mogelijk te spreiden grotere maatregelen krijgen hun eigen wetstraject terwiji kleinere Beleidsmatig meer technische maatregelen in een fiscale verzamelwet kunnen worden opgenomen Een speciale positie heeft het jaarlijkse pakket Belastingplan dat kan bestaan uit wetsvoorstel Belastingplan en losse wetsvoorstellen vaak gericht op invoering per 1 januari van het aankomende jaar of 1 januari van een later jaar een de wetgeving en de inwerkingtreding een bepaalde voorbereidingstijd voor de uitvoering nodig is Maatregelen kunnen worden opgenomen in het pakket Belastingplan als wordt voldaan aan een van de volgende uitgangspunten Er bestaat een Europeesrechtelijke verplichting voor een bepaalde inwerkingtredingsdatum Er bestaat een budgettaire noodzaak voor een bepaalde inwerkingtredingsdatum wanneer er tussen aanname van • f • • • L^ Er bestaat voor de reparatie van jurisprudentie noodzaak voor een bepaalde c y’ inwerkingtredingsdatum Er bestaat politieke noodzaak voor een bepaalde inwerkingtredingsdatum Bij het opstellen van de planning is uitgegaan van bovenstaande uitgangspunten Pj u ‘ Relevant is vooral dat de meeste maatregelen in een wetstraject terechtkomen vanwege de budgettaire afspraken uit het coalitieakkoord Dit betekent dat veel maatregelen opgenomen moeten worden in het pakket Belastingplan 2023 en dat van spreiding van wetgeving dit jaar niet veel sprake kan zijn Dit 1 14 1224758 00002 onderstreept het belang om op korte termijn een brief aan de Tweede Kamer te versturen Daarvoor zullen wij u binnenkort een concept voorleggen Overzicht lopende en toekomstige wetgeving van andere departement met impact op de Belastingdienst De inventarisatie van lopende en toekomstige wetgeving van al dan niet uit het CA andere departementen met impact op de Belastingdienst loopt Bij de aanbieding van de nota met de inventarisatie maatregeien CA is eerder aangegeven • Een belangrijk aspect bij de uitvoerbaarheid is de samenloop tussen beleidsvoorstellen en de inpassing in de ICT systemen Voor dit laatste punt geldt dat nog onzeker is of er tijdig voldoende budget is om de benodigde ICT Capaciteit te realiseren Minder capaciteit betekent dat het op orde krijgen van de Belastingdienst ICT en of realiseren van de beleldsagenda kan vertragen • Daarbij zijn er lopende dossiers die komende periode veel impact kunnen hebben op de verandercapaciteit van de Beiastingdienst Bijvoorbeeid de noodzakelijke aanpassingen van systemen aan de AVG en de mogelijke herstelacties bij zowel FSV als Box 3 Ook dit kan impact hebben op de planning van de maatregeien uit het CA Beslispunten Beslispunt 1 opname maatregeien coalitieakkoord in wetstrajecten Bent u akkoord met het voorstel in de bijiage voor de opname van de maatregeien uit het CA in de desbetreffende wetgevingstrajecten j LLci Daarnaast vindt u in de bijiage een visuele weergave van de tijdpaden van de wetsvoorstellen een ook los van het CA overzicht van alle lopende en toekomstige wetsvoorstellen en per verzamelwetsvoorstel de indeling op maatregelenniveau Toelichting Belastinaolan • Voor maatregeien waarvoor budgettaire gevolgen zijn ingeboekt voor het jaar 2023 geldt dat het snelste en bijna onvermijdelijke wetgevingstraject het Belastingplan 2023 is Dit traject gaat normaal gesproken op 1 februari van start met de startbijeenkomst gevolgd door onder andere beslisnota s voor de bewindspersonen • Voor maatregeien uit het coalitieakkoord waarvan het niet nodig is dat ze per 1 1 2023 in working treden stellen wij voor ze dat deze een zelfstandig wetstraject volgen of indien ze daar te klein voor zijn meelopen in de Fiscale verzamelwet 2024 of 2025 • Flet is mogelijk dat gaandeweg het traject blijkt dat het verstandig is om ook andere maatregeien dan die uit het coalitieakkoord toe te voegen aan het Belastingplan 2023 Flierover wordt u dan uiteraard te zijner tijd om een beslissing gevraagd Fiscale verzamelwetten Op dit moment wordt tevens gewerkt aan het indienen van de Fiscale verzamelwet 2023 Fvw23 en het opstellen van de Fiscale verzamelwet 2024 Pagina 2 van 6 15 1224758 00002 Fvw2024 De Fiscale verzamelwet bestaat uit maatregelen met een veelal technisch karakter zonder grote tijdsdruk Fvw23 U bent eerder via een separate notitie gevraagd om uw akkoord op bet behandelen van de Fvw23 in de MR Wij hebben geen maatregelen uit het CA aan Inwerkingtredingsdatum is per 1 januari 2023 De maatregelen uit de Fvw23 zijn opgenomen in het overzicht in de bijiage dit wetstraject toebedeeld Fvw24 • Voor de Fvw24 is recent een eerste inventarisatie van de maatregelen gemaakt zie het overzicht in de bijiage Wij zullen u op korte termijn nader informeren en vragen te beslissen over het daadwerkelijk opnemen van deze maatregelen in de Fvw24 Voor nu is relevant dat de in het overzicht opgenomen maatregelen technisch van aard zijn en niet raken aan de maatregelen uit het CA • Daarnaast wordt voor enkele maatregelen uit het CA voorgesteld deze voorlopig in de planning te zetten voor opname in de Fvw24 U wordt later inhoudelijk over deze maatregelen geinformeerd en gevraagd definitlef te besiissen over opname in de Fvw24 Lopende en aankomende wetstraiecten In dit overzicht in de bijiage treft u wetstrajecten aan die al lopen Europeesrechtelijke verplichtingen een logisch moment separaat geinformeerd name om Het gaat met Over deze wetstrajecten wordt u op Beslispunt 2 uitstel wetsvoorstel Kwalificatiebeleid rechtsvormen Bent u akkoord met een jaar uitstel voor de indiening van het wetsvoorstel Kwalificatiebeleid rechtsvormen naar de Tweede Het nieuw beoogde moment voor verzending Kamer is dan het derde kwartaai van 2023 Om de impact van het arrest m b t box 3 te kunnen verwerken en mede gezien de capaciteit die noodzakelijk is bij andere wetsvoorstellen die per 1 januari 2023 in working moeten treden is een herprioritering noodzakelijk gebleken Om die reden stellen wij voor de indiening van het wetsvoorstel kwalificatiebeleid in de tijd uit te stellen De keuze voor deze herprioritering is mede ingegeven door het feit dat dit wetsvoorstel geen budgettaire consequenties heeft dus een latere inwerkingtreding vereist geen dekking De oorspronkelijke planning na eerder uitstel was om het wetsvoorstel kwalificatiebeleid rechtsvormen in September 2022 naar de Kamer te sturen Het bevriezen moeten leiden een van dit wetsvoorstel met een jaar zou niet tot veel weerstand omdat het wetsvoorstel slechts voorziet in de behoefte van beperkte groep binnen de fiscale praktijk Beslispunt 3 Conceptplanning Belastingplan 2023 en afstemming daarvan met griffies Eerste en Tweede Kamer en afdeling advisering Raad van State Wij adviseren u om ermee akkoord te gaan dat zoals gebruikelijk ambtelijk overleg wordt gevoerd met de Afdeling advisering van de Raad van State Afdeling en de griffie van de Tweede Kamer om overeenstemming te bereiken over het te n volgen behandelschema Pagina 3 van 6 16 1224758 00002 Toelichting • Er vindt jaarlijks op initiatief van ambtelijk Financien vroegtijdig overleg met de Afdeling en de griffie van de Tweede Kamer plaats over een werkbaar tijdpad Voor de Afdeling gaat het bijvoorbeeld om het delen van een lijst met onder\werpen en conceptwetteksten Voor de Tweede Kamer en later ook de Eerste Kamer gaat het om het tijdpad voor de behandeling Voor de Tweede Kamer wordt dat tijdpad vervolgens in een procedurevergadering vastgesteld De Eerste Kamer stelt vervolgens het tijdpad vast op basis van het tijdpad van de Tweede Kamer Informatiepunt 1 separaat overzicht voor belastingverdragen De bilaterale belastingverdragen die Nederland sluit met andere landen zijn niet in het overzicht opgenomen Het verloop van de onderhandelingen en de timing van de Kamerbehandeling laat zich niet goed plannen waardoor de verdragen zich minder lenen voor opname In een wetgevingsoverzicht Wei zullen we u in de komende weken apart informeren over de stand van zaken van lopende verdragsonderhandelingen en het onderhandelplan voor 2022 Dit in het kader van de aan de Tweede Kamer toegezegde jaarlijkse brief over verdragsonderhandelingen Wij zullen u vervolgens tussentijds blijven informeren over relevante ontwikkelingen op specifieke onderhandeldossiers en in het najaar opnieuw een intern overzicht sturen van de algehele stand van zaken Informatiepunt 2 doeltreffend en doelmatigheid doenvermogenscan bij nieuwe wetgeving CW3 1 en Wij maken van de gelegenheid graag gebruik om u mee te nemen in twee belangrijke aspecten bij nieuwe wetgeving Doeltreffendheid en doelmatigheid • CW3 1 Artikel 3 1 van de Comptabiliteitswet 2016 CW3 1 schrijft voor dat alle beleidsvoorstellen een toelichting moeten bavatten op de doelstellingen doeltreffendheid en doelmatigheid die worden nagestreefd beleidsinstrumenten die worden ingezet en • de de finandele gevolgen voor Rijk of maatschappelijke sectoren Daarnaast bevatten alle financieel significante voorstellen een evaluatieparagraaf met toelichting of en hoe het voorstel zal worden geevalueerd • Per november 2021 worden Kamerbrieven met financieel voorstellen 20 min significante voorzien van een kader waarin alle CW3 1 aspecten en evaluatie toegelicht worden • Voor wetgeving geldt dat de toelichting onder herkenbare koppen komt te Over de praktische vormgeving zijn we nog in gesprek in ieder geval zal per maatregel de doeltreffendheid doelmatigheid en evaluatieparagraaf expliciet aan bod komen Het kan daarmee dus gebeuren dat een minder positieve beoordeling van de staan in de Memories van Toelichting • doelmatigheid of doeltreffendheid in de Memorie van Toelichting landt Door in een zo vroeg mogelijk stadium de doeltreffend en doelmatigheid van de maatregelen tegen het licht te houden kunnen verrassingen voorkomen worden en kan nagedacht worden over aanpassingen aan de vormgeving van maatregelen Pagina 4 van 6 17 1224758 00002 Doen vermogenscan • Voor de maatregelen in het Belastingplan voeren we een doenvermogenscan uit Dat is een inschatting van de mate waarin voorstellen doenlijk zullen zijn voor de betreffende burgers en ondernemers Ook worden mogeiijkheden om de doenlijkheid te verhogen in kaart gebracht en waar mogelijk verwerkt in het voorstei • De belangrijkste bevindingen uit dit worden scanproces meegenomen in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel Als eerste zai een quick scan worden gedaan om een eerste inschatting te maken van de doenlijkheid voor burgers en ondernemers en de mogeiijkheden om deze door aangepaste vormgeving van maatregelen te verbeteren Wanneer doenlijkheid een zorgpunt is zal vervolgens een uitvoeriger analyse worden gedaan Hierbij zal ook de Belastingdienst worden betrokken • Bij de nieuw te ontwikkeien invoeringstoets toepassing circa een jaar na invoering van nieuwe wetten kan getoetst worden in hoeverre de voorspellingen uit de doenvermogenscan overeenkomen met de uitwerking in de praktijk Toelichting wetsvoorste kwafificatiebeleid rechtsvormen Het wetsvoorstel kwalificatiebeleid rechtsvormen wordt hieronder kort toegelicht • In Nederland wordt bij het kwalificeren van buitenlandse rechtsvormen gebruikgemaakt van de methode van rechtsvormvergelijking In deze methode worden de civielrechteiijke kenmerken van de rechtsvorm van een naar buitenlands recht opgericht lichaam vergeleken met Nederlandse rechtsvormen van bijvoorbeeld de nv bv stichting maatschap Indian voldoende equivalence met een commandltaire vennootschap etc Nederlandse rechtsvornn bestaat wordt dat buitenlandse lichaam in Nederland fiscaal op dezelfde wijze behandeld • • dat wil zeggen transparent of niet transparant zeifstandig belastingplichtig Een kapitaalvennootschap zoals de nv of de bv heeft rechtspersoonlijkheid en is zeifstandig belastingplichtig Onder het huidige fiscale recht is een personenvennootschap fiscaal transparant voor o a de inkomsten vennootschaps en dividendbelasting Dit betekent dat nietde personenvennootschap zeifstandig belastingplichtig is maar de participanten in die vennootschap belastingplichtig zijn met betrekking tot het resultaat uit die personenvennootschap • Het wetsvoorstel bevat kort gezegd I de volgende maatregelen de huidige methode van rechtsvormvergelijking wordt in de verschillende wetten verankerd it voor situaties waar de methode van rechtsvormvergelijking geen opiossing biedt wordt een aanvullende methode voor het kwalificeren van buitenlandse rechtsvormen in de wet opgenomen iii de belastingplicht voor de commandltaire vennootschap in de vennootschapsbelasting wordt afgeschaft inclusief overgangsrecht dit betekent dat de fiscale mismatch die in veei grensoverschrijdende situaties kan ontstaan wordt opgelost een fiscale mismatch kan resulteren in dubbeie niet heffing of dubbeie heffing iv de huidige inconslstentie tussen de binnenlandse en buitenlandse Pagina 5 van 6 18 1224758 00002 belastingplicht in de vennootschapsbelasting wordt opgelost bijvoorbeeld door doelvermogens op te nemen in de binnenlandse belastingplicht Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden Niet van toepassing Pagina 6 van 6 19 1224758 00002 Bijiage 1 overzichten maatregeien en wetgeving Deze bijiage bevat achtereenvolgens • • Overzicht lopende en toekomstige wetsvoorstellen in tabel en matrix A Voorstel voor de toedeling van de fiscale maatregeien uit het coalitieakkoord bepaald wetstraject CA aan een B • Overzicht individuele maatregeien in verzamelwetsvoorstellen • Een tijdschema van het proces Belastingplan C en D Voorstel voor de toedeling van de fiscale maatregeien uit het CA aan een wetstraject Hieronder vindt u ons voorstel voor de toedeling van fiscale maatregeien uit het CA aan een wetstraject Daarbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd Beleidsmatig grote en politiek gevoelige maatregeien krijgen een zelfstandig wetstraject Kleinere meer technische maatregeien opgenomen kunnen worden in een verzamelwetsvoorstel met een zelfstandig wetstraject Fiscale verzamelwet Maatregeien komen op basis van onderstaande uitgangspunten in het Belastingplan 1 Er bestaat een Europeesrechtelijke verplichting voor een bepaalde inwerkingtredingsdatum 2 Er bestaat een budgettaire noodzaak voor een bepaalde inwerkingtredingsdatum 3 Er bestaat voor de reparatie van jurisprudence noodzaak voor een bepaalde inwerkingtredingsdatum 4 Er bestaat politieke noodzaak voor een bepaalde inwerkingtredingsdatum • • • Qua volgorde hebben wij de maatregeien op de volgende volgorde gesorteerd Zelfstandig wetstraject Belastingplan 2023 Belastingplan 2024 • • • • • Fiscale verzamelwet 2024 Maatregeien uit CA waarvoor naar verwachting geen fiscale wetgeving nodig is wel raakviakken zijn • maar er en Maatregeien uit CA waarvoor nog onderzocht moet worden of wetgeving nodig is 20 1224756 00003 Deel A 1 Matrix overzicht lopende en toekomstige wetsvoorstellen Wetgevingsmatrix 1 weergave vroegst mogelijke moment van verwachte Indiening per kwartaal en verwachte duur parlementaire behandeling COz minitnumprijs elektriciteit 2 Afbouw salderingsregeling 3 Excessief lenen bij eigen vennootschap 4 Aanpassing fiscale regaling aandelenoptierechten 5 Delegatiebepalingen schrijnende gevallen 6 Implementatie DAC 7 7 Fiscale verzannelyi et 2023 8 Spoedwet box 3 9 Pakket BP2023 10 Implementatie SME richtlijn 11 Implementatie PbP richtlijn 17 Ml iltilat craalvorHran ni ilor 1 btw 13 Fiscale verzamelwet 2024 14 Aanpassen systematiek informatiebeschikking 15 Waarborg gegevensverwerking Belastingdienst lb Pakket BFZ0W 1 Kwaimcatie ouitenianosB rec® 18 4 Q2 1 32 Q4 1 Fiscale verzamelwet 2025 2 7024 2022 Si al aanhangige wetsvoorstellen 21 1224756 00003 Deel A 2 Tabel overzicht lopende en toekomstige wetstrajecten Onderstaande twee tabellen bevatten een overzicht van de lopende en toekomstige wetstrajecten buiten het CA In deel A l vindt u grafisch weergegeven wanneer de wetstrajecten uit deze tabellen en het CA ongeveer lopen tijdens de kabinetsperiode 1 2 Aanhangig wetsvoorstel Fase Aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten TK laatste stap wetgevingsoverleg nog wel nota van wijziging TK laatste stap Nota n a v Afbouwen salderingsregeling voor voIgt verslag kl ei nve rbru i kers 3 Delegatiebepalingen tegemoetkoming TK aangehouden bij stemmingen _EK laatste stap Memorie van Antwoord schrijnende gevallen waaronder FSV I 4 T COz minimumprijs elektriciteit Nog in te dienen wetsvoorstellen arrest m b t Verwachte indiening box 3 1 Spoedwetgeving n a v 2 Fiscale verzamelwet 2023 Ql 2 2022 3 Nederlandse implementatie DAC7 4 Q^3 2022 53 4 2022 Q^4 2022 Q^4 2022 7 Implementatie PSP richtlijn btw Implementatie SME richtlijn Multilateraalverdrag pijier 1 OESO Wet waarborgen gegevensverwerking 8 Belastingdienst Aanpassen systematiek 5 6 ^ Z s m^ Ql 2 2023 Ql 2 2023 informatiebeschikking 9 10 I Fiscale verzamelwet 2024 Ql 2 2023 Kwalificatie bultenlandse rechtsvormen Q3 2023 22 1224756 00003 Deel B CA Tabel I 1 Voorstel voor de toedeling van de fiscale maatregelen uit het coalitieakkoord aan een bepaald wetstraject Maatregelen uit het CA toebedeetd aan wetstrajecten Maatregel Wetstraject Verhoging maximumbedrag € 500 000 Zelfetandig wetstraject naar€ 700 000 in wetsvoorstel excessief lenen 2 Verbetering BOR Reden voorgesteld vtfetstraject Reeds als zelfstandig wetstraject ingediend Zeifstandig wetstraject met indiening in 2023 bij Tweede Kamer Verhoging maximumbedrag moet via nota van wijziging Beieidsmatig en poiitiek complex met dossier uitwijkmogeiijkheid naar Belastingplan evaiuatie in 2022 met relevante 2024 indien te kiein zeifstandig wetstraject Zeifstandig wetstraject in 2023 ais wetgeving voor 3 Fiscale rechtshulp 4 Werkelijk rendement box 3 5 Kilometerheffing nodig is Zeifstandig wetstraject Beieidsmatig en poiitiek complex vormgeving vergt tijd Beieidsmatig en poiitiek complex dossier 6 MRB Nader te bepalen Introductie suikerbelasting en 0 btw op groente fruit N t b geen wetstraject in 2022 t z t zeifstandig wetstraject _ 7 Zelfstandigenaftrek verlagen Belastingplan 2023 8 Aanscherping CFC maatregel Belastingplan 2023 9 Pijier 2 Belastingplan 2023 10 Belasten verhuurd vastgoed box 3 leegwaarderatio 11 Belastingplan 2023 _ Verhogen heffingvrij vermogen box 3 Belastingplan 2023 Beieidsmatig en poiitiek zeer complex Beieidsmatig poiitiek en uitvoeringstechnisch complex meer Jnformatie nodig Budgettaire opbrengst Jngeboekt in 2023 Budgettaire opbrengst Jngeboekt in 2023 Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023 Europeesrechtelijk verplicht Budgettaire opbrengst Jngeboekt in 2023 Budgettaire derving ingeboekt in 2023 CA gekoppeld met 12 Afschaffen schenkingsvrijstelling eigen Belastingplan 2023 woning 13 Algemeen tarief overdrachtsbelasting 15 16 Budgettaire opbrengst Jngeboekt in 2023 Budgettaire opbrengst Vf i[logincj tabaksaccijns naar€ 10 Belastingplan 2023 joer pakje in 2 stappen Afschaffen middelingsregeling Belastingplan 2023 Aanscherpen verbruiksbelasting niet Belastingplan 2023 alcoholische dranken stap 1 verhoging tarief per 2023 stap 2 uitzondering mineraalwater per 2024 Jeegwaarderatio Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2024 en voorbereidingstijd jjitvoering Belastingplan 2023 naar 9 14 in beide verhoginqen beide ingeboekt in 2023 Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023 Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023 wetgevingsstappen vanwege samenhang consistentie maatregel 23 1224756 00003 17 Maatregel Wetstraject Reden voorgesteld wetstraject Pakket lastenverlichting Belastingplan 2023 Reeks begint in 2023 Belastingplan 2023 in overleg met BZK die beleidsmatig verantwoordelijk zijn Budgettaire derving ingeboekt in 2024 middeninkomens 18 Afschaffen verhuurderheffing voor 19 Aanscherpen C02 heffing industrie de verhuurderheffing Belastingplan 2023 Politiek complex Maatregel kan onderdeel Belastingplan 2023 zijn als tabel op pagina 46 CA inderdaad impliceert dat hij per 2023 in moet gaan 20 Minimum C02 prijs industrie Belastingplan 2023 CA impliceert inwerkingtreding per 2023 21 Belastingplan 2023 Aanpassen tariefstructuur energiebelasting voor glas elektra Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023 onderdeel 1 Onderdelen 1 t m 5 hangen samen en zouden tegelijk genomen moeten worden 22 Verlagen tarief ODE 2® en 3® schijf Belastingplan 2023 onderdeel 2 Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023 Onderdelen 1 t m 5 hangen samen en zouden tegelijk genomen moeten worden 23 Gebruik envelop Hermans 3 onderdeel Belastingplan 2023 Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023 Onderdelen 1 t m 5 hangen samen en zouden tegelijk genomen moeten worden 24 Schuif energiebelasting 1® schijf Belastingplan 2023 onderdeel 4 Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023 Onderdelen 1 t m 5 hangen samen en zouden tegelijk genomen moeten worden 25 Compensatie energierekening groen gas Belastingplan 2023 onderdeel 5 Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023 Onderdelen 1 t m 5 hangen samen en zouden tegelijk genomen moeten worden 26 Loslaten koppeling SDE ODE i r t Energiebelasting Belastingplan 2023 als nodig Samenhang met bovenstaande 5 energiegerelateerde ni aa tregel en 27 Afbouwen vrijstelling bpm bestelauto s Belastingplan 2023 ondernemers Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2024 maar moet voor 24 1224756 00003 Maatregel Wetstraject Reden voorgesteld wetstraject uitvoering vaststaan in 2023 te klein voor zelfstandig wetstraject 28 Verhogen vliegbelasting Belastingplan 2023 29 Uitfaseren lACK Belastingplan 2023 Belastingplan 2024 of Budgettaire opbrengst Jngeboekt in 2023 Budgettaire opbrengst Fiscale verzamelwet ingeboekt in 2025 rechtvaardigt geen 2024 zelfstandig wetsvoorstel 30 Afschaffen vrijstellingen voor Belastingplan 2024 mineralogische en metallurgische precedes Budgettaire opbrengst te ingeboekt in 2025 klein voor zelfstandig te wetstraject politiek gevoelig voor verza mel 31 Beperken inputvrijstelling elektriciteitsopwekking Belastingplan 2024 wetsvoorstel_ Budgettaire opbrengst te ingeboekt in 2025 klein voor zelfstandig te wetstraject politiek gevoelig voor verza mel wetsvoorstel Moet samengenomen worden met onderstaande maatregel om perverse prikkels sector te voorkomen^ 32 Afschaffen verlaagd tarief glastuinbouw Belastingplan 2024 Budgettaire opbrengst te ingeboekt in 2025 klein voor zelfstandig te wetstraject politiek gevoelig voor verza mel wetsvoorstel Moet samengenomen worden met bovenstaande maatregel om perverse prikkels sector te voorkomen 33 Verhogen onbelaste reiskostenvergoeding Belastingplan 2024 of Fiscale verzamelwet 2024 Budgettaire derving te ingeboekt in 2024 klein voor zelfstandig wetstraject Betreft verhoging budget uitgavenkant Betreft verhoging budget uitgavenkant _ 34 Verhogen budget EIA Geen wetgeving nodig 35 Verhogen budget MIA VAMIL Geen wetgeving nodig 36 Aanpassingen invordering vanwege N t b brede armoede en waaronder maximum voor verhogingen 37 rente en ministerie incassokosten Gegevensuitwisseling regie op Voortouw waarschijnlijk bij ander schuldenaanpak daarvan _afhankelijk N t b Voortouw waarschijnlijk bij ander gegevens ministerie daarvan afhankelijk 25 1224756 00003 Deel C Overzicht individuele maatregelen in verzamelwetsvoorstellen Hieronder vindt u vier tabellen voor het inzicht in de individuele maatregelen in de verzamelwetsvoorstellen Belastingplan 2023 Belastingplan 2024 Fiscale verzamelwet 2023 en Daarbij zijn we er vooralsnog van uitgegaan dat u heeft ingestemd met de toedeling van de fiscale maatregelen ult het CA zoals bovenaan deze bijiage voorgesteld Fiscale verzamelwet 2024 Overzicht maatregelen Belastingplan 2023 Maatregel Herkomst 1 Zelfstandigenaftrek verlagen CA 2 Aanscherping CFC maatregel CA 3 Pijier 2 CA 4 Belasten verhuurd vastgoed box 3 5 Verhogen heffingvrij vermogen box 3 CA 6 Afschaffen schenkingsvrijstelling eigen woning CA 7 Algemeen tarlef overdrachtsbelasting naar 9 CA 8 Verhoging tabaksaccijns naar € 10 CA 9 Afschaffen middelingsregeling CA 10 Aanscherpen verbruiksbelasting niet alcoholische dranken stap 1 verhoging tarief per 2023 i stap 2 uitzondering mineraalwater per CA leegwaarderatio per pakje in 2 stappen CA 2024 11 Pakket lastenverlichting middeninkomens CA 12 Afschaffen verhuurderheffing CA 13 Aanscherpen COz heffing Industrie CA Aanpassen tariefstructuur energiebelasting voor glas elektra onderdeel CA 14 11 15 Verlagen tarief ODE 2® en 3® schijf onderdeel 2 16 Gebruik envelop Flermans 17 Schuif energiebelasting 1® schijf 18 Compensatie energierekening groen gas onderdeel 5 CA 19 Loslaten koppeling SDE ODE i r t CA 20 Afbouwen vrijstelling bpm bestelauto s ondernemers CA 21 Verhogen vliegbelasting CA 22 Uitfaseren lACK deels n t b verzamelwet 2024 onderdeel 3 CA CA onderdeel 4 Energiebelasting als nodig kan ook in Belastingplan 2023 of Fiscale CA CA 26 1224756 00003 Overzicht maatregeten Belastingplan 2024 Herkomst Maatregel 1 Uitfaseren lACK deels n t b kan ook in Belastingplan 2023 of Fiscale CA verzamelwet 2024 2 Afschaffen vrijstellingen voor mineralogische en metallurgische precedes CA 3 Beperken inputvrijstelling elektriciteitsopwekking CA 4 Afschaffen verlaagd tarief glastuinbouw CA 5 Verhogen onbelaste reiskostenvergoeding deels n t b kan ook in Fiscale CA ^rzamelwet 2024 27 1224756 00003 Overzicht maatregelen Fiscale verzamelwet 2023 Herkomst Maatregel 1 Inschrijven op briefadres inkomensafhankelijke combinatiekorting Vorig kabinet 2 Voor bezwaar vatbare beschikkingen op belastingaanslag voor bezwaar Vorig kabinet 3 beroep onderdeel uit laten rnaken van belastingaanslag Wettelljke grondslag uitvraag gegevens per Inkomstenverhoudlng Vorig kabinet 4 Codificatie maatregelen lijfrenten en loonstamrechten Vorig kabinet 5 Enkele technische verbeteringen in de dividendbelasting Vorig kabinet 6 Betalingsvordering lokale belastingen Vorig kabinet 7 Afschaffen betalingskorting voorlopige aanslag vennootschapsbelasting Vorig kabinet 8 Versterken rechtsbescherming bij de onderlinge overlegprocedure tussen Vorig kabinet _ Staten met een 9 10 belastingverdrag Aanpassen omissie Invorderingswet 1990 Vorig kabinet Vorig kabinet 11 Verlengen en uniformeren bepaalde termijnen vereenvoudigd derdenbeslag Oplossen van schrijnende situaties bij verkrijgen nalatenschap 12 Maatwerk belastingrente Vorig kabinet 13 Rentestop naheffingsaanslag Vorig kabinet 14 Wijzigingen in de Belastingwet BES Vorig kabinet Vorig kabinet 28 1224756 00003 Overzicht maatregelen Fiscale verzamelwet 2024 Maatregel Herkomst 1 Taxatieplicht giften in natura Ambtelijk 2 Technische wijziging ANBI regeling zodat de voorwaarden voor een ANBI in derde landen van toepassing zijn Ambtelijk 3 Periodieke gift loskoppelen van de periodieke uitkering Ambtelijk 4 ojT^zekerheidsyer^te Verduidelijking van de culturele multiplier in de inkomstenbelasting Ambtelijk 5 Voorkomen cumulatie btw door dubbele aftrekuitsluiting bij horeca _ en Ambtelijk Voorwaarden voor wijze elektronisch berichtenverkeer aanpassen naar kan bepaling Ambtelijk Uitfaseren lACK CA cateringbestedingen 6 _ _ 7 _ _ deels n t b _ kan ook in Belastingplan 2023 of Fiscale verzamelwet 2024 8 Verhogen onbelaste reiskostenvergoeding deels n t b kan ook In Fiscale CA verzamelwet 2024 29 1224756 00003 Deel D CONCEPT TIJDPAD BELASTINGPLAN 2023 Onderwerp iDagiH Datum iVoiariierfiidinQjeaAfet moilOfl Startnotitie met concept tijdpad vr 21 1 2022 Startbijeenkomst Belastingplan 2023 voor medewerkers di 1 2 2022 Deadline aanleveren eerste beslisnota ma 14 2 2022 Eerste beslisnotitie in de tas vr 18 2 2022 Bespreken eerste beslisnotitie di 22 2 2022 Maatreqelen pakket BP23 delen met RvS vr 4 3 2022 Deadline aanleveren tweede beslisnota vr 4 3 2022 ma 7 3 2022 Tweede beslisnota in de tas vr 11 3 2022 Besprekinq tweede beslisnota di 15 3 2022 Tweede deadline aanleveren wetgeving en toelichting inclusief doenvermogen en CW3 1 BP23 lets minder vr 1 4 2022 do 7 4 2022 Deadline aanleveren derde beslisnota ma 11 4 2022 Derde beslisnota in de tas vr 15 4 2022 Bespreking derde beslisnota di 19 4 2022 VooQaarsreces vrijdag 25 februari tot en met maandag 7 maart 2022 Eerste deadline aanleveren wetgeving en toelichting inclusief doenvermogen en CW3 1 BP23 eenvoudige deze deadline geldt voor de maatregelen Afschaffen schenkingsvrijstelling eigen woning Overdrachtsbelasting niet woningen naar 9 maatregelen Zelfstandigenaftrek verlagen Verhogen heffingvrij vermogen box 3 let op hangt mogelijk samen met afschaffen leegwaarderatio Verhoging tabaksaccijns naar € 10 per pakje Afschaffen middelingsregeling Aanscherpen verbruiksbelasting niet alcoholische dranken Afschaffen verhuurderheffing Verhogen vliegbelasting Aanscherpen C02 heffinq Industrie eenvoudige maatregelen deze deadline geldt voor de maatregelen Relkwijdte CFC maatregel Onder voorbehoud van advisering beslissing over inhoudelijk budgettaire uitvoeringstechnische samenhang met Pijier 2 Onderdelen 1 t m 5 Energiebelasting Afbouwen vrijstelling bpm bestelauto s ondernemers Maatregelen verbetering huidige stelsel toeslagen die meelopen in BP23 Wetgeving onderhands naar de RvS onderwerpen naar Raad voor de Rechtspraak J V toets Besluitvorming hoofdlijnen inkomsten Medio eind april Derde deadline aanleveren wetgeving en toelichting ma 2 5 2022 Uitvoerinqstoetsen pakket BP23 zoveel moqeliik qereed ma 30 5 2022 Eerste integrale versie naar bewindspersonen vr 3 6 2022 inclusief doenvermogen en CW3 1 BP23 meer complexe maatregelen Pijier 2 vanwege afhankelijkheid onderhandelingen Afschaffen leegwaarderatio box 3 vanwege onderzoek en juridisch advies Meireces 2022 ^ vrijdag 22 april tot en met maandag 9 mei 30 1224756 00003 8 6 2022 Bespreken eerste conceptversie woe Technische briefing departementen Di Stand van zaken benoemen in Ambtelijke viifhoek week Driehoekoverleq do 30 6 2022 Bespreking in potlood voor zomerreces met laatste ma 4 7 2022 14 6 2022 van 13 6 2022 punten Voor heel complexe maatregelen die mee moeten lopen in het BP23 kijken we of het mogelijk is zoveel mogelijk maatwerk voor de deadiines te hanteren Om ook de deadlines voor de uitvoeringstoets te kunnen respecteren wordt dan zoveel mogelijk parallel aan wetgeving en uitvoeringstoets gewerkt 31 1224756 00003 Proces jaarlijks Belastingplan Half September Prinsjesdag I ndiening Belastingplan bij □ntuangst spoed advies RvS I 2 februarl 11 februari Medio april Begin juni Eindaugustus U itvoe ri n gstoetse n Besluitvorming hoofdlijn inkomsten grotendeels af voor wetgeving aangeleverd voor 1 april Behandeling in MR Eerste beslisnota L Startbijeenkomst medewerkers Februari Januari A AA Maart AA AA Inuentarisatie mcfotregete i April ^1 AA Mei Medio november Allerlaatste datum aanvraag wijzigen parameters spoedadvies Juli Juni AA Tweed e Kamer AA 1 ■ Oktober^B ^1 Jd September^^ Augustus Ad uitvoeringsjtoetsen besluit vormipg m decern J bejH Porfemen Augustus Beslisnota s wetgeving t flifS tofre jbe handeling Na de sfemm ng in de Eerste Kamer vindtiiet contraseign piaots en warden de wetten in het Staatsbiad gepub iceerd 32 1224757 00004 Sli Ministerie van Financien Oirectie Algemene TERINFORMATIE Fiscale Politiek Aan de staatssecretaris van Financien Fiscaliteit en Belastingdienst persoonsgegevens nota Overzicht lopende wetgeving Datum 12]anuari 2022 Notanummer 2022 0000007649 Aanleiding U heeft gevraagd om een overzicht van beoogde wetgeving waarvoor u beleidsverantwoordelljk bent coalitieakkoord Kern vvetgeving Bijiagen 1 2 Overzicht maatregelen Overzicht aanhangige 3 Aankomende wetstra Overzicht fbeooade} wetaevina jecten Bij deze nota treft u drie bijlages aan ten aanzien van dit verzoek 1 een overzicht met de maatregelen uit het coalitieakkoord en de verwachte inwerkingtredingsdatum 2 een overzicht met lopende wetstrajecten los van het coalitieakkoord 3 de maatregelen die zijn opgenomen in de Fiscale verzamelwet 2023 over de lij Fiscale verzamelwet 2023 ontvangt u binnenkort een separate nota voor uw expliciete goedkeuring met betrekking tot dit wetsvoorstel Ci WetaevinaskaSender dashboard U heeft gevraagd om een dashboard met planning en inhoud van de aankomende wetsvoorstellen Op dit moment wordt in nauw overleg met de uitvoering gewerkt aan een bredere specifieke planning en een overzicht waarin de verschillende maatregelen waaronder de maatregelen uit het Coalitieakkoord zijn toegedeeld aan verschillende wetstrajecten wetgevingskalender Hierover ontvangt u een separate nota Toelichting • Tot en met 2024 jaar van indiening zijn er verschillende wetstrajecten denkbaar o o Zetfstandige wetstrajecten met daarin bijvoorbeeld een belangrijke maatregel Indiening staat niet vast Pakket Belastingplan 2023 2024 en 2025 indiening op de Prinsjesdag voorafgaand aan het jaar van inwerkingtreding dan wel als onderdeel van het wetsvoorstel belastingplan of Overige fiscale maatregelen dan wel als o zelfstandig wetsvoorstel uitmakend van het pakket aan wetsvoorstellen Fiscale verzamelwet 2024 en 2025 indiening over het algemeen in het voorjaar voorafgaand aan het jaar van Inwerkingtreding Pagina 1 var 2 33 1122208 00005 • Er zijn verschillende overwegingen om een maatregel in een bepaald wetsvoorstel op te nemen o Budgettair gerealiseerd o voor maatregelen die een opbrengst hebben die per 2023 is bet belastingplan 2023 feiteiijk de enige moet worden mogeiijkheld Uitvoering de Belastingdienst heeft bijvoorbeeld tijd nodig om de uitvoering van een maatregei mogeiijk te maken waardoor deze rulm van tevoren in bet Staatsbiad moet staan o PoUtiek bet kan gewenst zijn bepaaide maatregelen bij eikaar in een wetsvoorstei te voegen Spreiding van wetgeving bet pariement en ook de Raad van State vragen jaariijks om meer spreiding van wetgeving Die wens hebben wij uitdrukkelijk ook Echter nu er tegeiijkertijd gevraagd is om zaken per 2023 in te iaten gaan zai dit voor dit jaar mogeiijk iastig te realiseren zijn In bijgevoegd overzicht 1 is gemarkeerd weike maatregeien een opbrengst of derving kennen in 2023 en waarvoor er dus beperkte keuzevrijheid is in weik wetstraject iets mee kan lopen en maatregelen waarvoor dat niet geldt o • Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden Niet van toepassing Pagina 2 van 2 34 1122208 00005 Tabel I Voorstel toedeling maatregelen regeerakkoord aan verschillende wetstrajecten Jaar van opbrengst Maatregel Verhoging maximumbedrag € 500 000 naar Reeds als zelfstandig wetstraject ingediend bij Tweede Kamer Verhoging maximumbedrag moet via nota van wijziging^ Beleidsmatig en poiitiek complex dossier met relevante evaiuatie in 2022 € 700 000 in wetsvoorstel excessief lenen Verbetering BOR Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023 Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023 Zelfstandigenaftrek verlagen Reikwijdte CFC maatregel uitbreiden naar actieve _ inkomsten Pijier 2 Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023 Lastenverlichting middeninkomens Budgettaire derving ingeboekt in 2023 Nog niet gespecificeerd Europeesrechtelijk verplicht waarschiiniiik auaustusbesluitvorming Valt buiten reikwijdte i Belasten verhuurd vastgoed box 3 fleegwaarderatio Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023 Verhogen heffingvrij vermogen box 3 in RA gekoppeld met leegwaarderatio Budgettaire derving ingeboekt in 2023 Afhankelijk van uitwerking arrest Hoge Raad box 3 Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2024 en voor^ereidingstijd uitvoering Afschaffen schenkingsvrijstelling eigen woning Overdrachtsbelasting op niet wonijigenjiaar 9 Verhoging tabaksaccijns naar € 10 per pakje in 2 Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023 Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023 stappen Afschaffen middelingsregeling _ Aanscherpen verbruiksbelasting niet alcoholische dranken stap 1 verhoging tarief per 2023 stap 2 Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023 Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023 uitzondering mineraalwater per 2024 Verhogen onbelaste reiskostenvergoeding Introductie suikerbelasting en 0° o btw op Budgettaire derving ingeboekt in 2024 Beleidsmatig poiitiek en uitvoeringstechnisch compiex meer informatie nodig groente fruit Uitfaseren lACK Afschaffen verhuurderheffing Minimum COz prijs industrie Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2025 Budgettaire derving ingeboekt in 2023 ligt ook bij BZK Beleidsmatig en poiitiek complex en biedt voldoende tijd voor gewenst nader onderzoek Aanscherpen COz heffing industrie Niet helemaal duidelijk is of de tabel op pagina 46 RA inderdaad impliceert dat hij per 2023 In moet gaan Aanpassen tariefstructuur energiebelasting voor glas elektra onderdeel 1 Verlagen tarief ODE 2® en 3® schijf onderdeel 2 Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023 Onderdelen 1 t m 5 hangen zouden tegelljk genomen moeten worden Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023 Onderdelen 1 ^m 5 hangen samen en samen en Gebruik envelop Hermans onderdeel 3 zouden tegelljk genomen moeten worden _ Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023 Onderdelen 1 b m 5 hangen samen en zouden tegelljk genomen moe^n worden 35 1122209 00006 Jaar van opbrengst Maatregel Schuif energiebelasting schijf onderdeel 4 Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023 Onderdelen 1 t m 5 hangen zouden tegelijk genomen moeten worden Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023 Onderdelen 1 t m 5 hangen samen en Compensatie energierekening groen gas onderdeel zouden tegelijk genomen moeten worden 5 samen en Afschaffen vrijstellingen voor mineralogische en Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2025 metallurgische precedes Beperken inputvrijstelling elektriciteitsopwekking Afschaffen verlaagd tarief glastuinbouw Kilometerheffing MRB Afbouwen vrijsteiling bpm bestelauto s ondernemers Verhogen vliegbelasting Verhogen budget EZA Verhogen budget MIA VAMIL Verbeteringen huidig toeslagenstelsel o a I hardheidsclausules verantwoordelijkheid stas TD Fiscale rechtshulp Aanpassingen invordering vanwege brede armoede en schuldenaanpak waaronder maximum voor verhogingen rente en incassokosten Gegevensuitwisseling regie op gegevens Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2025 Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2025 Beleidsmatig en politiek zeer complex invoering staat voor 2030 gepland Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2024 Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023 Betreft verhoging budget uitgavenkant _ Betreft verhoging budget uitgavenkant Beleidsmatig en poiitiek complex vergt tijd om de verbeteringen te ontdekken vormgeving vergt tijd ^eleidsmatig en poiitiek complex Voortouw waarschijnlijk bij ander ministerie daarvan afhankelijk Voortouw waarschijnlijk bij ander ministerie daarvan afhankelijk 36 1122209 00006 Tabel II Aanhangige wetgeving Wetsvoorstel Aanhangig bij Reden 35929 Wet aanpassing fiscale Tweede Kamer Door vorige staatssecretaris aangehouden tijdens regel ing behandeling BP22 aandelenoptierechten 35930 Wet Tweede Kamer delegatiebepalingen tegemoetkoming schrijnende Op verzoek van TK aangehouden bij behandeling pakket BP22 gevallen 35496 Wet excessief lenen bij Tweede Kamer Dient te worden aangepast naar aanleiding van eigen vennootschap Coal idea kkoord 34492 Goedkeuring Tweede Kamer Belastingverdrag met Kenia Ratificatieproces in Kenia vastgelopen Voorgesteld zal worden het verdrag in te trekken u wordt hier later over qeadviseerd 35216 Wet minimum C02 Eerste Kamer Nog niet ingepland voor behandeling in Eerste Kamer prijs electriciteitsopwekking 35594 Wijziging van de Tweede Kamer Controversieel verklaard Elektriciteitswet 1998 en de Wet belastingen op milieugrondslag ter uitvoering van de afbouw van de salderingsregeling voor kleinverbruikers voortouw ligt bij EZK 37 1122210 00007 Tabel III Lopende en aankomende wetstrajecten Nog in te dienen Wetsvoorstellen verdragen 1 Belastingverdrag Colombia 2 Belastingverdrag Cyprus 3 Fiscale verzamelwet 2023 4 Belastingverdrag Thailand 5 Belastingverdrag Andorra 6 Belastingverdrag Chili 7 Douaneverdrag met India 8 Nederlandse implementatie DAC7 9 Implementatie PSP richtlijn betreft btw 10 Implementatie pijier 2 OESO pm implementatie pijier 1 11 Implementatie SME richtiijn betreft btw 12 Belastingverdrag Spanje 13 Wet waarborgen gegevensverwerking Belastingdienst 14 Aanpassen systematiek informatiebeschikking 15 Fiscale verzamelwet 2024 16 Kwalificatie buitenlandse rechtsvormen 17 PM mogelijk fiscaal wetsvoorstel naar aanleiding van EU richtliJn fusies en splitsingem grensoverschrijdenden omzettingen 38 1122211 00008 Ministerie van Financien Directie Algemene TER BESLIS5ING Fiscale Politick Aan de staatssecretaris van Financien Fiscaliteit en Belastinqdienst persoonsgegevens nota Mogelijkheden voor spreiding van de wetgevlng in het pakket Belastingplan 2023 Datum 4 februarl 2022 Notanummer 2022 0000047239 Bijiagen geen Aanleiding U heeft gevraagd welke mogelijkheden er zijn om fiscale maatregelen die per 2023 in werking moeten treden niet allemaal te laten landen in het pakket Belastingplan 2023 maar bijvoorbeeld al eerder door middel van een separaat wetsvoorstel in te dienen bij de Tweede Kamer Dit in het kader van spreiding van wetgevlng Opbouw nota In deze nota gaan wij eerst in op de drie opties die wij zien om tegemoet te komen aan de wens om de wetgevlng uit het pakket Belastingplan_^23 te spreiden Voor de volledige context zullen we vervolgens schetsen hoe de spreiding van wetgevlng in 2022 er volgens de huidige planning uit ziet Dit doen we door de hoeveelheid wetgevlng in het huidige pakket Belastingplan 2023 te vergelijken met eerdere jaren en door aan te geven wanneer andere fiscale wetsvoorstellen dit jaar behandeld of ingediend worden l r o7 Valt buiten reikwijdte Valt buiten reikwijdte 7 Bespreekpunt De omvang van het pakket Belastingplan 2023 en de geschetste opties tot spreiding bespreken wij graag met u Drie opties voor meer spreiding Wij hebben drie opties voor meer spreiding g^entificeerd Deze worden De drie opties zijn De Eerste en Tweede Kamer in het voorjaar een uitgebreide brief sturen waarin u aangeeft wat er ingediend wordt aan fiscale wetgevlng op Prinsjesdag Een nota van wijziging indienen op de Fiscale verzamelwet 2023 en Een separaat wetsvoorstel indienen met de wetgevingstechnisch meest eenvoudige maatregelen dat een spoedprocedure doorloopt om de wetgevlng per 1 januari 2023 in werking te laten treden Wij adviseren u de optie aangeklede brief in het voorjaar Dit wordt ook toegezegd in de Kamerbrief over het naar voren halen van de Miljoenennota vender uitgewerkt in de toelichting 1 ’ 2 3 U heeft hierover recent een separate nota ontvangen Hoewel de andere twee opties deels tegemoetkomen aan de wens tot meer spreiding zoudenlvij u het geheel overziend adviseren om hiervoor niet te kiezen Pagtna 1 van 10 39 1224760 00009 Toelichting drie opties voor meer spreiding 1 u • De Eerste en Tweede Kamer in het voorjaar een uitgebreide brief sturen waarin aangeeft wat er ingediend wordt aan fiscale wetgeving op Prinsjesdag In deze variant wordt niet eerder een separaat wetsvoorstel ingediend maar ontvangen de belde Kamers na de Voorjaarsbesluitvorming een brief met daarin een uitgebreide omschrijving van de wetgeving die op Prinsjesdag verwacht kan worden Dit maakt bet mogeiijk om hierover nog voor het schriftelijke ronde te houden of in debat te gaan Deze variant heeft wat ons betreft de voorkeur omdat het wetgevingsproces zomerreces een • op een zorqvuldiqe manier doorlopen kan worden terwiji de Tweede Kamer tegelijk meer gelegenheid krijgt om kennis te nemen van de voorgenomen maatregelen en daarop al invioed kan uitoefenen Voordelen o Siuit aan bij de opties die worden geschetst in de brief Miljoenennota in het voorjaar Beide Kamers worden uitgebreid gemformeerd over de voorgenomen o o maatregelen De beleidsbrief verbetert de informatiepositie van het parlement aanzienlijk Op basis van de brief kan een schriftelijk overleg of een debat gevoerd worden Dit biedt beide Kamers de gelegenheid om maanden eerder dan gebruikelijk invioed uit te oefenen op de inhoud van het pakket Belastingplan Dit betekent een forse vergroting van de mogelijkheden voor hun controlerende taak Er is meer tijd om een zorgvuldig wetgevingsproces te doorlopen o Nadelen Dit komt in feite meer neer op het spreiden van informatie dan van o wetgeving De wetsbehandeling van het pakket Belastingplan 2023 start bij deze variant zoals gebruikeiijk op Prinsjesdag 2 Een nota van wijziging indienen op de Fiscale verzamelwet 2023 • De Fiscale verzamelwet 2023 wordt naar verwachting in april of begin mel ingediend bij de Tweede Kamer De bij optie 3 geidentificeerde maatregelen zouden via een nota van wijziging op dit wetsvoorstel ingediend kunnen worden Voordelen De Tweede Kamer beschikt eerder over een aantal maatregelen dan als zij o op Prinsjesdag ingediend zouden zijn De Fiscale verzamelwet 2023 doorloopt een regulier wetstraject en geen o spoedwetstraject zoals het pakket Belastingplan Nadelen o De maatregelen passen niet bij het karakter van de Fiscale verzamelwet waarin vooral onderhoud wordt gepleegd aan het fiscale stelsel Dit wetsvoorstel bevat doorgaans dus meer technische maatregelen o Aangezien het een ingrijpende nota van wijziging zou betreffen die niet al in het wetsvoorstel opgenomen maatregelen wijzigt maar geheel nieuwe maatregelen introduceert gelden hiervoor grotendeels dezelfde stappen als voor een separaat wetsvoorstel Alle nota s van wijziging krijgen bijvoorbeeld een uitvoeringstoets worden door 3enV getoetst op wetgevingskwaliteit gaan langs de MR en ontvangen een advies van de Pagina 2 van 10 40 1224760 00009 RvS Daardoor schatten wij in dat de nota van wijziging in juni of jull voor het zomerreces Ingediend kan worden o Dit betekent dat mogelijk nog een schriftelijke ronde voor het zomerreces kan plaatsvinden Dit lijkt een enigszins beperkte winst te zijn Daarbij is relevant dat de parlementaire behandeling van de Fiscaie verzamelwet 2023 moet wachten tot de nota van wijziging is ingediend Hierdoor verschuift een deel van de parlementaire behandeling van voor het zomerreces naar na het zomerreces Gezien de samenhang met het pakket Belastingplan 2023 en de maatregelen die daarin worden opgenomen bestaat de kans dat de Fiscaie verzamelwet 2023 in hetzelfde tijdpad wordt gevoegd Beide aspecten komen de spreiding van wetgeving juist niet ten goede o Hoewel voor beide Kamers meer gelegenheid ontstaat voor hun controlerende taak ontstaat voor de adviesorganen zoals JenV en de RvS o juist extra druk om voor extra wetgeving spoedadvies te geven Deze optie komt daarmee niet tegemoet aan hun wens voor een meer zorgvuldige totstandkoming van wetgeving Bij het kiezen voor deze optie zou het daarom van groot belang zijn om de werkwljze met uw college s bij JenV en de RvS af te stemmen Maatregelen die logischerwijs samenhangen zoals de afbouw van de zelfstandigenaftrek en de lastenverlichting voor middeninkomens komen hierdoor in twee separate wetsvoorstellen Dit maakt het lastig een integraal beeld in het eerste wetsvoorstel te geven van de gevolgen voor de koopkracht Bovendien kan het ingewlkkeld zijn als zoete en zure maatregelen in verschiiiende wetsvoorstellen zitten 3 Een separaat spoedwetsvoorstel indienen met de wetgevingstechnisch meest eenvoudige maatregelen In tabel IV met de uitgesplitste maatregelen kunt u zien welke maatregelen relatief het meest eenvoudig zijn deze zijn aangegeven met een Deze tabel staat onderaan de toelichting Voor de 8 gemarkeerde maatregelen zou ^ geprobeerd kunnen worden met spoed een separaat wetgevingstraject op te starten Dit wetsvoorstel wordt dan zo snel mogelijk ingediend bij de Tweede • Kamer • Het betreft de volgende 8 maatregelen 1 Zelfstandigenaftrek verlagen 2 Afschaffen schenkingsvrijstelling eigen woning 3 4 Algemeen tarief overdrachtsbelasting naar 9 Verhoging tabaksaccijns naar € 10 per pakje in 2 stappen 5 Afschaffen middelingsregeling 6 Aanscherpen verbruiksbelasting niet alcoholische dranken stap 1 verhoging tarief per 2023 stap 2 uitzondering mineraalwater per 2024 7 Aanscherpen C02 heffing Industrie en Verhogen vliegbelasting Hierbij geldt dat de eerste 6 maatregelen naar verwachting het meest zeker tijdig uitgewerkt kunnen worden omdat Financien beleidsverantwoordelijk is of het verantwoordelijke departement de maatregel ondersteunt Wij begrijpen dat het aanscherpen van de COz heffing Industrie en het verhogen van de vliegbelasting nog wel tot nodige discussie en daardoor tot tijdsverlies kunnen leiden Daarom is het belangrijk dat u om het proces te versnellen 8 • Pagina 3 van 10 41 1224760 00009 in deze variant snel contact opneemt met de bewindspersonen van EZK en I W om dit te voorkomen Voordelen De Tweede Kamer beschikt eerder over een aantal maatregelen dan als zij o op Prinsjesdag ingediend zouden zijn IMadelen o o o o Wij schatten in dat de tijdswinst beperkt zal zijn Het uitwerken van de wetgeving en al e stappen die daarbij horen zoals het maken van de uitvoeringstoets het certificeren van de ramingen^ de behandeling in de CFEZIL en MR en het verkrijgen van advies van de Raad van State kost enige maanden Wij verwachten het wetsvoorstel net voor het zomerreces in juni of juli in te kunnen dienen Hierdoor is de kans groot dat het wetsvoorstel uiteindelijk tegelijkertijd met het Belastingplan 2023 behandeld wordt in de Tweede Kamer ook vanwege de samenhang Mogelijk zou alleen de schriftelijke ronde voor de nota naar aanleiding van het verslag af^rond kunnen worden Hoewel voor beide Kamers meer gelegenheid ontstaat voor hun controlerende taak ontstaat voor de adviesorganen zoals JenV en de RvS juist extra druk om voor extra wetgeving spoedadvies te geven Deze optle komt daarmee niet tegemoet aan hun wens voor een meer zorgvuidige totstandkoming van wetgeving Bij het kiezen voor deze optie zou het daarom groot belang zijn om met uw collega s bij JenV en de de werkwijze af te stemmen R^ Dit wetsvoorstel bevat alleen zure maatregelen uit het coalitieakkoord terwiji normaat gesproken in het Belastingplan vanwege hun budgettaire consequentles zowel zure als ^ete maatregelen zitten Wij schatten in dat het parlementaire traject hierdoor lastig zal verlopen en mogelijk zelfs een meerderheid tegen het wetsvoorstel stemt Dit nadeel is weg te nemen door alle overige maatregelen op Prinsjesdag via een nota van wljziging op dit wetsvoorstel In te dienen Hoewel dit een parlementair novum en daardoor wel interessant zou zijn verwachten wij dat met name JenV en de RvS forse kritiek zullen uiten op deze manier van totstandkoming van wetgeving o Voor zowei twee losse wetsvoorstellen als een van wetsvoorstel met een nota wljziging op Prinsjesdag geldt daarnaast dat maatregelen die iogischerwijs samenhangen zoais de afbouw van de zelfstandigenaftrek en de lastenveriichting voor middeninkomens wets voorsteiien zitten hierdoor in twee separate Het is bijvoorbeeld lastig om een integraal beeld te geven in het eerste wetevoorstel van de gevolgen voor de koopkracht Het is mogelijk dat de Kamer een wetende dat er nog een wetsvoorstel of hele grote nota van wljziging voIgt beide voorstellen tegelijk zal willen behandelen en dit slechts als symbolische spreiding opvat Tabel IV Maatregelen en wetsvoorstellen In het pakket Belastingplan 2023 eenvoudige maatregel 1 Zelfstandigenaftrek verlagen Belastingplan 2023 2 Afschaffen schenkingsvrijstelling eigen Belastingplan 2023 woning ^ Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023 Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2024 en Pagina 4 van 10 42 1224760 00009 3 j Algemeen tarief overdrachtsbelasting voorberejdingstijd uitvoering Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023 Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023 Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023 Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023 j Belastingplan 2023 i naar 9 r 4 5 6 Verhoging tabaksaccijns naar€ 10 per pakje in 2 stappen Afschaffen middelingsregeling Belastingplan 2023 Aanscherpen verbruiksbelasting niet alcoholische dranken stap 1 verhoging tarief per 2023 stap 2 Belastingplan 2023 wetgevingsstappen uitzondering mineraalwater per 2024 vanwege samenhang Belastingplan 2023 beide consistentie jnaatregel 7 Aanscherpen C02 heffing Industrie Belastingplan 2023 Politick complex Maatregei kan onderdeel Belastingplan 2023 zijn als tabel op pagina 46 CA inderdaad impliceert dat hij per 2023 in moet gaan 8 Verhogen vliegbelasting Belastingplan 2023 9 Belasten verhuurd vastgoed box 3 Belastingplan 2023 10 leegwaarderatio Verhogen heffingvrij vermogen box 3 Belastingplan 2023 Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023 Budgettaire opbrengst ingeboekt In 2023 Budgettaire derving i ingeboekt in 2023 in CA gekoppeld met j leegwaarderatio Reeks begint in 2023 I 11 Pakket iastenverlichting middeninkomens Belastingplan 2023 het is niet uit te sluiten dat dit uit meerdere 12 maatregelen bestaat Minimum C02 prijs Industrie Belastingplan 2023 I CA impliceert inwerkingtreding per _2023 13 Aanpassen tariefstructuur energiebelasting voor glas elektra Belastingplan 2023 onderdeel 1 Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023 j Onderdelen 1 t m 5 i hangen samen en zouden tegelijk genomen moeten worden 14 Verlagen tarief ODE 2® en 3 schijf Belastingplan 2023 onderdeel 2 Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023 Onderdelen 1 t m 5 hangen samen en zouden tegelijk genomen moeten worden Pagina 5 van 10 43 1224760 00009 £6 15 i Gebruik envelop Hermans onderdeel Belastingplan 2023 i 3 Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023 i Onderdelen 1 t m 5 I hangen samen en I zouden tegelijk genomen moeten worden^ 16 Schuif energiebelasting 1® schijf Belastingplan 2023 Budgettaire opbrengst onderdeel 4 1 ingeboekt In 2023 Onderdelen 1 t m 5 1 hangen samen en zouden tegelijk genomen moeten I worden^ 17 Compensatie energierekening groen gas Belastingplan 2023 Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023 onderdeel 5 Onderdelen 1 t m 5 hangen samen en zouden tegelijk genomen moeten worden 18 Loslaten koppeling 5DE ODE i r t Belastingplan 2023 Samenhang met Energiebelasting als nodig 19 Afbouwen vrijstelling bpm bestelauto s Ii bovenstaande 5 energiegerelateerde maatregelen Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2024 Belastingplan 2023 ondernemers maar moet voor uitvoering vaststaan in 2023 20 21 Maatregelen verbetering huidige stelsel toeslagen waarschijnlijk meerdere maatregelen Groen beleggen te klein voor OEM 2023 zelfstandig wetstraject Belangrijk Belastingplan 2023 aangenomen motie OEM 2023 U heeft akkoord gegeven i Pijler 2 Belastingplan 2023 Budgettaire opbrengst ingeboekt in 2023 Europeesrechtelijk verpj i^t 2 Afschaffen verhuurderhefflng Vermoedelijk zal BZK vragen om mee te mogen lopen in het traject van het Belastingplan 2023 U Budgettaire derving ingeboekt in 2023 Voor BZK geeft meelopen met het Belastingplan kunt aangeven dat u zekerheid mening bent dat een zelfstandig wetstraject meer recht echter niet onmogelijk van Het is dat ze zelf een traject starten doet aan de Pagina 6 van 10 44 1224760 00009 im^Re den Maatreqel afschaffing en de wens [ tot sp re]d i ng Huidige spreiding van wetgeving Omvang pakket Belastingplan 2023 vergeleken met eerdere jaren In de startnota voor het Belastingplan 2023 is voorgesteld om In het belang van spreiding van wetgeving alleen de noodzakelijke maatregelen mee te • nemen in het Belastingplan het voorstel is bijgevoegd als bijiage Dat houdt in dat er geen maatregelen meegenomen worHerTwaarvan het niet noodzakelijk is dat ze per 2023 in werking treden • • • maar waarvoor het mogelijk wel logisch zou zijn deze nu mee te nemen zoals de uitfasering van de lACK Met dit voorstel bestaat het pakket Belastingplan M23 uit twee weBsworstellen het Belastingplan 2023 en het wetsvoorstel implementatie van pijier 2 Het wetsvoorstel Belastingplan 2023 omvat 20 maatregelen Daarnaast heeft u onlangs akkoord gegeven om een maatregel rondom groen beleggen mee te laten [open in het wetsvoorstel Overige Fiscale Maatregelen OFM 2023 bijgevoegd als bljlage Dit wetsvoorstel maakt ook deel uit van het pakket Belastingplan 2023 en bevat vooralsnog 1 maatregel De kans bestaat dat daar nog maatregelen bij komen ter verbetering van het huidige stelsei van toeslagen Staatssecretaris TD is hiervoor beleidsverantwoordelijk maar de laatstejaren zijn fiscale en toeslagenmaatregelen vaak gecombineerd in een wetsvoorstel met twee ondertekenaars Dat zou betekenen dat er drie wetsvoorstellen in het pakket Belastingplan 2023 zitten In tabel I treft u een grove vergelijking aan met de hoeveelheid maatregelen van voorgaande jaren Onze conclusie is dat heTpakket Belastingplan 2023 mits het bij deze maatregelen blijft relatief overzichteiijk is Het aantal maatregelen is kleiner dan in eerdere jaren Zeker in vergelijking met het pakket Belastingplan uit 2017 het eerste jaar van het vorige k^inet valt op dat de omvang beperkt De huidige maatregelen zijn in verhouding wel meer beleidsmatig dan technisch Ook leert de ervaring dat er gedurende het voorjaar vanwege diverse oorzaken nog maatregelen In het pakket meegenomen worden • Wij schatten overigens in dat de Kamers de omvang vanTieFpakket mede vanwege de beleidsmatige impact in eerste instantie als verge^ijkbaar met eerdere jaren zai zien ” Tabel I Aantal maatregelen en wetsvoorstellen in pakketten Belastingplan iKalenderjaar 2022 Aantal wetsvoorstellen in pakket 3 Maatregelen in 20 Belastingplan Maatregelen in OFM Kalenderjaar Aantal wetsvoorstellen in pakket Maatregelen in Belastingplan Maatregelen in OFM Kalenderjaar Aanta wetsvoorstellen In pakket Maatregelen in Belastingplan Maatregelen in OFM Kalenderjaar 1 voorstel mogelijk 2 tot nu toe 2021 6 later is door TK een 7^ toegevoegd 17 10 2020 8 later is door TK een 9^ toegevoegd 18 8 2019 Pagtna 7 van 10 45 1224760 00009 ftantal wetsvoorstellen in pakket 6 Maatregelen in Belastingplan 14 Maatregelen in OFM 24 Kalenderjaar 2018 ftantal wetsvoorstellen In pakket 7 Maatregelen in Belastingplan Maatregelen in OFM 19 10 Kalenderjaar 2017 ftantal wetsvoorstellen in pakket 4 Maatregelen in Belastingplan 15 35 Maatregelen in OFM Maatregelen onder de noemer inkomensbeleid tellen vaak als 1 maatregel Overzicht overige fiscale wetsvoorstellen in 2022 In label II staan de lopende wetstrajecten en in tabel III vindt u de • wetsvoorstellen die naar verwachting in 2022 ingediend worden Er lopen dit jaar 10 wetstrajecten naast het pakket Belastingplan 2023 Het grootsEe deel van de parlementaire behandeling varTde 4 lopende • wetstrajecten is naar verwachting voor de zomer afgerond Daarnaast verwacFiten wij dat de Fiscale verzamelwet 2023 en de implementatie van DAC7 voor de zomer ingediend en voor een deel parlementair behandeld kunnen worden Dit zou betekenen dat een belangrijk deel van de parlementaire • behandeling van de andere wetstrajecten dan het pakket Belastingplan 2023 voor de zomer plaatsvindt Dit is positief voor de spreading van wetgeving Daarnaast zou dit betekenen dat het overgrote deel van de fiscale • wetsvoorstellen in 2022 via een regulier wetgevingstraject in plaats van een spoedproceduFs^ordt behandeld wens van Ook dit komt tegemoet aan de beide Kamers voor meer gelegenheid voor hun controlerende taak Tabel II 1 2 lopende wetstrajecten Aanhangig wetsvoorstel Fase Excessief lenen bij eigen yennootschap TK laatste stap nota n a v TK laatste stap wetgevingsoverleg Afbouwen salderingsregeling voor kleinverbruikers TK laatste stap Nota n a v Delegatiebepalingen tegemoetkoming TK aangehouden bij stemmingen EK laatste stap Memorie van Antwoord rAanpassing fiscale regeling nader verslagj aandeienoptierechten 3 4 sc^rjjnende gevallen 5 verslag waaronder FSV rC02 minimumprijs elektriciteit Tabel III 1 toekomstlge wetstrajecten in 2022 Nog in te dienen wetsvoorstellen Verwachte indiening Fiscale verzamelwet 2023 Qi 2 2022 2 _N 3 Spoedwetgeving n a v arrest m b t box 3 Implementatie PSP richtlijn btwj Implementatie SME richtlijn Implementatie internationale Europese afspraken Pijier 1 4 5 6 e d e r I a n dse i m pi ern en tat i e 0^3 2022 DAC7 mogelijk onderdeel pakket Beiastingplanj Q3 4 2022 Q3 03 4 2022 Q3 4 2022 Pagina 8 van 10 46 1224760 00009 7 Wet waarborgen gegevensverwerking Ql 2 2023 8 Belastingdienst Toeslagen en Douane Aanpassen systematiek informatiebeschikking Ql 2 2023 9 Fiscale verzamelwet 2024 Ql 2 2023 10 Kwalificatie buitenlandse rechtsvormen^ Q3 2023 Valt buiten reikwijdte Pagina 9 van 10 47 1224760 00009 Ministerie van Financien Directie Algemene TER BE5LISSINQ Fiscale Politlek Aan de staatssecretarls van Financien Fiscaliteit en Belastingdienst persoonsgegevens nota Eerste beslisnota pakket Belastingplan 2023 Datum 11 februari 2022 Notanummer 2022 0000042100 Bijiagen geen Aanleiding Tijdens de eerste helft van het jaar wordt voortdurend gewerkt aan de wetgeving in het pakket Belastingplan 2023 Beleidsmatig belangrijkere keuzes die hierblj opkomen leggen wij via beslisnota s aan u voor Beslispunten Beslispunt 1 integratie ODE in EB Bent u akkoord met een integratie van de tarieven Opsiag Duurzame Energie Klimaattransitie ODE in de tarieven van de energiebelasting EB en Dit beslispunt zal met hetzelfde advies ook aan de minister voor Klimaat en Energie worden voorgeiegd Indien u beiden akkoord bent zal dit worden verwerkt in het wetsvoorstel van de ODE EB tariefsaanpassingen die in het coalitieakkoord zijn afgesproken en per 2023 in moeten gaan De tnhoudelijke keuzes rondom de tariefsaanpassingen zullen we op een later moment aan u \ Qorleggen Huidige siWatie en afspraak coalitieakkoord • Over de levering en het verbruik van elektriciteit en aardgas moet naast de energiebelasting EB een opsiag duurzame energie ODE worden betaald De EB is opgenomen in de Wet belastingen op milieugrondslag in de Wet ODE • FIN de ODE EZK De ODE wordt samen met de EB geheven en ingevorderd door de Belastingdienst en kent dezelfde tariefstructuur en grondslag als de energiebelasting • De ODE dient echter ter financiering van de subsidieregeling Stimulering Duurzame Energieproductie ais niet ontvangsten begroting van EZK nu • SDE Om die reden worden de ODE belastingontvangsten geraamd en verantwoord op de De koppeling met de SDE betekent dat voor het vaststellen van de ODE tarieven wordt gewerkt met een budgettaire taakstelling • die grotendeels is in gebaseerd op de verwachte kasuitgaven van de subsidieregeling SDE een bepaald jaar In het coalitieakkoord is afgesproken dat de SDE en ODE per 2022 worden ontkoppeld Een aanpassing van de SDE kasuitgaven heeft hierdoor voortaan geen gevolgen meer voor de hoogte van de ODE tarieven Pagina 1 van 5 48 1224759 00010 • De ODE tarieven zijn relevant voor het lastenkader en via het pakket Belastingplan 2021 tot en met 2022 wettelijk vastgelegd Voorgestelde integratie ODE tarieven in EB tarieven In het coalitieakkoord is de keuze open gelaten of de ontkoppelde ODE ais aparte belasting kan biijven bestaan • • We adviseren om de ODE tarieven te integreren in de tarieven van de energiebelasting en de ODE als aparte betasting te laten verdwijnen Dit betekent dat de Wet ODE wordt afgeschaft • Door de ontkoppeling tussen de SDE en ODE is het beleidsdoel van de ODE namelijk verdwenen financiering van de SDE terwiji de grondslag en tariefstructuur is exact gelijk aan de energiebeiasting • • Integratie in de energiebelasting betekent bovendien een vereenvoudiging voor de uitvoering belastingplichtigen en burgers en bedrijven omdat voortaan nog maar met 1 tarieftabei hoeft te worden gewerkt De huidige status van ODE als doelheffing op de begroting EZK die tevens onder het Inkomstenkader valt levert tot slot voortdurend spanning op in relatie tot de begrotingsregels Het integreren in de EB verschaft voor de toekomst de benodigde duidelijkheid Wetsvoorstet tariefsaanpassingen energiebelasting • In het coalitieakkoord zijn een aantal tariefsaanpassingen in de energiebelasting en ODE afgesproken die per 2023 in moeten gaan Hiervoor werken we momenteel aan een voorstel • De inhoudeiijke keuzes zullen we binnenkort aan u voorieggen Indien u akkoord bent met integratie van de ODE in de EB dan zullen de • coalitieakkoordmaatregelen die van toepassing zijn op de ODE tarieven worden verwerkt in de EB tarieven Dit is een technische aanpassing en heeft geen beieidsmatige gevolgen want de tariefstructuur en grondslag van de ODE en EB zijn nu al gelijk We leggen het beslispunt over de integratie van de ODE in de EB tarieven nu al aan u voor zodat we dit vroegtijdig mee kunnen nemen bij het opstellen van de wettekst en berekeningen van de tarieven Uitvoeringsgevolgen • • Hieronder is een eerste inschatting gegeven van de uitvoeringsgevolgen voor de Belastingdienst Indien u akkoord bent met integratie van de ODE tarieven in de EB tarieven dan zai dit samen met de Belastingdienst verder worden uitgewerkt Voor de Belastingdienst is het van belang dat conform het huidige voorstel de Integratie wordt vormgegeven als een aanpassing van de bestaande EB tarieven omdat de integratie zowel de aangiftekant als de teruggaafregelingen raakt Bij de uitvoeringstoets wordt in kaart gebracht welk deel van de aanpassing per 1 1 2023 mogelijk is en welk deel naar verwachting meertijd zal kosten Ter indicatie o o het aanpassen van de EB tarieven en het op nul zetten van de ODE tarieven valt naar verwachting te zien als parameterwijziging het vervallen van de ODE vergt tevens een structuurwijziging vanwege de aanpassing van in ieder geval ■ ■ ■ het aangifteformulier en de teruggaafformulieren systemen voor de milieubelastingen en teruggaafregelingen de inrichting van de bestuurlijke informatievoorziening Pagina 2 van 5 49 1224759 00010 ■ het aanleverproces naar SSO FenMI die de verantwoording en afdracht naar EZK regelt • • Integratie van de ODE tarieven in de EB tarieven zal pas op termijn een vereenvoudiging voor de Belastingdienst en de beiastingplichtigen betekenen Op het aangifteformulier EB ODE staan drie kaienderjaren het lopende jaar en de twee jaren ervoor Daardoor zai er nog enige tijd sprake van zijn dat bij kaienderjaren voor 2023 de EB en ODE afzonderiijk moeten worden vermeid op het aangifteformuiier Bij teruggaafformulieren speelt lets vergelijkbaars Formeie uitspraken over de uitvoerbaarheid voor de Belastingdienst verlopen via de uitvoeringstoets Beslispunt 2 hoogte C02 minimumprijs in nnaatregel COz minimumprijs Industrie Bent u akkoord met het gelijksteilen van de hoogte van het tarief van de C02 minimumprijs Industrie uit het coalitieakkoord met het tarief van de C02 minimumprijs voor elektridteitsopwekking dat momenteei aanhangig is bij de Eerste Kamer • Door het relatief lage minimumprijspad van het wetsvoorstel C02 minimumprijs voor elektridteitsopwekking over te nemen blijft introductie per 1 januari 2023 haalbaar Discussies en onderzoeken naar een ambitieuzer prijspad voor de Industrie zouden dat zeer lastig haalbaar maken Het prijspad kan later goed onderbouwd en met een goed politiek proces eventueel ambitieuzer worden gemaakt Dat kan n a v de KEV in het najaar en of de al voorgenomen herijking van de C02 minlmumprijs voor elektriciteitsopwekking na 3 jaar Ambtelijk EZK aan de klimtaatkant steunt deze aanpak We zijn nog in overleg met economische kant van ambtelijk EZK die een en ander nog beter wilden bezien gegeven het lage prijspad zal dat het probleem niet zijn ambtelijk EZK gaf aan vooral kritisch te kijken naar de aanscherping van de bestaande C02 heffing Industrie conform het CA Dat is ons Inziens echter een ander punt en is voor • later In het coalitieakkoord is afgesproken om per 1 januari 2023 een COz minimumprijs Industrie te introduceren Hierbij zijn geen precieze afspraken gemaakt over de hoogte van deze COz minimumprijs coalitieakkoord staat alteen vermeid dat het een verwachte ETS prijs is en In het bodem voor de niet gaat werken als vlakke heffing Vrlj vertaald betekent dit dat de minimumprijs ruim onder de huidige COz prijs in het Europese Emissiehandelssysteem EU ETS moet liggen bij voorkeur in samenspraak met ons omringende landen tot stand komt Een wetsvoorstel voor de introductie van een minimum COz prijs voor elektriciteitsopwekking ligt momenteei in de Eerste Kamer Het prijspad van deze heffing loopt op van € 16 40 in 2023 naar € 31 90 in 2030 Tevens is bepaald dat deze minimumprijs • Tussen het indienen van het wetsvoorstel en de huidige behandeling is de ETS prijs sterk toegenomen De ETS prijs ligt inmiddels ruim boven de € 90 Dit lage prijspad roept vragen op over de doelmatigheid van de C02 minimumprljs De Tweede Kamer heeft de Motie Grinwis c s aangenomen waarin wordt opgeroepen het minimumprijspad over drie jaar te herijken • Het is de politieke vraag wat de hoogte van de minimumprijs moet zijn Belangrijkste ankerpunt is op dit moment het minimumprijspad Pagina 3 van 5 50 1224759 00010 • • elektriciteitsopwekking die zoals gezegd relatief laag is en vragen oproept over de doelmatigheid van de minimumprijs Tegelijkertijd voldoet dit prijspad wel aan de In het coalitfeakkoord gestelde eisen Een hoger minimumprijspad is ook mogelijk maar vergt onderbouwing bijvoorbeeld een expert meeting of studie waarvoor niet veel tijd resteert Mogelijk leidt deze laatste route ook weer tot nieuwe politieke afwegingen In het wetsvoorstel C02 minimumprijs elektriciteitsopwekking is al in een herijking voorzien na 3 jaar Daar zou voor de C02 minimumprijs Industrie bij kunnen worden aangesloten Bovendien is goed denkbaar dat het KEV in dit najaar al aanleiding geeft meerdere klimaatmaatregelen te heroverwegen waaronder genoemde minimumprijspaden Het KEV zal een geiipdatet inschatting geven van de C02 reductie in 2030 De update is o b v de klimaatmaatregelen waartoe in dit voorjaar wordt besloten Ook zullen nieuwe ETS prijzen en realisaties van C02 uitstoot worden meegenomen Informatiepunt 1 Verhoging algemene tahef overdrachtsbelasting van 8 naar 9 In het BP 2023 wordt de CA maatregel opgenomen om het algemene ovb vanaf 1 januari 2023 te tarief voor de overdrachtsbelasting naar 9 verhogen van 8 De maatregel beoogt dat er meer ruimte ontstaat voor niet beleggers op de woningmarkt Daarnaast dient de verhoging een budgettair doel jaarlijks 392 min euro ter dekking van de overige maatregelen in het Coalitieakkoord De verhoging van het algemene tarief van 8 naar 9 versterkt voor zover dit beleggers raakt naar verwachting het beoogde effect van de gekozen maatregelen in de Wet differentiate overdrachtsbelasting die op 1 januari 2021 in werking is getreden namelijk het versterken van de positie op de woningmarkt van starters en doorstromers t o v beleggers Er kan een parlementaire discussie ontstaan over de doeltreffendheid en doelmatigheid omdat het effect van de ingevoerde differentiate ook wel wordt bestreden Het is te vroeg daar nu uitspraak over te kunnen doen genoemde Wet is gepland voor 2024 van waarvan De evaluate van de resultaten in de loop 2025 bekend zullen worden De eerste berichtgeving van het Kadaster geeft wel aan dat de posite van koopstarters op de woningmarkt sinds de inwerkingtreding van de Wet differentiatie overdrachtsbelasting lijkt te zijn verbeterd ten opzlchte van beleggers In de eerste helft van 2021 werd een beduidend kleiner gedeelte van de verkochte woningen in Nederland gekocht door een belegger in vergelijking met de eerste helft van 2020 Ook het aandeel koopstarters jonger dan 35 nam voor het eerst in jaren weer iets toe in 2020 2021 Antcipatie effecten eind 2020 en begin 2021 beinvioeden echter de cijfers Overigens raakt de maatregel ook het verkrijgen van niet woningen o a bedrijfsgebouwen De totale grondslag voor de ovb waarop het algemene tarief wordt toegepast bestaat voor zo n 70 uit niet woningen In zoverre betreft het een budgettaire maatregel Paging 4 van 5 51 1224759 00010 Informatiepunt 2 maatregelen uit het coalitieakkoord die een relatief eenvoudige wetswijziging vergen In het coalitieakkoord zijn verschillende maatregelen opgenomen die per 2023 budgettair effect hebben Een aantal van deze maatregelen is relatief duidelijk omschreven in het akkoord We stellen voor deze maatregelen als voIgt een in wetgeving op te nemen Verhoging van de tabaksaccijns in 2 stappen naar € 10 per pakje o Het accijnstarief op sigaretten wordt in 2 gelijke stappen verhoogd o Ook het tarief op rooktabak en op sigaren wordt verhoogd Verhoging van de vliegbelasting o Het vlakke tarief per passagier wordt verhoogd om tot het taakstellend budget € 400 min extra opbrengst te komen Het tarief dat hierbij hoort moet nog worden geraamd en de mogelijke effecten ervan nog onderzocht Een wijziging van het bestaande viakke tarief betreft voor de Belastingdienst een zogenaamde parameterwijziging Verhoging van de verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken ook wel frisdrankbelasting genoemd o Het tarief op frisdrank wordt in 2023 en 2024 verhoogd en in 2024 wordt mineraalwater vrijgesteld o Het laagste minimum accijnstarief op bier wordt in gelijke mate verhoogd om te voorkomen dat over alcohol minder belasting wordt betaald dan over frisdrank Het verder terugbrengen van de zelfstandigenaftrek vanaf 2023 met stappen van € 650 inclusief basispad laatste twee jaar in stappen van € 605 tot€ 1 200 in 2030 Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden Niet van toepassing Paging 5 van 5 52 1224759 00010 SlS’ Ministerie van Financien TER BESLISSING Aan de staatssecretaris van Financien Fiscaliteit en Belastingdienst Directle Algemene Fiscaie Politick TER INFORMATIE Aan de minister van Financien de staatssecretaris van Financien nota Toeslagen en Douane persoonsgegevens Fiscaie maatregelen Voorjaarsbesluitvorming Datum 23 februari 2022 Notanummer 2022 000005A362 Bijiagen Aanleiding Dit jaar wordt voor het eerst tijdens de Voorjaarsbesluitvorming ook op hoofdiijnen over de lastenkant besioten In augustus vindt er dan op basis van de laatste economische cijfers een actuaiisatie van de besluiten uit het voorjaar plaats Deze werkwijze is opgenomen in het coalitieakkoord 6 Kern • • • • De nieuwe werkwijze betekent dat de fiscaie maatregelen als los wetsvoorstel of onderdeel van een verzamelwetsvoorstel met budgettaire consequenties die voor de volgende Voorjaarsbesluitvorming worden ingediend in deze Voorjaarsbesluitvorming worden meegenomen We leggen deze maatregelen in deze nota aan u voor Omdat er voor de klimaatmaatregelen een aanvullend traject is met de betrokken beleidsdepartementen wordt u hierover ge’informeerd door middel van een separate nota die als bijlage is toegevoegd aan deze nota Wij willen u vragen om zo mogelijk vrijdag 11 maart op deze nota m b t de Voorjaarsbesluitvorming te reageren Er is op deze vrijdag 11 maart een 15 30 uur Daarnaast willen we u vragen om bespreking gepland van 15 00 bij voorkeur dinsdag 15 maart op de bijgevoegde klimaatnota te reageren We hebben de maatregelen onderverdeeld naar wetstraiect Bij onderdeel 4 wordt het uiteindelijke budgettaire besluit met het dekkingsvoorstel voor de budgettaire gevolgen van de maatregelen in deze nota aan u voorgelegd De Belastingdienst heeft aan de hand van een zogenoemde lichte toets een eerste inschatting gemaakt van de uitvoerbaarheid van deze maatregelen De eerste inschatting is dat deze maatregelerTop zichzelf bezien uitvoerbaar zijn voor de Belastingdienst Het is op deze termijn echter niet moaeliik om de stapelinq van deze maatregelen integraal te wegen U wordt op egiilater ^jTTomer^einformeerd over de integrale uitvoerbaarheid uiFBFonderstiinde wetstrajecten van hut V Ico^ ^ de maatregelen Alle maatreg^n in deze nota worden namelijk nog getoetst op uitvoerbaarheid door middel van een uitvoeringstoets • Daarnaast treft u hieronder een korte weergave van het proces van de Voorjaarsbesluitvorming • Op pagina 3 is een inhoudsopgave opgenomen Pagina 1 van 17 53 1224761 00011 Proces voorjaarsbesluitvorming Activiteit Moment Nota Voorjaarsbesluitvorming fiscale Donderdag 10 maart maatregelen in tas Bespreking met bewindspersonen Koopkrachtbeeid in Vierhoek Kiimaat in ambtelijk klimaatoverleq Kiimaat in poiitiek klimaatoverieg Voliediqe fiscale nota in Vierhoek Streven naar afronding fiscale nota in Vrijdaq 11 maart Dinsdaq 15 maart Woensdag 16 maart Vrijdaq 18 maart Dinsdaq 22 maart Dinsdag 29 maart Vierhoek Eventuele uitloop besluitvorming April Belastingplan 2023 De maatregelen voorde Voorjaarsbesluitvorming betreffen hoofdzakelijk maatregelen die zullen landen in het pakket Belastingplan 2023 Deze maatregelen komen grotendeels voort uit het coaiitieakkoord en daarvan heeft u eerder een overzicht ontvangen Deze maatregelen worden automatisch meegenomen in de Voorjaarsbesluitvorming We vragen in deze nota ook uw akkoord voor het meenemen van enkele los van het coaiitieakkoord staande fiscale maatregelen in de Voorjaarsbesluitvorming Fiscale verzamelwet 2024 In deze nota stellen wij voor een aantal budgettair relevante maatregelen die los van het coaiitieakkoord zijn opgekomen op te nemen in de Fiscale verzamelwet 2024 en deze maatregelen te laten meelopen in de Voorjaarsbesluitvorming dit jaar Deze maatregelen treden per 1 januari 2024 in werking Het meelopen van deze maatregelen in de Voorjaarsbesluitvorming dit jaar is van belang omdat de behandeling van het wetsvoorstel in de Ministerraad eind 2022 is voorzien De als de indiening indiening is begin 2023 voorzien Zowel de behandeling in de vinden daarmee plaats voor de voorjaarsbesluitvorming van 2023 U ontvangt binnenkort een separate nota over de Fiscale verzamelwet 2024 In die nota worden de niet budgettaire reievante maatregelen voorgelegd Overige maatregelen Naast de maatregelen die landen in het pakket Belastingplan 2023 of de Fiscale verzamelwet 2024 wordt in dit onderdeel aandacht besteed aan fiscale maatregelen of wetsvoorstellen die daarbuiten vallen Pagina 2 van 17 54 1224761 00011 J Overzicht budgettaire gevolgen m b t Beslispunt In euro min maatregelen in deze nota saldoverbeterend 2023 2024 2025 Struct 28 28 28 28 Lastenverzwa re nd nuitarief op zonnepanelen 1 BTW 2 Rechterlijke uitspraak mbt btw tarief op Derving 0 5 min tot 1 5 min lachgas 2 Herstelwetgeving lachgas 3 Codificatle Leefvervoer verstrekt vanuit UWV 8 4 Periodieke gift loskoppelen van de periodieke Tussen f 1 en afhankelijk van vormgeving 9 uitkering Aanpassing Omzetbelasting inzake margeregeling Wijziging afkoop lijfrente bij arbeidsongeschiktheid Uitbreiding kring van belastlngplichtigen frisdrankbelasting lastenrelevantle wordt nog uitgezocht Richtlijn Kleine ondernemersregeiing geen Verlagen schenkingsvrijstelling 7 Opbrengst 0 5 tot 1 5 min 5 6 8 Totaal te dekken beleidsmatige lasten 1 1 1 1 min m pM PM 0 0 0 5 5 5 5 8 8 7 7 7 17 25 25 24 tiet gaat om budgettaire gevolgen aan de lastenkant iiit is dus nog exclusief eventuefe Uitvoeringskosten die aan de uitgavenkant zitten De maatregel aanpassing invorderingsrente bij verliesverrekening beslispunt 7 Het gaat naar verwachting heeft gevolgen voor de uitgavenkant van de begroting om een beperkte opbrengst tot € 1 min Het besluit omtrent de verlaging schenkingsvrijstelling jubelton is reeds aan de Kamers gecommuniceerd Pagina 3 van 17 55 1224761 00011 Inhoud Aanleiding 1 1 5 PAKKET BELASTINGPLAN 2023 Beslispunt 1 BTW nultarief voor levering en installatie van zonnepanelen nieuwe maatregel in aanvulling op coalitieakkoord Beslispunt 2 nieuwe maatregel in aanvulling op coalitieakkoord 2 5 Reparatie uitspraak lage btw tarief van toepassing op lachgas FISCALE VERZAMELWET 2024 9 11 leefvervoer verstrekt vanult UWV Beslispunt 3 Codificatie goedkeuring Beslispunt 4 Periodieke gift loskoppelen van de periodieke uitkering 11 onzekerheidsvereiste 11 Beslispunt 5 Aanpassing Omzetbelasting inzake de margeregeling Beslispunt 6 Wijziging afkoop lijfrente bij arbeidsongeschiktheid Beslispunt 7 Aanpassingen invorderingsrente bij verliesverrekening Beslispunt 8 Ultbreiding kring belastingplichtigen frisdrankbelasting 12 Informatiepunt 1 Deformaliserend werken IH en OB 14 3 15 OVERIGE MAATREGELEN Beslispunt 9 4 Kleine ondernemersregeling KOR BUDGETTAIR BESLUIT Beslispunt 10 12 13 14 15 16 budgettair besluit 16 Informatie die nlet openbaar gemaakt kan worden 17 Pagina 4 van 17 56 1224761 00011 1 PAKKET BELASTINGPLAN 2023 Beslispunt 1 BTW nultarief voor levering en installatie van zonnepanelen nieuwe maatregel in aanvulling op coalitieakkoord Bent u akkoord onder voorbehoud van budgettaire dekking met het opnemen in het BP2023 van een wetsvoorstei invoering van een btw nultarief op de levering en installatie van niet geintegreerde zonnepanelen op woningen per 1 januari 2023 derving 28 min Bent u akkoord met een onderzoek doen naareen btw nultarief op de levering en installatie van zonnepanelen op openbare gebouwen en andere gebouwen die ulL HaI worden gebruikt voor activiteiten van algemeen belang en daarbij de brede evaluatie van verlaagde btw tarieven te betrekken U bent recent ge’mformeerd over de Btw tarievenrichtlijn naar verwachting in de eerste helft van 2022 in werking om een op Deze richtlijn treedt Het wordt dan mogelijk btw nultarief toe te passen op de levering en installatie van zonnepanelen en naast woningen al dan niet in privebezit en openbare en andere gebouwen die worden gebruikt voor activiteiten van algemeen belang Met deze nota informeren wij u over deze mogelijkheid en leggen wij een tweetal beslispunten aan u voor Kern • De levering en de installatie van zonnepanelen is nu belast met 21 • Het terugvragen van deze btw heeft geleid tot een jaarlijkse toenemende stroom van verzoeken om levert voor particulieren • • • • btw teruggaaf inmiddels circa 200 000 per jaar Dat die in dit kader btw ondernemer zijn ~en de Belastingdienst een bewerkelijke uitvoeringspraktijk op Toepassing van een btw nultarief voor zonnepanelen op woningen heeft een relatief beperkt effect op de btw opbrengst maar leidt tot een substantiele vermindering van administratieve en uitvoeringslasten U wordt daarom geadviseerd een nultarief op zonnepanelen voor woningen in BP23 op te nemen Dit vergt een budgettaire dekking van € 28 mln^ per jaar die nog nader uitgewerkt dient te worden Het advies is ook in lijn met het initiatief van NLom de mogelijkheid van een nultarief op te nemen in de BTW tarievenrlchtlijn De TK is hierbij betrokken geweest en voorstander van Bij het advies wordt rekening gehouden met de kritiek van de Algemene Rekenkamer op het bestaan van vele fiscale regelingen Voor invoering van het nultarief is het toetsingskader fiscale regelingen doorlopen waaruit voorlopig een positieve beoordeling volgt Eventuele uitbreiding van het btw nultarief naar andere gebouwen dan woningen bijvoorbeeld ziekenhuizen scholen sportverenigingen ministeries en gemeentehuizen zal desgewenst nog worden onderzocht op noodzaak en afbakeningsproBlematiek derving Dit on^rzoek kan niet voor BP23 worden voltooidrGeadviseerd”v7ordt bij het overwegen daarvan de evaluatie van verlaagde btw tarieven te betrekken voorzien voor eind 2022 ]jaAou ^i~ Dit bedrag bestaat voor 18 min uit het wegvallen van het forfait bij aanmelding en voor 10 min uit het wegvailen van een in sontimige gevallen aftrekbeperking bij installatie van zonnepanelenTloor of In opdracht van woningcorporaties en verhuurders op woningen Pagira 5 van 17 57 1224761 00011 • Een ander aandachtspunt is het verschil tussen zonnepanelen die uitsluitend dienen om energie op te wekken zgn niet gei ntegreerde zonnepanelen producten die daarnaast ook een andere functie hebben • en op dit moment voornamelijk dakbedekking met zonnecellen Dakbedekking met zonnecellen zal in de regel niet als zonnepaneel in de zin van de btw richtiijn kwalificeren door de aanvullende functies bedekking van van stroom Daarom kan het dak naast het opwekken daarop geen btw een nultarief worden toegepast daarnaast mogen op product niet meerdere btw tarieven worden toegepast Wei blijft voor dakbedekking met zonnecellen het huidige beleid in stand waardoor een deel van de voorbelasting kan worden teruggevraagd Toeltchting Algemeen • ondernemerschap leidt tot verplichtingen aan de kant van de particulier waaronder het aanmelden als ondernemer bij de Belastingdienst Het btw en • daarom tot administratieve lasten Door middel van specifiek beleid tracht de Belastingdienst de administratieve lasten van particuliere zonnepaneelhouders te verminderen • Dit beleid voorkoniFechter niet dat zonnepaneelhouders meerdere handelingen moeten verrichten Belastingdienst door middel • een Het beleid voorkomt ook niet dat bij de uitvoeringslast ontstaat van een Dit moet nog getoetst worden uitvoeringstoets In het verleden zijn veel klachten ontvangen van zonnepaneelhouders Slechts een deel van de klachten is inmiddels opgelost door het proces en of beleid aan te passen De TK D66 en VVD zijn hier kritisch over geweest Het voorgaande kabinet heeft zich in Europees verband ingezet voor de mogelijkheid van een btw nultarief voor de levering en installatie van zonnepanelen Uw ambtsvoorganger heeft aangegeven dat het toepassen van een nultarief op zonnepanelen het Nederlandse huidige proces en de administratieve fasten aanzienlijk kan vereenvoudigen • Door de introductie van een nultarief drukt geen btw meer op de aanschaf en de installatie van de niet gei ntegreerde zonnepanelen op woningen waardoor er • niet langer een teruggaafbelang bestaat bij zonnepaneelhouders Er ontstaan daarnaast geen btw verplichtingen meer vanwege het terugleveren aan het net voor veel zonnepaneelhouders registratiedrempel van € 1 800 door de als men onder die drempel blijft hoeft men zich voor de btw niet te melden bij de Belastingdienst Toelichting lastenverlichting zonnepaneelhouders De introductie van een nultarief op de levering en installatie van zonnepanelen op woningen brengt een structurele administratieve lastenverlichting met zich mee voor zonnepaneelhouders van naar verwachting € 20 min per jaar Een particulier die zonnepanelen installeert op zijn woning ervaart door het nultarief in combinatie met de registratiedrempel voor kleine ondernemers niet langer btw druk of verplichtingen • • Toelichting op de uitvoering door de Belastingdienst Pagina 6 van 17 58 1224761 00011 • De uitvoeringsprocessen en systemen van de Belastingdienst zijn gericht op de echte ondernemer professionaNteit en Van deze ondernemers wordt een mate van kennis verwacht die vaak ontbreekt bij de zonnepaneelhouder De zonnepaneelhouder voelt zich vaak geen btw ondernemer maar ziet de teruggaaf als een subsidie • Deze systemen en processen slulten dus niet of niet in voldoende mate aan op de behoefte van de zonnepaneelhouder Daarom is waar mogeiijk afgeweken van hit reguiiere uitvoeringsproces echter bewerkeiijlTvoor Dit uitvoeringsproces biijft de Belastingdienst en ingewikkeid voor de gemiddelde zonnepaneelhouder • De zonnepaneelhouder heeft niet alleen een toename van het aantal fte s binnen de uitvoering tot gevolg maar zorgt ook voor een toename van de complexitelt bij de Belastingdienst Dit komt o a het aantal processen belastingplichtigen en toename van de toename van tot uiting in de toename van compliciteit In de ict • De Belastingdienst verwacht dat de introductie van een nultarief op niet ge i ntegreerde zonnepanelen op wonlngen een positief effect heeft op de uitvoering • proceshygiene Het definitieve oordeel over de uitvoerbaarheid door de Belastingdienst de tijdelijke en structurele gevolgen voor de uitvoeringskosten een incl zal middels uitvoeringstoets in kaart gebracht worden Toelichting dakbedekking met zonnecellen • Slechts een beperkt deel van de zonnepaneelhouders kiest voor dakbedekking met zonnecellen worden gemaakt • Vermoedelijk zal daarlrTde toekomst meet gebruik van vooral in nieuwbouwwoningen Dakbedekking met zonnecellen heeft een dubbele functie De functie van zonnepaneel en de functie van dakbedekking In het huidige regime wordt daarmee rekening gehouden • Een eventueel nultarief voor dakbedekking met zonnecellen kan fiscaal technisch niet beperkt worden tot louter de functie van energieopwekking Het uitgangspunt in de btw is namelijk dk niet tv^^e tarieven op een product of dienst kunnen worden toegepast • Dit betekent dat het overheersende product het daaraan ondergeschikte de dakbedekking met daarin energieopwekJ endeHeel onder het nultarief gebracht zou nio^ePTworden De btw richtlijn staat het niet toe om dakbedekking onder het btw nultarief te brengen Dit is beleidsmatig ook onwenselijk^jomdat dan een nultarief van toepassing zou worden op een deel van de kosten van een dak Dat is niet beoogd en zou het budgettair beslag aanzieniijk verhogen Toelichting btw nultarief op levering en installatie van zonnepanelen op openbare gebouwen Een nultarief op levering en installatie van zonnepanelen op openbare en andere gebouwen die worden gebruikt voor activiteiterTvan algemeen belang • bijvoorbeeld ziekenhuizen scholen sportverenigingen ministeries is te het wetsvoorstel mee te nemen maar kan complex om worden onderzobtTf voor eventuele invoering op een later moment dan 1 januari 2023 ^kortelermi]^ Pagina 7 van 17 59 1224761 00011 openbare en andere gebouwen die warden gebruikt voor beiang is nog niet gedefinieerd Dit moet onderzocht worden alsmede de potentiele derving Scholen sportverenigingen ministeries en ziekenhuizen hebben veelal geen of een zeer beperkt btw aftrekrecht zodat de btw op zonnepanelen voor hen een kostenpos t kan vormen Voor gemeenten heeft een nuitarief zeer beperkte financtele voordelen omdat die normaliter de btw kunnen ci^men via het BTW compensatiefonds Invoering van een nuitarief voor zonnepanelen op openbare gebouwen heeft een wezenlijk andere beieidsdoelstelling dan de nu voorgestelde maatregel die immers prirhair is gericht op een reductie van administratieve en uitvoeringslasten Geadviseerd wordt de evaluatie naar verlaagde btw tarieven verwachting ultimo 2022 te betrekken bij het onderzoek naar een btw nultarief op levering en installatie van zonnepanelen op openbare en andere gebouwen Het begrip activiteiten van algemeen Toelichting gevolgen bedrijkleven Voor het bedrijfsieven heeft deze maatregel naar verwachting beperkte gevolgen Leveranciers en installateurs van zonnepanelen zullen een btw nultarief moeten toepassen in piaats van het nu voor hen gebruikelijke tarief van 21 De bewijslast voor het correct toepassen van het btw nultarief ligt bij de • • • ondernemer die dat tarief toepast • De leveranciers en instaliatiebedrijven maar ook dienstverleners die deze service aanbieden ervaren van omdat zij niet langer administratieve kunnen een geringe omzetdaling tegen betaling de administratieve afhandeling de zonnepanelen met de Belastingdienst hoeven te regelen Toelichting budgettaire aspecten De invoering van een btw nultarief op de aanschaf en installatie van niet gei ntegreerde zonnepanelen op woningen resulteert naar verwachting in een derving van 28 min Die derving is in hoofdzaak aan de volgende punten toe te schrijven o Het vervallen van de eenmalige forfaitaire btw heffing die particulieren betalen over de levering aan het elektriciteitsnet in het jaar van installatie derving van 18 min • • Woningcorporaties en andere verhuurders van woningen veelal btw vrijgesteld kunnen straks ook aanspraak maken op het nuitarief laten installeren op woningem Een wanneer zij zonnepanelen van de woningcorporaties en andere verhuurders beperkt gedeelte van woningen kan nu de btw op deze kosten niet in aftrek brengen In die gevallen zorgt de introductie van een btw nultarief voor een derving Deze derving wordt voorzichtig geschat op 10 min De derving is geschat voor het jaar van invoering en kan sterk wisselen afhankelijk van onder meer het jaarlijkse aarital nieuwe Installaties door met o • name particulieren Toelichting nieuwe fiscale regaling o Invoering van het btw nuitarief voor zonnepanelen op woningen betekent een nieuwe fiscale regeling Hierbij moet in acht genomen worden dat de Pagina S van 17 60 1224761 00011 o o Algemene Rekenkamer al vaker en ook recent nog kritiek heeft geuit op het grote aanta[ fis^cale regelingen Toegezegd is dat er beter wordt toegezien op gebruik van het toetsingskader fiscale regelingen bij invoering van nieuwe regelingen en evaluates Ult bet doorlopen van het toetsingskader voIgt voorlopig een positieve beoordeling Beslispunt 2 Reparatie uitspraak lage btw tarief van toepassing op lachgas nieuwe maatregel in aanvulling op coalitieakkoord Bent u akkoord met het in de Voorjaarsbesluitvorming mee laten lopen van de maatregel om een uitspraak over het lage btw tarief op lachgas te repareren en deze op te nemen in het Belastingplan 2023 • iHUi_ Op basis van een recente gerechtelijke uitspraak is het verlaagde btw tarief van toepassing op de verkoop van N20 capsules lachgas^ voor de bereiding slagroom Een ambtsvoorganger van u heeft in een beleidsbesluit het standpunt ingenomen dat lachgascapsutes voor de bereiding van slagroom niet opgaan in de slagroom en dat het verlaagde tarief daarom niet van toepassing is Een gevoig van de uitspraak is dat ook op de verkoop van lachgas voor gebruik als partydrug het verlaagde btw tarief van toepassing is Na de uitspraak is dat staiidpunt niet langer Imrdbaar wat ruimte geeft aan de verkopers van lachgascapsules om het verlaagde btw tarief toe te passen van • V Mede omdat het ministerie van VWS en JenV werken aan een verbod op oneigenlijk gebruik van lachgas door het op lijst II van de Opiumwet te plaatsen adviseren wij een van de twee volgende beleidsopties waarbij wetgevend optreden de voorkeur genietr Wettelijk regelen dat alle lachgas zowel capsules als flessen met uitzondering van medlsche toepassingen worden uitgesloten van het verlaagde btw tarief of in het bestaande beleidsbesluit de gevolgen van de hofuitspraak verduidelijken met de opmerking dat het verlaagd btw tarief niet van ’ • • toepassing is op de levering van flessen met lachgas Wilt u aangeven welke optie uw voorkeur heeft Mocht gekozen worden voor een aanpassing van het beleidsbesluit heeft dat in tegenstelling tot wettelijk optreden budgettaire effecten Een eerste Inschatting is dat optreden bij beleidsbesluit rekening houdend met opname van lachgas op de Opiumlijst een jaarlijks beslag van € 0 5 min € 1 5 min heeft lastenrelevantie wordt nog uitgezocht Wettelijk ingrijpen Lachgas kan wettelijk worden uitgesloten van het verlaagde btw tarief behoudens voor gebruik in de medische sector Dit is in lijn met het eerder ingenomen beleidsstandpunt • Een wettelijke uitsluiting van een product in het kader van de Opiumwet is geen novum Pootgoed en land en tuinbouwzaden die producten kunnen • ’ Lachgas kent meerdere toepassingen Een daarvan is gebruik als voedingsadditief nummer E942 dat In de voedingsmiddelenindustrle de horeca en door thuisbakkers wordt gebruikt om slagroom of andere voedingswaren mee op te kloppen Pagina 9 van 17 61 1224761 00011 voortbrengen die onder de Opiumwet vallen wettelijk uitgesloten van het lage btw tarief • worden sinds 1 januari 2016 ^ Voordeel van uitsluiting is dat lachgas als partydrug word uitgesloten van het verlaagde btw tarief Een gevolg van dit alternatief is dat de verkoop van capsules voor gebruik als voedingsadditief door een kleine groep particulieren opnieuw van het l¥ge tarief wordt uitgesloten dit is we[ in overeenstemming met het eerdere beleidsstandpunt dat door het hof verworpen is • Wettelijk ingrijpen treft de horeca niet aangezien deze sector in de regel btw aftrekrecht heeft • Hoewel over de markt voor lachgas capsules beschikbaar zijn onvoldoende gegevens is uit de media en in genoemde hofuitspraak een explosieve stijging van de verkoop van lachgascapsules waarneembaar Ter illustratie de omzet van de webshop die procedeerde steeg in zo n vier jaar van ongeveer € 90 000 naar € 2 400 000 Het is niet aannemelijk dat een groot deel van de verkochte lachgascapsules voor als voedingsadditief wordt gebruikt Beleidsbesluit aanpassen • Een alternatief voor wettelijk ingrijpen is om in een beleidsbesluit een passage op te nemen die het uitstralingseffect van de uitspraak tracht in te perken • Het gevolg daarvan is dat volgens u alleen capsules dan nog onder de reikwijdte van het lage tarief vallen Flessen lachgas blijven dan volgens u behoudens voor medische toepassing buiten de reikwijdte van het verlaagde tarief • Groot nadeel daarvan beleidsbesluit • • is dat het verkopen van niet valt uit te sluiten dat die als partydrug worden lachgascapsules gebruikt binnen het bereik van het verlaagde btw tarief blijft Daarbij moet worden opgemerkt dat VWS en JenV aan een verbod op oneigenlijk gebruik van lachgas werkt door het naar verwachting vanaf medio 2022 op lijst II van de Opiumwet te plaatsen Lachgascapsules worden alsclan zeer beperkt verhandelbaar Niet valt uit te sluiten dat na een wijziging van het beleidsbesluit gerechtelijke procedures zullen worden gevoerd door verkopers van lachgas over schending van de fiscale neutrallteit tussen capsules en lachgasflessen De inspecteur kan en zal stellen dat lachgas in flessen verkocht aan consumenten gezien de hoeye elheid gas niet wordt gebruikt voor normale menselijke consumptie maar de rechter kan waarde hechten aan het gegeven dat in flessen en capsules hetzelfde product zit Niet is uit te sluiten dat capsules alsnog als partydrug worden gebruikt Een beleidsmatige scheidslijn aanbrengen op basis van het beoogde gebruik van capsules voor gastronomische doeleinden vs als partydrug is niet uifvoerbaar Zowel voor de online verkoper en de Belastingdienst is immers niet te bepalen voor welk doel de capsules worden of zijn gekocht Bij wettelijk ingrijpen spelen deze risico s niet omdat dan op alte soorten verpakkingen het algemene tarief van toepassing is waarvan Pagina 10 van 17 62 1224761 00011 2 FISCALE VERZAMELWET 2024 Hieronder vindt u de maatregelen waarvan wij voorstellen om die op te nemen in de Fiscale verzamelwet 2024 met budgettaire consequenties waardoor ze meegenomen moeten worden in de Voorjaarsbesluitvorming indien u ermee U ontvangt binnenkort een separate nota voor de maatregelen die wij voorstellen voor de Fiscale verzamelwet 2024 zonder budgettaire akkoord bent consequenties In beide nota s betreft het maatregelen die los van het coaiitieakkoord opgekomen zijn Besiispunt 3 Codificatie goedkeuring leefvervoer verstrekt vanuit UWV Bent u akkoord met het opnemen van de codificatie van de fiscale behandeling van leefvervoer verstrekt vanuit het UWV in de Fiscale verzamelwet 2024 • Eind vorig jaar heeft uw ambtsvoorganger besloten om een goedkeuring op te nemen voor leefvervoer verstrekt vanuit UWV Leefvervoer omvat het verstrekken van vervoer aan personen met een • aandoening Dit vervoer hebben zij nodig om persoonlijke activiteiten te kunnen uitvoeren en deel te nemen aan de maatschappij Bijgevoegde nota omvat een uitgebreidere omschrijving van de maatregel De goedkeuring is vooruitlopend op een wijztging van de Wet IB 2001 opgenomen in het Wijzigingsbesluit lijfrente en periodieke uitkeringen en op 23 december 2021 in werking getreden Het voorstel is om de wijziging van • de Wet IB 2001 op te nemen in de Fiscale verzamelwet 2024 Overigens is de goedkeuring opgenomen met het volgende voorbehoud Daarbij maak ik wel het voorbehoud dat wanneer het parlement niet akkoord zou gaan met een desbetreffende wetswijziging deze goedkeuring weer komt te vervallen onder eerbiediging van tussentijds toegepaste vrijstellingen van periodieke uitkeringen en verstrekkingen inzake leefvervoer vanuit het UWV De kosten van de maatregel worden geraamd op structureel ongeveer € 1 mitjoen per jaar De maatregel dient met terugwerkende kracht per 1 januari 2016 te worden ingevoerd Hiermee komt het totale budgettaire beslag op € 8 miljoen in 2023 jaarlijks € 1 miljoen over de periode 2016 tot en met 2023 en daarna jaarlijks structureel € 1 miljoen Voor deze maatregel dient dekking te worden gezocht in de voorjaarsbesluitvorming • • Besiispunt 4 Periodieke gift toskoppelen van de periodieke uitkering onzekerheidsvereiste Bent u akkoord met het opnemen van de maatregel van de periodieke uitkering onzekerheidsvereiste Periodieke gift loskoppelen HA in de Fiscale verzamelwet 2024 • De periodieke gift Is een vaste en gelijkmatige periodieke uitkering aan instellingen en verenigingen Door de koppeling met de periodieke uitkering moet de gift ook aan de voorwaarden van periodieke uitkeringen voldoen waaronder het onzekerheidsvereiste Dit leidt tot ongewenste situaties bijvoorbeeld als de periodieke gift van meerdere levens afhankelijk is en daardoor niet meer voldoet aan het onzekerheidsvereiste Pagina 11 van 17 63 1224761 00011 Wanneer men niet voldoet aan het onzekerheidsvereiste niet meer als periodieke gift maar kwalificeert de gift als gewone gift met de bijbehorende drempel en plafond Daarom wordt voorgesteld art 6 34 Wet IB 2001 aan te passen om de definitie van een periodieke gift ios te koppeten van de periodieke uitkering Beslispunt 5 Aanpassing Omzetbelasting inzake de margeregeling Stemt u in met het opnemen van deze maatregel in het pakket Fiscale verzamelwet 2024 • Op basis van de margeregeling hoeft over kunstvoorwerpen in bepaalde gevallen geen btw te worden geheven over de hele prijs zoals gewoonlijk maar slechls over • de marge die een wederverkoper ontvangt Op basis van de nieuwe richtlijn die naar verwachting in de loop van de eerste helft van 2022 in werking zal treden moet in de wet worden geregeld dat de margeregeling door wederverkopers niet mag worden toegepast als deze wederverkoper het kunstvoorwerp heeft ingekocht tegen een verlaagd tarief • • Voortaan mag de margeregeling alleen nog worden toegepast als de wederverkoper het kunstvoorwerp heeft ingekocht tegen het algemene btw tarief E e a moet uiterlijk 1 januari 2025 in de wet zijn aangepast In de nota inzake de btw tarievennchtlijn van 2 februari 2022 bent u ge fnformeerd over het voorlopige voornemen om de aanpassing van de margeregeling op te nemen in de_Eiscale verzamelwet 2024 Bij nader inzien adviseren wij u heb wetsvoorstl^p te nemen die hetzelfde tijdpad als de Fiscafe verzamelwet 2024 een soort pakket Fiscale doorloopt verzamelwet 2024 omdatzuivere implementatie voorschrijft dat in het implementatievoorstel geen andere regels opgenomen worden dan noodzakelijk en dit dus een Ios wetsvoorstel vergt De budgettaire consequenties kunnen nog niet worden geraamd maar de verwachting is dat deze maatregel een geringe opbrengst opievert |i^part • Beslispunt 6 Wijziging afkoop lijfrente bij arbeidsongeschiktheid X stemt u in met het omzetten van de maatregel uit het beleidsbesluit in wetgeving waarmee wordt gecodificeerd dat bij afkoop van een lijfrente als gevolg van arbeidsongeschiktheid alleen over het bedrag boven de afkoopgrens revisierente is verschuidigd • Als er sprake is van langdurige arbeidsongeschiktheid kan een opgebouwde lijfrente geheel of gedeeltelijk worden afgekocht op grond van artikel 3 133 negende lid Wet IB 2001 Dit om te voorzien in een inkomen voor de‘ arbeidsongeschikte Er gelden voor deze afkoop wel afkoopgrenzen Bij overschrijding van deze afkoopgrenzen wordt over het gehele afkoopbedrag inkomstenbelasting en 20 revisierente geheven In de praktijkLleek dit te hard uit te pakken ” • Pagrna 12 van 17 64 1224761 00011 • • In een beleidsbesluit is vooruitlopend op wetgeving door uw ambtsvoorganger goedgekeurd dat alleen over het bedrag waarmee de afk^opgrens wordt overschreden revisierente is verschuidigd De uitwerking van de nog benodigde wettelijke aanpassing hiervoor is opgepakt via de piiot wendbaar wetgeven In deze pilot wordt de uitwerking van wetgeving in de uitvoering doorde Belastingdienst helder gemaakt Uit de pilot kwamen nog een aantal andere technische knelpunten naar voren die gedeelteiijk in wetgeving en gedeeitelijk in lagere regelgeving verwerkt dienen te worden Voor wat betreft de wetgeving gaat het dan om het laten vervallen van de variabele afkoopgrens van artikel 3 133 negende lid onderdeel c Wet IB 2001 die in de praktijk lastig vast te stellen blijkt en het wegnemen van een complexiteit bij de berekening van de revisierente als een beroep wordt gedaan op de tegenbewijsregeling Deze twee vooral technische knelpunten dienen nog preciezer uitgewerkt te worden In een vervoigbeslisnota wordt u hier verder over gei nformeerd De budgettaire gevolgen zijn naar verwachting verwaarloosbaar € 0 5 ^ miljoen “ • Beslispunt 7 Aanpassingen invorderingsrente bij verliesverrekening Stemt u in met het opnemen van hieronder beschreven aanpassingen invorderingsrente bij verliesverrekening in de Fiscale verzameiwet 2024 • • Bij het project Invorderingsrente is discussie ontstaan over de uitleg van artikel 28 Invorderingswet 1990 IW 1990 Hierbij gaat om de vraag hoe om te gaan met het rekenen van invorderingsrente bij een veriiesverrekening Geconcludeerd is dat artikel 28 IW 1990 momenteel geen grondslag bjedt om invorderingsrente te rekenen bij een verliesverrekening en dat er een herrekening van de Invorderingsrente moet piaatsvinden wanneer de hoofdsonn is verminderd als gevolg van een verliesverrekening In het Belastingplan 2012 is artikel 28 IW 1990 gewijzigd Voor die wijziging bevatte de bepaling een zesde lid dat wel een grondslag bood om bij een verliesverrekening invorderingsrente In rekening te brengen en waardoor werd voorkomen dat invorderingsrente herrekend moest worden bij een • verminderlng van de aanslag als gevolg van een verliesverrekening Uit de memorie van toelichting bij het Belastingplan 2012 blijkt niet waarom dit lid is komen te vervallen Dit lijkt geen bewuste keuze te zijn geweest Bij de overschrijding van de betalingstermiin isTiet gebriTikeliik om invorderingsrente in rekening te brengen Het is derhalve consistent om ook bij een verliesverrekening invorderingsrente te brengen en voorts met langer invorderingsrente te herrekenen In navolging hiervan wordt voorgesteld om artikel 28 IW 1990 te wijzigen en het per 1 januari 2013 vervallen zesde lid weer op te nemen in de bepaling ^ We tiebben dit onderzocht op basts van de aangiften 2017 Het bleek dat in 367 gevallen een lijfrente afgekocht werd met een waarde boven de maximumgrens en een leeftijd onder de AOW leeftijd Slechts in een klein deel hiervan zal er sprake zijn van arbeidsongeschiktheid Het budgettaire belang van de revisierente 20 zal in die gevallen naar alle waarschijnlijkheid in totaal minder dan € 0 5 miljoen zijn Dit komt overeen met signalen die wij vanult de Belastingdienst ontvangen Pagina 13 van 17 65 1224761 00011 4 Beslispunt 8 Uitbreiding kring belastingplichtigen frisdrankbelasting Stemt u in met de uitbreiding kring belastingplichtigen frisdrankbelasting en het opnemen van deze maatregel in de Ftscale verzameiwet 2024 • Artikei 17 van de Wet op de verbruiksbelasting van aicoholvrije dranken Wvad • • voldoet niet meer aan de huidige tijd door onder andere de online aankopen door particulieren en toelevering vanuit het buitenland Belastingontwijking neemt hierdoor steeds meer toe De wet beperkt de kring van belastingplichtigen tot degene die de aicoholvrije dranken voorhanden heeft Voorgesteld wordt om artikei 17 Wvad uit te breiden naar eTiige andere persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is Dit sluit aan bij de huidige systematiek van de Wet op de WA die in 2010 is ge mtroduceerd en heeft geieid tot een meer accijns effectieve fraudeaanpak bij accijnsgoederen De Douane heeft circa 100 ondernemers in het vizier waarbij mogelijk sprake is van fraude met verbruiksbelastingen zonder dat zij de aicoholvrije dranken • fysiek voorhanden hebben Naar schatting gaat het hierbij om € 5 miljoen nadeel in verbruiksbelastingen Met de voorgestelde wijziging kunnen deze ondernemers wanneer onderzoek naar bijvoorbeeld de finandeie administrate aantoont dat er daadwerkelijk sprake is van andere betrokkenheid bij de fraude dan het fysiek voorhanden hebben beter worden aangepa Kt Informatiepunt 1 Deformaliserend werken IH en OB Voor het opnemen van de deformaliserend werken Invoering herzienlngstermijn IH OB en grondslag in de Fvw24 zijn de budgettaire gevolgen op dit moment niet in kaart te brengen Deze zijn nameiijk afhankelijk van eventuele toekomstige onvoorspelbare jurisprudentie Er is nu daarom geen claim ingediend • Kern van het wetsvoorstel zai zijn dat in afwijking van de Algerngne wet bestuursrecht Awb een mogelijkheid gecreeerd wordt tot herziening van een beiastingaanslag IH OB en een voldoening OB op aangifte overeenkomstig de aangedragen gegevens van de beianghebbende Berichten waaronder schriftelijke berichten elektronische aanglftebiljetten of negatieve suppleties worden na de beoogde wetswijziging niet larTger als bezwaar maar als een verzoek tot herziening aangemerkt Om de burger daartoe voidoende geiegenheid te bieden wordt een herzieningsperiode van in beginsel een jaar naap vooXQgsteld Dit onder and aar^iHing van het rapport van de gommissie praktische rechtsbeschermin^ Een herzienlngstermijn van een jaar biedt die burger veel meer ruimte dan de rp • • huidige bezwaartermijn van zes weken Cruciaal is verder dat de wetgeving rechtswaarborgen biedt zodafBij een inhoudelijk geschil alsnog toegang tot bezwaar en beroep openstaat Het gaat alleen om een voordeie van de De belastingschuld kan dus alleen meniergi^ing verminderd worden yoor verhoqipg van de belastingschuld blijven de reguliere regelingen van herzienin£^n belanghebben^ Pagina 14 van 17 66 1224761 00011 A Valt buiten reikwijdle Pagina 15 van 17 67 1224761 00011 Valt buiten reikwijdte 4 BUDGETTAIR BESLUIT Beslispunt 10 budgettair besluit Stemt u in met de inzet om de beleidsmatige lasten {€ 25 min struc van als gevolg de fiscale maatregelen met de extra ontvangsten bij de ODE te dekken meet dan dinsdag a s De budgettaire gevolgen van de fiscale maatregelen onder punt Ij 2 en 3 leiden tot een inkomstenkader Er is een opbrengst van € 277 min zijn nog niet elders ingezet hiervoor beschreven beperkt meerjarige belasting van het Het gaat om structurele reeks van € 25 min nu Dit in de politieke vierhoek worden opgebracht zie tabel 1 uit de ODE middelen Achtergrond extra tariefsverhoging moet plaatsvinden van regel Totaal Deze ODE middelen deze € 277 min is dat er een omdat er in de tussentijd gedurende Rutte III sprake is geweest van grondslagerosie Volgens de regels van het inkomstenkader is deze herijking lastenrelevant Pagtna 16 van 17 68 1224761 00011 4 • Het is een optie om deze € 277 min voor € 25 min te gebruiken voor het sluiten van de plaat en de reiTvoor verlagifig van de ODE tarieven Aiternatief is het voNedige bedrag in te zetten voor verlaging van de ODE tarieven dan moet er elders dekking worden gevonden voor de € 25 min structureel Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden Niet van toepassing Pagina 17 van 17 69 1224761 00011 Ministerie van Financien TER BESLISSING Aan de staatssecretaris van Financien Fiscaliteit en Beiastingdienst Directie Algemene Fiscaie Politiek TERINFORMATIE Aan de minister van Financien de staatssecretaris van Financien nota Toeslagen en Douane persoonsgegevens Fiscaie maatregelen Voorjaarsbesiuitvorming Datum 23 februari 2022 Notanummer Bijlagen 6 Aanleiding Dit jaar wordt voor het eerst tijdens de Voorjaarsbesiuitvorming ook op hoofdlijnen over de lastenkant besioten In augustus vindt er dan op basis van de iaatste economische cijfers een actualisatle van de besluiten uit het voorjaar piaats Deze werkwijze is opgenomen in het coalitieakkoord Kern • De nieuwe werkwijze betekent dat de fiscaie maatregelen als los wetsvoorstei of onderdeel van een verzamelwetsvoorstel met budgettaire consequenties die voor de volgende Voorjaarsbesiuitvorming worden ingediend in deze Voorjaarsbesiuitvorming worden meegenomen We leggen deze maatregeien in deze nota aan u voor Omdat er voor de ^ klimaatmaatregeien een aanvullend traject is met de betrokken beleidsdepartementen wordt u hierovi irrFormeerd^domr middel varfeen separate nota die ais bijiage is toeg^oegd aan deze nota • C Wij wiilen u vragen om zo mogpnjk vrijdag 11 maart op d VoorjaarsBFsIuitvorming te re^geren Er is op deze besorekino oeoland van lb QQ ^S 3Q uur • • vrij^at nota m b t UjOl QA ^rcy^ de 11 maart een ist wiilen we u vragen om bij voorkeur dinsdag 15 maart op de bijgevoegde klimaatnota te reageren We hebben de maatregelen onderverdeeld naar wetstraject Bij onderdeel 4 wordt het uiteindelijke budgettaire besiuit met het dekkingsvoorstei voor de budgettaire gevolgen van de maatregelen in deze nota aan u voorgelegd De Beiastingdienst heeft aan de hand van een zogenoemde iichte toets een eerste inschatting gemaakt van de uitvoerbaarheid van deze maatregeien De eerste inschatting is dat deze maatregelen op zichzelf bezien uitvoerbaar zijn voor de Beiastingdienst Het is op deze termijn echter niet mogelijk om de stapeling van deze maatregeien integraal te wegen U wordt op een later moment geinformeerd over de integrale uitvoerbaarheid van de maatregelen IU \ ^ ikV\V^ 1 uit de onderstaande wetstrajecten Alle maatregelen In deze nota worden namelijk nog getoetst op uitvoerbaarheid door middel van een uitvoeringstoets • Daarnaast treft u hieronder een korte weergave van het proces van de Voorjaarsbesiuitvorming Op pagina 3 is een inhoudsopgave opgenomen c^jk\HP\ Pagina 1 van 17 70 1224762 00012 CT Proces voorjaarsbesluitvorming Activiteit Moment Nota Voorjaarsbesluitvorming fiscale Donderdag 10 maart maatregelen in tas Bespreking met bewindspersonen Koopkrachtbeeld in Vierhoek Klimaat in ambteliik klimaatoverleg Klimaat in politiek klimaatoverleg Volledige fiscale nota in Vierhoek Vriidaq 11 maart Dinsdag 15 maart Woensdag 16 maart Vriidaq 18 maart Dinsdag 22 maart Streven naar afronding fiscale nota in Dinsdag 29 maart Vierhoek Eventuele uittoop besluitvorminq April Belastingplan 2023 De maatregelen voor de Voorjaarsbesluitvorming betreffen hoofdzakelijk maatregelen die zullen landen in het pakket Belastingplan 2023 Deze maatregelen komen grotendeels voort uit het coalitieakkoord en daarvan heeft u eerder een overzicht ontvangen Deze maatregelen worden automatisch meegenomen in de Voorjaarsbesluitvorming We vragen in deze nota ook uw akkoord voor het meenemen van enkele los van het coalitieakkoord staande fiscale maatregelen in de Voorjaarsbesluitvorming Fiscale verzamelwet 2024 In deze nota stellen wij voor een aantal van budgettair relevante maatregelen die los het coalitieakkoord zijn opgekomen op te nemen in de Fiscale verzamelwet 2024 en deze maatregelen te laten meelopen in de Voorjaarsbesluitvorming dit Deze maatregelen treden per 1 januari 2024 in werking Het meelopen van deze maatregelen in de Voorjaarsbesluitvorming dit jaar is van belang omdat de jaar c behandeling van het wetsvoorstel in de Ministerraad eind 2022 is voorzien De indiening is begin 2023 voorzien Zowel de behandeling in de MR als de indiening vinden daarmee plaats voor de voorjaarsbesluitvorming van 2023 U ontvangt binnenkort een separate nota over de Fiscale verzamelwet 2024 In die nota worden de niet budgettaire relevante maatregelen voorgelegd Valt buiten reikwijdte Pagina 2 van 17 71 1224762 00012 ■3 Overzicht budgettaire gevolgen m b t irSDei Besllspunt overzicni In euro min maatregelen in deze nota aeKK^n lasten saldoverbeterend 2023 2024 2025 Struct 28 28 28 Lastenverzwarend j 1 BTW nultarief op zonnepanelen 28 2 Derving 0 5 min tot 1 5 min 2 Rechterlijke uitspraak mbt btw tarief op lacbgas Herstelwetgeving lachgas 3 Codificatie Leefvervoer verstrekt vanuit UWV 4 Periodieke gift loskoppelen van de periodieke Tussen afhankelijk van vormgeving 5 uitkering Aanpassing Omzetbelasting inzake Opbrengst 0 5 tot 1 5 min 8 1 1 1 en 1 1 min PM PM PM PM jpargeregeling 6 Wijziging afkoop lijfrente bij 0 0 0 8 arbeidsongeschiktheid Uitbreiding kring van beTastingplichtigen frisdrankbelasting lastenrelevantie wordt nog 5 5 5 5 7 7 7 7 uitgezocht Valt buiten reikwijdte geen Verlagen schenkingsvrijstelling Totaal te dekken beleidsmatige het gaat om budgettaire gevolgen aan de lastenkant uitvoeringskosten die aan de uitgavenkant zitten lasten 24 17 25 25 dit is dus nog exclusief eventueie De maatregel c aanpassing invorderingsrente bij verliesverrekening beslispunt 7 Het gaat naar verwachting om een beperkte opbrengst tot € 1 mtn heeft gevolgen voor de uitgavenkant van de begroting Het besluit omtrent de verlaging schenkingsvrijstelling jubelton is reeds aan de Kamers gecommuniceerd Pagina 3 van 17 72 1224762 00012 Inhoud Aanleiding 1 1 5 PAKKET BELASTINGPLAN 2023 Beslispunt 1 BTW nultarief voor levering en installatie van zonnepanelen nieuwe nnaatregel in aanvulling op coalitieakkoord BesMspunt 2 Reparatie uitspraak lage btv tarief van toepassing op lachgas nieuwe nnaatregel in aanvulling op coalitieakkoord 2 c FISCALE VERZAMELWET 2024 5 9 11 Beslispunt 3 Codificatie goedkeuring leefvervoer verstrekt vanuit UWV Beslispunt 4 Periodieke gift loskoppelen van de periodieke uitkering 11 onzekerheidsvereiste 11 Beslispunt 5 Aanpassing Omzetbelasting inzake de margeregeling Beslispunt 6 Wijziging afkoop iijfrente bij arbeldsongeschiktheid Beslispunt 7 Aanpassingen invorderingsrente bij veriiesverrekening Beslispunt 8 Uitbreiding kring belastingplichtigen frisdrankbelasting 12 Informatiepunt 1 Deformaliserend werken IH en OB 12 13 14 14 Valt buiten reikwijdte 4 BUDGETTAIR BESLUIT 16 Beslispunt 10 budgettair besluit Informatie die niet openbaar gennaakt kan worden 16 17 c Pagina 4 van 17 73 1224762 00012 1 PAKKET BELASTINGPLAN 2023 Beslispunt 1 BTW nultarief voor levering en installatie van zonnepanelen nieuwe maatregel in aanvuINng op coalitleakkoord Bent u akkoord onder voorbehoud van budgettaire dekking met het opnemen in het BP2023 van een wetsvoorstei invoering van een btw nuitarief op de levering en instaiiatie van niet geintegreerde zonnepaneien op woningen per 1 januari 2023 derving 28 min Bent u akkoord met een onderzoek doen naar een btw nultarief op de levering en instaiiatie van zonnepaneien op openbare gebouwen en andere gebouwen die worden gebruikt voor activiteiten van algemeen belang en daarbij de brede evaluatie van verlaagde btw tarieven te betrekken U bent recent ge fnformeerd over de Btw tarievenrlchtlijn Deze richtlijn treedt verwachting in de eerste helft van 2022 in werking Het wordt dan mogelijk om een btw nultarief toe te passen op de levering en instaiiatie van zonnepaneien en openbare en andere op en naast woningen al dan niet in privebezit gebouwen die worden gebruikt voor activiteiten van algemeen belang Met deze nota informeren wij u over deze mogelijkheid en leggen wij een tweetal beslispunten aan u voor naar Kern • De levering en de instaiiatie van zonnepaneien is nu belast met 21 • Het terugvragen van deze btw heeft geleid tot een jaarlijkse toenemende stroom van verzoeken om teruggaaf levert voor particulieren I • • • • btw inmiddeis circa 200 000 per jaar die in dit kader btw ondernemer zijn en Dat de Belastingdienst een bewerkelijke uitvoeringspraktijk op Toepassing van een btw nultarief voor zonnepaneien op woningen heeft een relatief beperkt effect op de btw opbrengst maar leidt tot een substantiele vermindering van administratieve en uitvoeringslasten U wordt daarom geadviseerd een nultarief op zonnepaneien voor woningen in BP23 op te nemen Dit vergt een budgettaire dekking van € 28 mln^ per jaar die nog nader uitgewerkt dient te worden Het advies is ook in lijn met het initiatief van ML om de mogelijkheid van een nultarief op te nemen in de BTW tarievenrichtlijn De TK is hierbij betrokken geweest en voorstander van Bij het advies wordt rekening gehouden met de kritiek van de Algemene Rekenkamer op het bestaan van vele fiscale regelingen Voor invoering van het nultarief is het toetsingskader fiscale regelingen doorlopen waaruit voorlopig een positieve beoordeling voIgt Eventuele uitbreiding van het btw nultarief naar andere gebouwen dan woningen bijvoorbeeid ziekenhuizen scholen sportverenigtngen ministeries en gemeentehuizen zal desgewenst nog worden onderzocht op noodzaak afbakeningsproblematiek en derving Dit onderzoek kan niet voor BP23 worden voltooid Geadviseerd wordt bij het overwegen daarvan de evaluatie van verlaagde btw tarieven te betrekken voorzien voor eind 2022 Dit bedrag bestaat voor 18 min uit het wegvallen van het forfait bij aanmeldtng en voor 10 min ult het wegvallen van een in sommige gevallen aftrekbeperking bij instaiiatie van zonnepaneien door of in opdracht van woningcorporatles en verhuurders op woningen Pagina 5 van 17 74 1224762 00012 • Een ander aandachtspunt is het verschil tussen zonnepaneien die uitsluitend dienen om energie op te wekken • zgn niet gemtegreerde zonnepaneien en producten die daarnaast ook een andere functie hebben op dit moment voornamelijk dakbedekking met zonnecellen Dakbedekking met zonnecellen zal in de regel niet als zonnepaneel in de zin van de btw richtlijn kwalificeren door de aanvullende functies bedekking van het dak naast het opwekken van stroom Daarom kan daarop geen btw nultarief worden toegepast daarnaast mogen op een product niet meerdere btw tarieven worden toegepast Wei blijft voor dakbedekking met zonnecellen het huidige beleid in stand waardoor een deel van de voorbelasting kan worden teruggevraagd ToeMchting Algemeen • Het btw ondernemerschap leidt tot verplichtingen aan de kant van de particulier waaronder het aanmelden als ondernemer bij de Belastingdienst en • daarom tot administratieve lasten Door middel van specifiek beleid tracht de Belastingdienst de administratieve lasten van particuliere zonnepaneelhouders te verminderen • Dit beleid voorkomt echter niet dat zonnepaneelhouders meerdere handelingen moeten verrichten Het beleid voorkomt ook niet dat bij de Belastingdienst een uitvoeringslast ontstaat Dit moet nog getoetst worden door middel van een uitvoeringstoets • In het verleden zijn veel klachten ontvangen van zonnepaneelhouders Slechts een deel van de klachten is inmiddels opgelost door het proces en of beleid aan te passen De TK D66 en VVD zijn hier kritisch over geweest Het voorgaande kabinet heeft zich in Europees verband ingezet voor de mogelijkheid van een btw nultarief voor de levering en instaliatie van zonnepaneien Uw ambtsvoorganger heeft aangegeven dat het toepassen van een nultarief op zonnepaneien het Nederlandse huidige proces en de c administratieve lasten aanzienlijk kan vereenvoudigen •s • Door de introductie van een nultarief drukt geen btw meer op de aanschaf en de instaliatie van de niet geintegreerde zonnepaneien op woningen waardoor er niet • langer een teruggaafbelang bestaat bij zonnepaneelhouders Er ontstaan daarnaast geen btw verplichtingen meer vanwege het terugleveren aan het net voor veel zonnepaneelhouders door de registratiedrempel van € 1 800 als men onder die drempel blijft hoeft men zich voorde btw niet te melden bij de Belastingdienst Toelichting lastenverlichting zonnepaneelhouders De introductie van een nultarief op de levering en instaliatie van zonnepaneien op woningen brengt een structurele administratieve lastenverlichting met zich mee voor zonnepaneelhouders van naar verwachtlng € 20 min per jaar • Een particulier die zonnepaneien installeert op zijn woning ervaart door het nultarief In combinatie met de registratiedrempel voor kleine ondernemers niet langer btw druk of verplichtingen • Toelichting op de uitvoeiing door de Belastingdienst Pagina 6 van 17 75 1224762 00012 • De uitvoeringsprocessen en systemen van de Belastingdienst zijn gericht op de echte ondernemer Van deze ondernemers wordt een mate van professionaliteit en kennis verwacht die vaak ontbreekt bij de zonnepaneelhouder De zonnepaneelhouder voelt zich vaak geen btw ondernemer maar ziet de teruggaaf als een subsidie • Deze systemen en processen sluiten dus niet of niet in voidoende mate aan op de behoefte van de zonnepaneelhouder Daarom is waar mogelijk • • • afgeweken van het reguliere uitvoeringsproces Dit uitvoeringsproces biijft echter bewerkeiijk voor de Beiastingdienst en ingewikkeld voor de gemiddelde zonnepaneelhouder De zonnepaneelhouder heeft niet alleen een toename van het aantal fte s binnen de uitvoering tot gevolg maar zorgt ook voor een toename van de complexiteit bij de Belastingdienst Dit komt o a tot uiting in de toename van het aantal processen toename van belastingplichtigen en toename van de compliciteit in de ict De Belastingdienst verwacht dat de introductie van een nultarief op niet geintegreerde zonnepanelen op woningen een positief effect heeft op de uitvoering proceshygiene Het definitieve oordeel over de uitvoerbaarheid door de Belastingdienst incl de tijdelijke en structurele gevolgen voor de uitvoeringskosten zai middels een uitvoeringstoets in kaart gebracht worden Toelichting dakbedekking met zonnecellen Slechts een beperkt deel van de zonnepaneelhouders kiest voor dakbedekking met zonnecellen Vermoedeiijk zal daar in de toekomst meer gebruik van worden gemaakt vooral in nieuwbouwwoningen Dakbedekking met zonnecellen heeft een dubbeie functie De functie van zonnepaneei en de functie van dakbedekking In het huidige regime wordt daarmee rekening gehouden Een eventueel nultarief voor dakbedekking met zonnecellen kan fiscaal technisch niet beperkt worden tot louter de functie van energieopwekking Het uitgangspunt in de btw is namelijk dat niet twee tarieven op een product of dienst kunnen worden toegepast • Dit betekent dat het overheersende product de dakbedekking met daarin het daaraan ondergeschikte energieopwekkende deei onder het nultarief gebracht zou moeten worden De btw richtlijn staat het niet toe om dakbedekking onder het btw nultarief te brengen Dit is beleidsmatig ook onwenselijk omdat dan een nultarief van toepassing zou worden op een deel van de kosten van een dak Dat is niet beoogd en zou het budgettair beslag aanzienlijk verhogen • • • r V Toelichting btw nultarief op levering en Installatie van zonnepanelen op openbare gebouwen • Een nultarief op levering en installatie van zonnepanelen op openbare en andere gebouwen die worden gebruikt voor activiteiten van algemeen belang bijvoorbeeld ziekenhuizen scholen sportverenigingen ministeries is te complex om op korte termijn in het wetsvoorstel mee te nemen maar kan worden onderzocht voor eventuele invoering op een later moment dan 1 januarl 2023 Pagina 7 van 17 76 1224762 00012 Het begrip openbare en andere gebouwen die worden gebruikt voor activiteiten van algemeen belang is onderzocht worden nog niet gedefinieerd Dit moet alsmede de potentiele derving Scholen sportverenigingen ministeries en ziekenhuizen hebben veelal geen of een zeer beperkt btw aftrekrecht zodat de btw op zonnepanelen voor hen een kostenpost kan vormen Voor gemeenten heeft een nultarlef zeer beperkte financiele voordelen omdat die normaiiter de btw kunnen claimen via het BTW compensatiefonds Invoering van een nultarief voor zonnepanelen op openbare gebouwen heeft een wezeniijk andere beieidsdoelstelling dan de nu voorgestelde maatregei die immers primair is gericht op een reductie van administratieve en uitvoeringslasten Geadviseerd wordt de evaluatie naar veriaagde btw tarieven verwachting bij het onderzoek naar een btw nuitarief op ievering en instailatie van zonnepanelen op openbare en andere gebouwen uitimo 2022 te betrekken Toelichting gevolgen bedrijfsieven Voor het bedrijfsieven heeft deze maatregei naar verwachting beperkte gevolgen • Leveranciers en installateurs van zonnepanelen zullen een btw nuitarief moeten toepassen in plaats van het nu voor hen gebruikelijke tarlef van 21 • De bewijslast voor het correct toepassen van het btw nuitarief ligt bij de ondernemer die dat tarief toepast • De leveranciers en installatiebedrijven maar ook administratieve dienstverleners die deze service aanbieden kunnen een geringe omzetdaling omdat zij niet langer tegen betaiing de administratieve afhandeling van de zonnepanelen met de Beiastingdienst hoeven te regelen ervaren Toelichting budgettaire aspecten De invoering van een btw nuitarief op de aanschaf en instailatie van niet gemtegreerde zonnepanelen op woningen resulteert naar verwachting in een derving van 28 min Die derving is in hoofdzaak aan de volgende punten toe te schrijven o Het vervallen van de eenmalige forfaitaire btw heffing die particuiieren betaien over de levering aan het elektridteitsnet in het jaar van instailatie derving van 18 min o Woningcorporaties en andere verhuurders van woningen veelal btw vrijgesteld kunnen straks ook aanspraak maken op het nultarief wanneer zij zonnepanelen laten installeren op woningen Een beperkt gedeelte van de woningcorporaties en andere verhuurders van woningen kan nu de btw op deze kosten niet in aftrek brengen In die gevallen zorgt de introductie van een btw nuitarief voor een derving Deze derving wordt voorzichtig geschat op 10 min De derving is geschat voor het jaar van invoering en kan sterk wisselen afhankelijk van onder meer het jaarlijkse aantal nieuwe installaties door met name particuiieren • • • Toelichting nieuwe fiscale regeling Invoering van het btw nuitarief voor zonnepanelen op woningen betekent een nieuwe fiscale regeling Hierbij moet in acht genomen worden dat de o Pagina 8 van 17 77 1224762 00012 o o Algemene Rekenkamer al vaker en ook recent nog kritiek heeft geuit op het grote aantal fiscale regelingen Toegezegd is dat er beter wordt toegezien op gebruik van het toetsingskader fiscale regelingen bij invoering van nieuwe regelingen en evaluaties Uit het doorlopen van het toetsingskader voIgt voorlopig een positieve beoordeling Beslispunt 2 Reparatie uitspraak age btw tarief van toepassing op lachgas nieuwe maatregel in aanvulling op coalitieakkoord Bent u akkoord met het in de Voorjaarsbesluitvorming mee laten lopen van de maatregel om een uitspraak over het lage btw tarief op lachgas te repareren en deze op te nemen in het Belastingptan 2023 • Op basis van een recente gerechtelijke uitspraak is het verlaagde btw tarief toepassing op de verkoop van NjO capsules lachgas^ voor de bereiding van slagroom Een ambtsvoorganger van u heeft in een beleidsbesluit het standpunt ingenomen dat lachgascapsules voor de bereiding van slagroom van niet opgaan in de slagroom en dat het verlaagde tarief daarom niet van • toepassing is Een gevolg van de uitspraak is dat ook op de verkoop van lachgas voor gebruik als partydrug het verlaagde btw tarief van toepassing is Na de uitspraak is dat standpunt niet langer houdbaar wat ruimte geeft aan de verkopers van lachgascapsules om het verlaagde btw tarief toe te passen Mede omdat het ministerie van VWS en JenV werken aan een verbod op oneigenlijk gebruik van lachgas door het op lijst II van de Opiumwet te plaatsen adviseren wij een van de twee volgende beleidsopties waarbij wetgevend optreden de voorkeur geniet 1 Wettelijk regelen dat alle lachgas zowel capsules als lessen met uitzondering van medische toepassingen worden uitgesloten van het verlaagde btw tarief of C 2 • • in het bestaande beleidsbesluit de gevolgen van de hofuitspraak verduidelijken met de opmerking dat het verlaagd btw tarief niet van toepassing is op de levering van lessen met lachgas Wilt u aangeven welke optie uw voorkeur heeft Mocht gekozen worden voor een aanpassing van het beleidsbesluit heeft dat in tegenstelling tot wettelijk optreden budgettaire effecten Een eerste inschatting is dat optreden bij beleidsbesluit rekening houdend met opname van lachgas op de Opiumlijst een jaarlijks beslag van € 0 5 min € 1 5 min heeft lastenrelevantie wordt nog uitgezocht Wettelijk ingrijpen Lachgas kan wettelijk worden uitgesloten van het verlaagde btw tarief behoudens voor gebruik in de medische sector Dit is in lijn met het eerder ingenomen beleidsstandpunt Een wettelijke uitsluiting van een product in het kadervan de Opiumwet is geen novum Pootgoed en land en tuinbouwzaden die producten kunnen • • ^ Lachgas kent meerdere toepassingen in de voedingsmiddefenindustrie Een daarvan is gebruik als voedingsadditief nummer de horeca en door thuisbakkers wordt gebruikt om siagroom E942 dat of andere voedingswaren mee op te kioppen Pagina 9 van 17 78 1224762 00012 • voortbrengen die onder de Opiumwet vallen worden sinds 1 januari 2016 wettelijk uitgesloten van het lage btw tarief Voordeel van uitsluiting is dat lachgas als partydrug wordt uitgesloten van het verlaagde btw tarief Een gevolg van dit alternatief is dat de verkoop van capsules voor gebruik als voedingsadditief door een kleine groep particulieren opnieuw van het lage tarief wordt uitgesloten dit is wel in overeenstemming met het eerdere beleidsstandpunt dat door het hof verworpen is • Wettelijk ingrijpen treft de horeca niet aangezien deze sector in de regel btw aftrekrecht heeft • Hoewel over de markt voor lachgas capsules beschikbaar zijn onvoldoende gegevens is uit de media en in genoemde hofuitspraak een explosieve stijging van de verkoop van lachgascapsules waarneembaar Ter illustratie de omzet van de webshop die procedeerde steeg in zo n vier jaar van ongeveer € 90 000 naar € 2 400 000 Het is niet aannemelijk dat een groot deel van de verkochte lachgascapsules voor als voedingsadditief wordt gebruikt Beleidsbesluit aanpassen • Een alternatief voor wettelijk ingrijpen is om in een beleidsbesluit een passage op te nemen die het uitstralingseffect van de uitspraak tracht in te perken • Het gevolg daarvan is dat volgens u alleen capsules dan nog onder de reikwijdte van het lage tarief vallen Fiessen lachgas blijven dan volgens u behoudens voor medische toepassing buiten de reikwijdte van het verlaagde tarief • Groot nadeel daarvan beleidsbesluit • • is dat het verkopen van niet valt uit te sluiten dat die als partydrug worden lachgascapsules gebruikt binnen het bereik van het verlaagde btw tarief blijft Daarbij moet worden opgemerkt dat VWS en JenV aan een verbod op oneigenlijk gebruik van lachgas werkt door het naar verwachting vanaf medio 2022 op lijst II van de Opiumwet te plaatsen Lachgascapsules worden alsdan zeer beperkt verhandelbaar Niet valt uit te sluiten dat na een wijziging van het beleidsbesluit gerechtelijke procedures zullen worden gevoerd door verkopers van lachgas over schending van de fiscale neutraliteit tussen capsules en lachgasflessen De inspecteur kan en zal stelien dat lachgas in fiessen verkocht aan consumenten gezien de hoeveelheid gas niet wordt gebruikt voor normale menselijke consumptie maar de rechter kan waarde hechten aan het gegeven dat in fiessen en capsules hetzelfde product zit Niet is uit te sluiten dat capsules alsnog als partydrug worden gebruikt Een beleidsmatige scheidslijn aanbrengen op basis van het beoogde gebruik van capsules voor gastronomische doeleinden vs als partydrug is niet uitvoerbaar Zowel voor de online verkoper en de Belastingdienst is immers niet te bepalen voor welk doel de capsules worden of zijn gekocht Bij wettelijk ingrijpen spelen deze risico s niet omdat dan op alle soorten verpakkingen het algemene tarief van toepassing is waarvan Pagina 10 van 17 79 1224762 00012 2 FISCALE VERZAMELWET 2024 Hieronder vindt u de maatregelen waarvan wij voorstellen om die op te nemen in de Fiscale verzamelwet 2024 met budgettaire consequenties waardoorze meegenomen moeten worden in de Voorjaarsbesluitvorming Indien u ermee akkoord bent U ontvangt binnenkort een separate nota voor de maatregeien die wij voorsteiien voor de Fiscale verzamelwet 2024 zonder budgettaire consequenties In beide nota s betreft het maatregeien die los van bet coaiitieakkoord opgekomen zijn Beslispunt 3 Codificatie goedkeuring ieefvervoer verstrekt vanuit UWV Bent u akkoord met het opnemen van de codificatie van de fiscale behandeling van ieefvervoer verstrekt vanuit het UWV in de Fiscale verzamelwet 2024 Eind vorig jaar heeft uw ambtsvoorganger besloten om een goedkeuring op te • nemen voor ieefvervoer verstrekt vanuit UWV Ieefvervoer omvat het verstrekken van vervoer aan personen met een • aandoening Dit vervoer hebben zij nodig om persoonlijke activiteiten te Bijgevoegde nota omvat een uitgebreidere omschrijving van de maatregei De goedkeuring is vooruitlopend op een wijziging van de Wet IB 2001 opgenomen in het Wijzigingsbesiult lijfrente en periodieke uitkeringen en op 23 december 2021 in werking getreden Het voorstei is om de wijziging van kunnen uitvoeren en deei te nemen aan de maatschappij • de Wet IB 2001 op te nemen in de Fiscale verzamelwet 2024 Overigens is de goedkeuring opgenomen met het volgende voorbehoud Daarbij maak Ik wel het voorbehoud dat wanneer het parlement niet akkoord zou gaan met een desbetreffende wetswijziging deze goedkeuring weer komt te vervallen onder eerblediging van tussentijds toegepaste vrijstellingen van periodieke uitkeringen en verstrekkingen inzake Ieefvervoer vanuit het UWV De kosten van de maatregei worden geraamd op structureel ongeveer € 1 miljoen per jaar De maatregei dient met terugwerkende kracht per 1 januari 2016 te worden ingevoerd Hiermee komt het totale budgettaire beslag op € 8 miljoen in 2023 {jaariijks € 1 miljoen over de periode 2016 tot en met 2023 en daarna jaariijks structureel € 1 miljoen Voor deze maatregei dient dekking te worden gezocht in de voorjaarsbesluitvorming • • Beslispunt 4 Periodieke gift ioskoppelen van de periodieke uitkering onzekerheidsvereiste Bent u akkoord met het opnemen van de maatregei van de periodieke uitkering onzekerheidsvereiste Periodieke gift ioskoppelen in de Fiscale verzamelwet 2024 • De periodieke gift Is een vaste en gelijkmatige periodieke uitkering aan instellingeri en verenigingen Door de koppeling met de periodieke uitkering moet de gift ook aan de voorwaarden van periodieke uitkeringen voldoen waaronder het onzekerheidsvereiste Dit leidt tot ongewenste situaties bijvoorbeeld als de periodieke gift van meerdere levens afhankelijk is en daardoor niet meer voldoet aan het onzekerheidsvereiste Pagina 11 van 17 80 1224762 00012 Wanneer men niet voldoet aan het onzekerheidsvereiste niet meer als periodieke gift maar als kwalificeert de gift gewone gift met de bijbehorende drempel en plafond Daarom wordt voorgesteld art 6 34 Wet IB 2001 aan te passen om de definitie van een periodieke gift los te koppelen van de periodieke uitkering Beslispunt 5 Aanpassing Omzetbelasting inzake de margeregeling Stemt u in met het opnemen van deze maatregel in het pakket Fiscale verzamelwet 2024 Op basis van de margeregeling hoeft over kunstvoorwerpen in bepaaide gevallen geen btw te worden geheven over de hele prijs zoals gewooniijk • maar siechts over de marge die een wederverkoper ontvangt Op basis van de nieuwe richtlijn die naar verwachting in de loop van de • eerste helft van 2022 in working zal treden moet in de wet worden geregeld dat de margeregeling door wederverkopers niet mag worden toegepast als deze wederverkoper het kunstvoorwerp heeft ingekocht tegen een verlaagd tarief Voortaan mag de margeregeling alleen nog worden toegepast als de • wederverkoper het kunstvoorwerp heeft ingekocht tegen het algemene btw moet uiterlijk 1 januari 2025 in de wet zijn aangepast In de nota inzake de btw tarievenrichtlijn van 2 februari 2022 bent u gei nformeerd over het voorlopige voornemen om de aanpassing van de margeregeling op te nemen in de Fiscale verzamelwet 2024 Bij nader inzien adviseren wij u het als apart wetsvoorstel op te nemen die hetzelfde tijdpad doorloopt als de Fiscale verzamelwet 2024 een soort pakket Fiscale verzamelwet 2024 omdatzuivere implementatie voorschrijft dat in het implementatievoorstel geen andere regels opgenomen worden dan noodzakelijk en dit dus een los wetsvoorstel vergt De budgettaire consequenties kunnen nog niet worden geraamd maar de verwachting is dat deze maatregel een geringe opbrengst opievert tarief E e a • • Beslispunt 6 Wijziging afkoop lijfrente bij arbeidsongeschiktheid Stemt u in met het omzetten van de maatregel uit het beleidsbesluit in wetgeving waarmee wordt gecodiflceerd dat bij afkoop van een lijfrente als gevolg van arbeidsongeschiktheid alleen over het bedrag boven de afkoopgrens revisierente is verschuldigd Als er sprake is van langdurige arbeidsongeschiktheid kan een opgebouwde • ■ • lijfrente geheel of gedeeltelijk worden afgekocht op grond van artikel 3 133 negende lid Wet IB 2001 Dit om te voorzien in een inkomen voor de arbeidsongeschikte Er gelden voor deze afkoop wel afkoopgrenzen Bij overschrijding van deze afkoopgrenzen wordt over het gehele afkoopbedrag inkomstenbelasting en 20 revisierente geheven In de praktijk bleek dit te hard uit te pakken Pagina 12 van 17 81 1224762 00012 • • • In een beleidsbesluit is vooruitlopend op wetgeving door uw ambtsvoorganger goedgekeurd dat aileen over het bedrag waarmee de afkoopgrens wordt overschreden revisierente is verschuldigd De uitwerking van de nog benodigde wettelijke aanpassing hiervoor is opgepakt via de pilot wendbaar wetgeven In deze pilot wordt de uitwerking van wetgeving in de uitvoering door de Beiastingdienst helder gemaakt Uit de pilot kwamen nog een aantal andere technische knelpunten naar voren die gedeeltelijk in wetgeving en gedeeltelijk in iagere regeigeving verwerkt dienen te worden Voor wat betreft de wetgeving gaat het dan om het laten vervallen van de variabele afkoopgrens van artikel 3 133 negende iid onderdeel c Wet IB 2001 die in de praktijk lastig vast te stellen blijkt en het wegnemen van een compiexiteit bij de berekening van de revisierente als een beroep wordt gedaan op de tegenbewijsregeling Deze twee vooral technische knelpunten dienen nog preciezer uitgewerkt te worden In een vervoigbeslisnota wordt u hier verder over geinformeerd De budgettaire gevolgen zijn naar verwachting verwaarloosbaar € 0 5 ^ miljoen Beslispunt 7 Aanpassingen invorderingsrente bij verliesverrekening Stemt u in met het opnemen van hieronder beschreven aanpassingen invorderingsrente bij verliesverrekening in de Fiscate verzamelwet 2024 • Bij het project Invorderingsrente is discussie ontstaan over de uitleg van artikel 28 Invorderingswet 1990 IW 1990 Hierbij gaat om de vraag hoe om invorderingsrente bij een verliesverrekening Geconcludeerd is dat artikel 28 IW 1990 momenteel geen grondslag biedt om invorderingsrente te rekenen bij een veriiesverrekening en dat er een herrekening van de invorderingsrente moet piaatsvinden wanneer de hoofdsom is verminderd als gevolg van een verliesverrekening In het Belastingplan 2012 Is artikel 28 IW 1990 gewijzigd Voor die wijziging bevatte de bepaling een zesde lid dat wel een grondslag bood om bij een verliesverrekening invorderingsrente in rekening te brengen en waardoor werd voorkomen dat invorderingsrente herrekend moest worden bij een vermindering van de aanslag als gevolg van een verliesverrekening Uit de memorie van toelichting bij het Belastingplan 2012 blijkt niet waarom dit lid is komen te vervallen Dit lijkt geen bewuste keuze te zijn geweest Bij de overschrijding van de betalingstermijn is het gebruikelijk om invorderingsrente in rekening te brengen Het is derhalve consistent om ook bij een verliesverrekening invorderingsrente te brengen en voorts niet langer invorderingsrente te herrekenen In navolging hiervan wordt voorgesteld om artikel 28 IW 1990 te wijzigen en het per 1 januari 2013 vervallen zesde lid te gaan met het rekenen van • • weer op te nemen in de bepaling ’ We hebben dit onderzocht op basis van de aangiften 2017 Het bleek dat In 367 gevallen een fijfrente afgekocht werd met een waarde boven de maximumgrens en een leeftijd onder de AOW leeftijd Slechts In een kleln deel hiervan zal er sprake zijn van arbeidsongeschiktheid Het budgettaire belang van de revisierente 20 zal In die gevallen naar alle waarschijnlijkheid in totaal minder dan € 0 5 miljoen zijn Dit komt overeen met signalen die wij vanuit de Beiastingdienst ontvangen Pagina 13 van 17 82 1224762 00012 Beslispunt 8 Uitbreiding kring belastingplichtigen frisdrankbelasting Stemt u in met de uitbreiding kring belastingplichtigen frisdrankbelasting en het opnemen van deze maatregel in de Fiscale verzamelwet 2024 • Artikel 17 van de Wet op de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken Wvad • voldoet niet meer aan de huidige tijd door onder andere de online aankopen door particulieren en toelevering vanuit het buitenland Belastingontwijking neemt hierdoor steeds meer toe De wet beperkt de kring van belastingplichtigen tot degene die de alcoholvrije dranken voorhanden heeft Voorgesteld wordt om artikel 17 Wvad uit te breiden naar enige andere persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is Dit sluit aan bij de huidige systematiek van de Wet op de WA die in 2010 is geTntroduceerd en heeft geleld tot een meer accijns effectieve fraudeaanpak bij accijnsgoederen • De Douane heeft circa 100 ondernemers in het vizier waarbij mogeitjk sprake is van fraude met verbruiksbelastingen zonder dat zij de alcoholvrije dranken • fysiek voorhanden hebben Naar schatting gaat het hierbij om € 5 miljoen nadeel in verbruiksbelastingen Met de voorgestelde wijziging kunnen deze ondernemers wanneer onderzoek bijvoorbeeld de financiele administrate aantoont dat er daadwerkelijk sprake is van andere betrokkenheid bij de fraude dan het fysiek voorhanden hebben beter worden aangepakt naar Informatiepunt 1 Deformaliserend werken IH en OB Voor het opnemen van de deformaliserend werken c invoering herzieningstermijn IH OB en grondslag in de Fvw24 zijn de budgettaire gevolgen op dit moment niet in kaart te brengen Deze zijn namelijk afhankelijk van eventuele toekomstige onvoorspelbare jurisprudentie Er is nu daarom geen claim ingediend • Kern van het wetsvoorstel zal zijn dat in afwijking van de Algemene wet bestuursrecht Awb een mogelijkheid gecreeerd wordt tot herziening van een belastingaanslag IH OB en een voldoening OB op aangifte overeenkomstig de aangedragen gegevens van de belanghebbende Berichten waaronder • • schriftelijke berichten elektronische aangiftebiljetten of negatieve suppleties worden na de beoogde wetswljzlging niet langer als bezwaar maar als een verzoek tot herziening aangemerkt Om de burger daartoe voldoende gelegenheid te bleden wordt een herzieningsperiode van in beginsel een jaar voorgesteld Dit onder andere naar aanleiding van het rapport van de commissie praktische rechtsbescherming Een herzieningstermijn van een jaar biedt die burger veel meer ruimte dan de huidige bezwaartermijn van zes weken Cruciaal is verder dat de wetgeving rechtswaarborgen biedt zodat bij een inhoudelijk geschii alsnog toegang tot bezwaar en beroep openstaat Het gaat alleen om een herziening ten voordele van de belanghebbende De belastingschuid kan dus alleen met herziening verminderd worden Voor verhoging van de belastingschuid blijven de reguliere regelingen van Pagina 14 van 17 83 1224762 00012 navordering en nahefflng van toepassing Na de herzieningsperiode kan de belastingaanslag of de voldoening overeenkomstig de bestaande regels ambtshalve worden verminderd • • Een belangrijk punt van dit wetsvoorstel zal zijn dat gedurende de herzienlngstemnijn van een jaar de aanslag formeelrechtelijk niet onherroepelijk zal zIjn Hierdoor kan de belastingplichtige een geslaagd beroep doen op voor hem begunstigende jurisprudentle en beleld die gedurende dat jaar is opgetreden vastgesteld De budgettaire gevolgen van het wetsvoorstel hangen voornamelijk aan de terugwerkende kracht van nieuwe jurisprudentle binnen het herzieningsjaar Het box 3 arrest is een goed voorbeeld inzake de mogelijke grote gevolgen daarvan De budgettaire gevolgen kunnen wegens de onvoorspelbaarheld van de Inhoud van nieuwe jurisprudentle op dit moment niet in kaart worden gebracht f Valt buiten reikwijdte Pagina 15 van 17 84 1224762 00012 ■ Valt buiten reikwijdte 4 BUDGETTAIR BESLUIT Beslispunt 10 budgettair besluit Stemt u in met de inzet om de beleidsmatige lasten van € 25 min struc als gevolg de fiscale maatregelen met de extra ontvangsten bij de ODE te dekken Dit moet dan dinsdag a s in de politieke vierhoek worden opgebracht De budgettaire gevolgen van de fiscale maatregelen onder punt 1 2 en 3 hiervoor beschreven leiden tot een beperkt meerjarige belasting van het inkomstenkader Het gaat om structurele reeks van € 25 min Er is een opbrengst van € 277 min zie tabel 1 uit de ODE middelen rege Totaal Deze ODE middelen zijn nu nog niet elders ingezet Achtergrond van deze € 277 min is dat er een extra tariefsverhoging moet plaatsvinden omdat er in de tussentijd gedurende Rutte III sprake is geweest van grondslagerosie Volgens de regels van het Inkomstenkader is deze herijking lastenrelevant Pagina 16 van 17 85 1224762 00012 • Het is een optie om deze € 277 min voor € 25 min te gebruiken voor het sluiten van de plaat en de rest voor verlaging van de ODE tarieven Alternatief is het volledige bedrag in te zetten voor verlaging van de ODE tarieven dan moet er elders dekking worden gevonden voor de € 25 m n structureel Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden IMiet van toepassing C Pagina 17 van 17 86 1224762 00012 \ \ \ \ m Ministerie van Financien ■ Directie TER BESLI5SING Verbruiksbelastingen Aan Douane en de staatssecretaris van Financien Om k iubi nota Fiscaliteit en Belastingdienst e^C Internationale aang c Fiscale klimaatmaatregelen Belastingplan 2023 persoonsgegevens Aanleiding In het coalitieakkoord CA staat een aantal fiscale klimaatmaatregelen die in het Een aantal maatregelen uit het CA Belastingplanpakket nadere over de onderstaande vragen invulling maatregelen is naar verwachting besluitvorming nodig politieke 1 Aanpassing tarieven Energiebelasting EB en Opslag Duurzame Energie en klimaattransitie ODE schijf 2 4 2 Aanscherping COz heffing industrle BP 3 4 2023 is opgenomen Datum 7 maart 2022 Notanummer 2022 0000088911 Bijiagen Invoering minimum ouz prijs Industrie Afbouw vrijstelling BPM bestelbusjes ondernemers Kern en proces • • De lastenbesluitvorming vindt dit jaar in het voorjaar via de vierhoek plaats Voorafgaand aan de besluitvorming in de vierhoek vindt een DG overleg DGO en een bewindsliedenoverleg BWO plaats waarin de fiscale klimaatmaatregelen uit het BP 2023 worden besproken U ontvangt nog de stukken en een aanvullende voorbereiding voor het BWO Btj de uitwerking van de maatregelen uit het CA en dan in het bijzonder de aanpassingen in de EB en ODE is de huidige geopolitieke situatie niet meegenomen Ons advies houdt geen rekening met huidige ontwikkelingen op de energiemarkt Indien er vanwege de huidige omstandigheden toe wordt besloten voor 2023 af te wijken van de afspraken is het desalniettemin wenselijk om principe besluiten te nemen op de beslispunten In dat geval kunnen wij met die keuzes de conceptwet gereed maken Besluitvorming om al dan niet af te wijken van het CA a g v de huidige situatie vindt plaats in de ~ vierhoek • A Het proces ziet er als voIgt uit o Woensdag 16 maart o Woensdag 16 maart verspreiden stukken BWO DGO u ontvangt ons advies en aanvullende voorbereiding voor het BWO o Vrijdag 18 maart BWO Dinsdag 22 maart vierhoek In het BP 2023 zit ook een aanpassing in de vliegbelasting en een aantal aanpassingen in de EB die niet voorliggen ter besluit Hiervan zijn in het CA al heldere keuzes gemaakt die wij zonder nader bericht cf de CA afspraken o • uitwerken 0^^ Pagina 1 van 10 87 1224764 00013 Beslispunten Aanpassing tarieven EB en ODE schijf 2 4 elektridteit en gas Interdepartementaal zijn wij tot twee varianten gekomen waar een keuze in gemaakt moet worden • • Momenteel zetten wi1 in op tariefaanpassinqen conform variant A fduurzaamheid’l Deelt u deze lijn zle toelichting voor nadere informatie Aanscherpen C02 heffing Industrie • In het CA staat benoemt dat de COz heffing Industrie wordt aangescherpt reductiefactor en tarief zodat 4 Mton extra COz reductie gerealiseerd in Er staat niet per wanneer deze aanscherping in moet gaan Momenteel zetten wii in op een aanscherping van de reductiefactor per 1 2030 • lanuari 2023 en aanscherpino van het tarief per 1 ianuari 2025 Deelt u deze lijn [zie toelichting voor nadere informatie Invoering minimum C02 prijs industrie • In het CA is opgenomen dat per J023 een COz industrie moet worden ingevoerd minimumprijs voor de Er staat niet opgenomen wat de hoogte van de minimurnprijs zou moeten zijn • • Momenteel zetten we in op een minimurnprijs gelijk aan de minimum COz prijs elektri^itsopwekking en een herijking van het tarief in het najaar U bent hter in de vorige basispuntennotitie mee akkoord gegaan Afbouw vrijstelling BPM bestelbusjes ondernemers • In het CA is opgenomen dat de BPM vriJstellmg voor bestelbusjes voor ondernemers wordt_afgeschaft In de uitwerking lopen wij tegen drie keuze aan wij hopen hier ambtelijk uit te komen 1 Snelheid van de afbouw • Onze llln is om de vrMstelling in drie aeliike stapoen af te bouwen kortino in 2024 33 66 kortina in 2025 en nul kortinq in 2026 zie toelichting voor nadere informatie • Deelt u deze lijn 2 Horizonbepaling voor de BPM vrijstelllng voor emissievrije bestelauto s • Onze liin is om de vrMstellina voor emissievrile bestelauto s in 2030 af te laten lopen via een horizonbepaiing • Deelt u deze lijn 3 BPM zie toelichting voor nadere informatie • Onze liin is om de BPM teruaaaafreaelina voor bestelauto teruggaafregellng voor bestelauto gehandicaptenvervoer oehandicaotenvervoer aan te oassen naar een vriistellina als bliikt dat het nadeel voor deze oroep daarmee kan worden opoelost • Deelt u deze lijn zie toelichting voor nadere informatie Toelichting 1 Aanpassing tarieven EB en ODE schijf 2 4 • We adviseren om akkoord te gaan met variant A De tariefmaatregelen gericht op bedrijven zijn in het coalitieakkoord als onderdeel van het klimaatpakket genomen en met variant A is de duurzaamheidsprikkel het grootst Bovendien sluit deze variant het beste aan op het ETD voorstel van de Europese Commissie • Variant B is opgenomen op verzoek van I^V omdat deze variant gunstiger uitpakt voor de glastuinbouw We adviseren om hier niet in mee te gaan omdat het inhoudelijke verhaal minder sterk is kleinere verduurzamingsprikkel slechtere aansluitlng ETD voorstel Pagina 2 van 10 88 1224764 00013 De lastenverzwaring en lastenverlichting staan macro vast^ beide 500 min • waardoor een verandering enkel tot herverdeling leidt voor de bedrijven in dit geval de industrie Industrie is in beide varianten lastenverzwaring Tabel 1 van Een lastenverlichting qiastuinbouw betekent een lastenverzwaring voor een andere groep voor de De relatieve lastenverzwaring voor de A en B vele male hogerdan de relatieve glastuinbouw Lastenmutaties EB Zie onderstaande tabel ODE op microniveau bij bedrijfsprofielen per 2030 CA varianten t o v bet basispad Mutaties uitgedrukt in t o v in het basispad in 2030 in lopende de lasten Belastingdeel energierekening Variant A Variant B 2030^ prijzen Detailhandel non food^ €3 183 21 21 Grootschalige bakker^ € 9 450 25 22 Verpleeg of verzorgingstehuis^ € 75 004 Ziekenhuis^ € 162 755 Voortg^et speciaal _onderwijs^^ ^5^9 2 2 Fitness^ € 7 522 19 17 Glastuinbouw zonder WKK^^ € 40 888 Grootschalige logistiek met keeling^ € 132 286 8 10 €3 095 18 18 Overige iandbouw^ ^uivelindustrie^ € 556 755 Papierindustrie^ € 469 335 • 10 12 Voedings en 17 18 Papier grafische [ndustrie^ en 2 1 € 3 907 318 genotmiddelenindustrie € 1 90~6^992 20 21 Chemie en farmaceutische Industrie^ € 3 850 572 24 Basismetaalindustrie ^ € 4 053 908 I mummer Voor de invulling van de tariefaanpassingen in de EB en ODE schijf 2 4 liggen twee varianten voor Deze variant zijn opgesteld aan de hand van de uitgangspunten van het CA en het resultaat van interdepartementaie afstemming De varianten zijn o Variant A Verduurzaming Variant A is gericht op een maximale prikkel tot verduurzaming groot mogelijke C02 reductie te realiseren manieren namelilkdoor de lastenverzwaring volledig in te zetten op tarieven in ot^2^ en 3^ schijf ga^Jj^aar de prikkel tot verduurzaming nu nog relatief beperkt is energieverbruik o Doel is om een zo Variant B zo veel en Dit gebeurt op twee door de elektrificatieprikkel over het gehele mogelijk te vergroten Verduurzaming met lastensoreiding Variant B is een combinatie van het vergroten van de verduurzamingsprikkel en het spreiden van de lasten In variant B wordt Basispad inct overige CA maatregeien EB en ODE zoais schuif in de 1” schijf en opioop ODE Op basis van het nnedlane energieverbruik van sectoren behaive voor de industrieie profieien Vanwege beperkte databeschikbaarheid wordt het gemiddeide energieverbruik van bedrijven in de sectoren papierindustrie en zuiveilndustrie gebruikt voor bedrijven met 20 tot 200 werknemers CBS ^ Na afschaffing van het veriaagd EB tarief GTB wordt de lastendruk op microniveau voor dit bedrijfsprofiel vanaf 2025 anders dan nu is weergegeven ^ Gebaseerd op het hoogste gemiddeide energieverbruik binnen de betreffende sectoren voor bedrijven met meer dan 200 werknemers CBS Zonder rekening te houden met vrijsteiiingen ^ Pagina 3 van 10 89 1224764 00013 groter deel van de lastenverlichting op elektriciteit gegeven in schijf 3 elektriciteit van de ODE t o v variant A Daarnaast wordt de heift van de een lastenverzwaring in de 2^ en 3^ schijf gas gelegd en de andere heift in de 4® schijf gas en elektriciteit gelegd In tabel 2 is een vergelijking van de effecten tussen variant A en B gemaakt Wtj adviseren variant A aangezien deze de grootste verduurzamingsprikkei heeft en het beste aansluit op het voorstel van de Europese Commissie voor herziening van de energiebelasting richtlijn ETD De totaie iastenontwikkeling tussen variant A en B isgelijk maar verschilt wei tussen de verschiilende bedrijven in variant A siaat de lastenverzwaring neer bij de verbruikers van de 2® en 3® schijf gas o a niet ETS Industrie en giastuinbouw en in variant B wordt ook een deel van de lastenverzwaring neergelegd bij de grootverbruikers in de 4® verbruiksschijf gas en eiektriciteit o a ETS deel Industrie In tabei 3 is getoond hoe de iastenveriichting en lastenverzwaring is verdeeld over de verschiiiende schijven In de stukken die voorafgaand aan het BWO worden verspreid wordt meer informatie en duiding verschaft Tabet 2 vergelijking van de effecten tussen variant A en B t o v het basispad Variant A Variant B 0 0 [ Verduurzamingsprikkei LMiddelgrootverbruikers r i Grootverbruikers [ Lastenontwikkeling i Middelgrootverbruikers _ i Giastuinbouw i Grootverbruikers i lijn niet het ETD voorstel _Afbouwen degressiviteit ^ Cf ranking vereiste Pagina 4 van ID 90 1224764 00013 Tabel 3 lastenverderling over de schtjven 2 4 en opbrengsten in bet basispad Opbrengst per schijf in het basispad Variant Variant incl overige CA maatregelen EB en ODE A B m Schijf 2 101 229 125 Schijf 3 100 271 125 Schijf 4 i45 0 85 Schijf 2 892 346 300 Schijf 3 1 586 154 200 Schijf 4 31 0 165 Elektriciteit Krachtenveld De meest betrokken departementen zijn EZK innovatie BZK en LNV klimaat EZK bedrijfsleven en Uit de ambtelijke afstennming komen de volgende voorkeuren naar vdren Vanwege de huidige omstandiaheden op de eneraiemarkt als gevolg van de geopolitieke situalie kan er weerstand bestaan tegen het verhogen van de tarieven op gas in de energieb^asting In de huidige adviezen is dit niet meegenorhen Wij adviseren om indien er voor uitstel wordt gekozen wel prindpeBesluiten te nemen EZK klimaat en duurzaamheid BZK lijken een voorkeur te hebben voor variant A omdat in deze variant de duurzaamheidsprikkel het meest wordt vergroot en deze variant het dichtst bij het ETD voorstel komt EZK A 7 bedrijfsleven en innovatie lljkt ook een voorkeur te hebben voor variant In variant kent een evenwichtigere verdeling van de lasten wat de sterke lastenstijging voor de grootverbruikers tempert LNV heeft een voorkeur voor variant B glastuinbouw Voor een omdat deze beter uitpakt voor de voorbeeldBedrijf krijgt de glastuinder een beperkte lastenvefTlHiting in variant B en een beperkte iastenverzwaring in variant A Let wel dit betreft een voorbeeld bedrijf samengesteld aan de hand van het mediane verbruik van een glastuinbouwbedrijf zonder WKK De sector is zeer heterogeen en het effect van de maatregelen verschilt daardoor sterk In deze variant wordt de lastenverhoging 500 min voor de helft vormgegeven via de in de 4^ schijf gas en elektriciteit en niet alleen ojtgr 2® en 3® schijf gas Daarnaast wordt een groter deel van de lastenveriichtinq via de 3® schijf elektriciteit vormgegeven Pagina 5 van 10 91 1224764 00013 2 Aanscherping COi heffing Industrie In het Coalitieakkoord is opgenomen dat de COz heffing industrie zodanig wordt aangescherpt zodat ten opzichte van de huidige reductiedoeistelling van 14 3 Mton een extra COz reductie wordt gerealiseerd van 4 Mton in 2030 Wij adviseren u om per 1 januari 2023 de reductiefactor te herijken op basis van de nieuwe EU ETS benchmarks en gelijktijdig aan te passen aan de nieuwe opgave uiTRet coalitieakkoord Dit vormt een prikkei voorde industrie om een extra emissiereductie te realiseren in 2030 Wij adviseren u tevens om per 1 januari 2023 geen tariefsverhoging toe te passen In 2024 zal PBL een nieuwe tariefstudie uitvoeren waarin het volledig uitgewerkte klimaatBeleid van de coalitie meegenomen kan worden Op basis hiervan kan het tarief per 1 januari 2025 dan worden herijkt Krachtenveld De meest betrokken departementen zijn EZK innovatie en lenW klimaat EZK bedrijfsieven en Uit de ambtelijke afstemming komen de volgende voorkeuren naar voren • PBL zal donderdag 10 maart de resultaten van de concept tariefstudie aan ons bekend maken • Wij zufleh de beslisnotitie aan de hand hiervan aanscherpen Dit neemt niet Weg dat wij Mir THnVAJ unprcranHor de reductiefactor van de C02 heffing aan te zijn scherpen aan de hand van het coalItTEdkkuutil ‘eTT TTrerhet tarief EventueIe herijking van het tarief kan het beste in 2024 worden beoordeeld wanneer om » ampn per 1 januari 2023 ook de overige klimaatmaatregelen uit herEbalitieakkoord die betrekking hebben op de industrie zijn uitgewerkt • EZK bedrijfsieven en innovatie welke aanscherpingsva^nt vooral voor verdere heeft zich nog niet expliciet uitgfisppsi^^n de voorkeur geniet Dit EZK uit^rking van de maatregel ondercie^Tv^ ^^ plelT^ Dit in sam nfeana met hal overige klimaatbeleid voor de inHlistrie met name maatwerkafspraken samenspraak met de industrie speelveldtoets 3 In veering CO2 • In het coalitieakkoord is afgesproken om per 1 januari 2023 een CO2 en ^ in |j minimumprijs industrie minimumprijs industrie te introduceren Hierdoor is er beperkte tijd voor nader onderzoek t b v • • de uitwerking van de COj minimumpriis Door met de tarifering aan te sluiten^Wj het prijspad van de minimum CO2 prijs elektriciteitsopwekking is een sneile invoering mogeiijk en kan deze maatregel meelopen met het Belastingplan pakket 2023 en per 1 januari 2023 ingaan cf het CA Een herijking van het prijspat^it najaar is nodig om de effectlviteit van de heffing te vergroten Met het prijspad van de minimum COj prijs is de CO2 minimumprijs industrie niet effectief aangezien dat prijspad ver onder de verwachte ETS prijs ligt Krachtenveld De meest betrokken departementen zijn EZK innovatie en lenW klimaat EZK bedrijfsieven en Uit de ambtelijke afstemming komen de volgende voorkeuren naar voren • Ambtelijk is om de C02 minimumprijs industrie in te voeren met het prijspad minimum COz prijs elektriciteitsopwekking en het prijspad te herijken Dit met name omdat dlUn overeenstemming is met het coalitieakk^rd en tegelijkertijd weinig directe impact heeft op de industrie Wei is er zorg over Pagina 6 var 10 92 1224764 00013 de snelheid waarmee een evaluatie wordt gestart EZK Klimaat en AFEP willen dit zo snei mogelijk Afbouw vnjstelling BPM bestelbusjes ondernemers 4 4 • In het BP23 zitten twee bpm 1 maatregelen over bestelauto s In de bpm geldt momenteel een vrijstelling voor bestelauto s van ondernemers In het CoaNtieakkoord is afgesproken om deze vrijstelling per 1 1 2024 In drie stappen geheel af te schaffen in 1 1 2026 Hierna is het reguliere bpm tarief voor bestelauto s ook van toepassing voor ondernemers 2 • Voorts is in het CoaNtieakkoord afgesproken om vanaf 2025 een bpm vrijstelling voor emissievrije bestelauto s te introduceren Deze vrijstelling geldt zowel voor particulieren als ondernemers De vrijstelling wordt vanaf 2025 ingevoerd omdat er tot 2025 al een aigehele bpm vrijstelling Is voor a le emissievrije voertuigen Voor de uitwerking van deze maatregelen zijn drie besijspunten opgenomen Voor de uitvoering is de gefaseerde afbouw van de vrijstelling complex De oorzaak hiervan is dat bij de inschrijving de afnemer nog niet bekend is Wie de afnemer is is echter wel van belang voor de hoogte van het BPM bedrag Afbouwpad vnjstelling • In het CoaNtieakkoord is niet gespecificeerd In welk tempo de vrijstelling faestelauto ondernemer wordt afgebouwd In de onderliggende raming_vQor deze maatregel is^estijds uitgegaan van een evenredige tariefskorting va korting meer • ^6°^ in 2025 een afbouwTi^^2^en korting vaC33^ en vanaf 2026 geen ^O SO 3^ _ ^ o c Momenteel wordt de raming voor deze maatregel herijkt Eventuele significante afwijkingen en de opiossingen daarvoor zullen meeiopen in de augustusbesluitvorm ing Indien een afwijking op deze voorqestelde afbouw relevant zou zijn bijvoorbeeld voor betere uitvoerbaarheld van de maatregel wordt dit zo snel mogelijk aan u voorgelegd Horizonbepaling • In het CoaNtieakkoord staat bij deze maatregel dat De vrijstelling in de bpm bestelauto s blijft wel bestaan Gelet op dat het hier gaat bijzondere r^gting fbelastinguitgaven moet besloten worden of een horizonbepaling wordt opgenomen De horizonbepaling dwingt om aan het einde van deze peri ode opnieuw de afweging te maken of aan de fiscale fa^tteit prioriteit wordt gegeven Indien deze prioriteit opnieuw wordt gegeven moet dit budgettair worden gedekt Het opnemen van de horizonbepaling kan mogelijk effect hebben op de geraamde Cp2 redu^e en teveiis een budgettair effect De effecten van deze maatregel worden riader onderzocht Ambtelljk lenW heeft aangegeven geen horizonbepaling te willen opnemen omdat ze verwachten dat de t b2 reductie van de maatregel In 2030 dan lager komt te Nggen voor emissievrije om een • • • Bestelauto gehandicaptenvervoer • Voor bestelauto s gehandicaptenvervoer geldt een bpm teruggaafregeling In de praktijk is deze zo vormgegeven dat er al een beroepjcan worden gedaan op de teruggaaf voordat de bpm wordt afgedragen omdat het belastbaar feit de tenaamstelling is Vanaf 2024 verandert Bij inschrijving van de h^proces bestelauto in het kentekenregister v^rdt straks wel bpm in rekening gebfacht De gebruiker van de regellng gehandicaptenvervoer moet dan a chteraf de Pagina 7 van 10 93 1224764 00013 betaalde bpm terugvragen Door het veranderen van het proces ondervinden deze groep een liquiditeitsnadeel • Om voornoemde nadeel te voorkomen wordt met de Belastingdienst naar een oplossing gezocht om te voorkomen dat de jrelatief grote bedragen bpm moet worden voorgeschoten Een optie die wordt uitgezocht is de teruggaafregeling om te zetten naar Wn vrijstelling Infopunt de afschnjvingstermijn van 5Jaar voor bestelauto s herzien Bij het importeren van een tweede hands bestelauto wordt op de verschuldigde bpm_aan de hand vaTi de bpm afschrijvingstabei een forfaitaire de auto Naarmate de korting verleend die is gekoppeid aan de leeftijd auto ouder is neemt de verschuldigde bpm af Wij adviseren om de periode van 5 jaar te verlengen om te voorkomen dat door afschaffing ^ de vrijstelling^Tmporteerde auto s ten opzichte van nieuwe bestelautciTTiscaai aantrekkelijker worden als deze binnen 5 jaar geheel worden afgeschreven • £4^ • 5 • Overige aanpassingen in de EB cf CA in het Belastingplan 2023 In het CA staat een aantal tariefaanpassingen in de EB en ODE die per 2023 in moeten gaan Deze maatregelen zullen daarom word fT opgenomen in het pakket Belastingplan 2023 1 EB schuif verhogmg tarief 1^ schijf gas en veriaging tarief l^schijf elektriciteit 2 Verhoging belastingvermindering vanaf 2023 22^mln Oploop ODE tarieven conform BLO basispad zoals opgenomen in EZK begroting 2022 4 Tariefaanpassingen EB en ^E schijf 2 4 hierboven beschreven De maatregelen over de afbouw van ^e WKK vrijstelling afschaffen verlaagd tarief voor de glastuinbouw en het afschaffen van de vrijstellingen zullen worden opgenomen in het pakket Belastingplan 2024 Hier voIgt volgend jaar een afzonderlijk uitwerkings en afstemmingstraject voor 3 • Krachtenveld EB aanoassina schiif belastinaverminderlna en ODE basisoad De meest betrokken departementen zijn EZK innovatie BZK plaatsgevonden LNV en ^W klimaat EZK be^rijfsleven en ” Met SZW heeft geen ambtelijke afstemming Uit de ambtelijke afstemming komen de volgende voorkeuren 7 naarvoren Vanwege de huidige omstandigheden op de energiemarkt als gevotg van de geopolitieke situatie kan er weerstand bestaan teqen het verhogen van de tarieven o[3 gas in de energiebelasting meegenomen wlj aaviseren om indien er voor uitstel wordt gekozen wel principe besluiten te nemen De stijging van de ODE tarieven zal waarschijnlijk veel vragen discussie opieveren omdat deze lastenstijging verstopt zit in de budgettaire plaat van het Coalitieakkoordi Andere departementen zullen mogelijk inbrengen dat het ophogen van de ODE tarieven in strijd is met de CA afspraak om de SDE en ODE budgetneutraal te ontkoppelen U kunt dan aangeven daFFTet klopt dat de SDE en ODE zullen worden ontkoppeld 4^ In de huidige adviezen is dit niet maar dat ook \ i a is afgesproken om de beleidsmatige lastenontwiilckeling in de ODE gelijk te houden Indien de ODE tarieven niet worden verhooqd _dan ontsTaat een iastenrelevante derving van bijna 1 mid euro per jaar in 2030 Pagina 8 van 10 94 1224764 00013 6 • Verhoging van de vliegbelasting cf CA in Belastingplan 2023 Eerder hebben we u geinformeerd dat het vlakke tarief per passagier wordt verhoogd om tot het taakstellend budget € 400 min extra opbrengst uit het coalitieakkoord te komen • Het is de verwachtlng dat COVID19 in 2023 nog grote invioed heeft op de luchtvaart Voor 2024 en 2025 wordt het effect kleiner Als gevolg hiervan zou het tarief van de vliegbelasting in 2023 hoger moeten uitvallen dan in 2024 2025 om de extra opbrengst van € 400 miljoen per jaar te garanderen Aangezien tariefschommelingen zowel voor belastingplichtigen ais de Belastingdienst onwenselijk zijn stellen we voor om het vlakke tarief per passagier eenmalig te verhogen met € 20 20 naar€ 28 58 in 2023 Dit tarief is nog afhankelijk van de definitieve tabelcorrectief^tor die pas in augustus en • bekend wordt Hierdoor zal over de drie kalenderjaren in totaal € 1 2 mrd 3x € 400 min opgehaald worden De lagere opbrengst in 2023 worHt als het ware gecompenseerd door hogere opbrengsten in 2024 en 2025 Zie onderstaande • tabel Tabel 4 opbrengsten verhoging vliegbelasting met 20 20 euro per passagier In C min in prijzen 2023 Opbrengst cumulatief lastenverzwarend Totale opbrengst 2024 2025 struct 333 435 431 431 2023 2025 verhoging met € 20 20 • 2023 Ter vergelijking hieronder de tarieven die Duitsland momenteel hanteert i h k v hun vliegbelasting Deze tarieven zijn afhankelijk van de bestemming van de viucht Tabel 5 tarieven die Duitsland momenteel hanteert Categorie Binnen Europa in euro passagier tarief Noord Afrika 13 03 Middellange afstand 33 01 Lange afstand 13 03 j C C ^ K ^ 7 BLO ontwikkeling ODE • In het coalitieakkoord Is afgesproken om de ODE lastenneutraal te ontkoppelan van de SDE Uit herijking van de tarieven vanaf 2023 blijkt dat vasthouden aan de Hestaande ODE bedragen in de begroting EZK echter een extra inkomstenkaderrelevante lastenverhoginq betekent ten opzichte van het basispad • Het voorstel is om deze kaderrelevante ruimte in te zetten voor lastenverlig^ing zodat het effect op de lasten per saldo neutraal is Deze lastenverlichting kan ook 1 op 1 ingezetworden m de ODE om de herijking en het effect hiervan op de • energierelcening teniet te doen In een eerdere notitie heeft u reeds besloten de ODE te willen afschaffen en de tarieven te willen integreren in de EB Deze operatie zulien we lastenneutraal in overleg met EZK doorvoeren i Pagina 9 van 10 95 1224764 00013 8 • Uitstel salderingsregeling De afbouw van de salderingsregeling voor zonnepanelen zou per 2023 ingaan □it is niet meer haalbaar volgens EZK Uitstel van deze regeling leldt tot een budgettaire derving van ten minste ^miljoen tot maximaal 100 miljoen EZK zal hiervoor dekking moeten vinden Aankomende 2 weken wordt ambtelijk geprobeerd hieruit te komen Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden Niet van toepassing Pagina 10 van 10 96 1224764 00013 cr Ministerie van Financien Directie Algemene TER BESLISSING Fiscale Politiek Aan de staatssecretaris van Financien y de staatssecretaris van Financien Fiscaliteit en Belastingdienst ~ Toesiagen en Douane beslispunt 3 persoonsgegevens nota Tweede beslisnota pakket Belastingplan 2023 Datum Aanleiding Op dit moment wordt gewerkt aan de wetgeving voor het pakket Belastingplan 2023 In februari heeft u staatssecretaris FB de tweede waarin wij u staatssecretaris een aantal keuzes graag voorleggen voor het uitwerken van de wetgeving ontvangen Flierbij ontvangt u FB de eerste beslispuntennota beiden 15 maart 2022 Notanummer 2022 0G00093533 Bijiagen geen Flet derde beslispunt is ook relevant voor staatssecretaris TD Daarnaast heeft u staatssecretaris FB Voorjaarsbesluitvorming bijgevoegd bij de nota over fiscale maatregelen in de So os JloZZ enkele vragen gesteld die in deze nota beantwoord worden Onderdeel wetgeving pakket Belastingplan 2023 Beslispunt 1 Frisdrankbelasting Bent u akkoord met het ophogen van de frisdrankbelasting zoals hieronder beschreven Eerder hebben we u gei nformeerd dat het tarief op frisdrank in 2023 en 2024 wordt verhoogd en in 2024 mineraalwater wordt vrijgesteld Ook hebben we u gemeld dat het laagste minimum accijnstariet op bier in gelijke mate wordt verhoogd om te voorkomen dat over alcohol minder belasting wordt betaald dan over frisdrank Om de extra opbrengst van € 300 miljoen te garanderen zullen de tarieven ais voIgt worden verhoogd o In 2023 incl mineraalwaters met€JJ^37 per hectoliter naar mineraalwaters met nog eens £ 2 47 per hectoliter € 20 5^ o In 2024 naar € excl 22 67 Deze tarieven zijn nog afhankelijk van nieuwe realisatiecijfers die_gas in de zomer bekend worden Beslispunt 2 Afschaffen inkomensafhankelijke combinatiekorting lACK per 1 Januari 2025 voor ouders met kinderen geboren na 2024 Bent u akkoord met het in iijn met het coalitieakkoord in het Belastingplan 2023 opnemen van de maatregel waarmee de lACK In de perlode van 1 januari 2025 tot 1 januari 2037 gefaseerd wordt afgeschaft Pit gebeurt door het recht op de Pagina 1 van 7 97 1224765 00014 lACK per 1 januah 2025 te laten vervallen voor ouders met geboren • na uitsluitend kinderen 31 december 2024 De lACK is een heffingskorting max € 2 534 in 2022 voor de minstverdienende of alleenstaande ouder die arbeid en zorg combineert voor een of meerdere kinderen die jonger zijn dan 12 jaar de overige voorwaarden van • deze groep mensen en die ook voldoet aan met als doei het verhogen van de arbeidsparticipatie voornamelijk vrouwen In het coalitieakkoord is afgesproken om de lACK tussen 1 januari 2025 en 1 januari 2037 gefaseerd af te schaffen door het recht op de lACK te laten vervallen vooTouders met uitsluitend kinderenHie zFjn geboren na 31 december 2024 • Recht op lACK blijft daarmee voor minstverdienende over kinderen uiterlijk 12 jaar lang tot en met 2036 bestaan of alleenstaande oudeiT die arbeid en zorg combineren die joh^r zijn dan 12 jaar en die zijn geboren voor 1 januari 2025 • De maatreget bestaat uit twee elementen afschaffing van de lACK als zodanig en het uiterlijk 12 jaar lang blijven toekennen van de lACK aan ouders met kinderen die zijn geboren voor 1 januari 2025 overgangsrecht a b • Als reden voor de afschaffing van de lACK wordt aangevoerd de eveneens in het coalitieakkoord opgenomen invoering van een herzien stelsel van de kinderopvangtoeslag vergoed • KOT voor werkende waarbij_^ van de kinderopvangkosten wordt ouders Het is niet zo dat een ouder die gebruikmaakt van de lACK ook per definitie gebruik maakt van de KOT De lACK if^richt op de alleenstaande en tweede verdieners vaak vrouwen met jonge kinderen waarbij het niet uitmaakt of wel of geen gebruik wordt gemaakt varTformele kinderopvang groep de relatief sterk reageert op financiele prikkels Dit is een De KOT is uitsluitend gericht op werkende ouders die gebruikmaken van formele kinderopvang • De maatregelen samen leiden per saldo tot een de structurele werkgelegenheid beperkt negatief effect op De lACK is per euro effectiever in het stlmuleren van het arbeidsaanbod dan de KOT omdat het gebruik van formele kinderopvang geen voorwaarde voor de JACK is • Door het overgangsrecht ontstaat een ongelijke behandeling tussen ouders met uitsluitend kinderen die voor i januari 2025 zijn geboren wel JACK en ouders met uitsluitend kinderen die na 31 december 2024 zijn geboren geen lACK terwiji beide groepen ouders in dezelfde mate profiteren van het Dit verschil in behandeling zal vermoedelijk tot nieuwe stelsel van de KOT • • onbegrip en weerstand leiden bij de ouders met uitsluitend kinderen die na 31 december 2024 zijn geboren en mogelijk tot telefonie met de Selastingdienst en bezwaren Het financiele belanq is immers qroot Tijdens de formatie is als reden voor dit overgangsrecht aangevoerd dat belastingplichtigen die voor 2025 al recht hebben op de lACK dit recht niet abrupt mogen verliezen of de lACK verlaagd zien wordefiT De gekozen vormgeving van het overgangsrecht bewerkstelligt dit maar leidt er ook toe dat ouders die voor 2025 nog geen gebruik maken van de lACK bijvoorbeeld omdat er toen nog niet voldoende werd gewerkt ook recht krijgen op de lACK als op een later moment wel aan alle voorwaarden wordt voldaan Pagina 2 van 7 98 1224765 00014 Het uiteindelijk afschaffen van deJACK maakt het belastingstelsel eenvoudiger en transparanter doorSaTde marginale druk vanuit de belastingtarieven meer in lijn komt met de eWectieve marginale belastingdruk Daarnaast zorgt afschaffing van de JACK ervoor dat de verschillen in belastingdruk tussen eefi^n tweeverdienershuishoudens met kinderen worden beperkt De maatregel is een enkelvoudige structuuraanpassing in de systemen van de Belastingdienst en uitvoerbaar per 1 januafT2025 mits de wetswijziging meeioopt in het Belastingplan 2023 Dit wordt nog bevestigd in een definitieve uitvoeringstoets Eerder bent u geinformeerd over deze wijziging waarbij is aangegeven dat het mogelijk is om de maatregei op te nemen in de Fiscale verzamelwet 2024 of in het Beiastingplan 2024 Voor impiementatie per 2025 is doorschuiven naar 2024 echtertoch niet mogelijk Voor de voorbereiding van de uitvoering is het namelijk van belang dat de uit te voeren wetgeving vaststaat per eind 2022 De uiteindelijke afschaffing van de lACK moet leiden tot vereenvoudiging van de uitvoering Er zullen minder belastinqplichtiaen in het proces voor een voorlopige aanslag betrokken worden en de toezicht problematiek bij belastingplichtigen met een in het buitenland woonachtige partner komt te vervallen evenals de co oudersproblematiek Het gefaseerd afschaffen van de lACK per 2025 levert het volgende op S Jaar Opbrengst 62 171 288 409 523 640 36 766 913 37 1065 1234 1434 1661 1992 struc struc 1772 in 2037 in € min prijzen 2025 Beslispunt 3 wijziging invorderingsrente Gaat u ermee akkoord om de Invorderlngswet 1990 te wijzigen zodat het flexibeler wordt om in bepaalde gevallen geen invorderingsrente in rekening te brengen • • Op 17 maart jongstleden bent u staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingen akkoord gegaan met het aafilT voorgelegde beslispunt om bij voorlopige aanslagen 2022 met een box 3 inkomen geen invorderingsrente in rekening te brengen Hiervoor is een weTtelljkegrondslag noodzakelijk Vender heeft u gezamenlijk staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingen en staatssecretaris Toeslagen en Douane besloten om geen invorderingsrente in rekening te brengen over in het kader van corona gepauzeerde toesiaginvorderingen voor zover deze vofcJeringen worden voldaan middels de aangeboden betalingsregeiing in het kader^n de opstart van de invorderingsmaatregelen Voor deze beslissing is eveneens een wettelijke grondslag noodzakelijk Vooruitlopend op deze wettelijke grondslag wordt een beleidsbesluit opgesteld of een spoedwetstraject gestart Het kan dus zijn dat dit onderdeel uiteindelijk niet zal meelopen met het Belastingplan 207 Daarover wordt u in een latere beslisnota voor het pakket Beiastingplan 2023 geinformeerd Pagina 3 van 7 99 1224765 00014 • • Het eerste lid van artikel 28 Invorderingswet 1990 IW 1990 schrijft voor dat bij overschrijding van de vooTde belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn rnvorderingsjiente irTrekening wordt gebracht In het derde lid van artikel 28 IW 1990 is nu een limitatieve opsomming opgenomen met gevallen waarbij invorderingsrente in rekening wordt gebracht • Het niet in rekening brengen van invorderingsrente kan uitsluitend bij wet worden geregeld Wanneer het nieF wenselijk is om invorderingsrente te rekenen is de huidige situatie dat dit steeds met een wetswilziaino moet worden geregeid • Wij adviseren u artikel 28 derde lid IW 1990 te wijzigen en op te nemen dat bij aigemene mastregel van bestuur kan worden vastgesteld in welke gevaiien er geen invorderingsrente wordt gerekend nieuwe De bestaande situaties en de twee hiervoor beschreven situaties zuiien hier in ieder gevai onder worden gebracht Het voordeel van deze vormgeving is dat er sneller een grondslag kan worden gecreeerd om geen invorderingsrente in rekening brengen waardoor maWelijker kan worden ingespeeld op de actualTteit In de aigemene maatregel van bestuur komen de gevaiien te staan waarbij geen invorderingsrente in rekening wordt gebracht Beslispunt 4 inperking en afschaffing spreidingsmogelijkheid vrijstelling EW Voor de schenkingsvrijsteiling eigen woning drie jaar vrijsteiiing EW geldt een in het eerste jaar onbenut deel van de spreidingsmogelijkheid maxlmumvrijstelling kan in de daaropvolgende twee kalenderjaren alsnog worden van een benut Bent u akkoord met 1 de Inperking van deze spreidingsmogelijkheid zodanig dat een verkrijger die in 2022 een EW schenking heeft ontvangen en de vrijstelling EW niet volledig heeft benut tot en met 31 december 2023 en dus niet tot en met 31 december 2024 de mogelljkheid krijgt om deze vrijstelling EW alsnog tot ten hoogste het onbenutte gedeelte 2 aan te vutlen het per 1 januari 2023 laten vervallen van de spreidingsmogelijkheid voor schenkingen EW voor het eerst gedj^an in 2023 In het Belastingplan 2023 wordt de afschaffing van de vrijstelling EW per 1 januari 2024 opgenomen De spreidingsmogelijkheid houdt in dat als de waarde van de schenking door een schenker in het eerste jaar lager is dan het maximumbedrag van de vrijstelling aan schenkingsri voor de eigen woning door diezelfde schenker dezelfde verkrijger in de twee_direct daaropvolgende kalenderjaren ook onder die vrijstelling kunnen vallen tot dat maximumbedrag In uw brief van 1 maart jl aan de TK is vermeid dat het kabinet nog geen besluit heeft genomen over de vraag of deze spreidingsmogelijkheid per 1 januari 2024 helemaal vervalt In uw brief van 8 maart heeft u een verlaging van de vrijstelling EW per 1 januari 2023 voorgesteld totlRet bedrag gelijk aan de eenmalige verhoogde vrijstelling schenkbelasting tussen ouders~^n kinderen € 27 231 In het verlengde hiervan stellen wij u voor om de spreidingsmogelijkheid per 1 januari 2024 af te schaffen voor schenkingen waarvoor in 2022 voor het eerst een beroep is gedaan op dg vrijstelling EW Voor deze schenkingen mag dan nog worden gespreid aangevuld in 2023 maar niet meer in 2024 Dit Pagina 4 van 7 100 1224765 00014 heeft beperkt materieel teruqwerkende kracht maar dat achten wij gerechtvaardigd omdat het past bij de afschaffing van d^rijstelling EW en onndat door opname htervan in het BelastingpTan 2023 reeds eind 2022 aan iedereen bekend is dat de spreidliTgsnnogelijkheid op 31 december 2023 eindigt Daarnaast is” de burger door het coalitieakkoord reeds bekend dat de • vrijstelling EW per ITaTfuari 2024 wordt afg^chaft Voor schenkingen waarvoor in 2021 voor het eerst een beroep is gedaan op de vrijstelling EW blijft spreiding over 2022 en 2023 mogelijk Daarnaast stellen wij u voor om de spreidingsmogelijkheid af te schaffen voor schenking waarvoor in 2023 voor het eerst een beroep is gedaan op de vrijstelling EW Afschaffing achten wij logisch onndat de vrijstelling EW voor het jaar 2023 wordt veriaagd tot € 27 231 Voor schenkingeri diejn 2023 voor het eerst worden gedaan voor de EWls dan per 1 januari 2023 wettelijk geregeld dat geen spreidingsmogelijkheid bestaat Het budgettaire effect van het al dan niet volledig vervalien per 2023 van de een • spreidingsmogelijkheid is verwaarloosbaar • Een andere optie is de soreidinosmogellikheid van 3 jaar laten bestaan voor schenkingen EW voor het eerst gedaan in 2022 of 2023 Ten aanzien van deze schenkingen zou men tot 1 januari 2025 respectieveiijk l januari 2026 aanvullend kunnen schenken Pit achten wij gezien de voorgestelde afschaffing per 1 januari 2024 niet logisch en uitvoeringstechnisch onwensetijk Een beroe^l^deyrilstelling EW zou dan immers ook in de aangiften 2024 en 2025 moeten worden verwerkt Dit leidt tot verwarring bij de burger orh dat de vrijstelling EW dan is afgeschaft Ook zou gespreid kunnen schenken tot 2025 respectievelilk 2026 tot meer uitworp leiden omdat het systeem dan geen automatische aanslag kan opieggen Dit heeft tot gevolg dat dan meer toezicht nodig is Onderdeel antwoorden op vragen gesteld bij nota fiscale maatregeien Voorjaarsbesluitvorming Informatiepunt 1 onderzoek nultarief op de levering van zonnepanelen op andere gebouwen dan woningen U heeft gevraagd waarom het onderzoek naar toepassing van het nultarief op de levering van zonnepanelen op andere gebouwen dan woningen niet op korte termijn kan worden afgerond Het begrip openbare en andere gebouwen die worden gebruikt voor activiteiten van algemeen belang is niet nader gedefinieerd in btw wet en regelgeving in tegenstelling tot gezegdJ^urrherTw ^coor aansluiten een en woningen bij rg d^gedefinieyd we voor openbare en andere ^bouwen een nieuw beoriornoeten • • afg^akend begri^terwijl introduceren en Het is aan de I afbakenen igr instaliate i\van de^zofihepanelen dat zij het ni^ltarief terecht toepassery om^n te tonen Oqffafbakeninqsprobiemeo en daarmee II fiscale aeschilfemle voorkomen mo^ nauwkejjrig geduid worden welke gebouwen branche zouden kunnen kwalificeren Dat vergt afstemming met de andere overheden en de Belastinqdienst en kan niet op korte termijn worden afgerond Pas als vaststaat welke gebouwen kwalificeren kan de derving worden vastgesteld i jj Dit onderzoek wordt zo snei mogeiijk opgestart Pagina 5 van 7 101 1224765 00014 • Bi] dit onderzoek zullen wij meenemen of in welke qevallen dergelijke volledig recht hebben op aftrek van voorbelasting wat voor^Jijvoorbeeld schoien het geval is is sprake van een stimulerende maatregel subsidie die in een aanvullende derving resulteert Relevant is in dat geval de stimuleringseffectiviteit doelmatigheid van verlaagde tarieven De uitkomst maatregel effectief is van een en een Voor zover de afnemers namelijk geen onderzoek hiernaar wordt eind 2022 verwacht Informatiepunt 2 afbakening zonnepanelen en zonnecellen • U heeft opgemerkt het verschil tussen zonnepanelen en zonnecellen goed af te bakenen • De mogelijkheid die de tarieven zonnepanelen en richtlijn creeert is een nultarief op Zonnepanelen hebben een functie kwalificeren in Europees btw het oowekken van energie opziQh atS~foeren^ goedere Zij worden 6p het dak gemonteerd en zijn eenvoudig weer weg te nemen zonder dat het gebouw daardonr inrnmpippt wnrdt Dit zijn andere producten dan in cttgRbedekkina geintegreerde zonneceiT^t Deze laatste producten hebben een dubbelfunctie zoweJ dakl^edekking als energieopwekking en kwalificeren in gebouw zonder dakbedekl^g opzicht als^roerenfUbmdat incompleet is De verschillen tussen deze producten nemen wij mee bij het schrijven van de wetgeving Het uitgangspunt daarbij is dat Btw richtlijn geen mogelijkheid creeert om het nultarief toe te passen op bijvoorbeeld dakbedekking Het uitgangspunt bij het schrijven van de wetgeving is om een duidelijke en voor de praktijk werkbare afbakening te creeren Dit helpt de leveranciers installateurs die moeten aantonen dat er zonnepanelen worden geleverd waarop zij het nultarief terecht toepassen en de Belastingdienst bij btw een de controle van het btw nultarief Informatiepunt 3 planning integrale uitvoerbaarheid fiscale maatregelen • U heeft gevraagd wanneer de uitvoerbaarheid van alle maatregelen samen integraal getoetst is Daarbij heeft u een duidelijke planning verzocht Komende periode wordt de desbetreffende wetgeving verder uitgewerkt Vervolgens worden uitvoeringstoetsen opgesteld voor de maatregelen die afgerond zijn Deze zijn uiterlijk in augustus afgerond Dan geven wij ook een beeld van de integrale uitvoerbaarheid Van dit pakket op basis van de dan • beschikbare informatie • Het inzicht bieden in de samenloop van beleid wet en regelgeving in de uitvoering is tegelijkertijd een ontwikkeltraject waar uitvoering en beleid samen aan werken We werken stap voor stap een steeds beter inzicht hierin De realisatie van deze werkwijze is naar verwachting een • meerjarig traject De belangrijkste ontwlkkelonderdelen van dit traject zijn o Een levend meerjarig overzicht opstellen van de fiscale en niet maatregelen die op de Belastingdienst afkomen zoals uit het coalitieakkoord Europese verplichtingen jurisprudentie etc fiscale o Het opbouwen van een meerjarig beeld van ruimte in het IV portfolio van de Belastingdienst Op basis hiervanjiioet stap voor stap meer inzicht ontstaan in de samenloop per keten en over de ketens been o Eerste inschattingen van bijvoorbeeld personeel toezicht communicatie en dienstverlening Pagina 6 van 7 102 1224765 00014 • Door het inzicht in de eventuele samenloop van verschillende maatregeien te vergroten moet op termijn in eik stadiunn van de beieidsvoorbereiding het • gesprek kunnen plaatsvinden oveTwaar de BD tegen grenzen aanloopt en welke keuze en dilemma s dit met zich meebrengt Siuitstuk blijft de uitvoeringstoets per maatregei waarmee op grond van een concreet uitgewerkte wetteksLhet precieze capaciteitsbeslag van een maatregei in kaart wordt gebracht Naarmate we er beter in siagen aan de hand van het meerjarig overzicht van maatregeien en het inzicht in de opbouw van het portfolio in een vroeg stadium keuzes te maken moet het beter lukken te vooTkorne^n dat we pas in het stadium van de uitvoeringstoets tot de conciusie komen dat een maatreQertoFknpipunrQn in hot • p^rffniin leidt Bij de indiening van het pakket belastingplan 2023 en de daarbij horende parameterbrief kan worden ingegaan op de samenloop van het geheei aan De inhoud daarvan zou dan een finalisering van het proces van de komende maanden zijn In^ beleFds ^en uitvoeringsbrief die voor juni gepjand is kan de kamer meegenomen worden in de dan actuele voorgenomen maatregeien j^ar opgedane verbeterstappen er mogelijk zijn stand van zaken en eventueel voorziene dilemma s ervaringen kijken we welke vervolg en Met de dit richting het Belastin^an 2024 Informatiepunt 4 Wijziging afkoop lijfrente bij arbeidsongeschiktheid U heeft gevraagd wanneer u wordt geinformeerd over de uitwerking van nog twee technische knelpunten Deze knelpunten worden momenteel vender opgepakt en uitgewerkt met collega s van de Belastingdienst en DGFZ U • wordt hierover voor de zomer vender geinformeerd ruimschoots voor T ngTening van deze wetgeving Dit is overioens omdat deze maatregei is opgenomen in de Fiscale verzamelwet 2024 en die begin 2023 wordt ingediend Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden IMiet van toepassing Pagina 7 van 7 103 1224765 00014 m Ministerie van Financien ■j Directie Algemene TER INFORMATIE Fiscale Politiek Aan de staatssecretaris van Financien Fiscaiiteit en Belastingdienst Persoonsgegevens nota Proces bewindspersonenoverleg fiscale Datum klimaatmaatregelen 22 maart 2022 Notanummer 2022 ODOQ101209 Bijlagen geen Aanleiding Er moet politieke besluitvorming plaatsvinden over de precieze invulling van een aantal fiscale klimaatmaatregelen uit het Coalitieakkoord • • • • Aanpassingen tarieven energiebelasting en ODE in de hogere verbruiksschijven Afschaffen vrijstelling bpm bestelauto ondernemers Aanscherping C02 heffing Industrie Introductie minimum C02 prijs Industrie In de voorbespreking van woensdag 16 maart jl van heeft u gevraagd of het BWO 18 maart kan worden verplaatst naar een later moment 23 o3 Z JZ Informatiepunt Besluitvorming over de fiscale klimaatmaatregelen staat op de agenda van de Politieke Vierhoek van dinsdag 5 april De betrokken bewindspersonen die niet in de Vierhoek zitten MKE MIenW MLNV en MVRO zullen voor deze keer 00k worden uitgenodigd wordt een eenmalige 8 hoek • Toelichting 1 Agendatechnisch bleek het niet mogelijk om op korte termijn het bewindspersonenoverleg van 18 maart te verschuiven naar een ander geschikt moment In overleg met AZ is de besluitvorming over de fiscale klimaatmaatregelen op de agenda gezet van de Politieke Vierhoek van dinsdag 5 april De betrokken bewindspersonen die niet in de Vierhoek zitten zullen 00k worden uitgenodigd Het voorbereidend DG overleg heeft reeds op woensdag 16 maart plaatsgevonden De stukken zullen daarom alleen ter informatie worden gestuurd naar de Ambtelijke Vierhoek van donderdag 31 maart voorportaal van de Politieke Vierhoek van dinsdag 5 april De stukken over de fiscale klimaatmaatregelen zullen deze week zoals eerder in een notitie aan u voorgelegd worden verzonden naar de andere departementen II II II Pagina 1 van 2 104 1557631 00015 • Volgende week ontvangt u ter voorbereiding op de Politieke Vierhoek nog een aanvullende adviesnotitie In deze notitie zullen we uw opmerkingen en vragen op de notitie van afgelopen weekend meenemen en daarnaast het krachtenveld positie van de andere bewindspersonen bijwerken Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden Niet van toepassing Pagina 2 van 2 105 1557631 00015 4 A Minisrerie van Financien Directie TER BESLISSING Verbruiksbelastingen\ Aan Douane en de staatssecretaris van Financien Fiscaiiteit en Belastingdienst Internationale aang Persoonsgegevens nota Btw nultarief voor ievering en instaiiatie van zonnepanelen op woningen voor internetconsultatie Datum 13 april 2022 Notanummer 2022 0000121848 Bijiagen Aanleiding 1 Wettekst consultatie U bent recent gemformeerd over de mogelijkheid om een btw nuitarief te 2 MvT consultatie introduceren voor de levering en instaiiatie van zonnepaneien op woningen U bent onder voorbehoud akkoord gegaan met een btw nuitarief op de levering en instaiiatie van niet geintegreerde zonnepaneien op woningen per 1 januari 2023 derving 28 min D^miaatregel kan in het BP2023 worden opgenomen Met deze nota leggen wij als beslispunt aan u voor om de bijgevoegde stukken bijiage 1 en 2 ter openbare internetconsultatie aan te bieden Beslispunt 1 Gaat u ermee akkoord de bijgevoegde conceptwetgeving ter openbare internetconsultatie aan te bieden Kern De markt voor zonnepaneien en zonne energie kan worden getypeerd als dynamisch en kent snelle techTiis che ontwikkelingen Om dat speelveld beter te overzien is consultatie wenselijk Belangrijkste beieidsmatige aandachtspunt is het verschil tussen zonnepaneien die uitslui^g oienen om energie op te wekken zgn niet geintegreerde zonnepaneien en productecLdie daarnaast ook een andere fS functie hebben zonnecellen op dit moment voornamelijk dakbedekking met zoals dakpannen met zonnecellen U heeft aangegeven het verschil tussen zonnepaneien en dakbedekking goed te willen afbakenen Een consultatie zalTiaar verwachting bljdragen aan de kwaliteit van deze afbakening Met de consultatie beogen we het overleg met de burger en het bedrijfsieven zo breed mogelijk vorm te geven en inzicht te verknigen in ae mogelUke kaelpunten en opiossingen i e starten voor vier Voorgesteld wordt om de internetcnnsultat ie ■■^Sken Na afloop zullen opmerkingen eventueiTTn nader overleg met de J j ^api1l f sector verwerkt worden in het wetsvoorstel I De internetconsultatie vindt deels gelijktijdig met de uitvoeringstoets Dat is een niet de standaard werkwljze nriaar gelet op het krappe tijdpad bij een pakket Belastingplan en de wens om het plaats wetsvoorstel te cnnsiilteren ^nnvprmijdplijk Gegeven de conditionaliteit zal bij de internetconsultatie expliciet worden aangegeven dat de eventueie invoering athankeliik i^\^n fij de Pagina 1 van 2 106 1516464 00017 r uitkomsten van de internetconsultatie uitvoeringstoets en Mi ii de uitkomsten van de de budgettaire haalbaarheid Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden Niet van toepassing Pagina 2 var 2 107 1516464 00017 Ministerie van Financien Directie Algemene TER BESLISSING Fiscals Politiek Aan de staatssecretaris van Financien Fiscaliteit en Belastingdlenst Persoonsgegevens nota Invulling aanvullende varianten tariefaanpassing energiebelasting Datum 14april 2022 Notanummer 2022 0000122895 Bijiagen Aanleiding Find vorige week hebben we een memo voor sondering van de tariefaanpassingen in de energiebelastingen aan u voorgelegd In reactie op deze notitie heeft u gevraagd om een aantal extra varianten uit te werken ter voorbereiding op het gesprek met de fiscaal en klimaatwoordvoerders van de coalitiewoordvoerders In dit stuk gaan wij nader in op de mogelijke extra varianten voor de tariefaanpassingen in de energiebelasting en vragen we om uw richting Het gesprek met de fiscaal met de PA gepland en geen klimaatwoordvoerders wordt momenteel_in_overleg Voor dit gesprek ontvangt u nog een aparte voorbereiding waarin de vanarrEen verder zijn uitgewerkt Beslispunt • Deelt u de gekozen invulling van de aanvullende varianten hieronder waarbij de lastenverzwaring meer is verschoven van de tweede en derde schijf gas naar de vierde schijf gas en elektriciteit Heeft nog aanvullende aandachtspunten of wensen Toelichting De varianten hebben o betrekking op de volgende CA afspraken Energiebelasting minder degressief maken door tarieven in hogere verbruiksschijven gas en elektriciteit te verhogen struc 500 min o Tarief op 2^ en 3® schijf elektriciteit verlagen lastenverzwaringj struc _M0 min lastenverlichting In het BWO over de fiscale klimaatmaatregelen lag variant A ter akkoord voor en is afgesproken te kijken naar aanvullende varianten fA Fj Voor een A h variant is een groot aantal varianties mogelijk Om te trechteren hebben wij bij het opstellen van de A t varianten de volgende uitgangspunten gehanteerd o Gas zwaarder of gelijk belasten per energie eenheid o A verondersteld dat de variant dichter bij A dan bij Bligt A is dus het uitgangspunt en wordt aangevuid met een lastenverzwaring in de 4® schijf Pagina 1 van 3 108 1557632 00018 • Deze uitgangspunten hebben we interdepartementaal getoetst LNV EZK bedrijfsIeven Ambtelijk zijn EZK klimaat en BZK het eens met hoe wij deze uitgangspunten hebben toegepast • In de interdepartementale afstemming werd ons sterk meegegeven A als uitgangspunt te nemen en zoveel mogelijk oog te houden voor COz reductie en • jasteneffecten In tabel 1 is weergegeven hoe de structurele invulling van de envelop voor 2Q30 500 min lastenverzwarlng en 500 min lastenverlichting kan Naast de oorspronkelijke variant A en B zijn drie extra varianten uitgewerkt o Variant A 50 min van 3® schijf gas naar 4^ schijf gas 25 min 4® schijf elektriciteit 25 min worden ingevj^d en — o Variant A 80 min 4® schijf elektriciteit o Variant A en • van 90 min 4 ^ schijf elektriciteit De varianten A 3® schijf gas naar 4^ schijf gas 25 min en 55 min van 3^ schijf gas naar 4^ schijf gas 35 min 55 min A h h h zijn verschillende variaties op een lastenverschuiving van de 3^ aardgas naar de 4^ schijf gas elektriciteit Dit heeft er mee te maken dat we de belastinq per GI voor elektriciteit en gas minimaal gelijk willen trekken energieverbruik voor een De derde schijf aardgas overlapt qua groot deel met de vierde schijf elektriciteit en voor dit deel wordt op moment al aardgas zwaarder belast dan elektriciteit • • • De lastenverzwarlng in schijf 2 4 gas heeft het grootste effect op de grootverbruikers Een lastenverschuiving tussen 3^ en 4^ schijf gas leidt tot een lastenverlichtinq bij kleinere e^nergie intensieve bedrijven en een lastenverzwarlng voor grootverbruikers Een lastenverschuiving tussen de 3^ en 4^ schijf gas leidt tot een kleinere verduurzamingsprikkel Het ontmoedigen van gasverbruik in de 3® schijf heeft naar verwachting een groter effect dan het ontmoedigen van gasverbruik in de 4® schijf In de 4« schijf is de aanvullende prikkel van het verhogen van de energiebelasting bovenop de COz heffing beperkt Pagina 2 van 3 109 1557632 00018 label 1 2030 Structurele invulling enveloppen 500 min euro en 500 min in euro in € min Opbrengst per schijf Variant Variant A A Variant A Variant A Variant B in bet basispad niat II U Gas Schijf 2 99 210 210 210 210 125 Schijf 3 96 290 240 210 200 125 Schijf 4 138 0 25 25 35 87 Schijf 2 861 323 323 323 323 300 Schijf 3 1 513 177 177 177 177 200 Schijf 4 30 0 25 55 55 163 Elektriciteit i \ Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden Niet van toepassing Pagina 3 van 3 110 1557632 00018 Ministerie van Financien Directie TER BESLISSING VerbruiksbelastlngenX Aan Douane en de staatssecretaris van Financien Fiscaliteit en Belastinqdienst Internationale aang de minister van Financien persoonsgegevens nota Beslisnotitie afbouw bpm vrijstelling bestelauto ondernemers Datum 21aphi 2022 Notanummer 2022 0000131033 Aanleiding In het Coalitieakkoord is afgesproken om per 2024 de vrijstelling in de bpm voor bestelauto s van ondernemers in drie stappen af te bouwen naar nui in 2026 Bijiagen geen hierna de bpm maatregei Daarnaast is afgesproken dat de vrijsteiiing voor emissievrije bestelauto s blijft bestaan nu geidt tot 2025 een generieke bpm vrijsteiling voor alle emissievrije voertuigen Beide maatregelen worden opgenomen in het BP2023 Bij de uitwerking van de maatregel zijn drie belangrijke aandachtspunten naar boven gekomen waardoor er keuzes gemaakt moeten worden die afwijken van het Coaiitieakkoord In deze fiMtie wordt u over deze drie punten nader geadviseerd O r Punten 1 tot en met 3 ter beslissing en advies aan staatssecretaris Punt 3 ter beslissing en advies aan minister Gaat u akkoord met het in plaats van de netto catalogusprijs kiezen voor 1 9 een andere grondslag voor de bpm voor bestelauto s en om ten behoeve van de augustusbesluitvorming zowel een variant gebaseerd op gewicht als variant gebaseerd op COz ultstoot uit te werken Gaat u akkoord met het uitwerken van de effecten op het beleid een 2 Jht £ hrr^^ budgettair en de uitvoering zijn als de bpm vrijstelling in 1 keer wordt afgeschaft en ditsamen met andere openstaande punten te wegen in de augustusbesluitvorming Gaat u akkoord met het in kaart brengen van opties gericht op bestelauto s 3 om 9 de verwachte budgettaire derving ten opzichte van de startnota te dekken V J ais Kern Beslisount 1 We adviseren om in plaats van de netto catalogusprijs te kiezen voor een andere grondslag voor de bpm bestelauto s en om ten behoeve van de augustusbesluitvorming zowel een variant gebaseerd op gewicht als een variant gebaseerfl^p C02 uitstoot uit te werk’erc Paglna 1 van 6 111 1224767 00019 jdlit De Belastingdienst heeft namelijk aangegeven dat de netto catalogusprijs als grondslag voor de bestelauto s van ondernemers zeer moeilijk handhaafbaar is Als alternatief kan worden gekeken naar authentieke voertuiggegevens die worden aangeleverd door de RDW zoals gewicht en C02 ultstoot De effecten hiervan onderzoeken we o i DoU d Een grondslag op basis van C02 heeft als voordeei dat geen fiscale regeling nodig is ofn EV vrij te stellen Nadeel is hierdoor 1 wel grondslagerosle ohbtaat bij Ingroei EV die opgevangen za moeten worden in het MRB Plus tarief vanaf 2030 Bestisount 2 \J We adviseren vanwege de uitvoeringsgevolgen voor de Belastingdienst om uit te werken wat de effecten op het beleid budgettair en de uitvoering zijn als de bpm vrijstelling in 1 keer wordt afgeschaft en dit samen met andere openstaande punten te wegen in de augustusbesluitvorming De in het Coalitieakkoord afgesproken afbouw in drie stappen was een politiek compromis om de effecten van het afschaffen van de vhjstelling voor ondernemers te verzachten en aan te sluiten bij de marktontwikkelingen De Belastingdienst heeft echter aangegeven dat voor de afbouw van de vrijstelling een nieuwe en tijdelijke processtroom moet worden ingericht voor ondernemers die in de jaren 2024 en 2025 net ais particuliere kopers van een bestelbusje aangifte moeten doen De stapsgewijze afbouw leidt daardoor tot forse IV inspanningen ten opzichte van afschaffing in 1 keer We stellen daarom voor uit te zoeken wat het beleidsmatig budgettair en qua uitvoering zou betekenen om in 1 keer af te schaffen Beslispunt 3 • We adviseren om eveneens ter voorbereidinq op de augustusbesluitvorming binnen de motorrijtuigenbelasting en bpm o ptiesgericht op bestelauto s In kaart te brengen om de veTwacfite budgettaire derving ten opzichte van de j4ak 0^ startnota te dekken Zoals gebruikelijk worden de budgettaire effecten bij het voorbereiden van de 14 wetgeving herijkt en verfijnd • Ten behoeve daarvan is het model waarmee de budgettaire en beleidseffecten in kaart worden gebracht verbeterd Uit een eerste analyse met dit verbeterde nog berekencTmet de netto catalogusprijs als grondslag model ^ meer emissievrije biijkt dat er bestelauto s In het wagenpark groelen dan eerder geraamd in het Coalitieakkoord De extra ingroei van emissievrije bestelauto s veroorzaakt extra budgettaire derving van inkomsten uit brandstofaccijnzen en • bpm De C02 reductie neemt hierdoor in 2030 naar verwachting toe van 0 7 Mton naar 0 9 Mton maar tegelijkertijd ligt de budgettaire opbrehgst door derving in accijnzerrin bpm in met name de laatste jaren van de periode 2024 circa € 1 mitjard lager verwacht cumulatief 2024 2030 cimuilatief € 2 2 miljard 2030 dan in het Coalitieakkoord Dit vergt dekking We stellen voor dit in kaart te brengen binnen het domein van de bestelauto • In het kader van om s uitvoerings^chnische Kaalbaarheid heeft het de voorkeur te zoeken naar parameterwijzigingen en geen structuurwijzigingen Pagina 2 van 6 112 1224767 00019 Alle besliSDunten • • Aangezien de bovenstaande punten afwijken van het Coalitieakkoord zal nadere besluitvorming hierover ook politieke sonderinq besluitvorming vergen Indian u akkoord gaat met de bovenstaande beslispunten stellen wij voor het politieke proces in gang te zetten nadat wij een en ander in kaart hebben gebracht Toelichting Netto cataloauspriis als arondslaa in de bom De grondslag van de huidige bpm voor personenauto s i^e COz uitstootyPe grondslag van de huidige bpm voor bestelauto s en motorrijwielen is de netto catalogusprijs Ook de bijtelling in de inkomstenbelasting is gebaseerd op de netto catalogusprijs “ Door dTvrijstelling in de bpm voor bestelauto s van ondernemers is op dit moment bij het overgrote deel van de bestelauto s geen bpm verschuldigd Dit geldt jaarlijks voor gemiddeld circa 87 000 van de 90 000 bestelauto s die het Nederlandse wagenpark instromen aandeel impoPTbedraagt circa 30 Dat verandeit bij de stapsgewijze afbouw en afschaffing van de vrijstelling Uit een analyse van de BD blijkt dat de netto catalogusprijs als grondslag zeer moeilljk handhaafbaar iST^ De netto catalogusprijs is een gegeven dat door de autobranche zelf wordt vastgesteld In tegenstelling tot bijvoorbeeld de CO^uitstoot is de netto catalogusprijs geen authentiek gegeven van een voertuig dat wordt opgenomen in heFkentekenregister De RDW is daarom niet verantwoordeiijk voor de juistheid van de netto catalogusprijs die wordt vastgelegd in het kentekenregister Voor de offidele import van nieuwe voertuigen wordt de netto catalogusprijs door de officiele importeur aangeleverd bij het doen van aanqifte De controle op deze gegevens kan alleen achteraf plaatsvinden aan de hand van de admihlstratie van de officiele importeur Voor bestelauto s die via de para I lei import worden geimporteerd is op het moment van de BPM aangifte hefemaal geen contra Informatie beschikbaatn Voor de controle is de medewerking vereist van een officiele importeur ook al voert deze het voertuig zelf niet in Verder leert de ervaring dat voor de parallelimport de opgegeven netto catalogusprijs lang niet in alle gevallen n^r waarheid wordt ingevuld Ook worden opties hierbij al snel over het hoofd gezien een waardoor ook welwillende belastingplichtige onbedoeld een fout kan maken Het blijven hanteren van de netto catalogusprijs als grondslag voor bestelauto ^sTergt inspanningen die de^BD niet waar kan maken Controle bij aangifte zal daarom slechts beperkt kunnen plaatsvinden I Bij het T^h toepassen van deze grondslag zal dan geaccepteerd moeten worden dat er nauwelijks_toezicht plaatsvindt op de opgegeven netto catalogusprijs Indien de inspecteur na controle besluit over te gaan tot een naheffing op basis van de gegevens van de officiele importeur wordt zeker voor de bestelauto s die via ae parallelimport worden geimporteerd veel bezwaar en beroep verwacht OoTTBiTeen zeer kleine onjuistheid enkele euro s in de naheffing ontstaat namelijk recht op Pagina 3 van 6 113 1224767 00019 procesj^asten en immateriele schadevergoeding Deze vergoedingen zijn de drijvende kracht achter het verclienmodel van no cure no pay bedhjven en leggen nu al veel druk op het systeem ■ O Daarnaast wordt voor de bpm gewerkt aan het technisch reaiiseren het voorinvullen van de bpm aangiften Het voorinvullen van aangiften kan alleen op basis van betrouwbare en authentieke brongegevens De netto catalogusprijs is in tegelTstelling tot het van aewicht en de C02 ultstoot geen authentiek gegeven dat door de RD W in het kentekenregister wordt opgenomen Alternatieve arondslaa » Als alternatief voor de netto catalogusprijs kan worden gekeken naar authentieke gegevens van het voertuig die de RDW registreert in het • • kentekenregister zoals voertuiggewicht en C02 uitstoot Deze authentieke gegevens dienen te voldoen aan hoge bij of krachtens de wet geregelde kwaliteitseisen wat betreft betrouwbaarheid en actualiteit De BD mag van de juistheid van deze gegevens uitgaan zonder nader onderzoek Het ligt om die reden voor de hand bij dergelijke gegevens aan te sluiten We hebben daarom gekeken in hoeverre de spreiding van een bpm op C02 uitstoot of gewicht bjj Bestelauto s verschilt van een bpm op netto catalogusprijs^ • Uit deze globale analyse voIgt dat de COz uitstoot en gewicht met een vast tarief per gram CO2 of kg gewichtl een vergelijkbare spreiding geven als bij de huidige bpm op b^sis van de netto cataloausprils • Daarbij ontstaan op microniveau wel verschuivinqen in verhouding lijken duurdere bestelauto s net wat gunstiger uit te komen dan goedkopere bestelauto s zowel bij de C02 uitstoot als gewicht als grondslag waarbij dlt effect bij gewicht wat groter is en bij gewicht de gpfeiging ook wat afneemt • Het verschuiven van de bpm grondslag naar gewicht of C02 uitstoot kent de volgende overwegingen C02 uitstoot als grondslag De bpm maatregel vormt in het Coalitieakkoord een van de ^ maatregelen in het kader van het terugdringen van de CO^ uitstoot in de mobiliteitssector om de klimaatdoelen te kunnen halen en om de luchtkwaliteit te verbeteren sluit hier het beste op aan Een grondslag gebaseerd op COz uitstoot De personenauto s worden in de Wet BPM 1992 ook belast op basis van de C02 uitstoot tot en met 2009 was dit op basis van de netto catalogusprijs Er is geen aparte vrijstelling voor emissievrije bestelauto s meer nodig omdat dit inherent is aan de CC 2 ^rQndslag van de bpm Dit betekent ook dat het vraagstuk rondom het wel niet opnemen van een horizonbepaling hiermee van tafe is De bpm opbrengst uit bestelauto s loopt op langere termijn leeg als ’ alle nieuwe bestelauto s emissievrij worden Indien de voorkeur is om structureel wel bpm opbrengsten uit de aanschaf van bestelauto s te genereren dan moet op een langere termijn de bpm grondslag weer worden aangepast Indien de voorkeur is om de bom oobrengst van bestelauto s op termijn leeg te laten lopen zou zoals in het Coalitieakkoord afgesproken de voornoemde grondslagerosie in het kilometertarief van de MRB Plus moeten worden verrekend zowel bij De tacto komt dit dan bestelauto s als person^auto s terecht in het Pagina 4 van 6 114 1224767 00019 kilometertarief Aangezien de bpm bij personenauto s nu ook op de COz uitstoot gebaseerd is geldt omgekeerd ook dat die grondslagerosie zowel bij besteiauto s ais personenauto s terecht komt in het kilometer^rief Maar de gemiddeTde bpm bij besteiauto s is ongeveer twee keer zo hoog a s bij personenauto s dus dit zorgt voor een herverdeling tussen besteiauto s als personenauto s Gewicht als grondslag ■ Gewicht zorgt grondslag ■ en net als de netto catalogusprijs voor een stabieie daarmee blijft de_ bpm opbrengst uit besteiauto s ook op de lanqere termijn structureel mits emissievrije besteiauto s niet structureel worden vrijgesteld Niet structureel betekent dat er een horizonbepaling riodig is voor de vriistelling emissievrile bestelauto Elektrische besteiauto s ziin door de accupakketten gemiddeld zwaarder dan de fossiele varianten waardoor de elektrische besteiauto s relatief gezien meer bpm betalen gewicht wbrdt Hierdoor za sec indien de grondslag het afichaffen van de bpm vrijstelling de facto geen C02 eductie meer opleveren Dit kan tijdelijk worden ondervangen door een aparte fiscale regeling in te stellen voor emissievrije besteiauto s volledige of gedeeltelijke vrijstelling zoals nu ook fs opgenomen in het Coalitieakkoord Indien de emissievrije bestelauto structureel wordt vrijgesteld dan ontstaat er grondslagerosie die in het kilometertarief van de MRB plus zal moeten worden geSOrVipenseerd Afbouw van de bpm • vrijstelling ondernemers in drie jaar vrijstelling voor ondernemers niet in 1 keer maar in drie stapjes af te bouwen Op deze In het coalitieakkoord is afgesproken om de bpm manier worden ondernemers niet in 1 keer^confronteerd met een forse lastenstijging en worden forse aTitia^atie effecten in de markt voorkomen of ~~ verkieind • Daarnaast is de markt voor elektrische besteiauto s nog volop in ontwikkeling en neemt het handelingsperspectTeTyobr ondernemers richting 2030 toe door de vrijstelling langzaam af te bouwen wordt er rekening mee geh^uden dat • • • een elektrische bestelauto in de beginjaren nog niet voor alle ondernemers een goed alternatief is Op dit moment hoeft een ondernemer die een bestelauto koopt geen aangifte te doen Als de bestelauto wordt tenaamgesteld krijgt de BD van de ROW een signaal uit het kentekenregister De BD checkt vervolgens in het systeem of er sprake is van ondernemer of van een particulier Als het een particulier is verstuurt de BD een bericht met het verzoek tot het doen van aangifte Als het een ondernemer worde de ondernemersvrijstelling automatisch toegepast In de uitwerking van de maatregel blijkt dat de stapsgewijze afbouw van de vrijstelling voor de Belastinqdienst tot forseJV insoanninaen leidt omdat de Belastingdienst voor de Jaren 2024 en 2025 een nieuwe en tiideliike aangifteprocesstroom moet inrichten voor de ondernemers De afbouw en de afschaffing van de vrijstelling pakken namelijk uit als twee op zichzelf staande maatregelen Door de afbouw ontstaat voor de ondernemers een tiidelijke aanoiffeplirhr voor 2024 en 2025 die weer vervalt zodra de vrijstelling is afgeschaft vanaf 2026 Vanaf dat moment gaat de importeur of dealer die de bestelauto in het kentekenregister inschrijft de aanqifte~doen DiTaangifteproces wordt al toegepast bij de personenauto s Pagina 5 van 6 115 1224767 00019 • Het gaat hierbij om de volgende geraamde IV inspannIngen ■ Het introduceren van de aangifte voor ondernemers het uitbouwen hrervan en het vanaf 2026 wijzigen naar aangifte door inschrijver kost verwachting circa 1 500 IV dagen De aangifteplicht voor ondernemers moet dan worden geautomatiseerd Dit vergt naar verwachting 1 000 IV dagen Verwacht wordt dat hierdoor in 2023 ongeveer de helft van de IV capaciteit voor de BPM in beslag wordt genomen De benodigde IV inspanningen zijn naar verwachting omvangrijker als de grondslag netto catalogusprijs wordt gehandhaafd De benodigde IV inspanningen voor het inreqelen van de stapsgewijze afbouw heeft gevolgen op de implementatietermijn van andere dossiers zoals uitstel van moderniserings en vernieuwinqstraiecten Maar ook voor wetswijzigingen naar De impact is in 2023 het grootst ll y • en ■ beleidsmStTge wensen zoais h^verstevigen van het toezicht op de parallelimport • Voor de uitvoering is het in een keer afschaffen van de vrijstelling wenselijker Hierdoor hoeft er geen nieuwe aangiftescroom te worden geautomatiseerd en 250 IV uitgebouwd waarcfoor de totale IV impact waarschijnlijk klein is dagen Er hoeft dan waarschijnlijk niet te worden geprioriteerd in het portfolio Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden Niet van toepassing Pagina 6 van 6 116 1224767 00019 Ministerie van Financien Directie TER BESLIS5ING Verbru1ksbela5tingen\ Aan Douane en de staatssecretaris van Financien Internationale Fiscalitelt en Belastingdienst aang^ Persoonsgegevens nota Kamervragen Boulakjar en Romke de Jong beiden D66 Datum 10 mei 2022 Notanummer 2022 0000141090 Aanleiding Op 21 aprii 2022 hebben de Tweede Kamerleden Boulakjar en Romke de Jong beiden D66 Bijlagen Aanbiedingsbrief 1 enkele vragen aan u en de minister voor Volkshuisvesting en Ruimteiijke Ordening gesteld over btw 2 Antwoorden op zonnepanelen Beslispunt Gaat u akkoord met bijgaande beantwoording van de Kamervragen bijiage 2 bijiage 1 te ondertekenen en mede namens de minister voor Volkshuisvesting en Ruimteiijke Ordening te Zo ja dan verzoeken wij u bijgaande aanbiedingsbrief verzenden 9 df Kern De Kamervragen zijn een reactie op bet internetconsuitatievoorstei Btw nultarief op de levering en instaliatie van zonnepaneien op of in de onmiddeliijke nabijheid van woningen De Kamerleden vragen hoofdzakelijk naar de reikwijdte van dit btw nultarief en naar de ambities van het kabinet om daken vol te leggen met zonnepaneien De antwoorden maken duidelijk dat de regeling ruim is opgezet De reikwijdte in het consultatievoorstel is dat het btw nultarief van toepassing is op zonnepaneien op of in de onmiddeliijke nabijheid van woningen zoals bijvoorbeeld zonnepaneien op een schuur een garage de tuin of een uitbouw die bij de woning hoort in Zodoende kunnen dus ook zonnepaneien die door of in opdracht van consumenten verenigd in een postcoderoos woningcorporaties en particuliere verhuurders worden gelegd op of in deTinmiddellijke nabijheid van woningen onder het btw nultarief valleTi Daarnaast wordt aangegeven dat het consultatievoorstel primair beoogt de administratieve cq uitvoerlngslast voor particuliere zonnepaneelhouders en de Belastingdienst te verlichten In de nabije toekomst wordt onderzocht of het mogelijk en wenselijk is te taciliteren dit is zonnepaneien op op~enbare_en andere gebouwen g mogelijk op grond vap nJe B^ ri’chdijn en zo ja of een btw nultarief daarvoor beleidsmatig een verstandige route is hieraan zijn namelijk budgettalFe gevolgen en afbakeningsproblematiek verbonden In de zonnebrief die de minister voor Klimaat en Energie binnenkort naar de Kamer zal versturen zal nader worden ingegaan op de wijze waarop het kabinet het huidige tempo van de realisatie van zonnepaneien op Pagina 1 van 2 117 1516466 00020 geschikte daken wil behouden en waar mogelijk kan versnellen de brief gaat niet over btw • De antwoorden zijn ook afgestemd met ambtelijk EZK dat deze niet mede namens de minister v an k maar zij geven aan E hoeven te worden verstuurd Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden Niet van toepassing Pagina 2 van 2 118 1516466 00020 w Ministerie van Financien Directie Algemene TER BESLISSING Fiscafe Aan de staatssecretaris van Financien Politiek^^ Fiscaliteit en Belastingdienst Persoonsgegevens nota Variant energiebeiasting in impactanalyse fiscale klimaatmaatregelen Datum 13 mei 2022 Notanummer 2022 0000147650 Bijiagen geen Aanleiding In het bewindspersonenoverleg over de fiscale klimaatnnaatregelen 5 april jl is afgesproken dat ten behoeve van finale besluitvorming in augustus een impactanalyse wordt gemaakt van het effect van de fiscale klimaatmaatregelen op de lastendruk voor bedrijven en de klimaatwinst De besluitvorming in potlood over de tariefaanpassingen in de energiebeiasting is nog niet volledig afgerond In deze notitie leggen we daarom aan u ter akkoord voor welke variant we kunnen meenemen in de impactanalyse 2 2 Besiispunt Bent u ermee akkoord dat we in de impactanalyse voor de tariefaanpassingen in de hogere verbruiksschijven van de energiebeiasting variant A c meenemen ^ Jc Toelichting Impactanalyse fiscale klimaatmaatregelen • In het BWO van 5 april jl is verzocht om een impactanalyse over de fiscale klimaatmaatregelen die worden opgenomen in het BP2023 en waarover in • • • augustus finale besluitvorming plaatsvindt De impactanalyse wordt momenteel uitgezet bij een extern onderzoeksbureau en naar verwachtlng begin augustus opgeleverd De impactanalyse is opgesplitst in twee delen Het eerste deel bevat twee effectstudies C02 hefflng Industrie en de aanpasslngen in de energiebeiasting de lasterTMecten voor het bedrijfsieven en de CGz reductie in kaart worden ‘ gebracht • l ^rz waarin voor de aanscherping van de Het tweede deel bestaat uit een synthese onderzoek waarin het lasteneffect voor het bedrijfsieven en de klimaatwinst van de volgende drie lastenmaatregelen in samenhang worden bekeken o Aanscherping C02 heffing Industrie o Tariefaanpassingen energiebeiasting o Afschaffen bpm vrijstelling bestelauto ondernemer deze maatregel wordt parallel door een ander onderzoeksbureau reeds nader A L TsM Pagina 1 van 2 119 1557628 00021 doorgerekend en is daarom niet opgenomen in het eerste deel van de impactanalyse Voor het uitvoeren van de impactanalyse moeten we uiterlijk 1 juni de beleldsmatige uitgangspunten meegeven aan het onderzoeksbureau Mogelijk is de politieke sondering over de invulling van de tariefaanpassingen in de hogere verbruiksschijven van de energiebelasting dan nog niet helemaal • afgerond We adviseren om ten behoeve van de impactanalyse variant A • geven door te Deze variant is ambtelijk met de betrokken ministeries afgestemd en sluit aan bijde wens van het BWO_om ook een deel van de lastenverzwarinq in het tarief elektrlciteit te realiseren zonder dat de_TO2 winst te sterk wordt afgezwakt Varianten hogere verbruiksschijven energiebelasting In het CA is over de tariefaanpassingen in de hogere verbruiksschijven van de • energiebelasting het volgende afgesproken o Energiebelasting minder degressief maken door tarieven in hogere verbruiksschijven gas en elektrlciteit te verhogen struc 500 min lastenverzwaring Tarief op 2 en 3® schijf elektriciteit verlagen struc 500 min Q lastenverlichting ~ In tabel 1 is weergegeven hoe deze twee tariefaanpassingen kunnen worden • ingevuld Het grootste verschil tussen de varianten is de invulling van de 500 min euro lastenverzwaring In het BWO over de fiscale klimaatmaatregelen lag variant A ter akkoord voor en is afgesproken te kijken naar aanvullende varianten A omdat in variant A de 500 min lastenverzwaring volledig werd gerealiseerd via een verhoging • elektriiijt^nieFwordt verhooga^ de tarieven gas en het tarief Om hieraan tegemoet te komen hebben we variant A van • opge5teld7waarin een deel van de lastenverzwaring ook in de 4^ schijf elektriciteit en 4^ schijf gas wordt gerealiseerd In de interdepartementale afstemming werd ons sterk meegegeven A als • uitgangspunt te nemen en zoveel mogelijk oog te houden voor C02 reductie en lasteneffecten Ambtelijk zijn LNV EZK bedrijfsIeven EZK klimaat en BZK akkoord met variant A Deze variant moet wel nog politiek gesondeerd 0 worden Tabel 1 Structurele invulling enveloppen 500 min 500 min euro en euro in 2030 in € min Variant A Variant A Variant B Gas ^ Schijf 2 210 210 125 Schijf 3 290 240 125 Schijf 4 0 25 87 Schijf 2 323 323 300 Schijf 3 177 177 200 SchijfA 0 25 163 Elektriciteit Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden Niet van toepassing Paglna 2 van 2 120 1557628 00021 Ministerie van Financien Directie Directs TER BESLIS5ING Belastingen Toeslageiw^ Aan de staatssecretaris van Financien Fiscaliteit en Belastingdienst Persoonsgegevens nota Toepassing multiplier bij fiscale partners voor giften aan culturele ANBI s Datum 26 mei 2022 Notanummer 2022 0000114817 Bijiagen Aanleiding Op 28 September 2020 heeft een belastingadviseur vragen gesteld over de van giften aan culturele algemeen nut toepassing van de verhoging van 25 hierna de beogende instellingen multiplier in de inkomstenbelasting Bij de deze is van beantwoording vragen geconcludeerd dat de multiplier sinds de in 2012 is invoering onjuist toegepast Wij achten het raadzaam om de Tweede Kamer te informeren over deze onjuiste toepassing en om de wet te wijzigen zodat de wettekst in lijn wordt gebracht met de uitvoeringspraktijk In deze nota 1 Kamerbrief 2 Juridische analyse 3 Brief adviseur 9 wordt daarom allereerst uw akkoord gevraagd om de Tweede Kamer te informeren en wordt u vervolgens een beslispunt over de wetswijziging voorgeiegd Als laatste informeren wij u over de gevolgen voor lopende jaren en het verleden In de bijiagen van deze nota vindt u de conceptbrief aan de Tweede bijiage 1 de juridische analyse bijiage 2 en tot slot de conceptbeantwoording van de gestelde vragen per brief bijiage 3 Kamer Beslispunt 1 instemmen met Kamerbrief Wij adviseren u in te stemmen met de opgestelde Kamerbrief bijiage 1 Indien u dat doet verzoeken wij u de brief te ondertekenen Beslispunt 2 Wetswijziging muitiplier Wij adviseren u de wet op korte termijn te wijzigen zodat deze in lijn wordt gebracht met de uitvoeringspraktijk van de afgelopen 10 jaar max € 1 250 bij fiscale partners 1 Het alternatief is om te verduidelijken dat de maximale verhoging is bij fiscale partners Dan is er minder haast en kan nu ^Icicle € 2 500 zoals eerder was de verduidelijking opgenomen worden in de Fiscale verzamelwet Dit wordt echter om diverse redenen minder wenselijk geacht Ook zou gepland 2024 dit een budgettaire derving met zich meebrengen Dit moet dan worden gedekt in het inkomstenkader U 2 Indien u zich kan vinden in de geadviseerde aanpak is het verstandig de wet zo snel mogelijk te wijzigen zodat de Belastingdienst niet langer dan noodzakelijk rekening hoeft te houden met een verhoging van € 2 500 Het Pagina 1 van 6 121 1401414 00022 Belastingplan 2023 is daarvoor de eerste mogelijkheid Wij vragen uw akkoord om deze wijziging daar in op te nemen Kern • • • • • Sinds 2012 wordt het bedrag aan aftrekbare giften aan cultureie algemeen nut beogende insteilingen hierna cultureie giften in de inkomstenbelasting verhoogd met de multiplier In de wet is geregeld dat de verhoging 25 van het bedrag van de cultureie giften is en maximaal € 1 250 bedraagt In de praktijk dat wil zeggen in het aangifteprogramma van de Belastingdienst en in de commerciele software voor het doen van aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en de ramingen is ervan uitgegaan dat ingeval de belastingplichtige een fiscale partner heeft het maximumbedrag van € 1 250 voor hen samen geldt Mogelijk omdat het slechts om weinig gevailen gaat waar dit speelt en in de toelichting niets over deze werkwijze wordt gezegd is de juistheid van deze praktijk nooit aan de orde gesteld totdat op 28 September 2020 hierover vragen zijn gesteld door een belastingadviseur Deze vragen hebben geleid tot een bredere juridische analyse zie bijiage 1 Hieruit voIgt dat op grond van de wettekst het maximumbedrag van € 1 250 per belastingplichtige dus ook per fiscale partner geldt en dat voor fiscale partners dus een gezamentijk maximumbedrag van € 2 500 geldt Bovenstaande betekent dat belastingaanslagen in het verleden op een onjuist bedrag zijn vastgesteld Dit maakt het onvermijdelijk dat de aanslagen in het verleden minimaal over de laatste 5 jaar juist vastgesteld dienen te worden Op dit moment wordt uitgewerkt wat de gevolgen zijn voor lopende jaren en het verleden Wij zullen u hiereind augustus naderover informeren • Daarnaast wordt op dit moment bezien op welke wijze rekening kan worden gehouden met het juiste bedrag van de multiplier in de aanslagen van lopende jaren en het verleden Dit is gelet op de uitvoeringsaspecten niet eenvoudig en daarom kunnen wij u helaas nog geen concrete Middels deze nota willen we u wel alvast op de beslispunten voorleggen hoogte brengen van de onjuiste toepassing van de multipiier mede doordat de beantwoording op de vragen van de adviseur al enige tijd is uitgesteld en we hier niet veel langer meer mee kunnen wachten • • Zodra de uitvoeringsgevolgen voor het aanpassen van de belastingaanslagen voor het heden en verleden en het effect op de niet belastingontvangsten in kaart zijn gebracht zullen de deze kosten moeten worden ingepast binnen artikel 1 van de Financienbegroting Over de wijze waarop de Beiastingdienst rekening kan houden met het juiste bedrag van de muitiplier in de aanslagen van de lopende jaren en het verleden wordt u in een latere nota eind augustus nader geTnformeerd • In de brief aan de belastingadviseur wordt de inhoudelijke conclusie gedeeld en geven wij aan dat de gevolgen van de onjuiste toepassing van de multiplier nog in kaart worden gebracht Pagina 2 van 6 122 1401414 00022 • Dit antwoord kan tot publiciteit leiden Daarnaast is het goed mogelijk dat beantwoording van de vragen belastingplichtigen in bezwaar komen tegen de onjuiste toepassing van de multiplier of een verzoek indienen voor ambtshalve vermindering van de aanslag Deze bezwaren en verzoeken zullen dan conform de juridische analyse waar nodig moeten worden toegekend Wij achten het ook raadzaam om de Tweede Kamer te informeren over de onjuiste toepassing van de multiplier Tot slot wordt geadviseerd om de wet te wijzigen zodat deze in lijn wordt hoewel dit gebracht met de uitvoeringspraktijk Wij zijn van mening dat juridisch niet goed is uitgewerkt de uitvoeringspraktijk wel de destijds beoogde toepassing van de wet voIgt Bovendien zou het een groot beroep doen op het IV portfolio van de Belastingdienst als zij de uitvoering in lijn moeten brengen met de juridische analyse In de totale waging van de IV portfolio lijkt dit niet verstandig gezien de prioriteiten die er liggen op andere dossiers zoals box 3 na • • Toelichting Taelichting bij beslispunt 1 instemmen met Kamerbrief In de Kamerbrief wordt de Tweede Kamer in lijn met de kern van deze nota gei nformeerd over de onjuiste toepassing van de multiplier bij fiscale partners Daarbij wordt toegeltcht wat de multiplier is en welke fout er is gemaakt Ook wordt aangegeven dat dit voor eerdere en lopende jaren gevolgen heeft maar de exacte gevolgen daarvan en de wijze waarop de aanslagen op het juiste bedrag vastgesteld kunnen worden nog onderzocht wordt Daarzal de Kamer eind augustus over worden gemformeerd Bij het informatiepunt van deze nota wordt deze problematiek nader uiteengezet • • De Tweede Kamer wordt erop gewezen dat het op voorhand niet eenvoudig lijkt om alle aanslagen uit het verleden en heden op het juiste bedrag vast te stelien Bovendien doen andere belangrijke dossiers zoals box 3 al een groot beroep op de uitvoering en het IV portfolio van de Belastingdienst • Daarnaast wordt de Kamer gewezen op het voornemen om de wettekst te wijzigen Bij het volgende beslispunt wordt uw akkoord gevraagd om de wet dusdanig te wijzigen dat deze in lijn wordt gebracht met de uitvoeringspraktijk Toelichting bij beslispunt 2 wetswijziging multiplier • Per amendement is de multiplier voor culturele giften opgenomen in artikel 6 39a eerste lid van de Wet inkomstenbelasting 2001 toelichting bij dit amendement staat In de Met dit amendement wordt geregeid dat de In het voorstel van wet opgenomen multiplier in de giftenaftrek In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt verlaagd naar 25 met een absoluut maximum van € 1250 Dit betekent dat de verhoging van 25 wordt toegepast over maximaal € 5000 van de aan culturele ^ instellingen gedane giften Kamerstukken II 2011 12 33 006 nr 10 Pagina 3 van 6 123 1401414 00022 • • Bij de budgettaire raming van dit amendement is uitgegaan van het eenmaal toepassen van het maximale bedrag van de multiplier bij fiscale partners De uitvoerige analyse en de condusie daarop toont echter aan dat de wettekst niet helder is en zoals uit de analyse blijkt leidt tot een andere uitwerking Ambtelijk wordt het raadzaam geacht om de wettekst te wijzigen zodat deze in lijn wordt gebracht met de huidige praktijk oftewel een maximale verhoging van € 1 250 bij fiscale partners • Als voor deze lijn wordt gekozen is geen aanpassing van het aangifteprogramma nodig en moet enkel worden bezien op welke wijze de aanslagen bij een onjuiste toepassing van de multiplier over de belastingjaren 2017 tot en met de inwerkingtreding van de wetswijziging moeten worden verminderd Daarbij is het de wens van de uitvoering om in de wettekst tevens te verduidelijken dat giften van fiscale partners worden samengevoegd alvorens het aftrekbare bedrag aan giften wordt bepaald • Uit eerdere onderzoeken zoals Geven en werven in de cuiturele sector in Nederiand van de VU^ en de evaluatie van de giftenaftrek^ blijkt dat de multiplier geen of slechts beperkte positieve effecten heeft gehad op het geefgedrag daarvan • De doelmatigheid van de multiplier en een verhoging kan daarom betwist worden De maximering van de multiplier voor fiscale partners op € 1 250 zal door het ministerie van OCW en cuiturele Instellingen mogelijk wel worden ervaren • • • • ^ als een beperking Indien voor deze wijziging wordt gekozen Geven en werven in de cuiturele sector in Nederland Universiteit Amsterdam 3 is het raadzaam de wetswijziging snel aan te brengen zodat de Belastingdienst niet langer dan noodzakelijk rekening hoeft te houden met een maximale verhoging van € 2 500 Eventueel zou daarvoor bij het Belastinqolan 2023 aangesloten kunnen worden Een andere keuze zou kunnen zijn om in de wettekst te verduidelijken dat giften van fiscale partners moeten worden samengevoegd alvorens de multiplier wordt toegepast en dat de verhoging maximaal € 2 500 bedraagt bij de partners Met een dergelijke wijziging wordt de multiplier meer in lijn gebracht met de wijze waarop andere fiscale regelingen in de inkomstenbelasting zijn vormgegeven In nagenoeg alle gevallen waarvooreen gezamenlijke regeling voor fiscale partners is gekozen worden de relevante bedragen zodanig vastgesteld dat de regeling in totaal zoveel mogelijk tot dezelfde uitkomst leidt als bij tweemaal een individuele benadering Gelet op de afwijking van de wet in het aangifteprogramma van de Belastingdienst en de commerciele software voor het doen van de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen zullen deze wel gewijzigd moeten worden als deze lijn gekozen wordt De aanpassing van het aangifteprogramma van de Belastingdienst is een structuurwijziging van de IH systemen Alleen al het inbouwen van een structuurwijziging kost naar verwachting 15 5 maand Dit legt beslag op het IV portfolio die 2011 2020 Centrum voor FilanCropische Studies Vrije 19 oktober 2021 Kamerstukken II 2016 17 34552 77 Pagina 4 van 6 124 1401414 00022 op dit moment mede door box 3 erg onder druk staat Deze lijn wordt daarom niet raadzaam geacht • Deze wijziging betreft hoofdzakelijk een verduidelijking van de wettekst Bij een dergelijke wijziging kan worden aangesloten bij een later wetgevingstraject zoals de Fiscale Verzamelwet 2024 • Als laatst is ook de mogelijkheid om de multipiier af te schaffen omdat deze zoals eerder opgemerkt slechts beperkte positieve effecten heeft gehad op het geefgedrag Deze keuze zou echter meer afstemming met politiek sector en OCW vergen Bovendien zou ook deze aanpassing een structuurwijziging zijn en een beroep doen op het IV portfoiio Voor 2023 staat wederom evaluatie van de giftenaftrek gepland Indien uit deze evaluatie voIgt dat de regeling niet doelmatig is overwogen kan afschaffen worden overwogen Gevolgen voor lopende jaren en het verleden • De conclusie dat de huidige praktijk niet in overeenstemming is met de wet betekent dat voor een specifieke groep belastingplichtigen de belastingaanslagen op een te hoog bedrag worden zijn vastgesteld Naast de verschuidigde belasting heeft dit ook doorwerking in de vaststelling van het verzameiinkomen Aanpassing van het aangifteprogramma kan op korte termijn niet worden gerealiseerd • Momenteel wordt onderzocht op weike wijze geiet op de periode van rekening kan worden gehouden met een juiste toepassing van de multiplier voor de beiastingjaren vanaf 2017 Uit de wet voigt dat de inspecteur een beiastingaansiag ambtshaive zal verminderen zodra hem is gebleken dat de beiastingaansiag op een te hoog bedrag is vastgesteld Eind augustus zal in een nota inzichtelijk worden gemaakt wat deze wetsbepaling voor gevolgen heeft voor de Belastingdienst Dit zal zich met name richten op de vraag in hoeverre de Belastingdienst actief aanslagen moet corrigeren of dat belastingplichtigen waarbij de multiplier onjuist is toegepast zich kunnen melden middels bezwaar of een verzoek voor ambtshalve vermindering Daarbij dient rekening te worden gehouden met de beschikbare uitvoeringscapaciteit Ondanks dat de doelgroep beperkt is in 2019 had een groep van 1 512 belastingplichtigen recht op een hogere multiplier is het aanpassen van aanslagen waarbij de multiplier onjuist is toegepast niet eenvoudig Dit heeft te maken met de vormgeving van de multiplier in de aanslag en de doorwerking naar andere elementen van de aanslag waaronder het ambtshalve vermindering • • verzameiinkomen • Voor de beiastingjaren 2021 en 2022 is het niet mogelijk om het aangifteprogramma hierop tijdig te wijzigen Hiervoor wordt ook een uitvoerbare opiossing nader onderzocht Voor latere beiastingjaren is e e a afhankelijk van de keuze die gemaakt wordt omtrent de toekomstige toepassing van de multiplier bij fiscale partners • Scenario s voor herstel en de kosten daarvan worden momenteel onderzocht Wij informeren u opnieuw zodra daar meer over bekend is Communicatie Hoewel de omvang van de doelgroep beperkt is adviseert CD Communicatie van de Belastingdienst in het kader van transparantie zowel intern als extern te Paging 5 van 6 125 1401414 00022 communiceren over de inhoud van de brief Dit gebeurt o a door communicatie over de juiste manier van het toepassen van de multiplier en het handelingsperspectief voorde betrokken doelgroep op Belastingdienst nl en het informeren betrekken van stakeholders Een woordvoeringslijn wordt vanuit directie Communicatie kerndepartement opgesteld om gebruikt te worden mochten er vragen binnenkomen via de pers Vervolg Indien u akkoord gaat met de diverse beslispunten zullen wlj de Tweede Kamer informeren over de onjuiste toepassing van de multiplier en zullen wij langs de wetswijziging uitwerken Het in deze nota aangegeven nadere onderzoek naar de gevolgen voor lopende jaren en het verleden warden eind augustus in een nota aan u voorgelegd door u gekozen lijn een Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden Niet van toepassing Pagina 6 van 6 126 1401414 00022 Ministerie van Financien Directie Directs TER BESLIS51NG VERZOEK OM REACTIE VRIJDAG 17 JUNI Belastingen Toeslagen Aan de staatssecretaris van Financien Fiscaliteit en Belastingdienst Persoonsgegevens nota Djdtuw Leegwaarderatio mei 2022 Notanummer 2022 0000159209 Bijlagen 2 jA4^ Aanleiding Op 31 mei 2022 heeft onderzoeksbureau 5EO haar rapport De waarde van woningen in verhuurde staat uitgebracht zie bijiage Oit rapport beschrijft de evaluatie en mogelijke actualisatie van de leegwaarderatio In het coaiitieakkoord is afgesproken de leegwaarderatio af te schaffen Wij stelien voor om bovengenoemd rapport op korte ternnijn met een kabinetsreactie op basis van door u en het kabinet genomen beslissingen aan de Tweede Kamer aan te bieden Deze kabinetsreactie zai in de poiitieke vierhoek van 28 juni aanstaande worden besproken en in de voorlaatste MR voor het zomerreces worden geagendeerd Daarvoor is behan^eUng vaTrsl^^t onderwerp in de ambtelijke 0 viejjTjiekTran aciflstaande dinsd^ 121 iunilj^ dig Een spoedige reactie voorkeur J iTjdag 17 juniUs daarom wens^jk d ^2 c BesMspunten We adviseren u het voigende 1 e De ieegwaarderatio te blijven hanteren met geactualiseerde percentages conform de uitkomsten van het SEO onderzoek Dit is een aanpassing van de afspraak in het coaiitieakkoord om de ieegwaarderatio af te schaffen 2 p Met een actualisering van de ratio wordt de in het coaiitieakkoord L voorziene budgettaire opbrengst ook gerealiseerd en dlt heeft niet het cJ juridische risico dat volledig afschaffen van de leegwaarderatio wel heeft De wijzigingen voor de leegwaarderatio conform beslispunt 1 niet alleen in de Wet inkomstenbelasting 2001 maar ook in de Successiewet 1956 door fdjTl te voeren 3 In het geval a bij actualisatie De tijdelijke contracten uit te sluiten van toepassing van de regaling leegwaarderatio Voor tiideliike contracten betekent dit in feite dat de leegwaarderatio wordt afgeschaft Daardoor is dit gedeelte in lijn met de afspraak over de leegwaarderatio in het —j ^ gelieerde verhoudingen betdkent dit in feite dat de leegwaarderatio wordt afgeschaft Daardoor is dit gedeelte in lijn met de af5praaR~over de leegwaarderatio in het’coaiitieakkoord De tabel vSTTde leegwaarderatio periodiek bijvoorbeeld om de vijf jaar te gaan actualiser^nl ^ cC coaiitieakkoord b c Bij verhuur aan gelieerde partijen uit te gaan van het hoogste percentage in de tabefvin de leegwaarderatio op basis van het voor te stelien percentage van 100 ^or verhuursituaties in Pagina 1 van 7 127 1531071 00023 4 De extra opbrengst van de wijzigingen conform beslispunt 1 en 2 mee te Bij de raming voor het coalitieakkoord is geen rekening gehouden met de opbrengst in de erf nemen in de Augustusbesluitvorming en schenkbelastingTTJ^arnaast leiden het afschaffen en actualiseren van de tabel van oe teegwaarderatio beide tot een hogere~o~pbrengst dan waar rekening mee is gehouden in het coalitieal koord Kern • • Uitgangspunt in box 3 is dat bezittingen worden gewaardeerd op de waarde in het economische verkeer Voor woningen wordt de WOZ waarde gebruikt Volgens vaste jurisprudentie is de WOZ waarde de waarde in het economische verkeer met inachtneming van de ficties vrij en onbezwaard Voor de waardebepaling van een verhuurde woning met huurbescherming en verpachte woningen in box 3 en in de schenk en erfbelasting wordt aangesloten bij de WOZ waarde van de woning vermenigvuldigd met de leegwaarderatio Oe leegwaarderatio is een hulpmiddel voor de uitvoering belastingplichtige en Belastingdienst om de waarde in het economische verkeer te bepafen De~leegwaarderatio is uitgewerkt in een tabel en bedraagt minimaal 45 tot maximaal 85 van de WOZ waarde Het percentage van de leegwaarderatio hangt af van de verhouding van de jaarlijksejiuurprijs tot de WOZ waarde van de woning De ratio hierachter is dat de waarde in het economische verKeer van een woning wordt gedrukt als deze in verhuurde staat verkeert • In het coalitieakkoord staat dat de leegwaarderatio per 1 januari 2023 wordt afgeschaft vooruitlopend op de invoering van een nieuw box 3 stelsel op basis van werkelijk rendement De belasting over het renBFment op verhuurd vastgoed in box 3 moet daardoor meer gaan aansluiten bij de praktijk Dit draagt bij a an nieer balans in het huidige fiscale r^ime voor particulieren • enerzijds en beleggers die woningen voor de verhuur financieren in box 3 anderzijds Op de afschaffing van de leegwaarderatio voor de schenk en erfbelasting is in het coalitieakkoord niet • eiTpliciet ingegaan Het afschaffen van de leegwaarderatio levert juridische risico s op omdat in dat geval wordt afgeweken van het uitgangspunt waarde economische verkeer van Die risico s worden ondervangen als de leegwaarderatio in plaats afgeschaft wordt geactualiseerd Zie beslispunt 1 voor de voor en nadelen van de alternatieven • Onderzoeksbureau SEO heeft onderzoek gedaan naar de leegwaarderatio om onder meer tot een actualisatie van de leegwaarderatio te komen l Eenheid van kabinetsbeleid lUiteindeliik hebben wij het rap^rt van SEO op 31 mel 2022 ontvangen Uit genoemd rapport blijkt onderandere dat de~ leegwaarderatio aan het doelmatiqheidscriterium voldoet Actualisatie kan de leegwaarderatio doeltreffend en doelmatig maken ^ Toelichting Beslispunt 1 Stemt u ermee in de leegwaarderatio te blijven hanteren met geactualiseerde percentages conform de uitkomsten van het SEO onderzoek Dit is een aanpassing van de afspraak in het coalitieakkoord Pagina 2 van 7 128 1531071 00023 om de leegwaarderatio af te schaffen Met een actualisering van de ratio wordt de in het coalitieakkoord voorziene budgettaire opbrengst ook gereaiiseerd en dit heeft niet het juridische risico dat voiledig afschaffen de leegwaarderatio wel heeft van Afschaffen • In het coalitieakkoord is afgesproken om de leegwaarderatio af te schaffen • Het afschaffen van de leegwaarderatio conflicteert mogelijk met het uitgangspunt van box 3 dat bezittingen in aanmerking worden genomen voor de waarde in het economische verkeer Bovendien zou het betekenen dat ongelijke gevallen gelijk behandeld gaan worden zonder dat daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat Hetzelfde zou mogelijk gelden I als de waarde in het economische verkeer zou worden vervangen door de WOZ waarde Belastingplichtigen kunnen zich op de strijdigheid met het beroepen Voor de Belastingdienst zou het afschaffen van de leegwaarderatio weer bezwaar en beroepsprocedures EVRM discriminatieverbod betekenen • Afschaffen van de leegwaarderatio zou wel een bescheiden versimpeling van II de aangifte en het belastingsysteem betekenen • Afschaffing van de leegwaarderatio betekent dat verhuurde woningen die onder de huurbescherming vailen voor zowel box 3 als voor de schenk en erfbelasting worden gewaardeerd naar de vollej WOZ waarde zijnde de waarde in vrij opieverbare staat Hierbij wordt geen rekening gehouden met het feit dat de verhuurde staat gevolgen heeft waarde De WOZ waarde wjjkt casu quo kan hebben voor de al dan niet met inachtfl eming van het waardedrukkend effect van vej±LUur verkeer af van deTvaardeTn het economische Hierdoor heeft een afschaffing van de leegwaarderatio tot gevoig dat de bezwaren van de Raad van State in 1999 nieFmeer warden ondervangen • De Raad adviseerde destijds de verschillen tussen de waarde in het economische verkeer en de WOZ waarde te analyseren en te motiveren om welke redenen inbreuken op de waarde in het economische verkeer bij de bepaling van de rendementsgrondslag genegeerd kunnen of^moeten worden Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad inzake de waardering van onroerende zaken is vervolgens besloten voor de waardering van de onroerende zaken die tot de rendementsgrondslag behoren terug te gaan naar de hoofdregei namelijk waardering op basis van de waarde in het economisch verR^er De WOZ waarde is vodr woningen die belastingplichtigen in belangrijke mate ter beschikkiriu stdlldemras met de derde nota van wijziging bij de Wet IB 2001 weer geherintroduceerd en de leegwaarderatio zelf is • peK^lO ingevoerd^ Als de leegwaarderatio wordt afgeschaft worden verhuurde en onverhuurde woningen voor de box 3 heffing gelijk gewaardeerd terwiji geeii sprake is van • gelijke gevallen De gelijke behandeling van ongelijke gevallen zonder dat daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat is in strijd met het EVRM discriminatiev_erbod Belastingplichtigen kunnen zich op de strijdigheid met het EVRM discriminatieverbod beroepen Dit heeft meer bezwaar en beroepsprocedures tot gevoig Het gaat om circa 45 000 woningen die mogelijk strijdig met het EVRM zouden worden behandeld als de leegwaarderatio wordt afgeschaft Actualiseren Pagina 3 van 7 129 1531071 00023 • voor • is de ieegwaarderatio niet af wetssystematiek ongewijzigd te handhaven en de tabel Een alternatief dat juridisch minder kwetsbaar is te schaffen maar de de ieegwaarderatio te actualiseren Mateheel kan met een aanpassing in de tabel de geactualiseerde percentages afhankelijk van de hoogte van vrijwel hetzelfde worden bereikt als is beoogd met het afschaffen namelijk dat de belasting op verhuur meer gaat aansluiten bij de praktijk zonder dat inbreuk wordt gedaan op het waarderingsprincipe van vermogensbestanddelen in box 3 of strijdigheid met het EVRM zou ontstaan • Bii actualisatie gaat het budgettaire belang van de Ieegwaarderatio met 85 90 omiaag en wordt meer opbrengst gehaald dan geraamd bij het cSalitieakkoord • Bij de Belastingdienst geeft men aan liever wel een Ieegwaarderatio te hebben dan niet omdat dat juist voor een vereenvoudiging zorgt ten opzichte van het vaststellen van de waarde in het economische verkeer • De Ieegwaarderatio dient geregeld geactualiseerd te worden om situaties als de huidige te voorkomen waarbij geruime tijd een te groot voordeel door werd_^noten Het actualiseren is niet eenvoudig aangezien een inschatting gemaakt moet worden van het waardedrukkende effect van verhuurders verhuur • — ^ De uitvoerbaarheid zal btijken uit een nog aan te vrage^^Xlitvoeringstoet^ Onze inschatting is dat het actualiseren van de 2023 uitvoerbaar is voor de Belastingdienst • leegwaarderaF5~peTTTanuari Dat geldt eveneens voor het in aanmerking nemen van het hooqste percentage in de tabel van de Ieegwaarderatio van 100 ingeval sprake is van verhuur aan gelieerde Er zal voor h eFuitsluiten van tijdelijke contracten van de regeling partijen Ieegwaarderatio een beoordeling moeten plaatsvinden naar de feiten en omstandigheden De percentages in de nieuwe tabel zijn zo hoog dat de Ieegwaarderatio voor het gros van de verhuurders niet meer van toepassing is zoals te zien is in onderstaande tabel Verhouding jaarlijkse huurprijs tot WOZ waarde Meer dan Minder dan Huidige Ieegwaarderatio Voorstel SEO voor actualisatie 0 1 45 73 1 2 51 79 2 3 56 84 3 4 62 90 4 5 67 95 5 6 73 100 6 7 78 100 85 7 100 Tabel Actualisatie van de leegwaarde voor de inkomstenbelasting Bron Onderzoek Rapport De waarde van woningen In verhuurde staat • Circa 60 en van vS SEO Economisch J ac 2022 de verhuurde woningen bevindt zich in de hooqste drie klassen krijgTEij actualisatie te maken met een Ieegwaarderatio van 100 andere woorden Met Samen met tijdeiijk verhuurde geen Ieegwaarderatio woningen en woningen die worden verhuurd aan gelieerde partijen dan 2 3 van de woningen een Ieegwaarderatio van 100 zou meer krijgen Pagina 4 van 7 130 1531071 00023 • In het rapport van SEO staat dat er ook onder de huidige marktomstandigheden woningen zijn waarvan de waarde wordt gedrukt omdat ze worden verhuurd Dit effect zou er zonder huurbescherming niet zijn omdat eigenaren dan op elk gewenst moment de voile en onbezwaarde eigendom van de woning kunnen opeisen Een actuele leegwaarderatio is een doeltreffend instrument om hiervoor bij de belastingheffing te corrigeren Uit interviews blijkfhet instrument goed uitvoerbaar tegen beperkte kosten en dit onderzoek ievert ook geen aanwijzingen op voor aanzienlijke ongewenste neveneffecten Hiermee voidjet een actueie leegwaarderatio volgens SEO ook aan het doelmatigheidscriterium Budgettair In het coalitieakkoord is opgenomen dat de leegwaarderatio wordt afgeschaft De geraamde opbrengst bij die maatregel bedroeg 100 miijoen euro Voor de nieuwe raming wordt uitgegaan van het huidige heffingvrije vermogen en van het nieuwe box 3 stelsel zoals dat in 2023 gaat gelden geraamd voor box 3 steisel het coalitieakkoord De opbrengst in box 3 is groter dan omdat nu wordt uitgegaan van het nieuwe De opbrengst in de erf schenkbelasting was niet meegenomen en ^ bij de raming voor het coalitieakkoord Tabel 1 Budgettaire opbrengst in miljoenen euro s prijzen 2023 Jaar 2023 struc struc in 119 119 2023 PM PM 98 98 PM PM Afschaffen leegwaarderatio waarvan box 3 waarvan erf en schenkbelasting Updaten leegwaarderatio volgens tabel uit _ rapport SEO met afkappen op 1 waarvan box 3 waarvan erf ^ sch^kbelastin^ Dit is nog exciusief de maatregelen uitsluiten tijdeiijke verhuur percentage ongebruikelijke huur Die cijfers komen nog het samen iets boven de 100 min uit gaat komen 2023 en maar het hoogste is zeker dat Beslispunt 2 Wijzigingen in zowel de Wet IB 2001 als in de SW 1956 doorvoeren In het coalitieakkoord is afgesproken om vooruitlopend op de invoering van een nieuw box 3 5teisel op basis van reeel rendement ieegwaarderatio af te schaffen per 2023 de De regeling voor de leegwaarderatio Is zowel in artikel TSTderde lid Wet IB 2001 als in artikel 21 opgenomen achtste lid SW 1956 De tabelien voor de leegwaarderatio staan in de artikelen 17a UBIB 2001 en 10a UBSW 1956 Op de afschaffing van de leegwaarderatio voor de expliciet ingegaan Aangezien de ratio van deze artikelen gelijk is adviseren wij u de wijzigingen in schenk en erfbelasting is in het coalitieakkoord niet deze nota in beidelwetten doorte voeren Beslispunt 3a Uitsluiten tijdeiijke verhuurcontracten van leegwaarderatio Als u kiest voor actualisatie van de leegwaarderatio adviseren wij u om tijdeiijke contracten uit te sluiten van de toepassing van de leegwaarderatio en de artikelen Pagina 5 van 7 131 1531071 00023 5 20 derde lid Wet IB 2001 en artikel 21 achtste lid SW 1956 Voor de beoogde datum dienovereenkomstig inwerkingtreding van 1 januari 2023 moet deze wijziging worden meegenomen in het Belastingplan aan 2023 sluiten te passen Het advies om tijdelijke contracten van de regeling is voor dit onderdeel in leegwaarderatio uit te iijn met de afspraak in het coalitieakkoord om de leegwaarderatio af te schaffen Uit bovengenoemd rapport van 5EO blijkt onder andere dat doeltreffendheid en doelmatigheid van het instrument nog beter kunnen door naast huurbescherming ook een vast huurcontract als een vereiste op te nemen Bij een tijdelijk huurcontract krijgt de eigenaar immers op korte termijn het voile en onbezwaarde eigendom over de woning zodat er vrijwel geen waardedrukkend effect van de verhuurde toestand is Er is in het verleden nooit expliciet besloten om de leegwaarderatio wel op tijdelijk verhuurde woningen van toepassing te laten zijn omdat ten tijde van invoering van de leegwaarderatio tijdelijke contracten nog nlet mogelijk waren In zowel artikel 5 20 derde lid Wet IB 2001 als artikel 21 wordt verwezen naar afdeling 5 van titel 4 van Boek 7 BW achtste lid SW 1956 De verhuurmogelijkheid van de Wet doorstroming huurmarkt 2015 tijdelijke contracten is opgenomen in artikel 7 271 eerste lid en valt daardoor onder afdeling 5 over de verhuur van woonruimte Als wordt besloten om tijdelijke verhuur niet onder de leegwaarderatiotabel te laten vallen zou dit uitgezonderd moeten worden in zowel de Wet IB als in de SW Wet IB 2001 als In artikel 21 achtste lid In zowel artikel 5 20 SW 1956 zou na derde lid de verwijzing naar afdeling 5 van titel 4 van Boek 7 BW moeten worden toegevoegd tenzij sprake is bepaalde tijd aangegane huurovereenkomst zoals bedoeld in artikel 7 271 van onderafdeling 4 BW van een voor een BZK steunt de uitsluiting van tijdelijke huurcontracten bij toepassing van de leegwaarderatio Naast het argument dat bij een tijdelijk huurcontract de woning op korte termijn weer leeg beschikbaar is en dat de huren bij zulke contracten al in het algemeen zo hoog liggen dat de leegwaarderatio op 100 uitkomt wordt het niet wenselijk geacht om het gebruik van tijdelijke huurcontracten fiscaal te stimuleren Omdat vaste contracten de norm zijn past dit beter en is het wetstechnisch zuiverder Beslispunt 3b Hoogste percentage leegwaarderatio voor gelieerde partijen Als u kiest voor actualisatie van de leegwaarderatio dan adviseren wij u om voor gelieerde partijen uit te gaan van het hoogste percentage van de tabel van de leegwaarderatio Bij gelieerde partijen gaat het met name om ouders die een woning verhuren aan hun kind eren Gelieerde partijen hebben namelijk zelf voor een onzakelijke huur gekozen En het lijkt eenvoudiger om bij gelieerde partijen de huurovereenkomst op te zeggen en daardoor een woning bij verkoop leeg op te leveren Voor de beoogde datum inwerkingtreding van 1 januari 2023 hoeft deze wijziging niet te worden meegenomen in het Belastingplan 2023 Deze wijziging kan plaatsvinden door de artikelen 17a UBIB 2001 en 10a UBSW 1956 aan te passen Aangezien het hoogste percentage in de tabel van de is is dit onderdeel in Iijn met de afspraak in het leegwaarderatio 100 coalitieakkoord om de leegwaarderatio af te schaffen Pagina 6 van 7 132 1531071 00023 Volgens de huidige regeling geldt het volgende Als de huurprijs onderscheidenlijk pachtprijs zoals die tussen gelieerde partijen is overeengekomen zodanig is dat deze tussen willekeurige derden niet overeengekonnen zou zljn dan wordt de huurprijs onderscheidenlijk pachtprijs voor de toepassing van het tweede lid gesteld op 3 5 van de WOZ waarde Dat betekent dat als een onzakelijke huur wordt afgesproken de verhuurder de WOZ waarde mag vaststellen op 62 van de WOZ waarde van de onroerende zaak Er moet wel sprake zijn van een woning in Nederland waarvoor de huurder huurbescherming geniet Bij onzakelijke huur kan we sprake zijn van een belastbare schenking voor de schenkbelasting Beslispunt 3c Periodieke evaluatie leegwaarderatio Als wordt besloten tot het blijven hanteren van de tabel leegwaarderatio met geactualiseerde percentages actualiseren adviseren wij u om deze regeling periodiek te Dan maken we zo veel mogelijk gebruik van de nieuwste cijfers Hiermee voorkomen we zo veel mogelijk toekomstige discussies tussen de Belastingdienst en de belastingplichtige en beperken we daardoor zo veel mogelijk het aantal bezwaar en beroepsprocedures Daarnaast worden marktonwikkelingen direct meegewogen De laatste actualisatie van de leegwaarderatiotabel vond plaats in 2013 Daarna heeft nooit een evaluatie plaatsgevonden tot SEO in mei 2022 hierover bovengenoemd rapport heeft uitgebracht 0ns voorstel is om de tabel leegwaarderatio periodiek te laten evalueren en dienovereenkomstig aan te passen bijvoorbeeld eens in de vijf jaar Uit het rapport van SEO blijkt dat bij de huidige leegwaarderatiotabel verhuurders ongeveer 80 miljoen euro te weinig belasting betalen in box 3 Het budgettaire belang van dit instrument zou na actualisatie teruglopen van 100 miljoen euro naar 19 miljoen euro per jaar Daarnaast wordt over woningen in verhuurde toestand te weinig erf en schenkbelasting betaald Beslispunt 4 en Extra opbrengst van de wijzigingen conform beslispunten 1 2 meenemen in de Augustusbesluitvorming Het afschaffen van de leegwaarderatio levert meer op dan de in het coalitieakkoord geraamde bedrag van 100 miljoen Ook het actualiseren van de tabel van de leegwaarderatio leidt tot een nog nader te bepalen budgettaire opbrengst Deze opbrengst ligt in ieder geval hoger dan de 100 miljoen euro geraamd voor het coalitieakkoord Deze extra opbrengst heeft voornamelijk betrekking op het actualiseren van de tabel van de leegwaarderatio in de erf en schenkbelasting Bij de raming voor het coalitieakkoord is namelijk geen rekening gehouden met de opbrengst in de erf en schenkbelasting Deze opbrengst kan worden meegenomen in de Augustusbesluitvorming Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden Niet van toepassing Pagina 7 van 7 133 1531071 00023 i Ministerie van Financien m z\ 1600 1630 ’c DEPARTEMENTAAL VERTROUWELIJK TER BESPREKING Dfrectie Verbruiksbe1a de staatssecretaris van Financien Fiscaliteit tingen \r Douane en Internationale ep^el^ingdienst \ aang u Persoonsgegevens rz i nota nul t^ief combiproducten die zonne energie opwekken 4n andere functies vervullen Btw Datum Bjuni 2022 Notanummer 2022 0000165207 Aanleiding Recent heeft de internetconsulflatie zonnepanelen^ plaatsgevonden Dat consultatievoorstel brengt combiproducten t b v woningen die zonnecellen combineren met een andereTunctie zoals dakbedekking niet onder het btw nultarief Op uw verzoek bescF rijven we hieronder twee opties om combiproducten wel onder het btw nultarief te brengen Ook beschrijven we hieronder aandachtspunten voir een vrijstelling of nultarief voor Caribisch Nederland in de algemene bestedingsbelasting ABB Kern Eerder wezen wij u op hat verschil tussen niet gei ntegreerde zonnepanelen die uitsluitand dienen om energie op te wekken klassieke zonnepaneTen en producten die daarnaast een andere functie hebben thans m n dakbedekking \ Eerder adviseerden wlj u dirysoort combiproducten niet onder het btw nultarief te brengen omdat d\± 1 mogelijk in strijd is met de btw richtiijn 2 extra afbakeningsrisico s en 3 aanv^iende en deels onbekende budgettalre Meerdere partijen waaronder en Vereniging Eigen Huis geven aan dat zij marktverstoring en eerk^rem op innovatle verwachten indien het btw nultarief alleen geldt voor Q^lassieke zonnepanelen en stellen daarom voor combiproducten ook niet gedeeltelijk onder het btw nultarief te brengen of dit te Volgens hen biedt de Btw \ richtlijn hiervoor ruimleT om 1 het Ambtelijk hebben we twee juridische zonnecellen andere combiproduct dakbedekking combiproducten onder het btw nultarief te brengen In de toeni^ting worden de voor en nadelen d^rvan geschetst \ derviii^eroorzaakt d^NOB a\lan onderzo^en opti^verkend en^ Voor combiproducten zonnecellen fj dakbedekking is^ en blijft het onder de huidige regelgeving mogelijk een deeTfl S^ van de b^w terug te krijgen Een btw nultarief daarop zou een extra voordeel zijn wM^mee ook het gedeelte van het product dat als bouwmateriaaTgeldt wohit N gestimuleerd \ ^ Btw nultarief op de levering en installatie van zonnepanelen op of in de onmiddellijke P C\ ^ nabijheid van woningen DEPARTEMENTAAL VERTROUWELI3K Pagina 1 van 5 134 1516465 00024 Het is in veei gevallen btw technisch niet mogeiijk het btw nultarief toe te passen op combiproducten wanneer die gei ntegreerd in een nieuwbouwwoning worden op geleverd Voor wat Caribisch Nederland betreft is er thans niet veei vraag naar zonnecellen dakbedekking niet in de laatste plaats vanwege de hoge kosten en het feit dat het onduidelijk is of de lokale_ bouweisen dat toelaten Een vrijstelling in de ABB voor zonnepanelen wordt daarentegen we wenselijk geacht vanwege het kostprijsverlagende effect van een dergelijke maatregel Toelichting Stand van de wetgeving • Het consultatievoorstel zou als een administratieve maatregel kunnen worden geduid met relatief beperkte budgettaire derving Het voorstel dient vooral om het particulieren en de Belastingdienst administratief eenvoudiger te maken om in klassieke zonnepanelen te investeren door deze onder het btw nultarief te brengen • Kopers van klassieke panelen kunnen de aanschaf btw daarop op basis de huidige btw regels in de regel vollediq terug kriiqen Kopers van van combiproducten zonnecellen dakbedekking kunnen de aanschaf btw In ieder geval voor 1 3^ aftrekken omdat het aftrekrecht wordt gecorrigeerd voor de dakbedekkingsfunctie geen aftrek en het qrivegebruik van de zonnecellen geen aftrek In beide gevallen moeten zij daarvoor wel een • registratie en aangifteproces doorlopen De huidige btw regels komen dus kopers van combiproducten fznnnprplipn dakhprinirir inn tnueillueL V UU I lieL eiicrqioopwpkkpnrlp deel ysierfovere^gie wordt geleverd aan het net ^NO NCW — deze producten onder edll om • • Bouwend Nederland en MKB Nederland verzoeken dat voor dezeTonTbiproducten de huidige regelmg blijft bestaan Zij verzoeken niet ^ •enqen fzoals dp NfiFLaa— Vereniging Eigen Huis wel lijken te doen Combiproducten onder een btw nultarief brengen zou betekenen dat er helemaal geen btw meer drukt op combiproducten ook niet op het gedeelte van het product dat bijvoorbeeld dakbedekking is Een mogelijkheiJ zou zijn om combiproducten op dit moment niet onder het btw nultarief te brengen maar die beleidskeuze te her overwegen bij de ex durante evaluatie minimaal een jaar na invoering van de maatregel of de ex post evaluatie van de maatregel uiterlijk 5 jaar na invoering c ~ Optie 1 “ combiproducten zonnecellen dakbedekking Combiproducten zonnecellen dakbedekking onder het btw nultarief brengen kent de volgende voordelen en nadelen risico s Voordelen • De aanschaf van combiproducten wordt administratief vergemakkelijkt omdat geen • verband met d ^erduurzamingsagenda is IC^CA^ eenmalige btw aangifte voor teruggaaf nodig is Het is mogeiijk dat combiproducten goedkoper worden relevant in Als stimulering echter een doel dan moet conform het toetsingskader fiscale regelingen de afweging worden gemaakt tussen een directe en fiscale subsidie een directe subsidie in dit geval de voorkeur DEPARTEMENTAAL VERTROUWELIJK Mogeiijk verdient 6 ^ Pagina 2 van 5 135 1516465 00024 Het tot maatschappelijk onbegrip leidende verschil in behandeling tussen dakbedekking en klassieke panelen wordt opgeheven Het btw nultarief draagt bij aan het signaal dat de overheid verduurzaming door technojogiscbe ontwikkelingen en innovatie in de zonnepanelenmarkt steunt zonnecellen Eenheid van kabinetsbeleid Eenheid van kabinetsbeleid Nadelen • De Europese Commissie beschouwt dit soort combiproducten mogelijk niet als zonnepaneel in de zin van de^w richtlijn en kan een inbreul^rocedure starten tegen Nederland • Het risico bestaat dat het budgettair beslag hoger uitvalt dan vooraf v^yvacht doordat l J De markt voor dit soort producten waarschijnlijk groeit Het maken van een solide raming die recht doet aan deze onzekerheid is onrealistisch 2 Het toepassingsbereik mogelijk ruimer uitvalt Doorsnelle kan afbakening ingewikkeld er technologische marktontwikkeiing worden DenkbaaTTs’dat naast dakpannen met zonnecellen ook voTiedige zonpaneeldaken op de markt kornen bijvoorbeeld in de vorm van grote dakpanelen met daarin zonnecellen die naast elkaar gemontee7d een dak vormen De derving bestaat dan uit twee delen ten eerste een derving van de btw op de zonnepanelen ten tweede een derving ten aanzien van de btw op de bouwmaterialen die niet langer hoeven te worden gekocht constructiedelen van het dak 3 Het niet mogelijk blijkt het toepassingsbereik te beperken tot deze combiproducten zonnecellen dakbedekking als aanbieders succesvol ^ocederen over andere combiproducten • zie optie 2 hiernaj waardoor die ook onder het nultarief worden gebracht Het EU neutraliteitsbeginsel verhindert dat op gelijksoortige producten verschiliende btw tarieven worden to^epast Mogelijk kunnen aanbieders van andere combiproducten zich met succes op dit beginsel beroepen Bij nieuwbouw leidt het onder het btw nultarief brengen van deze combiproducten vaak niet tot een btw voordeel Btw technisch is het niet altijd mogeljjk om het btw nultarief toe te passen op het ll zonnepaneelqedeelte van nieuwbouwwoningen wanneer nieuwbouwwohingen worden zonnecellen dakb eSekking te kunnen~wor3eh op geleverd met combiproducten De zonnepanelen lijken in veel gevallen niet btw afgesplitst van de levering van de woning 21 onde elbare prestatie de levering van Voor de btw is sprake van een een woning belast rnet 21 btw Daardoor ontstaat een aanzienlijk verschil in btw behandeling tussen nieuwbouw en bestaande woningen bij het aanbrengen van combiproducten • Btw technisch is er een groot verschil tussen de mogelijkheden voor regelgevend maatwerk aan de verkoop en inkoopkant Aan de inkoopkant kan deels sprake zijn van btw a ftrek zoals onder de huidige btw regels waarbij in ieder qeval 1 3 deel van de btw op combiproducten in aftrek kan worden gebracht voor de afnemer consument verkoopkant is het niet mogelijk om op een tarieven toe te passen • een product een Aan de product meerdere btw tarief Diverse onderzoeken tonen aan dat btw voordelen niet altijd de consument bereiken Pagina 3 van 5 DEPARTEMENTAAL VERTROUWELIJK 136 1516465 00024 • Optie 2 • • Er [s nog geen dekking voor deze optie combiproducten zonnepanelen alle overige Functies dakbedekking bestaan ook producten die zonnecellen combineren met blivoorbeeld vensters of gevels of zonwering We zi^rTtrnet enige voorzichtigh^SJ’juridische mogelijkheden om ooOit soort combiproaucten onder Fietbtw nultarief te brengen \ Naast combiproducten zonnecellen De voordelen van deze optie zijn gelijk aan optie 1 Zij het dat de voordelen grgter zijn~ rmmers meer producten onder nultarief • Evenwel brengt optie twee een intensivering van de nadelen die risico s optie 1 kent met zich mee doordat kans toeneemt dat de Europese Commissie dit soort combiproducten niet als zonnepaneel beschouwt in de zin van de Btw richtiijn De voiiedige buitenkant van een pand tijdens bijvoorbeeid een renovatie vervangen kan worden door materialen waarin zonneceilen zijn verwerkt Bij renovaties minder btw wordt geheven over bouwmaterialen die Het risico op oneigeniijk gebruik en misbruik zonneceilen bevatten zonneceiien aan bouwmateriaai toevoegen om het htw nuitarief te \ kunnen ciaimen neemt toe C_4j^Het nog moeilijker valt af te bakenen door de grote hoeveeihgra toekomstig denkbare combiproducten waarvan de zonneceilen \~ ^^niet de primaire functie van het product vormen ^ Toelichting BES eilanden r De kwestie omtrent zonnepaneien en omzetbelasting speelt ook in CN voorai omdat doorde kiimatoiogische omstandigheden veel zonuren relatief veel elektriciteit kan worden Caribisch Nederland opgewekt In de ABB wordt than^jiie^oorzien in enige fiscaie vrijstelling of nultarief invoer of aankoop van kiassieke zonnepanelen of zonnecellen bij dakbedekking noch kan de verschuldigde ABB als voorbelasting worden teruggevraagd inhoudende dat in CN de ABB op zonnepanelen niet enkei op particulieren en andere niet ondernemers drukt In CN drukt de ABB op zonnepanelen ook op ondernemers In die zin werkt de ABB als cascadestelsel anders uit dan de Europese omzetbelasting De gemelde voor en nadelen zijn ook grotendeeis in CN van toepassing 1 met uitzondering van de risico s op een inbreukprocedure immers geen volwaardig deel uit van de Europese Unie CN maakt Tegen die achtergrond speelt een schending van het EU neutraliteitsbeginsel eveneens geen rol van betekenis Ook ten aanzien van CN geldt als bijkomend voordeel dat de overheid in Eenheid van kabinetsbeleid Europees Nederland met het opnemen van een vrijstelling of nultarief in de ABB laat zien waarde te hechten aan technologische_ontwikkelingen innovatie ^ mogelijkheden voor vergroening in de zonnepanelenmarkt voor CN Een aantal malen is hier wel de aandacht op qevestigd vanuit de politiek en v anuit CN zelf Als nadeel heeft wel te gelden dat kiassieke zonnepanelen of zonnecellen dakbedekking voorai door vermogende particulieren of bedrijven zullen worden alingeschaft Dat heeft onlosmakeljjk gevolgen voor de verdeling van de vaste kosten voor traditionele elektriciteitsmaatschapDilen Deze vaste kosten zullen verdeeld worden over een kleiner deel van de j Pagina 4 van 5 DEPARTEMENTAAL VERTROUWELIJK 137 1516465 ^ Od 1 Ma UiOkJ ^ A r 00024 s bevolking van CN waardoor de lasten voor dat deel van die bevolking geen klassieke zonnepanelen of zonnecellen da kbedekking dat kan betalen groter zullen worden • Hoewel het concordantiebeginsel in beginsel geen toepassing vindt in belastingzaken is de uitvoerbaarheid van de ABB wel de term gebaat bij een overeenkomstige uitleg zonnepanelen overeenkomstige toepassing ervan bij het verlenen van vrijstellingen conform de btw wetgeving van en een Toelichting budgettaire aspecten en uitvoering Kopers van combiproducten zonneceilen dakbedekking • kunnen de aanschaf btw voor l 3e aftrekken omdat het aftrekrecht wordt gecorrigeerd voor de dakbedekkingsfunctie geen aftrek privegebruik van de zonnepanelen geen aftrek • • en het Een btw nuitarief op deze combiproducten leidt tot een extra budgettaire derving van 2 3e van de aanschaf btw per instailatie De extra budgettaire derving is waarschijniijk beperkt omdat 1 Het huidige marktaandeei van combiproducten in de totaie markt voor en 2 omdat de zonnepanelen gering is naar schatting zo n 2 5 toepassing van dit soort combiproducten veeial bij de ievering van nieuwbouwwoningen zal zijn waarbij het vaak niet mogelijk is om het zonnepaneei los te behandelen van de ievering van de nieuwbouwwoning 21 btw Een exacte inschatting voIgt nog maar het zal waarschijniijk om enkele miijoenen gaan • • Het budgettaire beiang kan wel toenemen ais het marktaandeei van combiproducten de komende jaren toeneemt wat wij verwachten De uitvoerbaarheid van beide opties voor de Beiastingdienst is nog onbekend omdat die nog qetoetst zouden moeten worden d m v een Uitvoeringstoets • Voor wat CM betreft heeft opnemen van een vrijsteiiing voor zonnepanelen naar verwachting een verwaarloosbaar budgettair effect van afg erond 0 miljoen euro maar een exacte inschatting voigt nog Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden Niet van toepassing DEPARTEHEMAAL VERTROUWELIJK Pagina 5 van 5 138 1516465 00024 Ministerie van Financien Betastingdienst TER BESLISSING Directie Vaktechniek Aan de staatssecretaris van Financien Belastingeij^^ Fiscaliteit en Belastingdienst DGFZ Directie Directe Beiastingen nota Nota en Toesiagen Verzoek van de commissie van de Verzoekschriften de Burgerinitiatieven Persoonsgegevens Aanleiding De commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven van de Tweede Kamer hierna de commissie vraagt u om inlichtingen over het verzoekschrift namens zijn client de Persoonsgegevens van Persoonsgegevens verzoeker voor de Datum hierna 13 juni 2022 Verzoeker wil graag dat u goedkeurt dat de leeftijdsgrens die geldt aankoop van een bancaire zodat de Oudedagsverplichting een te Amersfoort bancaire lijfrente ODV lijfrente voor hem Notanummer niet van toepassing is 2022 0000169308 kan worden aangewend ter verkrijging van De bijgevoegde brief bevat uw reactie op het verzoek van de commissie Bijlagan 1 Brief aan de commissie 2 Nota van 9 mei 2022 Dit dossier heeft u eerder ontvangen opiossing ziet u heeft toen aangetekend dat u graag een In overieg met DGFZ stellen wij u voor om vooruitlopend op een wetswijziging per 1 januari 2023 Belastingplan 2023 vanuit het oogpunt van eenvoud en doelmatigheid een goedkeuring op te nemen in een beleidsbesluit U ontvangt hiervoor nog een separate nota waarin dit verder wordt uitgewerkt Deze nota ontvangt u mede namens DGFZ geiet op de voorgestelde wetswijziging per 1 januari 2023 Beslispunten 1 Ais u akkoord bent met het verzenden van de bijgevoegde reactie aan de commissie 2 verzoeken wij u de brief te ondertekenen Bent u akkoord met het opnemen van deze maatregel waarbij het wordt toegestaan dat een ODV kan worden aangewend ter verkrijging van een lijfrente meer dan vijf jaar na de AOW gerechtigde ieeftijd in het wetsvoorstel Belastingplan 2023 Hierbij wordt opgemerkt dat het Belastingplan 2023 al wel omvangrijk is Deze voorgestelde maatregel is echter niet groot Kern Verzoeker heeft een ODV ondergebracht in een eigen vennootschap Verzoeker heeft een sterk verslechterde gezondheid en de administratieve verplichtingen die horen bij het doen van ODV uitkeringen en het in stand houden van een vennootschap ervaart verzoeker ais emotioneel erg belastend Verzoeker wil daarom graag de geheie vennootschap opheffen Pagina 1 van 3 139 1552641 00025 r Verzoeker wenst in verband daarmee de ODV aan te wenden ter verkrijging van een oudedagslijfrente bij een professionele uitvoerder Verzoeker voldoet niet aan de in de fiscale wet opgenomen voorwaarde artikel 3 125 Wet inkomstenbelasting 2001 dat een oudedagslijfrente uiteriijk ingaat in het jaar dat de beiastingplicbtige de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan de voor hem geldende AOW leeftijd Verzoeker heeft in 2015 de AOW leeftijd bereikt waardoor hij na het verlopen van 2020 niet meer kan voldoen aan de voorwaarden De inspecteur heeft daarom het verzoek om de leeftijdsgrens niet van toepassing te laten zijn afgewezen Verzoeker berust in de besiissing van de inspecteur maar heeft zich vervolgens gewend tot de commissie met het verzoek om alsnog toestemming te krijgen om de ODV aan te wenden ter verkrijging van een bancaire lijfrente zonder fiscale consequenties op dat moment U heeft In uw reactie op de eerder aan u voorgelegde nota aangegeven dat u graag een opiossing ziet voor de door de commissie voorgelegde casus In beginsei kan een opiossing worden gevonden in het toepassen van de hardheidsclausule of in goedkeurend beleid vooruitiopend op wijziging wetgeving Een opiossing door het toepassen van de hardheidsdausuie is verkend maar past niet binnen het huidige hardheidsclausulebeleid omdat daarin geen doorsiaggevende betekenis toekomt aan persoonlijke omstandigheden Wij stellen dan ook voor om in deze situatie vanuit het oogpunt van eenvoud en doeimatigheid vooruitiopend op een wetswijziging bij beleidsbesluit goed te keuren dat de leeftijdsgrens vervalt in het geval van het aanwenden van een ODV ter verkrijging van een bancaire lijfrente Het voorstel voor het beleidsbesluit ontvangt u separaat Het voorstel is om de wetswijziging op te nemen in het Belastingplan 2023 Het wetsvoorstel zal voorzien in een terugwerkende kracht tot 1 april 2017 dit is de eerste datum waarop een pensioen in eigen beheer kon worden omgezet in een ODV De voorgestelde wetswijziging dekt zodoende ook eventueie situaties van belastingplichtigen die niet voldeden aan de voorwaarden en toch een ODV hebben aangewend ter verkrijging van een bancaire lijfrente Het is niet wenseiijk dat deze belastingpiichtigen geconfronteerd worden met fiscaie sancties mocht dit op enig moment aan het licht komen Toelichting besiissing De inspecteur kon gezien de wettelijke voorwaarden niet anders dan het verzoek van belanghebbende afwijzen U heeft naar aanleiding van de voorgelegde situatie aangegeven een wetswijziging wenseiijk te vinden waarbij de leeftijdsgrens komt te • • vervallen • Vooruitiopend op deze wetswijziging 1 april 2017 • met terugwerkende kracht tot zal er een beleidsbesluit worden gepubliceerd waarin de goedkeuring is opgenomen dat de leeftijdsgrens vervalt U informeert de commissie dat belastingplichtige vanaf de dag na publicatie van het beleidsbesluit in de Staatscourant gebruik kan maken Pagina 2 van 3 140 1552641 00025 van de goedkeuring en komt daarmee tegemoet aan de wens van belastingplichtige U dient een wetsvoorstel in waarbij de goedkeuring met terugwerkende kracht wordt gecodificeerd Hiermee komt u eveneens tegemoet aan een breed gedragen wens in de praktijk Cortclusie • De beslissing van de inspecteur is juist • Het verzoek van de commissie heeft u aanleiding gegeven om een wetswijziging voor te steiien en vooruitlopend daarop bij beieidsbesluit goed te keuren dat de leeftijd van een belastingplichtige geen belemmering is voor het aanwenden van een ODV voor de aankoop van een bancaire lijfrente Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden De hele brief Het betreft de situatie van een individuele belastingplichtige Pagtna 3 van 3 141 1552641 00025 Ministerie van Financien Fiscale Zahen TER BE5LISSING Directie Algemene Aan Fiscale Politiek Fiscaliteit en Belastingdienst de staatssecretaris van Financien Persoonsgegevens nota Derde beslisnota pakket Belastingplan 2023 Datum 30 mei 2022 Aanleiding Op dit moment wordt gewerkt aan de wetgeving voor het pakket Belastingplan 2023 Hierbij ontvangt u de derde nota voor enkele beslissingen die bij de uitwerking zijn opgekomen Deze maatregelen worden nog op uitvoerbaarheid getoetst via de uitvoeringstoets In bijiage 2 vindt u de planning voor de parlementaire behandeling van het pakket Belastingplan 2023 Bijlagen 1 Brief HUF toetsminimum 2 Planning pakket Beiasting C02prijs Plan 2023 De Vaste Commissie voor Financien van de Tweede Kamer heeft hiermee in prindpe ingestemd De Vaste Commissie voor Financien van de Eerste Kamer bespreekt de planning komende week definitieve Notanummer 2022 0000157108 De verwachting is dat dit de planning betreft oL 2 1 Leeswijzer In deze nota zijn 5 beslispunten opgenomen Een beslispunt ziet op de onbelaste reiskostenvergoeding beslispunt 1 en 4 beslispunten zien op de 30 regeling beslispunten 2a tot en met 2d Ook is er een informatiepunt aanvullend op de beslispunten over de 30 regeling Na de beslispunten treft u 3 informatiepunten aan Deze zien achtereenvolgens op de afschaffing van de fiscale oudedagsreserve technische wijziging in de een inkomstenbelasting en een ontvangen negatieve uitvoeringstoets op het U^ ^4 A ^ wetsvoorstel C02 minimumpri1s Industrie Beslispunten Beslispunt 1 fM Onbelaste reiskostenvergoeding 1 jaar naar voren Gaat u akkoord met het opnemen van de verhoging van de gerichte vrijstelling reiskosten van momenteel maximaal € 0 19 per kilometer in het Belastingplan 2023 voor J 1 pA Toeiichting • Op 5 april jl is de motie van de leden Fleinen en Inge van Dijk aangenomen over bij het pakket Belastingplan 2023 bezien of de onbelaste i reiskostenvergoeding eerder kan worden verhoogd Ook de vakbonden CNV Kamerstukken 20Z1 2Z nr 35925 XV 148 lA f Pagina l van 7 142 1226424 00026 en Fi\IV pleiten voor een verhoging van de onbelaste reiskostenvergoeding ^ Inmiddels is met de Voorjaarsnota ruimte in de begroting gecreeerd voor een sneliere verhoging van de onbelaste reiskostenvergoeding dan voorzien in het coalitieakkoord Deze ruimte bedraagt €_200 miijoen in 2023 en € 200 miljoen bovenop de al in het coalitieakkoord vastgelegde taaksteliende budgettaire ruimte van € 200 miljoen in 2024 en € 400 miljoen structureel De verhoging van de gerichte vrijstelling voor reiskostenvergoedingen van maximaa € 0 19 per kilometer in de ioonbelasting kan meegenomen worden in het Belastingplan 2023 Een stapsgewijze verhoging per 1 januari 2023 en per 1 januari 2024 wordt vooraisnog ook uitvoerbaar geacht Er zal nog een uitvoeringstoets plaatsvinden om dit te bevestigen Op basis van de momenteei gehanteerde schatting dat iedere cent verhoging € 130 miljoen kost is een verhoging van de gerichte vrijsteiling met ongeveer 1 5 cent per 2023 mogelijk De schatting is echter gebaseerd op beperkte en gedateerde gegevens Op dit moment is nog niet duidelijk hoe hoog de verhoging van de gerichte vrijsteiling exact kan zijn binnen het beschikbare budget Als onderdeel van een reeds gepland onderzoek naar de modernisering van de reiskostenvergoeding wordt daarom momenteei een kwantitatief onderzoek verricht om inzicht te krijgen in het gebruik van de reiskostenvergoeding Op basis van deze resuitaten kan de raming van het aantal cent verhoging binnen de beschikbare budqettain vastgesteld in 2024 worden De resuitaten van dit onderzoek wcfEgenbinnen 7 wekei^erwacht Ook in de Wet IB 2001 wordt € 0 19 per kilometer als forfait gehanteerd voor tc diverse soorten reiskosten Om de hoogte van de diverse vormen van reiskostenvergoedingen uniform te houden moeten deze forfaits ook verhoogd Het betreft de volgende forfaits o Aftrekbeperking reiskosten IB ondernemers en resultaatgenieters o Aftrek specifieke zorgkosten voor reiskosten ziekenbezoek o Kilometervergoeding voor weekenduitgaven gehandicapten Giftenaftrek als een vrijwiliiger afziet van reiskostenvergoeding o Het verhogen van de forfaits in de Wet IB 2001 doet ook een beroep op de beschikbare taaksteliende budgettaire ruimte voor verhoging van de onbelaste reiskostenvergoeding Momenteei wordt net als voor de gerichte vrijstelling in de Ioonbelasting in kaart gebracht wat de extra budgettaire derving is van een verhoging van deze forfaits Na het vaststellen van de ramingen zullen wij u diverse opties ter verhoging van de reiskostenvergoeding en voorleggen Dit is naar verwachting in een van de eerste tassen na het zomerreces Afhankelijk van de uitkomsten van de ramingen en^het beslag dat de verhogingen doen op de budgettaire ruimte kan de keuze worden gemaakt om de verhoging te beperken tot de gerichte vrijstelling voor reiskosten van werknemers Vooraisnog zullen wij bij de wetswijziging en uitvoeringstoetsen uitgaan van een verhoging van alle reiskostenvergoedingen worden BesMspunt 2a Onderdeel 30 \ a ■I regeUng beperken tot Balkenendenorm WNT norm Wij adviseren u om ermee akkoord te gaan de maatregel aftoppen 30 ^regeling tot WNT norm als beschreven in deze nota vorm te geven ^ CNV onderzoek bijna 9 op de 10 werkenden legt toe op reiskosten Al onze nieuwsberichten in een overzicbt CNV FNV roeptwerkgevers en kabinet op koopkracht te repareren FNV | Pagina 2 van 7 143 1226424 1^ 00026 Toelichting In de Voorjaarsnota is de maatregel opgenomen om de 30 ingekomen werknemers^ te beperken tot de WNT norm regeiing voor • • ■ Werknemers die vanuit een ander land naar Nederland komen om te werken kunnen dankzij de 30 regeling maximaal 30 procent van hun loon ’onbelast ontvangen Als gevolg van deze maatregel geldt de regeling nog tot een loon van • maximaal de WNT norm 2022 € 216 000 Deze maatregel levert structureel € 85~mil1oen op en kent door een overgangsregeling een budgettair ingroeipad van drie iaar met een feitelijke overgangstermijn van 2 jaar De maatregel dient per 2024 in werking te treden • Omdat het onderdeel is van de Voorjaarsnota 2022 dient de maatregel al te worden meegenomen in het BP23 en het Eindejaarsbesluit 2022 • De tekst in de aangepaste bijiages van de Fiscaie beleids en uitvoeringagenda is conform dit advies Beslispunt 2b Aftopping gaat niet gelden voor werkelijke extraterhtoriate kosten Bent u ermee akkoord dat voor de gerichte vrijstelling voor werkelijke extraterritoriale kosten CTK geen aftopping op de WNT norm gaat gelden Mocht u er toch voor kiezen om voor de ETK af te toppen op de WNT norm dan ontstaat er een extra budgettaire opbrengst die ingezet kan worden in de augustusbesluitvormlng Toelichting • A i Een werkgever mag bepaalde extra kosten die een ingekomen werknemer maakt vanwege het tijdelijk werken en verblijven in Nederland vrijj^ao^— dubbele loonheffingen vergoeden de ETK Hierbij kan gedacht wordi huisvestinqskosten reizen naar het land van herkomsl eTf1 osten van taalcursussen Voor de ETK geldt een gerichte yrijsteNing als deze kosten met bonnen facturen worden onderbouwd • In plaats van het vergoeden van de werkelijke kosten mogen werkgever en werknemer onder voorwaarden kiezen voor de toepassing van een forfait de zogenoemde 30 regeling tot maximaal 30 van Deze regeling maakt het kort gezegd mogelijk dat het loon onbelast mag worden vergoed jtU Ook als een beschikking 30 regeling is afgegeven blijft het mogelijk om maar in plaats daarvan te kiezen voor het vergoeden van de daadwerkelijke ETK In theorie kan deze keuze per niet de 30 reqelinq toe te passen loontiidvak oemaakt worden • De maatregel levert structureel € 85 miljoen op Bij deze berekening Is ervan uitgegaan dat de ETK niet wordt afgetopt en dat daarom sprake zal zijn van zonder weglek in verband met de in ^ geval openstaande mogelijkheid om maximum_ de werkelijke ETK te vergoeden Het versoberen van de ETK is Wanneer de ETK wel wordt afgetopt op de WNT norm ontstaat er een extra opbrengst van de maatregel verder niet qenoemd in de Voorjaarsnota ^ Dg 20 regeling kan ook van toGpassmg zijn op in Nederland woonachtige werknemers die tijdelijk in bepaalde gebieden in het buitenland werken uitgezonden werknemers De maatregel in de voorjaarsnota beperkt zich tat ingekomen werknemers Dit betreft het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking ter zake van het verblijf buiten het land van herkomst dat is genoten tijdens de looptijd van de bewijsregel en waarover met toepassing van de artikelen 20a 20b 26 26b van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt geheven voor zover de ingekomen of uitgezonden werknemer ter zake geen recht heeft op voorkoming van dubbele belasting vermeerderd met de vergoeding voor ETK en Pagina 3 van 7 144 1226424 00026 Door de ETK regeiing niet af te toppen is het voor partijen mogelijk te kiezen meest voordetige optie Daar wordt inmiddels al actief op • voor de financieel geadviseerd ^ Kritiek die vaak wordt geuit op het versoberen van de_30 • regeling is dat dit slecht zou zijn voor het Nederlandse vestigingskiinnaat Dit argument is minder niet reievant als de aftopping niet doorwerkt naar de ETK regeling ook boven de WNT mogelijk om in piaats van het Dan blijft het 30 fQrfait de daadwerkelijke ETK onbelast te vergoeden norm Informatiepunt aanvullend op 2b ETK Vergoeding Internationale schoolgelden valt buiten de aftopping Internationale schoolgetden kwalificeren als ETK Deze kosten kunnen dus • onbelast worden vergoed door werkgevers als hun ingekomen werknemer kinderen heefTHieTiaar een Internationale school of een Internationale • afdeling van een gewone school gaan Als een werknemer in aanmerking komt voor de 30 regeling is het van het loon een vergoeding van_30 nog steeds mogelijk om de • Omdat schoolgelden voor internationaal onderwijs flink kunnen opiopen en naast Internationale schoolgelden onbelast te vergoeden deze daarmee een groot beslag zouden doen op de 30 vergoedingsmogelijkheid zijn de schoolgelden altijd als apart te vergoeden rubriek vormgegeven De aftopping op de WNT • norm geeft geen aanleiding dit anders vorm te geven Daarmee vallen schoolgelden buiten de aftopping • In de Voorjaarsn^a meegenomen in^e raming dat deze rubriek zou moeten worden versoberd Deze rubriek is ook niet is verder ook niet opgenomen Beslispunt 2c Herrekenen WNT norm Bent u akkoord met De WNT norm wordt tijdsevenredig herrekend als een werknemer in de loop a van het kalenderjaar in of uit dienst treedt De WNT b norm wordt herrekend als een werknemer een parttimedienstverband aangaat Toelichting indien deel van het iaar in dienst al Herleiden WNT • Het ligt voor de hand om de WNT norm norm tijdsevenredig toe te passen als een werknemer gedurende het jaar in dienst komt of uit dienst treedt Hierdoor ontstaat er geen onevenredig voordeei voor een werknemer die in de loop van het kalenderjaar in of uit dienst treedt vergeleken met een werknemer die het • begin van het kalenderjaar in dienst treedt of aan het elnd van het kalenderjaar uit dienst treedt Op deze manier kan ook ontwilkingsgedrag worden voorkomen ingekomen werknemers en werkgevers kunnen gaan spelen met aankomst en vertrekdatum • • Tijdsevenredig toeoassen houdt in dat voor een werknemer die bijvoorbeeld per 1 juli in een kalenderjaar start de WNT norm voor toepassing van de 30 regeling hierdoor in het jaar van aankomst € 108 000 bedraagt uitgaande van de WNT norm in 2022 € 216 000 Ook de WNT norm zelf kent een tijdgelange herrekening voor een deel van het jaar in dienst ^ Proposed changes to the Dutch expat tax regime 30 ruling further details 1 Linkedln Pagina 4 van 7 145 1226424 00026 Herleiden WNT norm indien inaekomen werknemer parttime werkt regeling kent een salarisnorm waarmee wordt getoetst of een ingekomen werknemer beschikt over een soedfieke deskundioheid Aan deze voorwaarde moet gedurende de volledige looptijd van de 30 beschikking worden voldaan Voor deze salarisnorm geldt dat er geen omrekening plaatsvindt naar een jaarloon op basis van een fuUijme dienstverband als een L i§ekemefw«erknemer parttime werkt In 2022 bedraagt de salarisnorm bruto De huidige 30 • ^^ 39 467 6^ • In de WNT is ervoor gekozen om de WNT een • • bezoidiging wel te herrekenen zodra werknemer parttime werkt regeiing in te voeren aftopping Wij adviseren om voor de in de 30 WNT de te aan de norm iijn voigen zoals is opgenomen in de WNT gekoppeld namelijk herleiden van de WNImorm als sprake is van een parttimedienstverband Het is niet per se nodig om aan te sluiten bij de systematiek die geldt voor de salacisnorm niet herleiden bij parttime dienstverband omdat het herleiden bij de WNT norm ziet op de vraag wat de verqoedinq en niet of uberhaupt recht bestaat op de omvang is van de 3Q vergoeding zoals het geval is bij de salarisnorm Deze uitwerking heeft tot qevolg dat voor een parttimewerknemer die het gehele kalenderjaar werkzaam is de WNT norm wordt herrekend Beslispunt 2d Uitwerking overgangsregeling Bent u ermee akkoord om de overgangsregeling vorm te geven door voor reqelinq waarvan de werking is ingekomen werknemers met een beschikkinq 30 aangevangen voor 1 januari 2024 te regelen dat de aftopping van de 30 regeling pas toepassing vindt per 2026 Toelichting In de Voorjaarsnota is aangekondigd dat de maatrege • per 2024 in werking treedt en door middel van een overgangsregeling een ingroeipad van 3 iaar kent In de naming is uitgegaan van het per 2026 vervallen van het overgangsrecht en het voor alle gevallen toepassen van de aftopping per 2026 • Hiermee geldt feltelijk een overgangstermijn van 2 iaar in plaats van 3 jaar waarbij de opbrengst in de jaren 2024 en 2025 aangroeit totdat in 2026 de structurele opbrengst van € 85 miljoen wordt bereikt De overgangsregeling kan worden vormgegeven door voor ingekomen Het benoemde ingroeipad ziet op de budgettaire ingroei • beschikking waarvan de werking is aangevangen werknemers met een 30 voor 1 januari 2024 te regelen dat de aftopping van de 30 regeling pas van toepassing wordt per 2026 • Deze insteek van de overgangsregeling kan als gevolg hebben dat partijen actief sturen op een 30 wordt uitgesteld beschikking waarbij aftopping zo lang mogelijk door bijvoorbeeld eerder naar Nederland te komen Bijvoorbeeld een persoon die per 1 januari 2024 zou starten en dan per 2024 onder de aftopping zou vallen start per 31 decen^ber 2023 waardoor hij pas • per 2026 onder de aftopping valt Dergelijke anticipatie effecten kunnen deels voorkomen warden door de overgangsregeling alleen van toepassing te laten zijn op gevallen die al een ® Er geldt een lagere salarisnorm voor specifieke groepen Ingekomen werknemers Pagina 5 van 7 146 1226424 00026 bepaalde periode v66r 2024 als ingekomen werknemer in Nederland werkzaam zijn • Dit kan naar keuze een korte periode van enkele maanden betreffen maar ook bijvoorbeeld de periode vanaf Prlnsjesdag 2022 de dag waarop de • c maatregel naar buiten wordt gebracht Bij de afbakening van de periode ligt het voor de hand rekening te houden met de omstandigheid dat de mogelijkheden van het eerder naar Nederland komen waarschijnlijk beperkt zijn omdat dit veelal een bepaalde mate van voorbereidingstijd vergt De huidige maximale looptijd van een beschikking 30 regeling is 5 jaar Door de overgangstermijn feitelijk te beperken tot 2 jaar kan er feeubLie ontstaan of bestaande wet en regeling wel voldoende wordt geeerbiedigd Informatiepunten Informatiepunt 1 Afschaffen fiscale oudedagsreserve V FOR Toelichting In de voorjaarsnota 2022 is aangegeven dat de FOR wordt afgeschaft in de vorm dat met ingang van 1 januari 2023 niet meer fiscaal gefaciiiteerd wordt om de FOR op te bouwen De bestaande reeds opgebouwde FOR kan nog wel op basis van de huidige regels worden afgewikkeld Bij de uitwerking van deze maatregei worden ook enkeie met de FOR samenhangende bepalingen aangepast in lijn met de kern van deze maatregel • 1 no Geruisloze teruokeer In artikel 3 69 Wet IB 2001 vervalt het eerste lid onderdeet b Op basis van deze bepaling is in gevai van aanwezigheid van een FOR lijfrenteverpiichting in een nv bv bij geruisloze terugkeer uit die nv bv FOR inhaaitoevoeging toegestaan Wij achten dit niet passend bij de nieuwe iijn om geen FOR dotaties meer toe te staan Bovendien een zou d dan ook een nieuwe FOR kunnen worden opgebouwd met enkel de extra dotatie inclusief het opgerente deei van de liifrenteverplichtina hetgeen beleidsmatig onwenselijk lijkt lijfrente kan in die gevailen bij een externe profe~ssionele De FOR verzekeraar worden ondergebracht 2 A I Overaangsrecht voor artikel 3 72 derde lid Wet IB 2001 staking van 1 van meerdere ondernemingenl In het gevai een waarvan er eeri belastingplichtige meerdere ondernemingen heeft wordt gestaakt mag de eventuele afneming van de FOR bij de gestaakte onderneming worden toegevoegd aan de FOR de andere onderneming Via de voorgestelde overgangsbepaiing blijft dit van toepassing Dit iijkt ons redelijk de totale FOR neemt van niet toe maar wordt siechts aan eeg andere onderneming van de belastingplichtige toegerekend 3 Gebroken boekiaren en inwerkinatreding In de situatie van een gebroken boekjaar vindt de FOR dotatie plaats in het kaienderjaar waarin het boekjaar eindigt Om te voorkomen dat de maatregel leidt tot materieel terugwerkende kracht bij een gebroken boekiaar lijkt het redelijk om geen FOR dotatie meer toe te staan met ingang van het boekjaar dat aanvangtopofnal januari 2023 een Dit betekent dat alleen bij een gebroken boekjaar nog eenmalig FOR dotatie in 2023 kan plaatsvinden Pagina 6 van 7 147 1226424 00026 Technische wijziging artikel 8 9 Wet IB 2001 in verband met Informatiepunt 2 afbouw uitbetaalbaarheid AHK AK en lACK Toeiichting • Artikel 8 9 van Wet inkomstenbelasting 2001 Wet IB 2001 regelt de afbouw van de uitbetaalbaarheid van de AHK AK en lACK aan de minstverdienende partner Met ingang van 1 januari_2023 is ingevolge artikel 10 6a Wet IB 2001 deze uitbetaling volledig afgebouwd tot 0 voor belastingpfichtigen die zijn geboren op of na 1 januari 1963 Toch is een aanpassing van artikel 8 9 Wet IB 2001 per 1 januari 2023 nodig • In artikel 8 9 Wet IB 2001 staat vanaf 1 januari 2023 de voorwaarde de gecombineerde heffingskorting het niveau van 0 indien wordt beperkt tot een bedrag beneden Dat is onmogelijk P de gecombineerde heffingskorting is in alle gevallen nihil of hoger • Het afbouwen van de uitbetaalbaarheid tot 0 per 1 januari 2023 is al eerder geregeld via artikel 10 6a Wet IB 2001 Destijds was nog niet voorzien in de wijziging van artikel 8 9 Wet IB 2001 voor een goed lopende tekst wanneer het percentage 0 is Zonder wijziging gaat voor belastingplichtigen niet per se lets mis Wei zou een ridicule tekst in de wet ontstaan Om dat te voorkomen wordt artikel 8 9 Wet IB 2001 aangepast • Vanwege de afbouw van de lACK ligt het voor de hand dat deze wijziging wordt meegenomen in het Belastingplan 2023 Informatiepunt 3 Negatieve HUF toets op het wetsvoorstel minimum C02 Industrie zie ook bijiage 1 prijs Toeiichting • De Nederlandse Emissieautoriteit toets aan dat zin wel uitvoerbaar zal zijn om • NEa geeft in de uitvoeringstoets het wetsvoorstel minimum C02 Tegelijkertijd en HUF prijs Industrie in technis^zile dat is opvallend advisee rt NEa het wetsvoorstel niet in te dienen Het hoofdargument van de IMEa om C02 prijs Industrie te ontraden richting de Industrie indiening van het wetsvoorstel minimum II is dat de maatregel weinig uitlegbaar is Het voorstel is nauwelijks doeltreffend en doelmatiq zal door de doelgroep worden ervaren als en het onnodig stapelen van regelgeving • Wij hebben ambtelijk EZK gevraagd om de Minister voor Klimaat en Energie MKE te informeren over het advies van de NEa MKE heeft eerder de voorkeur uitgesproken om de minimumprijs op een relatief laag niveau te introduceren per 1 januari 2023 hoogte van een en niet eerst onderzoek te doen naar de minimumprijs per 1 januari 20241 Mogelijk dat zijn oordeel met het advies van de NEa anders uitpakt Omdat het wetsvoorstel in administratieve zin uitvoerbaar is en voortvioeit uit het coalitieakkoord op zullen wij vooralsnog aan de slag gaan met het advies van de NEa een reactie Overigens kan dat er niet toe leiden dat het advies alsnog positief wordt Uiteraard verwerken wij daarbij wel de verschillende meer technische bevinden en opmerkingen die de NEa maakt Lf^ e yllt Pagina 7 van 7 148 1226424 00026 3iea Nederlandse Emissleautoritett Emlsslehandel Nederlandse Emissleautoritelt Poslbus 91SQ3 Dutch Emissions Authority 2509 EC DEN HAAG Persoonsgegevens Ministerie van Financien Persoonsgegevens I Postbus 20201 i 2500 EE Den Haag Orderwerp Reactie op verzoek HUF toets concept wetsvoorstel minimum C02 prijs Industrie Datum 28 me3 2022 Kenmerk NEA BiJIagetn 10475 Uw kenmerk Uw brier Afschrlft Persoonsgegevens Geachtpersoonsgegeveris Op 21 april 2022 ontving de Nederlandse Emissieautorlteit hierna de NEa van u het verzoek om het concept wetsvoorstel minimum C02 priJs Industrie hierna wetsvoorstel te toetsen op handhaafbaarheid uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid De NEa heeft deze toets uitgevoerd en zendt u met deze brief de resuttaten daarvan toe Ad vies Bestuur NEa Het bestuur van de NEa raadt u atom het voorliggende wetsvoorstel in te dienen De gronden om het indienen van het wetsvoorstel af te raden worden hierna toegelicht Voor de realisatie van de klimaatdoelstellingen wordt veel gevraagd van het bedrijfsieven en uitvoeringsorganisaties Dat vraagt ook een consistente benadering bij nieuwe regelgeving Het wetsvoorstel draagt niet bij aan die consistente benadering De verwachting is dat doorde toepassing van het bestaande instrument C02 heffing al kan worden voldaan aan de realisatie van de klimaatdoelstelling Industrie zonder toevoeging van het wetsvoorstel minimum C02 prijs Industrie De bestaande C02 heffing functioneert deels al als een minimumprijs Het onnodig stapelen van regelgeving is moeilijk uitlegbaar en zorgt voor onnodige onduidelijkheid en lasten bij bedrijfsieven prijs Industrie als aanvulling op de bestaande COa heffing Is naar onze doeltreffend en doelmatig omdat ting nauwetijks verv^h De EU ETS prijs ver boven de prijs ligt van de minimum COz orijs Industrie zodat de kans dat deze hefrino etrectief wordt zeer oerinq Is De minimum C02 0 Het doel om de Nederlandse Industrie te stimuleren om rekenino te houden met de gevoigen van hroeikasoassen voor het klimaat wordt ook door de NEa onderschreven maar kag ook op andere wijze worden bereikt zoals het aanscherpen van bestaande mechanismeaj dan door het toevoegen van een extra prijsmechanisme voor het r\ bedriifslev^n l fU 149 1226424 00026 • De veronderstelling dat de minimum C02 prlJs Industrie zekerheid kan bleden over de minImale kosten van de emissle van broeikasgassen veronderstelt dat bedrljven nu rekening houden met een scenario met een extreem lage EU ETS prIJs DIt is naar onze waarneming niet het geval De zekerheid die het wetsvoorstel zou bleden wordt In hetzelfde wetsvoorstel overigens ondergraven omdat wordt aangekondigd dat de hoogte van een eventuele minimum COz prijs Industrie na evaluatie opnieuw zal worden bezien 60 oor toepassing van dit wetsvoorstel ontstaat er een extra prijsmechanisme met naar huidige jmstandigheden geen reee effect Naast het prijsmechanisme van het ETS zljn er dan drie prijsmechanismes CO2 heffing minimum COz prijs elektriciteitsopwekking minimum COz prijs Industrie die elkaar deels overlappen made afhankelijk van de installatles van een bedrijf Voor elke installatie die onder het EU ETS en de COz heffing valt en waarin 00k een hoeveeitieid elektriciteit wordt opgewekt zullen alle prijsmechanismen wat heel gebruikeiijk is van toepassing zljn Bi er brejjgen van heb»w6tsvoorsteJ zdT de NEa de doelmatigheld en werklng^^an uit dt^n te leggen aan de doelgroep Wat e hoogte bijdragen aan dfeojmmunicatieja4iet feitmat er noqqeen onderzoek van de minimum COz Is daf dii extra prijsmechanisme zal worden verwachmig prijs^^ppife «oaren a s het onnodlg gCaDelen van regelgeving wat voor de uitvoerbaarheid door de NEa ■fen ogenschljnli tcei modig niet^ mechat^me nietwenielijk is Beperkingen om nu al een optimale HUF toets uit te voeren op dit wetsvoorstel prIjs Industrie vindt plaats op het moment dat uitvoering van de COz heffing Industrie nog niet in alle facetten heeft kunnen plaatsvinden omdat de eerste heffingen over 2021 conform wetgeving pas dit najaar feitelijk worden uitgevoerd Zo zal bljvoorbeeld pas in het najaar van 2022 voor het eerst door bedrljven aangifte worden gedaan voor de C02 heffing De minimum COz prijs Industrie bouwt voort op de COz heffing Industrie Deze snetle opeenvolging van wetsvoorstellen betekent dat een gedetallleerde beoordeling van het wetsvoorstel minimum COz prijs Industrie niet op alle aspecten mogelijk is Met name op het punt van het herberekenen van te betalen COz heffing voor eerdere jaren In combinatle met ambtshalve vaststelllngen wijzlglngen In jaarvracht of dispensatierechten doorde NEa neemt de complexiteit toe Het is om die reden niet ondenkbaardat zich op een later moment onvoorziene problemen zullen voordoen op het punt De HUF toets van het wetsvoorstel minimum COz i van handhaafbaarheid of uitvoerbaarheid Inhoudeiijke bevindingen De verwachting is dat het wetsvoorstel minimum COz prijs Industrie In technische zin wel uitvoerbaar zal zljn door de NEa De in de toelichting gehanteerde voorbeelden van herberekening zljn relatlef eenvoudig van aard de herberekeningen worden aanmerkelijk compiexer als er 00k sprake is van ambtshalve vaststelllngen Door de samenhang tussen ETS COz heffing en dit wetsvoorstel wordt de uitvoering daarvan buitengewoon complex De berekening van het door een exploitant te betalen bedrag in verband met de minimumprijs is bepaald op basis van gegevens gerapporteerd voor de COz heffing die op hun beurt weer steunen op gegevens die worden gerapporteerd in ETS Indien hier fouten in worden gemaakt is het herstel een compiexe wel uitvoerbare maar situatie Het nu al initieren van een wetsvoorstel niet direct tot uitvoering zal leiden waarvan de verwachting is dat het op korte termijn betekent dat er wel direct uitvoeringsiasten ontstaan op het terrein van communicatie naar het bedrijfsieven en het inrichten van de uitvoering De capadteit benodigd voor deze taak zorgt voor extra uitvoeringsiasten bovenop de al extra 2 3 150 1226424 00026 3iea Nederlandse Emissleautorlteit Dutch Emissions Authority benodigde capaciteit voor de taken die gerelateerd zijn aan het ambiCieuze en veelomvatlende programma fit for 55 Een uitvoeringsprogramma dat ook veel zal gaan vragen van de NEa Als er een groot belang wordt gehecht aan de invoering van een minimum C02 prijs Industrie kan een evaluatie op de toepassing van de CO^ heffing en een onderzoek naar de hoogte van de gewenste minimum C02 prijs meer inzicht geven over de wenselijkheid en het moment van Invoering van dit wetsvoorstel De verwachting is dat het wetsvoorstel geen effect heeft op de handhaafbaarheid en de fraudebestendigheld van de bestaande C02 heffing Industrie De taak van de NEa wijzigt Inhoudelijk niet Tekstuele en wet technische opmerkingen In de aangeboden tekst warden navolgende verschrijvingen aangetroffen In artikel 71p eerste lid onder b ontbreekt de letter I Er moet niet naar artikel 71 eerste lid onderdeel b maar naar artikel 711 eerste lid onderdeei b worden verwezen In artikel 71p wordt vermeld Het derde lid komt te luiden lid aangevangen met het cijfer 4 In de memorie van toelichting Vervotgens wordt het derde in plaats van 3 punt 2 1 3 alinea moet staan benodigde in plaats van nodigde In de memorie van toelichting voor de keuze m b t punt 2 3 laatste alinea wordt geen motivering gegeven lachgasinstaliaties wel voor de afval en recyclingindustrie in voorbeeld 2 van de memorie van toelichting is er van uitgegaan dat herrekening in het kader van C02 heffing dok leidt tot herrekening voor de minimum C02 prijs Dit lijkt logisch maar het isonduidelijkop welke wijze dit uit de wetvoigt Uit de wet lijkt eerder te volgen dat voor de minimum C02 prijs gddn herrekening plaats vindt aangezien artikel 711 eerste lid gebruik maakt van het begrip aantal dispensatierechten waarvan de definitie {in artikel 71n} niet wijzigt als gevolg van dit wetsvoorstel De wijziging in artikel 71p eerste lid onderdeel b ziet op een artikel dat nog niet in werking getreden is Hopelijk zal hoofdstuk VIA van de Wbm inzake de minimum C02 prijs elektriciteitsopwekking waarvan 71f deel uitmaakt ten tijde van de inwerkingtreding van deze wetswijziging eveneens in werking treden of al in werking is getreden Verzoek De NEa verzoekt u het bovenstaande advles over te nemen Mocht het advles niet worden overgenomen dan verzoekt de NEa u de bevindingen en opmerkingen In het voorstel te verwerken om de uitvoerbaarheid handhaafbaarheid en fraudebestendlgheid van de Regeling te versterken Hoogachtend Namens het bestuur van de Nederlandse Emissieautoritelt Datum 022 05 27 Persoonsgegevens 947 45 l 02 dO’ 3 3 151 1226424 00026 [Concept wetgeving in de tas Vr 1 7 2022 Vr Behandeling MR verzendlng RvS onder voorbeFioud van def planning Pakket Belastingpian 2023 wordt door SDU embargo aan de leden van de Eerste en Tweeds Kamer 26 8 2022 verstrekt Do 15 9 2022 Wetsvoorstel en nader rapport naar Kabinet van de Koning Vr 16 9 2022 Di 20 9 2022 Di 20 9 2022 TWEEDE KAMElfea Prinsjesdag indiening pakket BP23 bij de Tweede Kamer Algemene politieke beschouwingen Tweede Kamer Algemene politieke beschouwingen tweede Kamer Wo 21 9 2022 technische briefing Tweede Kamer 15 bo ma 26 9 2022 17 00 Algemene financiele beschouwingen Tweede Kamer week 40 Verslag Tweede Kamer Bespreken met stas nota n a v yersfag en evt nota van wijziging Verzenden nota n a v verslag pakket Belastingpian 2023 naar de TK Korte voorbespreking wetgevingsoverleg I ^GCT] WGO 1 eerste termijn Kamer na afloop bespreken met Stas onderscheid Schriftelijke Mondeling Bespreken schrifteiijke antwoorden WGO I Versturen schriftelijke antwoorden WGO I naar de Tweede Kamer ma 3 10 2022 di 11 10 2022 wo 12 10 2022 vr 14 10 2022 ma 17 10 2022 • do 19 10 2022 do 20 10 2022 Bespreken mondelinge set voor WGO II di 1 11 2022 WGO II eerste termijn regering tweede termijn woe 2 11 2022 Voorbespreken plenaire behandeling kort ma 7 11 2022 Plenaire behandeling Tweede Kamer di 8 11 2022 Voorbespreken plenaire behandeling lang woe 9 11 2022 Pl^airejiehandeling T^weede Kamer Brief beoordejing moties en amendementen woe 9 11 2022 do 10 11 2022 Stemmingen Tweede Kamer do 10 11 2022 ma 14 11 2022 EERStE KAMER Technjsc^he briefing Eerste Kamer ayond Algemene financiele beschouwingen Eerste Karrier Bespreken memorie van antwoord bij stas Do 24 11 2022 Vr 25 11 2022 Verzenden memorie van antwoord naar Eerste Kamer vr 25 11 2022 Verelag of eindversjag Eerste Kamer Bespreken nota naar aanleiding van het verslag EK di 29 11 2022 Do 1 12 2022 tekenmoment Vr 2 12 2022 Tekenmoment 16 00 stukken in EK ZZZ^ 16 00 stukken in EK Veizenden nota naar aanleiding van het verslag EK vr 2 12 2022 Voorbespreken mondelinge behandeling kort Ma 12 12 2022 Mondelinge behandeling Eerste Kamer Voorbespreken mondelinge behandeling lang Ma 12 12 2022 Ma 12 12 2022 Mondelinge behandeling Eerste Kamer Stemmingen Di 13 12 2022 wo 21 12 2022 152 1226424 00026 Ministerie van Financien Directie Directs TER BESLISSING Belastingen Aan de staatssecretaris van Financien Toestagen^ Fiscaliteit en Belastingdienst TER INFORHATIE Persoonsgegevens Aan de minister nota Nadere onderbouwing leegwaarderatio Datum 21 juni 2022 Notanummer 2022 0000174609 Bijiagen 1 Nota inzake leegwaarderat Aanleiding Vorige week hebben wij u stas FB een nota gestuurd met beslispunten over de leegwaarderatio zie bijlage Bij beslispunt 1 heeft u gevraagd om een onderbouwing van de actualisatie van de huidige tabel Bij beslispunt 3b heeft u gevraagd om een motivering Met de besiispunten 2 3a en 3c bent u akkoord gegaan Op beslispunT4 heeft u geen reactie gegeven Het onderwerp is geagendeerd voor de politTike vrerhoek van 5 jull en de MR van juli In verband met de agendering voor de poiitieke vierhoek sturen wij deze nota ter informatie ook naar u minister Met deze nota ontvangt u de gevraagde informatie geven op de resterende besiispunten Besiispunten 1 Wij adviseren akkoord te 3b en 4 uit vorige nota] We adviseren u het volgende 1 De leegwaarderatio te biijven hanteren met geactualiseerde percentages conform de uitkomsten van het SBJ^nderzoek Dit is een aanpassing van de afspraak in het coalitieakkoord om de leegwaarderatio af te schaffen Met een actualisering van de ratio wordt de in het coalitieakkoord voorziene budgettaire~opbrengst ook gereaiiseerd en dit heeft niet het 2 juridische risico dat volledig afschaffen van de leegwaarderatio wel heeft De wijzigingen voor de leegwaarderatio conform beslispunt 1 niet alleen In de Wet inkomstenbelasting 2001 maar ook in de Successiewet 1956 door fU te voeren 3 In het geval a bij actualisatie De tijdelijke contracten uit te sluiten van toepassing van de regeling leegwaarderatio Voor tijdelijke contracten betekent dit in feite dat de leegwaarderatio wordt afgeschaft Daardoor is dit gedeeite in lijn met de afspraak over de leegwaarderatio in het coalitieakkoord b Bij verhuur aan gelieerde partijen uit te gaan van het hoogste percentage in de tab’eTvan de leegwaarderatio op basis van het voor te stellen c percentage vanVoor verhuursituaties in gelieerde verhoudingen betekent dit in feite dat de leegwaarderatio wordt afgeschaft Daardoor is dit gedeeite in lijn met de afspraak over de leegwaarderatio in het cdalltieakkoord De tabel van ddT^gwaarderatio peTTodiek bijvoorbeeld om de vijf jaar te gaan actualiseren Pagtna 1 van 4 153 1531072 00027 4 De extra opbrengst van de wijzigingen conform beslispunt 1 en 2 mee te nemen in de Augustusbesluitvorming Bij de raming voor het coalitieakkoord is geen rekening gehouden met de opbrengst in de erf en schenkbelasting Daarnaast leiden het afschaffen en actualiseren van de tabel van de leegwaarderatio beide tot een hogere opbrengst dan waar rekening mee is gehouden in het coalitieakkoord Kern In de nota van vorige week bent u geadviseerd de leegwaarderatio te blijven hanteren met geactualiseerde percentages conform de uitkomsten het SEO onderzoek Dit is een aanpassing op de afspraak in het coalitieakkoord om de leegwaarderatio af te schaffen Afschaffen van de leegwaarderatio cf coalitieakkoord zou wel versimpeling van de aangifte en het belastingsysteem betekenen Maar daar staat tegenover dat het afschaffen van de leegwaarderatio mogelijk conflicteert met het uitgangspunt van box 3 dat bezittingen in aanmerking worden genomen voor de waarde in het economische verkeer Belastingplichtigen zouden zich kunnen beroepen op strijdigheid met het EVRM discriminatieverbod Voor de Belastingdienst zou het afschaffen van de leegwaarderatio van bezwaar « en beroepsprocedures betekenen Met een actualisering van de ratio wordt bovendien de in het coalitieakkoord voorziene budgettaire opbrengst ook gerealiseerd en dit heeft niet het juridische risico dat volledig afschaffen van de leegwaarderatio wel heeft In de toelichting vindt u de nadere onderbouwing van de actualisatie op basis van het SEO onderzoek Toelichting Nadere onderbouwing actualisatie • In de vorige nota is een tabel opgenomen met de percentages in de huidige tabel van de leegwaarderatio en de nieuwe percentages zoals deze door SEO zijn voorgesteld voor actualisatie zie ook hieronder Verhouding jaarlijkse huurprijs tot WOZ waarde Meer dan Minder dan Huidige Voorstel SEO voor leegwaarderatio actualisatie 0 1 45 1 2 51 79 2 3 56 84 3 4 62 90 4 5 67 95 5 6 73 100 6 7 73 78 100 7 85 100 Gewogen gemiddelde leegwaarderatio 72“ o 96 label Actualisatie van de leegwaarde voor de inkomstenbelasting Bron Onderzoek 2022 Rapport De waarde van woningen in verhuurde staat SEO Economisch Pagina 2 van 4 154 1531072 00027 Uit het eveneens in de vorige nota aangehaalde en meegestuurde rapport van SEO kan het volgende worden afgeleid • • • SEO heeft met behulp van gegevens van het Kadaster en de Waarderingskamer de werkelijke verhouding marktwaarde WOZ waarde leegwaarderatio geprobeerd te achterhalen van verhuurde woningen die in het verleden zijn verkocht De gewogen gemiddelde werkelijke ieegwaarderatio varieerde in de periode 2006 2020 volgens SEO tussen de 90 en 100 Alleen voor woningen met een iaag direct rendement en woningen die al lang door hetzelfde huishouden bewoond zijn is er nog sprake van een waardedrukkend effect • • Op basis van transacties in de periode 2015 t m 2020 komt SEO uit op een actuele mediane ieegwaarderatio van 96 Tegelijkertijd berekenen zij dat de Daarmee huidige tabel overeenkomt met een gewogen gemiddelde van 72 lijkt het voor de hand te liggen om de leegwaarderatiotabel op te hogen met het verschii nameiijk 23 96 72 punt rekening houdend met afronding Dit zou echter betekenen dat de hoogste percentages boven de 100 uitkomen Uit de data die SEO heeft bestudeerd biijkt echter niet dat veel verhuurde woningen een marktwaarde hoger dan de WOZ waarde hebben Om toch dezelfde soort tabel te kunnen hanteren als nu het gevai is SEO voor om de percentages af te toppen op 100 steft Door deze aftopping zou de gewogen gemiddelde leegwaarderatio echter dalen tot onder de 96 Daarom hoogt SEO de percentages op met 5 punt om weer tot een gewogen gemiddelde leegwaarderatio van 96 te komen • overeenkomstig met de data is voor die situaties de leegwaarderatio in feite Bij het percentage van 100 Onder het percentage van 100 vallen ook de woningen die worden verhuurd aan gelieerde partijen denk aan ouders die een woning afgeschaft verhuren aan hun kinderen Nadere motiverino advies bii verhuur aan gelieerde partiien Wij hebben u geadviseerd om bij verhuur aan gelieerde partijen uit te gaan van het hoogste percentage in de tabel van de leegwaarderatio op basis van het voor te stellen percentage van 100 In het rapport van SEO is het volgende opgenomen Bij niet marktconforme huur geldt het risico dat de leegwaarderatio ais neveneffect belastingvoordeel opievert voor vermogende ouders die een appartement kopen voor hun kind en dit gratis ter beschikking stellen Daarom gold in de oude tabel dat bij niet marktconforme huur altijd een leegwaarderatio van 62 van toepassing was 3 4 geactualiseerde tabel zou deze leegwaarderatio op 90 huur WOZ In de uitkomen Een alternatief is om in gevai van niet marktconforme huur de volledige WOZ waarde als uitgangspunt te nemen In vrijwel alle gevallen van niet marktconforme huur Is immers sprake van een door de verhuurder doelbewust gekozen situatie zelf de voorkeur aan of dochter om De verhuurder geeft er de woning te verhuren aan bijvoorbeeld diens zoon Een afsiag op de WOZ waarde wordt daarom niet als logisch en passend aangemerkt en stimuleert planning Daarnaast is de verwachting dat bij verhuur aan een gelieerde partij de woning bij verkoop in de regel wel degelijk in onbezwaarde staat verkeert Pagina 3 van 4 155 1531072 00027 Znformatie die niet openbaar gemaakt kan worden Niet van toepassing Pagina 4 van 4 156 1531072 00027 Ministerie van Financien Fiscale Zaken TER BE5LISSING EN BESPREKING Directie Algemene Fiscale Politiek Voor de staatssecretaris van Financien ~ de staatssecretaris van Financien Fiscaiiteit en Beiastingdienst Toeslagen en Douane beslispunt 4 Persoonsgegevens nota Vierde besiisnota pakket Belastingpian 2023 ■f Datum 8 juli 2022 Notanummer Aanleiding 2022 0000166739 Hierbij bieden wij u de vierde besiisnota pakket Belasting 2023 aan Daarnaast worden de conceptwetteksten van het pakket Belastingpian 2023 voor zover zij zijn afgerond met u gedeeld Hierbij geldt uiteraard dat de wetgeving nog op uitvoerbaarheid wordt getoetst Bijiagen geen Leeswijzer De nota is opgedeeld in twee onderdelen het proces en de inhoud van het pakket Belastingpian Hieronder vindt u de precieze indeiing Daarbij willen wij aanqeven dat alleen beslispunt 4 relevant is voor staatssecretaris TD Proces pakket Belastingpian 2023 • • • c Beslispunt m b t actieve openbaarmaking Beslispunt m b t ondertekening Ministerraadformulier in augustus Beslispunt m b t bellen vice president Raad van State voor aanvraag spoedadvies • • Bespreekpunt m b t opstelien nader rapport en ondertekening pakket Belastingpian 2023 Informatiepunt m b t voortgang uitvoeringstoetsen Inhoud pakket Belastingpian 2023 • Beslispunt m b t maatregel ontheemde Oekrainers • • • • • • geen effect toeslagen gasthuishoudens ook relevant voor staatssecretaris TD Beslispunt m b t implementatie eiementen CBAM verordening Beslispunten m b t het aftoppen van de 30 regeling tot norm Wet normering topinkomens WNT norm Beslispunt m b t schijfgrens box 2 Beslispunt m b t reparatie overgangsrecht scholingsaftrek Informatiepunt m b t parameters in augustusbesluitvorming Informatiepunt m b t oudedagsverplichting aanwenden voor een lijfrente Proces pakket Belastingpian 2023 Beslispunt 1 actieve openbaarmaking Wij adviseren u om alvast akkoord te gaan met het later openbaar maken van de nota s behorend bij het pakket Belastingpian 2023 Deze nota s worden dan op Prinsjesdag bij de indiening van de wetgeving gepubliceerd Pagina 1 van 12 157 1233185 00028 • In het kader van actieve openbaarmaking worden de nota s door u gemaakte opmerkingen • met de daarop behorend bij het pakket Belastingplan 2023 bij de indiening daarvan op Prinsjesdag meegezonden Bij het pakket Belastingplan 2022 van vorig jaar zijn voor het eerst de bijbehorende nota s openbaar gemaakt Er zijn toen 82 nota s met in totaal 413 pagina s aan advisering gepubiiceerd De ervaring leerde dat deze nota s in een toch al hectische periode gestructureerd en gelakt moeten worden Daarom proberen wij de diverse processtappen zoveel mogeiijk te verminderen en vragen wij u nu alvast om uw akkoord dat wij deze nota s op Prinsjesdag openbaren Beslispunt 2 ondertekening Ministerraadformulier en ondertekening stukken aanvraag spoedadvies pakket Belastingpian 2023 Gaat u ermee akkoord dat de minister eind augustus de Ministerraadformulieren ondertekent voor de aanbieding van het pakket Belastingplan 2023 aan de Ministerraad MR en voor het vragen van spoedadvies aan de Raad van State RvS Eind augustus wordt het pakket Belastingplan 2023 na afronding van de augustusbesluitvorming behandeld in de MR Dit betekent dat we uiterlijk 19 augustus een handtekening op het MR formulier nodig hebben Op 26 augustus na de nu geplande behandeling in de MR moeten vervolgens de wetsvoorstellen en brieven voor aanbieding aan het Kabinet van de Koning en Raad van State ondertekend worden Uw secretariaat heeft aangegeven dat u niet beschikbaar bent in deze periode Tot op heden is een elektronische handtekening niet mogeiijk bij het ministerie van Financien Voor de aanbieding van de stukken aan de MR op 19 augustus en de RvS op c 26 augustus stellen wij voor de minister in uw plaats te laten ondertekenen Als u akkoord bent zullen wij dit aan de minister voorieggen Beslispunt 3 vice president RvS beilen voor spoedadvies pakket Belastingplan 2023 Wij adviseren u om voor uw afwezigheid tijdens het zomerreces de vice president van de RvS te beilen om aan te kondigen dat spoedadvies wordt gevraagd eind augustus Het is gebruikelijk en wordt ook erg op prijs gesteld als de desbetreffende bewindspersoon persoonlijk via een telefoongesprek spoedadvies vraagt aan de vice president Hiervoor ontvangt u van ons van tevoren een belnota Pagina 2 van 12 158 1233185 00028 Bespreekpunt ondertekening en bespreking nader rapport en definitieve stukken Belastingplan 2023 voor indiening op Prinsjesdag Wij begrijpen dat u in de week voorafgaand aan Prinsjesdag niet beschikbaar bent Dit betreft de week dat wij voor het pakket Beiastingplan 2023 bet advies van de Raad van State ontvangen het nader rapport opsteilen en het pakket onder embargo met de Tweede Kamerieden delen Op 16 September worden alle ondertekende stukken aangeboden aan het kabinet van de Koning Wij bespreken graag met u hoe wij hiermee om zuiien gaan Informatiepunt 1 voortgang uitvoeringstoetsen Bij het opsteiien van de uitvoeringstoetsen beginnen tijdpaden te knellen • Dit komt door meerdere oorzaken ■ o o o Een deel van de wetgeving is op een iater moment gereed omdat bijvoorbeeid nog poiitieke besluitvorming nodig is of evaluaties of rapporten nog niet zijn afgerond Er worden veel complexe toetsen uitgevoerd zoals die voor het herstei voor box 3 Ook is er veei samenhang tussen de toetsen Dit geldt met name voor de IH keten Naast de toetsen BP23 zijn en ook veel lopende toetsen voor andere wetsvoorstellen en ook relatief veel te toetsen amendementen Deze werkzaamheden stapelen bij medewerkers binnen de Beiastingdienst die voor meerdere toetsen nodig zijn • JenV de Raad van State en beide Kamers gebruiken de uitvoeringstoets bij het beoordelen van de wetgeving • Momenteei bestaat een risico dat niet aile uitvoeringstoetsen voor het Beiastingpian 2023 tijdig zijn afgerond Voor een deel van die toetsen is met JenV afgesproken dat zij die iets iater zuiien ontvangen Beoogd wordt voor eventueie andere uitvoeringstoetsen vergelijkbare afspraken te maken • Mocht blijken dat uitvoeringstoetsen niet tijdig gereed zijn dan informeren wij u hier zo snel mogelijk over Inhoud pakket Belastingplan 2023 Beslispunt 4 Maatregel geen effect toeslagen gasthuishoudens ontheemde Oekrai ners Gaat u beiden akkoord met het opnemen van de maatregel geen effect toeslagen gasthuishoudens ontheemde Oekrainers in het pakket Belastingplan 2023 • Wanneer ontheemden uit Oekrai ne zich inschrijven op hetzelfde BRP adres als het gasthuishouden worden zij in een aantal gevallen toeslagpartner van het gasthuishouden of als medebewoner gerekend voor de huurtoeslag Dit kan het gasthuishouden gaan merken in het recht op of hoogte van de toeslag Dit as^ effect loopt grofweg via twee routes o Als de ontheemde zich inschrijft op een adres waar een volwassene met minimaal een van de ontheemde minderjarig kind woont van het gasthuishouden of dan is er mogelijk sprake van een partnerschap Dit kan effect hebben op het recht op en hoogte van de kinderopvang toeslag KOT en zorgtoesiag en de hoogte van het kindgebonden budget door het meetellen van inkomen en verlies van de alleenstaande ouderkop agii Mil 159 1233185 00028 De hoogte van de huurtoeslag kan lager zijn omdat de ontheemde als o medebewoner meetelt en daarmee ook eventueel inkomen mee gaat tellen • Het kabinet heeft in de verzamelbrief opvang OekraTne van 6 april 2022 aangegeven dat het niet wenselijk dat een gasthuishouden minder toeslag ontvangt wanneer het een ontheemde in huis opvangt • Hiervoor dient de Algemene wet inkomensafhankeHJke regelingen worden gewijzigd Awir te Financien staat hiervoor aan de lat Ontheemde Oekrainers worden uitgezonderd van het toesiagpartnerbegrip Om de uitzondering op het toeslagpartnerschap af te bakenen qua reikwijde van de doelgroep en in de tijd wordt aangesloten bij de doelgroep en duur van het Uitvoeringsbesluiti i • van de Tijdelijke beschermingsrichtlijn van de Europese Raad^ Vooruitlopend past Toeslagen de toeslag bij wijzigingen in huishoudsamenstelling door het opvangen van ontheemden uit Oekrai ne niet aan • Bij het definitief vaststellen van de toeslagen na afloop van het jaar dus in 2023 moeten de toesiagen vastgesteld worden op basis van de gewijzigde situatie Om doorwerking te voorkomen is een wetsvoorstel dat voor 1 januari 2023 door beide Kamers wordt aangenomen daarmee op tijd • • Deze wetsaanpassing heeft terugwerkende kracht over het jaar 2022 Opname in het pakket Belastingplan 2023 van de maatregel geen effect toeslagen gasthuishoudens ontheemde Oekrainers is een geschikt wetstraject om op tijd te zijn voor het definitief toekennen van toeslagen volgend jaar De benodigde wetswijzigingen om ontheemde Oekrainers aanspraak te geven op kinderopvangtoeslag inclusief uitbreiding naar alle ouders met een partner buiten EU en huurtoeslag worden door respectievelijk SZW en BZK opgepakt Beslispunt 5 opname implementatie elementen CBAM verordening in pakket Belastingplan 2023 Gaat u akkoord met het opnemen van de implementatie van elementen uit de CBAM verordening in het pakket Belastingplan 2023 voor de operationaiisering van deze verordening met ingang van 1 januari 2023 De bevoegde autoriteit NEa moet worden aangewezen en de bevoegde autoriteit meet een sanctionerende bevoegdheid krijgen om het aanleveren van het zogenoemde CBAM rapport te kunnen afdwingen Kern van • besMspunt 5 De verordening tot vaststeiiing van een mechanisme voor koolstofcorrectie de grens hierna verordening of CBAM treedt naar verwachting op 1 januari 2023 in working De verordening maakt deel uit van het Fit for 55 pakket van de Europese Commissie De verordening is nog niet vastgesteld maar vraagt bij inwerkingtreding wei operationaiisering op twee punten De bevoegde autoriteit NEa moet worden aangewezen en de bevoegde autoriteit moet een sanctionerende bevoegdheid aan • ’■ Uitvoeringsbesluit EU 2022 382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststeiiing van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraine In de zin van artikel 5 van RIchtlijn 2001 55 EG en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan PbEU 2022 L 71 ^ Richtlijn 2001 55 EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimLmnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwlcht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen PbEG 2001 L 212 12 Pagina 4 van 12 160 1233185 00028 • • V krijgen om het aanleveren van het zogenoemde CBAM rapport te kunnen afdwingen Voor de operationalisering van CBAM is sen wetswijziging nodig Als de verordening met ingang van 1 januari 2023 van kracht wordt kan deze operationalisering het beste tijdig via het pakket Belastingplan 2023 worden gerealiseerd Richting de Kamer is gecommuniceerd dat het kabinet zich in Europees verband inzet om de invoering van CBAM zo veel mogelijk te versnelien in iijn met een aangenomen motie van het Kamerlid Boucke hierover op 20 januari 2022 Anticiperen op inwerkingtreding van de verordening is daarmee verstandig Toelichting bij beslispunt 5 • CBAM maakt onderdeel uit van het Fit for 55 pakket als een kooIstofheffing aan de Europese buitengrens De CBAM vormgegeven heeft als doel koolstoflekkage te voorkomen De Commissie heeft voorgesteld dat verordening start in 2023 met een overgangsperiode t m 2025 In 2026 treedt de CBAM daadwerkelijk in werking en zal er een koolstofheffing aan de grens gelden • De triloogonderhandelingen tussen Commissie onder het Tsjechisch voorzitterschap Raad en EP zullen starten De verordening zal naar verwachting pas in november 2022 worden vastgesteld en het is niet zeker dat de overgangsperiode van de verordening op 1 januari 2023 van kracht wordt Dit hangt af van de voortgang van de triloogonderhandelingen waarbij de Commissie nog steeds inzet op inwerkingtreding per 1 januari 2023 Ook een groot aantal lidstaten is voorstander van snelle inwerkingtreding van de CBAM • Hoewel er onzekerheid is over het moment van inwerkingtreding lijkt het verstandig de wetgeving voor te bereiden die nodig is om uitvoering te geven aan de overgangsperiode van de verordening De wijzigingen die a g v 1 januari 2023 worden voorzien implementeren een overgangsperiode die loopt tot 1 januari 2026 Met ingang van 1 januari 2026 treden alle artikelen van de verordening in werking Voor de situatie na 1 januari 2026 zai nog aanvullende regelgeving moeten worden opgesteld Dit zal op een later moment gebeuren Beslispunt 6 niet aftoppen vrijstelling werkelijke extraterritoriale kosten ETK Gaat u akkoord met het niet aftoppen van de gerichte vrijsteiling voor werkelijke extraterritoriale kosten • In reactie op de derde beslispuntennota voor het pakket Belastingplan 2023 heeft u bij het beslispunt om de werkelijke ETK niet 30 regeling nadere informatie te wiilen ontvangen • overeenkomstig de af te toppen aangegeven in beginsel akkoord te zijn maar Daarbij heeft u gevraagd om de ETK regeling met voorbeelden nader toe te lichten Een werkgever mag bepaalde extra kosten die een ingekomen werknemer maakt vanwege het tijdelijk werken en verblijven in Nederland vrij van loonheffingen vergoeden de ETK ETK zijn bijvoorbeeld dubbele huisvesting retzen naar het land van herkomst en taalcursussen Er geldt een gerichte vrijstelling als deze kosten met bonnen facturen worden onderbouwd Pagina 5 van 12 161 1233185 00028 • In plaats van het vergoeden van de werkelijke kosten kan gekozen worden voor de toepassing van het forfait van de 30 geillustreerd met een voorbeeld regeling Dat wordt hieronder Voorbeeld 1 regeling is € 40 OOtfi verbiijf in Nederland zijn op jaarbasis € 11 310 De grondstag voor toepassing van de 30 van De extra kosten € 950 voor het 2x per auto reizen naar en van het land van herkomst € 3 360 aan extra kosten vanwege een hoger prijspeil van de uitgaven voor levensonderhoud in het werkland ten opzichte van het land van herkomst € 7 000 Ban extra huisvestingskosten voor hour van een appartement in Nederland Op basis van de gerichte vrijstelling voor werkelijke ETK mag de werkgever maximaal € 11 310 onbelast vergoeden Bij toepassing van de huidige 30 van € 40 000 onbelast regellng zou de werkgever maximaal € 12 000 30 mogen vergoeden In dit geval is toepassing van de 30 regeling aantrekkelijker Bij aftopping van de 30 regeling mag de werkgever maximaal € 64 800 30 van € 216 000 onbelast vergoeden Dit heeft voor deze werknemer geen gevolgen Voorbeeld 2 De grondslag voor toepassing van de 30 van regeling is € 300 000 De extra kosten verbiijf in Nederland zijn €85 000 € 20 000 voor het 2x met het gezin per vliegtuig reizen naar en van het land van herkomst € 10 000 voor een taalcursus Nederlands voor het gezin € 55 000 aan extra huisvestingskosten voor huur van een woning in Nederland Op basis van de gerichte vrijsteiling voor werkelijke ETK mag de werkgever maximaal € 85 000 onbelast vergoeden Bij toepassing van de huidige van C 300 000 onbelast regeling zou de werkgever maximaal € 90 000 30 mogen vergoeden In dit geval is toepassing van de 30 regeling aantrekkelijker 30 Door de aftopping van de 30 64 800 30 van € 216 000 regeling mag de werkgever echter maximaal € onbelast vergoeden aantrekkelijker om de werkelijke ETK te vergoeden • Ook met een om • • Daardoor is het in deze situatie € 85 000 beschikking 30 regeling blijft het per loontijdvak mogelijk regeling te kiezen voor het vergoeden van in plaats van de 30 werkelijke ETK Bij de raming van de aftopping van de 30 regeling opbrengst € 86 miljoen is ervan uitgegaan dat de ETK niet wordt afgetopt en daarom sprake zal zijn van beperkte weglek omdat zonder maximum de werkelijke ETK kan worden vergoed Door de ETK regeling niet af te toppen kan men de financieel meest voordelige optie kiezen Dat kan binnen de huidige regeling echter ook al door het toepassen van de ETK in tijdvakken waarin hoge werkelijke kosten worden forfait Het toepassen van de gemaakt en in overige tijdvakken het 30 ^ Dit betreft het loon uit tegenwoordige diensthetrekking ter ake van het verbiijf bulten het land van herkomst dat is genoten tijdens de looptijd van de bewijsregel en waarover met toepassing van de arfcikelen 20a 20b 26 en 26b van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt geheven voor zover de ingekomen of uitgezonden werknemer ter zake geen recht heeft op voorkoming van dubbele belasting vermeenjerd met de vergoedtng voor ETK Pagina 6 van 12 162 1233185 00028 30 regeling is echter veelal aantrekkelijker voor de inhoudingsplichtige en met minder administratieve lasten Beslispunt 7 uitwerking overgangsrecht bij aftoppen 30 regeling Gaat u akkoord met de volgende uitwerking van het overgangsrecht voor het aftoppen van de 30 regeling Het overgangsrecht geldt voor ingekomen werknemers waarbij de 30 regeling uiteriijk op 31 december 2022 is toegepast Voor ingekomen werknemers die vanaf 1 januari 2023 onder de 30 regeling gaan vallen is het op voorhand bekend dat vanaf l januari 2024 aftopping aan de orde is f • Werknemers die naar Nederland komen om te werken kunnen maximaal 30 van hun loon onbelast ontvangen Op basis van de Voorjaarsnota kan per 2024 nog maximaal een bedrag van 30 van € 216 000 WNT norm 2022 € 64 800 gericht worden vrijgesteld • • Naar verwachting worden ca 3 800 gevallen op een totaal van ruim 67 000 Deze ingekomen werknemers geraakt door de maatregel ongeveer 5 5 cijfers zijn gebaseerd op het gebruik van de regeling in 2021 De maatregel gaat in per 2024 en er geldt een overgangsregeling van twee jaar In de naming is uitgegaan van het per 2026 voor alle gevallen toepassen van de • aftopping De overgangsregeling kan zo worden vormgegeven dat voor ingekomen werknemers bij wie de 30 toegepast te regeling uiteriijk 31 december 2022 wordt regelen dat de aftopping van de 30 regeling van toepassing wordt per 2026 • Dit voorkomt dat ingekomen werknemers die bij aanvang van toepassing van de 30 regeling nog niet of nog niet met zekerheid konden weten dat de maatregel zou worden ingevoerd direct worden geconfronteerd met de gevolgen van de aftopping Zij hebben tot 1 januari 2026 de tijd zich hierop voor te • bereiden Voor ingekomen werknemers die vanaf 1 januari 2023 toetreden tot de 30 regeling is al op voorhand duidelijk dat met ingang van 1 januari 2024 aftopping aan de orde kan zijn Het lijkt niet nodig deze groep onder het overgangsrecht te laten vallen Zij worden tijdens toepassing van de 30 regeling niet verrast door de aftopping • Bovendien wordt hiermee voorkomen dat partijen actief kunnen sturen op het uitstellen van de aftopping door bijvoorbeeld eerder naar Nederland te komen • Een ingekomen werknemer start in plaats van per 1 januari 2024 een dag eerder en valt in plaats van direct dan pas per 2026 onder de aftopping Gaat u akkoord met deze afbakening van de groep die gebruik kan maken van het overgangsrecht Zo nee naar welke afbakening gaat uw voorkeur dan uit En in welke mate wilt u daarbij dan rekening houden met genoemd anticipatie effect Wij wlllen dit eventueel graag met u bespreken Beslispunt 8 duur overgangsrecht bij aftoppen 30 regeling Gaat u ermee akkoord dat het overgangsrecht voor het aftoppen van de 30 regeling geldt voor een periode van twee jaar waardoor de aftopping voor de hiervoor genoemde groep voor het eerst toepassing vindt per 2026 variant overgangsrecht 2 Pagina 7 van 12 163 1233185 00028 • In reactie op de derde besllsnota voor het pakket Belastingplan 2023 heeft u bij het bes ispunt uitwerking overgangsregeling aangegeven nog niet akkoord U heeft aangegeven dat het overgangsrecht zorgvuldig moet worden uitgewerkt met het oog op rechtszekerheid De maximale looptijd van een beschikking 30 regeling is vijf jaar Door de overgangstermijn te beperken tot twee jaar kan er discussie ontstaan of bestaande wet en regeling wel voldoende wordt geeerbiedigd Per 1 januari 2019 is de looptijd van een 30 beschikking verkort van acht naar vijf jaar Daarbij is een overgangstermijn van twee jaar gehanteerd Deze verkorting in looptijd betrof een grotere groep en kende een groter belang Er is geen enkele onderbouwing of rechtvaardiging om bij deze maatregel ruimer tegemoet te komen dan bij voorgaande maatregel wat ook gevolgen kan hebben voor lopende procedures Een ruimere overgangstermijn zal de vraag oproepen waarom bij de eerdere verkorting van de looptijd niet ook voor een iangere termijn is gekozen Een overgangstermijn van twee jaar voor bestaande gevallen geeft voldoende tijd om rekening te houden met de aftopping en dit zou voldoende rechtszekerheid moeten bieden Het gaat immers om een maatregel in de toekomst waar men vooraf rekening mee kan houden en waarvoor een ruime voorbereidingstijd gegeven wordt Wij adviseren dan ook aan de in de Voorjaarsnota opgenomen termijn van twee jaar vast te houden Mocht u toch een ruimere overgangsbepaiing wenseiijk vinden is hierna weergegeven wat de budgettaire gevolgen zijn van diverse overgangsregeiingen Daarbij merken wij op dat overgangsrecht 2 de door ons geadviseerde variant betreft Er lopen momenteel nog procedures over de overgangstermijn zoals die is getroffen bij de verkorting van de iooptijd per 1 januari 2019 Dergelijke procedures zijn ook te verwachten bij de hier voorgestelde overgangsregeling De uitvoeringsiasten zouden beperkter zijn bij een volledig eerbiedigende working waarbij de aftopping gedurende de looptijd van maximaal vijf jaar dit komt in feite neer op overgangsrecht tot en met 31 december 2027 achterwege zou blijven te zijn • • C • • • Overgangsrecht 1 beschikking voor 1 jan 2024 aftoppen per 1 jan 2026 beschikking vanaf 1 jan 2024 aftoppen bij invoering maatregel 1 jan 2024 overgangsrecht 2 beschikking voor 1 jan 2023 aftoppen per 1 jan 2026 beschikking in 2023 aftoppen bij invoering maatregel 1 jan 2024 beschikking vanaf 1 jan 2024 aftoppen bij invoering maatregel 1 jan 2024 overgangsrecht 3 beschikking voor 1 jan 2023 geheel niet aftoppen voliedige looptijd beschikking aftoppen bij invoering maatregel 1 jan 2024 beschikking vanaf 1 jan 2023 Opbrengst in mUjoenen euro s 2023 2024 2025 2026 2027 2028 Het ging daarbij om de gehele groep werknemers met een 30 besdiikking waarbij het belong zag op het geheel nog wel oF geheel niet meet kunnen toepassen van de 30 regeling Pagina 8 van 12 164 1233185 00028 overgangsrecht 1 0 9 26 86 86 86 overgangsrecht 2 0 26 43 86 86 86 overgangsrecht 3 0 26 43 60 77 86 • Ten aanzien van overgangsrecht 1 en 3 merken wij op dat de opbrengst niet toereikend is voor dekking van de maatregelen herstel box 3 Deze opbrengst opbrengst uit andere maatregelen is daar wel voor bedoeld Dat betekent dat elders budgettaire dekking moet worden gezocht samen met de Beslispunt 9 toepassing aftopping 30 regeling per dienstbetrekking en niet per werknemer Gaat u ermee akkoord dat de aftopping wordt toegepast per dienstbetrekking en niet per werknemer zou Er vindt dan geen herleiding plaats bij parttime werken Er dan wel een regeling worden getroffen om stapeling bij gelieerde partijen te voorkomen • De aftoppingsmaatregel uit de Voorjaarsnota lijkt uit te gaan van de wens het maximaal binnen de 30 regeling onbelastte vergoeden bedrag af te toppen Op jaarbasis zou dan per werknemer niet meer dan € 64 800 onbelast vergoed mogen worden Op basis van dit uitgangspunt is eerder voorgesteld om de norm naar tijdsgelang te herleiden als een werknemer gedurende het kalenderjaar wel of niet meer als ingekomen werknemer wordt aangemerkt Ook is voorgesteld de norm te herleiden bij een parttime dienstverband Het herleiden bij een parttime dienstverband zou ertoe moeten leiden dat als voor een werknemer bij meerdere werkgevers de 30 regeling wordt toegepast in totaal toch maximaal € 64 800 in aanmerking wordt genomen 20 uur werken bij 2 werkgevers bij een 40 urige werkweek leidt dan per per ingekomen werknemer en niet per dienstverband • • werkgever tot maximaal € 32 400 • c Ook zou deze herleiding moeten voorkomen dat men bij gelieerde partijen dienstbetrekkingen gaat opsplitsen om zo meerdere malen het maximum van € 64 800 toe te kunnen passen • • Het herleiden van de norm bij een parttime dienstverband kan echter tot problemen leiden als geen vast overeengekomen arbeldsduur geldt zoals bij bijvoorbeeld commissarissen of organisaties waarbij geen duidelijke werkweeknorm geldt Aanvullend geldt dat een inhoudingsplichtige behalve bij gelieerde bedrijven geen zicht heeft op dienstbetrekkingen bij andere inhoudingsplichtigen en niet kan vaststellen of en voor welk bedrag de 30 regeling elders wordt toegepast • Er is verder geen directe koppeling tussen de hoogte van extraterritoriale kosten en het aantal uren dat men werkt Kosten voor huisvesting of een taalcursus nemen niet af bij een kleiner dan fulltime dienstverband Dat maakt rekening houden met een parttime factor voor een kostenvergoeding in de basis minder logisch • In dat kader en om uitvoeringstechnische redenen verdere afbakening en beperking leidt tot complexiteit lijkt het gewenst het maximum van € 64 800 per dienstverband toe te passen en niet per werknemer wordt dan niet herleid bij een parttime dienstverband De norm maar wel naar tijdsgelang herleid als een werknemer gedurende het kalenderjaar wel of niet meer als ingekomen werknemer wordt aangemerkt Ook wordt naar tijdsgelang herleid als de regeling niet het gehele jaar wordt toegepast Pagina 9 van 12 165 1233185 00028 bijvoorbeeld omdat deels wordt gekozen voor toepassing van de werkelijke ETK Dit wordt geillustreerd met een voorbeeld Een ingekomen werknemer start per 1 juli 2024 en kwalificeert de rest van het kalenderjaar voor toepassing van de 30 regeling De regeling wordt de gehele periode vanaf 1 juli 2024 toegepast De grondslag voor toepassing van de 30 regeling hiervan € bedraagt € 150 000 en de 30 vergoeding bedraagt maximaai 30 45 000 Omdat er sprake is van het siechts gedurende een dee van het kalenderjaar kwaliflceren als ingekomen werknemer wordt het maximaai in aanmerking te nemen van € 216 000 naar tijdsgelang herleid tot een maximumbedrag voor bedrag van 30 een half jaar De vergoeding wordt gemaximeerd op 6 x 65 3^ 260 van € 64 800 € 32 400 Door de aftopping op de WNT norm is een bedrag van € 12 600 € 45 000 € 32 400 met aan te merken als gericht vrijgesteld Voor gelieerde partijen wordt geregeld dat bij die partijen gezamenlijk het • maximum van € 64 800 geidt Het splitsen van dienstbetrekkingen bij geiieerde partijen om zo meerdere malen het maximum van € 64 800 toe te kunnen passen wordt op deze manier voorkomen Beslispunt 10 schijfgrens box 2 Bent u akkoord om de schijfgrens voor box 2 te stelien op € 67 000 en deze op de gebruikelijke wijze met de gebruikelijke inflatiecorrectie te indexeren In de Voorjaarsbesluitvorming is overeengekomen om per 2024 een voor inkomen uit tweeschijventarief voor box 2 in te voeren 26 voor het meerdere aanmerkelijk beiang tot € 67 000 en 29 5 Een onderbouwing voor deze schijfgrens is in de voorjaarsnota niet gegeven Waarschijnlijk is geprobeerd grofweg aan te sluiten bij de schijfgrens van box 1 2022 €69 398 De schijfgrens van het box l tarief wordt echter jaarlijks partieel ge fndexeerd in verband met de houdbaarheid van de financiering van de oudedagsvoorzieningen Deze partiele inflatiecorrectie is vreemd om toe te passen op het box 2 tarief omdat over het inkomen uit aanmerkelijk beiang geen premies worden geheven Voorstel is daarom om niet bij de schijfgrens van box 1 aan te sluiten maar per 2024 conform de Voorjaarsbesluitvorming de schijfgrens te stelien op € 67 000 en dit bedrag in volgende jaren te indexeren met de inflatiecorrectie tabelcorrectiefactor art 10 1 en art 10 2 IB Beslispunt 11 reparatie overgangsrecht scholingsaftrek Bent u akkoord met reparatie van het overgangsrecht voor de schoiingsaftrek in de Wet IB 2001 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2022 Met ingang van 1 januari 2022 is de regeiing voor de aftrek van • scholingsuitgaven afgeschaft Het overgangsrecht van artikel 10a 16 Wet IB 2001 dat al voor 1 januari 2022 goid en ziet op de situaties waarbij een studiebeurs definitief niet wordt omgezet in een gift blijft ook na de afschaffing van de aftrek van scholingsuitgaven van kracht Reden hiervoor is dat het mogelijk is dat gedurende de periode t m 2030 nog toegekende prestatiebeurzen definitief niet worden omgezet in een gift waardoor alsnog ^ Deze herleidingsystematiek ziet op artikel 25 Wet LB 1964 waarbij het aantal dagen per maand wordt gesteld op 65 3 Paglna 10 van 12 166 1233185 00028 recht bestaat op aftrek van scholingsuitgaven Het overgangsrecht loopt nog tot 1 januari 2031 • De aftrek van scholingsuitgaven was geregeid in afdeling 6 7 van de Wet IB 2001 en voorzag in een drempel van € 250 Bij de afschaffing van scholingsuitgaven is afdeling 6 7 van de Wet IB 2001 komen te vervallen Hierdoor is op basis van de huidige wettekst geen sprake meer van een drempel voor de scholingsuitgaven waar op grond van het eerder genoemde • overgangsrecht recht op is Dit is niet de bedoeling geweest Dit zou namelijk betekenen dat met afschaffing van de schotingsaftrek de aftrek in het overgangsrecht feiteiijk is verruimd t m 2021 werd nameiijk wei de drempel toegepast als de studiebeurs definitief niet wordt omgezet in een gift Ook uit de C • • wetsgeschiedenis en de raming blijkt niet dat voor de toepassing van het overgangsrecht het de bedoeling is dat de drempei is komen te vervallen per 1 januari 2022 De overgangsbepaling was al ingevoerd toen de aftrek scholingsuitgaven nog bestond invoering studievoorschot sociaal leenstelsel en werd in de bestaande systematiek ingepast met toepassing van de drempel Vervolgens is In het oorspronkelijke wetsvoorstel waarin zowel de aftrek uitgaven voor monumentenpanden als de scholingsuitgaven zouden vervallen de overgangsbepaling geschrapt omdat OCW met een alternatief voor deze groep zou komen Bij nota van wijziging zijn de wijzigingen die zagen op de scholingsuitgaven uit dat wetsvoorstel gehaald en is de afschaffing van de scholingsaftrek een eigen wetstraject gaan doorlopen Daarbij is de keuze gemaakt om voor de • overgangsgroep toch de scholingsaftrek in stand te houden Daarbij is waarschijnlijk niet onderkend dat met het behouden van deze aftrekmogelijkheid maar met het schrappen van de overige bepalingen voor scholingsuitgaven ook de bepaiing m b t de drempel niet meer zou worden toegepast Dit was ook niet zo beoogd • Bovendien wordt in artikei 10a 16 Wet IB 2001 verwezen naar art 6 28 Wet IB 2001 oud welke alleen de beperking van de scholingsuitgaven regelde Het is de vraag of er dan 2022 bestaat • • • uberhaupt een grondslag voor de aftrekbaarheid in omdat het overgangsrecht wettelijk niet goed is vormgegeven Het is daarom wenselijk om het overgangsrecht te repareren met terugwerkende kracht per 1 januari 2022 Doordat het gaat om een benadeling van belastingplichtigen is terugwerkende kracht echter juridisch kwetsbaar en daarmee een risico In de online aangiftevoorziening van de Belastingdienst en de commerciele aangiftesoftware van externe leveranciers wordt ook voor belastingjaar 2022 de drempel toegepast Deze software kan niet meer worden aangepast Dit betekent dat • • als reparatie pas per januari 2023 plaatsvindt er over belastingjaar 2022 ruim 30 000 belastingplichtigen zijn bij wie de drempel onterecht wordt toegepast Dit zou leiden tot grote druk op de uitvoering Door terugwerkende kracht wordt ook voorkomen dat er een ongeiijkheid bestaat tussen belastingplichtigen die in 2022 een aftrek hebben geen drempel en beiastingplichtigen de jaren ervoor en erna wei drempel Reparatie per 2023 zou tevens tot een derving van € 1 a 2 miljoen leiden doordat bij de raming destijds ook rekening is gehouden met een drempel Informatiepunt 2 parameters in augustusbesluitvorming Pagina 11 van 12 167 1233185 00028 • • r Voor de spreiding kwaliteit en uitvoerbaartieid van fiscale wetgeving is van belang dat de eventuele fiscale maatregeien die volgen uit de augustusbesluitvorming zoveel mogelijk beperkt blijven tot parameterwijzigingen Dit is vorig jaar brjvoorbeeld ook door uw ambtsvoorganger richting de Kamer benadrukt in de Kamerbrief betere werkwijze Belastingplan bijgevoegd net als in voorgaande jaren Wij adviseren u daarom om tijdens de augustusbesluitvorming te benadrukken dat eventuele fiscale maatregeien zoveel mogelijk beperkt zouden moeten blijven tot parameterwijzigingen Dit draagt bij aan de uitvoerbaarheid en inpasbaarheid van de desbetreffende maatregeien en is ook behuipzaam bij het afronden van de toetsen zelf Informatiepunt 3 oudedagsverplichting aanwenden voor een lijfrente Onlangs bent u geinformeerd over het voorstel om in het pakket Belastingplan 2023 een maatregel op te nemen waarmee wordt geregeld dat een oudedagsverplichting ODV kan worden aangewend ter verkrijging van een lijfrente meer dan vijf jaar na de AOW gerechtigde leeftijd Ter volledigheid noemen wij dit punt ook in deze nota Als u akkoord bent gegaan met het opnemen van deze maatregel dan zal dit worden verwerkt in het wetsvoorstel Belastingplan 2023 Deze maatregel heeft geen budgettaire consequenties Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden Niet van toepassing c Pagina 12 van 12 168 1233185 00028 w Ministerie van Financien Fiscate Zaken TER BESIISSING EN BESPREKING Directre Algemene Fiscale Politiek Voor de staatssecretaris van Financien Fiscaliteit en Belastingdienst Be~staatssecreWB”v¥nn ^Tnancien ToesTageff ^Dduane desirspunt 4 Persoonsgegevens nota Vierde beslisnota pakket Belastingpian 2023 Datum 8 juli 2022 Aanleiding Hierbij bieden wij u de vierde beslisnota pakket Beiasting 2023 aan Daarnaast worden de conceptwetteksten van het pakket Belastingpian 2023 voor zover zlj zijn afgerond met u gedeeid Hierbij geldt uiteraard dat de wetgeving nog op Notanummer 2022 0000166739 Bijiagen geen uitvoerbaarheid wordt getoetst Leeswijzer De nota is opgedeetd in twee onderdelen het proces en de inhoud van het pakket Belastingpian Hieronder vindt u de precieze indeling Daarbij wiilen wij aangeven dat alleen beslispunt 4 relevant is voor staatssecretaris TD Proces pakket Belastingpian 2023 • • • • Beslispunt m b t actieve openbaarmaking Beslispunt m b t ondertekening Ministerraadformulier in augustus Beslispunt m b t bellen vice president Raad van State voor aanvraag spoedadvies Bespreekpunt m b t opsteiien nader rapport en ondertekening pakket Beiastingpian 2023 • Informatiepunt m b t voortgang uitvoeringstoetsen Inhoud pakket Belastingpian 2023 • Beslispunt m b t maatregel ontheemde Oekrainers • • • • • • geen effect toeslagen gasthuishoudens ook relevant voor staatssecretaris TD Beslispunt m b t implementatie elementen CBAM verordening Beslispunten m b t het aftoppen van de 30 regeling tot norm Wet normering topinkomens WNT norm Beslispunt m b t schijfgrens box 2 Beslispunt m b t reparatie overgangsrecht scholingsaftrek Informatiepunt m b t parameters in augustusbesiuitvorming Informatiepunt m b t oudedagsverplichting aanwenden voor een lijfrente fiS ^ ^ Proces pakket Belastingpian 2023 Beslispunt 1 actieve openbaarmaking Wij adviseren u om alvast akkoord te gaan met het later openbaar maken van de nota s behorend bij het pakket Belastingpian 2023 Deze nota s worden dan op UA 7 niL Prinsjesdag bij de indiening van de wetgeving gepubliceerd Pagina 1 van 12 169 1233186 00029 • In het kader van actieve openbaarmaking worden de nota s door u gemaakte opmerkingen • met de daarop behorend bij het pakket Belastingplan 2023 bij de indiening daarvan op Prinsjesdag meegezonden Bij het pakket Belastingplan 2022 van vorig jaar zijn voor het eerst de bijbehorende nota s openbaar gemaakt Er zijn toen 82 nota s met in totaal 413 pagina s aan advisering gepubliceerd De ervaring leerde dat deze nota s in een toch al hectische periode gestructureerd en gelakt moeten worden Daarom proberen wij de diverse processtappen zoveel mogelijk te verminderen en vragen wij u nu alvast om uw akkoord dat wij deze nota s op Prinsjesdag openbaren Beslispunt 2 ondertekening Ministerraadformulier en ondertekening stukken spoedadvies pakket Belastingplan 2023 aanvraag Gaat u ermee akkoord dat de minister eind augustus de Ministerraadformulieren ondertekent voor de aanbieding van het pakket Belastingplan 2023 aan de Ministerraad MR en voor het vragen van spoedadvies aan de Raad van State J RvS Eind augustus wordt het pakket Belastingplan 2023 na afronding van de augustusbesluitvorming behandeld in de MR Dit betekent dat we uiterlijk 19 augustus een handtekening op het MR formulier nodig hebben Op 26 augustus na de nu geplande behandeling in de MR moeten vervolgens de wetsvoorstellen en brieven voor aanbieding aan het Kabinet van de Koning en Raad van State ondertekend worden Uw secretariaat heeft aangegeven dat u niet beschikbaar bent in deze periode — — iL Tot op heden is een elektronische handtekening niet mogelijk bij het ministerie van Financien ^ Voor de aanbieding van de stukken aan de MR op 19 augustus en de RvS op m 26 augustus stellen wij voor de minister in uw plaats te laten ondertekenen Als u akkoord bent zullen wij dit aan de minister voorleggen Beslispunt 3 vice president RvS bellen voor spoedadvies pakket Belastingplan 2023 y Wij adviseren u om voor uw afwezigheid tijdens het zomerreces de vice president van de RvS te bellen om aan te kondigen dat spoedadvies wordt gevraagd eind augustus Metis gebruikelijk bewindspersoon de vice en wordt ook erg op prijs gesteld o6 0 als de desbetreffende persoonlijk via een telefoongesprek spoedadvies vraagt aan president Hiervoor ontvangt u van ons van tevoren een belnota ^■4 Mod Pagina 2 van 12 170 1233186 00029 dertekening en bespreking nader rapport en definitieve Bespreekpunt stukken Belagtiffgplan 2023 voor indiening op Prinsjesdag 4^ jWlf begrTf^en dat u in de week voorafgaand aan Prinslesdag niet beschikbaar bent Dit betreft de week dat wij voor het pakket Belastingplan 2U2J net advies jvan de Raad van State ontvangen het nader rapport opstellen en het pakket jonder embargo met de Tweede Kamerleden delen Op 16 September worden alle pndertekende stukken aangeboden aan hef kabinet van de Koning Wij bespreken graag met u hoe wij hiermee om zullen gaan ■ L Informatiepunt 1 voortgang uitvoeringstoetsen Bij het opstellen van de uitvoeringstoetsen beginnen tijdpaden te knellen • Dit komt door meerdere oorzaken o o o Een deel van de wetgeving is op een later moment gereed omdat bijvoorbeeld nog poTItleke besluitvorming nodig is of evaluaties of rapporten nog niet zijn afgerond Er worden veeT compile toetsen uitgevoerd zoals die voor het herstel voor box 3 Ook is er veel samenhang tussen de toetsen Dit geldt met name voor de IH keten Naast de toetsen BP23 zijn en ook veel lopende toetsen voor andere wetsvoorstellen en ook relatief veel te toetsen amendementen Deze werkzaamheden stapelen bij medewerkers binnen de Belastingdienst die voor meerdere toetsen nodig zijn JenV de Raad van State en beide Kamers gebruiken de uitvoeringstoets ^ bij het beoordelen van de wetgeving Momenteel bestaat een risico dat niet alle uitvoeringstoetsen voor het Belastingplan 2023 tiidiq zijn afgerond Voor een dee| van die toetsen is met JenV afgesproken dat zij die iets later zullen ontvangen Beoogd wordt voor evrentuele andere uitvoeringstoetsen vergelijkbare afspraken te maken Mocht blijken dat uitvoeringstoetsen niet tijdig gereed zijn dan informeren wij u hier zo snel mogelijk over Inhoud pakket Belastingplan 2023 Beslispunt 4 Maatregei ’geen effect toesiagen gasthuishoudens ontheemde Oekrainers akkoord met het opnemen van de maatregei geen effect toesiagen gasthuishoudens ontheemde Oekrainers in het pakket Belastingplan Gaat u beiden TS 2023 • Wanneer ontheemden uit Oekraine zich inschrijven op hetzelfde BRP adres als het gasthuishouden worden zij in een aantal gevallen toeslagpartner van het gasthuishouden of als medebewoner gerekend voor de huurtoesiag Dit kan het gasthuishouden gaan merken in het recht op of hoogte van de toesiag Dit effect ioopt grofweg via twee routes o Als de ontheemde zich inschrijft op een adres waar een volwassene met minimaal een minderjarig kind woont van het gasthuishouden of van de ontheemde dan is er mogelijk sprake van een partnerschap Dit kan effect hebben op het recht op en hoogte van de kinderopvang toesiag KOT en zorgtoeslag en de hoogte van het kindgebonden budget door het meetellen van inkomen en verlies van de alleenstaande ouderkop Pagina 3 van 12 171 1233186 00029 o De hoogte van de huurtoeslag kan lager zijn omdat de ontheemde als medebewoner meetelt en daarmee ook eventueel inkomen mee gaat tellen • Het kabinet heeft in de verzamelbrief opvang Oekraine van 6 april 2022 aangegeven dat het niet wenselijk dat een gasthuishouden minder toeslag • • ontvangt wanneer het een ontheemde in huis opvangt Hiervoor dient de Algemene ivet inkomensafhankelijke regelingen Awir te worden gewijzigd Financien staat hiervoor aan de lat Ontheemde Oekrai ners worden uitgezonderd van het toeslagpartnerbegrip Om de uitzondering op het toeslagpartnerschap af te bakenen qua reikwijde van de doelgroep en in de tijd wordt aangesloten bij de doelgroep en duur van het Uitvoeringsbesluit^ van de Tijdelijke beschermingsrichtlijn van de Europese Raad^ Vooruitlopend past Toeslagen de toeslag bij wijzigingen in huishoudsamenstelling door het opvangen van ontheemden uit Oekraine niet aan • Bij het definitief vaststellen van de toeslagen na afloop van het jaar dus in 2023 moeten de toeslagen vastgesteld worden op basis van de gewijzigde situatie Om doorwerking te voorkomen is een wetsvoorstel dat voor 1 januari 2023 door beide Kamers wordt aangenomen daarmee op tijd Deze heeft terugwerkende kracht over het jaar 2022 • • wetsaanpassing Opname in het pakket Belastingplan 2023 van de maatregel geen effect toeslagen gasthuishoudens ontheemde Oekrainers is een geschikt wetstraject om op tijd te zijn voor het definitief toekennen van toeslagen volgend jaar De benodigde wetswijzigingen om ontheemde Oekrainers aanspraak te geven op kinderopvangtoeslag indusief uitbreiding naar alle ouders met een partner buiten EU en huurtoeslag worden door respectievelijk SZW en BZK opgepakt Beslispunt 5 opname implementatie elementen CBAM verordening in pakket Belastingplan 2023 Gaat u akkoord met het opnemen van de implementatie van elementen uit de CBAM verordening in het pakket Belastingplan 2023 voor de operationalisering van deze verordening met ingang van 1 januari 2023 De bevoegde autoriteit NEa moet worden aangewezen en de moet een sanctionerende bevoegdheid krijgen zogenoemde CBAM rapport te kunnen afdwingen om JL bevoegde autoriteit het aanleveren van het Kern van beslispunt 5 ^ • De verordening tot vaststelling van een mechanisme voor koolstofcorrectle de grens hierna verordening of CBAM treedt naar verwachting op 1 De verordening maakt deel uit van het Fit for 55 januari van de Commissie pakket Europese De verordening is nog niet vastgesteld maar vraagt bij inwerkingtreding wel operationalisering op twee punten De bevoegde autoriteit NEa moet worden aangewezen en de bevoegde autoriteit moet een sanctionerende bevoegdheid aan 2023 in werking • ‘ Uitvoeringsbesluit EU 2022 382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraine in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001 55 EG en tot Invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan PbEU 2022 L 71 Richtlijn 2001 S5 EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen PbEG 2001 L 212 12 Pagina 4 van 12 172 1233186 00029 • • krijgen om het aanleveren van het zogenoemde CBAM rapport te kunnen afdwingen Voor de operationalisering van CBAM is een wetswijziging nodig Ais de verordening met ingang van 1 januari 2023 van kracht wordt kan deze operationalisering het beste tijdig via het pakket Belastingpian 2023 worden gereaiiseerd Richting de Kamer is gecommuniceerd dat het kabinet zich in Europees verband inzet om de invoering van CBAM zo veel mogeiijkte versnellen in lijn met een aangenomen motie van het Kameriid Boucke hierover op 20 januari 2022 Anticiperen op inwerkingtreding van Ze verordening is daarmee verstandig Toelichting bij beslispunt 5 • CBAM maakt onderdeel uit van het Fit for 55 pakket ais een koolstofheffing aan de Europese buitengrens De CBAM vormgegeven heeft ais doel kooistoflekkage te voorkomen De Commissie heeft voorgesteld dat verordening start in 2023 met een overgangsperiode t m 2025 In 2026 treedt de CBAM daadwerkelijk in werking en zai er een koolstofheffing aan de grens gelden • Raad en EP zullen starten De triloogonderhandeiingen tussen Commissie onder het Tsjechjsch voorzitterschap De verordening zai naar verwachting pas in rioygfBtjei 2022 wuiden vasigesteia en net is iiieL zekee dat^ cgTergangsperiode van de verordening op 1 januari 2023 van kracht wojd t Dit hangt af van de vdortgang van de triloogonderhandeiingen waarbij de Commissie nog steeds inzet op inwerkingtreding per 1 januari 2023 Ook een groot aantal lidstaten is voorstander van snelie inwerkingtreding van de CBAM • Hoewel er onzekerheid is over het moment van inwerkingtreding iijkt het verstandig de wetgeving voor te bereiden die nodig is om uitvoerinq te geven aan de overgangsperiode van de verordening De wiiziqlnqen die a g v 1 januari 2023 worden voorzien impiementeren een overgangsperiode die loopt tot 1 januari 2026 Met ingang van 1 januari 2026 treden alle artikelen van de verordening injweddpg Voor de situatie na 1 januari 2026 zai nog aanvuiiende regeigeving moeten worden opgesteid Dit zai op een iater moment gebeuren Beslispunt 6 niet aftoppen vrijsteiiing werkelijke extraterritoriaie kosten ETK • Gaat u akkoord met het niet aftoppen van de gerichte vrijsteiiing voor werkelijke extraterritoriaie kosten In reactie op de derde beslispuntennota voor het pakket Beiastingplan 2023 heeft u bij het beslispunt om de werkelijke ETK niet 30 regeling overeenkomstig de af te toppen aangegeven in beginsei akkoord te zijn nadere informatie te willen ontvangen maar Daarbij heeft u gevraagd om de ETK regeiing met voorbeelden nader toe te iichten Een werkgever mag bepaaide extra kosten die een ingekomen werknemer maakt vanwege het tijdelijk werken en verblijven in Nederland vrij van ioonheffingen vergoeden de ETK ETK zijn bijvoorbeeld dubbele huisvesting reizen naar het land van herkomst en taalcursussen Er geldt een gerichte vrijsteiiing ais deze kosten met bonnen facturen worden onderbouwd Pagina S van 12 173 1233186 00029 • In plaats van het vergoeden van de werkelijke kosten kan gekozen worden de toepassing van het forfait van de 30 geiliustreerd met een voorbeeld voor regeling Dat wordt hieronder Voorbeeld 1 regeling is € 40 000^ verbiijf in Nederland zijn opjaarbasis €11 310 De grondslag voor toepassing van de 30 van De extra kosten € 950 voor het 2x per auto relzen naar en van het land van herkomst € 3 360 aan extra kosten vanwege een hoger prijspeil van de uitgaven voor levensonderhoud in het werkland ten opzichte van het iand van herkomst € 7 000 aan extra huisvestingskosten voor hour van een appartement in Nederland Op basis van de gerichte vrijsteiling voor werkelijke ETK mag de werkgever maximaal €11 310 onbelast vergoeden Bij toepassing van de huidige 30 van € 40 000 onbelast regeling zou de werkgever maximaal € 12 000 30 mogen vergoeden In dit geval is toepassing van de 30 regeling aantrekkelijker Bij aftopping van de 30 regeling mag de werkgever maximaal € 64 800 30 van € 216 000} onbelast vergoeden Dit heett voor deze werknemer geen gevolgen Voorbeeld 2 De grondslag voor toepassing van de 30 van regeling is € 300 000 De extra kosten verbiijf in Nederiand zijn € 85 000 € 20 000 voor het 2x met het gezin per vliegtuig reizen naar en van het iand van herkomst € 10 000 voor een taalcursus Nederiands voor het gezin € 55 000 aan extra huisvestingskosten voor huur van een woning In Nederland Op basis van de gerichte vrijsteiling voor werkelijke ETK mag de werkgever Bij toepassing van de huidige 30 van € 300 000 onbelast regeling zou de werkgever maximaal € 90 000 30 mogen vergoeden In dit geval is toepassing van de 30 regeiing aantrekkelijker maximaal € 85 000 onbelast vergoeden Door de aftopping van de 30 64 800 30 van € 216 000 regeling mag de werkgever echter maximaal € onbelast vergoeden aantrekkelijker om de werkelijke ETK te vergoeden • Daardoor is het in deze situatie € 85 000 Ook met een beschikking 30 om in plaats van de 30 regeling blijft het per loontijdvak mogelijk regellng te klezen voor het vergoeden van werkelijke ETK • • Bij de raming van de aftopping van de 30 regeling opbrengst € 86 miljoen is ervan uitgegaan dat de ETK niet wordt afgetopt en daarom sprake zal zijn van beperkte weglek omdat zonder maximum de werkelijke ETK kan worden vergoed Door de ETK regeling niet af te toppen kan men de financieel meest voordelige optie klezen Dat kan binnen de huidige regeling echter ook al door het toepassen van de ETK in tijdvakken waarin hoge werkelijke kosten worden forfait Het toepassen van de gemaakt en in overige tijdvakken het 30 ^ Dit betreft het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking ter zake van het verbiijf buiten het lard van herkomst dat is genoten tijdens de iooptijd van de bewijsregei en waarover met toepassing van de arcikelen 20a 20b 26 en 26b van de Wet op de loonbelasting 196d wordt geheven voor zover de ingekomen of uitgezonden werknemer ter zake geen recht heeft op voorkoming van dubbele belasting vermeerderd met de vergoeding voor ETK Pagina 6 van 12 174 1233186 00029 30 regeling is echter veelal aantrekkelijker voor de inhoudingsplichtige en met minder administratieve lasten BesMspunt 7 uitwerking overgangsrecht bij aftoppen 30 regeling Gaat u akkoord met de volgende uitwerking van het overgangsrecht voor het aftoppen van de 30 regeling iAfh 4 Het overgangsrecht geldt voor ingekomen werknemers waarbij de 30 regeling uiterlijk op 31 december 2022 is toegepast Voor ingekomen werknemers die vanaf 1 januari 2023 onder de 30 regeling gaan vallen is het op voorhand bekend dat vanaf 1 januari 2024 aftopping aan de orde is Werknemers die naar Nederland komen om te werken kunnen maximaal 30 van hun loon onbelast ontvangen 2024 nog maximaal een bedrag Op basis van de Voorjaarsnota kan per van 30 van € 216 000 WNT norm 2022 € 64 800 gericht worden vrijgesteld ■ Naar verwachting worden ca 3 800 gevallen op een totaal van ruinM67 000 Deze ingekomen werknemers geraakt door de maatregel ongeve^£5 cijfers zijn gebaseerd op het gebruik van de regeling in 2021 De maatregel gaat in per~2024 en er geldt een overgangsregeling van twee jaar In de raming is uitgegaan van het per 2026 voor alle gevallen toepassen va Tde aftopping De overgangsregeling kan zo worden vormgegeven dat voor ingekomen 5°^ werknemers bij wie de 30 toegepast wordt P6 regeling uiterlijk 31 december 2022 wordt te regelen dat de aftopping van de 30 regeling van toepassing {^ 502^ Dit voorkomt dat ingekomen werknemers die bij aanvang van toepassing van de 30 regeling nog nietlof nog niet nget zekerheid konden weten dat de maatregel zou worden ingevoerd direct worden geconfronteerd met de gevolgen van de aftopping Zij hebben tot 1 januari 2026 de tijd zich hierop voor te bereiden Voor ingekomen werknemers die vanaf 1 januari 2023 toetreden tot de 30 regeling is al op voorhand duidelijk dat met ingang van 1 januari 2024 Het lijkt niet nodig deze groep onder het overgangsrecht te laten vallen Zij worden tijdens toepassing van de 30 regeling niet verrast door de aftopping Bovendien wordt hiermee voorkomen dat partijen actief kunnen sturen op het uitstellen van de aftopping door bijvoorbeeld eerder naar Nederland te komen Een ingekomen werknemer start in plaats van per 1 januari 2024 een dag eerder en valt in plaats van direct dan pas per 2026 onder de aftopping Gaat u akkoord met deze afbakening van de groep die gebruik kan maken van het overgangsrecht Zo nee naar welke afbakening gaat uw voorkeur dan uit En in welke mate wilt u daarbij dan rekening houden met genoemd anticipatie effect Wij willen dit eventueel graag met u bespreken aftopping aan de orde kan zijn BesMspunt 8 duur overgangsrecht bij aftoppen 30 Gaat u ermee J 7 £Z^ regeling akkoord dat het overgangsrecht voor het aftoppen van de 30 regeling geldt voor een periode van twee jaar waardoor de aftopping voor de hiervoor genoemde groep voor het eerst toepassing vindt per 2026 variant overgangsrecht 2 J Pagina 7 van 12 175 1233186 00029 In reactie op de derde beslisnota voor het pakket Belastingpian 2023 heeft u bij het beslispunt uitwerking overgangsregeling aangegeven nog niet akkoord u heeft aangegeven dat het overgangsrecht zorgvuldig meet worden uitgewerkt met het oog op rechtszekerheid te zijn De maximale looptijd van een beschikking 30 regeling is vijf jaar Door de overgangstermijn te beperken tot twee jaar kan er discusste ontstaan of bestaande wet en regeling wei voldoende wordt geeerbiedigd Per 1 januari 2019 is de looptijd van een 30 beschikking verkort van acht naar vijf jaar Daarbij is een overgangstermijn van twee jaar gehanteerd Deze verkorting in looptijd betrof een grotere groep en kende een groter belang Er is geen enkele onderbouwing of rechtvaardiging om bij deze maatregel ruimer tegemoet te komen dan bij voorgaande maatregel wat ook gevolgen kan hebben voor lopende procedures Eeh rulmere overgangstermijn zai de vraag opfoep¥n waarom bij de eerdere verkorting van de looptijd niet ook voor een lanqere termijn is qekozen Een overgangstermijn van twee jaar voor bestaande gevallen geeft voldoende tijd om reken^ng te houden met de aftopping en dit zou voldoende rechtszekerheid moeten bieden Het gaat immers om een maatregel in de toekomst waar men vooraf rekening mee kan houden en waarvoor een ruime voorbereidingstijd gegeven wordt Wij adviseren dan ook aan de in de Voorjaarsnota opgenomen termijn van Mocht u toch een ruimere overgangsbepaling wenselijk vinden is hierna weergegeven wat de budgettaire gevolgen zijn van diverse overgangsregelingen Daarbij merken wij op dat overgangsrecht 2 de twee jaar vast te houden door ons geadviseerde variant betreft Er lopen momenteel riog procedures over de overgangstermijn zoals die is getroffen bij de verkorting van de looptijd per 1 januari 2019 Dergelijke procedures zijn ook te verwachten bij de hier voorgestelde overgangsregeling De uitvoeringslasten zouden beperkter zijn bij een volledig eerbiedigende working waarbij de aftopping gedurende de looptijd van maximaal vijf jaar dit komt in felte n eer op overgangsrecht tot en fnet 31 december 2027 achterwege zou blijven \ Overgangsrecht 1 beschikking voor 1 jan 2024 aftoppen per 1 jan 2026 beschikking vanaf 1 jan 2024 aftoppen bij invoering maatregel 1 jan 2024 overgangsrecht 2 beschikking voor 1 jan 2023 aftoppen per 1 jan 2026 beschikking in 2023 aftoppen bij invoering maatregel 1 jan 2024 beschikking vanaf 1 jan 2024 aftoppen bij invoering maatregel 1 jan 2024 overgangsrecht 3 beschikking voor 1 jan 2023 beschikking vanaf 1 jan 2023 geheel niet aftoppen volledige looptijd beschikking aftoppen bij invoering maatregel 1 jan 2024 Opbrengst In miljoenen euro s 2023 2024 2025 2026 2027 2028 “ Het ging daarbij om de gehele groep werknemers met een 30 beschikking waarbij het beiang zag op het geheel nog wel of geheel niet meer kunnen toepassen van de 30 regeling Pagina 8 van 12 176 1233186 00029 overgangsrecht 1 0 li ilS 86 86 86 overgangsrecht 2 0 26 43 86 86 86 overgangsrecht 3 0 26 43 fi 86 • Ten aanzien van overgangsrecht 1 en 3 merken wij op dat de opbrengst niet toereikend is voor dekking van de maatregelen herstel box 3 samen met de opbrengst uit andere maatregelen Deze opbrengst is daar wel voor bedoeld Dat betekent dat elders budgettaire dekking moet worden gezocht Beslispunt 9 toepassing aftopping 30 regeling per dienstbetrekking en niet per werknemer Gaat u ermee akkoord dat de aftopping wordt toegepast per dienstbetrekking en niet per werknemer zou Er vindt dan geen herleiding plaats bij parttime werken Er dan wel een regaling worden getroffen om stapeling bij gelieerde partijen te voorkomen De aftoppingsmaatregel uit de Voorjaarsnota lijkt uitte gaan van de wens het maximaal binnen de 30 regeling onbelast te vergoeden bedrag af te toppen per ingekomen werknemer en njet per dicnstvorband Op jaorbasis zoix d^ri 64 800 onbelast vergoed mogen wordeny per werknemer niet meer dari^ Op basis van dit uitgangspunt is eerder voorgesteld om de norm naar tijdsgelang te herleiden als een werknemer gedurende het kalenderjaar wel of niet meer als ingekomen werknemer wordt aangemerkt Ook is voorgesteld de norm te herleiden bij een parttime dienstverband Het herleiden bij parttime dienstverband zou ertoe moeten leiden dat als regeling wordt toegepast in totaal toch maximaal € 64 800 in aanmerking wordt genomen 20 uur werken bij 2 werkgevers bij een 40 urige werkweek leidt dan per werkgever tot maximaal € 32 400 Ook zou deze herleiding moeten voorkomen dat men bij gelieerde partijen dienstbetrekkingen gaat opsplitsen om zo meerdere malen het maximum van voor een I een werknemer bij meerdere werkgevers de 30 € 64 800 toe te kunnen passen Het herleiden van de norm bij een parttime dienstverband kan echter tot problemen leiden als geen vast overeengekomen arbeidsduur geldt zoals bij bijvoorbeeld commissarissen of organisaties waarbij geen duidelijke werkweeknorm geldt Aanvullend geldt dat een inhoudingsplichtige behalve bij gelieerde bedrijven geen zicht heeft op dienstbetrekkingen bij andere inhoudingsplichtigen en niet kan vaststellen of en voor welk bedrag de 30 regeling elders wordt toegepast Er is verder geen directe koppeling tussen de hoogte van extraterritoriale kosten en het aantal uren dat men werkt Kosten voor huisvesting of een taalcursus nemen niet af bij een kleiner dan fulltime dienstverband Dat maakt rekening houden met een parttime factor voor een kostenvergoeding in de basis minder logisch In dat kader en om uitvoeringstechnische redenen beperking leidt tot complexiteit ~ verdere afbakening en lijkt het gewenst het maximum van € 64 800 per dienstverband toe te passen en niet per werknemer De norm wordt dan niet herleid bij een parttime dienstverband maar wel naar tijdsgelang herlejd als een werknemer geduremj e het kalenderjaar wel of niet meer als ingekomen werknemer wordt aangemerkt Ook wordt naar tijdsgelang herleid als de regeling niet het gehele jaar wordt toegepast Pagina 9 van 12 177 1233186 00029 bijvoorbeeld omdat deels wordt gekozen voor toepassing van de werkelijke ETK Dit wordt geillustreerd met een voorbeeld Een ingekomen werknemer start per 1 juli 2024 en kwatificeert de rest van het kalenderjaar voor toepassing van de 30 regeling De regaling wordt de gehele periode vanaf 1 juH 2024 toegepast De grondslag voor toepassing van de^ regeiing hiervan C bedraagt € 150 000 en de 30 vergoeding bedraagt maximaa 30 45 000 Omdat er sprake is van bet slechts gedurende een dee van het kalenderjaar kwalificeren a s ingekomen werknemer wordt het maximaat in aanmerking te nemen van € 216 000 naar tijdsgelang herleid tot een maximumbedraa voor bedrag van 30 een half Jaar De vergoeding wordt gemaximeerd op 6 x 65 3^ 260 van € 64 800 € 32 400 Door de aftopping op de WNT^norm is een bedrag van € 12 600 € 45 000 € 32 400 niet aan te merken als gericht vrijgestetd Voor gelieerde partijen wordt geregeld dat bij die partijen gezamenlijk het • maximum van € 64 800 geidt Het spiitsen van dienstbetrekkingen bij gelieerde partijen om zo meerdere malen het maximum van € 64 800 toe te kunnen passen wordt op deze manier voorkomen Beslispunt 10 schijfgrens box 2 Bent u akkoord om de schijfgrens voor box 2 te steilen op € 67 000 en deze op de gebruikelijke wijze met de gebruikelijke infiatiecorrectie te indexeren In de Voorjaarsbesluitvorming is overeengekomen om per 2024 een voor inkomen uit tweeschijventarief voor box 2 in te voeren 26 • aanmerkelijk belang tot € 67 000 en 29 5 voor het meerdere Een onderbouwing voor deze schijfgrens is in de voorjaarsnota niet gegeven • Waarschijnlijk is geprobeerd grofweg box 1 2022 aan te sluiten bij de schijfgrens van €69 398 De schijfgrens van het box 1 tarief wordt echter jaarlijks partieel geindexeerd • in verband met de houdbaarheid van de financiering van de oudedagsvoorzieningen Deze partible infiatiecorrectie is vreemd om toe te passen op het box 2 tarief omdat over het inkomen uit aanmerkelijk belang geen premies worden geheven Voorstel Is daarom om niet bij de schijfgrens van box 1 aan te sluiten • maar per 2024 conform de Voorjaarsbesluitvorming de schijfgrens te steilen op € 67 000 en dit bedrag in volgende jaren te indexeren met de infiatiecorrectie tabelcoTTSttiefactor art 10 1 en art 10 2 IB Beslispunt 11 reparatie overgangsrecht scholingsaftrek Bent u akkoord met reparatie van het overgangsrecht voor de scholingsaftrek in de Wet IB 2001 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2022 ■U Met ingang van 1 januari 2022 is de regeling voor de aftrek van scholingsuitgaven afgeschaft Het overgangsrecht van artikel 10a 16 Wet IB 2001 dat al voor 1 januari 2022 gold en ziet op de situaties waarbij een studiebeurs definitief niet wordt omgezet in een gift blijft ook na de afschaffing van de aftrek van scholingsuitgaven vajT_kracht Reden hiervoor is dat het mogelijk is dat gedurende de periode t m 2030 nog toegekende prestatiebeurzen definitief njet worden omgezet in een gift waardoor aisnog • Deze tierleidingsystematiek ziet op artikel 25 Wet LB 1964 waarbij het aarital dagen per maand wordt gesteld op 65 3 Pagina 10 van 12 178 1233186 00029 recht bestaat op aftrek van scholingsuitgaven Het overgangsrecht loopt nog tot 1 ianuari 2031 • De aftrek van scholingsuitgaven was geregeid in afdeiing 6 7 van de Wet IB 2001 en voorzag in een drempel van € 250 Bij de afschaffing van schoiingsuitgaven is afdeiing 6 7 van de Wet IB 2001 komen te vervallen Hierdoor is op basis van de huidige wettekst geen sprake meer van een • drempel voor de scholingsuitgaven waar op grond van het eerder genoemde overgangsrecht recht dp is Dit is niet de bedoeling geweest Dit zou namelijk betekenen dat met afschaffing van de schoNngsaftrek de aftrek in het overgangsrecht feitelijk is verruimd t m 2021 werd namelijk wel de drempel toegepast als de studiebeurs definitief niet wordt omgezet in een gift Ook uit de wetsqeschiede rii^en de raming blijkt niet dat voor de toepassing van het • overgangsrecht het de bedoeling is dat de drempel is komen te vervallen per 1 januari 2022 De overgangsbepaling was al ingevoerd toen de aftrek scholingsuitgaven nog invoering studievoorschot sociaal leenstelseiyin werd in de met toepassing van de drempel Vervolgens is in het oorsproTTitSTnke wetsvoorstel waarin zowel de aftrek uitgaven voor bestond bestaande systematiek ingepast monumentenoanden als de scholingsuitgaven zouden vervallen de overgangsbepaling geschrapt omdat OCW met een alternatief voor deze groep • zoujcomen Bij nota van wijziging zijn de wijzigingen die zagen op de schoiingsuitgaven uit dat wetsvoorstel g_ehaald enls de afschaffing van de scholingsaftrek een eigen wetstraject gaan doorlopen Daarbij is de keuze gemaakt om voor de overgangsgroep toch de scholingsaftrek in stand ti~houden Daarbij is waarschijnlijk niet onderkend dat met~het behouden van deze aftrekmogelijkheid maar met het schrappen van de overige bepalingen voor scholingsuitgaj^ ook de bepaUaa_[]mb t toegepast • twas ook niet zo faeoog^ de drempel niet meer zou worden Bovendien wordt in artikel lUa 16 Wet IB 2001 verwezen naar art IB 2001 6 28 Wet welke alteen de beperking van de scholingsuitgaven regelde oud Hetls de vraag of er dan uberhaupt een grondslag voor de aftrekbaarheid in 0 2022 bestaat orndat het overgangsrecht wettelijk niet goed is vormgegeven • Het is daarom wenselijk om het overgangsrecht te repareren met teruawerkende kracht per 1 ianuari 2022 • • Doordat het ga^t om een benadeling van belastingplichtigen is terugwerkende kracht echter juridisch kwetsbaar in daarmee een risico In de online aangiftevoorziening van de Belastingdienst en de commerciele aangiftesoftware van externe leveranciers wordt ook voor belastingjaar 2022 de drem peTtoegepast betekent dat Deze software kan niet meer worden aangepast januari 2023 plaatsvindt^ er over ro OOO ^astinaplichtinrn zijn hij wi als reoaratie Jsetastmgjaar^iTTLni onterecht wordt n Dit ler pel toegepast Dit zou leiden tot grote druk op de uitvoering wordt ook voorkomen dat er een ongelijkheid belastingplichtigen die in 2022 een aftrek hebben geen drempel en belastingplichtigen de jaren ervoor en erna wel drempel Reparatie per 2023 zou tevens tot een derving van € 1 a 2 miljoen leiden doordat bij de raming destijds ook rekening is gehouden met een drempel bestaat tussen • Informatiepunt 2 parameters in augustusbesluitvorming Pagina 11 van 12 179 1233186 00029 • kwaliteit en uitvoerbaarheid van fiscale wetgeving is van belang dat de eventuele fiscale maatregelen die volgen uit de Voor de spreiding augustusbesluitvorming zoveel mogelijk beperkt blijven tot parameterwijzigingen Dit is vorig jaar bijvoorbeeld ook doorjiiii ambtsynoroanaer richtino de Kamer henadrukt kude Ka • ^ — lerbrief betere werkwijze Belastingplan bijgevoegd net als in voorgaande jan Wij adviseren u daarom om tijderts^e^ te benadrukken dat eventtj^e fiscale maatre^len augustusbesluitvorming zoveel mogelijk beperkt zouden moeten blijveiYrot parameterwijzigingen Di draagt bij aan de uitvoerbaarheid en inpasbaarKeid van de desbetreffeode^ in de fa zelf maatregelen en is ook behuipzaam bij het afron As Informatiepunt 3 oudedagsverplichting aanwenden voor een lijfrente Onlangs bent u geinformeerd over het voorstel om in het pakket Belastingplan 2023 een maatregel op te nemen waarmee wordt geregeld dat een oudedagsverplichting ODV kan worden aangewend ter verkrijgtng van een lijfrente meer dan vijf jaar na de AOW gerechtigde leeftijd Ter volledigheid noemen wij dit punt ook in deze nota Als u akkoord bent gegaan met het opnemen van deze maatreg eT dan zal dit worden verwerkt in het wetsvoorstel Belastingplan 2023 Deze maatregel heeft geen budgettiire consequenties Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden Niet van toepassing Pagina 12 van 12 180 1233186 00029 Ministerie van Financien DIrectle Algemene TER INFORMATIE Fiscale Politick Aan de staatssecretaris van Financien de staatssecretaris van Financien Fiscaiiteit en Belastingdienst Toesiagen en Douane Persoonsgegevens nota Conceptteksten pakket Belastingpian 2023 i V Datum 29 Juni 2022 Notanummer Aanleiding 2022 0000179414 Momenteel wordt hard gewerkt aan de wetteksten memories van toeiichting en uitvoeringstoetsen van het pakket Beiastingplan 2023 Wij informeren u BiJIagen voor het zomerreces begint graag over de huidige stand van zaken door middel van het voorleggen van de conceptteksten Daarnaast geven wij antwoorden op de vragen die u beiden 1 Beiastingplan 2023 2 Wetsvoorstel mininnufn C02 3 prijs Industrie CSAM bij de vierde besiisnota heeft gesteld Kernpunten U kunt kennisnemen van de concept wet teksten • relevant zijn • Hoewel aiie teksten zijn de wettekst en de artikelsgewijze toeiichting voorai de juridische en technische uitwerking van de maatregei U zou daarom kunnen overwegen alleen de algemeen delen van de memorie van toeiichting door te nemen Tevens zijn de uitvoeringstoetsen die ai af zijn meegestuurd en de nu Ingevulde kaders ten aanzien van artikel 3 1 van de Comptabiliteitswet dit artikel ziet op de doeltreffendheid en doelmatigheid van de aangekondigde maatregelen BlVoor u stasTD zijn met name de wijzigingen in de Awir reievant Deze vindt Hu op pagina 28 t m 32 van het aigemeen deel de memorie van toeiichting Daarnaast worden de wijzigingen in de Wet op de accijns uitgevoerd door de H Douane Deze wijzigingen treft u aan op pagina 25 en 26 van het aigemeen II deei van de memorie van toeiichting ^ ^ y De teksten zijn nog werk in uitvoering Ais u opmerkingen suggesties en wensen heeft bij de teksten dan ontvangen wij deze uiteraard graag II • Toeiichting We zijn behooriijk ver gevorderd met het samenstelien van het pakket Beiastingpian 2023 De wetgeving voor een aantal maatregeien ontbreekt nog Deze maatregeien met daarachterde reden waarom de teksten nog nitt heiemaal gereed zijn treft u hieronder in de tabel aan \ • ^ Onderwerp Vrijsteiiing bpm bestelauto naar 0 V Reden in Moet nog poiitieke besluitvorming 2026 plaatsvin^eri Leegwaarderatio Zit wel in het voorstel C | maar moet nog aangepast worden naar aanleiding van de poiitieke besluitvorming i 0^1 ao Pagina 1 van 3 181 1390001 00030 Besluit fs recent genomen Aanpassen overgangsregeling afschaffing scholingsaftrek IB wetgeving en aan toelichting wordt geweH^ Afschaffen fiscale oudedagsreserve Algemeen deel van de toelichting treft de wettekst wordt op dit u aan moment getoetst door onze kwaliteitsborgers Nog niet meest recente versie Afschaffen schenkingsvrijstelling eigen [ ^ning • Naast de wetteksten en memories van toelichting treft u 6 uitvoeringstoetsen aan De uitvoeringstoetsen worden opgesteld op basis van de concept wetteksten daarom volgen de uitvoeringstoetsen in de tijd dus later Beantwoording vragen uit vierde beslisnota pakket Belastingplan 2023 Vraag 1 stas FB • U vraagt bij het beslispunt voor de reparatie van het overgangsrecht voor de • scholingsaftrek pagina 11 van de bijgevoegde nota voor de zekerheid dat reparatie met terugwerkende kracht tot 1 januari 2022 toch goed uit te leggen is Dat is inderdaad het geval In de memorie van toelichting zal ook worden toegelicht waarom de reparatie met terugwerkende kracht noodzakelijk en verklaarbaar is In het algemeen geldt wel dat wetgeving met terugwerkende kracht die eventuele nadelen voor burgers of bedrijven heeft zoveei mogelijk voorkomen moet worden c Vraag 2 stas FB • U vraagt bij hetzelfde beslispunt ook pagina 11 van bijgevoegde nota of het klopt dat als de reparatie per 2023 plaatsvindt er over het belastingjaar 2022 ruim 30 000 belastingplichtigen zijn bij wie de drempel onterecht wordt toegepast • Bij een nadere blik blijkt dat de formulering tegen de 30 000 belastingplichtigen meer op zijn plaats was geweest Het aantal van 30 000 klopt voor het belastingjaar 2020 Voor het belastingjaar 2021 zijn er momenteel 26 000 gevallen maar zijn nog niet alle aangiften binnen Voor 2022 daalt het aantal naar verwachting licht Dat betekent dat de verwachting wel is dat het aantal voor het belastingjaar 2022 tegen de 30 000 aan zit Vraag 3 stas Tl ■r—b vraagrbij het beslispunt voor de maatregel geen effect toeslagen gasthuishoudens ontheemde OekraTners hoe het zit met het traject voor de kinderopvangtoeslag voor mensen met een partner buiten de EU SZW neemt het voortouw om in hun Wet op de kinderopvang wettelijk te verankeren dat mensen met een partner buiten de EU kunnen ontvangen kinderopvangtoeslag Dit wetstraject staat los van het pakket Belastingplan 2023 • De verwachting is dat het wetsvoorstel van SZW op 19 augustus in de MR besproken wordt en vervolgens spoedadvies aangevra^d wordt bij de RaBd State Dit tijdpad zou betekenen dat het wetsvoorstel vrij viot in het najaar ingediend wordt De data van de parlementaire behandeling zijn nog van niet bekend Pagina 2 van 3 182 1390001 00030 In een andere nota wordt u nog geinfornneerd over dit wetsvoorstel en za om uw akkoord worden gevraagd over de medeondertekening van dit wetsvoorstel c Pagina 3 van 3 183 1390001 00030 s V Ministerie van Financien Concerndirectie TER BESLISSING Uitvoerings en Handhavingsbeleid Aan Staatssecretaris Financien Fiscaliteit en Belastingdienst Persoonsgegevens nota Datum Stand van zaken en invulling toezegging 5 juti 2022 Invoeringstoetsen Belastingplanpakket 2022 Notanummer 2022 0000181616 Bijiagen Nota 2022 0000124313 Overzicht oncferwerpen BPP2 Aanleiding In een voorgaande nota 2022 0000124813 zie bijiage is u toegezegd dat u voor de zomer nader gemfornneerd zou worden over de aanpak van het project invoeringstoets bij de Belastingdienst In deze nota informeren wij u over de aanpak voor het jaar 2022 en de stand van zaken Tijdens de behandeling van het Belastingplanpakket 2022 BPP2022 is toegezegd om op enkele onderwerpen uit het BPP2022 begin 2023 invoeringstoetsen aan de Tweede Kamer aan te bieden Daarom leggen wij u ter instemming de onderwerpselectie voor Beslispunten • Bent u akkoord met de onderwerpse[ectie als invulling van de toezegging uit de parlementaire behandeling van het BPP2022 • Bent u akkoord met het informeren van de Tweede Kamer bij de aanbiedinq van het Belastingplanpakket 2023 over deze selectie en over het moment Over de verwachte waarop de toetsen kunnen worden aangeboden termijn van opievering wordt u eind augustus ge fnformeerd Toelichting Aanpak invoeringstoetsen Belastingdienst • De Belastingdienst werkt binnen de uitgangspunten die het ministerie van Justitie Veiligheid J V als coordinerend departement voor de invoeringstoets heeft opgesteld Tot 2023 wordt volgens een lerende aanpak de invoeringstoets ontwikkeid Onderwerpselectie invoeringstoetsen BP2022 Aan Tweede Kamerlid Omtzigt is toegezegd voor enkele onderwerpen uit het BP2022 begin 2023 invoeringstoetsen aan te bieden aan de Tweede • Kamer • Om tot een onderwerpselectie te komen heeft de Belastingdienst in afstemming met DGFZ wets wijzigingen geselecteerd die zowel burgers als burgers en bedrijve^raken en waarbij risico s blijken uit de uitvoeringstoets of de doenvermogenscan • Flet betreft de volgende onderwerpen ^9 Verhoging vrije ruimte werkkostenregeling l v m de steunpakketten vanwege COVID 19 Pagina 1 van 3 184 1532295 00031 • ■ • • • • • Verduidelijking dat ^BPM is bedoeld voor motorrijtuigen die van de weg gebruik maken Gerichte vrijsteiiing thuiswerkkosten Wijzigingen eigenwoningregeling bij gezameniijke aankoop en financiering va~n een eigen woning door fiscaie partners en bij overiijden van een van de partners Uitzondering fiscaal partnerbegrip voor toepassing inkomensafhankeiijke combinatiekorting Histohsch tarief BPM In de bijiage staat een overzicht met per maatregei de doelgroep en gesignaieerde risico s vooraf Wij adviseren u in te stemmen met deze seiectie Tijdpad van opleveren invoeringstoetsen BP20ZZ Na de toezegging om begin 2023 invoeringstoetsen aan de Tweede Kamer op te leveren over onderwerpen uit bet BP2022 heeft J V aan de Tweede Kamer gemeid dat een invoeringstoets niet aitijd een jaar na • • • inwerkingtreding mogelijk is Dit kan ook het gevat zijn voor onderwerpen in de fiscaliteit Er wordt deze zomer onderzocht wanneer per onderwerp voldoende informatie voor een invoeringstoets beschikbaar is U wordt eind augustus gei nformeerd wanneer een invoeringstoets op de verschillende geselecteerde onderwerpen op zijn vroegst mogelijk is zodat u de Kamer hierover kunt informeren InvulHng oefenfase door de Belastingdienst 2022 In 2022 wordt geoefend om in 2023 tot implementatie over te gaan In 2022 worden twee van de vier pilotonderwerpen uit 2021 afgerond met een oefen invoeringstoets aftrekposten naar laag tarief en btw id De andere twee pilotonderwerpen kunnen niet inhoudelijk worden afgerond^ De lessen daaruit worden meegenomen in de lerende aanpak In 2022 worden 4 oefen invoeringstoetsen uitgevoerd op deze onderwerpen 1 Geleidelijk afschaffen wet Hillen 2 Verlaagd Etw tarief voor elektronische uitgaven 3 Verruiming gerichte vrijsteiiing scholingskosten 4 Een gecombineerde invoeringstoets op de wetswijzigingen differentiatie overdrachtsbelasting voor starters en woningwaardegrens bij startersvrijstelling Er wordt eirTd‘2022 eeil fJCflfolio onderzoeks en wervingsmethoden opgeleverd om indien nodig actief signalen op te halen en beter te kunnen • • duiden Er wordt een afwegingskader opgeleverd voor seiectie van onderwerpen waarop een invoeringstoets wordt uitgevoerd Daarbij wordt ook ingeschat hoeveel invoeringstoetsen de Belastingdienst maximaal kan gaan uitvoeren Doel is dat het afwegingskader bijdraagt aan een doelmatige seiectie en flexibiliteit om op signalen te kunnen reageren gegeven de beschikbare capacitelt ^ Tijdens de besprekingen daarvan bleek de wijziging te ver terug in de tijd om daarop te reflecteren en betrouwbare onderzoeksresultaten op te leveren Er was bijv te weinig informatie beschikbaar en een vpb regeiing was aiweer teruggedraaid Pagina 2 van 3 185 1532295 00031 V • De afbakenlng tussen de invoeringstoets en het onderzoek bij de beleidsevaluatie wordt geexpliciteerd Communicatie Wij adviseren u de Tweede Kamer bij aanbieding van het Belastingplanpakket 2023 te informeren over de onderwerpselectie voor invoeringstoetsen BP2022 en de verwachte termijn van oplevering Over de verwachte termijn van opievering wordt u eind augustus geinformeerd Politiek bestuurlijke context Er is Kamerbreed belangstelling voor invoeringstoetsen Vorig jaar is specifiek Wij verwachten aandacht voor het onderwerp in de behandeiing van het Belastingplan door de fractie Omtzigt gevraagd om invoeringstoetsen voor het BPP 2022 2023 Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden Niet van toepassing Pagina 3 van 3 186 1532295 00031 1 w Ministerie van Financien Directoraat Generaa[ TER BESLISSING voor Fiscale Zaken Aan Directie Directe de staatssecretaris van Financien Fiscalitelt en Belastingdienst Belastingen Toeslagen Persoonsgegevens nota Brief aan Kamer over leegwaarderatio Datum 6 juli 2022 Notanummer 2022 0000185990 Bijiagen 5 Aanleiding In het coalitieakkoord is afgesproken om de leegwaarderatio af te schaffen Wij hebben u echter geadviseerd om de leegwaarderatio te handhaven met actuele percentages conform de uitkomsten van het SEO onderzoek zie bijiage U bent akkoord gegaan met dit advies In de bijiagen treft u de nota s aan waarop u heeft besloten advies Op 5 juli jl is ook de politieke vierhoek akkoord gegaan met dit In de bijiagen treft u ook de brief aan conform de besluiten die u na akkoord van de MR van 8 juli aan de Kamer kunt sturen Beslispunt Wij adviseren u nadat de MR akkoord is gegaan met het advies om de leegwaarderatio te handhaven met actuele percentages conform de uitkomsten van het SEO onderzoek om bijgevoegde brief aan de Kamer te ondertekenen Communicatie Woordvoering zal hierbij toelichten dat met deze opiossing hetzeifde wordt bereikt als met de afspraak uit het coalitieakkoord Journaiisten zullen worden gewezen op de brief bij verzending PoUtiek bestuurtijke context In de brief aan de Tweede Kamer wordt toegelicht waarom is gekozen voor deze opiossing Met dit voorstel wordt de budgettaire opbrengst ook gehaald en hierdoor worden juridische risico s zo veel mogelijk beperkt Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden Niet van toepassing Pagina 1 van 1 187 1531074 00032 Ministerie van Financien Directorsat Generaal TER BESPREKING EN INFORMATIE voor Fiscale Aan Directoraat Generaal de minister van Financien Zaken Belastingdienst de staatssecretaris van Financien Fiscaiiteit en Belastingdienst de staatssecretaris van Financien Toeslagen en Douane SG cluster Persoonsgegevens nota Vervolg impact Kerstarrest box 3 op IV portfolio Datum 6 juli 2022 Notanummer 21^2 0600^175172^^ Aanleiding In de nota van 2 juni jl Eiijiagen bent u Staatssecretaris Fiscaiiteit en Belastingdienst 1 m^ uitdagingen die door de stapeling aan maatregelen zijn ontstaan In verband de besprekingen richting augustusbesluitvorming wordt u met deze nota alien Geplande werkzaamheden Vemieuwing Processen gei nformeerd over de impact van het Kerstarrest box 3 op het IV portfolio en nader geTnformeerd over de werkzaamheden de eerste inschattingen van de impact op verschillende trajecten en de dilemma s en mogelijke mitigerende maatregelen ”U wordt gelnformeerd dat er keuzes gem aakt zullen moeten worden in de prioritering en dat dit hoogstwaarschijnlijk gevolgen zal hebbernmor geplande implementatietrajecten t ^ Deze nota is gebaseerd op de op dit moment beschikbare informatie is continu in herijking aanbod van Het portfolio waarbij de vraag wordt aangepast op het beschikbare U ontvangt tegelijk met deze nota nog nadere context en huidige stand zaken van het IV portfolio van de Belastingdienst Toeslagen en Douane Daarnaast wordt dit beeld op specifieke onderwerpen zoals box 3 periode aangescherpt de komende De keuzes over de prioritering van deze werkzaamheden binnen het portfolio worden na afronding van de wettekst voor het stelsel werkelijk rendement gepland in oktober aan u voorqeleqd I y Bespreekpunten Graag bespreken wij met u ^aatssecretarissep^de werkzaamheden als voor de prioritering van de gevolg van het arrest box 3 en verschillende onderdelen van het IV portfolio IH Interactie en Gegevens Deze gevolgen zijn van belang voor de gesprekken richting augustusbesluitvorming en o a het wetsvoorstel excessief lenen en het AOV ZZP Door de samenloop van de hersteiwerkzaamheden en de ingeplande trajecten is er niet of zeer beperkt ruimte om bij augustusbesluitvorming aanvuliende trajecten in de keten Inkomensheffing IH en Gegevens bij augustusbesluitvorming bijvoorbeeld mogelijk aanvullend herstel voor niet bezwaarrnalcers en wensen vanuit het IBO Vermogensongelijkheid in te passen zonder dat dit tot vertraging van trajecten zal leiden U wordt geadviseerd hier rekemng mee te houden in de besprekingen richting augustusbesluitvorming “ Pagina 1 van 13 188 1557084 00033 Graag informeren wij u voor zover in deze fase mogelijk welke maatregelen worden getroffen om het aanbod zo veel mogelijk te vergroten en waar de vraag waar mogelijk te verklelnen is Graag bespreken we met u de voor en nadelen van mogelijke mitigerende maatregelen Het huidige beeld wordt de komende periode aangescherpt en ambtelijk besproken De keuzes over de prioritering van deze werkzaamheden binnen het portfolio worden na afronding van de wettekst voor het stelsel werkelijk rendement gepland in oktober aan u voorgelegd op basis van de op dat moment beschikbare informatie en vooruitlopend op de definitieve uitvoeringstoets Besluitvorming za plaatsvinden via de overkoepelende Driehoek op basis van het afwegingskader uit de fiscale beleids en uitvoeringsagenda Met de planningsbrief van 24 juni jl zoals toegezegd aan het Kamerlid Romke de Jong is de Kamer geinformeerd over de stapeling van werkzaamheden U wordt geadviseerd om bij besluitvorming over de prioritering de Kamer nader te informeren ook naar aanleiding van vragen gesteld door het Kamerlid Maatoug tijdens het Commissiedebat van 29 juni jl Kern • Het Kerstarrest van de Hoge Raad leidt tot extra werkzaamheden in het IV portfolio van de ketens IH Interactie en Gegeveris goed mogefijk ingepast in het IV p^rtfolio vot IV Deze worden zo Deze impact komt bovenop een portfolio voor deze keteniT Bij de uitwerking van de werkzaamheden kunnen er verdringingseffecten optreden op prioritaire } dossiers bij Belastingen en Toeslagen Op het moment dat knelpunten zich voordoeFin prioritaire dossiers wordt dit via nota aan u voorgelegd • In de huidige planning wordt prioriteit gegeven herstelwerkzaamheden voor box 3 2020 lopende en komend jaar spoed overbruggingswetgeving IH systeem uitrasering van 2021 en 2022 en aan de herstel oude jaren 2017 tot en met en de belangrijke modernisering van het programmeertaal CoohGen Voor de beperkte overige capaciteit betekent dat er keuzes gemaakt moeten worden over welke afiaere werkzaamheden hlernaast nog uitgevoerd kunnen worden • U wordt met deze nota alvast geinformeerd over welke mitigerende maatregelen genomen kunnen WQrden~om vraag en aanbod in het IV portfolio beter op elkaar aan te laten siuiten • Het IV aanbod kan op termijn beperkt opgeschaald worden met 3000 IV dagefTop jaarbasis maximaal gezien de huidige krapte in de arbeidsmarkt de benodigde expertise en de beheersbaarheid en • • absorptievermogen van de organiSatie Hier wordt maximaal op ingezet De IV vraag kan met mitigerende maatregelen verklemH worden zle Toelichting Ondanks de mitigerende maatregelen zal er een prioritering moeten worden aangegeven in het IV portfolio Afhankelijk van de prioritering zullen bepaalde werkzaamheden getemporiseerd of uitgesteld moeten worden Dit kan afhankelijk van de prioritering die wordt gekozen gevolgen hebben voor verschillende wetstraiecten zoals het stelsel Pagma 2 van 13 189 1557084 00033 • • werkelijk rendement box 3 het wetsvoorstel excessief lenen AOV ZZP de dekkingsmaatregelen box 3 uit de voorjaarsnota en de geplande maatregelen om de dlenstverlening aan de burger te verbeteren Deze samenlbop beperkt waarschijnlijk de mogeitjkheden om aanvullende maatregelen te treffen in de augustusbesluitvorming zoals bijvoorbeeld structuurwijzigingen om de kob^racht te \^rbeteren U staatssecretarissenj ontvangt tegeiijK met deze nota een andere nota met nadere context over het totale IV portfolio van de Belastingdienst Douane en Toeslagen Gevolgen voor planning stelsel werkelijk rendement • Als gevolg van de prioritering van het arrest box 3 heeft de technische modernisering van het aangiftebelastingensysteem migratie CooIrGen vertraging opgelopen Medewerkers zijn namelijk de afgelopen periode ingezet op het herstel en overbruggingswetgeving box 3 en worden de komende periode nog deels Ingezet op herstel in plaats~van de migratie Cool Gen Kijkend naar de inzet op herstQl^box 3 kan een vertraging van de moderniseritTg opiopen tot medewerkers deels weer beschikbaar komen va nuit herstel box 3 wordt deze modernisering met voorrang doorgezetT^angezien deze randvoorwaardelijk is voor het kunnen doorvoeren van nieuwe wetgeving Toals box 3 werkelijk dr^^enJa^Nu ’ rendement • Als gevoTg van de herstelwerkzaamheden loopt het wetgevingstraject voor het stelsel werkelijk rendement momenteel 3 maanden uit Dit heeft tot gevolg dat er later gestart kan worden met de impiementatie dan aangegeven in de oorspronkelijke planning zoals gevalldeerd door CapGemini Er is opdracht gegeven aan CapGemini om het rapport uit novernEe 2021 te herijken met het oog op Be^evolgen van het Kerstarrest zodatlrTdezomer al een geactuallseeFde review van de planning voor het stelsel werkelijk rendement kan worden afgegeven Gepland is dat de concept wetgeving voor het stelsel o b v werkelijk rendement in Q3 gereed is Naar verwachting kan in oktober een betere inschatting gegeven worden van de faenodigde fv capaciteit voor het stelsel werkelijk rendement Definitieve uitsprakeii over haalbaarheid kunnen pas worden gedaan na het afronden van de uitvoeringstoets Toelichting OorsoronkelUke planning De originele planning voorafgaand aan het Kerstarrest van de Hoge Raad was het wetsvoorstel excessief lenen per 1 januari 2023 in te voeren en het stelsel box 3 werkelijk rendement in werking te laterTEreden per 1 januari 2025 en de CookGen omgeving ultimo 2026 uit te fa^ren Voorafgaand aan het Kerstarrest van de Hoge Raad is in de do or Capgemini gevalideerde planning aangegeven dat het voorstel Box 3 werkelijk rendement inpasbaar en uitvoerbaar is per 1 januari 2025 mits 1 2 3 Uitfasering CoohGen in een vergevorderd stadium is Concept wetteksten volgens planning Q2 2022 gereed zijn Geen aanvullende beleidsjinltiatieven in deze kabinetsperiode Pagina 3 van 13 190 1557084 00033 De huidige stand is als vo gt • Ad 1 Medewerkers zijn ingezet op het herstel van box 3 waardoor de Cool Gen vertraging heeft opgelopen en nog steeds vender uitfasering opioopt De aanpak en planning voor de migratie CoohGen zal worden herijkt om de opgelopen vertraging zoveei mogelijk in te haien Dit kan van aileen onder voorwaarde dat er geen aanvuilejTdeJV inspanningen gevraagd worden en dat het aanbod meerjarig wordt opgeschaald In de planning wordt daarom nog steeds uitfasering ultimo 2026 aangegeven • Ad 2 • Ad 3 De concept wetteksten zijn nog niet gereed Wetgeving verhoogt de capaciteit om de concept wettekstirTin het cferde kwartaal gereed te hebben en het wetgevingstijdpad uit de contourennota te haien Het Kerstarrest van de Hoge Raad en de daaruit volgende werkzaamheden hersteloperatie overbruggingswetgeving en dekkingsmaatregelen Tiebben een grote aanvullende impact op het IV portfolio IFT Daarom Is het tijdpad in het geding om de inwerkingtreding van het stelsel werkelijk rendement per 1 januari 2025 te haien In onderstaande tabel staan de aanvullende werkzaamheden voor box 3 in paars aangegeven globale inschatting van waarmee met een de werkzaamheden de impact op het portfolio zichtbaar wordt Tabel 1 Werkzaamheden i v m Kerstarrest 2023 3024 Bebeerw tUtrtifa1 aAtftthevd air on d» iTTn hcl fyitirm ta barf on Wetfevfngm paiaafipassjuf S fe Mlnferr«|jv rardarnert’ Dri tiresflMJiJeget« n Wf ilcsai nl tdtfl Lrt St^antfF Kiit vm r «t vK Voai Ti»rji| Fmiincn ModemfSenng UittwtrirB Cod Sen WarbaamhiirtA err iTfnstv«d nin| ta Giprandi mi Umujjntienl ^ ■ Bsr 3t rt «rliz»enir ei|fn n » v ut ■ iOi liOttCf’2013 wasrciiiMnfiMiJt ik eiCop^emi’tirerfort jitBO Bir bri 202 Ke^ etfr^ert Pagina 4 van 13 191 1557084 00033 Impact OP IV DortfoUo IH f Het IV portfolio IH bestaat uit de volgende onderdelen en ingeplande capaciteit per onderdeel giobaa overzicht mm IV aan in dagen {in dagen 8550 8150 de systemen om de continuiteit van het i systeem te borgen ■ zoals aanpassing van Jaaraanpassingen capaciteit 2023 ll essentieet onderhoud onderhoud IV capaeiteit 2022 6000 6000 2350 2350 7600 8800 S w tarieven heffingskortingen e d nodig zijn voor die bijv het voorbereiden van de aangiftecampagne 1^ zoals het Belastingplan Wetgeving en aanhangige maatregelen zoals het noodzakelijke Modernisering IV II uitfaseren van Cool Gen zie toelichting ll hieronder Vernieuwing met name maatregelen processen om 800 2700 de dienstverlening te verbeteren zie bijiage 1 •9l 25300 De aanvullende werkzaa geleid tot de inzet van oor 28000 het herstel box 3 hebben tot 23 juni 2022 ^95Jiiida§« beschikbare capaciteit var ■ It wordt opgevangen binnen de totale j53UnT^dag^ voor de keten IH De inzet van deze dagen gaat ten koste van de^scniKoarecapaciteit voor Wetgeving en Modernisering IV en heeft daarmee gevolgen voor de geplande wetstrajecten en de uitfasering van Cool Gen — Impact OP Geaevens en Interactie De werkzaamheden door het Kerstarrest hebben ook gevolgen voor het IV portfolio van de ketens Interactie en Gegevens Deze ketens zijn essentieel voor de implementatie van het stelsel werkelijk rendement ketens zitten vol met prioritaire dossiers en De portfolio s van deze waaronder opdrachten vanuit Toeslagen Europese wetgeving DAC s en CESOP De impact op dezeTetens wordt nader U wordFliierover in een aanvullende nota aei nformeerd Als in kaart gebracht hier keuzes in moeten worden gemaakt worden deze oo‘k aan u voorgelegd Pagina S var 13 192 1557084 00033 Moaeliike maatreaeten per portfolio onderdeel Er wordt momenteel gewerkt aan een meerjarenportfollo om het totaaloverzicht portfolio in beeld te bren’gen en keuzes voorte leggen De pdrtfolio kan op de korte termijn beperkt vermlnderd worden door het aanbod te vergroten of de vraag te verkleinen voor het gehele IV druk op het IV Vergroten aanbod ZV capaciteit Er lopen bij de Beiastingdienst verschillende meerjarige verbeterprogramma s met als doel het meer inzicht geven en vergroten van de voorspelbaarheid van de IV organisatie en het verhogen van de productiviteit Daarmee is het kader de afgeiopen jaren gegroeid naar 600 000 beschikbare IV dagen op jaarbasis voor de geheie Beiastingdienst Er is gei nventariseerd wat de de keten IH te vergroten opschaling mogelijkheden zijn om de interne IV capaciteit van De keten IH treft voorbereidingen voor de geplande In de t\weede helft van’5^21 is de capaciteit met twee teams met e k ^0~rt^uitgebreid die nu zijn geintegreerd^ geabsorbeerd Daarnaast is de planning dat in 2022 nog een team varAs ra wordt geworven Op basis van het meerjarig portfolio IH is bekeken wat er gewenst is welke kennis nodig is en wat in welke volgorde zou kunnen worden uitgebr^ met een realistisch absorptievermoqen in gedachten Dat komt neer op een extra capaciteit yprf^a B OOd^agen op jaarbasis in de periode 2023 2026 Er worden voorbereidingen getroffen om deze opschaling te bewerkstelligen Personeel in deze mate opschalen kan niet wordeiTgigarandeerd Gegeven de huidige arbeidsmarkt en de specifieke expertise die nodig is is het opschalen van de capaciteit op de kortere termijn beperkt mogeiijk Dit betekent dat de ambitie om achterstanden in te halen op een later moment moet worden bijgesteld De wetgevende dossiers en werkpakketten voor procesvernieuwing onderhoud IxJ beheer en modernisering betreffen complexe on 3efwerpen waarvoor specialistische kennis nodig is op het gebied van fiscaliteit in relatie tot de IH processen waar eerTbe^rkte groep medewerkers op^n worden ingezet Deze kennis is moeilijk op de markt te werven en het kost veel tijd om deze medewerkers in te werken en volledig productief te krijgen en Verkleinen vraag naar ZV capaciteit Aangezien de mogelijkheden om het aanbod in het IV portfolio IH te vergroten beperkt zijn dient er ook gekeken te worden naar de mogelijkheden om de vraag te verkleinen Er zijn verschillende mogelijkheden waar echter voor en nadelen aan verbonden zijn die nog nader onderzocht worden Daarnaast moet onderzocht worden in hoeverre deze maatregelen de vraag daadwerkelijk verkleinen Hieronder worden de verschillende elementen die capaciteit vragen van het IV portfoiio IH beschreven met daarbij een eerste inschatting van mogelijke mitigerende maatregelen Deze mitigerende maatregelen betekenen echter niet dat alle qewenste trajectgn ingepast kunnen worden Het blijft namelijk onzeker wat de opbrengst zal zijn van Dit betekent dat er afgewogen dient te worden deze mitigerende maatregelen Pagina 6 van 13 193 1557084 00033 hoe de vraag aan wetgeving gespreid kan worden door wetgeving later in te voeren of werkzaamheden uit te stellen Beheer en onderhoud 1 t Geen mitigerende maatregelen mogelijk Aan essentieel onderhoud aan de systemen om de continuiteit van het systeem te borgen kan niet worden getornd 2 Jaaraanoassinaen Geen mitigerende maatregelen mogelijk JU parameters jaartallen vastiiggen in de wetgeving van en 3 A waar Dit gaat bijvoorbeeld om het aanpassen niet aan getornd kan worden omdat deze al Wetaevina Stelsel werkelijk rendement Een vraagverminderende maatregel voor box 3 werkelijk rendement is het nieuwe stelsel minder IV intensief te maken Concreet betekent dit minder complexe Een mogelljke o[Ttle en wetgeving voorBeeld is om gefaseerd oveFte stappen op het stelsel van werkelijk en of minder uitzonderingen in de wetgeving rendement Met andere woorden door net als bij de vermogenscategorie onroeTend goed vooralsnog aan te sluiten bij een forfaitaire belasting voor bepaalde vermogenscategorieen Dit betekent echter dat het stelsel minder goed aansluit bij het daadwerkelijk genoten rendement uitgewerkt welke IV besparing dit meebrengt Er moet n^eFworden Ook de wenselijkheid uitlegbaarheid budgetfaire gevolgen en juridische houdbaarheid zal in de uitwerking worden betrokken In het nieuwe stelsel hebben de ketenpartners en de Belastingdienst slechts twee maanden in plaats van de huidige 14 maanden de tijd om gegevens te leveren en te controleren en valideren bepaald Omdat het werkelijk rendement moet worden gaan bovendien aanmerkelijk meer gegevens worden uitgevraagd Het is dan ook essentieel dat het uitwisselingsproces van deze gegevens tijdens de implementatie grondig en uitgebreid wordt getest om het risico te mitigeren dat het nieuwe stelseFTn productie gaat met eerTonjuiste en of onvpUfijdige VIA Ooac de hoeveelheid werkzaarn heden ontstaat er gen gppteiBHitjdsdruk wordt dit risico ook steeds groter U worden de zomer en ^^nformeerd daarmee over de mogelijke inwerkingtredingsdatum voor het steteeHrerl^jk rendement ook besproken zal worden op basis van de herijkte review van CapGemini 6 Excessief lenen Het wetsvoorstel excessief lenen is nog niet door het parlement aangenomen De behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is nog niet ingepland Omdat het voorstel nog niet is aangenomen door het parlement is het voorstel nog niet definitief ingepland in heFlV portfolio Ook zal het wetsvoorstel op onderdelen nader worden uitgewerkt in lagere regelgeving Daaraan is een additionele IV impact op da reeds aangegeven impact in de uitvoeringstoets verbonden Een eventuele mitigerende maatregel is het minder IV intensief implementeren van het wetsvoorstel Belastingdienst en Dit heeft gevolgen voor de informatiepositie van de daarmee de handhaafbaarheid toezicht Er zijn verschillende Pagina 7 van 13 194 1557084 00033 opties om deze mitigerende maatregel vorm te geven Deze opties dienen nader onderzocht te worden om ook de specifteke IV besparing per optie in beeld te brengen Indien hiervoor gekozen wordt moet de uitvoeringstoets worden herijkt Met deze berijking konnen de gevolgen voor de uitvoering en handhaving in kaart worden gebracht De mogelijke opties voor een minder IV intensieve implementatie zijn ais voIgt Optie 1 Een optie is om aangiftebiljet aan te passen zodat belastingpiichtigen daarin kunnen aangeven hoeveel schuiden zij hebben op 31 december wat hun negatief fictief regulier voordeel N FRV is en een rubriek voor verbonden vervolgens het verhoogde maximumbedrag niet door de personen Belastingdienst wordt bijgehouden in een staffei Met toeiichtingen en helpteksten worden belastingpiichtigen gemformeerd hoe ze juist en volledig aangifte kunnen maar dat m J Bij deze optie wordt de belastingplichtige wel ondersteund door toeiichtingen helpteksten vragen en invulvelden maar het verhoogde maximumbedrag wordt niet in de VIA van de daaropvolgende jaren opgenomen Deze optie heeft ook nadelen Indien het maximumbedrag niet op een juiste wijze wordt bijgehouden kan dubbele heffing ontstaan en of wordt een te laag bedrag in de heffing doen betrokken Zonder het bijhouden van het maximumbedrag in een staffei kan de Belastingdienst praktisch gezien geen toezicht houden daarmee de wet niet handhaven En kan het voor belastingpiichtigen ook onduidelijk hoe ze juist en volledig aangifte moeten doen optie 2 Een verdergaande optie is dat belastingpiichtigen in het aangiftebiljet slechts gevraagd wordt of op 31 december sprake is van bovenmatige schuiden Bij een positieve beantwoording wordt de belastingplichtige gevraagd om door middel van een online formulier de benodigde informatie aan de Belastingdienst te verstrekken Dit vraagt meer van het doenvermogen van de burger Daarnaast heeft de Belastingdienst geen contra informatie om dit te controieren Optie 3 Een alternatieve mogelijke mitigerende maatregel is de IV oplossing voor excessief lenen pas in te bouwen ais CoohGen uitgefaseerd is Tot die tijd kan met een nieuwe selectieregei het toezicht vormgegeven worden Het nadeel hiervan is dat dit betekent dat het wetsvoorstel zoals dit nu voorligt in de Kamer uitgesteld moet worden wat politieke gevoelig kan zijn Hierdver zou de Kamer gemformeerd moeten worden C Overige wetgei ing Dekkinasmaatreaeien Het Kerstarrest heeft geleid tot dekkingsmaatregelen met voor de IV grote structuurwijzigingen tweeschijvenstelsel box 2 en box 2 en 3 afbouw algemene heffingskorting met verzamelinkomen uit voorjaarsnota Ook deze structuurwijzigingen zijn nog niet ingepast in het IV portfolio en doen een beroep op de beschikbare IV capaciteit De impact van deze maatregelen op het IV Paging 8 van 13 195 1557084 00033 portfolio kan definitief worden vastgesteld met de uitvoeringstoets waarna er gekeken dient te worden naar inpassing in het IV portfolio en mogelijke I Ijd verdringingseffecten Belastinaolan en fiscale verzamelwet In het Belastingplan 2023 en 2024 fiscale beleids opgenomen en de Fiscale Verzamelwet 2023 en 2024 en de uitvoeringsagenda zijn c q worden voorstellen voor de IH Deze voorstellen moeten worden bekeken op IV impact en zo nodig in omvang worden teruggebracht als er verwacht wordt dat het effect heeft op huidige dossiers Wijziging van parameters jaaraanpassingen is wei mogelijk maar indien meer gevraagd wordt moeten er herijkingen worden gedaan in de pianning en is het onzeker of eerdergenoemde inwerkingtredingsdata kunnen worden behaaid Een mitigerende maatregel is dus het beperken van wetswijzigingen tot parameters Apy zzp In het Coalitieakkoord is afgesproken om tot een verplichte \ arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen hierna AOV te komen\ SZW heeft grote stappen gezet bij de uitwerking van de verplichte verzekering maar er is op beiangrijke onderdelen nog nader denkwerk noodzakelijk SZW \ verwacht aan het siot van dit kalenderjaar de uitwerking te hebben afgerond Opi dat moment kan de vormgeving van de verpiichte verzekering worden gewogen SZW verwacht daarna de uitwerking in een wetsvoorstel voortvarend op te kunnen t 9 nemen De Belastingdienst heeft eerder aangegeven dat een inwerkingtredingdatum per 1 januari 2027 haaibaar is als wetgeving uiteriijk 31 december 2023 is aangenomen door de Kamers en gekozen wordt voor een eenvoudige variant Op basis van eerste inzicht in de benodigde processen die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de Aov bedraagt de implementatietijd van de AOV circa drie tot vijf jaar Het aantal benodigde IV dagen kan nog niet worden ingeschat Dit is afhaftkelijk van het aantal onderdeleF dafafbreuk doet aan het generieke karakter van de AOV uitzonderingen die niet ondubbelzinnig kunnen worden vastgesteld Deze onderdelen vergroten de complexiteit in hoge mate en dairimee ook de implementatietijd Als de wetgeving klaar is kan een uitvoeringstoets worden gedaan en kan de benodigde IV inspanning worden bepaald Het beroep op het IV portfolio IH kan worden beperkt door 1 de regeling zo generiek mogelijk vorm te geven en 2 geen opt out op te nernen Deze opties_ zorgen echter niet voor een versnelling van het traject maar maken de haalbaarheid van 1 jaruiari 2027 meer realistisch Een andere oplossing is het beperken van de uitvoering door de Belastingdienst tot gegevenslevering 7 de premie inning en heffing bij een andere uitvoeringsorganisatie onder te brengen Het is nog niet bepaald dat de Belastingdienst de uitvoerder wordt Voor dit vraagstuk dient politieke besiuitvorming plaats te vinden in overleg met SZW en D Additionele herstelacties De totale impact van de herstelwerkzaamheden door het Kerstarrest box 3 op het IV portfolio IH Is nog niet te geven Een extra onzekerheid is of er aanvullende Pagina 9 van 13 196 1557084 00033 herstelacties box 3 van grote omvang gaan komen Bijvoorbeeld uitbreiding van de groep die rechtsherstel box 3 krijgen met de niet bezwaarmakers Daarnaast speelt een mogelijke herstelactie voor het dossier multiplier in de giften Hierover wordt u na het zomerreces voor culturele giftenaftrek geinformeerd ~ Ten siotte is op dit moment onduidelijk of het geboden herstel voor box 3 ook juridisch standhoudt Dit kan aanvuilende herstelacties gaan betekenen met zowel impact op IV als op het uit te oefenen toezicht procedures Na over niet bezwaarmakers dient bekeken te worden welke besluitvorming aanvuilende impact dit zal hebben op het IV portfolio 4 6 Moderniserina IV De uitfasering van het systeem waarmee de aanslagen inkomstenbelasting opgeiegd is van essentieei beiang Dit systeem is deels gebouwd in de programmeertaal CoohGen Dit is een verouderde ontwikkeitaal die uitgefaseerd dient te worden Uitimo 2026 vervalt de licentie en daarmee de externe ondersteuning van de leverancier Ook is er het probleem dat steeds minder Belastingdienstmedewerkers kunnen programmeren in CoohGen vanwege de huidige en voorziene uitstroom van ervaren medewerkers worden verwerkt en Kort gezegd betekent dit dat naarmate de tijd verstrijkt er steeds minder aanpassingen mogelijk zijn in CoohGen na in de IH Het gevolg hiervan is dat er op termijn zonder rationalisatie CoohGen 2026 systemen geen aanpassingen meer mogelijk zijn Dit betekent dat nieuwe wetswijzingen op de inkomensheffing niet meer mogelijk zijn zoiang de IH systemen nog op CoohGen draaien Daarnaast zijn er risico s ais er bijvoorbeeid product damages of storingen ontstaan in deze systemen die niet meer opgeiost kunnen worden Dan heeft dit tot gevolg dat de Beiastingdienst geen belastingaanslagen bij de belastingplichtige meer kan opieggen en dat niet geind kan worden voor bijvoorbeeld IH Dan heeft dit gevolgen voor de Een uitloop na 2026 levert daardoor belastingontvangsten risico s voor de inkomstenbelasting en de bijbehorende aangiftecampagne op Het uitste van de CoohGen rationalisatie heeft gevolgen voor de geautomatiseerde weging van de aangifte in de fase van de negatieve voorlopige aanslag Die geautomatiseerde weging om fouten en vergissingen te voorkomen is op dit moment niet mogeiijk maar na de uitfasering wel Het betekent dat deze geautomatiseerde weging om fouten en vergissingen te voorkomen later gerealiseerd gaat worden Het is noodzakelijk dat de systemen die nu op CoohGen draaien tijdlg voor 2027 vervangen worden zodat deze risico s gemitigeerd kunnen worden Vanwege deze risico s is dit dossier als prioritair aangemerkt in het IV portfolio Ais Cooi Gen wordt uitgefaseerd draagt dit bij aan een moderner IV landschap wat de flexibiliteit en wendbaarheid van de systemen ten goede komt 5 Vernieuwina orocessen In het huidige IV portfolio is capaciteit ingepland voor de onderwerpen in portfoliocategorie Vernieuwing processen Deze onderwerpen zijn vanuit burgerperspectief wenselijk bijiage 1 De onderwerpen zien met name op maatregeien om de dienstverlening te verbeteren zoals het digitaliseren van het Pagina 10 van 13 197 1557084 00033 F biljet aangifte in jaar van overlijden doorontwikkelen van de verkorte aangifte zodat ook mensen met partners hiervan gebruik kunnen maken en het verbeteren automatiseren van het ambtshalve proces en het verbeteren van het indienen wijzigen van het voorlopige aanslagproces Ais de focus wordt gelegd op de wetgevende trajecten dan moeten deze onderwerpen waarschijnlijk worden uitgesteld Voor zeer kleine impulsen zal steeds per impels bekeken worden of er en ruimte is Aandachtspunten en randvoorwaarden A Alaemeen Deze nota is gebaseerd op de op dit moment beschikbare informatie en kan daarom nooit volledig zijn Het totale pakket is zeer omvangrijk complex en met diverse onzekere factoren omkieed Een betrouwbare planning voor de realisatie van de box 3 trajecten kan pas worden afgegeven als de wetteksten zijn uitgewerkt en uitvoeringstoetsen zijn afgerond Als de wet is vastgesteld door het parlement worden werkpakketten definitief ingepland in het IV portfolio Daarnaast zijn er nog te veel andere onzekere onderdeien in het IV portfolio en kampen we op dit moment met een te hoge vraag naar IV capaciteit Daarom advlseren wij u periodiek via de toegezegde haifjaarlijkse voortgangsrapportages de Kamer te informeren over het tijdpad invoering box 3 werkelijk rendement en via de aangekondigde stand van zaken brieven over het IV portfolio Hoe eerder de eisen en wensen ten aanzien van de wetgeving duidelijk zijn en niet meer wijzigen hoe groter de kans dat de IV organisatie en de ketenpartners Het conform planning van de is dan ook een opieveren spedficaties belangrijke randvoorwaarde om de haalbaar te maken voor alle betrokken implementatie partijen Daarom wordt er nu hard gewerkt om de wetgeving gereed te krijgen Daarnaast zijn medewerkers van wetgeving en uitvoering met etkaar in gesprek om de meer definitieve onderdeien van de wetgeving te bespreken en de impact hiervan te bepalen tijdig alle benodigde voorzieningen kunnen realiseren Als prioriteit wordt gegeven aan box 3 of andere grote dossiers zijn werkzaamheden buiten het reguliere portfolio om die grote inspanning vragen zoals audits en of organisatorlsche wijzigingen werkzaamheden in het kader van ICS zoals bijvoorbeeid AVG BIO Archiefwet beperkt mogeiijk tenzij dit de tijdige implementatie van de genoemde dossiers ondersteunt Dit raakt aan de Belastingdienstbrede opgave Basis op Orde uit de fiscale beleids en uitvoeringsagenda 6 Vernieuwina aeaevens Binnen de Belastingdienst wordt de Referentie Architectuur Gegevenshuishouding in de voile breedte geimplementeerd Dit betekent dat het inwinnen en beschikbaar stellen van gegevens en alle bronadministraties van de belastingmiddelen volgens een daarvoor ontwikkelde werk wijze van modelleren procesinrichting moet worden uitgevoerd De implementatie van deze Referentie Architectuur is ingezet om organisatie breed in control te zijn op het en hebben en doeleinden het gebruik van gegevens over welke wie heeft gegevens beschikking wanneer voor welke Dit betekent onder meer dat de Fagira 11 van 13 198 1557084 00033 Belastingdienst beter voidoet aan de rechtmatigheidj het geven van betekenis aan het gebruik van de data die wij ontvangen verwerken en worden waarbij gegevens geleverd op basis van een expiiciete vraag gevat in een model Deze aanpak en methodiek leidt tot een hoog kwaliteitsniveau bij het verwerken van gegevens dat een voorwaarde is voor een juiste aanslag heffing en verstrekking van een toeslag en transparantie over Voorde ketens Inkomensheffing en Gegevens heeft dit tot gevolg dat op basis van de nieuwe wetgeving kennisgebieden moeten worden gevuld en dat de wetsanalyse moet worden uitgevoerd Op basis van deze uitwerkingen worden vervolgens de benodtgde modellen opgesteld conform de daarvoor ontwikkelde methode Binnen het programme Vernieuwing Gegevens zijn hiervoor methoden en technieken ontwikkeld en zijn er ondersteunende diensten beschikbaar om de ketens hierbij te ondersteunen Op voorhand is echter nog niet in te schatten of het werken langs de lijn van de Referentie Architectuur Gegevenshuishouding tot gevolg heeft dat er extra of andere capaciteit wordt gevraagd van de business Gegevens Inkomensheffing en iv organisatie Aangezien het een nieuw ontwikkelde methode is waarmee nog beperkt ervaring is opgedaan is wel de verwachting dat dit extra inspanning vraagt De analyse van de wet was altijd al een onderdeel van de werkzaamheden om dit te kunnen vertalen naar IV alleen door deze methode wordt dit explicieter en daarmee herleidbaar Gedurende het implementatietraject moet worden gemonitord of door het voldoen aan de kaders uit de referentie architectuur er risico s ontstaan t a v de deadlines en of er Dit dient in nauwe samenwerking tussen mitigerende maatregelen nodig zijn keten Inkomensheffing keten Gegevens en de IV organisatie nader uitgewerkt te worden T a v het programma Vernieuwing gegevens is de keten IH het onderdeel dat dit initieert Om de deadlines te halen zijn mogelijk mitigerende maatregelen nodig Een mogelijke mitigerende maatregel is om de werkwijze conform de lijn zoals vastgesteld in de Referentie Architectuur Gegevenshuishouding niet of maar ten dele toe te passen Het nadeel van een dergelijke maatregel is dat er uiteindelijk dubbele implementatie werkzaamheden worden verricht die in de toekomst kunnen leiden tot extra druk op het IV portfolio en dat de Belastingdienst tijdelijk minder in control is op het hebben en het gebruik van gegevens C Prioriteiten en portfolio andere ketens implementatie van maatregelen is de keten IH ook afhankelijk portfolio s van generieke ketens De ketens Gegevens en Interactie moeten de voor IH geprioriteerde dossiers ook hoog prioriteren Er is een risico dat daaraan niet kan worden voldaan omdat zij geconfronteerd worden Voor een {succesvolle van met andere prioriteiten zoals Europese wetgevingstrajecten Ook het portfolio van de Keten Gegevens speelt een belangrijke rol in de implementatie van het nieuwe stelsel Box 3 werkelijk rendement CAP Gegevens is belast met het inwinnen de VIA beschikbaar stellen en verstrekken van gegevens voor het toezicht en afnemers binnen en buiten de Belastingdienst Tevens is de realisatie van het systeem van de VIA Vooringevulde Aangifte onderdeel van het portfolio van Gegevens Pagina 12 van 13 199 1557084 00033 Daarmee is het van belang voor keten Gegevens dat het nog niet is in te schatten of alle werkzaamheden voor het stelsel werkelijk rendement inpasbaar zijn in het portfolio van de keten Gegevens en Als er meer duidelijkheid is over de wetgeving de concrete uitwerking daarvan naar in te winnen en te leveren gegevens is inschatting van de benodigde capaciteit en de verdeling daarvan over kalenderjaren beter te maken Ook de mate waarin gegevens gecontroleerd en gevalideerd moeten worden is een bepalende factor Zolang het stelsel werkelijk rendement niet in het portfolio van Gegevens wordt geprioriteerd boven andere lopende trajecten bij Gegevens wordt de kans op de tijdige realisatie van het een inwinnen en verwerken van de benodigde gegevens steeds kleiner en zal de implementatie uitlopen Ook is de Belastingdienst voor de tijdige aanlevering van gegevens afhankelijk ketenpartners Met de ketenpartners moet reeds in 2022 en 2023 worden afgestemd over de specificaties en het aanpassen van de systemen om gegevens over belastingjaar 2025 te kunnen ontvangen dit kost namelijk tijd om te implementeren Als er meer duidelijkheid is over de wetgeving kan aan de hand van een uitvoeringstoets worden bepaald of er impact is voor ketenpartners aan wie gegevens over inkomen en of vermogen beschikbaar worden gesteld Ook dit kan tot aanpassingen leiden die de business en IV moeten doorvoeren van Het portfolio voor de Keten Gegevens voor de jaren 2022 en 2023 zit reeds voi met opdrachten met een van en hoge urgentie en een harde deadline om de continuiteit de inwinprocessen te borgen en beschikbaar te stellen aan interne afnemers externe internationale afnemers Dit betreft onder meer werkzaamheden door Europese regelgeving bijv DAC s en CESOP andere prioritaire dossiers als eCommerce en Uitvoeringsherstel Toeslagen en werkzaamheden vanwege continuiteit omdat licenties aflopen Daar komt bij dat de specifieke expertise die nodig is voor de realisatie van het toekomstig stelsel Box 3 werkelijk rendement schaars is binnen IV Gegevens Er zal dus ook in het portfolio van Gegevens geprioriteerd moeten worden waarbij besluitvorming via de overkoepelende driehoek loopt Communicatie Niet van toepassing Potitiek bestuurlijke context Tijdens het commissiedebat van 29 juni over de contourennota werkelijk rendement is ook veelvoudig aandacht gevraagd voor de haalbaarheid van een nieuw stelsel per 2025 U staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst heeft toegezegd de Kamer halfjaarlijks te informeren over de voortgang op dit dossier Daarnaast heeft u staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst toegezegd de Kamer op de hoogte te houden van de prioritering van werkzaamheden naar aanleiding van vragen van het Kamerlld Maatoug GL Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden Niet van toepassing Pagina 13 van 13 200 1557084 00033 A Ministerie van Financien Drrectle Algemene TERBESLISSING Fiscale Polttlek t^y Aan de staatssecretaris van Financien Fiscaliteit en Belastingdienst Persoonsgegevens nota Opiegnotitie nieuwe versie slide deck energiebelasting Datum 7 juli 2072 Notanummer 2022 0000186669 Bijiagen 1 Slide deck energiebelasting Aanleiding Dinsdag 5 juii jl heeft u met de coalitiefracties gesproken over de vormgeving van de EB maatregel uit het CA In dit overleg is toegezegd om het slidedeck aan te passen en daarin in te gaan op enkele vragen uit de fracties In de bijiage treft het aangepaste slidedeck Beslispunten 21 Bent u akkoord om deze versie van het slide deck via de PA te • delen Zijn er specifieke vragen of aandachtspunten die u graag ter voorbereiding op augustus verder wilt laten uitzoeken in aanvulling • op wat al wordt uitgezocht Ua Kern • Het slidedeck is aangepast en de vragen zijn er voor zover dat op dit moment • Ten behoeve van de augustusbesluitvorming zullen wij voor u een overzicht mogelijk is beantwoord Zie bijiage 1 maken van de mutatles in de energiebelasting in het basispad en als gevolg het Coalitieakkoord Wij zullen tevens een aantal opties voor temporisering van de maatregelen in de energiebelasting in beeld brengen U ontvangt hier begin augustus een notitie over Onderzoeksbureau Trinomics voert momenteel een impactanalyse uit van de fiscale klimaatmaatregelen die naar verwachting worden opgenomen in het BP2023 zoals toegezegd tijdens het BWO van 5 april jl Begin augustus ontvangen we de resultaten en zullen wij u hierover nader informeren van • Toelichting • De fracties hadden een aantal aanvullende informatieverzoeken van Voor veel deze vragen geldt dat die worden beantwoord in de impactanalyse • Verzoek om inzicht in de kostenontwikkeling met het ETS en per • en inclusief samenhang ook in relatie tot de huidige energieprijzen kosten kWh Dit is onderdeel van de impactanalyse over de Wij hebben een siide impactanaiyse toegevoegd Pagjna 1 van 2 201 1557629 00034 k I Wat is het handelingsperspectlef voor ondernemers om te verduurzamen En hoe verhoudt dat zich qua timing tot de EB k maatregel Wij hebben een slide impactanaiyse toegevoegd Overzicht van de tariefontwikkeiing van de afgelopen jaren Inzichtelijk maken wat het 2022 pakket doet ook het beeindigen • Wij hebben bier een slide voor toegevoegd Wat zijn de tarieven in omringende landen • Momenteei beschikken wij helaas niet over een goede vergelijking Een goede vergeiijking is namelijk moeiiijk op te stellen vanwege de verschillende structuren Wij hebben een slide toegevoegd waarin we dat uitleggen Tabei met lastenontwikkeiing per sector wat betekenen de • Dit is onderdeel van de impactanaiyse over de tariefmutaties in absoiute zin voor het bedrijf mutatie • maar dus niet alleen relatieve ook in geld Wij hebben hier een slide voor toegevoegd Tevens hebben wij het aantal sectoren uitgebreid In plaats van tariefaanpassingen de schijfgrenzen van de EB zoveel mogelijk aanpassen zodat de energie inhoud gelijk ioopt per schijf tussen gas en elektriciteit • Wij hebben hier een slide voor toegevoegd Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden Niet van toepassing Pagina 2 van 2 202 1557629 00034 » Minister^^ Finanden npi 0 ^ { 8 ^OO Directoraat seneraal TER BE5U5SING EN BE5PREKING woor Fi scale Zaken Aan DIrectie Directe de staatssecretaris van Financign Fiscaliteit en Belastingdienst Selastlngen en Toeslagen Persoonsgegevens nota Nota bespreking box 3 d d 8 augustus Datum 4 aggustus 2022 Notanummer 2022 0000201283 Aanleiding Op maandag S augustus vindt een reguliere box 3 bespreking plaats In deze bespreking wordt u geinformeerd over de stand van zaken van het herstel van de bezwaarnnakers Daarnaast bespreken wij graag met u de scenario s voor het mogelijk herstel van de niet bezwaarmakers en ligt een aantal beslispunten voor met betrekking tot het toekomstig stelsel Bijiagen 1 Appredatietabel scenario s niet bezwaarmakers 2 Mata 20 mei 3 Over2ichtstabel varianten onroerenO goeO 4 5 1 ^ UaA Scenario s herstel niet bezwaarmakers 6 Onderzoek Hquiditeit 7 Mail hoogleraar Welk scenario heeft uw voorkeur als inzet bij de augustusbesluitvorming onvalkomenheid In aanloop naar de augustusbesluitvorming bent u geinformeerd over de overbruggingswetgeving knelpunten in het I\ ^ — ’ Cljfermatig over icht onroerend goed in box 3 Beslispunten Herstel Toelichting bij varlanten orroerend goed portfolio voor de keten Inkomensheffingen In het portfolio is op dit moment geen ruimte am herstel voor niet bezwaarmakers in te passen zolang met prioriteit aan de implementatie van alle huidige maatregelen voor box 3 wordt gewerkt herstel overbruggingswetgeving werkelijk rendement 8 Arbkel Vakstudie Nleuws 9 Stand van laken herstel lojc jQJl Buiten reikwijdte 203 1557941 00035 Buiten reikwijdte 204 1557941 00035 3 OverbruQQinoswetaevina heffinovrli vermoaen en financiering bezittlnoen met schulden Bij de uitwerking van de overbruggingswetgeving is een onvolkomenheid gesignaleerd bij de berekening van het box 3 inkomen als box 3 bezittingen bijna voiledig worden gefinancierd metschulden 4 U wordt gemformeerd over de huidige stand van zaken van bet herstel van de bezwaarmakers en de planning voor de kamende weken n Toelichting Beslispunt Herstel Scenario s niet bezwaarmakers Weik scenario heeft uw voorkeur als inzet bij de augustusbesluitvorming • Graag bespreken we met u de scenario s om al dan niet herstel te bieden aan niet bezwaarmakers • • de verschiilende voor en nadelen per optie De scenario s worden beoordeeld op basis van de criteria rechtvaardigheid uitvoerbaarheid en • en f8 In de bijiage 1 treft u een appreciatie van de scenario s B E A tijdigheid C juridische houdbaarheid budgettaire gevoigen Dit betreft een eerste inschatting D waarbij enkele gevoigen nog nader worden ‘I uitgezocht • • In aanloop naar de augustusbesluitvorming bent u gemformeerd over de kneipunten in het IV portfolio voor de keten Inkomensheffingen In het portfolio is nu geen ruimte om herstel voor niet bezwaarmakers in te passen zolang oak aan de implementatie van alle maatregelen voor box 3 wordt gewerkt herstel overbrugging werkelijk rendement De juridische houdbaarheid van de scenario s onder 3 is moeilijk in te schatten JenV geeft aan dat met een goede onderhouwing in de wetgeving de risico s beperkt zouden moeten zijn Overwogen kan worden om hierover f ~ extern advies te vragen bij de Landsadvocaat Besiispunten toekomstio steisel • • • Onroerend ooed fuit nota 20 meil Op 20 mei 2022 heeft de werkgroep onroerende zaken in box 3 toekomstig steisel een nota aan u verzonden zie bijiage 2 Hierin staan zes over het steisel onroerende zaken in box 3 beslfspunten toekomstig de hierover heeft u naar de diverse Tijdens bespreking gevraagd mogelijkheden die er zijn om onroerende zaken in box 3 te belasten op basis van het werkelijke rendement vanaf 2025 voorzien van een cijfermatige onderbouwing zie bijiagen 3 en 4 U heeft nog niet beslist op de zes voorgelegde beslispunten over onroerende zaken in box 3 uit de nota van 20 mei 2022 buiten reikwijdte Paglna 3 van 6 205 1557941 00035 Buiten reikwijdte 206 1557941 00035 Buiten reikwijdte Informatiepunt OverbruggingswetaevinQ heffinavril vermoaen en financiering bezittinaen met schulden • In cte overbruggingswetgeving box 3 een • 2023 en 2024 kan in bepaalde situaties onvolkomenheid ontstaan bij de berekening van het box 3 inkomen Indian een belastingplichtige zijn box 3 bezittingen bijna volledig heeft gefinancierd met schulden wordt het heffingvrije vermogen HVV als het ware opgeblazen Dit resulteert in een lagere box 3 heffing dan je zou verwachten • Deze onvolkomenheid is een gevolg van de combinatie van de gemaakte keuzes in de overbruggingswetgeving voor zowel i handhaven van het HVV en iii • • • • • • • PL of zelfs nihil de spaarvariant ii het de pro ratatoerekening daarvan Deze onvolkomenheid kan resulteren in anticipatiegedrag door belastingplichtigen zoais i aanschaf nlet box 3 bezittingen auto of boot en of vrijgestelde box 3 bezittingen bijvoorbeeld kunst en deze aanschaf volledig te financieren ofwel ii door geld te tenen van de eigen bv om het geteende bedrag vervolgens als een agiostorting terug te storten in de bv In de huidige box 3 wetgeving is het HVV bepaald op € 50 000 2021 Belastingplichtige Is alleen box 3 heffing verschuldigd indien en voor zover de rendementsgrondslag box 3 meer bedraagt dan het HVV Dit uitgangspunt wordt voor de overbruggingswetgeving gevoigd Voor de overbruggingswetgeving is het uitgangspunt dat box 3 heffing verschuldigd is indien de rendementsgrondslag box 3 meer bedraagt dan het HVV Vervolgens is belasting verschuldigd over het rendement op alle bezittingen minus het rendement op alle schulden i p v dat belasting is verschuldigd over het saldo van het rendement van alle bezittingen minus alle schulden Daarnaast geldt voor de overbruggingswetgeving dat voor zover het box 3 vermogen meer bedraagt dan het HVV de rendementen van de drie vermogenscategorieen in de heffing worden betrokken Het HVV wordt vervolgens pro rata parte toegerekend aan het forfaitair berekende rendement van de drie vermogenscategorieen Als gevolg van deze rekenmethodiek is het voor belastingplichtige gunstig om nieuw aan te schaffen box 3 bezittingen bijna volledig te financieren of om gelden te lenen van zijn eigen BV Overigens geldt dat het opblazen van het HVV zich ook voordoet indien belastingplichtigen niet anticiperen omdat zij hun bezittingen reeds bijna volledig gefinancierd hebben terwijl de rendementsgrondslag hoger is dan het HW Meer in zijn algemeenheld is de achtergrond van genoemde onvolkomenheid een gevolg van de gemaakte keuzes bij zowei het rechtsherstel als bij de overbruggingswetgeving voor een combinatie van i de spaarvariant een afzonderlijk rendementsforfait voor elk van de drie vermogenscategorieen ii het handhaven van het HVV en iii de pro ratatoerekening van het HVV aan het forfaitaire rendement van de drie vermogenscategorieen Deze onvolkomenheid is via Informele weg mailverkeer onlangs gesignaieerd door een hoogleraar fiscale economie HIj heeft gemeld hierover binnenkort iets te publiceren Ter informatie vindt u de mail van de hoogleraar in bijiage 7 De publicatie gebeurde inmiddels op 3 augustus in de Vakstudie NIeuws in vorm van een aantekening bij het beleidsbesluit herstel bijiage 8 Op dit moment wordt nader onderzocht of voor de onvolkomenheid nog een optossing mogelijk is Daarin neemt de werkgroep ook de suggestles van de ^ i y i^pv Hz S hoogleraar mee Paging 5 van 6 207 1557941 00035 • • Hierover wordt u zo snel mogelijk nader geinformeerd uiterlijk met de volgende voortgangsnota Ten slotte wordt gemeld dat de onvolkomenheid zich bij het rechtsherstel niet kan voordoen Immers biJ het rechtsherstel btijft het huidige box 3 stelsel van toepassing indien dat voor de befastingplichtige gunstiger is Het huidige steisel zal altijd gunstiger zijn voor een belastingplichtige met {vrijwel even hoge schulden als bezittingen in box 3 Informatiepunt Herstel • Stand van zaken herstel bezwaarmakers l\la de publicatie van het beleidsbesluit rechtsherstel box 3 is de Belastingdienst van start gegaan met het rechtsherstel van de bezwaarmakers In de bijiage 9 staat een overzicht van de stand van zaken van het herstel van dit moment Deze cijfers zijn op basis van peildatum 1 augustus • De hoofdpunten zijn o Het herstel ligt op schema Alle posten zijn door de systemen gegaan en met een enkele uitzondering hebben de bezwaarmakers een brief met de nieuwe aanslag ontvangen o o Van de circa 225 000 posten zijn er circa 484 uitgeworpen omdat hier nog een lopend proces bijv lopend bezwaar Htervan zijn 301 posten handmatig afgedaan 183 posten zijn nog in behandeling deze burgers ontvangen een brief met nadere informatie omdat deze posten niet zijn afgedaan voor 4 augustus Tot 1 augustus zijn er zo n 3900 telefoontjes binnengekomen 1500 in week 30 en 3900 burgerreacties zoals verzoeken telefonische vraag blijft rurm binnen de geprognotiseerde aantallen De burgerreacties worden gecategoriseerd en De behandeld o De beschikkingen voor aangiften IH 2021 met een box 3 element aansiagen die nog niet onherroepelijk vaststonden op 24 12 2021 worden voorbere d voor de start van de gefaseerde en behandeling De planning hiervan kan nog veranderen in komende weken op basis van de evaluatie • • Op 7 September vindt het Commissiedebat Belastingdienst plaats Voorafgaand hieraan wordt een stand van zaken brief Belastingdienst verzonden waarin kort wordt ingegaan op de gevolgen van box 3 op de Belastingdienst Overwogen kan worden om naast de stand van zaken brief een aparte brief over box 3 te sturen om een uitgebreide update te geven van het herstel De kans bestaat dat hierdoor tijdens het Commissiedebat veel aandacht zal zijn voor box 3 en mogelijk vragen gesteld zullen worden over de besiuitvorming omtrent niet bezwaarmakers it T Communlcatie Niet van toepassing i Politiek bestuurlijke context Uit het Commissiedebat van 29 juni is een aantal moties en toezeggingen gekomen waar tijdens het reces aan is gewerkt U wordt bij het volgende reguliere overleg op 23 augustus geinformeerd over de status en planning van deze moties en toezeggingen Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden Niet van toepassing V « 208 1557941 00035 Ministerie van Financien KatJ Lr\ Fiscale Zaken TER BESLISSING Oirectie Algemene Aan Fiscale Politiek de staatssecretaris van Financien Fiscaliteit en Belastingdienst Persoonsgegevens nota Vijfde beslisnota Pakket Belastingplan 2023 Datum 5 augtistus 2022 Aanleiding Notanummer Hierbij bieden wij u de vijfde beslisnota pakket Belastingplan 2023 met enkele beslispunten t b v de 30 regeling BP23 aan 2022 0000196919 Bijiagen geen In het BP23 wordt de 30 regeling afgetopt vanaf een inkomen van € 216 000 ^ norm Wet normering topinkomens bedrag 2022 U heeft er voor gekozen de ETK regeling voor het onbelast vergoeden van de werkelijke ETK niet af te toppen Bij de uitwerking van de aftoppingsmaatregel is in de memorie van toelichting MvT gewezen op de mogelijkheid van het in beginsel per loontijdvak kunnen switchen tussen toepassing van de 30 regeling en de werkelijke ETK Met andere woorden de huidige 30 maakt het mogelijk dat expats regeling binnen een kalenderjaar kunnen schuiven met kosten en afwisselend in sommige maanden gebruik kunnen maken van ETK en in andere maanden van de afgetopte 30 regeling Deze mogelijkheid bestaat al maar wordt naar inschatting niet veel gebruikt Door de bekendheid die dit zal krijgen alsmede het aftoppen van de 30 regeling is de verwachting dat zal leiden tot meer arbitrage binnen het en daarmee tot belastingderving jaar Beslispunten Beslispunt 1 Maatregel om switchen te beperken Wij adviseren u om in het BP23 een maatregel voor ingekomen en uitgezonden werknemers op te nemen waardoor het binnen een kalenderjaar niet mogelijk is om te switchen tussen toepassing van de 30 regeling en de werkelijke ETK Beslispunt 2 Uitzondering eerste jaar Daarbij adviseren wij u een uitzondering voor het eerste jaar van tewerkstelling op te nemen Beslispunt 3 Moment invoering maatregel Indien u akkoord bent met het treffen van een maatregel in working laten treden van deze maatregel per 2023 gaat u akkoord met het de aftopping treedt in werking per 2024 Het bedrag van de WNT norm is gekoppeld aan de ontwikkeling van de contractuele loonkosten voor de overheid en zal daardoor in 2024 vermoedelijk op een hoger bedrag worden vastgesteld Paging 1 van 5 209 1498129 00036 Toeiichting 30 regeling en aftopping • In het BP23 wordt de 30 € 216 000 norm regeling afgetopt vanaf een inkomen van Wet normering topinkomens bedrag 2022 ^ U heeft er eerder voor gekozen de ETK regeling voor het onbelast vergoeden van de • werkelijke ETK niet af te toppen De werkelijke ETK kunnen dus onbeperkt via de gerichte vrijstelling onbelast blijven worden vergoed Wei rroeten de werkelijke kosten aan de hand van bonnetjes worden onderbouwd Bij toepassing van de 30 regeling is geen onderbouwing nodig en kan als benadering van de werkelijke ETK 30 • • van het loon inclusief vergoeding onbelast worden vergoed forfait voorkomt hoge administratieve lasten en Toepassing van het 30 vooraf zekerheid over de hoogte van de vergoeding Uit de evaluatie geeft van de 30 regeiing in 2017 komt het algemene beeld naar voren dat werkgevers onder meer onn deze redenen kiezen voor toepassing van de 30 regeling Dat neemt niet weg dat men ook met een 30 beschikking en als aan de overige voorwaarden wordt voldaan ervoor kan kiezen toch de regeiing voor werkeiijke ETK toe te passen Deze keuze kan in beginsel per loontijdvak per worden gemaakt Switchen tussen werkelijke ETK en 30 • • • • regeling Bij de uitwerking van de aftoppingsmaatregel is in de MvT gewezen op de mogelijkheid van het in beginsel per loontijdvak kunnen switchen Als men dit doet wordt de aftoppingsgrens van 30 van £ 216 000 € 64 800 jaargrens naar tijdgelang herrekend naar een grens voor het aantai tijdvakken dat de 30 regeling wordt toegepast Stel 10 maanden dan mag in die 10 maanden geen hoger bedrag aan 30 forfait worden € 54 000 vergoed dan 10 12 x € 64 800 Bij de start van de uitvoeringstoets voor de aftoppingsmaatregel is door de Belastingdienst geconstateerd dat deze switchmogelijkheid nieuw voor haar is en het toepassen hiervan in de uitvoeringspraktijk niet is tegengekomen mogelijk omdat dit ook door adviseurs niet is onderkend Men lijkt er in de praktijk veelal vanuit te gaan dat het verplicht is de 30 regeling toe te passen wanneer men hier een beschikking voor heeft Om die reden vraagt men soms ook op een later moment deze beschikking aan zodat in de eerste maanden van tewerkstelling de werkelijke kosten nog kunnen worden vergoed In de beginperiode worden namelijk vaak hogere aanloop kosten gemaakt Met het switchen zou men bijvoorbeeld de werkelijke kosten kunnen een loontijdvak en op declaratiebasis claimen en dan voor de overige loontijdvakken in het kalenderjaar de 30 regeling toepassen concentreren in Enkele voorbeelden waarbij voorgaande wordt toegepast zie voigende pagina ^ Het bedrag van de WNT norm is gekoppeld aan de ontwikkeiing van de contractuele loonkosten voor de overheid en zal daardoor in 2024 vermoedelijk op een hoger bedrag worden vastgesteld Pagina 2 van 5 210 1498129 00036 Voorbeeld 1 • regeling is € 80 000 en het maximale forfait 30 Het loon voor de 30 € 24 000 € 2 000 per loontijdvak De werkelijke kosten bedragei^p jaarbasisje i iOOQ De totale vergoeding is dan € 32 000 ^^0 00^b l{fx € 2 00^ de passen Het voordeel ten opzichte van 30 regeling € 24 000 van € bedraagjfc 8^0 Voorbeeld 2 fzonder aftoDDina • fHe^H SorTvoor de 30 C 114 regeiing is ^ ^380 000 maximale ^ait 30^ 00d € 9 500 per loontijdvatisK—^ Wexksme kosten € 50 000 llx € 9 500 € 154 500 De totale vergoeding is dan € 50 000 Het voordeeJteA^opzichte van gehHfevjaar toepassen van de 30 0 regeling SOOy ^ll4i bedraagt^O Voorbeeld 3 fsituatie voorbeeld 2 met aftoppingf • Het loon voor de 30 € 114 000 maaj € 216 000 regeling is € 380 000 maximale forfait 30 nioo^r aftopping is het maximale forfait 3034uisa^ €^64 800 Tijdgelang herrekend is dat 11 € 59 400 ^ ^o oO^ 1^^^^ 64 8^ Werkelijke kosten €J De totale vergoedingTSTlan € 50 000 € 59 400 40fj Het voordeel ten opzichte van het gehele jaar toepassen van de 30 regeling € 64 800 bedraagt € 44 600 Het voordeel in situatie 2 neemt doorde aftopping in situatie 3 beperkt g^09 toe met € 4 100 Beslispunt 1 Maatregel om switchen te beperken De Belastingdienst verwacht door de aandacht voor het kunnen switchen in de MvT en door de lagere vergoeding via de 30 regeling vanwege de aftopping dat men in de praktijk alsnog op de switchmogelijkheid gaat inspelen Door naast de aftoppingsmaatregel ook een maatregel om het switchen te beperken te treffenT^rijgt men per saldo minder kans om een onbedoeld voordeeFfe behalen door te switchen tussen de twee • regelingen • Het switchen zou bovendien leiden tot een uitholling van de doelen van de regeling Indien de werkelijke kosten worden geconcentreerd in een loontijdvak en dan voor de overige loontijdvakken in het kalenderjaar de 3Q regeling wordt toegepast staan namelijk tegenover het in 30 aanmerking te nemen forfait in de andere maanden dan feitelijk geen werkelijk gemaakte kosten meer Deze zijn dan immers in dat ene loontijdvak al vergoed Deze werkwijze zou daarom leiden tot de uitholling van een van de doelen van de30 regelinq namelijk voorkomen van administratieve lasten door feitelijk gemaakte kosten zonder nadere onderbouwing op forfaitbasis te vergoeden Daarin past niet dat deze kosten vervolgens nog een keer onbelast worden vergoed in de vorm van het 30 • forfait Om deze werkwijze te voorkomen wordt voorgesteld om de maatregel te treffen dat per kalenderjaar voor dat hele kalenderjaar gekozen moet worden vooTfoepassing van of de 30 regeling of de regeling voor werkelijke ETK • Dit betekent dat de huidige mogelijkheid om in tijdvakken waarin hogere kosten worden gemaakt dan het 30 forfait de werkeTiJke kosten te claimen en in de overige tijdvakkenTiet forfait aan te houden vervalt Pagina 3 van 5 211 1498129 00036 Indien de werkelijke kosten dusdanig hoog zijn dat deze in een forfait kunnen dan nog kalenderjaar per saldo hoger zijn dan het 30 steeds voor het gehele kalenderjaar de werltelijke kosten worden geclaimd Het verduideiijken van de wet en regelgeving op dit punt zou als een no regretmaatregel kunnen worden gezien Zoals aangegeven iijkt het switchen momenteel niet of nauweTijksvoorte komen Uit de evaluatie van de 30 regeling uit 2017 komt naar voren dat het forfait doorgaans toereikend is om de werkeiijk qemaakte kosten te dekken In de eerste maanden van de tewerksteiiing waarin dit mogelijk niet het geval is steilen we een uitzondering voor voor hiernayT^ais zle aangegeven kan men het gehele kalenderjaar ook nog steeds de werkelijke kosten ciaimen De aftoppingsmaategel heeft aiieen betrekking op ingekomen werknemers De aanvuiiende m^tregel geidt logischerwijs ook voor uitgezonden werknemers De voorwaarden van toepassing van de 30 regeling zijn bp dit punt gelijk Dat neemt niet weg dat men dit wellicht zal bestempeien ais een verdere reqelinq Strikt genomen kiopt dat niet De 30 inperking van de 30 ais wordt immers behoudens de aftoppingsmaatregel regeiing zodanig niet gewijzigd Beslispunt 2 Uitzondering eerste jaar Zoais aangegeven wordt voorgesteid in het eerste jaar voor de eerste vier maanden van tewerksteiiing een uitzondering op te nemen Enerzijds omdat vaak sprake is van hogere aanioop kosten Anderzijds omdat het proces van aanvragen van een_30 beschikking tijd in beslag neemt en de beschikking terugwerkende kracht kan krijgen Het vaststelien op welk moment een keuze gemaakt zou moeten worden en voor welke periode deze dan zou gelden is dan iastiger Omdat de switchmogelijkheid in de praktijk nog niet of nauweiijks wordt toegepast en het een beetje koffiedik kijken biijft of het switchen echt een vlucht zou gaan nemen is het ook een optie eerst af te wachten hoe e e a in de praktijk gaat iopen voordat de maatregel om het switchen te beperken wordt getroffen Het heeft echter onze voorkeur om dit voor^aand al te regeien Naast dat het switchen vanuit de achtergrond en doeisteiiing van de 30 regeling als ongewenst wordt gezienT^u het gebruikmaken van de switchmogelijkheid de controle voor de Belastingdienst bovendien bewerkelijker maken Beslispunt 3 Moment invoering maatregel De aftoppingsmaatregel gaat in per 2024 Omdat we deze aanvuiiende maatregel qua onderbouwing deels hleraan willen koppelen zou het in beginsel logisch zijn om deze maatregel ook ger 2024 in te laten gaan Echter omdat het gaat om het uitsluiten van een bestaande mogelijkheid binnen de huidige wet en regelgeving iigt het voor de hand de aanvuiiende maatregel al per 2023 in werking te laten treden De kans bestaat anders dat nrien in 2023 vooruitlopend op de wijziging alsnog de switchmogelijkheid toepast met bijbehorende budgettaire consequenties • • Pagina 4 van 5 212 1498129 00036 Budgettaire aspecten • In een eerdere nota is aangegeven dat de aftoppingsmaatregel ca 3 800 geyailen van de totaal rulm 67 000 ingekotnen werknemers raakt ca Uit nadere analyse is naar voren gekam£Jldat dit aantal naar verwachting toch hoger ligt op ca 4 400 raming van de opbrengst is bijgestelB 1^ 6 5^^ Ook de budgettaire De opbrengst van de aftoppingsmaatregel is • van andere maatregelen samen met de opbrengst bedoeld voor dekking van de maatregelen herstel_ box 3 In een eerdere nota is aangegeven dat de opbrengst van de • aftoppingsmaatregel in combinatie met het door u geaccordeerde overgangsrecht Ingekomen werknemers die het laatste loontijdvak van 2022 gebruikmaken van de 3U regeling vallen in de jaren 2024 en 2025 onder het overgangsrecht Aftopping is bij dez^roep voor net eerst per 1 januari 2026 aan dej rde tot de hierna opgenomen Dudgettaire opbrengst leidt ^ Tabel 1 budgettair effect Opbrengst aftoppen 30 Bijstelling opbrengst min euro regeiing is opbrengst struc Struc 86 86 2026 88 88 2026 2023 2024 2025 2026 nvt 26 43 nvt 26 44 in Als de switchmogelijkheid in stand blijft leidt dit in 2024 en latere jaren tot een regeling die naar verwachting 20 lager opbrengst van de aftopping van de 30 21 in 2024 35 in 2025 en 70 miljoen vanaf 2026 Voor 2023 ligt miljoen miljoen geldt dat het in stand blijven van de switchmogelijkheid naar verwachting leidt tot hogere kosten van de 30 regeling Deze stijging heeft echter een endogeen Het effect treedt immers op door meer bekendheid van de mogelijkheid niet door een verandering van de wet karakter en is niet lastenrelevant Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden Niet van toepassing Pagina 5 van 5 213 1498129 00036 Ministerie van Financien Directoraat Generaal TER BESIJSSING TER BESPREKING Belastingdienst Bestuurlijke Politieke Aan de minister Zaken de staatssecretaris van Financien Fiscaliteit en Belastingdienst de staatssecretaris van Financien Toeslagen en Douane Persoonsgegevens nota Stapeling werkzaamheden IV portfolio keten Inkomensheffingen Datum 5 augustus 2C22 Notanummer 2022 QQQQ202828 Bijlagen Aanleiding geen De komende weken staat u richting Prinsjesdag vooreen reeks van beslissingen over beleid en wetgeving De on mogelijkheden van de IV van de Belastingdienst lopen daarop meerdere terreinen als een rode draad doorheen In vervolg op alle acties rond het box 3 arrest van de Floge Raad is daarbij bijzondere focus nodig op maatregelen in de sfeervan de inkomstenbelasting Gegeven deze stand van zaken heeft de ambtelijke Vierhoek besproken dat het behuipzaam is indien u in de week van 8 augustus de fractievoorzitters van de coalitiefracties belt om hen te infomneren over bestaande beperkingen Dat is de reden dat we al vroeg in het proces het volgende aan u voorleggen Beslispunt Wilt u bellen met de fractievoorzitters om hen te informeren dat • zijn beperkingen in de mogelijkheden om politieke wensen te Overvraag op het IV portfolio heeft tot gevolg dat in de inkomstenbelasting de komende tijd alleen parameteraanpassingen mogelijk zijn waarbij ook dan de stapeling moet worden bewaakt De oorzaak hiervan is een stapeling van werkzaamheden rond box 3 henstel overbrugging er accommoderen stelsel werkelijk rendement • en de noodzakelijke modernisering van de onderliggende systemen als gevolg van deze problematiek een nadere keuze nodig is uit een aantal maatregelen waartoe reeds is besloten Onderzocht wordt voor welke maatregelen een andere vormgeving met parameters een opiossing kan bieden Voorafgaand aan een mogelijk belrondje zorgen wij voor gespreksnotitie Kernpunten • In het IV portfolio wordt momenteel met prioriteit gewerkt aan de herstel overbruggingswetgeving toekomstig werkzaamheden voor box 3 stelsel • • Uit de analyse van de maatregelen die de komende jaren in de IFI keten op stapel staan blijkt dat deze niet allemaal inpasbaar zijn in het IV portfolio Het gaat om 6 maatregelen uit het Coalitieakkoord de Voorjaarsnota en de Fiscale verzamelwet 2023 en om het wetsvoorstel excessief lenen Ook is er geen ruimte beschikbaar voor nieuwe beleidsinitiatieven waarvoor Pagina 1 van 1 214 1557083 00037 structuuraanpassingen in de systemen voorde inkomstenbelasting nodig zijn waaronder herstel voor niet bezwaamnakers box 3 • U wordt gevraagd kennis te nemen van dit kneipunt in de prioritering dat nadere keuzes zal vergen in de Augustusbesluitvorming • Er wordt een nadere verkenning gemaakt van de budgettaire en uitvoeringsgevoigen van uitstei van maatregelen en van mogelijke Deze ontvangt u zo spoedig mogelijk Vanwege de stapeiing van werkzaamheden in bet IV portfolio is het ad vies om fiscale maatregeien voor de IH keten beperkt te houden tot of vorm te geven via parameteraanpassingen Op maandag 8 augustus staat om 9 30u een overieg gepiand met u staatssecretaris Fiscaliteit en Beiastingdienst waarin de kneipunten nader besproken kunnen worden A s vrijdag 12 augustus is een overleg met u staatssecretaris Fiscaliteit en Beiastingdienst ingepland over de bredere portfolioproblematiek en het bijbehorende besluitvormingsproces U wordt hierovervia een separate notitie gemformeerd alternatieven • • Toelichting Inleiding Op 6 juii jl bent u geinfomneerd over de stapeiing van maatregelen in het portfoiio van de keten Inkomensheffingen IH keten ais gevoig van het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021 over box 3 In het verlengde hiervan is een analyse gemaakt van alle aangekondigde en verwachte maatregelen uit het Coalitieakkoord de Voorjaansnota en het Belastingplan 2023 die de IH keten raken Uit de analyse blijkt dat de vraag naar IV hoger is dan het beschikbare aanbod ondanks de maximale inzet op uitbreiding van de capaciteit Het totaalpakket van geplande maatregelen en aanvullende ambities in de IH keten is als gevoig hiervan niet inpasbaar in het IV portfolio Dit betekent dat er keuzes nodig zijn in de prioritering binnen de keten Stand nota 6 juli • Op 6 juli jl bent u gemformeerd dat als gevoig van prioritering in het portfolio van de IH keten van box 3 herstel oude jaren overbrugging 2023 2024 werkelijk rendement 2025 en van de uitfasering CooliGen nog slechts zeer beperkt ruimte resteert voor andere maatregelen Daarbij bent u gemformeerd over de volgende gevolgen en risico s van deze prioritering o Door de werkzaamheden voor box 3 heeft de uitfasering van CooliGen vertraging opgelopen o Het wetsvoorstel excessief lenen is als gevoig van het uitstei van de behandeling en het ontbreken van vastgestelde wetgeving niet ingepast in het IV portfolio en concurreert om ruimte in het IV portfolio met het stelsel werkelijk rendement o Een succesvolle implementatie van het stelsel werkelijk rendement vergt ook inzet van de generieke keten Gegevens en generieke keten Interactie Voor deze ketens geldt dat de noodzakelijke werkzaamheden om voorrang strijden met onder meer de implementatie van Europese wetgevingstrajecten en de werkzaamheden voor UHT Toeslagen o Er blijft geen ruimte over om in te spelen op onverwachte kneipunten nieuwe hersteloperaties of zij inslagen Dit leidttoteen kwetsbaarheid en beperkte wendbaarheid van de IH keten Pagina 2 van 1 215 1557083 00037 o Het is noodzakelijk de vernieuwingsambities voor 2022 2025 te temporiseren Vervolganalyse De analyse is gemaakt met de beschikbare informatie van eind juli waartiij ervan is uitgegaan dat de geplande opschaling van IV capaciteit voor de IH keten realiseerbaar is Zou dat tegenvallen dan moet opnieuw wforden geprioriteerd Het portfolio wordt periodiek herijkt waarbij naar de meest actuele stand mogelijke mee en tegenvallers bij de implementatie van maatregelen moeten • • worden verwerkt • De keten Inkomensheffingen heeft geanalyseerd welke maatregelen er verder nog op de keten afkomen uit het Coalitieakkoord • • de Voorjaarsnota en het Belastingplan 2023 Alle maatregelen die kunnen worden verwerkt als parameteraanpassing en alle maatregelen die via aanpassingen in toelichtingen etc kunnen worden gerealiseerd worden ingepast Gegeven de hierboven geschetste stand van het portfolio van de IH keten is er niet voldoende ruimte voor inpassing van alle gewenste structuuraanpassingen Het gaat om 3 geleidelijk afschaffen lACK afschaffen fiscale oudedagsreserve box 2 twee schijven 26 en 29 5 4 box 2 en 3 5 uitsluiten van tijdeli]ke huurovereenkomsten van toepassing 1 2 FOR per 2024 Afbouw AHK met verzamelinkomen leegwaarderatio loopt mee in de Fiscale wetgevingssignaal uit stand van de uitvoering Naar de huidige stand gaat de Belastingdienst uit van realisatie van maatregelen 3 en 4 beide dekkingsmaatregelen box 3 Deze maatregelen kunnen worden geruild tegen een andere maatregel uit de lijst zolang dat niet leidt tot een toename van het totale beslag in IV dagen Er wordt een nadere verkenning uitgevoerd van de budgettaire en uitvoeringsgevolgen van uitstel van deze maatregelen en mogelijke alternatieven Voorde maatregelen 1 3 4 en 5 wordt daarbij onderzocht wat mogelijk is met de inzet van parameteraanpassingen Over de uitkomsten informeren we u zo spoedig mogelijk 6 wegnemen van pijnpunten in de belastingrente verzamelwet 2023 • • Excessief lenen • Het wetsvooi^stel excessief lenen is als gevolg van het uitstel van de behandeling en het ontbreken van vastgestelde wetgeving niet ingepast in het portfolio en ook niet inpasbaar bij samenloop met werkelijk rendement per 1 januari 2025 • Het wetsvoorstel moet op een enkel onderdeel ook nog nader worden uitgewerkt in lagere regelgeving Daaraan is een additionele IV impact die nog met een uitvoeringstoets in kaart moet worden gebracht U bent reeds geinformeerd dat er onderzoek wordt gedaan naar mogelijke alternatieven die minder IV intensief zijn Deze alternatieven hebben een zodanige impact op de mogelijkheden om toezicht te houden dat een afweging nodig is of het dan nog steeds gewenst is het wetsvoorstel per 1 januari 2023 in werking te laten treden Bovendien is ook met een minder IV intensief alternatief IV capaciteit gemoeid die op dit moment niet beschikbaar is verbonden • • • Pagina 3 van 1 216 1557083 00037 Overige ambities In aanvulling op de stapeling van geplande vwerkzaatnheden zijn er ook aanvullende maatregelen waarover nog geen besluitvorming heeft plaatsgevonden en die nog nietzijn ingepland in het IV portfolio Voor de volgende maatregelen is dus ook geen ruimte binnen het IV portfolio voor de IH keten ■ IBO vermogensverdeling Uit het IBO komen drie pakketten waarin ook structuurwijzigingen worden voorgesteld in de inkomensheffing Met de huidige prioritering is er geen ruimte om aanvullende structuurwijzig ingen door te voeren De voor^tellen die leiden tot parameterwijzigingen zijn wel mogelijk • Compensatie niet bezwaarmakers De besluitvorming over het mogelijk compenseren van niet bezwaarmakers bij box 3 heeft nog niet plaatsgevonden In het portfolio is nu geen ruimte om herstel voor niet bezwaarmakers in te passen zolang ook aan de implementatie van alle maatregelen voor box 3 wordt gewerkt herstel overbrugging werkelijk rendement AOV ZZP In het Coalitieakkoord is afgesproken om tot een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen te komen Hierbij is niet afgesproken wie uitvoerder wordt van deze regeling Als blijkt dat de Belastingdienst deze regeling gaat uitvoeren dan heeft dit gevolgen voor de ruimte in het IV portfolio en de ruimte voor ander beleid Als de wetgeving klaar is moet een uitvoeringstoets worden gedaan en kan de benodigde IV inspanning worden bepaald met een bijbehorende planning Hoe dan ook kunnen werkzaamheden voor AOV ZZP pas worden ingepast na afronding van implementatie van het stelsel werkelijk rendement Communicatie Niet van toepassing Politiek bestuuriijke context De Kamer is in januari 2022 geinformeerd Belastingdienst over het IV Met de planningsbrief van 24 juni jl Kamerlid Romke de Jong en portfolio van de zoals toegezegd aan het de technische briefing over het stelsel werkelijk rendement is de Kamer geinformeerd over de stapeling wordt geadviseerd om informeren bij besluitvorming over van werkzaamheden U de prioritering de Kamer nader te ook naar aanleiding van vragen gesteld door het Kamerlid Maatoug tijdens het Commissiedebat van 29 juni jl Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden Niet van toepassing Pagina 4 van 1 217 1557083 00037 Sib Ministerie van Financier Directie Atgemene TER ADVISERING Fiscale Aan de staatssecretaris van Financien lyjbe staatssecretaris van Financier Politie^ FIscalltelt en Belastingdienst Toeslagen en Douarie Persoonsgegevens nota Belnota gesprek met ersoonsgegeven RvS Datum 10 augustus 2022 Notanummer 2022 0000185028 Bfj lagan geen Aanleiding In de vierde beslisnota van het pakket belastingplan 2023 bent u beiden gemformeerd over het bellen met spoedadvies Persoonsgegevens |de Raad van__^ate RvS voor een Het is gebruikelijk en wordt ook erg op prijs gesteld als de desbetreffende bewindspersQon persoonlljk via een telefoongesprek spoedadvies vraagt aan de Persoonsgegevens | Qmdat u bei^ dossiers heeft die onderdeel zijn van het pakket Belastingplan 2023 hebben we u beiden gevraagd om te bellen Spreektijn algemeen • U kunt aangeven dat de planning van het pakket Belastingplan 2023 op dit moment als voIgt is na akkoord van de MR op g^augustus worden de wetsvoorstellen in het pakket Belastingplan 2023 aan de Raad van State aangeboden voor het spoedadvies • U kunt aangeven dat u begrip heeft voor de korte adviseringstermijn van de RvS Er wordt geprobeerd daarmee zoveel mogelijk rekening te houden door op ambtelijk niveau • vergelijkbaar met eerdere jaren regelmatig conceptversies van de wetsvoorstellen in het pakket te delen met de RvS zodat zij in een vroeg stadium mee kunnen lezen Onder aan de streep wordt overigens alsnog veel van de RvS gevraagd Het pakket Belastingplan bestaat dit jaar uit de volgende wetsvoorstellen O Belastingplan 2023 [ondertekenaars stas FB en TD en minister van Financien o o Herstelwetgeving box 3 ondertekenaar stas FB Overbruggingswetgeving box 3 ondertekenaar stas FB o Wetsvoorstel minimum COj o Wetsvoorstel CBAM o prijs Industrie ondertekenaar stas FB wijziging van de Wet Milieubeheer in verband met de overgangsperiode bij de invoering van een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens ondertekenaar stas FB Wetsvoorstel Delegatiebepaling bepalen wanneer geen invorderingsrente ondertekenaar stas FB Indien stas TD akkoord gaat met het omvormen van de maatregel Opheffen geheimhoudingsplicht Inspectie Belastingzaken Douane en Toeslagen uit het wetsvoorstel Belastingplan 2023 tot zelfstandig wetsvoorstel wordt dit wetsvoorstel aan het pakket toegevoegd Pagina 1 van 2 218 1531792 00038 Specifiek voor stas FB U kunt aangeven dat volgens de planning de augustusbesluitvorming op 22 • augustus start en het Belastingplan op 26 augustus wordt besproken in de MR Het is niet nnogelijk onn vroeger te starten omdat wij afhankelijk zijn van de meest recente cijfers van het CBS en de doorrekeningen van het CPB In het pakket zitten vooralsnog veel maatregelen die voortvioeien uit het coalitieakkoord en de voorjaarsbesluitvorming De verwachting is dat er vanuit de augustusbesluitvorming nieuwe maatregelen die onder andere zien op koopkracht zullen worden toegevoegd • • ■ aan het Beiastingplan Deze maatregelen worden opgenomen in de versie die ter advisering wordt aangeboden aan de Raad van State Mocht de planning van de augustusbesluitvorming niet gehaald worden en een of meerdere wetsvoorstel pas na het weekend van 27 augustus aan de Raad van State aangeboden kunnen worden dan is het raadzaam om opnieuw te bellen Specifiek voor stas TD U bent beleidsverantwoordelijk voor de maatregelen op het terrein van de toeslagen opvang Oekrai ners en noodopvang en de maatregel die ziet op de ontheffing van de geheimhoudingsplicht bij de Douane en Toeslagen U kunt aangeven dat het voor deze maatregelen van belang is dat deze zo snel mogelijk in werking treden Het gaat om het voorkomen dat gasthuishoudens minder of geen toeslag ontvangen als gevolg van het tijdelijk opvangen van Oekraiense ontheemden Daarnaast kan de huidige wetgeving voor toeslagen tot ongewenste uitkomsten leiden in de situatie dat een getrouwd persoon vanwege huiselijk geweld opgevangen wordt in een • • • erkende opvang Als laatste is het voor een goede taakuitoefening van de Inspectie Belastingzaken Toeslagen en Douane wenselijk dat het voorstel van wet over Een goede informatievoorziening is daarbij essentieel Op dit moment is het afgeven van een ontheffing van de geheimhoudingsplicht ten aanzien van gegevens die verkregen zijn bij de uitvoering van de inkomensafhankelijke regelingen en bepaalde taken van de Douane niet mogelijk Dit is wel mogelijk voor belastingzaken Met dit voorstel wordt dat opgelost de geheimhoudingsplicht zo snel mogelijk in werking treedt Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden Niet van toepassing Pagina 2 van 2 219 1531792 00038 jyj Ministerie van Financien DIrectie Algemene TER ADVI5ERING Fiscale Politlek Aan de staatssecretaris van Financien Fiscaliteit en Belastingdienst de staatssecretaris van Financien Toeslagen en Douane Persoonsgegevens nota Belnota gesprek met ^ersoonsgegeven^RvS Datum 10 augustus 2022 Notanu iirr^er c 2022 0 0^0185028 Bfjfagen feen Aanleiding 0 In de vierde beslisnota van het pakket belastingplan 2023 bent u beiden geinformeerd over het bellen met| voor een spoedadvies Persoonsgegevens |de Raad van State Het is gebruikelijk op prijs gesteld als de desbetreffende en wordt ook erg RvS bewindspersoon persoonlijk via een telefoongesprek spoedadvies vraagt aan da Persoonsgegevens [omdat Belastingplan 2023 u beiden dossiers heeft die onderdeel zijn van het pakket V hebben we u beiden gevraagd om te bellen Spreeklijn algemeen • di\ \ U kunt aangeven dat de planning van het pakket Belastingplan 2023 op moment als voIgt is na akkoord van de MR op 26 augustus worden de wetsvoorstellen in het pakket Belastingpian 2023 aan de Raad van State • ^ aangeboden voor het spoedadvies U kunt aangeven dat u begrip heeft voor de korte adviseringstermijn van de RvS Er wordt geprobeerd daarmee zoveel mogelijk rekening te houden door vergelijkbaar met eerdere jaren regelmatig conceptversies van de wetsvoorstellen in het pakket te delen met de RvS zodat zij in een vroeg stadium mee kunnen lezen Onder aan de streep wordt overigens alsnog veel van de RvS gevraagd k|et pakket Belastingplan bestaat dit jaar uit de volgende wetsvoorstellen Belastingplan 2023 ondertekenaars stas FB en TD en minister van op ambteiijk niveau • fo\ j J Financien Herstelwetgeving box 3 ondertekenaar stas FB o Overbruggingswetgeving box 3 o Wetsvoorstel minimum C02 o Wetsvoorstel CBAM o Wetsvoorstel ondertekenaar stas FB prijs Industrie ondertekenaar stas FB wijziging van de Wet Milieubeheer in verband met de overgangsperiode bij de invoering van een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens ondertekenaar stas FB Delegatiebepaling bepalen wanneer geen invorderingsrente ondertekenaar stas FB • Indien stas TD akkoord gaat met het omvormen van de maatregel Opheffen geheimhoudingsplicht Inspectie Belastingzaken Douane en Toeslagen uit het wetsvoorstel Belastingplan 2023 tot zelfstandig wetsvoorstel wordt dit wetsvoorstel aan het pakket toegevoegd Pagina 1 van 2 220 1531794 00039 Specifiek voor stas FB • U kunt aangeven dat volgens de planning de augustusbesluitvorming op 22 augustus start en het Belastingplan op 26 augustus wordt besproken in de MR Het is niet mogelijk om vroeger te starten omdat wij afhankeiijk zijn van de meest recente cijfers van het CBS en de doorrekeningen van het CPB • In het pakket zitten vooralsnog veel maatregelen die voortvloeien uit het coalitieakkoord en de voorjaarsbesiuitvorming • De verwachting is dat er vanuit de augustusbesiuitvorming nieuwe maatregelen die onder andere zien op koopkracht zuiien worden toegevoegd het Belastingplan Deze maatregelen worden opgenomen in de versie die ter advtsering wordt aangeboden aan de Raad van State aan c Mocht de planning van de augustusbesluitvorming niet gehaald worden en een of meerdere wetsvoorstel pas na het weekend van 27 augustus aan de Raad van State aangeboden kunnen worden dan is het raadzaam om opnieuw te bellen Specifiek voor stas TD • U bent beleidsverantwoordelijk voor de maatregelen op het terrein van de toeslagen opvang Oekrainers en noodopvang en de maatregel die ziet op de ontheffing van de geheimhoudingsplicht bij de Douane en Toeslagen • U kunt aangeven dat het voor deze maatregelen van belang is dat deze zo snel mogelijk in werking treden Het gaat om het voorkomen dat gasthuishoudens minder of geen toeslag ontvangen als gevolg van het tijdelijkj opvangen van Oekraiense ontheemden Daarnaast kan de huidige wetgeving voor toeslagen tot ongewenste uitkomsten leiden in de situatie dat een getrouwd persoon vanwege huiselijk geweld opgevangen wordt in een erkende opvang • c Als laatste is het voor een goede taakuitoefening van de Inspectie Belastingzaken Toeslagen en Douane wenselijk dat het voorstel van wet over de geheimhoudingsplicht zo snel mogelijk in werking treedt Een goede informatievoorziening is daarbij essentieel Op dit moment is het afgeven van een ontheffing van de geheimhoudingsplicht ten aanzien van gegevens die verkregen zijn bij de uitvoering van de inkomensafhankelijke regelingen en bepaalde taken van de Douane niet mogelijk Dit is wel mogelijk voor belastingzaken Met dit voorstel wordt dat opgelost Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden Niet van toepassing Pagina 2 van 2 221 1531794 00039 \ Ministerie van Financien Directie Algemene TERBESLISSING Fiscale PoLitiek Aan de staatssecretaris van Financien Fiscaliteit en Belastingdienst Persoonsgegevens nota Belangrijkste resultaten impactanalyse fiscale klimaatmaatregelen Datum 10 augustus 2022 Aanleidinq Notanummer In het BWO over de fiscale klimaatmaatregelen van 5 april jl een impactanalyse van de fiscale klimaatmaatregelen is verzocht om Het ging hierbij om vragen over onder andere het lasteneffect de geschatte COj reductie en het 2022 0000206183 Bijiagen geen handelingsperspectief Daarnaast heeft MEZK aangekondigd ook een speelveldtoets te willen uitvoeren om nader inzichtte krijgen in de weglekrisico s van o a een aanscherping van de COi heffing en de tariefaanpassingen in de hogere verbruiksschijven van de EB Deze speelveldtoets richt zich op een aantal sectoren die in eerdere studies wat onderbelicht bleven We hebben deze week de conceptresultaten van de impact analyse en de I conceptresultaten van de speelveldtoets ontvangen In het vooroverleg klimaat heeft u stas aangegeven onder voorbehoud akkoord te zijn met het voorstel om variant A l voor te leggen als invulling van de tariefaanpassingen in de hoger verbruiksschijven U heeft aangegeven eerst de conceptresultaten van de impactanalyse te willen bestuderen In deze notitie wordt u hierover nader gei nformeerd NB We zi1n de resultaten van de impactanalyse en speelveldtoets momenteel nader aan het anaivseren Ter voorbereidino oo de oolitieke vierhoek zullen we samen met de andere deoartementen een aezamenliik memo opstellen m Beslispunt • Bent u akkoord om variant A voorte leggen als de invulling van de tariefaanpassingen in de hogere verbruiksschijven van de energiebelasting Na uw akkoord zullen we het stuk voor de Politieke Vierhoek voorbereiden rs Disclaimer In de impactanalyse is enkel de impact op onderzocht specifieke bedrijfssectoren De resultaten zijn dus niet te extrapoleren naar resultaten voor het bedrijfsieven als oeheel We beschikken enke over de conceptresultaten voor de impactanalyse en de speelveldtoets Voor de impactanalyse zijn we uitgebreid door de cijfermatige resultaten gelopen en verwachten we dat de cijFers stilstaan Pagina l van 14 222 1557630 00040 ll Kernpunten impactanalvse • De energieprijzen liggen de komende jaren fors hoger Aandeel in totals bedrijfskosten is gemiddeld beperkt zijn zichtbaar o o van o maar forse uitschieters glastuinbouw In het basispad is voor 2023 een forse stijging van de energieprijzen zichtbaar De gasprijs is bilvoorbeeld 7 keer hoger dan vorig jaar door PBL ward verondersteld De onzekerheid rondom de prijsontwikkeiing is echteTgtoot Zie ook tabel X in de toelichting In 2023 ieiden de hoqe enerqieprijzen tot minstens een verdubbeling o a de energiekosten Het aandeel van de energiekosten en energiebelastingen ieveringstarieven netwerktarieven in de totale bedrijfskosten is gemiddeld genomen een paar procentpunt In 2023 zijn er bij de energie intensieve sectoren echter forse uitschieters zichtbaar o a 42 voor de giastuinbouw ■ De extreme prijsstijgingen zijn waarschijnlijk tijdelijk en ebben richting 2030 weg Structureel klimaatbeleid is daarom nog steeds nodig o Na extreem hoge prijzen op de korte termijn is de verwachting dat de energieprijzen richting 2030 weer gaan dalen maar structureel hoger blijven dan werd verwacht voor de energiecrisis Zo verwacht Trinomics dat de oriis voor aardcas in 2023 129 euro per MWh en vervolgens afneemt naar 37 euro per MWh in 2030 Tegelijkertijd werd in de KEV 2021 nog uitgegaan van 26 euro per MWh in 2030 • Hogere ETS prijs leidt tot beperkt extra COz reductie in de Industrie aanscherping van de C02 heffing heeft vrijwel geen effect zonder tariefsverhoging o Trinomics verwacht dat de ETS prijs harder zal stijgen naar 93 euro ton in 2030 i p v naar 63 euro ton zoals veronderstei^in de KEV202T Voor het deel van de C02 uitstoot dat is vrijgesteid van de nationale COi heffing krijgen bedrijven hierdooreen extra prikkel om CO2 te reduceren In het basispad neemt de COz reductie hierdoor beperkt toe o in het BP2023 wordt een veriaging van de vrijgesteide uitstoot aantal dispensatierechten van de COz heffing opgenomen Hierdoor betalen bedrijven over een groter deei van hun uitstoot het nationaie tarief van deT o o 129 euro ton C02 Door de stijgende ETS 2 hefFing prijs is het additioneie effect t o v de reeds behaalde reductie door de 63 nu 129 931 gestegen ETS^rijs echter beperk eerst 129 Daarnaast geeft Trinomics aan dat de C02 prijs net niet hoog genoeg is om aanvullende reductieopties rendabei te maken Hiervoor is naar verwachting o olTeen verhoging van ITet tarief nodig Tot slot geeft TrinomlH^ aan dat de C02 heffing wel goed werkt om de huidige niet aangescherptej reductiedoeistelling te borgen Mocht de ETS prijs dalen bijv door een crisis dan blijft de opgave voor de Industrie gewaarborgd omdat de heffing weer relatief in belang wint • De tariefschuif in de energiebelasting heeft een grote impact op de leveringsprijs in 2030 reiatief taag maar de impact op de totale energiekosten zijn Pagina 2 van 14 223 1557630 00040 I o Met name de tariefVerhoging van de 2® en 3® schijf aardgas heeft een forse impact op de leveringsprijs In variant A zorgt de verhoging van stijging van de leveringsprijs met circa Daar staat tegenover dat de leveringsprijs voor elektriciteit juist de 2 ’ schijf gas bijv 58 voor een daalt met 19 o Ondanks de grote impact op de leveringsprijs totale energiekosten echter retatief laag ■ is de impact op de De belangrijkste redenen In de meest energie intensieve sectoren zit de bulk van bet gasverbruik in de vierde schijf De forse lastenstijging in schijf 2 en 3 heeft daardoor maar een beperkt effect ■ 57 de emissies in de 2^ en 3® schijf gas worden van veroorzaakt door de glastuinbouw In de studie is het afschaffen van het verlaagd EB tarief voor de glastuinbouw en het beperken van de wkk vrijstelling niet meegenomen Met de bestaande vrijsteilingen is het gasverbruik in deze sector o o grotendeels onbelast [de effecten van deze aanpassingen in de energiebelasting zullen met een vervoigstudie in kaart worden gebracht] De speelveldtoets van PwC laat voor de onderzochte bedrijven 6 bedrijven binnen de industrie oa basischemie een lager relatieve en 3 3 in 2030 kostenstijging zien tussen 0 4 Tot siot is de stijging van de belastingtarieven zeker in 2023 en 2025 beperkt ten opzichte van de huidige prijsstijgingen Ter illustratie de meest sterke tariefstijging is zichtbaar in de 2® schijf gas van variant 36 1 euro per MWh Het leveringstarief voor aardgas stijgt in het basispad van 2023 echter met 111 euro per MWh A en bedraagt ■ De varianten verschillen in waar de lasten neerslaan o De meegenomen sectoren in de grootschalige industrie ondervinden lastenverzwaring Deze iastenverzwaring is groter naarmate het gasverbruik hoger is Bedrijven met een laag energieverbruik ondervinden een een o o lastenverlichting De lastenontwikkeling verschilt per variant ■ ■ Variant A leidt tot de hoogste lasten bij bedrijven die qua gasverbruik grotendeels in de tweede en derde schijf vallen Variant B leidt tot de hoogste lasten bij bedrijven die qua gasgebruik grotendeels in de vierde schijf vallen Variant A zit er tussenin maar komt meer in de buurt van A dan van B o de resultaten laten telkens gemiddelden voor groepen bedrijven zien De daadwerkelijke lastenstijging hangt sterk af van het specifieke energieverbruik Er zullen daarom uitschieters Let op voorkomen Variant A heeft de grootste schoorsteenemissies met een reductie van 0 3 Mton binnen de 10 onderzochte sectoren in de geselecteerde sectoren bij variant A De reductie is 0 2 Mton B [let op dit betreft de resultaten obv 10 sectoren die gezamenlijk verantwoordelijk zijn 54 van het beiaste elektriciteitsverbruik en 72 gasverbruik o en van het belaste effecten zijn niet geextrapoleerd naar het totaal] De C02 reductie is voor alle drie de varianten enkele tienden Mtonnen in de onderzochte bedrijfssectoren emissiereductie Variant A kent de grootste De beoogde reductie is 0 5 Mton Pagina 3 van 14 224 1557630 00040 Bij de berekende C02 reductie zijn twee belangrijke kanttekeningen te plaatsen Met name in het niet ETS deel bleek het lastig om de gedragsreactie goed te modelleren De resultaten laten daarom mogelijk een beperkte onderschatting van het effect zien I De structuuraanpassingen in de energiebelasting zijn nog niet meegenomen Dit zal naar verwachting leiden tot extra reductie • Er zijn technische mogelijkheden om sneller te verduurzamen Het handelingsperspectief hangt sterk af van de beschikbare infrastructuur en mogelijkheid om de meerkosten door te berekenen Aanvullend beleid is nodig om meer reductie te reaiiseren o PwC en Trinomics wijzen erop dat er meer technieken mogelijk zijn om CO2 te reduceren maar dat deze met het huidige beleidspakket nog niet worden ontsloten doordat een onrendabele top resteert o In de analyse van PwC en Trinomics zijn de beschikbare subsidies niet of niet volledig meegenomen o PwC en Trinomics concluderen dat de aanwezigheid van de benodigde infrastructuur van groot beiang is voor het handelingsperspectief van bedrijven o Beleid gericht op beschikbare infrastructuur en subsidie t b v de onrendabele toppen het handelingsperspectief vergroten Beprijzing bijv hogertarief in de C02 heffing kan bedrijven stimuieren te investeren in technieken die nu niet worden gemaakt omdat de kosten baten nog net niet tegen elkaar opwegen Daarnaast is er volgens PwC en Trinomics beperkte mogelijkheid tot en o kostendoorberekening ■ Als andere landen ook maatregelen nemen wordt de mogelijkheid om kosten door te berekenen groter • De conceptuitkomsten van de speelveldtoets sluiten aan bij het beeld dat uit de impact analyse naar voren komt In de speelveldtoets wordt het beiang van aanvullend beleid benadrukt o Aanvullend beleid zou volgens PwC moeten zien op de aanleg van infrastructuur en subsidies voor onrendabele toppen Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden Niet van toepassing Pagina 4 van 14 225 1557630 00040 Bijiage 1 • beschrijving onderzochte maatregelen en bedrijfssectoren Trinomics heeft de lasten en C02 effecten van de volgende maatregelen in BP23 doorgerekend 1 Aanscherping reductiepad COz heffing Industrie 4 Mton extra in 2030 2 Schuif in de schijf van de energiebelasting verhoging op gas van 5 23 cent per van 5 23 cent per kWh en verlaging van het tarief op eiektriciteit 3 Tariefmaatregelen energiebelasting in de hogere verbruiksschijven 4 Verhoging van de belastingvermindering ter compensatie voor de bijmengverplichting van groen gas Ontkoppeling ODE en SDE 2® 4® schijf gas en eiektriciteit 5 • Niet meegenomen zijn de maatregeien die in 2025 worden doorgevoerd zoals de afschaffing van het verlaagd tarief voor gas in de glastuinbouw het afschaffen van de vrijstelling van gasverbruik voor metallurgische en mineralogische precedes en de inperking van de vrijsteliing voor Warmtekracht koppelingen • Dit hebben ze voor de volgende sectoren gedaan die samen 45 uitstoot onder de COj en en • 50 van het gas heffing vertegenwoordigen en de eiektriciteitsverbruik van bedrijven 1 Voedings 2 Papier 3 Basischemie 4 Bouwmaterialenindustrie en van respectieveiijk 52 genotmiddelenindustrie grafische Industrie en 5 Metaaiproducten machine industrie 6 Glastuinbouw 7 Gezondheids 8 Onderwijs 9 Horeca 10 Handel en autoreparatie en welzijnszorg Er zijn drie zichtjaren voor het onderzoek o 2023 alleen lastenverzwaringen meegenomen o 2025 lastenverzwaring en verminderd energieverbruik o meegenomen 2030 lastenverzwaring verminderd energieverbruik en duurzame investeringen meegenomen Pagina 5 van 14 226 1557630 00040 Bijiage 2 Tabel 0 belangrijkste resultaten en tabellen onderzoek Trinomics Gebruikte energieprijzen excl belastingen en nettarieven in 2021 e MWh Energiedrager Gas Elektriciteit Basispad 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 2027 2028 2029 2030 KEV 2021 15 18 20 18 19 21 22 23 24 25 26 Basispad 15 34 109 129 103 77 69 61 53 45 37 Factor basispad t o v KEV 2021 1 0 1 9 5 5 5 3 3 7 3 2 2 7 2 2 1 8 1 4 KEV 2021 33 38 42 43 44 46 48 48 48 47 48 Basispad 33 97 196 286 211 136 122 109 96 83 70 1 0 2 6 4 7 Ml 4 8 2 9 2 6 2 3 2 0 1 8 1 4 Factor basispad t o v KEV 2021 Bronnen basispado b v 2025 gas future prijzen en hoge waarde uit KEV 2030 beide 12 juli 2022 2023 TTF prijs eiektriciteit EEX Dutch Power Toelichtinq • De tabel laat voor aardgas en elektriciteit twee verwachtingen voor de prijsontwikkeling zien achterhaald De KEV2021 verwachting is van vorig jaaren eigenlijk Het basispad is gebaseerd op de meest recente inzichten en een expertise van Trinomics De onzekerheid is groot Tabel 2 Percentage energiekosten tnclusief lasten energieprijzen uit de KEV 2021 en bet basispad Sector 202 intotale bedrijrskosten bij 2023 2025 2030 0 10 12 Voedings genotmiddelenindustrie 1 n 3 n ■ z 1 2 2 1 6 3 6 2 4 201 Basischemie 4 6 20 1 16 10 16 23 Bouwmaterialenindustrie 2 2 7 2 5 3 4 25 28 Metaalproducten machine 0 3 0 3 0 7 0 3 0 5 0 3 0 3 13 16 42 16 31 16 19 17 18 Papier en grafische Industrie industrie Glastuinbouw Q Gezondheids en welzijnszorg Geen data P Onderwijs I Horeca 2 2 4 2 3 2 2 G Handel en autoreparatie 0 2 0 1 0 3 0 1 0 2 0 1 0 1 Toelichtinq • De tabel laat voor de tien geselecteerde bedrijfsprofielen het aandeel van de energiekosten in de totale bedrijfskosten zien sectoren een paar procentpunt 20 en glastuinbouw 42 Het aandeel is voor de meeste maarerzijn forse uitschieters [o a basischemie in 2023 Pagina 6 van 14 227 1557630 00040 Tabel 3 Energiekosten inclusief lasten rn miljoen C2021 en einissies in Mton per sector bij energieprijzen uit de KEV 2021 en bij energieprijzen uit Net basispad en het procentuele verschil tussen de KEV 2021 en het basispad CO2 Directe min € 2021 Energiekosten Sector emissies Mton CO2 a 729 10 12 Voedings genotm iddelenindustrie 211 17 18 Papier en grafische industrie 2336 742 1528 220 106 i i 710 236 290 806 1493 1 9 85 636 119 195 6845 151 4235 450 1 7 6 0 4 130 0 3 13 1 2020 201 Basischemie 8177 305 2724 JL 144 23 Bouwmaterialenindustrie 517 6804 61 9 8 318 1 8 9 5 3 i 156 358 259 221 129 44 1 7 7 1 25 28 Metaalproducten 246 machine 1022 Glastuinbouw 486 Q Gezondheids en 658 469 256 167 industrie 3890 1 014 2366 281 133 i 1 1134 478 783 133 welzijnszorg 217 P Onderwijs 485 I Horeca 973 486 124 213 1016 477 2020 339 724 6533 20945 221 0 5 0 5 5 4 8 4 4 11 928 1132 22 483 525 8 0 8 0 7 4 0 3 0 3 3 0 5 0 5 9 214 231 59 8 478 510 52 7 3 965 1461 51 981 1040 6 0 8 0 8 3 7316 15510 112 8807 12799 45 21 4 20 4 5 108 Totaai 295 64 110 G Handel en autoreparatie 265 83 i Meerkosten door investermgen zijn niet meegenomert in de tabel De kosten voor 2023 2025 zijn ankel voor gas elektriciteit Voor 2030 warden 00k hasten van andere energiedragers in MIDDEN sectoren meegenomen Dit verklaart voor een groot deei de stijging van energiekosten voor het KEV’21 scenario in 2030 in bijv de basischemie De energiekosten tussen de verschiilende jaren zijn daarom niet vergelijhbaar en dienen alleen het verschil tussen het KEV 21 scenario en basispad weer te geven Toelichting • De tabel laat voor de tien geselecteerde bedrijfsprofielen de ontwikkeling van de energiekosten en de directe COremissies zien De energiekosten zijn een combinatie van de leveringstarieven de netwerktarieven en de energiebelastingtarieven • In 2023 is gemiddeld een verdubbeling van de energiekosten te zien intensieve sectoren zoals basischemie en glastuinbouw De energie kennen de grootste stijging Pagina 7 van 14 228 1557630 00040 • Door de hogere energieprijzen verwacht Trinomics in 2030 een emissiereductie van 1 Mton in de onderzochte bedrijfssectoren Deze reductie wordt met name in de energie intensieve sectoren gerealiseerd Tabel 4 Lasten miljoen €2021 en directe emissies Mton CO2 in het basispad en aanscherping van de C02 heffing per sector in 2030 met de absolute en verandering na aanscherping t o v het basispad na Lasten min €2021 Directe emissies Mton CO2 Sector 4 7 1 0 1 0 0 0 04 0 07 92 0 1 0 1 0 201 Basischemie 56 85 51 9 5 9 5 0 23 Bouwmaterialenindustrie 11 15 39 1 2 1 2 0 Totaal 71 106 49 11 9 11 9 0 10 12 Voedings genotmiddelenindustrie 17 18 Papier grafische Industrie en 57 be emissies zijn aUeen de directe emissies van instailaties die onder de COi heffins vatlen OetaUen tellen soms niet op door afrondins Emissies zijn voor de meeste sectoren lager dan in Tabel 2 1 omdat deze tabel alleen directe emissies onder de COi heffing bevat en Tabel 2 1 00k directe emissies die niet onder de COi heffing vallen Toelichtino • De tabei iaat voor de vier geseiecteerde bedrijfssectoren die onder de C02 vallen • heffing zien wat het effect van de aanscherping op de COz emissies en de lasten Is Zowel PEL als Trinomics verwachten dat de C02 heffing voldoende is om het oude doel van 14 3 Mton te borgen Op macroniveau zijn er dus voldoende dispensatierechten in het basispad en zijn de lasten nul Op individueel niveau zijn er echter bedrijven die wel een tekort hebben en dus de heffing moeten betalen In het basispad zijn de lasten in de onderzochte sectoren daarom niet nul Trinomics heeft hierbij niet meegenomen dat bedrijven onderling kunnen handelen een bedrijf met een tekort betaalt dan voor dispensatierechten van een bedrijf met een overschot • De berekende lastencijfers zijn dus een soort bovengrens Trinomics verwacht in deze vier bedrijfssectoren geen extra COz reductie door de verlaging van de vrijgestelde uitstoot van de heffing Dit komt doordat de additionele reductiekosten voor bedrijven naar verwachting hoger zijn dan het tarief van de COz heffing 129 euro ton CO2 in 2030 dat gelijk blijft in het voorstel • Trinomics geeft aan dat veel reductiemaatregelen net niet rendabel worden Een verhoging van het tarief zou deze maatregelen een extra zetje kunnen geven Pagina 8 van 14 229 1557630 00040 Tabel 5 Varianten van voorgestelde tariefmutatie energiebelasting in 2030 Tarieven Aardgas Schijf 1 0 Schijf 2 170 000 Schijf 3 1 min ■ Schijf 1 0 Schijf 2 10 000 Schijf 3 50 000 Schijf 4 ■ 1 min 10 min Variant A 49 3 69 6 6 9 6 9 6 9 10 1 12 9 36 1 32 7 21 1 11 9 Variant A Variant B 5 4 6 9 28 3 23 2 5 3 0 0 1 3 4 5 124 28 136 15 60 34 60 34 60 34 50 000 kWh 9 27 119 14 52 62 48 03 43 32 10 min kWh 3 63 46 93 6 40 7 42 8 45 0 10 1 36 0 00 1 85 6 87 10 000 kWh ■ basispad in 2030 Basispad 2030 4 1 10 min Schijf 4 Etektriciteit 170 000 Mutatie t o v 2021 10 min kWh AUe tarieven zijn in € MWh en topende prijzen fi f t andere prijzen in deze notitie Let op dot breedte von de schijven voor gas en etektriciteit verschillen zo efndigf de eerste schijf voor gos omserekend naar kWh bij 1 5 min kWh ver in de 3 schijf voor etektriciteit Toelichtino • De tabel laat de voorgestelde tariefmutatie in de energiebelasting voor de drie varianten zien In de drie varianten is zowel de tariefschuif in de tariefschuif in de hogere verbruiksschijven meegenomen schijf als de De tariefschuif in de 1® schijf is echter in alle drie de varianten gelijk het verschil zit in hoe de tariefaanpassingen in de hogere verbruiksschijven zijn ingevuld o Voor de drie varianten geldt dat ze alien elektriciteit lager belasten en gas hoger Variant A legt daarbij de lasten volledig in schijven 2 en 3 variant B laat in plaats daarvan ook de tarieven in schijf 4 oplopen en A r zit tussen A en B in • Let op om de tariefmutaties vergelijkbaar te maken met de prijsstijgingen mutaties uitgedrukt in euro per MWh zijn de Normaal gesproken drukken we de tariefmutaties uit in cent m3 gas en cent kWh etektriciteit Pagins 9 van 14 230 1557630 00040 Grafiek 1 impact mutatie tarieven energiebelasting op leveringsprijs in 2030 70 58 60 53 52 50 43 40 34S a 30 21 ■ ^ 10 i 10 6 6 rO s 6 2 11 0 Var_jA » Var^ ” 1 2S 0 4 4 10 I 20 2 | iVar_B 5 19 23 •30 Schijfl SchijfZ SchijfS Gas 5chijf4 Schijfl Schijf2 SchijM Sc iijf2 Gas glastuinboMw 5chtjf3 5chijf4 EleMriciteit Toelichtino • De grafiek laat de verandering van de leveringsprijs voor aardgas en elektriciteit in 2030 ais gevolg van de tariefmutaties in de energiebelasting zien • De grootste impact is zichtbaar in schijf 2 en 3 aardgas en variant A 1 en met name voor variant A in schijf 1 en schijf 2 elektriciteit Pagina 10 van 14 231 1557630 00040 Tabet 6 Lasten in mitjoen C2021 en emissies in Mton CO2 per energiedrager bij energiebelastingvarianten voor het totaal van de tien sectoren en de procentuele verandering t o v de waardes bij de huidige tarieven Variant Lasten Energiedrager Gas Huidige min €2021 S a 900 919 Emissies Mton CO2 834 Direct 20 4 Indirect 926 1053 1024 Elektriciteit tarieven Totaal Gas 5 1 scope 2 1826 1972 1857 1075 19 1260 37 1090 31 717 23 712 32 663 35 Totaal Direct 25 4 20 1 1 5 1 1 Indirect Variant A Elektriciteit scope 2 Totaal 1792 2 1972 0 1753 6 Totaal 25 2 1 Gas 1067 19 1234 34 1101 32 Direct 20 2 1 721 22 735 30 707 31 4 8 4 Totaal 25 0 1 Direct 20 2 1 4 7 8 24 9 2 Indirect Variant A Elektriciteit scope 2 Totaal 1788 2 1 970 0 1808 8 Gas 1027 14 1165 27 1129 35 Indirect Variant B 745 20 798 24 823 20 Elektriciteit Totaal scope 2 1772 3 1963 0 1951 5 Totaal Toelichtina • De label laat per variant zien wat de mutaties in de macrolasten ontwikkeling en de COz emissies zijn • Zoals verwacht letden alle varianten tot hogere lasten voor gas en tot lagere lasten voor elektriciteit • In de tabel worden zowel de schoorsteenemissies als de scope 2 emissies extra uitstoot voor de extra geproduceerde elektriciteit gestuurd op schoorsteenemissies De emissiereductie in de 10 onderzochte bedrijfssectoren is voor de drie varianten vergelijkbaar emissiereductie bi variant A van 0 3 Mton • incl In beleidsdoelen wordt met een hoogste directe emissies Het doel van de schuif in de EB is een reductie van 0 5 Mton Let op de gepresenteerde cijfers zeggen alleen iets over de effecten binnen de 10 onderzochte bedrijfssectoren Op basis hiervan kunnen geen uitspraken over het totale effect worden gedaan • Onder directe emissies vallen gas en andere scope 1 emissies onder indirecte emissies vallen alle elektriciteitsemissies Pagina 11 van 14 232 1557630 00040 Tabel 7 Lasten in miljoen €2021} en directe emissies in Mton COz verschillende varianten van de energiebelasting in 2030 en per sector bij procentuele verandering t o v de waardes bij huidige tarieven Sector Lasten min € 2021J Directe emissies Mton CO2 IMiiimiHiliiiiiaMBMTiiBifllBW liMIIBHiOIllillil 185 10 12 VoedIfisS 17 18 Papier 226 224 ^22 2116 1716 30 38 39 43 31^ 4316 215 242 303 469 1316 41^ 118 17 IS 20 17 22 37 genotmiddeleninduslrie en erafische fndustrle 201 fiasischemie 15 23 Boiiwmaterialgnindustne 115 114 1 1 164 159 T48 12 4 238 270 268 260 •3 12 9 119 118 118 118 7 1 1 264 259 260 260 •2 ■1 1 503 505 506 25 ■7 6 15 en wetzijnszoni P Onderwijs I Horeca 541 G Handet en autoreparatie 1862 TotaaL 1953 5 2009 8 9 5 112 2152 1 7 1J 4 316 1 7 142 Glastuinbouw 1 7 0 3 113 25 2SMetaalproduaen machine indu5tne d Gezondheids 216 o s 4 4 0 7 0 3 0 5 0 8 16 20 4 1 7 1 4 0 3 0 3 0 3 1J16 1 5 1 016 9 4 9 5 9 5 W {•0 0 0 1 1 7 1 7 1 7 0 2 •0 2 0 1 0 4 0 4 0 4 3 4 3 0 2 1 4 4 4 4 4 4 •0 9 0 8 0 5 0 7 0 7 0 7 4 3 3 9 •2 6 0 3 0 3 0 3 2 1 2 0 1 6 0 5 0 5 0 5 2 2 2 1 •t 7 0 7 0 7 0 7 •1 9 •1 8 •T 5 20 1 20 2 20 2 1 4 •0 856 ■0 6 Toelichtinq • De tabel laat per variant zien wat de effecten van de EB varianten op de lastenontwikkeling en COj emissies zijn • Waar tabei 6 de macro ontwikkeling belicht laat deze tabel de mutaties per bedrijfssector zien • Het effect van de tariefmaatregelen op de lasten in 2030 varieert sterk tussen sectoren • In variant B wordt de grootschalige Industrie reiatief het hardst geraakt merken we op dat de relatieve lastenverhoging weliswaar hoog is aandeel lasten in energiekosten reiatief laag is Hierbij maar dat het door het lage huidige tarief voor de energiebelasting • Voor sectoren met een lager energieverbruik per bedrijf en dus met een groter deel van het verbruik in een lage schijf dalen de lasten in alle varianten waaronder alle geanalyseerde sectoren in de gebouwde omgeving gezondheidszorg onderwijs horeca handel Pagina 12 van 14 233 1557630 00040 Tabel 8 Lasten van EB en C02 heffing in miljoen €2021} en directe emissies in per sector bij verschiliende varianten van de energiebeiasting na aanscherping C02 heffing in 2030 en procentuele verandering t o v waardes bij Mton CO2 huidige tarieven zonder aanscherping C02 heffing Sector Directe emissies Mton CO2 Lasten min € 2021 192 229 231 222 1 21 22 17 30 35 37 41 0 18 23 39 299 324 383 542 10 20 41 100 C02 heffins Variant enersiebelosting 10 12 VoedingS genotmiddelen 189 industrie 17 18 Papier en grafische Industrie 30 201 Basischemie 271 23 Bouwmaterialen industrie 25 25 28 Metaalproducten 113 machine industrie Glastuinbouw Q Gezondheids welzijnszorg 142 en 269 P Onderwijs 125 I Horeca 302 G Handel en autoreparatie 616 2082 Totaal 30 32 33 35 16 26 29 38 113 115 114 112 0 2 1 1 142 164 159 148 0 15 12 4 269 270 268 260 0 0 0 3 125 118 118 118 0 6 6 6 302 259 260 260 0 14 14 14 616 503 505 506 0 18 18 18 2118 2050 2108 2245 1 7 0 3 9 5 1 7 0 5 4 4 0 7 0 3 0 5 0 8 20 4 1 7 1 6 1 7 1 7 0 0 6 3 2 1 1 4 0 3 0 3 0 3 0 3 0 0 18 8 18 6 18 1 9 5 9 4 9 5 9 5 0 0 0 8 0 0 0 1 1 7 1 7 1 7 1 7 0 0 0 2 0 2 0 1 0 5 0 4 0 4 0 4 0 0 3 4 3 0 2 1 4 4 4 4 4 4 4 4 0 0 0 9 0 8 0 5 0 7 0 7 0 7 0 7 0 0 4 3 3 9 2 6 0 3 0 3 0 3 0 3 0 0 2 1 2 0 1 6 0 5 0 5 0 5 0 5 0 0 2 2 2 1 1 7 0 8 0 7 0 7 0 7 0 0 1 9 1 8 1 5 20 4 20 0 20 1 20 2 Toelichtina De tabel laat het gecombineerde effect van de COz heffing Industrie en de tariefaanpassingen in de energiebeiasting zien Van de tien onderzochte bedrijfssectoren vallen alleen de voedingsindustrie en papier grafische Industrie basischemie en bouwmateriaien onder de COz heffing De COz reductie van het gecombineerde effect is gelijk omdat Trinomics voor de aangescherpte COz heffing geen aanvuiiende COz reductie heeft berekend Pagina 13 van 14 234 1557630 00040 Reductiemaatregelen Embstesrcductic EMtC02 0 0 2 0 4 0 6 0 8 0 10 0 Bd bpdd sAm lifcS a Var A ss 14 0 5 60 Vai A If 12 0 yfci [ 5 I 5 7i w Y VarB I S 4 20 iBionu»A HOtogas KCCS ElektrificaUe ‘Energie ef jdentie •Gfolfiermie I l 85 12 71 12 72 ■ Waf erslof Toelichtina o In de tabel zijn de emissiereducties voor de vier ETS sectoren te zien voor de verschillende EB varianten o De verschillen in emissiereductie tussen het basispad en andere EB varianten zijn klein 0 2 Mton C02 reductie o Bij variant B is er een grotere nadruk op CCS bij variant A zie je meer eiektrificatie Kostendoorberekening Kostendoorberekening is beperkt mogelijk in de 4 ETS sectoren aangezien deze sectoren veel concurrentie met het buitenland hebben Als andere landen vergelijkbare verduurzamingsmaatregelen nemen wordt de mogelijkheid tot kostendoorberekening groter Per product zal de mogelijkheid tot kostendoorberekening flink verschillen • • • Pagina 14 van 14 235 1557630 00040 ^\Oyd lCA\ Ministerie van Financien Directie Algemene TER BESLISSING Fiscale Politiek Aan de minister van Financien de staatssecretaris van Financien Fiscaliteit en Belastingdienst de staatssecretaris van Financien Toesiagen en Douane nota Persoonsgegevens MR versie pakket Belastingplan 2023 Datum 16 atigustus 2022 Notanummer 2022 0000204727 Bijiagen geen Aanleiding Fiet pakket Belastingplan 2023 moet komende vrijdag 19 augustus verstuurd \worden ten behoeve van behandeling in de MR op 26 augustus Wij vragen hiervoor uw akkoord en ondertekening van de formulieren Daarnaast wiilen we u nog enkeie aanvuliende beslis en informatiepunten voor het pakket Belastingpian voorleggen en worden enkeie vragen van staatssecretaris TD bij de conceptwetteksten beantwoord uw overige reactie is verwerkt Leeswijzer Onderdeel 1 • • • • • Besiispunten 1 voor de staatssecretaris FB en TD Besiispunten 2 en 3 zijn voor de staatssecretaris FB Beslispunt 6 en 7 is voor de minister van Financien Beslispunt 8 is voor de staatssecretaris TD en Beslispunt 4 en informatiepunt 1 is voor staatssecretaris FB Onderdeel 2 • • Informatiepunt 1 is voor de staatssecretaris FB en Informatiepunt 2 3 4 en 5 zijn voor de staatssecretarissen TD Onderdeel 1 t b v vormgeving pakket Belastingplan en ondertekenen stukken de MR r\ Beslispunt 1 omvormen twee maatregelen uit wetsvoorstel Belastingplan 2023 fot twee zelfstandige wetsvoorstellen stas FB en TD De wetgevingstoets van J V is afgerond Zij adviseerden in hun toets om de maatregelen Opheffing gefieimhoudlngsplicht t b v de inspectie Belastingdienst Toesiagen en Douane en Delegatiebepaling bepalen wanneer geen invorderingsrente als losse maatregelen uit het wetsvoorstel Belastingplan 2023 te halen en om te vormen tot twee zelfstandige wetsvoorstellen binnen het pakket Belastingplan 2023 omdat zij niet voldoen aan de criteria voor opname in een verzamelwetsvoorstel Wij adviseren u hiermee in te stemmen r oN Pagina 1 van 7 236 1531793 00041 J V adviseerde ook om het afschaffen van de FOR om te vormen tot een zelfstandig wetsvoorstel binnen het pakket Wij adviseren u om hierin niet mee te gaan en de FOR als onderdeel van de wet Belastingplan zelf te handhaven dit vooral gelet op de budgettaire samenhang • Het omvormen van deze maatregelen tot zelfstandige wetsvoorstellen verandert in principe niets aan de parlementaire behandeling van deze • wetgeving De twee wetsvoorstellen doorlopen tenzij de Kamer anders besluit precies dezelfde stappen op precies hetzelfde moment als de overige wetsvoorstellen in het pakket Belastingplan 2023 Voor de overige maatregelen in het wetsvoPrstel Belastingplan 2023 geldt dat zij wel voldoen aan de criteria voor opname in een verzamelwetsvoorstel omdat zij budgettaire samenhang kennen Beslispunt 2 wetgeving m b t Caribisch Nederland opnemen in nota van wijziging op BP23 of in Fiscale verzamelwet 2024 stas FB U heeft in een overleg over Caribisch Nederland aangegeven de maatregel Nultarief en vrijsteUlng voor de algemene bestedingsbelasting op de invoer levering en Installatie van zonnepanelen zonnecollectoren en windturbines op te willen nemen in het wetsvoorstel Belastingplan 2023 Het is niet haalbaar gebleken om deze maatregel nog op te nemen in de wetgeving waarvoor eind augustus advies wordt gevraagd aan de Raad van State Dat komt vooral doordat in een relatief laat stadium de wetgeving door wezenlijke verschillen in de wetssystematiek kan het BTW voorstel niet 1 op l worden overgenomen in de Belastingwet BES voor deze maatregel geschreven moest worden en nog op uitvoerbaarheid getoetst wordt Daarom willen we u graag voorleggen of u deze maatregel via een nota van wijziging op het wetsvoorstel Belastingplan 2023 wilt regelen of via de Fiscale verzamelwet 2024 Naar verwachting is de uitvoeringstoets begin September afgerond Beslispunt 3 criteria voor opname wetgeving in pakket Belastingplan 2023 openbaar maken via MvT van wetsvoorstel Belastingplan 2023 stas FB In de Memorie van Toelichting van een wetsvoorstel Belastingplan wordt de afgelopen jaren standaard ingegaan op het spreiden van fiscale wetgeving Het wetsvoorstel Belastingplan 2023 bevat hieroverook een passage Daarin zijn de uitgangspunten opgenomen die intern gehanteerd worden om te bepalen of bepaalde wetgeving in een pakket Belastingplan wordt opgenomen Dit betekent dat zij voor het eerst openbaar worden De tekstpassage uit het wetsvoorstel staat hieronder Bent u daarmee akkoord Het kabinet hecht aan het belang van spreiding van fiscale wetgeving ruime Een reele voorbereidingstijd voor nieuwe wetgeving en de gelegenheid voor beide Kamers om daar zorgvuldig naar te kijken komt de kwaliteit ten goede Kamerleden van beide Kamers en diverse adviesorganen vragen hier ook al enige tijd terecht aandacht voor Daarom hanteert het kabinet de volgende uitgangspunten voor fiscale wetgeving Pagina 2 van 7 237 1531793 00041 1 De beleidsmatig meest ingrijpende en voorzienbare wetsvoorstellen de kabinetsperiode spreiden en als zelfstandig wetsvoorstel met eigen regulier wetgevingstraject indienen Minder beleidsmatig en meer technische en kleinere fiscale wijzigingen opnemen in een Fiscale verzamelwet die dan als zelfstandig wetsvoorstel met een eigen regulier wetgevingstraject in bet voorjaar wordt ingediend Fiscale wetgeving wordt opgenomen in een pakket Belastingplan als een van de volgende omstandigheden speelt over een 2 3 ■ Er bestaat een budgettaire samenhang met de begroting van volgend jaar ■ • ■ ■ Er bestaat een Europeesrechtelijke verplichting voor een bepaalde inwerkingtredingsdatum die niet met een reguiier wetgevingstraject gehaald kan worden Er bestaat noodzaak om de gevolgen van een juridische uitspraak of arrest zo snel mogelijk te repareren Flet is voor de uitvoering van belang dat de betreffende wetgeving is aangenomen door beide Kamers zodat het op een bepaald moment uitgevoerd kan worden of Flet is noodzakelijk dat een urgent probleem opgelost wordt Beslispunt 4 inbrengen in augustusbesluitvorming om maatregel introduceren twee schijven box 2 om te zetten in een parameterwijziging stas FB Bij het opstellen van de uitvoeringstoets voor de maatregel introduceren twee mede in het licht van de overige schijven in box 2 blijkt dat deze maatregel wetgeving de knelpunten voor de inkomensheffingen in de ICT portfolio van de Belastingdienst vergroot Over deze knelpunten is vorige week in bredere context met u gesproken Daar is onder andere aan bod gekomen om bepaalde maatregelen om te vormen tot een parameterwijziging Relevant daarbij was ook dat het IBO Vermogensverdeling zich positiever uitspreekt over alternatieven Over de oplossing voor de totale problematiek wordt u met een separate nota geadviseerd Gaat u akkoord om het omzetten van deze maatregel in een parameter in te brengen in de augustusbesluitvorming Beslispunt 5 verzending stukken aan MR Wij adviseren u in te stemmen met de verzending uiterlijk vrijdag 19 augustus van de bijgevoegde wetsvoorstellen {inclusief de afgeronde uitvoeringstoetsen en overige bijiagen aan de MR De behandeling vindt op 26 augustus plaats Beslispunt 6 ondertekening verzoek spoedadvies aan MR minister Wij adviseren u de bijgevoegde brief aan de Minister President te ondertekenen om van de MR het akkoord te krijgen om de RvS te verzoeken om een spoedadvies voor het pakket BP22 en om het advies van de RvS voor zover het niet ingrijpend is zonder terugkomst in de MR te verwerken Beslispunt 7 ondertekening MR formulier door minister Wij adviseren u zoals gebruikelijk is het MR formulier voor het wetsvoorstel Belastingplan 2022 te ondertekenen Pagina 3 van 7 238 1531793 00041 vanwege de fysieke afwezigheid van de staatsecretaris ook de volgende MR formulieren te ondertekenen Daarnaast vragen we u FB op vrijdag 1 Herstel Box 3 2 Overbruggingswet Box 3 3 Minimum C02 prijs industrie 4 Mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens mede namens de Minister van Kiimaat en Energie 5 Delegatiebepaiing bepaien wanneer geen invorderingsrente bij akkoord van beslispunt 1 Beslispunt 8 ondertekening stukken door staatssecretaris TD Wij adviseren u de voigende stukken te ondertekenen met betrekking tot het wetsvoorstel Beiastingplan 2023 omdat daarin de aan Toesiagen gereiateerde maatregeien zijn opgenomen A Brief spoedadvies Raad van State en Brief aan het Kabinet van de Koning Indlen akkoord met besiispunt 1 MR formulier wetsvoorstel Opheffing geheimhoudingsplicht t b v de inspectie Belastingdienst Toesiagen en Douane Informatiepunt 1 stas FB onderdelen uit het pakket Beiastingplan 2023 die nog ontbreken in de MR documenten en de uitvoeringstoetsen • De wetsvoorstellen inclusief benodigde bijlagen zijn bijna volledig afgerond De komende twee weken worden de laatste wijzigingen door bijvoorbeeld de • • augustusbesluitvorming Dit komt overeen met de stand van zaken van eerdere jaren Hiervoor ontvangt u dan een uitgebreide annotatie Normaalgesproken wordt bij het voorleggen van wetgeving aan de ministerrraad ook de uitvoeringstoets meegestuurd Dat zal voor het grootste deel van de uitvoeringstoetsen voor het Beiastingplan dan ook het geval zijn Deze zijn gereed voor de verzending van het Belastingplanpakket aan de Ministerraad op vrijdag 19 augustus Een aantal toetsen is naar verwachting niet tijdig gereed voor de MR zending van vrijdag 19 augustus Dit ziet met name op de toetsen waarvan de wetgeving in de tweede helft van juni of later is afgerond of waar nog politieke besluitvorming over plaats moet vinden Het gaat om Maatregel AangeTeverde Stand van zaken Verwachte wettekst Uitvoeringstoets levering MR UT Afschaffen FOR 10 augustus Laatste wijzigingen in UT worden nog verwerkt Mee in zending aan RvS niet tijdig gereed aanbieding aan de MR Aftopping 30 regeling 7 augustus UT wordt herzien o b v Onzeker is of de aangepaste beslissing switchmogelijkheid toets tijdig Daarnaast wordt de verwachtte toename in aanvragen van advies aan de bezwaar beroep benodigde fte s wordt tekst gereed is voor RvS en consequenties voor uitvoerbaarheid nog in met hen afgestemd dat de toets tijdens Paglna 4 van 7 239 1531793 00041 beeld gebracht hun adviesperiode voIgt Aangeleverde { Stand van zaken wettekst Uitvoeringstoets Maatregel Verwachte levering MR yi Belastingvrijstelling 9 augustus ABB duurzame Nog niet gereed Zie ook beslispunt 2 over in energie productiemiddelen Caribisch Nederland welk Niettijdig gereed aanbieding MR wetgevingstraject deze wetgeving op en te nemen ons voorstel aanvragen advies RvS NB om van is dit via Nota wijziging te ■ doen Vrijstelling bpm Mei 2022 bestelauto afbouwen naar 0 Uitvoeringstoets kan UT wordt worden afgerond opgeleverd zodra wanneer poiitieke besluitvorming heeft plaatsgevonden in 2026 politieke besluitvorming heeft plaatsgevonden Niettijdig gereed aanbieding MR wei bij aanvraag advies RvS Leegwaarderatio 9 augustus De benodigde IV UT is naar ondersteuning voor verwachting niet tijdig afgerond het uitzonderen van tijdelijke contracten lijkt niet haalbaar voor de MR per 1 1 2023 hierdoor is toezicht advies RvS wel bij aanvraag beperkt mogelijk zeer • Mochten er uit deze toetsen nog knelpunten naar voren komen wordt u hierover nader geinformeerd • Verder geldt dat voor de augustusbesluitvorming de reguiiere knoppen die hierin terugkomen zoals belastingtarieven hoogte van toeslagen en heffingskortingen zogeheten parameteraanpassingen uitvoerbaar zijn per 2023 Bij eik beieidsvoorstel in de augustusbesiuitvorming meet worden bezien of het politiek en beleidsmatig wenseiijk en technisch mogelijk is om deze via een parameterwijziging vorm te geven De ruimte voor andere aanpassingen in de uitvoering blijven zeer beperkt Paging 5 van 7 240 1531793 00041 Onderdeel 2 informatiepunten m b t pakket Belastingplan 2023 Informatiepunt 1 brief deelnemers Duurzame Luchtvaart Tafel stas FB Op 26 juli 2022 heeft de minister van Financien een brief ontvangen van deelnemers van de Duurzame Luchtvaart Tafei In de brief verzoeken de betrokken deeinemers om de extra opbrengst als gevoig van de verhoging van de viiegbelasting in te zetten voor de verduurzaming van de iuchtvaart Naar aanleiding van deze brief vraagt u om een advies in het kader van het Belastingplan 2023 De IRF zal de beantwoording van deze brief in behandeling nemen Zij zulien aangeven dat in het coaiitieakkoord staat dat een deel van de verhoging van de viiegbelasting wordt ingezet voor de verduurzaming van de luchtvaart In de budgettaire tabel staan hier echter geen middelen voor gereserveerd In het coaiitieakkoord staat ook dat de budgettaire tabei leidend is Daarmee wordt de opbrengst van de verhoging van de viiegbeiasting niet direct geinvesteerd in de verduurzaming van de luchtvaart Het is echter niet zo dat er geen geld beschikbaar wordt gesteld voor de luchtvaartsector Zo is er 60 miljoen beschikbaar voor de programmaorganisatie Schiphoi en ruim 60 miljoen voor de luchtvaartveiligheid Ook wordt er vanuit het Nationaal Groeifonds 383 miljoen waarvan 264 miljoen onvoorwaardelijk beschikbaar gesteld voor innovatieve technologie voor duurzame ultra efficiente vliegtuigen Hiermee kan de sector op korte termijn voortvarend aan de slag met verduurzaming Dit innovatieve pakket aan investeringen zai op termijn leiden tot een afname van de C02 uitstoot en bijdragen aan een beter leefomgeving rond de luchthavens Informatiepunt 2 m b t specifieke situatie voor noodopvang bij toeslagen niet doortrekken naar inkomstenbelasting stas TD Op het gebied van toeslagen wordt een uitzondering toegevoegd aan het toeslagpartnerschap Degene die in een opvang verblijft voor personen die gevlucht zijn vanwege huiselijk geweld kunnen op verzoek niet meer als toeslagpartner wordt aangemerkt Deze personen kunnen dan zelfstandig toeslagen aanvragen of recht krijgen op meer toeslagen De uitzondering op het toeslagpartnerschap bij verblijf in de opvang zal niet gaan gelden voor het fiscaal partnerschap in de inkomstenbelasting Er wordt hier dus een onderscheid gemaakt met het fiscaal partnerschap Op het gebied van de toeslagen bestaat namelijk een direct belang om niet meer als toeslagpartner aangemerkt te worden om meer toeslagen aan te vragen voor te maken kosten Voor wat betreft de inkomstenbelasting bestaat over het algemeen minder urgentie vanwege het belastingtijdvak van een jaar waarover ook pas na verloop van het tijdvak aangifte gedaan kan worden Een belastingpiichtige heeft dus meer tijd om een verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed in te dienen bij de rechtbank Indian gewenst kan er ook gekozen worden voor overgangsrecht Informatiepunt 3 m b t vraag stas TD over gasthuishoudens Oekra me U heeft gevraagd waarom de maatregel met betrekking tot gasthuishoudens Oekra me vervalt per koninklijk besluit en dit niet automatisch in de wet geregeld wordt Dit heeft ermee te maken dat het niet duidelijk is tot wanneer de Richtlijn Pagina 6 van 7 241 1531793 00041 tijdelijke bescherming van toepassing is voor ontheemde Oekrafners Door een koninklijk besluit is er flexibiliteit om deze maatregel in te trekken als de Richtlijn tijdelijke bescherming niet meer van toepassing is Overigens kan aan dit koninklijk besluit terugwerkende kracht worden toegekend mocht het koninklijk besluit toch in werking treden nadat de Richtlijn tijdelijke bescherming niet meer van toepassing is op ontheemde Oekramers Informatiepunt 4 m b t vraag stas TD over tarief accijns laag alcohoMsch bier U heeft gevraagd of het verhogen van het tarief van de accijns op laag alcoholisch bier uit het coalitieakkoord voortvioeit In het coalitieakkoord staat dat we de belasting op suikerhoudende dranken verhogen voor 300 miljoen Daarin staat niet dat we de accijns op laag alcoholisch bier verhogen Hiervoor is gekozen om zo te voorkomen dat de accijns op dit bier minder wordt dan de verbruiksbelasting op alcoholvrij bier De twee tarieven zijn al jaren en dus ook op dit moment gelijk De iaagste bieraccijns is nu € 8 83 per hectoliter dit is hetzelfde tarief als de belasting op alcoholvrije dranken Beide tarieven worden dus met hetzelfde bedrag verhoogd Informatiepunt 5 m b t vraag stas TD over verhoging tabaksaccijns U heeft gevraagd om toe te lichten op welke manier de accijns op sigaren verhoogd wordt De accijns op sigaren wordt in 2023 en 2024 telkens met 1 punt verhoogd Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden Niet van toepassing Pagina 7 van 7 242 1531793 00041 \ Ministerie van Financien O Directoraat Generaal TER BESLtSSING EN BESPREKING voor Fiscale Zaken Aan de staatssecretaris van Financien Directs Belastingen en Toeslagen FIscaliteit en Belastingdienst Persoonsgegevens nota Nota bespreking box 3 d d 23 augustus Datum 19 auguEtus 2022 Notanummer 2022 0000208071 Bijiagen Nota box 3 d d lljull Voorbeeldberekening 3 Publicatie Vakstudie 4 Onder^oek liquiditeiten 5 Antwoorden op vrageo bij 6 Advies Landsadvocaat effect Heithuis verzoek bespreken we de problematiek rondom liquiditeiten en het signaal over de overbruggingswetgeving uit de nota van 5 augustus nader u 2 1 Aanleiding Op dinsdag 23 augustus vindt een reguliere box 3 bespreking plaats Op uw Nieuws Er wordt een aantal beslispunten over de overbruggingswetgeving en het stelsel werkelijk rendement voorgelegd Daarnaast wordt u nader gemformeerd over het zogenaamde effect Heithuis in de overbruggingswetgeving Ten slotte ligt de planning en inhoud van komende brieven over box 3 ter bespreking voor ^ nota 5 augustuE aan u u Beslispunten Toekomstia stelsel fe events wiiziaina fiscaal partnerschao emiaratie aeboorte en overladen Gaat u akkoord met de voorgestelde systematiek dat voor het bepalen immiaratie 1 van de vermogensaanwas de beginwaarde wordt vastgesteld bij het ontstaan van de belastingplicht 2 Gaat u akkoord met de voorgestelde systematiek dat voor het bepalen van de vermogensaanwas de eindwaarde wordt vastgesteld bij 3 Gaat u er vender mee akkoord om de bestaande systematiek van vrije beeindiging van de belastingplicht ee^ verdeling tussen fiscaal partners zoveel mogelijk te handhaven in het toekomstig stelsel Toekomstia stelsel 4 veraoedina aenotsrechten Gaat u akkoord met de voorgestelde systematiek dat voor het bepalen van i de vermogensaanwas de eindwaarde wordt vastgesteld bij beeindiging van de belastingplicht Overbruaainaswetaevina 5 A U^ effect Heithuis Gaat u akkoord om in de memorie van toelichting nader in te gaan op de gevallen die Heithuis schetst 5 Hiermee wordt benadrukt dat de wetgever van deze situatie op de is en na weging de gevolgen hlervan heeft aanvaard Overbruaainaswetaevina Informatieount relatie met voorkomina dubbele belastina hoogteX \ Xj 0u\ —« Bespreekpunten Buiten Fe ikwijdte Buiten reikwijdte Pagina 1 van 12 243 1557942 00042 Planning 2 Brieven box 3 Graag bespreken wij met u de planning en Inhoud van komende brieven over box 3 Antwoord op vraaen uit nota 5 auaustus In bijiage 5 treft u het antwoord op verschillende vragen U heeft gevraagd naar nadere uitwerking van het wetgevingsproces als wordt bestoten tot het een bieden van rechtsherstel voor niet bezwaarmakers in box 3 U heeft verder gevraagd hoe het tijdpad zich verhoudt tot de vijfjaarstermijn voor ambtshalve verminderingen U kunt kennisnemen van bijgaand conceptadvies van de Landsadvocaat LA over de juridische houdbaarheid van opties voor rechtsherstel aan niet bezwaarmakers zie bijiage 6 Ten siotte wordt u gei nformeerd over een steekproef van de burgerreacties Integrate uitvoerbaarheid In deze nota wordt een aantal beslispunten aan u voorgelegd de doortoopsnelheid van de besluitvorming van Wij wijzen erop dat werkgroep naar stuurgroep en vervolgens tot voorlegging aan u hoog is De uitvoerbaarheid van alle keuzen met betrekking tot de vormgeving van een toekomstig stelsel voor box 3 wordt nog in kaart gebracht Daarbij dient de uitvoerbaarheid en complexiteit van de onderdelen van de voorstellen zoveel mogelijk in integraliteit gewogen te worden TpeHchtnt^ Beslispunten Buiten reikwijdte Pagina 2 van 12 244 1557942 00042 t Buiten reikwijdte Pagina 3 van 12 245 1557942 00042 I r Buiten reikwijdte Pagina 4 van 12 246 1557942 00042 1 Reikwijdte Pagina 5 van 12 247 1557942 00042 Buiten reikwijdte Pagina 6 van 12 248 1557942 00042 Reikwijdte Beslisount 5 Overbruaainaswetaevlna effect Heithuis Caat u akkoord om in de memorie van toelichting nader in te gaan op de gevalien u CcC die Heithuis schetst Hiermee wordt benadrukt dat de wetgever van deze situatie op de hoogte is en na waging de gevotgen hiervan heeft aanvaard Hoogleraar fiscale economie Heithuis heeft per e mail aan het Ministerie laten weten dat er iets mis gaat bij de toepassing van het heffingvrije vermogen in de overbruggingswetgeving Via een aantekening bij een publicatie in Vakstudie Nieuws is ook gesignaleerd zie bijiage 3 Op maandag 8 augustus bent u over de door Heithuis geschetste situatie gemformeerd AtT De door Heithuis geschetste situatie betreft belastingplichtigen die zowel i ii veel schulden en veel beleggingen hebben en met hun vermogen per saldo net boven het heffingvrije vermogen komen Deze groep moet meer belasting betalen dan onder het huidige stelsel het geval is Dit is inherent aan de nieuwe systematiek waarbij verschillende percentages gelden voor bezittingen en schulden Deze groep heeft tegelijkertijd veel voordeel van het heffingvrije vermogen Belastingplichtigen die door saldering van schulden met bezittingen onder het heffingvrije vermogen blijven worden niet in de box 3 heffing betrokken en ondervinden niet de gevolgen van de verschillende rendementspercentages I Een stijging van het spaarvermogen kan voor enkeien uit deze groep ondanks het lage forfaitaire rendement op spaargetd en ondanks het relatief grote voordeel het heffingvrije vermogen leiden tot een hogere heffing dan wellicht was verwacht In hoeveel gevalien dit speelt is nu niet bekend van N B Dit wordt verduidelijkt door de twee voorbeeiden metelkaar te vergelijken in voorbeeld 2 is sprake van een stijging van het banktegoed met € 1000 t o v voorbeeid 1 Achtergrond Om doel en strekking van de gekozen systematiek te verduidelijken wordt u geadviseerd om in de memorie van toelichting op deze gevalien nader in te gaan en aan te geven dat voornoemd effect een gevolg is van de gekozen systematiek en op basis van een proportionele afweging is aanvaard Een gegeven is dat voor het rechtsherstel is gekozen om het jcA reeds bestaande heffingvrije vermogen pro rata toe te rekenen aan de drie vermogensbestanddelen spaargeld overige bezittingen en schulden Hiervoor is Pagina 7 van 12 249 1557942 00042 gekozen onder andere op basis van het advies van drie externe deskundigen begin dit jaar Door het hanteren van verschiliende rendementspercentages op overige en schulden 2021 2 46 zal de bezittingen 2021 5 69 overbruggingswetgeving voor belastingplichtigen met schulden kunnen leiden tot een hogere heffing over box 3 bezittingen dan onder de wetgeving 2017 het geval was Dit effect is inherent aan het voor het rechtsherstel gekozen stelsel dat is voortgezet in de overbruggingswetgeving hierbij is gekozen voor een differentiatie in rendementspercentages Een aanpassing van dit stelsel is niet mogelijk j A Bij belastingplichtigen waarbij het vermogen beneden het heffingvrije vermogen blijft vindt geen belastingheffing plaats Dit houdt verband met het feit dat ook gedurende de overbruggingswetgeving nog gerekend wordt met een heffingvrij vermogen en niet met een heffingvrij inkomen Voor belastingplichtigen die per saldo beneden het heffingvrije vermogen blijven is dit voordelig Zij ondervinden niet de effecten v^ de verschiliende rendementspercentages op beleggingen en schulden ■ Voor de overbruggingswetgeving is gekozen om aan te sluiten het rechtsherstel de forfaitaire spaarvariant bij het stelsel van inclusief de pro rata toerekening het heffingvrije vermogen en de saldering van het rendement op spaargeld De reden hiervoor is overige bezittingen met het rendement op schulden onder andere de begrijpelijkheid voor burgers geen twee verschiliende stelsels voor rechtsherstel en overbruggingsperiode en de uitvoerbaarheid bij de Befastingdienst op zo n korteTermijn de systemen zijn al aangepast voor het rechtsherstel en deze aanpassingen zulien ook in de overbTuggTngsperiode gehanteerd tjlij^en Er is toen uitdrukkelijk voor gekozen om niet over te stappen op een heffingvrij inkomen van en Ook met het oog op de gegevens die voor de inkomensafhankelijke regelingen moeten worden doorgegeven door de Belastingdienst lag het niet voor de hand overbruggingsperiode ove7te stappen op een ander stelsel Dat zou ingrijpende wjjziqinq ook in andere systemen betekenen die niet op zo n korte termijn omgezet kunnen worden om voor de een Het voorgaande betekent dat een beiastingplichtige met veel bezittingen en veel schulden ook in de overbruggingswetgeving geen belasting betaalt als het vermogen pej saldo gelijk is aan het heffingvrije vermogen dan wel daaronder blijft Ook al geldt dat in die gevallen het foTfaitair bepaalde rendement groot kan zijn vanweqe het verschil tussen het rendement op overige bezittingen 2021 5 69 en het rendement op schulden 2021 2 46 Als het vermogen boven het heffingvrije vermogen komt leidt de pro rata toerekening ertoe dat het heffingvrije vermogen als het ware vergroot wordt Dit vergrotingseffect is nieuw ten opzichte van de wetgeving zoals die sinds 2017 geldt Een belastir^plichtige met veel bezittingen en veel schulden die wel boven het heffingvrije vermogen uitkomt gaat in de overbrugg i ngswetgeving meer belasting betalen dan in het huidige stelsel maar dit effect wordt gemitigeerd is in de overbruggingswetgeving ^Dverigens het zoals dat 2017 voor een wettelijke systeem per geldt overbruggingswetgeving en het rechtsherstel beiastingplichtige een terugval op niet mogelijk Dit is een verschil tussen de Pagina 8 van 12 250 1557942 00042 door dit vergrotingseffect van het heffingvrije vermogen De situatie die Heithuis schetst is daarom voordelig voor de belastingpiichtige Heithuis iliustreert dit aan de hand van twee van een extreme voorbeelden uitgaande heffingvrij vermogen van € 50 000 Voorbeeld 1 overbruggingswetgeving Banktegoeden e 50 000 Beleqgingen e 10 min Schulden na aftrek drempel £ 10 min Rendementsgrondslag £ 50 000 Grondslag sparen en beleggen 0 Forfaitair rendement £ 323 005 Voordeel uit sparen en beleggen £ 0 Belasting box 3 C 0 0 Deze belastingpiichtige betaalt geen belasting omdat het vermogen per saldo niet boven het heffingvrije vermogen uitkomt ook al is zijn forfaitair berekende rendement € 323 005 Ook in het huidiqe stelsel betaalt deze belastingpiichtige geen belasting Voorbeeld 2 overbruggingswetgeving Banktegoeden £ 51 000 Beleqgingen £ 10 min Schulden na aftrek drempel £ 10 min Rendementsgrondslag £ 51 000 Grondslag sparen en beleggen £ Forfaitair rendement C 323 005 10 Voordeel uit sparen en beleggen £6 334 Belasting box 3 C 1 963 1 000 Deze belastingpiichtige heeft C 1 000 meer spaargeld dan In voorbeeld 1 en betaalt wel belasting Vanwege de pro ratatoerekening van het heffingvrije vermogen wordt slechts belasting betaald over een klein deel 1 000 51 OOOe deel van het forfaitaire rendement Desalniettemin resteert een belasting van een kleine € 2 000 euro De voorbeelden maken duidelijk dat de prikkel om schulden aan te gaan die bestaat in het huidige stelsel ook gedurende de overbruggingswetgeving blijft bestaan en in sommige gevallen groter wordt Deze prikkel vervalt wanneer het nieuwe stelsel op basis van werkelijk rendement van kracht wordt en we tevens overstappen op een heffingvrij inkomen Overigens kan het effect zoals dat in bovenstaande voorbeelden tot uitdrukking komt zich ook voordoen in minder extreme situaties Bijvoorbeeld belastingplichtigen die schulden zijn aangegaan om een tweede woning voor henzelf of bijvoorbeeld voor een kind aan te schaffen of belastingplichtigen die een schuld zijn aangegaan om dit bedrag doorte lenen aan een kind zodat deze een eigen woning kan kopen Deze belastingplichtigen krijgen bij volledige saldering van vordering en schuld feitelijk een reductie voor de schuld tegen 5 69 in plaats van 2 26 Zij die boven het heffingvrije vermogen uitkomen zien dit effect verminderd doordat het effectieve rendementspercentage dat wordt toegepast op het surpTus stijgt L Pagina 9 van 12 251 1557942 00042 Heithuis suggereert om die reden het heffingvrije vermogen alleen toe te passen op bezittingen en dus als het ware om te bouwen naar een heffingvrij bezit waardoor in de overbruggingswetgeving meer personen in de heffing zouden worden betrokken Dit acht de werkgroep overbrugging niet wenselijk De situatie die Heithuis schetst is het gevoig van de bewuste keuze om voor de overbruggingswetgeving aan te siuiten bij het rechtsherstel zie paragraaf Achtergrond Heithuis om het basisprincipe van het heffingvrije vermogen De suggestie van je betaait pas ais jouw vermogen groter is dan het heffingvrije vermogen om die reden af te schaffen zou betekenen dat een groep beiastingpiichtigen die meende uitgesloten te worden van een box 3 heffing nu wei beiasting zou moeten betaien Ook dat acht de werkgroep overbrugging niet wenseiijk Daarnaast zijn in de werkgroep verschiiiende optics onderzocht waaronder een V cap op het heffingvrije vermogen een cap op de schulden en een combinatie van beiden Deze varianten betekenen echter ook systeembreuken ten opzichte van h’eFTiuidige stelsel en het rechtsherstei van Daarnaast zou cfit leiden tot aanpassing k de voor het rechtsherstel gebouwde systemen wat tot een hoger b^lag op t het IV portfolto van de Beiastingdienst en tot een budgettaire derving zou ieiden Zonder de iaatste twee aspecten nadef uit te werken is in dit stadiurh de^ondusie dat er binnen het gekozen steisel voor de overbruggingswetgeving geen mogelijkheden voor verbetering te vinden zijn Uitvoeringsaspecten Beiastingpiichtigen met overige bezittingen en eveneens schuiden die boven het heffingvrije vermogen uitkomen kunnen wellicht de indruk hebben dat zij onder de overbruggingswetgeving reiatief veel beiasting betaien Het effectieve rendementspercentage is hier hoog In de casus van Heithuis is het effectieve In hoeverre dit effect zichtbaar wordt op de rendementspercentage ruim 600 aanslag is nog niet bekend In het nu voorliggend concept wordt het effectieve rendementspercentage niet getoond zie bijiage 2 waarin de berekening zoais deze naar de huidige stand op de aansiag wordt getoond Het is ongewis in hoeverre de nieuwe berekening en de effecten van de overgangswet vragen en bezwaren zai oproepen bij beiastingpiichtigen fi I Relatie onvolkomenheid overbruadinaswetoevinQ nriEt de Informatiepunt voorkomina van dubbele beiasting I I Het effect dat beiastingpiichtigen met weinig nettovermogen die met veel geieend geld beleggen weinig beiasting betaien gerelateerd aan het forfaitaire rendement op die beleggingen verminderd met de schulden wanneer er ook van buitenlandse bezittingen zijn wordt nog sterker Dat komt omdat bij de voorkoming dubbele beiasting wordt gedaan alsof het heffingvrije vermogen geheel bij de binnenlandse bezittingen hoort is belast het buitenlandse vermogen zonder vrijstelling Technisch gebeurt dat doordat in de huidige en heffingvrij vermogen wettelijke systematiek en onder het herstelbesluiH^ in de voorkomingsbreuk waarin de teller bestaat uit het buitenlandse nettorendement de noemer wordt gevormd door het belastbare inkomen uit sparen en beieggen en waarin dus «» ^ mede een aftrek in verband met het heffingvrije vermogen is verwerkt en niet ui de som van het binnenlandse en buitenlandse rendement Als we willen voorkomen dat het Heithuis effect als het ware versterkt wordt in dergelijke En logischerwijze eveneens jj in de in voorbereiding zijnde herstefwetgeving ter codificatie van het hersteibesiuit Pagina 10 van 12 252 1557942 00042 veel geleend geld situaties met ook buitenlandse bezittingen is het te overwegen om de noemer in de break aan te passen en zo minder voorkoming te geven Er zijn ook andere argumenten om dit te doen^^ maar omdat nu voor de algemene lijn is gekozen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de systematiek van het herstelbesluit en omdat onder de huidige wettelijke systematiek ook op deze wijze toerekening heffingvrij vermogen aan binnenlandse bezittingen voorkoming wordt verleend stellen wij voor om dit vooralsnog niet te doen Toelichting Bespreekpunten Buiten reikwijdle Besoreekount 2 Planning brieven box 3 Tijdens het Commissiedebat over het Toekomstig stelsel van 29 juni jl een aantal toezeggingen gedaan heeft u Daarbij heeft u aangegeven in September een brief te sturen maar hierin nog niet alle toezeggingen mee te nemen Tijdens het reguiiere overleg van 8 augustus heeft u daarnaast aangegeven een brief te willen sturen voor het Commissiedebat Belastingdienst van 7 September Hieronder treft u een voorste voor de planning en inhoud van verschillende brieven over box 3 in de komende periode Inhoud Wordt aan u Verzending voorgele^d 1 Brief richting Commissiedebat • 30 aug l sept PM Stand van zaken herstel Posten bezwaarmakers behandeld o iedereen brief ontvangen o o Burgerreacties prognose vs realiteit Van start met aanslagen die niet onherroepelijk vaststonden en aanslagen 2021 Toezegging over informeren burgers Niet bezwaarmakers verwijzing brief scenario s Toezegging Grinwis over aanvullende informatie doorwerking Overbrugging en herstel in wetgeving gaan met Prtnsjesdag naar Kamer voor behandeling Toekomstig stelsel o Rapport CapGemini o Gevolgen haalbaarheid 2025 o Verwijzing Septemberbrief over ■ toezeggingen Een argument is dat Nederland bij het belasten van Nederlands vermogen van buitenlands beiastingpiichtigen ook het heffingvrije vermogen toepast Vanuit de redenering dat wij er daarom vanuit mogen gaan dat het buiteniand reciprook handeit en minder belast zou Nederland om alle beiastingpiichtigen gelijk te behandelen dan dus meer moeten mogen belasten en minder voorkoming hoeven te geven Een ander argument is dat bij de belasting van het wereldvermogen het heffingvrije vermogen feitetijk pro rata aan het buitenlandse vermogen is toegerekend en dat het dus redelijk is dat bij de voorkoming ook te doen Dit argument gold echter ook al onder de huidige wettelijke systematiek Pagina 11 van iz 253 1557942 00042 2 Septemberbrief toekomstig stelsel • Vergelijking VAB VWB toezegging Idsinga o Invoeringsdatum o Cijfermatige uitwerkingen o Budgettaire opbrengst o 3 Verdere uitwerking vrijstellingen en grondslagen • Interactie VAB en Toeslagen • Betalingsproblemen en evt economische verstoringen Motie Grinwis Van Dijk Idsinga Overleg met NVB Vervoigbrief toekomstig stelsel Mogelijke alternatieven rendement op vastgoed Motie Nijboer Maatoug • • 13 sept Micro berekeningen • • | Gebruik maken WOZ waarde • Arbitragemogelljkheden • Inflatie » Hypotheekrenteaftrek P^ Motie Grinwis Motie Omtzigt Communicatie Vorige week is een persbericht uitgegaan met de stand van zaken van het herstel Met directie Communicatie wordt besproken hoe de bovengenoemde brieven het beste kunnen landen en welke persmomenten hierbij gepland kunnen worden Ph f Politiek bestuurlijke context Zie bespreekpunt 3 Informatre die niet openbaar gemaakt kan worden CWUifi Niet van toepassing ■ei ‘ Pagina 12 van 12 254 1557942 00042 Ministerie van Financien Directle Algeniene TERADVISERING Fiscale Politiek Aan de staatssecretaris van Financien Fiscaliteit en Belastingdienst Persoonsgegevens nota Advies sondering bpm bestelauto bij fracties Datum 21 augustus 2022 Notanummer 2022 0000210433 Bijiagen geen Aanleiding In de Politieke Vierhoek van 19 augustus is afgesproken dat u staatssecretaris de bpm bestelauto maatregel sondeert bij de fracties en de uitkomst terugkoppelt aan de Politieke Vierhoek van woensdag 24 augustus met de fractievoorzitters op Mogelijk kunt u de maandag 22 augustus gebruiken voor de gesprekken sondering Anders is een belronde op dinsdag een mogelijkheid de WD beginnen met te fractievoorzitter Op woensdag 17 augustus hebben de fractievoorzitters om een nadere toelichting gevraagd over de uitvoeringsproblemen en het dekkingsvraagstuk van de bpm maatregel Het antwoord is opgenomen in de bijiage Advies en spreeklijn • U kunt de voorgestelde vormgeving van de afbouw van de bpm voor zo vrijstelling bestelauto s ondernemers kort toelichten en vragen of deze vormgeving akkoord is O In het coalitieakkoord is afgesproken om de vrijstelling in de bpm voor bestelauto ondernemers in drie stappen af te bouwen O een o 2024 2026 De maatregel levert een forse C02 reductie op en betekent daarnaast belangrijke vereenvoudiging van het belastingstelsel In de uitwerking is helaas gebleken dat de huidige grondslag van de bpm voor bestelauto s cataloguswaarde en de afbouw in drie niet uitvoerbaar zijn voor de Belastingdienst en RDW Het voorstel is daarom om de maatregel in lx in te voeren per 1 januari 2025 Daarnaast is het voorstel om de grondslag aan te passen van catalogusprijs naar C02 uitstoot Tot slot is in de uitwerking gebleken dat de budgettaire opbrengst cumulatief 660 min lager is dan in de startnota was geraamd Deze derving moet gedekt worden volgens de begrotingsregels Uitgangspunt daarbij is dat dekking plaatsvindt in het domein van de derving Het voorstel is dan ook om deze derving binnen het autodomein te dekken via een verhoging van het tarief in de motorrijtuigenbelasting stappen o o o voor bestelauto s ondernemers Pagina 1 van 1 255 1557940 00043 Mogelijk zullen de fracties vragen naar het alternatieve plan van VNO en de RAI U kunt aangeven dat u dit plan bekeken heeft maar dat het een aantal belangrijke nadelen kent o Het plan voldoet niet aan de afgesproken C02 reductie en budgettaire opbrengst o Dekking vindt met name plaats via een forse verhoging van de accijnstarieven Hiemnee iworden de lasten deels verplaatst van bedrijven naar burgers o Het draagt niet bij aan een vereenvoudiging van het belastingstelsel • alternatief plan van o a VNO NCW en RAI Toelichting Vormgeving en belangrijkste beleidseffecten Eind mei publiceerden de ondernemersorganisaties een artikel met de kop • Excessieve heffing op nieuwe bestelauto hindert verduurzaming De organisaties waarschuiwen voor een onredelijke lastenverzvwaring voor ondernemers en stellen dat ondernemers voor hun werk afhankelijk zijn van bestelauto s terwiji emissievrije bestelauto s nog geen goed alternatief vormen • Als alternatief voor de bpm BOVAG MKB NL maatregel stelt de sector o a VNO Transport en Logistiek NL en Evofenedex RAI VNA het volgende voor Verlengen van de bestaande aanschafsubsidie voor elektrische bestelauto s SEBA tot en met 2027 i p v 2025 en budget verhogen met in totaal € 517 miljoen van € 172 miljoen naarC 689 miljoen o Verhogen van de dieselaccijns voor alle voertuigen die op diesel rijden met 7x 1 cent vanaf 2024 o Verhogen van hetverlaagd tarief in de motorrijtuigenbelasting mrb voor bestelauto s van ondernemers Elektrische bestelauto s blijven vrijgesteld Dit voorstel wordt door de sector breed gedragen en levert de volgende o • effecten op o In 2030 is er 0 6 Mton C02 reductie reductie bpm voorstel borgt 0 7 Mton CO2 bpm Cumulatief is er 2 2 Mton C02 reductie in 2022 2030 voorstel telt op tot 2 49 Mton ^ Budgettaire opbrengst bedraagt cumulatief ca € 1 6 miljard in 2021 De branche rekent het extra budget voorde SEBA budgettair niet mee en komt daarmee op een opbrengst van cumulatief ca € 2 2 miljard wat gelijk zou zijn aan de ingeboekte cumulatieve opbrengst van de CA maatregel maar die redenering is niet conform de begrotingsregels Ambtelijk is op 27 juni 2022 en 16 augustus met de autobranche en op 14 juli 2022 met de hele sector gesproken over de BPM vrijstelling In die gesprekken heeft de sector 00k toelichting gegeven op het alternatief zoals zij dat voor ogen hebben Op 5 augustus 2022 is de doorrekening van dit plan overhand igd Voor de doorrekening is hetzelfde model gehanteerd afkomstig van Revnext als dat intern wordt gebruiktom de effecten van het eigen voorstel in beeld te brengen o 2030 • • Deze ultstoot valt onder de EU Richtlijn Effort Sharing Regulation ESR De ESR kent voor alle lldstaten een bindend nationaal doel Dit doel betreft de toegestane cumulatieve CO2 ultstoot over de periode 2021 2030 het aangescherpte emissiebudget is circa 842 Mton voor Nederland resteert PEL schat in dat het doel niet gehaald wordt en er een fonse beleidsopgave de grote is in conceptresultaten nog niet bekend Pagina 2 van 1 256 1557940 00043 Ambtelijke appreciate Het alternatieve plan van de sector is deels niet gedekt de budgettaire derving bedraagt afgerond 0 6 mid euro • • Het voorstel van de sector voldoet daarnaast niet aan de C02 reductie die in het coalitieakkoord is afgesproken • 0 7 Mton in 2030 Het voorstel leidt ook tot een lastenverschuiving van ondernemers naar andere groepen Een belangrijk deel van dekking is namelijk afkomstig van verhoging van de dieselaccijns Hierdoor betalen ook o a huishoudens mee aan het niet doorgaan van de bpm maatregel De sector wijst evenwel op de forse marktverstoring die wordt verwacht wanneer nieuwe bestelauto s circa € 11 000 duurder wforden en spreekt de wens uit om de lasten overalle voornamelijk ondernemers te spreiden Tot slot is de bpm maatregel niet alleen een klimaatmaatregel maar leidt het ook tot een belangrijke vereenvoudiging van de autobelastingen Na afschaffing van de vrijstelling hoeft in de bpm namelijk geen onderscheid meer te worden gemaakt tussen een particulier en ondernemer een • Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden Niet van toepassing Pagina 3 van 1 257 1557940 00043 Bijiage 1 antwoord op verzoek van fractievoorzitters om meer tekst en uitleg over uitvoeringsproblemen en dekkingsvraagstuk bpm Kern • In het coalitieakkoord is afgesproken om de vrijstelling in de bpm voor besteiauto s ondernemers in drie stappen in 2024 2026 af te bouwen In de uitwerking is gebleken dat zowel de afbouw in drie stappen als de huidige grondsiag netto catalogusprijs niet uitvoerbaar zijn voor de Beiastingdienst en • • RDW Ais alternatief wordt voor de grondsiag de C02 uitstoot van het voertuig voorgesteld en een afbouw in 1 stap per 1 januari 2025 Tot slot valt de budgettaire opbrengst in de nieuwe naming cumulatief € 660 miljoen lager uit ten opzichte van de startnota Deze derving moet conform de begrotingsregels worden gedekt Als dekking is in het voorstel een • verhoging van het tarief in de mrb voor bestelauto ondernemers opgenomen De uitvoeringstechnische problemen bij de oorspronkelijke vormgeving en de lagere budgettaire opbrengst worden hieronder nader toegelicht Uitvoeringstechnische problemen bii oorspronkeliike vormqevinq • • Grondsiag De grondsiag van de huidige bpm voor besteiauto s van particulieren is gebaseerd op de netto catalogusprijs en deze grondsiag zou door de afbouw van de vrijstelling voor ondernemers ook voor nieuwe besteiauto s gekocht door ondernemers gaan gelden De Beiastingdienst heeft echter aangegeven dat de netto catalogusprijs als grondsiag voor de besteiauto s zeer moeilijk handhaafbaar is Dat is nu ook al het geval maar dit probleem zou veel groter worden omdat de meeste besteiauto s door ondernemers worden gekocht circa 87 000 van de gemiddeld 90 000 besteiauto s die jaarlijks het Nederlandse wagenpark instromen • • • • In tegenstelling tot bijvoorbeeld voertuiggewicht of C02 uitstoot is de netto catalogusprijs geen authentiek gegeven van een motorrijtuig dat wordt opgenomen in het kentekenregister van de RDW de netto catalogusprijs is een gegeven dat door de autobranche zelf wordt vastgesteld Voor besteiauto s die via de parallelimport worden geimporteerd is bijvoorbeeld geen onafhankelijke contra informatie beschikbaar en is de Beiastingdienst voor controle afhankelijk van medewerking van de officiele importeur Het blijven hanteren van de netto catalogusprijs als grondsiag voor besteiauto s vergt inspanningen die de BD niet waar kan maken controle bij aangifte zal slechts beperkt kunnen plaatsvinden Dit heeft gevolgen voor de fraudebestendigheid Afbouwtermijn in drie stappen Een stapsgewijze afbouw van de vrijstelling leidt voor de Beiastingdienst tot forse IV inspanningen omdat de Beiastingdienst voor de jaren 2024 en 2025 een nieuwe en tijdelijke processtroom moet inrichten De afbouw en de afschaffing van de vrijstelling pakken namelijk uit als twee op zichzelf staande maatregelen Enerzijds moet voor de afbouw tijdelijk voor 2024 en 2025 een aangifteplicht worden geintroduceerd voor ondernemers Er ontstaat tijdelijk een nieuwe doelgroep die te maken krijgen met een complex en foutgevoelig aangifte proces Pagina 4 van 1 258 1557940 00043 Anderzijds vervalt deze aangifteplicht zodra de vrijstelling volledig is afgeschaft Vanaf dat moment doet de aanvrager van inschrijving van het motorrijtuig in het kentekenregister de aangifte De benodigde IV inspanningen voor het inregelen van de stapsgewijze afbouwf heeft gevolgen op de implementatietermijn van andere dossiers zoals uitstel van moderniserings en vernieuwingstrajecten Voor de RDW is een afbouw in drie stappen niet uitvoerbaar Gedurende de jaren dat de vrijstelling wordt afgebouwd kan namelijk geen gebruik worden gemaakt van de zogenoemde versnelde inschrijving Via de versnelde inschrijving kan een vergunninghouder die tevens inschrijver van het motorrijtuig in het kentekenregister is zonder controle van de belastingafdracht een kenteken voor de auto aanvragen Versnelde inschrijving is niet mogelijk omdat het belastbaar feit zich in de overgangsperiode voltrekt voorafgaande aan de aangifte door de ondernemers of particulieren op wiens naam de bestelauto komt te staan Omdat versnelde inschrijving niet mogelijk is zal de RDW alle bestelbussen individueel moeten keuren Ook de brancheorganisaties De RDW heeft hiervoor onvoldoende capaciteit o a RAI en BOVAG onderkennen dat afbouwen in drie stappen tot meer administratieve lasten zal leiden Toelichtino laoere budoettaire opbrenost circa € 660 miHoen derving in priizen 2021 • De budgettaire opbrengst in de bpm bestaat uit twee componenten die tegen elkaar in werken en elkaar versterken o Het afschaffen van de ondernemersvrijstelling levert in op beginsel geld omdat ondernemers voortaan bpm moeten betalen bij de aanschaf van een nieuwe bestelauto Tegelijkertijd blijven emissievrije bestelauto s vrijgesteld via een nultarief door de C02 grondslag waardoor de aanschaf van emissievrije bestelauto s wordt gestimuleerd Dit doet de opbrengst van de maatregel weer deels teniet Het negatieve budgettaire effect wordt versterkt door de grondslagerosie door ingroei van emissievrije bestelauto s in plaats van fossiele bestelauto s in andere autobelastingen zoals de brandstofaccijns o • • Door de combinatie van bovenstaande twee componenten wordt de aanschaf van een emissievrije bestelauto financieel fors aantrekkelijker hetaandeel in de nieuwverkoop stijgt naar verwachting als grondslag en in 1 keer afschaffen naar circa in 2030 87 met C02 uitstoot KEV2021 33 De basispad bedraagt in 2030 circa 0 7 Mton conform de doelstelling die in het coalitieakkoord is gesteld Conform de gebruikelijke systematiek is ten behoeve van de wetgeving de raming van de budgettaire opbrengst eenmalig geactualiseerd en verfijnd extra C02 reductie • • • • Dit is weergegeven in tabel 1 in prijzen 2021 Voor de nieuwe raming is een analyse gemaakt van de bestelautomarkt en zijn verschillende verbeteringen doorgevoerd in het model waarmee de maatregel is doorgerekend Ten opzichte van de raming in de startnota is de budgettaire opbrengst cumulatief over de periode 2024 2030 in prijzen 2021 circa € 660 miljoen lager bij grondslag C02 uitstoot en in 1 keer afschaffen De belangrijkste reden voor de lagere budgettaire opbrengst is dat de bpm opbrengst lager ligt dan eerder verwacht Dit komt doordat 1 door de maatregel sneller emissievrije bestelauto s in het wagenpark groeien maatregel is dus effectiever dan eerder gedacht en 2 er beter rekening Pagina 5 van 1 259 1557940 00043 wordt gehouden met lagere bij parallelimport door afschrijving is bpm opbrengstvan deze fossiele bestelauto s lager Daarnaast wordt nu voor de raming in het gebruikte model beter rekening gehouden met gedragseffecten verschuivingen binnen segmenten naar goedkoper zuiniger lichter en naar parallelimport en anticipatie effecten een fossiele bestelauto kopen voordat de afschaffing van de vrijstelling wordt In de raming voor het coalitieakkoord was sprake van een grove ingevoerd inschatting van het gedragseffect en werd nog geen rekening gehouden met • anticipatie In de raming is de wisselwerking met de SEBA Subsidieregeling Emissieloze Bedrijfsauto s en de invoering van zero emissiezones in grote steden meegenomen Voor de mate waarin overgestapt wordt van fossiel naar EV • wordt gebruikt gemaakt van de TCO ontwikkeling Total Cost of Ownership overstapdrempel In deTCO zitten afschrijvingskosten aanschafprijs brandstof energiekosten motorrijtuigenbelasting onderhoud verzekering en MIA De gebruikte TCO betreft het gemiddelde bed rag perjaarbij 6jaar gebruik en een Budgettaire opbrengst bpm bestelauto prijzen 2021 Raming sta rtnota Nieuwe raming Verschil N B C02 in min €] 2024 2025 2026 2027 2028 2029 2030 cum 217 351 467 405 333 248 141 2162 2 442 353 295 213 133 60 1498 215 91 114 110 120 115 81 664 In het Belastingplan worden maatregelen in prijzen van jaarvan invoering opgenomen de raming wijzigt daardoor nog Pagina 6 van 1 260 1557940 00043 Ministerie van Financien FIscaleZaken TER BESIJSSING Directie Directe Aan Belastingen Toeslagen de minister de staatssecretaris van Financien Fiscaliteit en Belastingdienst Persoonsgegevens nota Uitstel invoering werkelijk rendement box 3 Datum 22 augustus 2022 Notanummer 2022 00002L0242 Bijiagen geen Aanleiding Capgemini is gevraagd om de rapportage Technische review tijdpad implementatie box 3 werkelijk rendement van 10 november 2021 te herijken met het oog op de gevolgen van het arrest van de Floge Raad van 24 december 2021 het Kerstarrest De rapportage van de herijking is uiterlijk op 1 September 2022 basis van de eenste beelden uit het nog te publiceren gereed Op onderzoeksrapport blijkt dateen succesvolle implementatie van box 3 stelsel op basis van werkelijk rendement per belastingjaar 2025 zeer onwaarschijnlijk is Parralel aan dit nadere onderzoek bent u op 8 augustus geinformeerd over de knelpunten op het gebied van het IV portfolio in de keten Inkomensheffingen en Op 12 augustus bent geinformeerd over de budgettaire gevolgen van het uitstellen van de invoeringsdatum naar2026 In de politieke vierhoek van 16 augustus hebt u aangekondigd dat het nieuwe box 3 stelsel per 2025 niet inpasbaar is met andere afspraken uit het coalitieakkoord en de voorjaarsnota De consequenties op IV gebied van het uitstellen van de invoeringsdatum zijn op 23 augustus in een separate nota beschreven door het Directoraat Generaal Belastingdienst nota nummer 2022 0000110327] de keuzes die gemaakt moeten worden In deze nota delen wij de eerste inzichten van het onderzoek van Capgemini en staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst leggen wij u voor om formeel het beslispunt de invoering van het nieuwe box 3 stelsel met een jaar uit te stellen Beslispunten Gaat u akkoord met het uitstellen van de invoering van het box 3 stelsel op basis van werkelijk rendement van het belastingjaar 2025 naar het belastingjaar 2026 Kernpunten • In het rapport van 10 november 2021 zijn de volgende randvoorwaarden vastgesteld voor een succesvolle implementatie per 2025 o Wetgeving is gereed in het 2^ kwartaal 2022 o Flet uitfaseren van CooliGen is gevorderd hierbij gaat het niet om de uitfaseren van CooliGen als geheel maar specifiek over het fundament voor box 3 o • Geen aanvullende beleids initiatieven In het aanvullende onderzoek van Capgemini wordt rekening gehouden met de actuele stand van alle zaken die van invioed zijn op het tijdpad Pagina 1 van 1 261 1557085 00044 invoering van het nieuwe stelsel zoals het vifetgevend traject de modernisering van het IV landschap en de samen\«erking met de voor • ketenpartners zoals banken en verzekeraars Uit de eerste beelden van het onderzoek blijkt dat de volgende risico s zijn geconstateerd waardooreen succesvolle implementatie van een box 3 stelsel op basis van wrerkelijk rendement per belastingjaar 2025 zeer onwraarschijnlijk is o Als gevolg van het Kerstarrest heeft de wetgeving 7 maanden vertraging opgelopen ten opzichte van de gevalideerde planning uit 2021 De kans op verdere uitloop is groot door de complexiteit van de wetswrijziging en extra werk dat voortvioeit uit het Kerstarrest o Het uitfaseren van CoohGen dat nodig is voor box 3 heeft o vertraging opgelopen als gevolg van het Kerstarrest Het Kerstarrest heeft geresulteerd in aanvullende beleidsbesluiten en wetgeving zoals rechtsherstel overbruggingswetgeving en dekkingsmaatregelen De besluitvorming overcomplexe wetgevingsvraagstukken zal niet volledig zijn afgerond op de nieuw gestelde deadline van 1 oktober Dit brengt het risico met zich mee dat de specificaties voorde op te vragen gegevens bij ketenpartners niet tijdig gereed zijn Zonder gegevensaanlevering doorde ketenpartners beschikt de Belastingdienst niet over contra informatie om toezicht uit te oefenen Daarnaast kan de aangifte inkomstenbelasting zonder gegevensaanlevering niet worden vooringevuld waardoor een groter beroep wordt gedaan op het doenvermogen van burgers o Daarnaast worden grote risico s onderkend waaronder de o parallelle uitvoering van uitvoeringstoets en internetconsultatie gecombineerd metcomplexe wetgeving en de noodzakelijke groei van • fiscale en IV capaciteit in een zeer schaarse arbeidsmarkt Het uitstellen van de invoeringsdatum heeft budgettaire gevolgen en consequenties op IV gebied Hierover bent u op 12 en 23 augustus gei nformeerd De inschatting is dat door het uitstel de werkzaamheden zoals het nu voorligt in de Tweede vijf maatregelen uit het Belastingplan en de Voorjaarsnota conform eerder plan kunnen worden ingepast voor de geplande inwerkingtreding Dit zijn Fiscale Oudedagsreserve Leegwaarderatio Afbouw AHK Geleidelijk afschaffen lACK en Pijnpunten belastingrente Voor implementatie van het box 3 stelsel op basis van werkelijk rendement in de ICT systemen van de Belastingdienst blijven randvoorwaarden gelden Het maken van een inschatting of implementatie 1 januari 2026 kan worden gehaald kan pas gedaan worden na het opstellen van de diverse uitvoeringstoetsen die worden gedaan nadat de wetgeving gereed is en bekend is wat gebouwd moet worden in de ICT systemen Uiteraard geldt dat er vervolgens geen nieuwe inslagen mogelijk zijn zonder aanpassing van de dan bekende IV planning De afgegeven planning voor het wetgevings en implementatietraject uit de kamerbrief Planning Box 3 stelsel op basis van werkelijk rendement per 2025 van 24 juni 2022 zal bij uitstel worden aangepast gebaseerd op een inwerkingtreding per 1 januari 2026 voor het wetsvoorstel excessief lenen Kamer • • en Overt ruggings wetge ving Pagina 2 van 2 262 1557085 00044 • Het uitstel van de introductie van het nieuwe box 3 stelsel met een jaar betekent dat de Overbruggingswet box 3 een jaar langer van toepassing zal zijn • Deze verlenging van de overbruggingsperiode op zich brengt geen specifieke risico s met zich • Wei blijven effecten die nu al in beeld zijn voor de overbruggingsperiode dan een jaar langer in stand Hierbij valt te denken aan o Met de overbruggingswetgeving is nog steeds geen sprake van een ideaai box 3 steisei en wfordt iijn met het Kerstarrest en met het nog steeds gewerkt met forfaits wel met inachtneming van de werkelijke vermogensmix Het wferkelijke rendement van een individuele belastingplichtige kan in een belastingjaar afvi^ijken van het forfaitair bepaalde rendement wfaarover beiasting wordt geheven In het bijzonder bij belastingplichtigen die met een laag risicoprofiel beleggen in laag renderende effecten zoals obligaties kan de toepassing van het forfaitaire rendement op overige bezittingen ertoe leiden dat bij hen een hoger rendement wordt verondensteld dan zij feitelijk hebben behaald Met dit feitelijk lagere rendement kan geen rekening worden gehouden omdat aandelen meestal met een hoger rendement en obligaties samen in de rubriek effecten door ketenpartners worden gerenseigneerd Op basis van de bestaande gegevensstromen kunnen obligaties daarom niet gesepareerd worden binnen de aangifterubriek effecten Het inrichten van nieuwe gegevensstromen is niet op korte termijn mogelijk Tevens blijft in situaties waarin een belastingplichtige naast vele beleggingen ook veel schulden heeft het vergrotingseffect van het heffingvrije vermogen in stand waarover u met nota van 19 augustus en tijdens de bespreking op 23 augustus jl bent geinformeerd in advies van de drie externe deskundigen o o o Proces en communicatie • In de politieke vierhoek van woensdag 24 augustus staat het inkomstenkader op de agenda van • De budgettaire gevolgen van het uitstellen de inwerkingtreding naar2026 is al in het inkomstenkader verwerkt In de ministerraad van vrijdag 26 augustus neemt het kabinet formeel het besluit over de inwerkingtreding van het toekomstige box 3 stelsel als onderdeel van de augustusbrief De augustusbrief is een intern document waarin alle afspraken voor Prinsjesdag zijn samengevat • Op 1 September wordt ter voorbereiding op het commissiedebat Belastingdienst van 7 September een Kamerbrief verzonden In deze brief kan het besluit over de uitgestelde inwerkingtreding worden opgenomen Hiermee voldoet u aan de toezegging om de Tweede Kamer halfjaarlijks te informeren over hettijdpad voor het stelsel werkelijk rendement • Op 23 augustus wordt met u Belastingdienst staatssecretaris Fiscaliteit en de planning en inhoud van verschillende brieven over box 3 in de komende periode besproken Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden Niet van toepassing Pagina 3 van Z 263 1557085 00044 Memo bpm bestelauto • 30 08 2022 In het inkomstenkader is op dit moment opgenomen dat het afschaffen van de bpm vrijstelling bestelauto ondernemer per 2025 wordt afgeschaft Omdat de maatregel minder opievert dat bij het coalitieakkoord werd gedacht is er een budgettair gat van cumulatief € 554 min dat in • • • • beginsel binnen hetzelfde dossier moet \worden opgelost Het voorstel is om de budgettaire derving te dekken met een verhoging van het verlaagd tarief in de motorrijtuigenbelasting mrb voor bestelauto ondernemers vanaf 2025 Indien de bpm vrijstelling per 2025 \«ordt afgeschaft dan is de benodigde tariefstijging van het mrb tarief bestelauto ondernemer 15 gemiddeld € 78 per jaar voor een dieselbestelauto Daarnaast is denkbaar om een ander invoeringsjaar te kiezen Hierbij gelden twee afwegingen o Invoering per 2024 is mogelijk Om uitvoeringstechnische redenen raden we af om de vrijstelling in de bpm voor bestelauto ondernemers al per 1 januari 2024 in 1 keer af te schaffen De benodigde IV inspanningen voor het inregelen van afbouw per 1 januari 2024 heeft namelijk gevolgen voor de implementatietermijn van andere dossiers zoals uitstel van moderniserings en vernieuwingstrajecten Deze verdringingseffecten zijn veel minder het geval wanneer de maatregel per 1 januari 2025 wordt ingevoerd o Invoering per 2026 leidt tot een groter dekkingsprobleem waardoor de mrb verder moet worden verhoogd Dit loopt op van cumulatief over de periode 2024 2030 € 554 min bij afschaffen in 2025 naar€1163 min bij afschaffen in 2026 Tabel 1 laat zien hoe de wisselwerking tussen ingangsjaar en dekking samenhangt Het is belangrijk dat het besluit wordt opgenomen in het BP2023 zodat de Belastingdienst voldoende tijd heeft voor de benodigde systeemaanpassingen Het afschaffen van de bpm vrijstelling is bovendien een belangrijke klimaatmaatregel die in 2030 een C02 reductie van 0 7 Mton beoogt te realiseren Een dieselbestelauto van een ondernemer heeft een voertuiggewicht van gemiddeld circa 1800 kg en betaalt in 2022 gemiddeld € 520 aan mrb Ter referentie Een particuliere dieselbestelauto betaalt in 2022 gemiddeld circa € 1500 per jaar aan mrb inclusief dieseltoeslag en een particuliere dieselpersonenauto gemiddeld € 1600 per jaar inclusief dieseltoeslag en circa € 300 opcenten Tabel 1 Overzicht budgettaire derving en lasteneffect dekkingsvoorstel mrb bestelauto Variant Budgettaire derving ten opzichte van startnota m 2030 verhoging mrb Bestelondernemer Lastenstijging in € per ondernemer per jaar te dekken bedrag t Voorstel dekking EV bestelauto Tariefsverhoging per 2025 Dieselbestelauto vanaf 2026 dan geen vrijstelling meer BPM vrijstelling in lx afschaffen € 554 min 15 €78 € 90 € 409 min 12 €62 € 72 € 1163 min 32 € 166 € 192 2025 BPM vrijstelling in lx afschaffen 2024 BPM vrijstelling in lx afschaffen 2026 Merk op dat bij invoering ineens per 2026 en een verhoging met 32 cumulatief wel gedekt wordt maar dat in de periode tot en met 2025 het budgettaire gat kabinetsperiode een tekort van ruim € 400 min een blijft bestaan Om het budgettaire gat tot en met 2025 te dekken is verhoging met meer dan 100 nodig 264 1557633 00045 Bijiage Tabel 2 Budgettaire opbrengst bpm bestelauto 2024 2025 in min C 2026 2027 2028 2029 2030 cum struc 351 262 149 2281 149 Reeks coalitieakkoord Raming startnota 229 371 493 427 Invoering ineens per 2025 met grondslag C02 uitstoot Nleuwe ramlnq Derving t o v startnota 229 Dekking mrb verhoglng Saldo derving dekking 229 510 407 341 246 154 70 1728 111 139 86 86 105 108 79 554 260 80 91 94 97 100 100 563 115 220 5 8 8 9 22 9 145 Invoering ineens per 2024 met grondslag C02 uitstoot Nieuwe raming Derving t o v startnota 379 385 368 319 230 139 53 1872 114 150 15 125 108 122 124 96 409 263 65 72 73 75 78 78 441 89 150 79 53 35 47 45 17 31 174 Dekking mrb verhoglng Saldo derving dekking Invoering ineens per 2026 met grondslag C02 uitstoot Nieuwe raming Derving t o v stamota 229 Dekking mrb verhoging Saldo derving dekking 229 331 317 249 154 68 1119 112 371 161 110 102 109 81 1163 261 172 194 201 207 212 214 1201 245 199 33 91 105 104 133 38 16 ‘ De reeksen worden in het inkomstenkader geboekt in prijzen van het Jaar van invoering dat vereist een actualisatie van de eerdere verstrekte cijfers die in prijspeil 2021 waren Het eerder genoemde verschil tussen de reeks in de startnota en de huidige opbrengst van circa € 660 miljoen cumulatief is daarmee teruggelopen tot C 554 miljoen 265 1557633 00045 Memo budaettaire reeks en dekkinasopties bom bestelauto 1 September 2022 In dit memo worden de volgende vragen beantwoord ingeboekt in de augustusbrief 1 Wat is 2 Wat is de derving ten opzichte van de reeks in de startnota nu wanneer de bpm vrijstelling in drie stappen tussen 2024 2026 wordt afgebouwd 3 1 Welke dekkingsopties zijn er Wat is nu ingeboekt in de augustusbrief • • In de augustusbrief is ervan uitgegaan dat de bpm vrijstelling in lx per 2025 wordt afgeschaft Voorde dekking is aangenomen dat het mrb tarief voor bestelauto ondernemers in 2025 met 15 wordt verhoogd en in 2026 met nog eens 7 wordt verhoogd De budgettaire reeksen worden in de augustusbrief alleen getoond voor de jaren 2024 tot en • met 2027 en voor structureel Om een andere vormgeving van de bpm maatregel budgetneutraal te kunnen inpassen in de budgettaire plaat is van belang dat cumulatief in de periode 2024 2027 het saldo 103 min Tabel 1 min € ten opzichte van de startnota gelijk blijft Budgettaire opbrengst bpm bestelauto zoals ingeboekt in augustusbrief saldoverslechterend] in Cum 2024 2025 2026 2027 Struc 2024 2027 Derving t o v startnota zoals ingeboekt in augustusbrief Dekking mrb verhoging zoals ingeboekt in augustusbrief Saldo derving dekking 2 229 229 139 86 86 0 262 80 140 144 0 364 220 54 58 0 103 Wat is de derving ten opzichte van de reeks in de augustusbrief wanneer de bpm vrijstelling in drie stappen tussen 2024 2026 wordt afgebouwd Tabel 2 laat zien wat de budgettaire opbrengst is wanneer de bpm vrijstelling toch in drie stappen 2024 2026 wordt afgeschaft De grondslag is in deze variant nog steeds C02 uitstoot De eerste reeks laat zien wat er oorspronkelijk in het coalitieakkoord startnota zat met een cumulatieve opbrengst van 1520 min euro 2024 2027 De tweede en derde reeks laat zien dat dit voorstel naar huidige inschattingen in totaal € 394 min minder opievert dan bij het coalitieakkoord werd gedacht Dit komt enerzijds doordat de raming vender is verfijnd en anderzijds om de ingroei van elektrische bestelauto s hoger is dan eerder gedacht NB de tabel laat zien dat de lagere opbrengst niet wordt veroorzaakt door de invoering maar door nieuwe inzichten met betrekking tot de raming Bij invoering in drie stappen is de budgettaire derving groter bij afbouw in 1 stap per 2025 is de derving 262 ineens min zie tabel 1 Om een gelijke opbrengst als in de augustusbrief te houden min euro aan moet voor cumulatief 497 dekking gevonden worden 1 266 1557634 00046 Tabel 2 Aanvullende derving bij afbouw bpm dekken bedrag in min € vrijstelling in drie stappen en bet te saldoverslechterend Cum 2024 2025 2026 2027 Struc 2024 2027 Raming startnota Nieuwe raming in drie 229 371 493 427 0 1520 197 263 345 320 0 1125 31 108 148 107 0 394 stappen Derving t o v Te dekken startnota cumulatief bedrag 497 2024 2027 Saldo derving 3 103 dekking Welke dekkingsopties zijn er • Uitgangspunt is dat de derving zo dicht mogelijk in het domein van de derving ondernemers wordt opgevangen bestelauto In de augustusbrief is daarom het verhogen van het mrb tarief bestelauto ondernemers als dekkingsmaatregel opgenomen • In tabel 3 is de budgettaire reeks en maatvoering van het verhogen van het mrb tarief bestelauto ondernemers aangepast op basis van de nieuwre derving afbouw bpm vrijstelling in drie stappen • Daarnaast is in tabel 3 een overzicht gegeven van alternatieve dekkingsopties Tabel 3 dekkingsopties in min C saldoverslechterend Cum 2024 2025 2026 2027 Struc 2024 2027 Dekkingsmaatregel augustusbrief Verhoging tarief mrb bestelauto ondernemer 22 4 113 117 132 136 0 498 per 2024 Alternatieve dekkingsopties binnen mobiliteitsdomein Accijnsverhoging benzine diesel en LPG 1 87 verhogen 1 64 eurocent per liter benzine 1 07 eurocent per liter diesel 125 125 125 125 0 500 124 124 124 124 124 496 0 39 eurocent per liter LPG vanaf 2024 Verhoging vliegbelasting met € 5 15 per ticket vanaf 2024 Alternatieve dekkingsopties gerelateerd aan ondernemers niet uitputtend Verlagen budget voor mkb pakket van 500 min naar 375 125 125 125 125 125 min bijv minder extra budget MIA EIA Vamil Stelpost constructies fiscale 50 100 150 200 200 500 500 2 267 1557634 00046 9 Ministerie van Finanden Fiscale Zaken HEDEN TER BESLISSING GRAAG REACTIE MORGEN VOOR 10 00 Directie Algemene Aan Fiscale Politiek de staatssecretaris van Finanden nota Fiscaliteit en Belastingdienst Zesde beslisnota pakket Belastingplan 2023 Aanleiding In de augustusbesluitvorming is de coaiitie akkoord gegaan met het aanpassen van de giftenaftrek om een ANBI constructie tegen te gaan Wij wilien met deze Persoonsgegevens Datum 5 September 2022 nota u meenemen in de vormgeving van de maatregei en akkoord vragen om Notanummer deze in deze vorm op te nemen in een nota van wijziging 2022 0000217192 Financiele en economische belangen van de staat Bijiagen geen een beslispunt voorleggen t a v de invulling van de invoeringstoets voor aanbiedingsbrief Belastingplan 2023 Daarnaast wilien we u graag toezegging BP m b t Voorde leesbaarheid is de nota in deze twee onderdelen verdeeld Onderdeel giftenaftrek Beslispunt 1 7 vormgeving aftoppen giftenaftrek Gaat u akkoord met de vormgeving van de maatregei zoals hieronder I uiteengezet O L 2 2 X Financiele en economische belangen van de staat Kern In de augustusbesluitvorming is de coaiitie akkoord gegaan met het aanpassen van de giftenaftrek om een ANBI constructie tegen te gaan Er wordt daarom een ffiXc plafond in de aftrek voor periodieke giften € 250 000 per huishouden met huishouden wordt bier geintroduceerd en bedoeld Deze maatregei wordt opgenomen in belastingplichtige partner een nota van wijziging op het Belastingplan 2023 Deze zal worden voorzien van Pagtna 1 van 7 268 1557623 00047 van een J • » uitvoeringstoets door de Belastingdienst een wetgevingstoets van V en ter advisering aan de Raad van State worden voorgelegd De inschatting is dat de maatregel uitvoerbaar is per 2023 Na afronding van de uitvoeringstoets zijn de precieze uitvoeringsgevolgen duideiijk Met de maatregel worden de uitzonderlijk hoge periodieke giften beperkt terwiji het wel aantrekkelijk bitjft om om legitieme redenen en met minder uitzonderlijke hoge bedragen te schenken aan ANSI s Bovendien kunnen hoge inkomens dan in veel mindere mate tot nul gereduceerd worden door een hoge giftenaftrek Circa 140 huishoudens zullen worden qeraakt door deze aftoppinq Financiele en economische belangen van de staat Beslispunt 1 ontstaan en vormgeving In het recent gepubliceerde IBO Vermogensverdeling is ingezoomd op een lijst opmerkelijke belastingconstructies die is opgesteld door experts binnen de Belastingdienst Een van die casussen ziet op zeer hoge giften aan een zelf opgerichte algemeen nut beogende instelling ANBI In dit IBO was dat aanleiding om fiches op te nemen om de giftenaftrek af te schaffen of de aftrek voor periodieke giften aanzienlijk te beperken Dit IBO heeft de nodige aandacht in de media o a NOS gekregen en geleid tot schriftelijke Kamervragen van lid Inge van Dijk CDA over het bericht Vermogenden gebruiken eigen goede doelen als belastingconstructie Ambtelijk FIN heeft naar aanleiding van dit IBO ook een nadere analyse verricht Uit de aangiften 2019 en 2020 de meest recente cijfers blijkt dat het aantal hoge periodieke gjfien is toegenomen en de daaruit voloende giftenaftrek weggestreept wordt tegen extreem hoge inkomens vanerend van 1 miljoen tot zeer incidenteel meer dan 100 miljoen per jaar extreem Dit heeft geleid tot het voorstel om voor periodieke giften in de giftenaftrek een plafond in te voeren Dit ziet er als voIgt uit Er wordt een plafond in de aftrek voor periodieke giften geintroduceerd van € 2aLD00 per huishouden belastingplichtige en partner Dit is uitvoerbaar • • • per 21123 Daarmee worden uitzonderliik hoge periodieke giften beperkt Bovendien is het dan niet meer mogelijk om extreem hoge inkomens volledig te verrekenen met de jaarjiikse gift Er is sprake van circa 14p huishoudens die op dit moment met de periodieke gift per kaienderjaar uitkomen boven de aftopping van Dit betreft geregeld giften aan zelf opgerichte ANBI s Het blijft mogelijk en fiscaal aantrekkelijk om periodieke giften te schenken aan ANBI^^Enkel deze 140 worden geraakt door het plafond Dit voorstel wordt via een nota van wijziging in het Belastingplan 2023 € 250 000 • • opgenomen In de nota van wijziging zal de maatregel langs de volgende lijn gemotiveerd worden • Het stimuleren van geefgedrag is een van de Rijksbrede speerpunten van het filantropiebeleid De giftenaftrek speelt daarbij in het bijzonder de periodieke gift en een beiangrijke rol en bij ANBI s betrekt donateurs langdurig zorgt voor een vaste inkomensstroom voor deze ANBI s Pagina 2 van 7 269 1557623 00047 Het voIgt uit de aard van filantropie dat grote giften afkomstig zijn van het gebruik vermogenden en dat als zij gebruik maken van de giftenaftrek van de giftenaftrek scheef verdeeld is Dit is legitiem zolang het belang van de ANBI voorop staat en niet het privebelang Het is echter opmerkelijk hoe hoog de giftenaftrek in sommige gevallen is en dat de giftenaftrek kan worden gebruikt om zeer hoge inkomens grotendeels vermogenden onbelast te houden Dit roept voor de wetgever de vraag op of de onbeperkte aftrek van periodieke giften wel maatschappelijk gewenst van is Bovendien blijkt uit het IBO dat giften boven de € 25 min in bijna alle worden gedaan aan zelf opgerichte ANBI s Er doen zich gevallen 94 vervolgens opmerkelijke casussen voor waarbij aandelen in een eigen bv of een schilderij aan de zelf opgerichte ANBI geschonken worden waarbij het recht op inkomsten uit de aandelen dividend of het recht om het schilderij aan eigen muur op te hangen blijft toebehoren aan de schenker Dit is moeilijk te handhaven en te controleren door de Belastingdienst en wringt met de gedachte achter de giftenaftrek dat men ten behoeve van het algemene nut volledig afstand doet van vermogen Daarom wordt voorgesteld de aftrek van periodieke giften te maximeren Daarmee wordt niet uitgesloten dat er later in het kader van het IBO en de voor meer Vermogensverdeling taakstelling constructiebestrijding maatregelen noodzakelijk zijn op dit vlak De effecten van deze begrenzing zullen gemonitord worden Deze maatregel is alvast een op korte termijn uitvoerbare optie Finandele en economische belangen van de staat 270 1557623 00047 Financieie en economische belangen van de staat Onderdeel passage invoeringstoets in aanbiedingsbrief BP23 BesMspunt 3 Invulling toezegging BP2022 m b t invoeringstoets aanbiedingsbrief Belastingplan 2023 voor I Pagina 4 van 7 271 1557623 00047 U heeft eerder ingestemd met het voorstel om in de aanbiedingsbrief voor het pakket Belastingplan 2023 een passage te wijden aan de invoeringstoets op enkele maatregelen uit het pakket Belastingplan 2022 van vorig jaar U heeft tevens akkoord gegeven om op zes onderwerpen uit het Belastingplan 2022 een invoeringstoets te doen Bent u akkoord met onderstaande momenten waarop een invoeringstoets voor de ondergenoemde wetswijzigingen op zijn vroegst mogelijk is • Eerder is een selectie van zes onderwerpen uit het Belastingplan 2022 aan u voorgelegd waarop een invoeringstoets zal worden uitgevoerd U hebt ingestemd met de selectie Ook hebt u ermee ingestemd om de Tweede Kamer bij de aanbieding van het pakket Belastingplanpakket 2023 te informeren over deze selectie en over het moment waarop de toetsen kunnen worden aangeboden • In de nota is toegezegd dat u eind augustus nader geTnformeerd zou worden wanneer een invoeringstoets op de onderstaande onderwerpen op zijn vroegst mogelijk is zodat u de Kamer kunt informeren Wij adviseren u de Kamer te informeren over een invoeringstoets via de eerstvolgende stand van zakenbrief nadat een toets gereed is Na de toezegging om begin 2023 invoeringstoetsen aan de Tweede Kamer op te leveren over onderwerpen uit het pakket Belastingplan 2022 heeft de minister voor Rechtsbescherming hierna J V aan de Tweede Kamer gemeld dat een invoeringstoets niet altijd een jaar na inwerkingtreding mogelijk is Hieronder is per onderwerp nader toegelicht wanneer de invoeringstoetsen afgerond zijn Voor het bepalen wanneer een invoeringstoets kan plaatsvlnden is relevant wanneer er inzichten te verwachten zijn over de implementatie de beleving van de maatregel door de doelgroep en de uitvoering door de Daarnaast is de Belastingdienst in de vorm van signalen hierna signalen Belastingdienst dit jaar nog bezig met de ontwikkeling van de invoeringstoets langs de lerende aanpak van J V De eerste invoeringstoetsen zullen daarom in januari 2023 van start gaan volgens de nader vast te stellen werkwijze Deze momenten zijn afgestemd met de betrokken • • • lijn en concerndirecties Onderstaand treft u een overzicht aan waarin staat weergeven wanneer de invoeringstoetsen naar verwachting aan u opgeleverd worden In de toelichting worden de vroegst mogelijke momenten verder onderbouwd De Kamer wordt dan vervolgens over een invoeringstoets geTnformeerd in de eerstvolgende stand van zakenbrief nadat een toets gereed is Per maatregel wordt het moment van toetsen nader toegelicht Voor alle genoemde onderwerpen geldt dat er sprake is van vroegsignalering Concreet houdt dit in dat er mogelijk signalen zijn die pas na het afronden van de invoeringstoets naar boven komen Deze signalen vallen dan ook buiten het bereik van de invoeringstoets maar kunnen vragen om een andersoortige analyse of opvolging Naam wijziging wet en regelgeving Verhoging vrije ruimte werkkostenregeling i v m de steunpakketten vanwege COVID 19 Verduidelijking dat de bpm is bedoeld voor motorrijtuigen die van Vroegst mogelijke moment uitvoering invoeringstoets Q1 2023 Invoeringstoets afgerond en vastgesteld April 2023 Q1 2023 April 2023 II Pagina 5 van 7 272 1557623 00047 de weg gebruik maken jerichte vrijstelling thuiswerkkosten Q2 2023 Juli 2023 Q2 Q4 2023 januari 2024 Wijzigingen eigenwoningregeling bij gezamenlijke aankoop en Financiering van een eigen woning door fiscaie partners en bij overiijden van een van de partners Uitzondering fiscaal partnerbegrip Q3 2023 voor toepassing inkomensafhankelijke combinatiekorting Historisch tarief BPM Q3 2023 November 2023 November 2023 Verhoging vrije ruimte werkkostenregeling i v m de steunpakketten vanwege COVID 19 Voor dit onderwerp wordt in Q1 2023 een invoeringstoets uitgevoerd Deze wetswijziging betrof een codificatie van regeigeving voor het jaar 2021 die al in de praktijk is toegepast middels een beleidsbesluit Signalen van de doelgroep kunnen voortvioeien uit de vragen die binnenkomen voorafgaand aan of tijdens het indienen varTde aangifte ioonheffingen De aangiften loonheffingen voor het relevante jaar 2021 zijn ai ingediend Omdat de invoeringstoets zich nu nog in de ontwikkelfase bevindt kan op zijn vroegst in Q1 2023 een invoeringstoets worden gedaan Naar verwachting worden de uitkomsten van deze invoeringstoets in april 2023 met u gedeeld Verduidetijking dat de BPM is bedoeld voor motorhjtuigen die van de weg gebruik ^ maken Voor dit onderwerp geidt ook dat een invoeringstoets wordt uitgevoerd in Q1 2023 Deze wetswijziging is direct na geeffectueerd binnen de uitvoering inwerkingtreding op 1 januari 2022 invoeringstoets feiteiijk nu ai waardoor een uitgevoerd zou kunnen worden De invoeringstoets wordt begin qi 2023 uitgevoerd wanneer de invoeringstoets ontwikkeld is Burgers en bedrijven die vanaf inwerkingtreding van deze wetswijziging aangifte hebben gedaan van aangeschafte motorrijtuigen die van de weg gebruik maken vormen de doelgroep die mogelijk signalen afgeven voor cfTt onderwerp De uitkomsten van deze invoeringstoets worden naar verwachting in aprii 2023 met u gedeeld Cerichte vrijsteiling thuiswerkkosten Voor dit onderwerp is op^zijn vroegst een invoeringstoets mogelijk in Q2 2023 De maatregel ziet op de werkkostenregeling Het is de ervaring dat inhoudingsplichtigen voor dergelijke maatregelen pas na afloop van het kalenderjaar de balans opmaken en gebruik maken van de mogelijkheid van uitgesteide aangifte en afdracht tot uiterlijk 31 maart 2023 Dit houdt in dat er in Ql 2023 mogelijk meer signalen opkomen vanuit de doelgroep en de uitvoering Signalen kunnen in Q2 2023 opgehaald worden om vervolgens te worden aangewend als waardevolle input voor de invoeringstoets op dit onderwerp De verwachting is dat u in juli 2023 over de uitkomsten van de invoeringstoets geinformeerd wordt Wijzigingen eigenwoningregeling bij gezamenlijke aankoop en financiering van woning door fiscaie partner een Pagina 6 van 7 273 1557623 00047 Voor dit onderwerp zal op zijn vroegst gestart kunnen worden met de uitvoering invoefmastoets in Q2 2023 met een doorlooptljd tot en met Q4 2023 De Inkomensheffing kent een langer proces De maatregel is in working getreden per 1 januari 2022 Vanaf Q1 2023 is het mogelijk dat met het voorbereiden van en de start van de aangiftecampaqne over 2022 signalen naar boven komen vanuit de uitvoering In Q2 en Q3 20_23 zullen mogelijk signalen van burgers en bedrijven naar boven komen naar aanleiding van de opgelegde voorlopige aanslagen de ingediende aangiften en de opgelegde definitieve aanslagen De verwachting is dat u in januari 2024 wordt gei nformeerd over de uitkomsten van de invoeringstoets van een Uitzondering fiscaal partnerbegrip voor toepassing inkomensafhankelijke combinatiekorting Voor dit onderwerp kan op zijn vroegst een invoeringstoets worden uitgevoerd in Q3 2023 In dit tijdspad zal vroegsignalering mogelijk zijn omdat de meeste signalen worden verwacht na het opieggen van de definitieve aanslagen 2022 Op dat moment zal de doelgroep nog het meest omvan^rijk zijn met inachtneming van het stapsgewijs kleiner worden van de doelgroep per 2025 Naar verwachting zal u in november 2023 gemformeerd worden over de uitkomsten van deze invoeringstoets Historisch tarief BPM Voor dit onderwerp zal op zijn vroegst een invoeringstoets kunnen worden uitgevoerd in Q3 2023 De wetswijziging is ingevoerd per 1 januari 2022 wordt voor het eerst toegepast met de tariefswijziging van 1 januari 2023 maar Als signalen worden afgegeven dan zijn Naar verwachting zullen de uitkomsten van deze invoeringstoets met u worden gedeeld in november 2023 Communicatie Deze nota geeft geen aanleiding voor communicatie Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden Niet van toepassing Pagina 7 van 7 274 1557623 00047 Ministerie van Financien TER INFORMATIE DIrectie Aan Verbruihsbelastingen de staatssecretaris van Financien Fiscaliteit en Belastingdienst Douane en Internationale aang Persoonsgegevens nota Onderzoek verhogen vliegbelasting Datum 13 September 2022 Notanummer 2022 0000227797 Aanleiding • Bijiagen Door CE Delft is op verzoek van het ministerie van Financien een Conceptrapport Effecten impactanalyse uitgevoerd van de voorgenomen verhoging van de vliegbelasting per 1 januari 2023 Met deze nota informeren wij van een u over de van verhoging de vliegbelasting uitkomsten van dit onderzoek Kernpunten • Het eindrapport wordt op Prinsjesdag aangeboden aan de Kamer als bijiage bij de aanbiedingsbrief pakket BP23 Het bijgevoegde rapport is nog een maar is inhoudelijk afgerond De vliegbelasting wordt verh oogd van €8 48 naar £26 43 per passagier om tot een extra belastingopbrengst van €400 nnin per jaar te komen De verhoging van de vliegbelasting zorgt volgens CE Delft voor een reductie in passagiers en vluchten op Nederlandse luchthavens van enkele procenten conceptversie • o De reductie verschilt per soort passagiers en vluchten De reductie is groter dan aemiddeld bij ■ ■ 1^ Regionale luchthavens Passagiers met Nederland als vertrek of aankomstland 3 niet transfer ■ Europese bestemminqen Budgetviiegmaatschappijen o Bijna de helft van de passagiers die niet meer via een Nederlandse luchthaven vliegt wijkt uit naar een buitenlandse luchthaven De afname van globale C02 emi55ies als gevolg van de verhoging ligt in 2030 tussen 0 20 en 0 36 Mton Specifiek kijkend naar de Nederlandse luchtvaart ligt dit tussen een afname van 0 51 Mton tot een toename van 0 11 Mton in een scenario dat vluchtenplafond Schiphol wordt bereikt voIgt een schuif naar meer transfer passagiers en iangere vluchten ■ Toelichting Uitkomsten conceptrapport CE Delft • CE Delft heeft de ef^ten van bet vQchagg|]_yan de vliegbelasting bepaald • Allereerst is f AEOLUS model van lenw ^ bepaal^hoeveel bet tarief moet wrden verhoogd om €400 min per jaar aan extra belastinginkomsten te genereren Da^bii is uitgegaan van met behulp van he een tarief dat past bij DEPARTEMENTAAL BREED Pagina 1 van 3 275 1558120 00048 Een gemiddelde opbrengst van €400 min o 2023 2025 Dit omdat er in 202 per jaar over de periode 7rog^een effect van COVID 19 op de luchtvaart wordt verwacht Een capaciteit van Schiphol van 500 000 vluchten per jaar die tijdens o coalitieakkoordonderhandelingen vo^rzien was Een reductie van de capaciteit leidt in 2024 niet tot lagere belastingopbrengsten Gemiddelde economische groei Hoe hoger de economische groei hoe o hoger de opbrengst • • • • Het tarief uit AEOLUS is lager dan de €28 58 die opgenomen was in de beleids en uitvoeringsbrief dat gebaseerd was op een eigen berekening Vervolgens heeft CE Delft effecten voor verschillende scenario s uitgerekend De scenario s verschillen in economische ontwikkeling WLO laag en hoog en in voorgenomen beleid capaciteit Schiphol boO uOO of 440 000 vluchten per jaar Bij een knellende capaciteit levert hogere vliegbelasting slechts een verschuiving op naar transferpassaqiers en vrachtviiegtuigen Zie hieronder korte samenvatting van de resultaten Segment Vraag naar luchtvaart kleinerdan beschikbare capaciteit Vraag naar luchtvaart groter dan beschikbare capaciteit Neemtaf Neemt beperkt af Orlgln Destination reizigers door hogere kosten Transter reiziger Neemt beperkt af Neemt beperkt toe door lagere frequen ties door afname schaarste Vracht Geen Neemt beperkt toe door afname schaarste • Het aantal passaaiers op Nederlaodse luchtha^enns neemt in 2024 af met en in 2030 iils gevolg van de verhoging _tot_5^7 van de vliegtrelasting 0 0 m^J^3 tot Het aantal vluchten op Nederlandse luchthavens neemt in 2024 af met 1 2 tot_6 2 en in 2030 met 1 0 tot 5 2 als gevolg van de verhoging van de vliegbelasting Hierbij zijn grote ve^chiHen tussen de luchthavens Op Schiphol zal het aantal vluchten slechts md£5 tot 5 3^ dalen in 2024 op regionale vliegvelden zal ■ de daling 4 ^ ~totTo7^zijn o Ditl^mt door de transferpassagiers op Schiphol en het grote aantal o Absoluut gezien is de daling in vluchten bIj Schiphol in veel gevallen korte afstandsvluchten~op regionale luchthavens groter Het effect op C02 emissies hangt af van de scope o Binnen de Nederlandse luchtva apTIs^r in 2030 een afname van 0 51 Mton CO2 tot een toename van ■ on CO2 Dit laatste treedt op bij een hoge economische groei en lage vluchtcapaciteit ■ Er zijn dan relatief veel transferpassagiers voor intercontinentale vluchten die veel CO2 uitstoten o De globate CO2 emisst met een afname vanp De hub functie van Schiphol irden alle aannames gereduceerd 2{^ot ^ t^n in 2030 0 z^fl^s toe oT^nemen afhankelijk van of de “ capaciteit knelt De richting van het effect van het verhogen van de vliegbelasting op Landing en Take off LTO emissies is ambigu en verschilt afhankelljK van de aannames DEPARTEMENTAAL BREED Papina 2 van 3 276 1558120 00048 • De geluidsoverlast rand Schiphol neemt in de meeste scenario s af met enkeie procenten • Het verhogen van de luchtvaartsector vliggbgfastiTig zorgt^voi^een banej3verti^ln~ge~~~~ tuss^p 1 2 en 5 9 in 202^ en en tu^en 1^ 5 2 ^ ir^ Communicatie Dit onderzoek wordt gepubliceerd als onderdeel van de Belastingplanstukken op Prinsjesdag Over het onderzoek wordt daarom in de persvoorbereiding een Q A opgenomen onder het onderwerp vliegbelasting Politiek bestuurlijke context ^ Kamervragen gesteid over de mogelijkheid om veelviiegers hogere vliegbelasting te iaten betalen Privacy en uitvoeringstechnisch is dit lastig Daarnaast zijn Kamervragen gesteid over het belasten van privejets wat uitvoeringstechnisch wederom lastig is In de herziening van de Richtlijn energiebelastingen wordt voorgesteid om kerosine te belasten voorvluchten binnen de ED Verder zijn er geen Europese piannen voor vliegbelasting Minister Kaag heeft een brief ontvangen van de Duurzame Luchtvaarttafel met het verzoek om de €400 min opbrengst structureel te investeren in verduurzaming van luchtvaart EasyJet en RyanAir zijn boos over de belastingverhoging omdat —transferpassagiers worden uitgesioten en omdat iangere vluchten uit milieuoverwegingen zwaarder zouden moeten worden beiast dan kortere Duitsland heeft een progressieve vliegbelasting van €13 voor vluchten binnen Europa €33 voor overige vluchten binnen 6000 km en €59 voor Iangere vluchten Belgie heeft momenteel geen vliegbelasting al bericht de media ^sporadisch dat die er wel komt geen officiele berichtgeving De tarieven zouden €10 bedragen voor korte vluchten en €2 4 voor Iangere vluchtept^ • Er zijn jx f \ A i 9W 2 ~ e i • Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden Niet van toepassing DEPARTEMENTAAL BREED Pagina 3 van 3 277 1558120 00048 \ I 1 ir i I Overzicht klimaatbeleid en de rol van fiscale kV 1 ^ I 1 vergroening ^mi_uum T iiJr j L ^ \m^ r 278 155763 SBI049 overzicht nationale CO2 emissies Intro 250 Laatste raming PBL c o 2 200 Restemissie bij c doel 55 03 O 150 OJ rM I 8 c un QJ 100 vn to E u to 03 tn 50 ro OJ O CQ 0 Nationale emissies 1990 Nationaie emissies 2020 Totaie restemissies 2030 TOTAAL TOTAAL KEV ■ Doelstelling ■ Emissies 2020 ■ Raming restemissies 2030 Restemissie 2030 doei 499i PBL 2021] Restemissie 2030 doei 55 ■ Onzekerheidsmarge Restemissie 2030 doei 60 ■ Emissies 1990 2 279 1557635 00049 Overzicht C02 reductie Coalitieakkoord C02 uitstoot 2030 Sector KEV21 COz reductie CA basispad Waarvan fiscale CA maatregelen Industrie 42 Mton 5 Elektridteit 7 tot 13 Mton 0 5 Gebouwde omgeving 18 Mton 7 Mton 1 3 Mton Mobiliteit 28 Mton 3 3 2 Mton Landbouw 23 Mton 6 Mton 1 Mton 0 5 Mton 0 5 Mton Sectoroverstijgend EIA en MIA 6 Mton 2 Mton deel zal naar verwachting worden gerealiseerd in de glastuinbouw toegekend aan de C02 heffing Industrie 5 Mton 0 Mton 4 Mton Het C02 effect van de tariefaanpassingen in de hogere verbruiksschijven van de EB maar een 4 6 0 5 Mton is in het CA volledig toegekend aan de Industrie Het C02 effect voor de Industrie is in het CA voor een groot deel Dit effect wordt gerealiseerd in combinatie met andere maatregelen voor de Industrie 3 280 1557635 00049 In sheet 7 10 wordt een overzicht gegeven van de fiscale instrumenten die ingezet kunnen worden t b v de klimaatdoelstellingen Overzicht fiscale klimaatmaatregelen CA •TiTl Lastenmaatregelen I invoerinasaatu 51 10 4 Mton 10 8 Mton 2 5 Mton 2 5 Mton 2030 0 7 Mton 0 7 Mton 2024 2023 Autobelastingen MRB Plus Afbouw bpm vrijstelling bestelauto ondernemers nul in 2026 uiterlijk BP23 Energiebelasting tariefsaanpassingen uiterlijk BP23 1 8 Mton 1 8 Mton Energiebelasting structuuraanpassingen 1 1 Mton 1 5 Mton Afschaffen vrijstellingen voor metallurgische en mineralogische precedes 2025 Beperken inputvrijstelling WKK s 2025 Afschaffen verlaagd tarief glastuinbouw 2025 2026 COj heffing C02 heffing aan de marge aanscherpen uiterlijk BP23 C02 minimumprijs introduceren Vliegbelasting tarief verhogen 400 min 4 Mton 4 Mton 2023 0 Mton 0 Mton 2023 uiterlijk BP23 2023 Overig Tarief onbelaste reiskostenvergoeding verhogen Budget EIA 50 min en MIA 30 min 200 min 2024 400 min verhogen 2024 0 2 Mton 0 2 Mton 2024 0 5 Mton 0 5 Mton 2025 MIA en 2024 EIA 281 1557635 00049 ODE tarieven In aanvulling op de fiscale klimaatmaatregelen uit het CA zit een stijging van de ODE tarieven in het basispad Daarnaast is in het CA afgesproken om de ODE en SDE budgettair te ontkoppelen Het basispad van de ODE tarieven wordt gevormd door De ODE tarieven zijn t m 2022 wettelijk vastgelegd In het coalitieakkoord is afgesproken om de ODE en SDE budgetneutraal te ontkoppelen De ODE tarieven worden hierdoor niet meer afgestemd op de SDE kasuitgaven Als door de hoge energieprijzen de SDE I kasuitgaven lager zijn dan verwacht dan heeft dit geen invioed meer op het bedrag dat met de ODE tarieven moet worden opgehaald En uiteraard werkt dit ook de andere kant op Als de SDE t i—kasuitgaven hoger liggen dan verwacht heeft dit ook geen effect op de ODE tarieven In de begroting is voor de ODE een budgettaire taakstelling ingeboekt die voIgt uit het budgetneutraal ontkoppelen tarieven zullen hierdoor richting 2030 stijgen De ODE Vanaf 2023 wordt de ODE ge integreerd in de energiebeiasting Met de ontkoppeling van de ODE en SDE t i vervalt de aparte functie van de ODE Vanaf 2023 wordt de ODE daarom ge integreerd in de energiebeiasting Budgettaire reeks ODE Budgettaire taakstelling ODE in min euro opioop ODE tarieven wordt verwerkt in de EB tarieven 2022 2023 2024 2025 2026 2027 2028 2029 2030 2906 3068 3333 3494 3239 3224 3248 3527 3747 Opbrengst ODE tarieven 2022 5 282 1557635 00049 Tijdlijn wetgeving fiscale klimaatmaatregelen CA 2022 2023 2024 2025 i Belastingplan 2023 Belastingplan 2024 Verhoging vliegbelasting 2023 Aanscherping dispensatierechten C02 heffing Industrie 2023 C02 minimumprijs Industrie • Structuuraanpassingen energiebelasting 2025 2023 Belastingplan 2025 Afschaffen bpm vrijstelling bestelauto ondernemer 2025 • Tariefaanpassingen energiebelasting huishoudens Aanpassing tarief C02 heffing Industrie 2023 Los wetstraject Tariefaanpassingen energiebelasting hogere verbruiksschijven 2023 • Betalen naar gebruik 2030 wetgeving deze kabinetsperiode 6 283 1557635 00049 Overzicht fiscale klimaatmaatregelen Soort Doe I Grondslag belasting Belasting van Belasting bij Personenauto s en aanschaf • Verkoop • emissievrije auto s personenauto s • • • Tarief Vrijstellingen uitzonderingen Verandering Sector Mobiliteit Personenauto C02 uitstoot Vrijstelling vaste voet Personenauto BP23 emissievrije personenauto s t m progressief tarief op • Bestelauto 2024 stimuleren Motorrijwielen bpm 1 voor Catalogusprijs Opbrengst Bpm vrijstelling basis van CO2 bestelauto s voor ondernemers Bestelauto vervalt per 1 1 2025 Bij import 37 7 leeftijdskorting afschrijving • van nettocatalogusprijs voor benzine Teruggaafregel ingen voor bijzondere voertuigen o a 1283 euro Grondslag wordt aangepast naar min C02 uitstoot per 1 voor diesel 1 205 plus 210 euro ambulances gehandicaptenvervoer Motorrijtuigen Belasting op belasting mrb bezit • • Opbrengst • Geviricht en Vrijstellingen en Tarieftabel op basis Vanaf2030 brandstof kwarttarieven voor van gewicht met fijnstoftoeslag en brandstoftoeslag omvorming naar Bezit emissievrije bijzondere voertuigen auto s stimuleren o a campers taxi s Mobiliteit betalen naargebruik etc Korting voor elektrische auto s Brandstofaccijnzen Per 1 000 liter Bunkeren verbruik effect benzine en olien die \worden 1 2022 brandstof omgaan met diesel gebruikt voor de aandrijving van schepen diesel Belasting op • Beprijzen extern zuinig • brandstof • • Bijtelling in de LH IB Belasting op gebruik • Opbrengst Loon in natura belasten • 1557635 b m 2025 Doel korting is stimulering emissievrije auto s • Per 1 000 kg minerale Benzine € 823 71 £ 528 46 2022 LPG stookolie 38 86 284 Mobiliteit Korting loopt af per 1 januari 2026 Mobiliteit 1 1 1 1 2022 Zware stookolie Korting voor emissievrije auto s Niet voorzien € 359 85 LPG en zware Catalogusprijs 1 Regulier bijtelling 22 Korting EV 2022 procentpunt 16 bijtelling € 6 00049 Overzicht fiscale klimaatmaatregelen Maatregel Soort Doel • Grondslag Vrijstellingen uitzonderingen Levering van gas Inputvrijstelling voor het opwekken van elektriciteit 2 Tarief Verandering Sector Kent een BP 23 • degressieve • belasting Verbruiks Energie belasting EB Opbrengst belasting per Energiebesparing • • tariefstructuur WKK Beprijzen Elektrificatie nieuw per BP23 elektriciteit per kWh aan eindeverbruiker 2030 met aparte Levering van uitstoot Vrijstelling Metallurgische processen elektriciteit en aardgas Mineralogische processen aardgas Chemische reductie en elektrolyse voor • tarieven voor • vi ordt • • g per lichter belast • Niet energetisch verbmik het net aardgas Doorlevering • Industrie • Elektriciteits sector • mobiliteit BP24 gaat in per 1 1 2025 • Levering aan energieopslagfaciliteit Teruggaafregelingen voor Kerken en bepaalde non profit organisaties Gas zwaarder Heffingskortin aanslulting op Landbou\« Schijfgas belast en elektriciteit wordt elektriciteit Gebouwde omgeving • elektriciteit gas en elektriciteit • • Tariefswijziging over periode 2023 • • Salderingsregeling vrijstelling teruggeleverde stroom aan het net • Afschaffen vrijstellingen voor metallurgische en mineralogische precedes Beperken inputvrijstelling WKK s • Wetsvoorstel voor afbouw en Afschaffen verlaagd tarief glastuinbouw afschaffen per 2030 is aangeboden aan de Tweede Wetsvoorstel in de TK Kamer voor afbou\w salderingsregeling per Verlaagd tarief • • Glastuinbouw Publieke laadpalen 2023 loopt af per 2023 • Walstroom O 285 1557635 00049 Overzicht fiscale klimaatmaatregelen Maatregel Soort belasting Doe I Grondslag Vrijstellingen uitzondering 3 Tarief Verandering Hetzelfdeals bij de EB BP2023 Sector en Opslag Verbruiksbelasting • Voormalig doel duurzame tot dit jaar energie financiering van en klimaattransitie Ter Hetzelfde als bij de EB • Hetzelfde als bij de EB • de SDE Integratie In de EB in 2023 tarief op 0 CODE Hetzelfde als EB in 2024 volledig weg • Opioop van de ODE tarieven wordt per 1 januari 2023 verwerkt in de energiebelasting Kolenbelasting Verbruiksbelasting • Opbrengst Uitslag verbruik • Beprijzen tot • en invoer van kolen kolenverbruik • • Kolen gebruikt voor elektriciteitsopwekking Kolen voor duaal gebruik Kolen gebruikt anders dan € 15 49 per Niet voorzien Elektriciteits sector 1000 kg kolen Industrie als brandstof NB daarmee is praktisch al het gebruik van kolen vtijgesteld Vlieg belasting Ticketbelasting • • Beprijzen Per vertrekkende emissies bij passagier van vliegen Nederlandse Verhoging naar € 28 58 per 1 januari luchthaven 2023 • Transferpassagiers Opbrengst € 7 947 BP2023 Mobiliteit let op luchtvaartemissies tellen niet mee voor het nationale klimaatdoel 9 286 1557635 00049 Overzicht fiscale klimaatmaatregelen Maatregel Soort Doe I Grondslag Vrijstellinge belasting n 4 Tarief Verandering Sector uitzonderi ngen C02 heffing industrie Belasting op Borgen reductiedoel emissies industrie C02 uitstoot boven de vrijgestelde uitstoot Industriele bedrijven Belastingplichtigen prikkelen CO2 te • reduceren • • de ETS Industrie Lineair opiopend van € BP23 52 62 in 2023 naarC Beperken vrijstelling 128 71 in 2030 met 4 85 Mton CO2 industrie BP25 allaties Aanscherping tarief mogelijk lachgasinstalaties vervroegen Afvalverbrandingsinst CO2 Belasting op In vested ngszekerheid Uitstoot die gepaard Opiopend van € 14 90 Dit jaar evaluatie Elektriciteits miinimumprijs emissies verduurzamingsinveste gaat met in 2022 naar€ 31 90 van sector ringen elektriciteitsproductie in vanaf 2030 prijspad in BP2024 mogelijk update Industrie elektriciteit ETS installaties CO2 Belasting op In vested ngszekerheid Zelfde grondslag als de Opiopend van € 14 90 Dit jaar evaluatie minimumprijs emissies verduurzamingsinveste C02 heffing in 2022 naar€ 31 90 van industrie vanaf 2030 ringen prijspad in BP2024 mogelijk update Carbon Border Invoerbelasting Zorgen voor eerlijke Uitstoot bij productie in op emissies toegang EU markt en het buitenland van ETS prijs minus aantal vdje rechten op de EU BP23 Adjustment Mechanism aanwakkeren CO2 ingevoerde goederen markt NEa CBAM beprijzing buiten EU minus in start pilot Industrie enkel rap portage bij buitenland betaalde CO2 prijs 2026 begin heffing 10 287 1557635 00049 Mobiliteit wegverkeer Mton fiscaal Uitstoot mobiliteit 2021 reductie CA 3 4 Mton Reductie door 1 Schoner waarvan 3 2 Instrumenten om CO2 te reduceren Nationaal de fiscale maatregelen de belangrijkste knop wagenpark 4 I8 O0 0 I2 00 0 1 Brandstofacciinzen 2 gereden km 50 00 d ^O Bom stimuleren om zuinig om te gaan met brandstof sterke prikkel om een elektrische personenauto te kopen Bpm wordt in het CA verbreed naar bestelauto s voor ondernemers 3 Oo o Minder alien voor personen auto s Modaiiteits nu verandering Betalen naar aebruik TBIMG stimuleert minder km te rijden Wordt per 2030 ingevoerd MRB en bijteliing kennen een korting voor elektrische auto s t^m 2025 om eiektrische auto s te stimuleren CA maatregelen moeten 3 2 Mton reductie in 2030 opieveren Bpm verbreden naar besteiauto s voor ondernemers en BNG Met name personen en bestelauto s kennen een lange levensduur personenauto gemiddeld ISjaar waardoor met name bij deze auto s het beleid erop gericht is om verduurzaming van wagenpark te versnellen De levensduur van vrachtauto s is vee korter meer kilometers in korte De Europese CO^ tijd Tot slot is er een aanschafsubsidie voor elektrische auto s NB zijn daarnaast 00k een belangrijke motor achter de verduurzaming van het wagenpark normen De uitstoot van viiegverkeer en scheepvaart zijn hier buiten beschouwtng gehouden Reden is dat deze uitstoot niet ofmaar beperkt doorwerkt in de nationale doelen Om de opwarming van de aarde te beperken is reductie in deze sectoren hard nodig aangezien de uitstoot substantieel is en groeit in de prognoses In het Ff55 pakket zitten maatregelen gericht op de sectoren 288 1557635 00049 Landbouw reductie CA 6 Mton Mton fiscaal Uitstoot landbouw 2021 Reductie door r 30 00 c De broeikasgasuitstoot in de veehouderij en akkerbouw wordt Andere soorten op dit moment niet beprijsd 2 telen Elektrificatie Ook in de glastuinbouw wordt de broeikasgasuitstoot momenteel vrijwel niet beprijsd door vrijstellingen in de warmtenet energiebelasting In het CA zijn daarom een aantal aanpassingen in de energiebelasting afgesproken die zorgen voor circa 1 Mton reductie in de giastuinbouw Veehouderij 20 0^ 1 Technische aanpassingen • stallen • □ Giastuinbouw □ Bemesting 1 1 O Qo o L waarvan Instrumenten om CO2 te reduceren In giastuinbouw 1 1 Mton GTB 2 Minder vee 3 Minder mest iandbouwbodems aanwenden op land • NB 2 Er is grote tussen de milieudoeisteliingen in de landbouwsector Het stikstofpakket dient zo te worden vormgegeven dat ook de kiimaatdoelen doeien uit de Beperken wkk vrijsteiiing In het vootgaar is een Kamerbrief over een samenhangend beleidspakket I gestuurd • NB 1 Dee van emissie door bemesting Iandbouwbodems is ten behoeve van veehouderij Tariefaanpassingen in de hogere verbruiksschijven Afschaffen veriaagd tarief giastuinbouw Borging via 1 te werken C02 • de EB maatregeien uit het CA en 2 een nieuw uit sectorssysteem Middelen uit Klimaatfonds voor investeringen in energiebesparing benodigde energie infrastructuur opschaling duurzame energiedragers Financieie ondersteuning via de SDE losse subsidieregeiingen en overiap • kaderrichtiijnwater etc worden meegenomen en de MIA Vamii en EIA 12 289 1557635 00049 Industrie fiscaal reductie CA 5 Uitstoot Industrie 2021 6 Mton ^ Oo o Instrumenten om CO2 te reduceren 1 • CCS 2 Eiektrificatie 3 Waterstof 4 ETS • Proces efficientie borgt de reductieopgave voor de industrie In het CA is het industriedoel aangescherpt met 4 mton extra In het BP23 wordt de grondslag van de C02 heffing aangescherpt Tariefaanscherping voIgt per 2025 mogeiijk 2024 n a v PBL CO heffinq industrie Daarnaast wordt in het CA een minimum C02 priis subsidie gericht op de onrendabeie top van technieken • SDE • Klimaatfonds van geld voor gereserveerd 90 euro ton CO2 gei ntroduceerd voor de industrie • Randvoorwaarde voor CO reductie is dat er voldoende duurzame energiedragers en energie infrastructuur beschikbaar zijn In het CA is hier middeis het Klimaatfonds circa 80 tariefstudie ■ ETS NB lange tijd lage prijs vanaf 2021 sterk gestegen naar hoger niveau Qo^ 5 Mton De belangrijkste maatregelen voor de ETS sectoren zijn • 75 4 6 Reductie door • ^ waarvan in het fonds is geid gereserv eerd voor de aanleg infrastructuur Non ETS kent een niet geborgd beleidspakket de voornaamste maatregelen zijn • Enerqiebeiastinq ETS en non ETS In het CA worden de tarieven op gas verhoogd en enkeie vrijsteliingen afgebouwd • Enerqiebesparinqspiicht Norm om te investeren in maatregeien met een terugverdientijd die korter is dan 5 jaar deze norm is een aandachtspunt Handhaving van Deze norm wordt in het CA verder aangescherpt • Er zijn meerder subsidieregeiingen waar de non ETS industrie gebruik van kan maken 290 1557635 00049 Gebouwde omgeving Mton fiscaal Uitstoot gebouwde reductie CA 7 Mton waarvan Reductie door Instrumenten om CO2 te reduceren 1 • 1 3 omgeving 2021 1 30 0 Energie besparing extra o a Duurzamere • energie bronnen pakket aan maatregelen afgesproken De beoogde C02 reductie is 7 maar dit wordt naar verwachting niet gehaald Mton in 2030 isolatie 2 Voor de gebouwde omgeving is in het coal idea kkoord een uitgebreid Het beleidspakket bestaat uit een combinatie van normeren beprijzen en subsidieren o a warmtenet 70 • 0^ warmtepomp Bepriizen tariefschuif in de le schijf waardoor elektriciteit goedkoper wordt en aardgas duurder Verduurzamingsopties zoals een warmtepomp worden hierdoor sneller rendabel extra C02 reductie circa 1 3 Mton volgens CA Normeren onder andere bijmengverplichting voor groen gas ■ Huishoudens • energieprestatie eisen voor nieuwbouw industrie voor o a woningbouw gelden al strengere eisen en een versnelling van de isolatienorm voor huurwoningen in combinatie met afschaffen verhuurdersheffing Onder de dienstensector valt 00k maatschappelijk vastgoedf zoals scholen en zorginstellingen De uitstoot van gebouwen van bedrijven buiten de dienstensector zoals landbouw en industrie worden toegerekend aan de uitstoot van die sector NB • Subsidieren enerzijds gericht op individuele woningeigenaren met o a subsidies voor isolatie nationaal isolatieprogramma en hybride warmtepompen Daarnaast kunnen bedrijven 00k gebruiken maken van de SDE en wordt verduurzaming maatschappelijk vastgoed gesubsidieerd 291 1557635 00049 Elektriciteitssector fiscaal reductie CA 7 13 Mton Wind op zee en iand 2 Zonne 3 Kernenergie energie groot 0 Mton Instrumenten om CO2 te reduceren Reductie door 1 waarvan De rol van en kieinschalig beprijzing in de elektriciteitssector is beperkt Sinds dit jaar geldt er wel een minimum C07 Driis die werkt ais een nationaie bodemprijs voor het ETS aileen nationale heffing ais ETS prijs lager iigt Dit biedt meer investedngszekerheid maar de prijs is zo iaag dat het geen additioneie verduurzamingsprikkei biedt In het verieden is kort sprake geweest van een kolenbeiasting voor eiektriciteitscentraies Sinds een aantal jaren geidt weer een vrijsteliing Het afschaffen van de vrijsteiiing is juridisch risicovoi omdat het interfereert met het wetteiijk verbod op koien voor eiektriciteitsproductie per 2030 De uitrol van duurzame eiektriciteit is de afgeiopen jaren voorai NB van De uitstoot in de elektriciteitsmarkt is sterk afhankeliik de ontwikkelina in de Noord Europese eneraiemarkt gestimuleerd met subsidies via onder andere de SDE saideringsregeiing van de energiebeiasting en de De business case van duurzame eiektriciteit is echter steeds gunstiger geworden waardoor de saideringsregeiing en de subsidies vanuit de SDE worden afgebouwd 292 1557635 00049 Ministerie van Financien Fiscale Zaken TER BESLISSING Directie Algetnene Aan Fiscale Politiek de staatssecretaris van Financien Fiscaliteit en Belastingdienst TER INFORMATIE Aan de staatssecretaris van Financien Toeslagen en Douane Persoonsgegevens nota Nota wijzigingen in het pakket BP2023 Datum 14 sepiember 2022 Notanummer Aanleiding 2022 0000227550 Het advies van de Raad van State RvS voor het pakket Belastingplan 2023 is ontvangen Voor de wetsvoorstellen CBAM en Delegatiebepaling geen invorderingsrente heeft de RvS het dictum a gegeven Voor de andere wetsvoorsteli^ is een dictum b afgegeven De adviezen vindt u bijgevoegd Bijiagen 3 adviezen RvS In de nota vragen wij u stas FB beslissingen te nemen o\^r een aantal grote wetswijzigingen op baslTvah het advies Ook bevat deze nota een aantal informatiepunten BesMspunt 1 ^ersoonsgegevensRvS bellen voor spoedadvies nota van wijziging Persoonsgegevens de RvS Wij adviseren u om voor vrijdag 16 September 2022 te bellen om aan te kondigen dat spoedadvies wordt gevraagd voor de eerste nota van wijziging op het pakket Belastingplan 2023 • • U kunt aangeven dat de planning van de nota van wiiziaina op dit moment als voIgt is na akkoord van de MR op 16 September warden de wetsvoorstellen in het pakket Belastingplan 2023 aan de RvS aanqeboden voor het spoedadvies Beoogd is om de nota van wijziqinq na ontvangst van het advies van de RvS op vrijdag 30 September aan de Tweede Kamer te versturen Dit in verband met de inbrengdatum van maandag 5 oktober voor het verslag U kunt aangeven dat u begrip heeft voor de korte adviseringstermijn van de RvS Er wordt geprobeerd daarmee zoveel mogelijk rekening te houden door op ambtelijk niveau vergelijkbaar met eerdere jaren conceptversies van de nota van wijziging te delen met de RvS mee kunnen lezen zdHaTzij in een eerder stadium al Onder aan de Streep wordt overigens alsnog vee van de RvS gevraagd • • Op ambteiijk niveau heeft de RvS aangegeven dat het mogelijk niet haalbaar is om tijdig advies~te geven waardoor de nota van^wijziging op 7 oktober ingediend zou worden Dit zou wat ons betreft onwenselijk zijn omdat de Tweede Kamer^an niet over aiie wetgeving in het pakket Belastingplan 2023 beschikt voor de AlgemeneTTnanciele Beschouwinqen Daarom zouden we u willen meeqeven om te overwegen vriendeiijk te verzoeken of het toch mogelijk is het advies van de RvS op woensdag~2§^eptember te ontvangen In de eerste nota van wijziging komen de volgende onderwerpen aan bod Accijnsverlaging Caribisch Nederland Pagina 1 van 6 293 1557613 00050 o o o o Doelmatigheidsmarge afschaffen Werkkostenregeling Verhogen cijns mijnbouwheffing Aftoppen giftenaftrek Beslispunt 2 codificatie registratiedrempei KOR L c ^ Bent u akkoord met het codificeren van de registratiedrempei via het wetsvoorstel KOR 2025 per 1 januari 2025 in plaats van via het wetsvoorstel 20 2r^ 1 januari 2023 De RvS adviseert de in een beleidsbesluit opgenomen Belastingplan registratiedrempei voor kleine btw ondernemers te codificeren via het wetsvoorstel Belastingpian 2023 omdat het gebruik van de registratiedrempei vanaf 1 januari 2023 zai toenemen door de impiementatie van het btw nultarief op zonnepanelen De registratiedrempei houdt in dat ondernemers met een jaaromzet van max € 1 800 zich niet bij de Belastingdienst hoeven te registreren voor de btw Wij adviseren u de registratiedrempei in de wet te codificeren via het wetsvoorsfel irnplementatie Richtiijn kleineondernemersreqeling {inwerkingtreding op 1 januari 2025 en niet in het wetsvoorstel Belastingplan 2023 De registratiedrempei houdt direct verband met d^t wetsvQorstel en eerdere codificatie brengt geen wijziging teweeg in de rechtspositie van een de ondernemer Aanvullende toetichting beslispunt 2 • Vooruitlopend op wetgeving is medio 2021 bij beieidsbesluit^ een registratiedrempei geintroduceerd voor zeer kleine Nederlandse ondernemers Deze registratiedrempei is ingegaan op 1 januari 2020 en houdt in dat heei kleine ondernemers jaaromzet max € 1 800 zich niet hoeven aan te melden voor de toepassing van de KOR Kleine ondernemersregeiing Dit voorkomt voor • • deze ondernemers een administratieve last Door introductie van het btw nultarief voor zonnepanelen hebben de meeste zonnepaneelhouders straks geen btw teruggaafbelang meer In combinatie met de registratiedrempei zullen deze zonnepaneelhouders zich niet meer hoeven te registreren bij de Belastingdienst Wij adviseren u de registratiedrempei te codificeren via het wetsvoorstel impiementatie Richtiijn kleineondernemersregeling en niet in het wetsvoorstel Belastingplan 2023 omdat De registratiedrempei niet alleen wordt gebruikt door zonnepaneelhouders maar ook door andere zeer kleine ondernemers De registratiedrempei heeft daarmee een breder toepassingsbereik en past daarom beter in het wetsvoorstel impiementatie Richtiijn kleineondernemersregeling dat geldt voor alle kleine ondernemers zonnepaneelhouders vrijwiiiigers etc Het wetsvoorstel impiementatie Richtiijn kleineondernemersregeling is in een vergevorderd stadium en iigt al bij de RvS Het eerder codificeren van de registratiedrempei leidt tot inhoudelijke opsplitsing van het wetsvoorstel richtiijn impiementatie kleineondernemersregeling Dit komt een integrale kamerbehandeling niet ten goede ■ ■ ■ Besluit van 10 juni 2021 Stcrt 2021 Stcrt 2021 30899 na wijziging bij besluit van 13 juli 2021 36046 Pagina 2 van 6 294 1557613 00050 ■ Een eerdere codificatie via het wetsvoorstel Belastingplan 2023 brengt geen wezenlijke wijziging in de rechtspositie van ondernemers met zich mee nu deze faciliteit al in een beleidsbesluit is opgenomen en ondernemers daaraan dus in rechte afdwingbaar vertrouwen kunnen zie ook de eerdere notitie ontlenen Beslispunt 3 overgangsrecht aftopping 30 bijiage 1 regeling I Gaat u akkoord met het vasthouden aan het in het wetsvoorstel opgenomen overgangsrecht voor het aftoppen van de 30 regeltng Dat houdt in dat Ingekomen werknemers bij wie de 30 regeling in het laatste loontijdvak van december 2022 is toegepast per 2026 met aftopping van d^j0 regeling kunnen worden geconfronteerd terwijl He aftopping op het moment van beschikking nog niet bekend was ontvangst van de 30 Na afstemming met EZK bent u akkoord gegaan met beslispunt 8 in de bijgevoegde vierde besiisnota Pakket Belastingpian 2023 In de in die nota genoemde overwegingen is in de tussentijds niets veranderd De belangrijkste is dat beleidsmatig eifonze inschatting ook poiitiek niet goed uit te leggen is waarom bij de thans voorgestelde aftoppinasmaatreael een ruimer overgangsrecht benodigd en gerechtvaardigd zou zijn dan bij de in 2019 doorgevoerde maatregei van verkorting van de iooptijd In de uitvoeringstoets bij deze aftoppingsmaatregel is een grote ciaim van ca 280 fte opgenomen voor uitvoering van het voorgestelde overgangsrecht Op basis van de ervaringen met het overgangsrecht bij de verkorting van de Iooptijd van de 30 beschikking van acht naar vijf jaar verwacht de Belastingdienst veel bezwaar en beroepsprocedures In het advies van de Afdeiing van de RvS wordt geadviseerd nader toe te iichten waarom de overgangsperiode twee jaar bedraagt en geen vier jaar en wordt gevraagd naar de toegepaste waging tussen de uitvoeringsproblemen van de Belastingdienst bij het overgangsrecht en het veFiengen van het overgangsrecht We hebben aan de MvT toegevoegd Per 1 januari 2019 is de Iooptijd van de 30 regeling verkort van acht naar vijf jaar De voorgestelde overgangsperiod^an twee jaar sluifaan op de gehan^erde overgangsperiode bij die verkorting van de Iooptijd Behalve de beleidsmatige afweging zijn ook de budgettaire gevolgen van ruimer overgangsrecht relevant Verruiming naar 4 jaar over betekent dat de opbrengst niet toereikend is voor dekking van de maatregelen herstel box 3 Deze opbrengst samen met de opbrengst uit andere maatregelen is daar wel voor bedo^eld Pit betekent dat elders budgettaire dekking moet worden ~ gezocht Opbrengst in miljoenen euro s Huidig overgangsrecht Overgangsrecht 2023 2024 2025 2026 2027 2028 0 26 44 88 88 88 0 26 44 61 79 88 4 jaar Pagina 3 van 6 295 1557613 00050 Informatiepunten Informatiepunt 1 • advies van onafhankelijke adviesorganen Zowel het CPB als de ATR hebben aangegeven hun advies niet tijdig te kunnen leveren voor het pakket Belastingplan 2023 door de vele wijzigingen die zich hebben voorgedaan • tijderfiEde^ ugustusbesluitvorming De ATR heeft aangegeven vanaf 21 sepfiember hun advies uit te kunnen ^ brengen • va^26^ptember Het CPB heeft aangegeven in de week de certificering als voor de nota van gereed te hebben vooj zowel het pakket wijziging Belastingpl^ 2^3 In het nader raf^Pfrt wordt een wijziging medegedeeld over de tekstwijziging ^21523 • die ziet op • In de aanbieatng^rief behorend bij het pakket Belastingplan 2023 worden de Kamers gemformeerd dat zowel de certificering van het CPBhet advies van • de AT^wordt nagezonden Dit betei ent dat de Tweede Kamer de adviezen voor aanvang van de naast de Algemene Financiele Beschouwingen ontvangt waarvoor ze behandeling van het pakket Belastingplan 2023 het meest relevant zijn Informatiepunt 2 Rapport BPM vrijstelling Het onderzoeksbureau Revnext heeft in opdracht van het ministerie van Financien en het ministerie van lenW een effectenstudie gedaan van het afbouwen van de BPM vrijstelling bestelauto ondernemer De resultaten va h de effectenstudie worden gerapporteerd en als bijiage meegezonden met de aanbledingsbriel an het pakket Belastingplan 2023 • • Informatiepunt 3 afbouw zelfstandigenaftrek • \ • Het wetsvoorstel Belastingplan 2023 voorziet in afbouw van de zelfstandigenaftrek in een aantal stappen tot £ 900 in 2027 De toelichting vermeldt verder dat de startersaftrek ongewijzigd bliiTTSl^ € 2 123 De Afdeling advisering van de RvS adviseert om in de toelichting nader in te gaan op het ongewijzigd laten van de startersaftrek en zo nodig het wetsvoorstel aan te • De Afdeling onderbouwd meer in passen adviseriH^van de RvS merkt op dat deze keuze niet wordt terwiji daarbij vanuit de wens tot vereenvoudiging en tot het Etfans^brengen van het evenwicht tusserTTasterLop arbeid en lasten in de winstsfeeTwervraagtekens kunnen worden geplaatst Daarnaast geeft de Afdeling advisering van de RvS aan dat met de afbouw van de zelfstandigenattrelTde verhouding tussen de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek aanzienlijk wijzigt waar de zelfstandigenaftrek ongeveer ane keer zo hoog is als de startersaftrek dan de helft bedragen • Het wijzigen van het bedrag van de startersaftrek is een politieke keuze Hierover zijn geen afspraken gemaakt in het augustusbeslultvorming • in 2022 zal deze in 2027 minder coalitieakk6o^rd_en tijdens de Besloten is om alleen de zelfstandigenaftrek versneld af te bouwen en verder te v^rlag^n Naar aanlelding van het advies van de Afdeling advisering v^ de RvS is het algemeen deel van_de_riTemorie van toelichting aangepast Daar is het volgende aan toegevoegd [De verhoging van de zelfstandigenaftrek voor starters de zogenoemde startersaftrek blijft overigens ongewijzigd €2 123 ] net zoais deze bij de wijzigingen van de zelfstandigenaftrek in het Belastingplan 2020 en het Belastingplan 2021 ongewijzigd bleef Zoais aangegeven wordt met de Pagina 4 van 6 296 1557613 00050 afbouw van de zelfstandigenaftrek beoogd het verschil in fiscaie behandeling tussen werknemers en zelfstandigen te verkleinen terwiji het doe van de startersaftrek is het stimuieren van ondernemerschap en het bevorderen van de bereidheid om startersrisico te lopen Gelet op dit doe heeft het kabinet gekozen om het bedrag van de startersaftrek vooralsnog ongewijzigd te laten Hierbij wordt opgemerkt dat de fiscaie ondernemersregelingen waaronder de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek voigend jaar 2023 warden geevalueerd Deze evaluatie kan aanleiding geven om de startersaftrek waaronder de verhouding tot de zelfstandigenaftrek nader te ervoor bezlen Overigens bedraagt het budgettaire belang van de startersaftrek circa Het met € 100 verlaqen van de startersaftrek levert afgerond € 4 miljoen op sleuteltabel In 2027 bedr^aat het budgettaire belang van de zelfstandigenaftrek circa € 270 miyoen De Commissie Regulering van WerkJ2020 adviseert de huidige ondernemersFiciliteiten inclusief de mkb winstvrijstelling vol^ns een herkenbaar tijdpad spoedig af te bouwen De startersaftrek vait daar ook € 115 miljoen onder Informatiepunt 4 moment inwerkingtreding Wet minimum C02 prijs Industrie De Afdeling advisering van de RvS heeft enkele opmerkingen gemaakt bij de • Wet minimum C02 priis Industrie • dictum b De Afdeling doet hierbij de suggestie om de minimum COz 1 1 2024 te introduceren prijs Industrie per op het moment dat de hoogte van de minimumprijs is geevalueerd • Gegeven dat hierover in een eerder stadium is gesproken binnen het kabinet zullen wij de introductie per 1 1 2023 nader onderbouwen richting de Afdeling Informatie punt 5 vaststeiling forfaitaire rendementspercentages achteraf in wetsvoorstel Overbruggingswet box 3 De RvS heeft in zijn advies voor de Overbruggingswetgeving voor box 3 twee punten bemerkt die extra aandacht behoeven Daarnaast is ook nog gevraagd inzicht te geven in de eerste ervaringen met de hersteloperatie Dit hebben wij toegelicht in de MvT Het eerste aandachtspunt ziet op het moment van vaststeINng van de forfaitaire rendementspercentages voor banktegoeden en schulden De vaststeiling hiervan na afloop van het belastingjaar zou het onmogelijk maken om voor belastingplichtigen om de belastingschuld vast te stellen op het moment dat deze ontstaat 1 januari Dit zou invioed hebben op de rechtszekerheid De RvS adviseert in de toelichting in te gaan op het vQOraf vaststellen van de rendementspercentages en eventueel het voorstel aan te passen Er is gekozen voor vaststeiling van de forfaitaire rendement^ercentages na afloop van het belasting jaar dmdat hier het werkeliike rendement beter mee benaderdjwflHStl Wij hebben de gekozen methodiek in een eerdere nota al aan u voorgelegd Daarbij constateerdej wij dat in onze ogen de rechtszekerheid niet in het geding is omdat de wijze van vaststellen van hertorfait vooraf duidelijk kenbaar is en in de wet staat Om deze reden zullen geen aanpassingen In het wetsvoorstel worden~^maakt Wei zal de MvT op dit punt vender verduidetijkt worden Uitaebreidere toelichting in het wetsvoorstel Overbruggingswetgeving box 3 is bepaald dat de forfaitaire rendementspercentages voor banktegoeden en Paglna 5 van 6 297 1557613 00050 schulden na afloop van het belastingjaar worden vastgesteld Dit geschiedt op basis van het gemiddelde maandelijkse rentepeTSsntage zoals gepubliceerd door De Nederlandsche aTik waarblj de maand no^ismber dubbel wordt geteld Hiermee~wordt beoogd om het werkelijke rendement zo dicht mogeiijk te benaderen Daarnaast zijn de percentages die door De Ctederlandsche Bank gepubliceerd worden openbaar waarmee rie rechtszekerheid van de belastingplichtige niet in het geding is Ook in een steisel op basis van werkelijk rendement is het inkomen wat in een beoaaJd jaar is behaaid pas aan het einde van het 1aar bekend Er zulien daarom qeen aanpassinqen in het wetsvoorstei worden gemaakt Wei zal een en ander vender toegelicht worden in de Memorie van Toelichting Informatiepunt 6 hanteren anti arbitragebepaling i p v fraus legis Zoais in informatiepunt 5 hierboven aangegeven heeft de RvS in zijn advies voor de Qverbruggingswet box 3 twee punten bemerkt die extra aandacht • ^ behoeven • Het tweede aandachtspunt ziet op het hanteren van^en anti ^ arbitragebepaling in piaats ntah aansiuilinq bii heTieers^k fraus l^is Dit leidt tot omkering van de bewijsiast en kent voigens de RvS meer risico s voor de beiastingplichtigen De’kvb adviseert daarom om de voorgestelde bepaling opnieuw te bezien • Het hanteren van het leerstuk fraus iegis om peildatumarbitrage te voorkomen is uitqebreid onderzocht middel is Hieruit bleek echter dat dit geen geschikt omdat er een substantiele bewijsiast op de inspecteur rust Hier zou de inspecteur slechts in zeerevidente gevalien aan kunn^ voldoen handhaving iastiger maakt een ^ Daarnaast gaat van een anti wat arbitragebepaiing zekere preventieve werking uit en geeft het me^er duidelijkheid aan zowel de beiastingplichtige als de Belastingdienst over wat als peildatumarbitrage kwalificeert « • — Wij hebben u hierover al besiispuntej voorgelegd met een uitgebreide afweging van de voor’ en naderl^ Om deze reden zulien geen aanpassingen in het wetsvoorstei worden gemaakt W^zal vT op dit punt vender verduidelijkt worden Het leerstuk van fraus legis kent twee ^6^w af3en waaraan voldaan meet worden wil een beroep hierop slageniXen”eeerste moet de doorslaqqevgnde aan^aan van de rechtshandeling zijn verjjdeHrrg vtm belastingheffing subjectieve vereiste motie fvereiste f^n tweede moet de reden vopr het gekozen wijze van belastingverijdeling in strijd met doelen strekking van de wet zijn objectieve vereiste normvereiste De substantiele bewijsiast die hierdoor op de inspecteur rust maakt dat dit leersfulc in 06 TJl Sfi tijk niet eenvoudig is toe te passen Dit maakt handhaving Iastiger en ook voor beiastingplichtigen is het leerstuk lastioer re beariipen Een_anti arbitragebepaling Dieat daarentegenjuear duidelijkheid en heeft een preventieve werking Er zulien daarom geen aanpassingen in het wetsvoorstei worden gemaakt Wei za een fffTander vender toegelicht worden in de MvT Communicatie De communicatie rondom de nader rapporten van het pakket Belastingplan 2023 loopt mee in de algemene communicatie rondom Prinsjesdag Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden Niet van toepassing Pagina 6 van 6 298 1557613 00050 Ministerie van Financien Directie Algemene TER BESLISSING Fiscale Politiek Aan de staatssecretaris van Financien de staatssecretaris van Financien Fiscaliteit en Belastingdienst Toeslagen en Douane Persoonsgegevens nota Aanbiedingsbrief pakket Belastingplan 2023 Aanleiding Flet pakket Belastingplan 2023 wordt op Prinsjesdag aan de Tweede Kamer aangeboden met een brief In deze aanbiedingsbrief wordt de voorgenomen wetgeving beschreven met enkele andere daarblj behorende boodschappen Flierbij enkele beslispunten Met eerste en vierde beslispunt zijn relevant voor stas TD Alle beslis en informatiepunten zijn relevant voor stas FB Datum 14 September 2022 Notanummer 2022 0000225880 Bijiagen geen Beslispunten o Beslispunt 1 aanbiedingsbrief u beiden Bent u akkoord met bljgaande aanbiedingsbrief Als u akkoord bent wilt u dan de brief ondertekenen Beslispunt 2 onderzoek massaalbezwaarprocedure Bent u ermee stas FB akkoord om de Tweede Kamer te informeren dat de onderzoeken deformalisering en de massaalbezwaarprocedure gezamenlijk worden opgepakt en dat voor het einde van het jaar de Kamer opnieuw wordt bericht over naar de voortgang van bet onderzoek Naar aanleiding van de recente massaalbezwaarprocedure box 3 heeft de Kamer met het aannemen van de motie Grinwis onder andere verzocht de wetswijziging per 1 januari 2016 van de massaalbezwaarprocedure te onderzoeken ^ De massaalbezwaarprocedure kende voorheen een herziening van belastingaanslagen die op het moment van de aanwijzing van massaal bezwaar nog niet onherroepelijk waren Belastingplichtigen die in deze groep vielen hoefden voor deze herziening [vermindering van de belastingaanslag in beginsel geen bezwaar of verzoek in te dienen De huidige massaalbezwaarprocedure heeft als uitgangspunt dattijdig bezwaar moet worden gemaakt Belastingplichtigen komen ook in aanmerking voor ambtshalve vermindering ingeval hun belastingaanslag op het moment van het arrest niet onherroepelijk vaststaat DIt is dus een later meetmoment dan de aanwijzing van massaal bezwaar zoals tot 2016 het geval was 1 Kamerstukken II 2021 22 32140 nr 114 Pagina 1 van 6 299 1558135 00051 Daardoor komen veel minder belastingplichtigen die geen tijdig bezwaar hebben gemaakt in aanmerking voor een vermindering van de aanslag Omdat in het gehele bestuursrecht geldt dat belanghebbenden tijdig bezwaar moeten maken tegen hun beschikking om een bepaald recht te behalen wordt een terugkeer naar de massaalbezwaarprocedure van voor 2016 niet wenselijk geacht In het kader van de Fiscale verzamelwet 2024 bent u eerder geinformeerd over het onderzoek om de gedeformaliseerde werkwijze van de Beiastingdienst een wettelijke grondslag te bieden U heeft destijds besloten om dit wetsvoorstel wegens zijn geschatte omvang los te koppelen van de Fiscale Verzamelwet 2024 Op dit moment is het onderzoek naar de juiste wettelijke grondslag en uitwerking voor de gedeformaliseerde werkwijze in voile gang Hierbij zijn praktische rechtsbescherming voor de belastingplichtige en een goede uitvoering door de Beiastingdienst de belangrijkste uitgangspunten Eerdere aanbevefingen uit rapporten zoals Burgers beter beschermd van de worden hierbij in acht genomen ^ Commissie Praktische Rechtsbescherming Bepaalde denkrichtingen die bij het wetsvoorstel worden overwogen zullen ook in het kader van de massaalbezwaarprocedure in het voordeel zijn van de belastingplichtige Bij deze denkrichtingen staat de aanslag namelijk langer niet onherroepelijk vast Een voor de belastingplichtige gunstig arrest dat wordt gewezen tijdens die langere termijn dat de aanslag niet onherroepelijk vaststaat heeft tot gevolg dat ook zijn aanslag overeenkomstig dat arrest kan worden verminderd Met deze denkrichtingen worden stappen gezet om tegemoet te komen aan de wensen van de Kamer en de praktische rechtsbescherming van burgers te verbeteren Voornoemde denkrichtingen dienen uiteraard op uitvoerbaarheid te worden getoetst Het voornemen bestaat om voor het einde van het jaar de verschillende denkrichtingen voor een wettelijke grondslag voor de gedeformaliseerde werkwijze te consulteren Gelijktijdig kan de Kamer per brief op deze internetconsultatie worden gewezen en de koppeling met de massaalbezwaarprocedure nader worden toegelicht Via een informerende notitie zult u uiterlijk begin oktober op de hoogte worden gesteld van de huidige denkrichtingen Beslispunt 3 onderzoek informatiebeschikking stas FB Bent u ermee akkoord om naar aanleiding van de toegenomen aandacht voor rechtsbescherming een nieuw onderzoek in te stellen naar de informatiebeschikking Wij adviseren u akkoord te gaan en de Tweede Kamer daarover te informeren Eerder is namelijk toegezegd in 2022 een internetconsultatie te starten op basis van eerder verricht onderzoek • De Wet Dezentje de informatiebeschikking is in September 2016 In twee brieven aan de Kamer zijn met betrekking tot de geevalueerd geconstateerde knelpunten een drietal opiossingsrichtingen voorgesteld i de informatiebeschikkingsprocedure verkorten door het schrappen van een feitelijke beroepsinstantie ii beperking van de rechtsstrijd in de ^ Dit rapport is gesctireven door een door uw voorganger aangesteide adviescommissie en in 2021 aan de Kamer aangeboden In het rapport wordt uitgebreid ingegaan hoe de praktische rechtsbescherming van burgers kan worden verbeterd Pagina 2 van 6 300 1558135 00051 informatiebeschikkingsprocedure de rechtmatigheid van de omkering en verzwaring van de bewijslast zou daardoor alleen in de procedure tegen de aanslag ter discussie kunnen worden gesteld en iii de administrate en bewaarplicht niet langer onder het bereik van de informatiebeschikking laten vallen In die brieven is een wetsvoorstel tot wijziging van de informatiebeschikking aangekondigd ^ Wegens capaciteitsredenen en prioritering is het initiele beoogde wetstraject niet gehaald Aan de Kamer is daarna toegezegd dat in 2022 een • internetconsultatie zou worden gestart • I • • i Mede in het licht van de maatschappelijke en politieke ontwikkelingen naar aanleiding van de toeslagenaffaire en FSV is opnieuw bekeken in hoeverre de in 2018 opgestelde opiossingsrichtingen nog passend zijn per 2022 In de fiscale beleids en uitvoeringagenda van 3 juni jl is van deze herbeoordeting ook melding gemaakt De uitkomst van de herbeoordeling is dat het inmiddels gedateerde evaluatierapport onvoldoende basis biedt om de informatiebeschikkingsprocedure op dit moment te wijzigen Om deze reden wordt aan u voorgesteld nu eerst een nieuw onderzoek te laten plaatsvinden naar de benodigde wetswijzigingen Het Idee is dat de Belastingdienst een kwantitatlef onderzoek gaat verrichten denk aan vragen als hoe vaak wordt een informatiebeschikking opgelegd hoe vaak wordt bezwaar aangetekend en hoe lang duren die procedures een en ander onder voorbehoud van de beschikbaarheid van die cijfers bij de Belastingdienst en er gelijktijdig een kwalitatief onderzoek wordt verricht Bij dat kwalitatief onderzoek kunnen ook externe partijen worden betrokken Tijdens uw werkbezoek aan MKB op 13 juni jl is door medewerkers van controle aan u te kennen gegeven dat er knelpunten zijn met de informatiebeschikking waaronder dat adviseurs veel mogelijkheden hebben om te vertragen I5e geluiden uit de uitvoerino zullen worden meegenomen in • het onderzoek DGFZ en DGBD zullen als u instemt met een onderzoek de komende periode gezamenlljk een onderzoeksopzeTuitwerken Bekeken wordt dan ook of het onderzoek deels extern wordt belegd We zullen u irTde eerste week van februari 2023 nader informeren over de onderzoeksopzet en de planning BesMspunt 4 wetsvoorstel Wet gegevensverwerking Belastingdienst Toeslagen en Douane u beiden Bent u ermee akkoord om aan te kondigen dat de Tweede Kamer over het wetsvoorstel Wet gegevensverwerking Belastingdienst Toeslagen en Douane in december nader gemformeerd zal worden Het wetsvoorstel is sinds 2018 in voorbereiding • Laatstelijk is richting de Kamer gecommuniceerd dat het wetsvoorstel naar verwachting in het tweede kwartaal van 2023 wordt ingediend De planning is meermaals aangepast wat enerzijds verband houdt met het • feit dat de aard en omvang van de materie erg lastig zijn en anderzijds met ■ ’ het gegeven dat deze compiexe materie een maatschappelijk speelveld raakt dat veranderlijk is Kamerstukken II 2017 18 33 772 nr 3 aanbiedingsbnef by de beantwoording van de tweede set Zie ook Kamerstukken II 2018 19 33 772 nr 5 verslag van een schriftelyk overieg Kamervragen Kamerstukken II 2021 22 32 140 nr 119 bijiage en Kamerstukken I 2021 22 32 140 nr M bijiage Pagina 3 van 6 301 1558135 00051 • Gedurende het wetstraject zijn mede ingegeven door de ontviechting maatschappelijke ontwikkelingen en adviezen en uitspraken van bijvoorbeeld de Autoriteit Persoonsgegevens en de Hoge Raad bovendien nieuwe inzichten ontstaan • Het wetstraject heeft vender geresulteerd in verschillende vraagstukken die • Tegen de achtergrond van deze ontwikketingen zuilen wij u raken aan de fundamenten van het wetsvoorstel nota van DGBD overTSV separaat van de nader informeren over het wetstraject tot nu toe U wordt in ieder geval gei nformeerd over de verschillende verwerkingen waarvooral conceptbepalingen zijn opgesteld waarvan de verwerkingen ten aanzien is geconstateerd dat daar een afdoende grondslag voor is de fundamentele vraagstukken die op tafel liggen en de herinrichting van de • projectstructuur In de aanbiedingsbrief is opgenomen dat de Tweede Kamer in december vender wordt ge mformeerd over de voortgang van het wetsvoorstel Beslispunt 5 passage EIA MIA in aanbiedingsbrief In de augustusbesluitvorming is afgesproken om het budget voor de Energie investeringsaftrek te verhogen EIA en Milieu investeringsaftrek MIA met 150 min per jaar Een voorstel voor deze verdeling wordt in een separate notitie aan u vporgelegd Bent u akkoord om en MIA na uw besluit over de verdeling van het budget tussen de EIA hierover een passage op te nemen in de aanbiedingsbrief Informatiepunt 1 Publicatie Effectenonderzoek energiebetasting Het eindrapport voor het effectenonderzoek Belastingplan 2023 van Trinomics wordt als bijiage meegezonden met de aanbiedingsbrief voor het pakket Belastingplan 2023 Naar aanleiding van het BWO over de maatregelen voor de hogere verbruiksschijven in de energiebelasting in het voorjaar is dit onderzoek gestart naar de gecombineerde effecten van de energiebelasting en de aanscherping van de C02 heffing Industrie Het eindrapport is middels een klankbordgroep met ambtelijk LNV EZK BZK en FIN afgestemd Op 10 augustus 2022 hebben we u gei nformeerd over de inhoud van het conceptrapport ten behoeve van de augustusbesluitvorming U vroeg terugkoppeling van het eindrapport • De belangrijkste conclusies van het onderzoek iuiden als voIgt o De energleprijzen liggen de komende jaren fors hoger Aandeel in totale bedrijfskosten is gemiddeld beperkt maarforse uitschieters zijn zichtbaar o a glasturnbouw De extreme prijsstijgingen zijn waarschijnlijk tijdelijk en ebben richting 2030 weg o De hogere energieprijzen hebben een veel groter effect op de bedrijfskosten dan de fiscale kiimaatmaatregelen Het effect van de aanscherping van de C02 heffing is beperkt o aangezien de ETS prijs hoog ligt De verandering in lasten ten gevolge van de tariefaanpassingen o verschiilen sterk per sector afhankelijk van de verhouding gas en elektriciteitsverbruik en in de volumes energieverbruik o De COz reductie ten gevolge van de gecombineerde maatregelen is 0 2 0 4 Mton in de geselecteerde sectoren bij de gekozen variant A t In dit onderzoek zijn 10 sectoren meegenomen die gezamenlijk • • • Pagina 4 van 6 302 1558135 00051 o van het belaste elektridteitsverbruik en verantwoordetijk zijn 54 72 van het belaste gasverbruik effecten zijn niet geextrapoleerd naar het geheie bedrijfsleven Er zijn technische mogelijkheden om sneller te verduurzamen Het handelingsperspectief hangt sterk af van de beschikbare infrastructuur en mogelijkheid om de meerkosten doorte berekenen Met aanvullend beleid worden meer verduurzamingsopties rendabel Verschillende nationale en Europese instrumenten verbeteren het handelingsperspectief van Nederlandse bedrijven zoals subsidies of maatregelen die een gelijker speelveld bevorderen EU De fiscale maatregelen lijken in de onderzochte sectoren alleen de weglekrisico s in de basischemie en glastuinbouw te verhogen EZK heeft gelijktijdig met 6 bedrijven een speelveldtoets uitgevoerd met onderzoeksbureau Strategy Dit onderzoek wordt na Prinsjesdag opgeleverd o • Financiele en economische belangen van de Staat Pagina 5 van 6 303 1558135 00051 Financiele en economische belangen van de Staat Communicatie De communicatie voor de aanbiedingsbrief loopt mee in de bredere communicatie random Prinsjesdag Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden Niet van toepassing Pagina 6 van 6 304 1558135 00051
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/c1ad812c-f300-48c6-9130-eef4d871bf3b
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010–2011 32 623 Actuele situatie in Noord-Afrika en het Midden-Oosten Nr. 41 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 27 juli 2011 1 Samenstelling: Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Albayrak (PvdA), voorzitter, Timmermans (PvdA), Ormel (CDA), Ferrier (CDA), Nicolaï (VVD), Haverkamp (CDA), Eijsink (PvdA), Irrgang (SP), De Roon (PVV), Voordewind (ChristenUnie), Pechtold (D66), ondervoorzitter, Ten Broeke (VVD), Thieme (PvdD), Peters (GroenLinks), Kortenoeven (PVV), Bosman (VVD), Dikkers (PvdA), El Fassed (GroenLinks), Hachchi (D66), Dijkhoff (VVD) en Driessen (PVV). Plv. leden: Van Raak (SP), Dijkgraaf (SGP), Recourt (PvdA), Samsom (PvdA), Bruins Slot (CDA), Çörüz (CDA), Mulder (VVD), Knops (CDA), Arib (PvdA), Jasper van Dijk (SP), De Mos (PVV), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Schouw (D66), HennisPlasschaert (VVD), Ouwehand (PvdD), Sap (GroenLinks), Wilders (PVV), Leegte (VVD), Heijnen (PvdA), Braakhuis (GroenLinks), Van Veldhoven (D66), Taverne (VVD) en Bontes (PVV). kst-32623-41 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2011 De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 heeft op 28 juni 2011 overleg gevoerd met minister Rosenthal van Buitenlandse Zaken en staatssecretaris Knapen van Buitenlandse Zaken over: – de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 25 maart 2011 over de politieke, sociale en economische ontwikkelingen in de Arabische regio (32 623, nr. 16); – de brief van minister van Buitenlandse Zaken d.d. 15 juni 2011 inzake de aanbieding van het AIV-advies Hervormingen in de Arabische regio: Kansen voor democratie en rechtsstaat? (32 623, nr. 23); – de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 27 juni 2011 over de verdere invulling van de Nederlandse inzet in de Arabische wereld, inclusief een kabinetsreactie op het AIV-advies over de Arabische regio (32 623, nr. 40); – de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 15 juni 2011 houdende de fiche Mededeling herijking nabuurschapsbeleid (22 112, nr. 1184); – de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 28 juni 2011 inzake de reactie op het verzoek van het lid Peters om te onderzoeken of olieleveranties van Shell aan Syrië in strijd zijn met huidige sanctiewetgeving en de richtlijnen voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (AO modernisering van de Nederlandse diplomatie), alsmede het antwoord op de vragen van de heer Van Bommel en mevrouw Gesthuizen over investeringen van Shell in Syrië (2011Z14347); – de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 22 juni 2011 houdende het verslag van het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Egypte van 17 mei tot en met 20 mei 2011 (32 735, nr. 23). Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 1 Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit. De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Pechtold De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Van Toor Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 2 Voorzitter: Pechtold Griffier: Van Toor Aanwezig zijn tien leden der Kamer, te weten: Van Bommel, Ten Broeke, Hachchi, Ormel, Pechtold, Peters, De Roon, Van der Staaij, Timmermans en Voordewind, en minister Rosenthal en staatssecretaris Knapen van Buitenlandse Zaken, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministerie. De voorzitter: Onze excuses voor het feit dat wij ruim anderhalf uur later dan gepland dit algemeen overleg van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken aanvangen. Dat heeft alles te maken met de stemmingen. Die verschillen wel eens in lengte. Zo vlak voor het reces waren er nogal veel stemmingen in een keer zodat het heel lang duurde. Een aantal keren werd er bovendien hoofdelijk gestemd en dat vergt extra veel tijd. Daarnaast was er een voortgezet algemeen overleg waar de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken bij aanwezig moest zijn. Als gevolg van dit alles kunnen wij nu pas aanvangen. Voor dit overleg stonden enkele uren gepland, mede ingegeven door het feit dat er dadelijk ook nog – die hadden wij in de pauze gepland – de afscheidsreceptie van een oud-collega, de heer Nicolaï, plaatsvindt. Ik stel daarom een spreektijd van vier tot uiterlijk vijf minuten voor de eerste termijn van de Kamer voor, zodat wij die in één keer kunnen afronden. Vervolgens kunnen de bewindslieden zich voorbereiden op hun antwoord en zal ik de collega’s die dit wensen, vergezellen naar de afscheidsreceptie. Dan kunnen wij daar in en uit lopen en hopelijk binnen een kwartier terug zijn. Er is ruime tijd bemeten voor dit algemeen overleg. Wij zullen zien of wij die tijd helemaal nodig hebben. Nogmaals ons excuses voor de vertraging. Aan de orde is de politiek-sociale ontwikkeling in de Arabische regio en de aanbieding van het AIV-advies Hervormingen in de Arabische regio: Kansen voor de democratie en rechtsstaat? en andere zaken die daarmee te maken hebben. Bovendien staat de brief van de regering met de kabinetsreactie van afgelopen vrijdag op het programma. Ik heet de minister, de staatssecretaris en hun ondersteuners van harte welkom. Wij beginnen nu met de eerste termijn van de Kamer. De heer Timmermans (PvdA): Voorzitter. Vorige week werd Amin Maalouf verkozen in de Académie française. Dat is ongeveer het hoogste wat je in Frankrijk kunt bereiken als schrijver of wetenschapper. Ik vond dat een mooi moment. Maalouf is in Libanon geboren, hij is Arabiër en katholiek, hij is Arabisch en Frans opgevoed en hij heeft in zijn hele oeuvre, vanaf het allereerste begin, een enorme fascinatie gehad voor alle culturen, religies en volkeren in de Arabische wereld. Hij heeft daar op een prachtige manier over geschreven. Amin Maalouf houdt ons al heel veel jaren voor dat er zo veel lagen onder lagen onder lagen zijn in de Arabische wereld. Als je wilt begrijpen wat zich daar afspeelt, moet je belangstelling en nieuwsgierigheid ontwikkelen voor al die lagen. Het mooie is dat dit terugkomt in het rapport van de AIV over de omwentelingen in de Arabische wereld. Daarin staat nadrukkelijk dat wij eigenlijk te weinig weten. Wij zouden meer van de Arabische regio moeten weten als wij echt willen doorgronden en begrijpen wat daar gebeurt en als wij willen kunnen voorspellen welke kansen en bedreigingen er zijn, als wij onze invloed daar op een goede manier willen doen gelden. Dat is een waar woord. Nederland moet zijn beleid daarop afstemmen. Waarom is de minister in zijn reactie op het AIV-advies betrekkelijk nonchalant over het gebrek aan kennis van Nederland en de Nederlandse diplomatie over de Arabische wereld? Deelt hij niet de analyse dat wij daar meer van moeten weten, dat wij meer mensen moeten opleiden die Arabisch Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 3 spreken, die de regio kennen en bovendien ervaring hebben in de regio? Op die manier kunnen onze belangen daar goed gediend worden evenals de belangen van democratisering, van rechtsstatelijkheid en van de eerlijkheid van ontwikkeling voor iedereen. De omwentelingen hebben ons allemaal verrast. Iedereen die roept, ook zogenaamde experts, dat wij die al jaren hebben zien aankomen, heeft misschien wel een beetje gelijk, maar nooit het volledige gelijk. Ieder land is immers zo anders dat het onmogelijk is om met één analyse voor het hele gebied te komen. Als je je wilt concentreren op de positieve ontwikkelingen, is het mijns inziens van het grootste belang dat je de adviesraad volgt en je dus het aantal landen waarin je actief wilt zijn, beperkt. Mijn fractie vindt het advies om je te concentreren op Egypte, Tunesië en Marokko een verstandige keuze om de verschillende redenen die het advies vermeldt. Waarom is de regering echter zo terughoudend over Marokko? Waarom wil de regering zich vooral op de andere twee landen concentreren? Houden wij voldoende flexibiliteit om een zo goed mogelijke rol te kunnen spelen bij acute ontwikkelingen? Doen wij dit bilateraal? Gaat dit via het VN-kanaal? Gaat dit via EDEO? Gaat het via de Europese Unie? Is het een combinatie van deze factoren? Graag krijg ik een reactie van de minister op deze vragen. Ik heb specifiek nog een paar opmerkingen over Syrië. Een paar maanden geleden vond er een prachtige avond in Amsterdam plaats. Daar werd met dissidenten, met mensen die actief waren in de mensenrechten- en democratiseringsbeweging in de Arabische wereld gesproken. Daar was ook een jongeman aanwezig, Amjad Baiazy. Hij droeg een petje en woonde meestal London. Wij weten dat hij inmiddels gevangen is genomen in Syrië. Wij vermoeden dat hij vreselijk is gemarteld bij die gevangenneming. Hij staat voor mij symbool – waarschijnlijk omdat ik hem toevallig heb ontmoet – voor al de jonge mensen die met ware doodsverachting proberen om in hun land hervormingen tot stand te brengen. Hoewel wij niet alles kunnen en onze invloed in een land als Syrië beperkt is en de repercussies voor wat zich daar afspeelt de landsgrenzen ver te buiten gaan en effect hebben op de hele regio, zou ik willen dat de Nederlandse regering met partners het maximale doet om te proberen om Assad bij zinnen te brengen. Als dit niet lukt, moet de regering toch proberen om zo veel mogelijk de positieve krachten van die jonge mensen in Syrië te ondersteunen waar dit enigszins kan. Zij zijn namelijk bezig met de omwenteling van dat land. De AIV releveert ook het grote belang van de ondersteuning van het maatschappelijk middenveld. Dit is natuurlijk een containerbegrip. De AIV spitst het echter met name toe op vakbonden. Ik zou graag zien dat de regering in samenspraak met de Nederlandse vakbonden werkt aan een programma om te proberen om onze vakbonden zo goed mogelijk in stelling te brengen om met hun zusterorganisaties in die landen daadwerkelijk een succesvolle samenwerking tot stand te brengen. Capacity building in die sector lijkt mij van een enorme toegevoegde waarde voor de ontwikkeling in de Arabische wereld. De spreektijd is begrijpelijkerwijze zo vlak voor het reces beperkt. Ik kan daarom niet op alles ingaan waarop ik vandaag ontzettend graag in zou gaan. Daarom vraag ik de voorzitter en het kabinet om de ontwikkelingen in de Arabische wereld periodiek te bespreken. Dat hoeft niet altijd op basis van uitgebreide nieuwe notities of brieven, maar het lijkt mij wel noodzakelijk dat wij, net zoals wij dat eigenlijk bijna twintig jaar hebben gedaan in het transformatieproces met Centraal- en Oost-Europa, als parlement voortdurend de vinger aan de pols houden. Wat gebeurt in welk land? Welke nuttige zaken kunnen wij doen om de ontwikkelingen positief te beïnvloeden? Wat moeten wij doen om de negatieve ontwikkelingen te ondervangen? Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 4 De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. De SGP kan met een groot deel van de essentie van de Nederlandse inzet in de Arabische regio instemmen. Het gaat ons dan vooral om de inzet voor de opbouw van de rechtsstaat en daarbij de expliciete aandacht voor geloofsvrijheid en de terechte zorg over de radicaal-islamitische stromingen die nu dreigen hun kans te grijpen. Wij beleven kantelmomenten in de Arabische regio. Die veranderingen bieden kansen voor verbeteringen, maar leiden niet per se tot verbeteringen. Graag voeg ik een kwestie toe aan de lange lijst van essentialia die het kabinet ons voorhoudt, namelijk de positie van Israël. Het is immers duidelijk dat vrijwel ieder Arabisch land dat thans in de problemen zit, direct wijst naar Israël als oorzaak van alle ellende. Nog ernstiger is dat nieuwe machthebbers openlijk de relatie of de verdragen met Israël ter discussie stellen of zelfs stevig onder druk zetten. Heeft deze ontwikkeling ook de aandacht van Nederland en van de Europese Unie? Ik noem daarbij de positie van Joodse minderheden in de Arabische regio. Het is een slechte zaak als de roep om vrijheid vergezeld gaat van opruiing tegen Joodse burgers. Het is geen wonder dat Israël zijn hart vasthoudt bij de huidige ontwikkelingen in deze regio. Dat geeft alle reden tot alertheid. Sommige landen en bewegingen spinnen garen bij de Arabische lente. Ik noem slechts Iran en Hezbollah. Nu de internationale gemeenschap haar aandacht op andere kwesties heeft gericht, gaan zij hun dubieuze gang. Het lijkt erop dat Iran onverdroten verdergaat met het nucleaire programma. Heeft de EU alle eerder afgesproken sancties een-op-een geïmplementeerd en met welk effect? Het lijkt erop dat de golfstaten ook meer en meer afstand nemen van Iran. Krijgen deze staten daarvoor steun vanuit de Europese Unie? Grote aantallen mensen zijn op de vlucht geslagen in de Arabische regio. Wij kennen de berichtgeving over verdronken vluchtelingen die de oversteek naar Europa hebben gewaagd. Het is duidelijk dat wij niet uitkijken naar grote vluchtelingenstromen naar Europa of naar Nederland. Dit standpunt verplicht ons echter wel dat wij zo veel mogelijk proberen om de humanitaire crisis in de regio te verzachten en actief bij te dragen aan menswaardige opvang in de regio. Landen als Egypte en Tunesië hebben honderdduizenden vluchtelingen opgevangen. De EU moet hieraan, waar nodig, substantieel bijdragen. Wat doet de EU precies aan opvang in de regio? Welke bijdrage levert ze aan de bescherming die in de regio zelf wordt geboden? Mijn fractie juicht het toe dat het kabinet het Matra-programma wil inzetten voor de Arabische regio. Daar hebben wij eerder al op aangedrongen. Het bevorderen van actief burgerschap en een krachtig maatschappelijk middenveld is bij uitstek een aangelegenheid voor Matra. De EU heeft zich bereid getoond om in de komende tijd de Arabische regio fors financieel te ondersteunen. Buitenlandanalisten hebben wel hier en daar vraagtekens hierbij gezet. Zij stellen dat het veel belangrijker is om eerst de besteding van de huidige financiële middelen te verbeteren. In hun ogen wordt te veel geld niet op optimale wijze besteed. Erkent het kabinet deze kritiek? Is de monitoring van de besteding van Nederlandse gelden en EU-gelden afdoende? De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Nu er in deze regio zo veel aan de hand is, is er eindelijk een apart algemeen overleg om dit te bespreken. Het AIV-advies ligt er; de motie-Pechtold/Timmermans is aangenomen en zelf heb ik een motie ingediend over de Matra-gelden. Ik ben blij dat de minister heeft toegezegd om de Matra-gelden te herschikken richting Noord-Afrika en de Arabische regio. Ik dank hem daarvoor. Wij steunen de lijn van de minister. Hij zegt dat wij absoluut geen blanco cheques moeten uitschrijven, maar heel duidelijk aan conditionaliteit moeten doen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 5 Wij hebben het over een aantal landen waarin er bewegingen zijn en waar de bevolking protesten heeft laten horen. Wij erkennen dat wij ons hebben laten misleiden door een pseudostabiliteit in het verleden. Er zijn echter ook andere landen die de minister niet in zijn brief noemt, zoals Saudi-Arabië en Koeweit. De mensen staan daar weliswaar niet te demonstreren, maar de regimes zijn niet minder onderdrukkend dan in de landen waarin nu wel geprotesteerd wordt. Ik vraag de minister expliciet hoe hij regimes zoals dat in Saudi-Arabië bekijkt, vooral omdat wij weten dat daar de rechten van vrouwen nog steeds ernstig worden onderdrukt, dat daar de sharia-wetgeving geldt en dat daar de religieuze minderheden nog steeds tweederangs burgers zijn en hun positie dus belabberd is. Wachten wij tot de burgers daar in beweging komen of heroriënteren wij ons beleid en houden wij het opnieuw tegen het licht? Ik betrek dit ook op onze handelsrelaties. Wij kunnen hier vrijelijk spreken over dat soort landen omdat wij qua ontwikkelingssamenwerking, andere belangen en steun daar beperkte invloed en beperkte bindingen hebben. Qua economische samenwerking lopen er echter degelijk goede lijnen naar Saudi-Arabië, terwijl dat land de doodstraf kent op afvalligheid, blasfemie, homoseksualiteit, overspel et cetera. Wij hebben deze discussie eerder al gevoerd in verband met Iran. Toentertijd hebben de Kamer en het kabinet gezegd dat het voorbarig is en niet voor de hand liggend dat wij ons buitenlandinstrumentarium inzetten om op dit moment de handel te bevorderen met Iran. Ik zou Iran niet een-twee-drie willen vergelijken met Saudi-Arabië, maar de minister zet wel degelijk in op een versterking van de economische samenwerking met de landen in de Arabische regio, inclusief landen zoals Saudi-Arabië. Kan de minister hierop een reactie geven? In hoeverre moeten wij vrijelijk ons buitenlandinstrumentarium loslaten op regimes waarvan wij weten dat zij onderdrukkend zijn? Wij zijn namelijk blij dat de bevolking in andere landen zich juist verzet tegen dit soort niet-democratische regimes. Graag ontvang ik hierop een reactie van de minister. De minister schrijft in een opiniestuk in het Nederlands Dagblad van vanmorgen dat landen minder gaan krijgen als er minder hervormd wordt. Wij hebben eerder in het debat van de minister gehoord dat er duidelijke conditionaliteit zou moeten gelden voor landen die de mensenrechten aan de laars lappen en de democratisering niet doorzetten. De minister sprak toen stevige taal, maar nu hoor ik van de minister dat die landen minder gaan krijgen. Dat is dus toch minder scherpe taal dan wat wij eerder van de minister hebben gehoord. Kan de minister hierop reageren? Er gaan nog steeds miljarden naar het Europees nabuurschapsbeleid, terwijl in landen zoals Jordanië, Libanon en Irak eerwraak niet heftig bestraft wordt. Ik heb dit al eerder gezegd. Soms zijn er minimale straffen, soms wordt er zelfs vrijspraak verleend. Ik wil met name de positie van de vrouwen in deze landen aan de orde stellen. Er zijn situaties die wij hier als zeer ernstig inschalen, zoals eerwraak. Moeten wij het Europese nabuurschapsbeleid met betrekking tot die landen niet opnieuw bezien, voordat wij miljarden in dat soort landen pompten? Moeten wij zaken zoals eerwraak niet betrekken bij het Europese nabuurschapsbeleid? Ik kom nu op Egypte. De minister wil eerst afwachten. Dat oordeel ondersteunen wij. Graag zou ik de inschatting van de minister horen over de positie van de democratisering en de mensenrechten in de omwentelingsfase. Wij zien dat er in principe positief gereageerd is op de kerken, maar tegelijkertijd zien wij dat salafisten worden vrijgelaten en er weer nieuwe aanslagen zijn gepleegd. Bovendien is de positie van Kopten niet structureel verbeterd. Is het niet te vroeg om op dit moment, voor de verkiezingen en de presidentsverkiezingen, al met de portemonnee te zwaaien? Als laatste kom ik op Irak. In het mensenrechtendebat hebben wij daar een aantal opmerkingen over gemaakt, maar wij hebben nog geen antwoord Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 6 van de minister gekregen. Die opmerkingen hadden betrekking op de Ninivevlakte, waar met name de etnisch religieuze minderheden zwaar worden bedreigd, terwijl zij niet in staat zijn om zichzelf te verdedigen. Wij horen nu dat geïmproviseerde politie-eenheden van 5000 man toch die etnische en religieuze minderheden een beetje bescherming proberen te bieden. Ziet de minister mogelijkheden om op die Ninivevlakte meer veiligheid te creëren? Mevrouw Peters (GroenLinks): Voorzitter. De mythe van de Arabische uitzondering, namelijk dat daar de universele drang naar vrijheid en mensenrechten minder zou gelden omdat de repressieve regimes nodig waren ter bestrijding van gewelddadige islam, terrorisme of stabiliteit voor de energiezekerheid, is voor eens en altijd tot een historische vergissing gebombardeerd. Zelfs in Saudi-Arabië, het zwarte oliegat op de peninsula, waar de regeringsbrieven met geen woord over reppen, stappen moedige vrouwen in de auto om de absurde onderdrukking van gelijke rechten aan de kaak te stellen. In geen van deze Arabische landen zal eventuele voortdurende repressie nog als vanzelfsprekend getolereerd of de roep van demonstranten om waardigheid genegeerd kunnen worden. Nederland heeft te lang met de rug naar deze regio gestaan, merkte de AIV op. Met vereende krachten wordt nu allerlei instrumentarium bijgevuld en omgebogen om het anders te doen. Vanuit mijn fractie is er brede steun voor die initiatieven. De focus op burgerparticipatie, vrouwen, rechtsstaat, civil society, vrijheid van meningsuiting en op economische groei omarmen wij. Dat zij vooropgesteld. Het zou mooi zijn als daarmee een diplomatieke lente in de plaats komt van decennialang negeren. Het is echter de vraag of met het voorgestelde beleid die lente daadwerkelijk kan aanbreken. Wie niet dezelfde fouten wil herhalen, moet namelijk lessen uit het verleden durven te trekken. De klassieke premisse dat handeldrijven met dergelijke landen ervoor zorgt dat als vanzelf stabiliteit, mensenrechten en rule of law in het kielzog meekomen, is immers gelogenstraft. Hoe gaat economische diplomatie, het eigenlijke speerpunt van dit kabinet, in deze landen vorm krijgen? Hoe kunnen wij maatschappelijk verantwoord ondernemen? Als diplomaten meer zijn dan zilverpoetsers, wat doen ze dan in Saudi-Arabië? Wat doen zij bovendien in Syrië? Ik heb van de minister een toezegging gekregen dat hij ons een brief zou sturen over de rol van Shell aldaar. Die is meermalen uitgesteld en nog niet ontvangen. Ik neem aan dat de minister dat ook erg vindt en dat hij er alles aan zal doen dat die brief nog voor het reces naar de Kamer komt. Syrië heeft net nieuwe sancties gekregen, maar zijn die ook uitgebreid naar bijvoorbeeld bedrijven met banden met personen die op de sanctielijst staan, zoals in het geval van Iran en Libië? Veel geroofde gelden van de dictator staan op veilige bankrekeningen in Europa. Hoe staat het met het beschikbaar stellen van bijvoorbeeld bevroren tegoeden van Kadhafi voor het vrije deel van Libië? Hoe kijkt de minister tegen opheffing van het bankgeheim aan ter bevordering van opsporing van andere gestolen rijkdommen, zoals de AIV voorstelt? Met maatschappelijk verantwoord ondernemen kun je ook creatief omgaan. Dat kan ook zijn: partnerschappen zoeken met bijvoorbeeld jonge, sociale entrepreneurs of vrouwelijke ondernemers. Graag ontvang ik een reactie van de minister hierop. Ik overweeg op dit punt een motie. Op de radio sprak de minister erover dat wij in de spiegel moeten kijken. Wij moeten ons afvragen wat het betekent dat wij zo lang met de rug naar de regio hebben gestaan. In dat verband verbaast het mij dat er in de brieven niets staat over het Arabisch-Israëlisch conflict. In een interview zei de minister wel dat Israël het zich niet kan veroorloven om de ontwikkelingen te negeren. Aangezien Nederland Israëls speciale partner is, vraag ik de minister wat die opmerking betekent voor de NederlandsIsraëlische betrekkingen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 7 Het verbaast mij ook dat de minister de kritiek van de AIV op de kennis onder diplomaten en op het departement relatief makkelijk wegwuift. Ik sluit in dit kader aan bij de opmerkingen van collega Timmermans. De rol van diplomaten en hun kennis worden eens te meer belangrijk omdat veel fondsen nu aan de ambassades gedelegeerd zullen worden. Van de ambassades wordt ook gevraagd om nieuwe partners te zoeken. Als je dit voor elkaar wilt krijgen, moet je de regio goed kennen en de taal van die landen spreken. Het lijkt mij ook dat je het kind niet met badwater moet weggooien en moet samenwerken met de partners uit bestaande netwerken, zoals van de ngo’s verenigd in het al bestaande OECD-MENAforum. Nieuwe mensen leren kennen, kost immers tijd. Om de regio beter te leren kennen is ook meer transparantie van de diplomatie belangrijk. Is de minister bereid om de ambassadeurs in die landen bij hun komst naar Nederland regelmatig een technische briefing aan de Kamer te laten verzorgen? Nu gebeurt dit alleen incidenteel rondom benoemingen. Ik wil nu ingaan op de potjes die beschikbaar komen voor de regio in de status aparte ter uitwerking van de motie-Pechtold/Timmermans. Zijn de in de brief genoemde bedragen totaalbedragen of komen daar nog bedragen voor Matra-zuid, post-Kadhafi-Libië, PSI-flow en technische assistentie bij? Indien ja, hoeveel dan? Die potjes moeten bovendien niet onder bestedingsdruk komen te staan. Kunnen de middelen ook meerjarig besteed worden en kunnen zij bij onderuitputting voor dezelfde bestemming worden doorgeschoven in de tijd? De versterking van politieke partijen is belangrijk. Dit zegt ook de AIV. Decennialang zijn de progressieve krachten in die landen onderdrukt. Zij moeten nu de weg naar de macht weten te vinden. Zijn er al middelen beschikbaar om bijvoorbeeld instanties als het NIMD daartoe in staat te stellen? Of worden die potjes nu eerst overgeheveld naar het ministerie van Binnenlandse Zaken? Ik snapte de opmerking in de brief daarover niet helemaal. Graag krijg ik een toelichting hierop van de minister en de staatssecretaris. Ik kom nu op de keuze voor PSI. De minister schrijft dat dit een kostenintensief programma is. Is het PSI ook kostenefficiënt? Is dat PSI wel eens geëvalueerd? Het bestaat namelijk al heel lang. Hoe kun je voorkomen dat het te veel een aanbodgestuurd programma wordt? Wij vinden het accent op vrouwen heel goed. Welke middelen zijn daarvoor langdurig beschikbaar? Juist dat is namelijk een kwestie lange adem. Dat vergt niet alleen politieke en economische participatie en juridische hervorming, maar ook een cultuuromslag. In die lange adem dreigen vrouwen nogal snel van het prioriteitenlijstje te vallen, net als in Egypte bij het schrijven van de grondwet. Is de minister daarom bereid middelen voor de Arabische regio specifiek te oormerken voor de rol van vrouwen? Het leeuwendeel van de hulp gaat via de multilaterale instellingen. De minister staat voor strenge, intelligente conditionaliteit. Het gaat niet alleen om meer voor meer, maar ook om minder voor minder. Dit is krachtige taal, maar is dit niet te eenzijdig? Het is goed om voorwaarden te stellen, maar al snel kom je dan op een bevoogdend toontje uit. Ik weet dat de minister daar niet van houdt. Moeten alleen die landen zich aanpassen of hebben wij zelf ook wat aan te bieden? Hoe zit het met markttoegang en leningen? Egypte loopt namelijk al weg bij het IMF om geld bij Qatar te halen. Hoe zit het met de mobiliteitspartnerschap? Ik vind dat het kabinet daarover heel zuinig is. Het rept over kansarmen, terwijl er nu revoluties gaande zijn. Ik vind dat denigrerend. Het kabinet rept over de strikte opvang. Europa heeft maar 5% van al de Arabische mensen opgevangen die op de vlucht zijn geslagen met goede reden. Minister Verhagen stelt vandaag in een interview dat dit kabinet het terecht vindt dat Nederlanders huiverig zijn en zich zorgen maken over de invloed van buitenland. In de context van het feit dat wij vrienden willen worden en Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 8 partners willen zijn van de mensen die de revolutie in de Arabische regio mogelijk maken, vind ik het tromgeroffel van het kabinet op zijn zachtst gezegd niet van stijl getuigen. Ik heb een verzoek. Wij bespreken nu zo’n grote regio. Wij hadden gisteren het debat over de cultuurbezuinigingen. Staatssecretaris Zijlstra hoopt dat er nu een tijdperk van een andere toon over cultuur kan beginnen. Ik kan niet wachten op die andere toon. Kan dan dit kabinet niet eens kijken naar de culturele betrekkingen met de Arabische regio? In de afgelopen jaren is daar met weinig geld veel bereikt. Nederland had een naam wat dat betreft. Tijdens mijn bezoek aan Egypte heb ik dit ook goed kunnen zien. Kunstenaars zijn in staat, ook als er nog niet zo veel vrijheid van meningsuiting is, om de marges op te rekken. Zij laten dan een heel ander gezicht zien van het leven in de Arabische landen. Bij de kunsthandels en de exposities in Dubai kom je een heel andere Arabische cultuur tegen dan alleen de cultuur gezien door de islamitische bril. Ziet de minister de mogelijkheid om meer te doen met de culturele samenwerking? De voorzitter: Voordat ik mevrouw Hachchi het woord geef, richt ik mij tot de mensen op de publieke tribune. Wij hebben u anderhalf uur laten wachten. Bovendien is het erg warm. Het is tegen alle regels in, maar onze twee bodes zijn ongelofelijk vriendelijk. Zij zullen zo dadelijk een glaasje water uitreiken vanuit het middenpad. Kunt u de glaasjes doorgeven tot aan het eind van de rij en het water zo geruisloos mogelijk nuttigen? Mevrouw Hachchi (D66): Voorzitter. Voordat ik met mijn inbreng begin, heb ik eerst een punt van actualiteit. De Kamer en de nabestaanden van de Tripoli-vliegramp zijn verkeerd geïnformeerd, niet op een, maar op meerdere fronten. De Kamer heeft een reactie gevraagd aan het kabinet, maar misschien kan de minister hier vandaag al iets meer over zeggen. Sinds de zelfverbranding van de jonge fruitverkoper Mohammed Bouazizi is in de Arabische regio een protestbeweging op gang gekomen. Die was aanvankelijk gericht tegen de hogere werkloosheid en de stijgende voedselprijzen, maar steeds meer is die gericht tegen het gebrek aan vrijheid, democratie en mensenrechten. De fractie van D66 kiest voor betrokkenheid en nieuwe samenwerking met de regio. Wij moeten een stapje vooruit doen. Om die reden werd in maart de motie-Pechtold/ Timmermans ingediend: een nieuwe handreiking aan Arabische, Perzische en islamitische landen om jonge democratische krachten te steunen. Voordat ik vooruitkijk, wil ik graag met het kabinet even terugkijken. De AIV en de regering zijn het erover eens: er is al voldoende instrumentarium. In het verleden is hiervan niet goed gebruikgemaakt door de Europese Unie. Durft deze minister echt in de spiegel te kijken? Durft deze minister zich af te vragen wat het eigenlijk betekent dat wij zo lang met onze rug naar de Arabische wereld hebben gestaan? Voordat ik inga op de kabinetsinzet en de inzet van mijn fractie, sta ik kort stil bij een tweetal landen. De druk richting Syrië moet opgevoerd worden. We moeten blijven werken aan een VN-resolutie die het bloedig neerslaan van de volksopstand verwerpt, een einde aan het geweld eist en het Syrische regime oproept tot politieke hervormingen. In Jemen, een OS-partnerland, heeft Nederland wat in de melk te brokkelen. D66 wil dat wij het budget dat wij inhouden bij de overheid, zo snel mogelijk geven aan de civil society. Het gat dat dit mogelijk oplevert in de begroting, weegt niet op tegen wat er op korte termijn te bereiken is in Jemen. Deelt de staatssecretaris deze mening? Mijn fractie heeft met erg veel belangstelling het AIV-advies gelezen. Wij steunen de hoofdlijn van dit advies. Mijn fractie zou echter graag de concrete invulling door het kabinet nauwgezet volgen. Daarom stelt mijn fractie voor om jaarlijks technische briefings van een aantal Nederlandse Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 9 ambassades in de Arabische wereld te organiseren over de vooruitgang op het gebied van de economische diplomatie en mensenrechten. Steunt de minister dit voorstel? De AIV adviseerde de focus op drie landen, namelijk Egypte, Tunesië en Marokko. Het kabinet vindt dat de aanwezigheid van de Marokkaanse gemeenschap in Nederland niet van belang is bij de inzet van Nederland. Kan de minister hier meer over vertellen? De brief bevat een enorme boodschappenlijst aan thema’s. Het is niet duidelijk waar nu de prioriteit van Nederland komt te liggen. Als het aan D66 ligt, kijken wij vooral naar de participatie van de bevolking via democratische processen, naar de opbouw van een rechtsstaat, naar vrouwenrechten en economische groei. De participatie van de bevolking zal voornamelijk moeten verlopen via het maatschappelijk middenveld. Veel van de actievoerders en demonstranten hebben banden met ngo’s die al decennia samenwerken met Nederlandse of andere Europese ngo’s. Het NIMD is een goed voorbeeld op dit vlak. De vrijheid van vereniging moet gegarandeerd blijven. Nederland zal constant de vinger aan de pols moeten houden voor specifieke wensen. Zal het kabinet dit doen? Vrouwen spelen een cruciale rol in de Arabische lente. Wij moeten hun rol als dragers van sociale verandering erkennen in alle contacten en mogen niet accepteren dat vrouwen in nieuwe regimes in een marginale positie achterblijven. Het kabinet zegt dit ook belangrijk te vinden. Ik zie graag in de genderbrief die wij zullen krijgen, terug hoe dit in de praktijk gestalte krijgt. De volgende prioriteit is de economische groei. De AIV zegt dat wij voorrang moeten geven aan bevordering van de werkgelegenheid en de armoedebestrijding in plaats van de nadruk te leggen op macro-economische groei. Mijn fractie deelt die mening. Hoe gaat de minister dit doen? Het beleid voor het buitenland en voor ontwikkelingssamenwerking moet op basis van expertise uitgevoerd worden. Dit kabinet moet meer aandacht hebben voor de opbouw van kennis en expertise met betrekking tot de Arabische regio. De collega’s die eerder aan het woord waren, hebben dit ook al aangekaart. Op dit moment is er verlies van kennis door het systeem van snelle overplaatsingen bij Buitenlandse Zaken. Mijn fractie wil een nieuwe strategie voor de loopbaandienst op het ministerie: een groep van internationaal georiënteerde rijksambtenaren die ook buiten de overheid ervaring op kunnen doen en meer flexibel zijn. Het kabinet zegt welwillend te kijken naar uitwisseling van studenten, academici en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties. Wat betekent dit? Kan de minister duidelijk met ja antwoorden en zich hiervoor inzetten? Het valt op dat in de brieven helemaal niets over Arabisch-Israëlisch conflict staat. De omwentelingen in de Arabische regio zullen wel degelijk invloed hebben op het vredesproces in het Midden-Oosten. Graag hoor ik van de regering op welke wijze zij dat ene zinnetje in het regeerakkoord staande wil houden. De AIV geeft ook al aan dat er geen land in het Midden-Oosten is dat meer baat heeft bij het vinden van aansluiting aan de regionale veranderingen dan Israël. De heer Ten Broeke (VVD): Mevrouw Hachchi wil het personeelsbeleid van Buitenlandse Zaken scherp tegen het licht houden en veranderen. Wat is precies haar voorstel? Mevrouw Hachchi (D66): Het voorstel van mijn fractie is om kritisch te kijken naar de wijze waarop op dit moment de plaatsingen verlopen. Ik heb dit punt tijdens vorige debatten over ontwikkelingssamenwerking en met Buitenlandse Zaken reeds naar voren gebracht. Zeker in de Arabische regio komt de wisseling niet ten goede aan kennis en expertise van het ministerie. Ik wil de minister prikkelen om kritisch te bekijken op welke Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 10 wijze het beter kan. Ik heb daarbij concreet aangegeven dat het heel waardevol is als ambtenaren buiten het ministerie werkervaring op kunnen doen en daarna weer terug kunnen komen. Dit loopbaantraject bestaat nu niet. De heer Ten Broeke (VVD): Bij dat laatste kan ik mij iets voorstellen, een tijd iets anders doen en dan weer terugkomen. Het is interessant om de reactie van de regering daarop te vernemen. Vindt mevrouw Hachchi ook dat het ministerie van Buitenlandse Zaken eigenlijk onvoldoende in staat is om voor deze regio de juiste mensen af te leveren? Mevrouw Hachchi (D66): Op die manier legt de heer Ten Broeke mijn verhaal onjuist uit. Ik zeg niet dat het ministerie van Buitenlandse Zaken geen geschikte mensen heeft. Ik zeg alleen wat de AIV ook al aangeeft, namelijk dat er nog een wereld te winnen is op het vlak van de expertise en de kennis. Dit is zeker belangrijk als Nederland aansluiting wil houden op de regio. De heer Ormel (CDA): Voorzitter. Wij spreken over de enorme ontwikkelingen die gaande zijn in de Arabische regio. Ik wil dit doen langs de lijnen, de uitgangspunten van het Nederlandse buitenlandbeleid, de driepoot welvaart, mensenrechten en veiligheid. Ik dank het kabinet voor zijn reactie. Daarin is te zien dat de eerste poot, welvaart, behoorlijk is uitgewerkt. Hoe kunnen wij deze regio economisch van dienst zijn? Dat is van groot belang. Het is echter naar de mening van de CDA-fractie onmogelijk dat de Europese Unie dit helemaal voor haar rekening gaat nemen. Wij zullen dit in samenwerking met de Arabische regio zelf moeten doen. Er zitten enorme hoeveelheden geld in de Arabische regio. Daar zal meer gebruik van moeten worden gemaakt, zonder dat dit tot gevolg heeft dat daarmee ideologieën geëxporteerd worden. Wordt de Arabische Liga vanuit de Europese Unie juist ten aanzien van deze economische ontwikkeling nadrukkelijk gewezen op de verantwoordelijkheden die ze heeft voor de regio zelf? Zoals de EU-landen de verantwoordelijkheid hebben genomen om de landen van achter het IJzeren Gordijn economisch er bovenop te helpen na de val van de muur, zo ligt die verantwoordelijkheid nu toch echt bij de Arabische Liga zelf. Ik kom nu op de tweede poot, de mensenrechten. Het moet ons van het hart dat wij ons zorgen maken over de ontwikkelingen. Ik ga straks nog specifiek op enkele ontwikkelingen in. De situatie in de regio is namelijk heel verschillend. Wel blijkt nadrukkelijk dat de positie van christenen in hele regio onder druk staat: Kopten in Egypte, christelijke minderheden in Syrië. Dit is allemaal vrij specifiek, maar wij maken ons daar zorgen om. Wij maken ons überhaupt zorgen om mensenrechten, maar wij vinden dat wij vanuit Europa ook specifiek moeten letten op de positie van christenen. Hetzelfde geldt voor de positie van vrouwen. Vrouwen zijn eigenlijk van oudsher in een moeilijke positie. Zij moeten geholpen worden om uit die positie te komen. Mevrouw Peters sprak al over vrouwen in Saudi-Arabië die willen gaan autorijden. Dat is een voorbeeld. Ik heb ook een concreet voorbeeld. Een vrouwenrechtenactiviste en journaliste uit Iran, mevrouw Maryam Majd, bekend sportjournaliste, is verdwenen. Zij zou naar Duitsland gaan om daar het wereldkampioenschap vrouwenvoetbal te verslaan, maar zij is verdwenen. Graag vraag ik aandacht van Nederland voor deze mevrouw. Als het over mensenrechten en de Arabische regio gaat, moeten wij ervoor oppassen dat wij Iran niet een beetje terzijde laten liggen. Iran hoort gewoon bij die regio. De regio wordt ook wel MEINA genoemd en in die afkorting staat Iran erbij. Eigenlijk is de Arabische lente niet begonnen in Tunesië, maar in Iran, alleen is die daar Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 11 bloedig onderdrukt. De situatie van de mensenrechten in Iran is nog steeds uitermate zorgelijk. De derde poot is veiligheid. Eigenlijk komt alles daarin samen, want er is wel degelijk sprake van een geopolitieke dreiging aan de zuidelijke rand van de Europese Unie. Die is ook van belang en kan gevolgen hebben voor de nationale veiligheid. De regering geeft in een kort zinnetje aan dat zij nog in kaart zal brengen wat de gevolgen hiervan zijn voor de nationale veiligheid. Wij nodigen de regering daartoe nadrukkelijk uit en zien dat tegemoet. Wij willen daarin opgenomen zien wat de dreiging is van de soennitische en sjiitische tegenstellingen in het gebied en welke dreiging er uitgaat van de nucleaire proliferatie van Iran. Bovendien willen wij daarin kunnen lezen welke dreiging er uitgaat van wat er in Jemen gebeurt voor het hele schiereiland, waar Saudi-Arabië nadrukkelijk een rol in speelt. Wat is de dreiging van wat er gebeurt in de Arabische regio voor het Midden-Oosten vredesproces en voor de veiligheid van Israël? Wij nodigen de regering nadrukkelijk uit om hierop te reageren. Graag wil ik een land specifiek eruit lichten, namelijk Syrië. Wij praten nu niet over Libië, omdat wij daar vorige week nadrukkelijk over hebben gesproken bij de verlenging van de artikel 100-procedure. Als wij over Kadhafi zeggen dat hij zijn legitimiteit heeft verloren, omdat hij op zijn eigen burgerbevolking schiet, kunnen wij dit ook zeggen over het Assad-regime. Wij moeten dat ook zeggen. Er zijn moedige Syrische burgers die hun leven keer op keer in de waagschaal stellen en blijven protesteren. Vorige week vrijdag, de dag van de illegitimiteit, zijn zij weer met honderdduizenden de straat op gegaan, maar dat zien wij hier gewoon niet. Wat kunnen wij daaraan doen? Hoe oordeelt de regering over de samenkomst van de raadgevende Syrische raad in Antalya? Ik zou de regering willen vragen om diplomatieke inspanningen te plegen in de richting van Rusland. Rusland ontvangt de raadgevende raad immers en heeft bovendien een basis in Tripoli. Rusland heeft dus belangen in Syrië. Bovendien is Rusland cruciaal om te komen tot een nieuwe VN-Veiligheidsraadresolutie. Een nieuwe VN-Veiligheidsraadresolutie is namelijk cruciaal om te komen tot een aanklacht vanuit het ICC. Als wij kijken naar wat Nederland specifiek zou kunnen doen, is dat wellicht nog meer diplomatie in de richting van Rusland dan in de richting van Syrië zelf. Daar moet de Europese Unie namelijk gezamenlijk optreden. Ik vind dat Nederland zich in Europees verband moet inzetten. Ik sluit af met een compliment aan de minister van Buitenlandse Zaken. Verleden week heeft de Kamer nadrukkelijk gevraagd om een veroordeling van Syrië op te laten nemen in raadconclusies van de Europese top en dat is gebeurd. Mijn complimenten! De heer Van Bommel (SP): De heer Ormel benadrukt in het kader van de economische ontwikkelingen dat de landen in de regio niet naar Europa moeten kijken, maar naar de Arabische wereld zelf. Toch staat er in het AIV-advies een heel duidelijke verwijzing naar Europees beleid voor het beschermen van de landbouwmarkt in het zuiden van Europa. Die bescherming moet ophouden, stelt de AIV, zodat landbouwproducten uit Noord-Afrika kunnen worden afgezet in Europa. Deelt de heer Ormel de wens dat er een einde komt aan de bescherming van de landbouwsector in Zuid-Europa, zodat de economische ontwikkeling daadwerkelijk op gang kan komen? De heer Ormel (CDA): Ik denk dat wij nadrukkelijk moeten kijken naar een verlichting van het huidige regime. Tegelijkertijd vraag ik mij af of er in de praktijk wel zo ontzettend veel export naar de Europese Unie plaats zal vinden, als de huidige landbouw in Noord-Afrika en het Midden-Oosten onvoldoende is om de eigen bevolking te voeden. Dat wij het moeten vergemakkelijken en op die manier de economische ontwikkeling van Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 12 Noord-Afrika en het Midden-Oosten moeten steunen, ben ik met de heer Van Bommel eens. De heer Van Bommel (SP): Het kabinet gaat iets verder dan de heer Ormel op dit moment. Juist daar ligt immers de kans tot economische ontwikkeling. De productie is er. Men wil die afzetten in Europa. Alleen door de beperkte toegang tot de Europese markt en de steun die Europa nog geeft aan landbouwproducten in het zuiden, komt daar in de praktijk heel weinig van terecht. Ik zal de regering straks vragen op welke manier zij dit ziet. Ik hoop dat de heer Ormel bereid is om binnen Europa te zeggen dat wij moeten stoppen met steun aan de landbouwproductie in het zuiden, want anders hebben de landen in Noord-Afrika geen enkele kans om hun producten die men daar echt in overschot heeft – die markt is er – af te zetten in Europa. Dat zou een buitengewoon gemiste kans zijn voor de economische ontwikkeling in Noord-Afrika. De heer Ormel (CDA): Ik zie dit meer als een deel van het betoog van de heer Van Bommel. Die winst hebben wij al binnen. Ik zal met belangstelling luisteren naar de beantwoording van de regering. Ik geloof niet in een abrupt stoppen van steun aan landen in zuidelijk Europa. Die landen hebben ook hun financiële problemen. De vraag is of dat ons dan zelf niet van de regen in de drup zal helpen. Ik denk wel dat wij naar een verdergaande liberalisatie van de handelsstromen met Noord-Afrika en het Midden-Oosten toe moeten. Landbouw maakt daar een belangrijk onderdeel van uit. De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. Gemakshalve en met het oog op de tijd, sluit ik direct aan op de enigszins onwerkelijke combine voor het openbaar stellen van markten en zeker voor landbouwproducten, namelijk de combine tussen de heer Van Bommel en de heer Ormel. Dit is een hoopvol begin. De heer Van Bommel (SP): Welke zijde kiest de heer Ten Broeke? De heer Ten Broeke (VVD): Ik zal daar zo meteen wat zuidvruchten over kraken, als u mij toestaat. Ik sluit mij aan bij de heer Ormel en de fractie van het CDA wat betreft het compliment. De veroordeling van wat er nu in Syrië gebeurt, is opgenomen in de raadconclusies en daarvoor is een compliment op zijn plaats aan het adres van de minister van Buitenlandse Zaken. Wat daar nu gebeurt en ook de eventuele vervolgstappen richting Assad moeten echter niet afleiden van onze inspanningen in Libië. Wat mij betreft kan het daar omgekeerd plaatsvinden. Het zou goed zijn als een eventuele ICC-veroordeling die er nu wel voor de heer Kadhafi is, ook voor de heer Assad komt. Wij hebben deze week mensen van het Jasmijnplein ontvangen en wij hebben aangrijpende verhalen gehoord. De broer van een van die mensen is nu weg. Het is goed dat Nederland in dit verband voorop loopt. Het begon inderdaad met Mohammed Bouazizi, een jonge straatverkoper in Tunesië die de constante tegenwerkingen van de autoriteiten volledig zat was. Op 16 december 2010 werd hij voor de zoveelste keer vernederd door de corrupte politie. Hij moest zijn weegschalen inleveren, zogenaamd omdat hij geen vergunning had om zijn waar op straat te verkopen. Hij had echter waarschijnlijk geen geld om de corrupte agenten af te betalen en stak zichzelf uit machteloosheid in brand. Het gevolg was een protest dat niet alleen in Marrakesh te zien was, maar ook in Manamah in Bahrein. Van de ene op de andere dag kwam de onvrede in Arabische regio overal naar boven. Dit zijn landen met veel overeenkomsten. Zij zijn allemaal autoritair, hebben een corrupt bestuur en een jonge bevolking en er heerst armoede en onderdrukking. Ondanks al die Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 13 overkomsten wil ik waken voor de neiging om alles in een korset van seizoenen te persen. Het lijkt erop dat de veranderingen in Egypte en Tunesië in de goede richting gaan. In Libië, Syrië en vooral ook Jemen, waar de overheid grootschalig geweld gebruikt tegen de eigen bevolking is dit echter bepaald niet het geval. In Marokko zien wij dat de protesten wat geleidelijker gaan dan in de andere landen, wellicht vanwege de rol van de koning. Revoluties klinken altijd snel en zien er veelbelovend uit of niet, maar in ieder geval nemen de veranderingen die erop volgen altijd buitengewoon veel tijd in beslag. De verkiezingen in Tunesië zijn al uitgesteld tot na de zomer. Die in Egypte zouden misschien ook moeten worden uitgesteld. Deze week hoorden wij dat de vrouwenbeweging is uitgesloten van het opstellen van de kieswet. Dat vind ik een omineus teken. Graag ontvang ik een reactie van de Nederlandse regering hierop. Ondertussen is eigenlijk vooral de moslimbroederschap klaar voor de verkiezingen. Die is namelijk al heel lang en heel goed georganiseerd. Bouazizi was dus een typische exponent van de systemen van de Arabische regio. Zijn hele leven lang kreeg hij geen kans om vorm te geven aan zijn eigen bestaan. Hij groeide op in een wereld van uitzichtloosheid, corruptie en onderdrukking in een stadje waar 30% van de inwoners werkloos is en de rest belemmerd en vernederd wordt bij het uitvoeren van het werk door de autoriteiten. Het is een tamelijk machteloos bestaan. Bouazizi kon niet de vrucht van zijn eigen arbeid plukken en werd systematisch tegengewerkt door de staat. Wij hopen natuurlijk allen dat er een rechtsstaat zal zijn, dat er individuele en economische vrijheid komt. Daarvoor is het noodzakelijk dat er eigendomsrechten komen, dat er voorspelbaarheid komt en dat er eigendom verworven kan worden. Er moet vrijheid om te ondernemen komen en vrijheid om het eigen leven in te richten. Daar gaat het in de kern om als wij vandaag spreken over de Arabische regio. Ik ben het eens met de heer Timmermans. Ook ik heb de behoefte om dit van tijd tot tijd te bespreken. Graag krijg ik een reactie hierop. Ook ik wil graag vaak hierover met de regering spreken, niet alleen vanwege het geld van de Nederlandse belastingbetalers dat daar naartoe gaat, maar vanwege de enorme belangen die hier voor Nederland en voor Europa mee gemoeid zijn. De reden waarom jongeren in Noord-Afrika de straat opgaan is het gebrek aan perspectief. In Egypte is 52% van de bevolking onder de 25 jaar. 26% is werkloos. 40% van de economie is in handen van de staat. De staat geeft 10% van zijn inkomen uit aan subsidies voor voedsel en brandstof. De heer Ormel heeft dus een punt. Er zal dus ook meer voedsel voor de eigen bevolking moeten komen. Dat gebeurt niet als de overheid haar grip op de staat, op de economie vergroot. Dat gebeurt nu echter wel en dat is mijns inziens de verkeerde tendens. Graag ontvang ik ook in dit verband een opmerking of een kanttekening van de regering. De echte tijdbom is natuurlijk de jeugdwerkloosheid, het gebrek aan perspectief. De bomb squad is niet in alle landen even bekend. Wij kennen de bomb squad niet en het is ook de vraag of die de bom kan ontmantelen. Jongeren hebben grofweg drie keuzes. De eerste is fundamentalisme, zoals Al Qaida, Hezbollah of wie ze willen volgen. Het is zeker interessant om te bezien hoe zich dit ontwikkelt met het nieuwe Al Qaida-leiderschap. Dit heeft heel andere, nieuwere opvattingen dan het leiderschap dat is verdwenen. De tweede keuze is de boot naar Europa. Het beste zou echter een perspectief zijn en een baan. Wij kunnen weliswaar geen banen bieden, maar wel perspectieven. Werk en economie zijn daar een essentieel middel voor. Dus ook ik, mijnheer Van Bommel, bepleit markttoegang, want de regio kan zich alleen economisch ontwikkelen door handel met Europa. Nu is 70% van de handel van Noord-Afrika met Europa. Markttoegang moet in het bijzonder voor landbouwproducten worden gestimuleerd. Liberalisering van de landbouw is meer dan eens noodzakelijk. Met name de Zuid-Europese Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 14 landen moeten hun verzet opgeven. Ik hoor graag van de regering wat men daaraan gaat doen in de bespreking over het GLB. Verder is een functionerende rechtsstaat van belang. Ik had het al over de eigendomsrechten; er moeten mkb’s ontstaan. Kleine ondernemingsgezinde initiatieven moeten worden gesteund. Ik sprak afgelopen maandag met een goede vriend in Den Haag, Salim Rabbani. De meeste mensen kennen hem wel. Hij en zijn vader zijn al heel lang bezig om de economie en de ondernemers in die regio te ondersteunen via het scheppen van kansen. Ik zou zo graag zien dat Nederlandse ondernemers die kansen ook kregen, zodat er joint ventures kunnen groeien. Ik vraag mij af hoeveel van de fondsen die nu extra worden aangewend, 7 mln. voor dit jaar en 7 mln. tot 15 mln. in de komende jaren, voor die ondernemers openstaan voor joint ventures met regionale, opkomende, liefst jonge ondernemers en wat mij betreft vrouwelijke ondernemers. Mevrouw Hachchi (D66): In alle eerlijkheid: ik ben positief verrast door de inbreng van de heer Ten Broeke. Het was een duidelijke weergave van de positie van de nieuwe generatie in de Arabische regio. De heer Ten Broeke nam daarbij de heer Bouazizi als voorbeeld. Ik ben verrast omdat de heer Ten Broeke in het verleden nog wel eens vaker sprak over de Arabische ellende in plaats van over de Arabische lente. Komt de heer Ten Broeke terug op die woorden? Zijn betoog heb ik in ieder geval zo begrepen. De heer Ten Broeke (VVD): Ik ben blij dat ik mevrouw Hachchi heb weten te verrassen. Zij verraste mij ook. De woorden «Arabische ellende» heeft zij nog nooit uit mijn mond vernomen. Ik heb die woorden nooit gebruikt. Ik heb mij wel afgevraagd of de Arabische lente misschien zou overgaan in een herfst of een winter. Daarmee bezondigde ik mij aan hetgeen waaraan veel zogenaamde kenners zich ook bezondigen, namelijk de regio in een soort Vivaldi-pak van vier seizoenen te hijsen en per land te bekijken waar het thuishoort. Het woord «ellende» is dus wat mij betreft niet van toepassing en ik hoop ook niet dat dit ooit zo wordt. Ik ben erg hoopvol over de regio. Ik zie ook de bedreigingen van fundamentalisme. Bij de VVD overweegt echter positivisme. Dat is het enige perspectief voor deze regio. De heer Voordewind (ChristenUnie): De heer Ten Broeke is erg positief over de economische samenwerking met de Arabische regio. De minister zegt dat hij het PSI, het private sector investeringsprogramma wil openstellen voor alle landen in de regio. Hoe ziet de heer Ten Broeke het openstellen van het bedrijfsleven ten opzichte van landen zoals SaudiArabië? Bij Iran is het duidelijk; daar bieden wij geen bedrijfslevenprogramma aan. Saudi-Arabië heeft net militaire bijstand verleend aan Bahrein, waar met militaire middelen een opstand neergeslagen is. Dat gebeurde weliswaar op verzoek, maar het ging er heel bloedig aan toe. Hoe ziet de heer Ten Broeke dit? De heer Ten Broeke (VVD): Toen wij maandag met de AIV spraken, werd er verwezen naar een toespraak van de heer Zoellinck van de Wereldbank. Hij zei in die toespraak dat de Wereldbank twintig jaar lang niet had gelet op corruptie en dat het goed zou zijn er als nu eens over conditionaliteit zou worden gesproken. Dat is heel goed. Wat mij betreft geldt die conditionaliteit keihard op alle aspecten die de regering daarvoor inbrengt. Mijns inziens hoort daar ook bij dat je keuzes moet maken. Je moet dus kiezen voor landen. Saudi-Arabië hoort daar volgens mij niet direct bij thuis. De AIV maakt de keuze voor Egypte, Tunesië en Marokko. Dit zou ook mijn keuze zijn, maar de regering is wat terughoudender. Ik dank de heer Voordewind dus voor de vraag. Ik hoop dat de regering iets helderder daarover kan zijn. Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 15 De heer Voordewind (ChristenUnie): De heer Ten Broeke is duidelijk. Hij zegt dat wat de regering voorstelt, namelijk om het PSI-programma voor alle landen in de Arabische regio open te stellen, niet verstandig is. Je moet duidelijk conditionaliteit stellen. Met hem stel ik de vraag aan het kabinet of het daartoe bereid is. Welke conditionaliteit geldt dan heel scherp voor landen die nu nog duidelijk de mensenrechten schenden en met name vrouwen en religieuze minderheden onderdrukken? De heer Ten Broeke (VVD): Volgens mij stelt de heer Voordewind deze vraag via mij aan de regering. Ik geleid die vraag graag door via de voorzitter. De voorzitter: Ik voorzie inderdaad daarin. De heer De Roon (PVV): Voorzitter. De oorzaken die geleid hebben tot de volksopstanden in de Arabische regio zijn volgens het kabinet vooral gelegen in sociaal-economische en politieke tekortkomingen. Mijn fractie onderschrijft deze lezing. De grote problemen in de Arabische regio zijn inderdaad te herleiden tot slechte economische structuren, verlammende corrupte, sociale onrechtvaardigheid, grote werkloosheid, overbevolking en een onevenwichtige bevolkingsopbouw. Die problemen zullen door de regio zelf moeten worden aangepakt. Wij kunnen slechts indirect een bijdrage leveren door de tariefmuren rond Europa te slechten en handel te bevorderen. Helaas is het kabinet voornemens om de transitie in de Arabische regio financieel te gaan ondersteunen en daarbij zo veel mogelijk via de Europese Unie en andere multilaterale kanalen te werken. Mijn fractie is tegen deze financiële injectie en al helemaal als dat geld via de Europese Unie wordt uitgedeeld. Het pompen van geld in de regio leidt op zichzelf niet tot de ontwikkeling van een stevigere democratie en een rechtsstaat. Het overgrote deel van de volkeren in deze regio kiest immers voor de politieke ideologie die islam heet. Zoals men weet verdraagt de islam zich slecht met democratie en rechtsstaat. De PVV wil niet dat de Europese Unie het buitenlands beleid voert. Het Nederlands belang moet in ons buitenlands beleid prevaleren. Het moet niet zo zijn dat grotere lidstaten en Brusselse technologen bepalen wat er met geld uit de portemonnee van de Nederlandse belastingbetaler gebeurt. De Europese Unie wil het nabuurschapsbeleid herijken en stelt zelfs voor om 1,2 mld. aan middelen daaraan toe te voegen, mede bestemd voor de Arabische regio. Mijn fractie vindt dat dit niet moet gebeuren. In Nederland moet er 18 mld. worden omgebogen. Binnen de Europese Unie dreigen er grote financiële drama’s. Wij zien het dan ook helemaal niet zitten om additioneel geld te investeren in onzekere avonturen in een dubieuze Arabische regio. Tunesië en Egypte kunnen op dit moment rekenen op minimaal $ 20 mld. steun van verschillende internationale, financiële instanties. Via bilaterale afspraken komt er ook nog eens 10 mld. op tafel. Nederland wil bovendien geld inzetten om de transitie te ondersteunen. Het gaat daarbij om bedragen van enkele miljoenen. Wat mijn fractie betreft dient Nederland de agenda van de politieke islam niet te financieren, maar het geld daar te investeren waar de Nederlandse belastingbetaler dit het hardst nodig heeft, dus in Nederland zelf. Investeringen in de Arabische regio moeten uit de regio zelf komen. Ik zal enkele voorbeelden noemen van de zaken waar ik aan denk. Egypte ziet onder druk van de publieke opinie in het land op dit moment af van een IMF-lening van 2,1 mld., terwijl het IMF bereid was tot heel soepele voorwaarden. Daarnaast heeft de Egyptische minister voor planning en internationale samenwerking gezegd dat Egypte de door de VS toegezegde transitiesteun van $2 mld. moet weigeren omdat Egypte er geen behoefte aan heeft dat andere landen vertellen wat goed voor het land is. Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 16 Moeten wij dan nog geld overmaken naar een land dat dergelijke enorme bedragen hooghartig weigert? Wat ons betreft kan daar geen sprake van zijn. Blijkens een bericht in Trouw kan het echter nog erger. Ook de democratiseringsvoorwaarde die de Europese Unie aan hulp aan de Arabische landen stelt, wordt in die regio ter discussie gesteld. De regering wil geen blanco cheque aan de regio geven. De PVV wil helemaal geen cheque geven. De PVV-fractie pleit ervoor dat politieke en bestuurlijke macht voor de islamisten in Egypte en andere landen in de Arabische regio directe consequenties zou moeten hebben, bijvoorbeeld het opzeggen van de EU-associatieakkoorden. Hoe denkt de minister daarover? Als de voorzitter het mij toestaat, heb ik nog enkele vragen naar aanleiding van de brief van 24 juni van de minister over de Arabische regio. Op blz. 2 lees ik dat het kabinet op andere wijze invulling zal geven aan de mediterrane dialoog en de Istanbul Cooperation Initiative. Ik zou daar graag meer toelichting op krijgen. Wat bedoelt de minister precies met een andere wijze van invulling daaraan? Het kabinet zal bovendien inzetten op bescherming in de regio. Die formulering is mij nog niet helemaal duidelijk. Kan de minister daar nader op ingaan? Op blz. 10 van de brief lees ik dat Nederland bereid is om geld te geven om politieke partijontwikkeling in die landen te bevorderen. De PVV is daar al niet voor in ons eigen land en is er dus zeker niet voor dat wij daarvoor geld aan andere landen geven. De heer Ten Broeke (VVD): Zoals altijd ben ik op zoek naar de consistentie in de betogen van de PVV, maar dat is altijd lastig. Aan de ene kant zegt de heer De Roon dat ze het zelf maar moeten uitzoeken. Met «ze» worden dan altijd de islamitische landen bedoeld, want die mogen echt op een hoop gegooid worden. Ze krijgen geld, maar weigeren de IMF-steun. Nu is het aan de andere kant weer niet goed, terwijl wij juist een fors deel bijdragen aan de IMF-steun. Wat is het nu? Het lijkt mij van tweeën een. Wat is de consistentie? De heer De Roon (PVV): Ik was duidelijk genoeg. De heer Ten Broeke kent het standpunt van de PVV, namelijk dat ontwikkelingshulp helemaal niet moet plaatsvinden. Als er dan geld wordt aangeboden via internationale organisaties of via andere landen en die gigantische bedragen gewoon geweigerd worden, bijvoorbeeld door Egypte, omdat dit land niet aan de gouden koorden van de democratische eisen wil lopen, dan hoeft Nederland ook echt geen geld te gaan geven. Laat ze het lekker zelf uitzoeken in hun eigen regio. De heer Ten Broeke (VVD):Wij hebben het niet over hulp of over noodhulp, maar over leningen van het IMF. Daar moet iets tegenover staan en het liefst moeten de leningen worden terugbetaald met een klein beetje opslag. De heer De Roon lijkt het om te draaien. Hij zegt dat landen die dit niet willen, ook maar geen geld van ons moeten krijgen. Wat wil de heer De Roon nu? Wil de PVV wel of geen geld geven? Wil de PVV het liefst geld geven met voorwaarden erbij, zoals alle partijen die zich tot nu toe hierover hebben uitgesproken, met een strikte conditionaliteit dus, zodat wij invloed hebben en het een beschaafde toestand wordt, of wil de PVV liever dat de Arabische regio het onderling regelt? Volgens mij is de PVV over dat laatste echter altijd erg argwanend. De heer De Roon (PVV): Mijn fractie is tegen ontwikkelingssamenwerking en dus tegen het uitdelen van geld aan andere landen. Als die andere landen dan ook nog de houding aannemen dat zij hooghartig dergelijke gigantische bedragen weigeren omdat de voorwaarden hen niet aanstaan, Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 17 is dat voor ons des te meer een argument om geen geld te geven. Wij willen het sowieso niet, maar dit legt er nog eens extra de klemtoon op. De heer Van Bommel (SP): Steun aan de Arabische regio is niet alleen in het belang van de bevolking daar, dus in het belang van de tientallen miljoenen werkloze jongeren, maar ook in ons eigen belang. Kan ik de heer De Roon niet verleiden om eens te kijken naar dat eigenbelang? Als het daar op relatief korte termijn, de komende jaren, niet fors beter gaat, moeten wij wel rekening houden met een enorme migratiestroom richting Europa. Dat wil de heer De Roon toch voorkomen. De heer De Roon (PVV): Dat heeft de heer Van Bommel heel goed gezien. Het is echter aan de Zuid-Europese landen die aan de Middellandse Zee grenzen om ervoor te zorgen dat die migratiestroom niet binnenkomt en zeker niet doorstroomt naar het noorden. De heer Van Bommel (SP): De praktijk leert nu juist dat volstrekte uitzichtloosheid, geen kans op een baan, geen kans op een inkomen, ertoe leidt dat men met gevaar voor eigen leven het risico van een oversteek neemt. Wij kennen de cijfers; in sommige gevallen is de kans dat men de overkant haalt een op twee, maar kennelijk wil men dat risico nemen. De heer De Roon doet er nog een schepje bovenop door te zeggen dat die landen voor steun vooral de andere kant op moeten kijken en dus niet naar Europa. Zou het niet in het belang van de PVV-stemmer zijn, van Henk en Ingrid dus, om de mensen daar perspectief te bieden? De heer De Roon (PVV): De mensen in die landen moeten voor zichzelf perspectief creëren. Dat is geen gemakkelijke taak. Dat realiseer ik mij heel goed. Zij zullen daarvoor moeten vechten. Dat doen zij op sommige momenten ook. Die strijd zullen zij zelf moeten leveren. Het gaat niet aan om bij ons de hand te komen ophouden of om hier te komen wonen, omdat zij het thuis niet zo fijn vinden. Mevrouw Hachchi (D66): Ik heb nog behoefte aan duidelijkheid over het standpunt van de PVV. De heer De Roon vindt dat wij moeten investeren in het eigen land en niet in de Arabische regio. Die moet het zelf maar uitzoeken. Is het de PVV te doen om het geld, het klimaat van bezuinigingen, of gaat het de PVV erom dat in de Arabische regio veel moslims wonen? De heer De Roon (PVV): Het gaat om het principe dat wij tegen ontwikkelingshulp zijn. Wij willen geen geld geven aan andere landen. Zij moeten zelf leren om hun eigen economie op poten te zetten en hun eigen samenleving naar behoren in te richten. zodat er geen grote sociale onrechtvaardigheid is en zodat er geen veel te grote hoeveelheid hoogopgeleiden is die nooit aan een baan kan komen in dat land. Dat hebben zij allemaal zelf te regelen. Daar gaat het ons om. Mevrouw Hachchi (D66): Graag wijs ik de heer De Roon erop dat wij het hier niet alleen hebben over ontwikkelingssamenwerking, maar over buurlanden van Europa. Dat zijn dus ook buurlanden van Nederland. Als het in die regio niet goed gaat en Europa kan bijdragen, is daar een weg voor. Dat is niet alleen hulp en geld geven. In die zin snap ik het antwoord van de heer De Roon niet. Gaat het de PVV om de Arabische regio waar wij volgens de PVV niets te zoeken hebben omdat er te veel moslims wonen en omdat de islam volgens de PVV een ideologie is of gaat het de PVV om het geld en vindt de PVV ontwikkelingssamenwerking sowieso weggegooid geld, los van die regio? Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 18 De heer De Roon (PVV): Het laatste is het geval wat de PVV betreft. Ik houd erop dat wij een goede economische samenwerking met die landen moeten nastreven. Ik heb dat in het begin van mijn betoog ook gezegd. Slecht de hoge tariefmuren. Zorg ervoor dat goede en goedkope producten van waar ook ter wereld, dus ook uit de Noord-Afrikaanse regio, op onze markt kunnen komen. Dat is goed voor onze consumenten. Dat is ook een goede zaak voor de producenten daar en voor de werkgelegenheid. De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Het laatste debatje met de woordvoerder van de PVV toont aan dat je bij de beoordeling van de situatie in de Arabische regio ook naar onze eigen verantwoordelijkheid in de geschiedenis moet kijken. Je kunt niet anders dan concluderen dat wij ook in de toekomst betrokkenheid moeten tonen en verantwoordelijkheid moeten nemen voor de ontwikkeling van de Arabische regio in economische en democratische zin en anderszins. De stabiliteit die de autoritaire regimes in het verleden boden, kwam Europa en de westerse wereld uitermate goed uit, ook al was het gevolg van die stabiliteit onderdrukking en tweedeling tussen een grote verarmde bevolking en een rijke elite. Dat namen wij allemaal op de koop toe vanwege de stabiliteit die de regimes boden. Europa heeft dat gedaan en Nederland heeft daaraan meegedaan; de hele wereld heeft dat gedaan. Wij moeten nu aan de mensen die onderdrukt werden, het perspectief bieden op een toekomst. Wat de SP-fractie betreft, ligt daar een verantwoordelijkheid. Toch tref ik in de notitie van de regering nog te veel geopolitieke overwegingen aan voor het handelen in de toekomst. Wij zien opnieuw de nadruk op grondstoffen, op aanvoerroutes. Er wordt weliswaar gesproken over democratie, vrouwenrechten en andere zaken, maar als wij kijken naar andere landen in de regio, bijvoorbeeld SaudiArabië, die op dat punt nog niet zo ver zijn als Tunesië, Egypte en andere landen die wel in een transitie zijn, geeft de Nederlandse regering niet thuis. Dat wordt er dan buiten gelaten. Als het ons werkelijk te doen is om in de Arabische regio te komen tot mensenrechten, tot democratie, tot ontwikkeling en kansen voor iedereen, ook voor de gewone bevolking, zullen wij landen als Saudi-Arabië ook daarbij moeten betrekken. Ik sluit mij aan bij de vraag van de ChristenUnie: hoe staat het met het openstellen van faciliteiten voor de particuliere, private sector? Moeten wij daarbij ook denken aan landen als Saudi-Arabië? Wat mij betreft kunnen wij dat alleen doen als wij dit ook koppelen aan het programma van democratisering en respect voor mensenrechten. In Saudi-Arabië zijn die ver te zoeken. Wat ons betreft moet er geen beloning voor slecht gedrag komen. Democratiseren is veel meer dan het organiseren van verkiezingen. Dat staat ook in de notitie. Verkiezingen zijn eigenlijk het sluitstuk van dat proces. Ik ben daarom ook blij met uitstel van het referendum in Tunesië. Ik hoop dat dit in Egypte ook gebeurt, niet omdat ik vrees dat dan de moslimbroederschap aan de macht komt, maar omdat ik denk dat democratische verkiezingen het resultaat zijn van het bouwen, het versterken van democratische structuren. Ik denk hierbij aan een kieswet, aan registratie, aan de ontwikkeling van politieke partijen, aan vrije media, aan voorlichting en aan de positie van vakbonden. Dat zijn de kernspelers in het proces van democratisering. De Nederlandse regering heeft in het debat over de mensenrechten dat wij eerder voerden, de nadruk gelegd op vrije meningsuiting. Ik heb in dat debat – ik doe dat vandaag opnieuw – vooral de nadruk gelegd op de vrijheid van vereniging. Die vrijheid maakt dat politieke bewegingen tot bloei komen en vakbonden een rol kunnen gaan spelen. Het grote probleem in de Arabische wereld, naast het gebrek aan democratie en het verzet tegen de onderdrukking, was natuurlijk het feit dat er geen vrijheid van vereniging was. De armoede en de uitzicht- Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 19 loosheid konden niet worden bevochten door vrije vakbonden. De vrije vakbonden moeten daarom een kans krijgen. Uit de statistieken over armoede en kansloosheid blijkt dat werkgelegenheid van het allergrootste belang is. In de stukken van de regering wordt gesproken over 18 miljoen mensen die aan een baan geholpen moeten worden, maar in ons gesprek met de AIV werd gezegd dat er in de regio 40 miljoen banen nodig zijn. Hoe verklaart de regering dat verschil? Het is in ieder geval duidelijk dat de openstelling van markten in Europa – wij moeten daarbij vooral aan de zuidelijke landen denken – zonder meer noodzakelijk is om te komen tot enige vorm van economische ontwikkeling. Het gaat dan niet om een beetje minder, maar om fors minder bescherming van de landbouwmarkt in Zuid-Europa. Ik roep het kabinet op om het op dat punt niet alleen bij woorden te laten. Het kabinet moet het gevecht aangaan met de zuidelijke lidstaten van de Europese Unie. Zij genieten die bescherming. Alleen als er daar verandering optreedt, is er een kans voor de landen in Noord-Afrika. Ik herhaal de opmerking die ik tegen de heer De Roon maakte: als de regering daar geen serieus werk van maakt, zullen de zuidelijke lidstaten het in de vorm van migratie terugkrijgen. Dat wil de heer De Roon niet, dat wil de regering niet, ik wil het niet en het is ook niet goed voor die landen. Wij moeten daarvoor echter wel maatregelen treffen. Ik heb een vraag met betrekking tot Matra-zuid en de delegatie van fondsen naar ambassades. In de notitie komen de Nederlandse ngo’s helemaal niet meer voor, terwijl in de brief aan de AIV nu juist vermeld staat dat er zo’n goed contact is. Volgens ons zou een gedeelde vorm, dus het beheer deels hier en deels bij de ambassades, beter zijn. Daar zijn verschillende redenen voor, om te beginnen de opgedane ervaringen met Matra-Oost-Europa. Die kunnen goed worden gebruikt door de mensen van de afdelingen hier bij Buitenlandse Zaken en dus niet in de regio. Maak gebruik van die ervaring! Zowel partners uit de Arabische wereld als wijzelf hebben aangegeven dat ambassades niet in alle gevallen de beste partij voor hen zijn, omdat directe steun van een Europese regering negatief kan uitwerken. Ik ga nu in op Syrië. Er is een uitbreiding van sancties nodig naar alle bedrijven waarmee de 30 personen in het regime verbonden zijn. Belangrijke bedrijven blijven nu achterwege. Transparantie is in dit verband noodzakelijk. Welke tegoeden van welke mensen zijn nu bevroren? Welke bedrijven krijgen met verdergaande sancties te maken? Ik hoop dat de regering daarover open kan en wil zijn. De noodzaak van een veroordeling van de VN is opgenomen in de Raadsconclusies. Dit zou de opmaat moeten zijn naar handelen van de VN richting de Europese oliemaatschappijen, Shell voorop. Ik heb de antwoorden gelezen die tijdens de vergadering binnenkwamen. Ik zie dat er in dat verband nog door het ministerie van Economische Zaken contact zal worden opgenomen met Shell om te kijken naar de interne afweging bij Shell op het punt van maatschappelijk verantwoord ondernemen wat betreft de activiteiten in Syrië. Ik juich dit toe en hoop dat het resultaat heeft. Er is geen volledig EU-wapenembargo. Het is een schande dat er EU-lidstaten zijn die doorgaan met de wapenhandel met Syrië. Dat er binnen de Europese Unie nog geen wapenembargo tot stand is gekomen, toont wel aan dat de Europese Unie qua buitenlands beleid een papieren tijger is. De handelsbelangen van de EU-lidstaten prevaleren immers boven zaken als mensenrechten en andere belangrijke waarden die de Europese Unie wil uitdragen, waardoor de Europese Unie voor het desbetreffende beleid kennelijk de handen nog niet eensgezind op elkaar krijgt. Ik sluit af met Marokko. Wat is het oordeel van de regering over de situatie die er in Marokko ontstaan is na de toespraak van de koning? Men zet er kleine stapjes op weg naar democratie, maar volgens de bevolking is dat volstrekt onvoldoende. Ik heb daar begrip voor. Moet Nederland in die Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 20 situatie doorgaan met de levering van een derde fregat? Ik denk het niet. Aan landen waarin de mensenrechten onder druk staan, aan landen die in een spanningsgebied liggen – Marokko houdt ook nog een deel bezet – moeten wij niet leveren. Het is veel verstandiger om het derde fregat uit de grote bestelling van drie bij de scheepswerf in Vlissingen vast te houden totdat Marokko daadwerkelijk stappen zet op weg naar democratisering. Ik vraag steun voor dit standpunt. Minister Rosenthal: Voorzitter. Ik dank de woordvoerders voor hun vragen en opmerkingen in de eerste termijn. In een eerder overleg met de Kamer heb ik gezegd dat de westerse wereld, ook Nederland, te lang met de rug naar de Arabische wereld heeft gestaan en dat wij verbindingen met de Arabische wereld moeten leggen. Het gaat daarbij niet om het opleggen van allerlei wijze zaken en anderszins aan de Arabische regio, maar er moet sprake zijn van een zogenaamde intelligente conditionaliteit als wij de Arabische regio, ook op eigen verzoek, assistentie verlenen, proberen te helpen en te ondersteunen. Het begrip «intelligente conditionaliteit» wordt niet alleen in ons land, maar ook in de andere Europese landen gebruikt. In de afgelopen maanden is er verschillende keren in de Kamer over de Arabische regio van gedachten gewisseld. Het is goed dat er nu een algemeen overleg plaatsvindt samen met collega Knapen, want dan kunnen wij de verschillende aspecten geïntegreerd aanpakken. Daartoe dient niet alleen de Kamerbrief en de notitie over de Arabische regio die wij in maart hebben toegezonden. Gestimuleerd door de motie-Pechtold/ Timmermans en de motie-Voordewind en vervolgens door het daaruit voortvloeiende advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken zitten wij nu in een traject waarin wij met de Kamerbrief van 24 juni proberen om de visie aan te reiken op de wijze waarop de regering in de richting van de Arabische regio wil handelen. In antwoord op de vragen van de heren Timmermans, Ten Broeke en anderen voeg ik er meteen aan toe dat de heer Knapen en ik vanzelfsprekend veel zien in periodieke gedachtewisseling met de Kamer over dit onderwerp. Niet voor niets is de vergelijking getrokken met de periode na de Wende in 1989. Ik merk daarbij echter onmiddellijk op dat er heel wat te doen is over de vraag of wij gelijkenissen of verschillen tegenkomen. De voorzitter: De vergelijking met het voormalig Oostblok werd ook vanuit de Kamer gemaakt. Bij de RBZ komt deze regio geregeld terug. Hebt u zelf een andere manier voor ogen? Dat zouden wij dan in de procedurevergadering kunnen kortsluiten. Als de minister een kwartaalrapportage naar de Kamer wil sturen, zouden wij dat voor het komende jaar in ieder geval kunnen afspreken. Minister Rosenthal: Ik word door u op mijn wenken bediend of in ieder geval ertoe gebracht om hierover na te denken. Wij moeten natuurlijk niet in de situatie terechtkomen dat er kwartaalrapportages zijn en wij er tegelijkertijd in het kader van de ritmiek van de raad van de ministers van Buitenlandse Zaken en de Europese Raad ook nog eens mee bezig zijn. Mag ik voorstellen dat wij ernaar streven om het komend jaar een traject in te gaan waarin wij zo een doeltreffend mogelijke gedachtewisseling houden, zodat de Kamer niet achterloopt wat betreft de ontwikkelingen in de Arabische regio? Ik zal de Kamer dan steeds op de hoogte houden. Of dit met kwartaalrapportages gaat en op welke wijze zich dit zal verhouden tot de voorkant en de achterkant van de raden in Brussel en Luxemburg, wil ik nog even bekijken. De voorzitter: Dan komen wij hierop terug. Ik zal als voorzitter overleg hebben hierover met de bewindslieden en dit rapporteren aan de commissie. Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 21 Minister Rosenthal: Uitstekend. Kijkend naar de actuele situatie in de regio en de ontwikkelingen die daar gaande zijn en die wij willen stimuleren, voel ik mij vooral aangesproken door degenen die zeggen dat wij een positieve koers moeten houden. Natuurlijk zijn er volop problemen en waarschuwingssignalen, maar toch moeten wij vaststellen dat er sinds het eind van vorig jaar en het begin van dit jaar in een aantal landen in de Arabische regio ontwikkelingen op gang zijn gekomen waarover wij op zichzelf alleen maar verheugd mogen zijn. Bij de ontwikkelingen ten goede denk ik meteen aan de advisering door de Adviesraad Internationale Vraagstukken. Die raad legt vooral de nadruk erop dat dit het goede moment is om landen als Tunesië en Egypte volop steun te verlenen. Daar wordt gewerkt aan politieke en economische hervormingen en het lijkt erop dat het de goede kant opgaat. Er zijn natuurlijk geen garanties voor succes. De verkiezingen in Tunesië zijn uitgesteld naar 23 oktober. Toen ik in Tunis was, hoorde ik nog aarzelingen daarover, maar dit is dus wel gebeurd en dat lijkt mij verstandig. In Egypte is het traject: september parlementsverkiezingen, december presidentsverkiezingen, januari 2012 de inauguratie van de nieuwe president. Dit traject lijkt mij ook verstandig, met alle mitsen en maren die daaraan vastzitten. De regering heeft in haar reactie op het advies van de AIV inderdaad het advies gevolgd op het punt van Tunesië en Egypte. Wij plaatsen Marokko en Jordanië in een net even andere categorie. Wij moeten dus niet alleen over Marokko, maar ook over Jordanië spreken, want ook daar ontluiken hervormingen. Het is echter nog ongewis of voldoende tegemoet wordt gekomen aan de wensen van de bevolking. Toch vindt de regering dat wij van onze kant, als men dat vraagt, moeten ingaan op de verzoeken die uit die hoek komen. Dit moet natuurlijke met de nodige voorzichtigheid gebeuren. Het is echter de moeite waard. Over de Arabische regio verder is er natuurlijk reden voor grote zorg. Syrië is door verschillende woordvoerders genoemd. De situatie daar is afschuwelijk, buitengewoon slecht. Wij zijn van afschuw vervuld vanwege de ongelofelijk vergaande repressie van de eigen bevolking door het regime. Wij weten dat er gisteren een soort van sessie heeft plaatsgevonden, door de regering gestuurd, waardoor 200 mensen tot de oppositie worden gerekend. Het feit dat daar gezegd werd dat Bashar al-Assad weg moet, geeft aan dat er een enorme moed is onder de bevolking. Dat is ook door sommigen hier opgemerkt. Toch vinden wij op dit ogenblik dat Bashar al-Assad zijn legitimiteit razendsnel aan het verliezen is. Wij zetten dan ook met kracht in op een VN-Veiligheidsraadresolutie. Dat brengt mij meteen bij de vraag over de positie van Rusland. De VN-Veiligheidsraadresolutie wordt met kracht geïnstigeerd door het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk met steun van de Verenigde Staten. Nederland probeert de landen die de resolutie tot stand willen brengen ten volle te steunen op het niveau van de Verenigde Naties. Nederland was een van de eerste landen die aandrongen op sancties tegen het regime in Syrië. Wij zijn verheugd dat dit in elk geval, zoals de heer Ormel heeft gezegd, op Europees niveau navolging heeft gekregen. De heer Voordewind (ChristenUnie): De minister is al bij Syrië, maar ik wil nog even terugkomen op het vorige blokje. Toen behandelde de minister PSI en Matra en noemde hij de landen waaraan hij in eerste instantie dacht. Ik ben het met hem eens dat Egypte en Tunesië het meest voor de hand liggen. In de brief wordt wel aangegeven dat alle landen, mits vallend onder OESO-DAC-criteria, aanspraak kunnen maken op beide programma’s, Matra en PSI. Hoe denkt de minister over de geleidelijkheid? Hij zegt: eerst deze landen en dan zien wij wel weer verder. Tegelijkertijd geeft hij aan dat de ambassades de mogelijkheid hebben om Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 22 alle landen te doen. Zegt de minister dat wij het komende jaar alleen Egypte en Tunesië ondersteunen? Verbindt hij er een periode aan? Minister Rosenthal: De systematiek is dat wij op dit moment al met zekerheid kunnen zeggen dat wij aan de gang willen met Tunesië en Egypte. Marokko en Jordanië plaatsen wij als het ware vlak daaronder, want met die landen willen wij ook aan de gang gaan. Ik kom zo nog op de invulling van de conditionaliteit. Wij gaan er wel vanuit dat wij ook in andere landen aan de gang zullen zijn. Wij doen dit onder meer, zoals de heer Voordewind al zegt, via de middelen die wij de ambassades ter beschikking stellen. Dat is op zichzelf niet nieuw, want dat doen wij al. De heer Voordewind (ChristenUnie): De minister koppelt inderdaad de conditionaliteit eraan. De commissie is zelf in Jordanië geweest. De leden van de commissie hebben gezien dat de democratie daar nog lang niet van de grond komt. De parlementariërs wachten op wat de koning vraagt en geven dan eventueel een klein adviesje. Ik neem aan dat de minister dus bedoelt dat Jordanië en ook Marokko echt op de reservebank zitten totdat er structurele verbeteringen zijn en dat wij dan naar die landen zullen kijken. Minister Rosenthal: Op dat vlak gaat het typisch om de voorwaarden waaronder wij steun aan die landen verlenen. Als een bepaald land achterblijft, dan minderen wij dus. Als een land echter stapjes vooruit zet, dan meerderen wij. Die systematiek hanteren wij zowel vanuit Nederland als op Europees vlak. De heer Timmermans (PvdA): Ik kan het rapport zo snel niet vinden en daarom zeg ik het uit mijn hoofd. De AIV had voor Marokko een heel specifieke aan ons land gerelateerde redenering. De minister is daar nog niet op ingegaan. De AIV zegt dat wij nu eenmaal een voorsprong hebben ten opzichte van andere Europese landen omdat wij lotgenoten zijn. Wij delen immers een deel van de bevolking met Marokko en hebben dus heel persoonlijke relaties met dit land. Dit geeft Nederland een pre bij het stimuleren van maatschappelijke ontwikkelingen, bij het zorgen ervoor dat je weet wat er gebeurt et cetera. Gebruik die pre! Ik vind dat een heel sterk argument van de AIV. Kan de minister derhalve Marokko meteen bij die andere twee landen op de prioriteitenlijst zetten? Minister Rosenthal: De heer Timmermans heeft waarschijnlijk gezien dat de regering op dit punt van mening verschilt met de AIV. Wij hebben het in de brief over het feit dat de hulp vooral vraaggestuurd moet zijn, zodra het over die landen gaat. Het moet komen van de kant van die landen. Wij vinden het niet juist om de situatie in Nederland ten aanzien van die landen hierbij te betrekken. Op dit punt verschilt de regering dus van mening met de AIV. Dat neemt niet weg dat de ontwikkelingen in Marokko op zichzelf van dien aard zijn dat wij Marokko, vlak na Egypte en Tunesië, wel steun in de rug willen geven bij de gang naar hervormingen. Wij hopen dus ook dat het referendum van 1 juli aanstaande in Marokko zicht zal geven op positieve ontwikkelingen in dat land. De heer Timmermans (PvdA): Ik zou het jammer vinden als hier een kans verloren gaat. Heel concreet: de 20 februaribeweging in Marokko staat op afstand van de autoriteit. Die beweging bestaat uit heel veel jonge mensen met heel veel contacten met andere jonge mensen, ook in Nederland. Het zou toch niet gek zijn als wij via hetzij medefinancieringsorganisaties, hetzij maatschappelijke organisaties de ontwikkeling daar zouden stimuleren. Dan zouden jonge mensen in Marokko een opleiding kunnen krijgen op het gebied van de media of ten aanzien van het omgaan met diversiteit en vakbondsrechten et cetera. Dat kan via Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 23 Nederlandse contacten. Nederland moet dat toch niet a priori onmogelijk maken. De regering hoeft zich daar om politieke redenen niet zelf rechtstreeks in te engageren. Wij hebben juist daarom een uitgebreid stelsel van organisaties in Nederland die dat voor ons kunnen doen. Minister Rosenthal: Ik zeg niet nee tegen het op zichzelf benutten van de bestaande contacten. Werken vanuit een soort van algemeen uitgangspunt zoals door de AIV gesteld, namelijk dat wij vanwege de grote Marokkaanse gemeenschap in Nederland prioritair in de richting van Marokko zouden moeten gaan, gaat mij te ver. Ik zeg het, zoals het is. De heer Ten Broeke (VVD): Het is wellicht opmerkelijk, maar ik wil de heer Timmermans een beetje bijvallen in dit verband. Nederland heeft gewoon een heel grote Marokkaanse gemeenschap. Er lopen hier een paar honderdduizend Marokkanen. Daar zitten ontzettend veel goede ondernemers bij. Ik heb net het punt gemaakt dat ik zou hopen dat er veel joint ventures komen, want het zijn ondernemende mensen. Dat levert veel op. Die multiplier is al aanwezig. Als je dan iets goeds wilt doen, zit daar toch een kans? Ik vind dat de Nederlandse regering niet te afkerig daarvan moet zijn. Minister Rosenthal: Daar zit zeker een kans, maar het uitgangspunt van het kabinet voor het programma voor de Arabische regio is en blijft de vraaggestuurde assistentie. Het moet dus vanuit die hoek komen. De heer Ten Broeke (VVD): Er is slechts weinig bilateraal geld. Feitelijk hebben wij het maar over 7 mln. Dat is dus snel op als je het over al die landen uitgiet in kader van de multilaterale steun. Nederland heeft een belangrijke stem, bijvoorbeeld in het IMF en de EBRD. Als je ondernemers kunt helpen, staan er in Nederland genoeg ondernemers te trappelen om met elkaar geld te verdienen. Dat lijkt mij uitstekend. Minister Rosenthal: Ik zal de laatste zijn om mij daartegen te verzetten of om problemen daarmee te hebben, integendeel. Dan heb je voor een deel te maken met joint ventures die opkomen vanuit het particuliere bedrijfsleven. Ik zou bijna zeggen: daar bemoeit de regering zich zo min mogelijk mee. Als men tot eigen initiatieven over en weer komt, is dat fantastisch. De regering neemt in haar reactie op het AIV-advies afstand van het principe dat wij Marokko in de hoogste categorie zouden moeten plaatsen, omdat er een grote Marokkaanse gemeenschap in Nederland is. Ik kom niet verder dan dat. Dat dit gepaard kan gaan met allerlei zaken die wij in de richting van Marokko stimuleren net als in de richting van andere landen, is vanzelfsprekend. Daar neem ik helemaal geen afstand van. Mevrouw Hachchi (D66): Het moest even bezinken. Ik snap wat de minister aangeeft. Wij moeten niet a priori Marokko op nummer een zetten, omdat hier een miljoen mensen met Marokkaanse achtergrond wonen. Dat snap ik helemaal. De AIV spreekt echter ook over kennis, expertise, aansluiting bij die landen, want ergens is er iets ontastbaars. De Nederlandse regering zou daar toch gebruik van kunnen maken. Is de minister dat met mij eens? Minister Rosenthal: Daar ben ik het volledig mee eens. Laten wij het echter ook niet anders voorstellen dan het is. Wij plaatsen Marokko ongeveer op nummer drie van het lijstje. Wat dat betreft nemen wij dus geen afstand van de aanpak van de AIV op dit vlak. De regering neemt alleen afstand van de argumentatie van de AIV, dus van het gehanteerde uitgangspunt. Ik ben blij dat mevrouw Hachchi de regering daarin volgt. Ik kom nu bij de conditionaliteit. Ik wil daar een paar opmerkingen over maken, hoewel wij die al menigmaal met elkaar hebben gewisseld. Er zijn Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 24 een paar punten aangereikt die dat wat meer inhoud geven. Als wij spreken over democratisering, eerlijke en vrije verkiezingen, volg ik volledig het spoor dat de heer Van Bommel in de eerste termijn aan de orde stelde. Wij hebben te maken met een groot aantal groeperingen, politieke partijen en de civil society die daar ook al een grote rol speelt. Wij moeten heel zorgvuldig bezien op welke wijze dit loopt in de context van de intelligente conditionaliteit. Het is niet zo slecht dat men er de tijd voor moet nemen, want het kan niet zo zijn dat bepaalde groeperingen die onder een ander regime zichzelf al hebben ontwikkeld een notoire voorsprong nemen op allerlei groeperingen die in het ontluiken van democratie een rol willen, kunnen en moeten gaan spelen. Democratisering alleen, eerlijke en vrije verkiezingen, is nooit genoeg. Het gaat erom dat dit alles is ingebed in rechtsstatelijkheid. Dat accent legt de regering met nadruk. Dat gaat in één moeite door met mensenrechten. Door verschillende woordvoerders is reeds gezegd dat de situatie van vrouwen in de regio een bron van grote zorg is. Toen ik in Tunesië was en ook toen ik twee weken geleden met mijn ambtgenoot van Egypte sprak, is dit onderwerp nadrukkelijk aan de orde geweest. Ik ben in Tunesië onder de indruk geraakt van de wijze waarop groeperingen van vrouwen allerlei initiatieven ontplooien om sterker in de democratiseringsslag naar voren te komen. Ik merk daarbij op dat in Tunesië het voornemen bestaat om op de kieslijsten voor de verkiezingen om en om mannen en vrouwen neer te zetten. Dat hebben wij nog niet bereikt. De heer Timmermans (PvdA): De PvdA wel! Minister Rosenthal: Sorry, ik vergeet de Partij van de Arbeid. Mijn excuses daarvoor. Wij moeten verder zeer alert zijn op de positie van religieuze minderheden, de rechtsstaat min mensenrechten. Ik voeg hier nog één ding aan toe. Als het om mensenrechten en de rechtsstaat gaat, nemen wij de lessen serieus die wij uit de ontwikkeling in de Arabische wereld hebben getrokken, namelijk dat de vrijheid om het internet te benutten gewaarborgd moet zijn, ook voor degenen die het regime niet zo erg aangenaam vindt. Een andere conditie die wij stellen is economische hervorming en werkgelegenheid, kortom banen, banen, banen. Als wij daarnaar kijken kunnen wij twee sporen volgen. Aan de ene kant is dat het brengen van grote hoeveelheden geld naar de regio. Maar minstens zo belangrijk, zo niet veel belangrijker is datgene wat de Nederlandse regering als eerste in Europees verband op de agenda heeft gezet, namelijk het aan de andere kant slechten van barrières voor de markttoegang, in het bijzonder voor agrarische producten. Een deel van Zuid-Europa hebben wij hiervoor nog te winnen, want het was van meet af aan helder – dat begrijpen wij natuurlijk – dat de Zuid-Europese landen daar niet zo direct voor in zijn. Dat zal een stevige dobber zijn, maar het moet ervan komen, want dat is veel effectiever dan alleen werken via subsidies. Bij deze opmerkingen heb ik al een aantal vragen meegenomen. Graag wil ik echter nog een aantal vragen van de geachte afgevaardigden langslopen. De heer Timmermans heeft gevraagd naar de rol van de vakbeweging, evenals de heer Van Bommel. Dat loopt, als het ware aus einem Guss, gelijk op met datgene wat wij met de middelen voor de civil society willen doen. Collega Knapen zal het daar zo over hebben. Bovendien hebben wij daarvoor het Matra-zuidprogramma. Wij zullen zeker contacten hebben met de Nederlandse vakbeweging voor mogelijkheden om daar goede diensten te bewijzen. De heer Van der Staaij en anderen vroegen naar de ontwikkeling in de Arabische regio in relatie tot vredesproces in het Midden-Oosten. Het is duidelijk dat de ontwikkelingen in de Arabische regio gevolgen moeten hebben voor datgene wat er met betrekking tot het vredesproces in Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 25 Midden-Oosten speelt. Ik kan maar een ding zeggen: die ontwikkelingen onderstrepen alleen maar de noodzaak om het vredesproces in beweging te krijgen. Wij hebben het daar eerder over gehad. In de afgelopen jaren is dat wel een proces genoemd, maar eigenlijk was het geen proces. Wij moeten alles op alles zetten. Komende donderdag ontmoet ik de president van de Palestijnse Autoriteit, Abbas, overigens niet voor de eerste keer. Dan zal dit punt zeker weer aan de orde zijn. Wij moeten goed voor ogen houden dat de ontwikkelingen in de bilaterale relaties van Israël op een aantal punten onder druk staan. Ik heb dit al eerder al gezegd. Dit moet ook voor Israël des te meer reden zijn om mee te doen aan het bevorderen van het vredesproces. De vereisten die daaraan verbonden zijn, hebben wij al eerder gewisseld. Dat blijven onverkort het werken via het kwartet, via de EU-parameters en de kwartetbeginselen in relatie tot de verschillende groeperingen in de Palestijnse regio. De heer Van der Staaij (SGP): De minister gaat nu in op het vredesproces zelf in het Midden-Oosten en de beweging die daarin nodig is. Ik had ook gevraagd op welke wijze de minister aankijkt tegen radicaliserende tendensen in andere landen. Los van wat er nu precies gebeurt in de vredesbesprekingen, leiden die toch tot een onder druk zetten van de relaties met Israël. Hoe staat de minister daarin? Minister Rosenthal: Ik zal het zo concreet mogelijk maken. Ik heb met mijn ambtgenoot van Egypte ook daarover gesproken. Die ambtgenoot is overigens weer weg en er is een opvolger; mijn ambtgenoot van destijds is namelijk voorbestemd om secretaris-generaal van de Arabische Liga te worden. In het kader van de conditionaliteit moeten wij politieke partijen en groeperingen die in die verschillende landen proberen aan bod te komen en posities te veroveren, de maat nemen van de tweede conditie die wij met elkaar hebben afgesproken, namelijk respect voor de mensenrechten en rechtsstatelijkheid. Bij de mensenrechten gaat het om de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Dit brengt mij bij een punt dat de heer De Roon aan de orde stelde. Wij hebben op allerlei punten veiligheidskleppen – om het maar zo te zeggen – ingebouwd, bijvoorbeeld bij de associatieakkoorden. Op basis van de motie-El Fassed hebben wij afgesproken dat wij artikel 2 van de associatieakkoorden, het artikel over de mensenrechten, zeer serieus moeten nemen. Als het in landen niet goed gaat, schorten wij gesprekken over associatieakkoorden op, zoals bij Syrië is gebeurd. Voor de heer Van der Staaij voeg ik hier nog een opmerking aan toe. In Egypte vinden er op dit moment belangrijke ontwikkelingen plaats. Wij hebben daar te maken met de moslimbroederschap en met de opkomst van de salafisten in de zeer fundamentalistische hoek, maar tegelijkertijd hebben wij te maken met de afsplitsing van de moslimbroederschap die veel meer in de richting gaat van datgene waar wij het oog op hebben, de al-Riyada. Dat soort ontwikkelingen moeten wij naarstig in de gaten houden en zien te ondersteunen. De heer Van der Staaij vroeg naar de humanitaire kanten in de Arabische regio. Ik kan alleen maar zeggen dat de Nederlandse regering volop een aandeel heeft in datgene wat UNHCR en OCHA doen in de verschillende landen met betrekking tot de humanitaire problematiek. De vraag van de heer Van der Staaij omtrent steun aan politieke partijen en het maatschappelijk midden via Matra kan ik bevestigend beantwoorden. De heer Voordewind stelde een vraag over Saudi-Arabië en Koeweit. De contacten met die landen zijn in hoge mate van commerciële aard. Op dat vlak lopen er veel joint ventures. Je mag alleen maar hopen dat er via dat soort contacten mogelijkheden zijn om in die landen de mensenrechten, de positie van religieuze minderheden en de rechten van vrouwen enigszins in een goede richting te brengen. Ik zal niet de plicht verzaken om in te zetten op het recht van vrouwen om een auto te besturen, als dit Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 26 op een bepaald moment kan. Ik noem maar een voorbeeld; mijn ambtgenoot van de Verenigde Staten heeft dit gedaan. Wij moeten met betrekking tot die landen roeien met de riemen die wij hebben. Dat moge duidelijk zijn. Het beste is de vijand van het goede of van het minder kwade. Wij zetten daar natuurlijk op in, maar wij moeten realistisch zijn en beseffen dat die landen nog niet op een zodanig spoor zitten dat wij die onder die conditionaliteit al steun en assistentie op deze punten kunnen verlenen. Het is gewoon zoals het is. Mevrouw Peters (GroenLinks): Wat de minister realisme noemt, noem ik te weinig ambitie. Dit kabinet heeft zich voor de moeilijke taak gesteld om economische diplomatie met mensenrechten te combineren. Dat moet je niet alleen proberen in landen waar een window of opportunity is en waar het min of meer vanzelf kan, maar dat moet je juist proberen toe te passen op landen waar het moeilijk is, want daar hebben ze dit het meeste nodig. De decennialange handel met Koeweit en Saudi-Arabië heeft niet vanzelf de mensenrechten waarop de minister zit te wachten, opgeleverd. Welke ambities heeft het kabinet om het anders te doen in die landen? De oude truc doet het namelijk niet. Minister Rosenthal: Om die reden zetten wij ook met betrekking tot Saudi-Arabië in op programma’s met betrekking tot mensenrechten. Dat gebeurt, ook via bijvoorbeeld de ambassade. Daar moeten wij niet laconiek over doen. Elk klein stapje dat je dan zet, is in elk geval een stapje in de goede richting. Daarover praten en communiceren met mensen in Saudi-Arabië, in bilateraal en multilateraal verband, is iets wat voortdurend gebeurt, niet alleen via de ambassade, maar bijvoorbeeld ook via de mensenrechtenambassadeur, de heer Veer. Kortom, wij zetten daar zeker ook op in. Mevrouw Peters (GroenLinks): Ik nodig de minister al meerdere keren uit om wat ambitieuzer te zijn om de doctrine van maatschappelijk verantwoord ondernemen te ontwikkelen. De belangrijkste betrekking met de landen in de Golf is economisch van aard. Maatschappelijk verantwoord ondernemen is een speerpunt van het kabinet. Dit vehikel moet uitgewerkt worden. Het is onvoldoende om op de ambassade een potje voor mensenrechten te hebben. Je moet via de handelsbetrekkingen proberen om het mensenrechtenprobleem aan te pakken. Minister Rosenthal: Mevrouw Peters raakt een punt aan waarover wij ook uitvoerig van gedachten hebben gewisseld tijdens het debat over de mensenrechten en dat mij zeer dierbaar is, namelijk het maatschappelijk verantwoord ondernemen. Wij doen daar alles aan wat in ons vermogen ligt. Ik heb al eerder met de Kamer hierover van gedachten gewisseld. Modern ondernemerschap hoort maatschappelijk verantwoord ondernemerschap te zijn. Er zijn tal van activiteiten die in die richting werken. Een voorbeeld hiervan is Nationaal Contact Punt voor maatschappelijk verantwoord ondernemen en MVO Nederland. Daar wordt aan deze zaken gewerkt. Er is al gerefereerd aan de situatie met betrekking tot Shell in Syrië. Wij nemen geen blad voor de mond als wij over deze materie met Shell van gedachten wisselen. Daar zetten wij op in. Ik voeg eraan toe dat binnen het maatschappelijk verantwoord ondernemen natuurlijk ook de bekende vier ILO-pijlers gelden: optreden tegen kinderarbeid, dwangarbeid – hierbij zetten wij ook in op het bevorderen van het recht op vereniging en vakbeweging – het tegengaan van discriminatie van vrouwen en van mensen van verschillende seksuele geaardheid op de werkvloer. Die lijn volgen wij. Kortom, er is een cumulatie van punten waarop wij richting het bedrijfsleven inzetten, ook als het om bedrijfsleven gaat dat handel drijft met Saudi-Arabië of Koeweit. Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 27 De voorzitter: De heer Voordewind zet zijn tweede en daarmee laatste interruptie in. Hij kan de staatssecretaris dus niet meer interrumperen. De heer Voordewind (ChristenUnie): Het leven is hard soms. Ik wil graag doorvragen op dit punt. Bij Iran is dit spanningspunt er ook geweest. Er bestond een bedrijfslevenprogramma om bedrijven te stimuleren. Er vonden handelsdelegaties naar Iran plaats. Op een gegeven moment heeft de Kamer – daartoe heb ik de Kamer ook aangemoedigd – een streep getrokken omdat ze niet meer met regimes wilde samenwerken en vooral niet het bedrijfsleven wilde faciliteren als ze het absoluut niet eens was met deze regimes. Saudi-Arabië heeft Bahrein geholpen om een demonstratie neer te slaan. Wij kennen de wetgeving van Saudi-Arabië. Wij kennen ook de gruwelijke praktijken van de doodstraf, zelfs voor vergrijpen waarvan je je afvraagt hoe men zich zoiets in het hoofd haalt. Wanneer komt voor de minister het punt dat hij zo terughoudend wordt dat hij wil stoppen met de handelsdelegaties in Saudi-Arabië? Het regime verandert namelijk niet. Minister Rosenthal: Die stap heb ik op dit moment niet voor ogen. Ik zeg het zoals het is. De heer Voordewind (ChristenUnie): Ja, dat begrijp ik. Ik snap dat hij nog niet tot handelsbeperkingen overgaat, anders had ik het wel in de brief gelezen en had ik die vraag ook niet gesteld. Welk punt moet het regime bereiken, welke mensenrechtenschendingen moeten er nog in SaudiArabië plaatsvinden voordat de minister een pas op de plaats wil maken bijvoorbeeld met handelsdelegaties naar Saudi-Arabië? Minister Rosenthal: Zo’n moment wordt bijvoorbeeld bereikt als een regime systematische en afschuwelijke repressie tegen de eigen bevolking inzet, bijvoorbeeld gebruik van de gewapende macht in volle omvang zoals in Libië en Syrië. Dan zitten wij bij zo’n punt. Ik kan het niet anders zeggen. Het is altijd een kwestie van meer of minder, ook in deze situatie. Het is naar om het zo te zeggen, maar zo is het wel. Mevrouw Peters stelde enkele concrete vragen die ik nog moet beantwoorden. Zij stelde een vraag over de bevroren tegoeden in het kader van Libië. In de raad van ministers van Buitenlandse Zaken en ook in het kader van de internationale contactgroep – dat kan ik met zekerheid zeggen – is doorgesproken en vastgelegd dat onderzoek wordt gepleegd naar het ontdooien van de tegoeden ten goede van bepaalde groeperingen in Libië. Dat onderzoek is nog gaande. Sommige staten zijn vermengd in de activiteiten van de internationale contactgroep, maar zijn daar heel erg voorzichtig en terughoudend over. Dat heeft te maken met vergaande juridische complicaties die er zouden kunnen zijn. Het onderzoek vindt in ieder geval plaats. Er is een vraag gesteld over technische briefings door onze onvolprezen ambassadeurs richting de Kamer. Dat aanbod is er altijd al geweest, maar daar was niet altijd even veel belangstelling voor bij sommigen in de Kamer. Die belangstelling blijkt er nu dus te zijn. Wij zullen dit ondersteunen en proberen in gang te zetten. De voorzitter: Om dit verder te concretiseren stel ik voor dat de commissie in de volgende procedurevergadering haar wensen formuleert. Die zullen wij dan aan het ministerie overbrengen, zodat wij eventueel na het reces zo’n bijeenkomst kunnen organiseren. Minister Rosenthal: Ik wil dit graag in constructieve overweging meenemen. Ik zeg er meteen bij dat wij dan al vrij dicht zitten bij wat in het jargon «de ambassadeursconferentie» heet. Daar zal een uitstekend platform zijn om diepgaand met de Kamer over de ontwikkelingen in de Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 28 Arabische regio van gedachten te wisselen. Ik neem dit dus in zeer welwillende overweging. Er is gevraagd naar het behulpzaam zijn bij het bevorderen van wat in de Europese Unie «mobiliteitspartnerschappen» heet. Als het om gerichte categorieën uit de desbetreffende bevolking gaat, zoals studenten, academici, bedrijfsleven, zakenlieden en professionals, dan staan wij daar positief tegenover. De heer Ten Broeke (VVD): Ik stel mijn vraag aan de minister van Buitenlandse Zaken, maar tegelijkertijd aan de staatssecretaris van Europese Zaken, omdat die vanuit zijn eigen invalshoek wellicht nog iets daaraan toe kan voegen. Bij de mobiliteitspartnerschappen gaat het er ook om dat wij gericht kijken naar bijvoorbeeld terugnameovereenkomsten en illegale immigratie. Ik mag toch aannemen dat dit onderdeel is van de conditionaliteit. Zijn de bewindslieden bereid om dit een-op-een mee te nemen als zij de handelstoegang voor landbouwproducten stimuleren? Dan hebben wij namelijk «carrot and stick» in een hand. Dat lijkt mij een goed idee. Graag hoor ik het antwoord van de bewindslieden hierop. Minister Rosenthal: In de brief wordt ook over de terugkeerkant gesproken. De koers van de regering is dus in lijn met de opmerkingen van de heer Ten Broeke. Ik kom nu bij de vragen van mevrouw Hachchi over het onderzoek naar de crash in Libië. Vandaag zal de Kamer een brief daarover bereiken. Ik verzoek mevrouw Hachchi om de desbetreffende brief af te wachten. Over de positie van vrouwen in internationaal verband heeft collega Knapen al een genderbrief toegezegd. Daar hoef ik dus verder niet op in te gaan. Er zijn veel vragen gesteld over alles wat te maken heeft met de kennis van zaken van diplomaten over de ontwikkelingen in de Arabische regio en wat dies meer zij. Ik sta in voor de kwaliteit van onze diplomaten in de Arabische regio. Daarover mag geen enkel misverstand bestaan. Tegelijkertijd hebben wij in het kader van een eerdere gedachtewisseling al gesproken over de modernisering en de herstructurering van onze diplomatieke activiteiten. Daarbij zal zeker ook dit punt een rol spelen. Dat trek ik overigens in een breder verband. Het gaat dan niet alleen over de Arabische regio en de ontwikkelingen daar, maar ook over de ontwikkelingen in de rest van de wereld, want ook wat dat betreft moet je met je diplomaten aan de maat blijven. Daar hoort alles bij wat hier is genoemd over taalvaardigheid, kennis van de cultuur en wat dies meer zij. De heer Ormel vroeg naar de relatie tussen de Europese Unie en de Arabische Liga en de fondsen die vanuit de Arabische landen in de richting van de andere Arabische landen gaan. Een aantal landen doet dit met groot geld, zoals Qatar en de Verenigde Arabische Emiraten. Dit is voortdurend onderwerp van besprekingen tussen de Europese Unie, Brussel, en de Arabische Liga. Ik neem de opmerkingen serieus die niet alleen door de heer Ormel maar ook door anderen zijn gemaakt, namelijk dat er een rechtstreekse verantwoordelijkheid van de landen in de Arabische regio zelf ligt om, daar waar mogelijk, middelen en ondersteuning aan elkander te geven. De positie van de christelijke minderheden in Egypte, Syrië en andere landen is een bron van grote zorg. Ik zeg dit naar aanleiding van een vraag van de heer Ormel. Nederland is een van de initiatiefnemers van allerlei activiteiten die er vanuit de Europese Unie op dit punt worden ingezet. Ik heb eerder de bilaterale kant hiervan al aangegeven. Bij de pilots mensenrechten wordt dit onderwerp stellig meegenomen. De heer Ten Broeke vroeg naar banen, banen, banen. Ik hoop dat ik met nadruk heb duidelijk gemaakt dat die banen, banen, banen er moeten komen door de bevordering van de private sector, in het bijzonder het midden- en kleinbedrijf, door de joint ventures die wij kunnen aangaan en Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 29 ook door de markttoegang van landbouwproducten. De heer Ten Broeke zei dit al en ik herhaal mijn eigen woorden in dit verband, omdat dit zo belangrijk is. De heer De Roon vroeg naar het Europese nabuurschapsbeleid en de toevloed van middelen die er vanuit de Europese Unie richting de Arabische regio zou zijn. Wij hebben bij de bespreking van het Europese nabuurschapsbeleid jegens de Arabische regio nadrukkelijk vastgelegd dat het daarbij niet mag gaan om nieuw geld, maar om herschikking via de budgetten en de financiële perspectieven van de Europese Unie. De NAVO is het forum voor de zogeheten dialoog waar de heer De Roon naar vroeg. Die dialoog gaat over andere zaken dan de zaken die hier aan de orde zijn, namelijk over de nieuwe dreigingen die ons mogelijk te wachten staan. De heer Van Bommel stelde een vraag over de export van wapens naar Syrië. De Nederlandse regering heeft meegedeeld dat er tot nader order geen vergunningen worden verleend voor export van wapens naar die landen in de Arabische regio waar de bevolking onderdrukt wordt. Ik kan het niet beter maken dan het is, ook niet voor de heer Van Bommel, maar op Europees vlak merken wij voortdurend dat het al een tour de force is om sancties te bewerkstelligen richting Syrië. Dat is nu wel gelukt, maar wij hebben voortdurend te maken met landen die bepaalde belangen zo zwaar laten wegen dat verdere sancties er niet doorkomen. Ik kan het helaas niet mooier maken. De heer Ormel (CDA): De minister is niet ingegaan op mijn vraag over de positie van de mensenrechten in Iran. Ik had ook specifiek gevraagd naar mevrouw Maryam Majd die spoorloos verdwenen is toen zij het wereldkampioenschap voetbal voor vrouwen in Berlijn zou gaan verslaan. Minister Rosenthal: Ik zeg toe dat ik dit laatste punt natrek. Ik zal vervolgens datgene doen wat in het belang van die zaak is. De voorzitter: Wat betreft die toezegging, minister, kunt u dit meedelen aan Kamer en op welke termijn? Lukt dit deze week nog? Anders gaan wij zo het reces in. Minister Rosenthal: Mag ik daar tussen de eerste en tweede termijn nog even op broeden? Ik kom nu terug op Iran en de mensenrechten daar. Zoals het de Kamer bekend is, zit Nederland bovenop de listing van ernstige mensenrechtenschenders in Iran. Voor het overige geldt dat wij in het verband van de Europese Unie, maar ook in het kader van de Mensenrechtenraad hiermee bezig zijn en voortdurend activiteiten ter zake ontplooien. De heer Ormel (CDA): Ik had ook gevraagd naar de rol van Iran in de Arabische regio. Hoe schat de minister de spanning tussen soennieten en sjiiten en de rol van Iran in Syrië, namelijk de ondersteuning van het regime van Assad in? Minister Rosenthal: De vraag van de heer Ormel kan ik meteen beantwoorden. Ja, Iran speelt die rol in de richting van Libanon, Hezbollah, en ook in de richting Syrië. Iran speelt die rol ook in andere landen in de regio en dat is een bron van grote zorg. Er is voortdurende zorg, ook over andere zaken die ons moveren met betrekking tot Iran. Ik bespeur dat die zorg niet alleen in Nederland, in Europese landen en in de westerse wereld bestaat, maar ook gedeeld wordt door sommige landen in de Arabische regio zelf. Dit is een klein tekentje ten goede. De voorzitter: De minister is aan het eind van de beantwoording gekomen. Het woord is nu aan de staatssecretaris. Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 30 Staatssecretaris Knapen: Voorzitter. Ik dank de leden der Kamer voor de vragen en opmerkingen in mijn richting. Zowel mevrouw Peters als mevrouw Hachchi sprak indirect over het private sector initiative, evenals de heer Ten Broeke. Dat raakt met name het midden- en kleinbedrijf. De Kamer zal nog een rapport met de evaluatie van het private sector initiative ontvangen; dat is al onderweg. Gemiddeld levert het per activiteit zo’n 80 banen op. De success rate is een kleine 60%. Dat is veel als je de gemiddelde success rate van jonge ondernemers bekijkt. Mevrouw Peters, wij gaan bij dat private sector initiative zeker uit van de noodzakelijke elementen van duurzaamheid. Wij kijken bovendien ook naar de landen waarin dat effectief kan zijn. Voor het private sector initiative hebben wij voor deze regio additioneel 4,5 mln. uitgetrokken voor de resterende periode van dit jaar. Onze projectie is dat dit tot 2014 zou kunnen verdrievoudigen. Tot nu toe staat dit open voor Marokko en voor Egypte. Wij willen echter bekijken of wij dit in de toekomst ook voor andere landen open kunnen stellen. Het is een kwestie van volgtijdelijkheid, omdat wij niet meteen willen versnipperen. Het private sector initiative staat op dit moment dus open voor Marokko en Egypte en overigens ook, maar dat is op dit moment een beetje overbodig, voor Jemen. Daar heeft men op dit moment immers andere zorgen. Wij overwegen om het successievelijk open te stellen voor enkele andere landen, mits deze, zoals de heer Voordewind terecht aanvulde, voldoen aan de OESO-DAC-criteria. Mevrouw Peters vroeg ook naar het NIMD. Wij hebben een tender uitgeschreven voor het bevorderen van pluriformiteit en van de demografische dialoog. Voor het NIMD is dat een bedrag van 8 mln. Het is overigens wel afwachten waar het NIMD het geld precies aan zal besteden. Dit zal zeker ook in de Arabische regio zijn. Het deel dat via Binnenlandse Zaken zal lopen, zijn de Matra-elementen die specifiek raken aan politieke partijen in Nederland die een relatie hebben met politieke partijen in andere landen. Enkele maanden geleden hebben wij afgesproken dat wij de vermenging van toezicht en de positie van politieke partijen in dit parlement loskoppelen. In de raad van toezicht van het NMID zitten dus niet meer politieke partijen, maar wel in de raad van advies. Op die manier zijn de relaties zo dat een parlementariër zodra zijn specifieke expertise in een ander land gevraagd wordt, vrij en zonder het idee te hebben dat het een reis is die niet zou kunnen – dus transparant, met een publicatie daarvan op de website – daarheen kan gaan met een speciale opdracht en het land weer kan verlaten als de opdracht is vervuld. Dat willen wij helder uit elkaar halen. Mevrouw Peters vroeg naar de bestedingsdruk. Het gaat hier om additionele middelen. Wij willen zeker niet in de verleiding komen om toe te geven aan de bestedingsdruk en aan het eind van jaar geld de deur uit te laten vliegen dat eigenlijk beter besteed kan worden als wij er nog enkele weken of maanden over na kunnen denken. Het geld is inderdaad additioneel en dat geldt ook voor volgend jaar. Mevrouw Peters en mevrouw Hachchi vroegen hoe het zit met het oormerken van gender. Wij hebben dat nu geoormerkt en het plan is om dit te blijven doen, dus ook de volgende jaren. Wij oormerken op twee manieren. Aan de ene kant is er het emancipatiefonds en aan de andere kant is een stukje van het mensenrechtenfonds dat specifiek bedoeld is voor genderbeleid. Later zullen wij in de notitie over mainstreaming, die op verzoek van mevrouw Hachchi wordt opgesteld, hierop terugkomen. Mevrouw Hachchi vroeg naar het tempo dat betracht wordt met betrekking tot de civil society in Jemen. Wij hebben hier eerder al over gesproken. Op dit moment is het heel moeilijk om daar te opereren. De meeste buitenlanders zijn weg. De communicatie is lastig, evenals de mogelijkheden om iets te doen voor Jemenieten zelf. Hier wordt aan gewerkt. Wij proberen te bezien wat wij nog kunnen doen, maar er bestaat simpelweg even een uitzonderingssituatie. Zodra daar verandering in Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 31 komt, laat ik dit graag weten. Wij hebben op het aandringen van mevrouw Hachchi destijds ook besloten om alles wat via de officiële overheidskanalen liep, te blokkeren en te bezien of wij als substituut het private kanaal zouden kunnen aanboren om soelaas te bieden. Dat gaat tot nu toe eigenlijk amper. Mevrouw Hachchi (D66): Ik heb al eerder tegen de staatssecretaris gezegd dat wij het geld voor de Jemenitische overheid dat wij opschorten, effectief kunnen wegzetten als wij het bij de civil society neerleggen. Ik snap dat dit makkelijker gezegd is dan gedaan. Jemen is echt een heel erg geïsoleerd land. Elke investering in de civil society levert meteen al resultaten op, omdat het zo erg gesteld is in het land. Omdat het effect zo groot is, vind ik dat wij er alles aan moeten om, al is het een gaatje in de begroting, iets met het geld dat wij opschorten, te doen. De staatssecretaris zegt dat er niet veel te realiseren is, maar los daarvan zou ik toch graag zien dat wij meer doen om iets bij de civil society te laten terechtkomen. In Jemen kunnen wij echt wat betekenen, hoe klein het gebaar ook is. Staatssecretaris Knapen: Ik kan mij in deze hartenkreet vinden. Zo zien wij het ook. Het feit dat wij nu niet meteen de knop hebben kunnen omdraaien van de autoriteiten in Jemen naar de civil society, betekent niet dat wij het hebben opgegeven, noch dat wij stoppen met proberen noch dat het geld weg is. Wij zitten er dus bovenop. Wij hebben de intentie om dit te realiseren. In de discussie over de reproductieve gezondheid hebben wij het ook uitvoerig daarover gehad, want juist daar kunnen wij echt iets doen. Wij moeten alleen de kanalen zien te vinden. Op dit moment zijn de kanalen even met andere dingen bezig. Het is dus niet zo gemakkelijk om dit zomaar een-op-een om te schakelen. Het heeft echter onze aandacht. De urgentie die mevrouw Hachchi in haar woorden legt, erken ik als onze urgentie. De heer Van der Staaij stelde een vraag over de monitoring van de Europese besteding. Dat is een belangrijk onderwerp waarover wij het vaak hebben. In dit huis wordt wel eens vaker met een ondertoon van kritiek gekeken naar de wijze waarop Europese bestedingen worden gedaan. Het Europees Ontwikkelingsfonds scoort helemaal niet zo slecht als soms wordt vermoed. Ik zeg dit op basis van een aantal onderzoeken die DFID vrij recentelijk heeft uitgezet. Ik omschrijf dit als «het Europees Ontwikkelingsfonds staat een beetje onderaan in het linkerrijtje». Gegeven de omvang van de budgetten is dat echter helemaal niet zo slecht. Overigens kijkt de Europese Rekenkamer ook hiernaar. Die is hier heel tevreden over in vergelijking met allerlei andere dingen. Het is de taak van het Europees Parlement om te controleren hoe de Europese middelen zijn uitgegeven. Er zijn dus zowel in de civil society als in de formele instellingen controlemechanismen om te bekijken hoe met de gelden wordt omgesprongen. Wij houden de Kamer op de hoogte van de rapportages daarover. Er was een vraag van de heer Van Bommel over Matra-zuid. Het is wellicht een nuttige opmerking dat Matra-zuid niet alleen via ambassades hoeft te lopen. Het kan ook via organisaties daar en hier lopen. Wij hebben en hadden al het medefinancieringskader voor vakbonden. Los daarvan zijn er wel degelijk mogelijkheden om Matra te gebruiken om bepaalde middelen daarnaast te leggen, als er voorstellen zijn. Wij gaan daar niet dogmatisch mee om. Dat hebben wij tot nu toe niet gedaan en zullen wij ook niet gaan doen. Daarover moeten geen misverstanden bestaan. Mevrouw Peters (GroenLinks): Enkele vragen van mij zijn nog niet beantwoord. Voordat wij naar een korte tweede termijn gaan, wil ik deze vragen nog even in herinnering van het kabinet roepen. Ik had opgemerkt dat je het kind niet met het badwater moet weggooien en gebruik moet Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 32 maken van bestaande netwerken voordat je de ambassades opdracht geeft om naar nieuwe partners te zoeken. Wat vinden de bewindslieden daarvan? Ik vroeg bovendien of de potjes die naast de 7,5 mln. voor dit jaar genoemd worden – ik heb die in mijn eerste termijn opgenoemd – additioneel zijn of dat het totaalbeeldje van de status aparte 7,5 mln. is. Dat laatste zou ik erg weinig vinden. Kunnen de vrouwenpotjes ook meerjarig worden besteed? Ik had bovendien een vraag gesteld over de culturele uitwisseling. Graag ontvang ik een reactie hierop. De voorzitter: Ik begrijp dat de minister van Buitenlandse Zaken inmiddels met een belletje rammelt, waaruit blijkt dat hij ook nog een antwoord op een vraag van zojuist heeft. Minister Rosenthal: Mevrouw Maryam Majd is niet gevlucht. Zij werkte in Iran en was op weg naar Düsseldorf. Onderweg is zij verdwenen en er zijn bepaalde vermoedens over wat er aan de hand kan zijn. De ambassades in Teheran, niet in de laatste plaats de Nederlandse ambassade, zijn zeer actief om te achterhalen wat er aan de hand is. Ook vanuit Brussel is er activiteit. Het laat zich aanzien dat de hoge vertegenwoordiger, mevrouw Ashton, op korte termijn met een verklaring ter zake komt. Zij zal actie ondernemen in de richting van Teheran. Dat is het antwoord op de vraag van de heer Ormel. Ik kom nu op de twee vragen van mevrouw Peters. De Adviesraad Internationale Vraagstukken zegt dat er gebruik moet worden gemaakt van de bestaande netwerken. Die bestaande netwerken vindt ook de regering van groot belang. Tegelijkertijd vinden wij dat wij de ogen en oren wijd open moeten houden voor alles wat het aan ontluiken is aan nieuwe netwerken. Ik gaf in dit kader een voorbeeld over Tunesië. Daar gaat het ons om. Er wordt op twee fronten aan cultuur en kunsten gewerkt. In de eerste plaats biedt het Matra-zuidprogramma ruimte daarvoor. In de tweede plaats speelt mee dat de posten in de Arabische regio, de ambassades en andere locaties waar Nederland actief is, aandacht hebben voor cultuur en kunst. Daar worden ook inspanningen op dat gebied verricht. Mevrouw Peters noemt meer in het algemeen dat in de internationale betrekkingen, ook juist met de Arabische regio, de betekenis van cultuur en kunstuitingen van groot belang is. Dit punt wil ik graag onderstrepen. De heer Van Bommel (SP): Ik had een vraag gesteld over de leverantie aan Marokko. Gezien de omstandigheden lijkt mij dat een onverstandige leverantie. Ik zou wensen dat de minister daar een stokje voor steekt. Met betrekking tot de sancties in Syrië had ik gevraagd naar het uitbreiden van wat er nu al gaande is naar alle bedrijven waar die 30 personen uit de sanctielijst zaken mee doen. Het gaat dus om activiteiten in Syrië zelf. Minister Rosenthal: Ik moet de heer Van Bommel teleurstellen in verband met zijn verzoek met betrekking tot de levering van de fregatten aan Marokko. Ik heb daar een ander advies over gegeven en er wordt ook anders gehandeld door mijn collega van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, in casu de staatssecretaris aldaar. Bij het aanscherpen van de sancties voor Syrië beginnen wij met datgene wat wij met betrekking tot de bedrijven daar moeten doen. Voor de heer Van Bommel heb ik nog iets ter compensatie van de eerdere teleurstellende mededeling en daarmee maak ik meteen een omissie van mij ongedaan. Al sinds 9 mei is er een wapenembargo vanuit de Europese Unie met betrekking tot Syrië. De heer Van Bommel (SP): Dat is geen volledig wapenembargo. Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 33 Minister Rosenthal: Ook dat is een kwestie van wat men in modern Nederlands «stepping up» noemt. Mevrouw Peters (GroenLinks): Er ligt nog een vraag van mij aan de staatssecretaris. Staatssecretaris Knapen: Mevrouw Peters vroeg inderdaad hoe het zit met de diverse fondsen, de mensenrechtenfondsen, het pluriformiteitsfonds en het emancipatiefonds. Dit zijn de vaste bilaterale beschikkingen, de middelen die wij elk jaar ter beschikking stellen. Wat hier genoemd is, is additioneel. Het komt erbovenop. Datzelfde geldt mutatis mutandis voor de fondsen van de Europese Unie die genoemd staan in de brieven die naar de Kamer gestuurd zijn. De voorzitter: Daarmee komt een eind aan de eerste termijn. Ik zie dat de Kamer behoefte heeft aan een heel korte tweede termijn. Kunnen de leden der Kamer binnen een minuut, kort en krachtig dus, hun vragen, opmerkingen en wat dies meer zij verwoorden? De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording. Ik heb net aan een bekende in Caïro gemeld dat wij een debat hebben over de Arabische wereld en hem gevraagd wat hij kort en krachtig, via 140 tekens in Twitter, aan ons zou willen meegeven. Hij zei: maak alle hulp aan de Arabische wereld gebonden aan de voortgang in democratisering en mensenrechten. Ik vond dat wel mooi, want in debatten kwam ook hier naar voren dat wij ervoor moeten oppassen om niet met heel veel fondsen te werken zonder dat de voortgang in democratie en mensenrechten daarbij in ogenschouw wordt genomen. Dat was mijn opmerking; nu komt mijn vraag. Dat moet nog net lukken binnen die ene minuut. Ik hoor zowel focus aanbrengen als geen landen uitsluiten in verband met Matra-zuid. Hoe pakt dat concreet uit? De heer Timmermans (PvdA): Voorzitter. Ik dank voor de beantwoording. Mijn eerste punt is dat de minister een deel van de Kamer is genaderd op het punt van Marokko. Ik merk bij hem namelijk meer bereidheid om Marokko wat nadrukkelijker te betrekken in het beleid. Ik overweeg wel om de Kamer hierover een uitspraak te laten doen. Het is mij ook wel een lief ding waard om het daarover eens te worden, ook gelet op de opmerkingen die de heer Ten Broeke op dit punt heeft gemaakt in het belang van het bedrijfsleven. Ik denk dat het goed is als de Kamer haar positie op dit punt markeert. Het tweede punt waaraan ik nog wat extra aandacht zou willen besteden, is de door de AIV genoemde tekortschietende kennis over de regio bij Buitenlandse Zaken. Ik heb zelf snel gekeken hoe het zit bij de ambassades. Als ik mij niet sterk vergis – ik laat mij graag corrigeren – zijn er nu minder arabisten op de ambassades dan tien jaar geleden, terwijl je ze nu nog harder nodig zou hebben. Misschien kunnen wij op dat punt een intensivering van het beleid bewerkstelligen. De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Wij praten over een relatief klein bedrag als je het in Europees perspectief bekijkt: 4 mld. en schijnbaar doen wij er nog 1 mld. bovenop. Ik onderstreep de woorden van de heer Van der Staaij. Mede via zijn contact in Egypte ingegeven, zegt hij dat wij ons vooral moeten houden aan de conditionaliteit voordat wij naar nieuw geld gaan kijken. Bij de conditionaliteit is het niet een kwestie van minder voor minder, maar wat de fractie van de ChristenUnie betreft gaat het echt om «no go» zodra aan de voorwaarden die de minister stelt, de mensenrechten, de democratisering en de economische hervormingen, niet voldaan wordt. Mijn fractie vraagt de minister om dan Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 34 geen nieuw geld te investeren, maar te wachten op de daadwerkelijke omwenteling. Een andere opmerking gaat over Saudi-Arabië. Wij hebben met de minister daarover van gedachten gewisseld. Ik heb gekeken op de lijst van de mensenrechtenschendingen en ook naar de positie van de christenen. Saudi-Arabië staat op nummer vier. De mensenrechten worden systematisch geschonden, bijvoorbeeld met betrekking tot de positie van de vrouwen. Wanneer stoppen wij dus met de handelsfacilitering richting Saudi-Arabië, omdat dat land zo hoog staat op alle lijsten met betrekking tot de schending van de mensenrechten? Mevrouw Peters (GroenLinks):Voorzitter. Ik dank de minister en de staatssecretaris voor hun antwoorden. Er gaat 7,5 mln. extra naar de hele Arabische regio – hoeveel landen zijn dit wel niet? – en de komende jaren ongeveer net zo’n bedrag. Als dat de uitkomst is van de motie-Pechtold/ Timmermans, wordt de spoeling wel heel dun. Laten wij hopen dat dit heel veel oplevert. Mijn laatste punt betreft het maatschappelijk verantwoord ondernemen. Mij lijkt de ultieme uitdaging voor de minister van Buitenlandse Zaken om het geheel aan economische diplomatie en bevordering creatief te combineren met de mensenrechtenagenda, ook in moeilijke situaties, zoals in Saudi-Arabië. Over dit punt, het maatschappelijk verantwoord ondernemen, zou ik graag in de plenaire zaal nog een «voortgezet algemeen overleg» hebben. Ik dank de minister voor de verheldering van het feit dat kunsten en cultuur inderdaad een heel belangrijk element zijn bij het opbouwen van vriendschappen in andere landen. Mevrouw Hachchi (D66):Voorzitter. Allereerst dank ik de bewindspersonen voor de antwoorden. De terugblik van minister Rosenthal vind ik heel erg mager. Uiteindelijk betekent een goede terugblik dat je in het vervolg veel beter succes kunt boeken. Het is meer dan slechts het feit dat wij jaren met de rug naar de regio hebben gestaan. Het is heel erg vaag om het alleen zo te stellen. Ik zou graag een duidelijk «ja» willen horen van het kabinet over de uitwisseling tussen studenten, academici, vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties en Nederland. Wij hebben daar heel goede ervaringen mee. Er staat nu alleen «welwillend», maar graag krijgen wij een duidelijk «ja». Ik kom tot slot op het vredesproces in het Midden-Oosten. Ik heb niet voor niets verwezen naar het zinnetje in het regeerakkoord daarover. Nederland heeft immers een bijzondere relatie met Israël, overigens zonder intelligente conditionaliteit. De AIV stelt ook dat Israël aansluiting zou moeten zoeken bij de ontwikkelingen in de regio. Ik ben benieuwd of dit kabinet hier iets mee gaat doen ten aanzien van de bilaterale relatie. Wat gaat het kabinet hiermee doen? De heer Ormel (CDA): Voorzitter. Ik bedank beide bewindspersonen voor de beantwoording. Ik heb nog twee punten. Ten eerste, als ik de bewindspersonen zo hoor, willen zij aan de ene kant focussen op Tunesië, Egypte en Marokko, maar toch wordt aan de andere kant in andere landen nog van alles gedaan, zoals in Jemen. In hoeverre worden in dit kader afspraken gemaakt met andere EU-lidstaten? Als wij allemaal Egypte helpen en niemand op Algerije let, is dat geen goede zaak. Zijn er afspraken over bilaterale hulp vanuit Europese Unie? Ten tweede ga ik in op Syrië. Ik bedank de minister voor zijn aandacht voor Syrië. Het moet mij van het hart dat ik het er moeilijk mee heb dat wij Kadhafi proberen naar Den Haag te krijgen en dat wij Kadhafi met geweld proberen te verdrijven omdat hij alle legitimiteit heeft verloren doordat hij op zijn eigen volk schiet, terwijl president Assad al 1400 doden, misschien nog wel meer, op zijn geweten heeft en gewoon doorgaat en wij dit laten Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 35 gebeuren. Ik hoor dat er geijverd wordt voor een nieuwe VN-Veiligheidsraadresolutie door Frankrijk en Portugal, maar niet door Nederland. Daarom vraag ik de minister om de Russen erbij betrekken, zodat Rusland op zijn minst niet tegen zal stemmen, als er een nieuwe Veiligheidsraadresolutie komt. De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. Ik dank beide bewindspersonen voor hun beantwoorden. Ik heb twee punten, een micropunt en een macropunt. Ze gaan dus allebei over de economie. Volgens mij valt op dat vlak namelijk het snelst perspectief te bereiken. Ten eerste ga ik in op het micropunt. De heer Timmermans sprak over de betrekkelijk grote Marokkaanse gemeenschap in Nederland en de grote ondernemingsgezindheid die in de Marokkaanse gemeenschap aanwezig is. Ik acht het best wel voorstelbaar dat de Nederlandse regering dit niet alles over het hoofd ziet. Ik verstond het ook niet zo. Ik heb het ook bepaald niet over subsidies of opleidingen, maar over de mogelijkheid voor jonge, startende ondernemers om bijvoorbeeld makkelijker aan kredietfaciliteiten te komen. Dat doen wij in Nederland ook met innovatieve ondernemers. Als een deel van het geld daar naartoe zou kunnen, lijkt mij dat een heel zinvolle benadering. Ten tweede kom ik op het macropunt: het perspectief voor open markten versus de migratiedruk. De heer Voorhoeve omschreef dat – hij had dat overigens niet zelf bedacht – als het conflict tussen de mandarijnen en de migratie. Ik ben daar niet helemaal gerust op. De minister zegt wel dat dit zijn inzet is en ik geloof hem. In Europa is dit echter bepaald nog niet het geval. De Europese Unie spreekt al sinds 1995 met Marokko over importbeperkingen op tomaten en in februari heeft de landbouwcommissie van het Europees Parlement nog eens een handelsakkoord met Marokko getekend. De liberalisering ging daarbij slechts over 0,6% van de Europese tomatenmarkt. Het gaat dus niet zo vlot. Graag zou ik zien dat beide bewindspersonen hier een belangrijk punt van maken bij de besprekingen die nog volgen in Europa. Mocht het tot een VAO komen, is het altijd goed om een klein steuntje in de rug te geven aan de bewindspersonen om dit in Europa voortvarend uit te dragen. De heer De Roon (PVV): Voorzitter. Ik blijf mij verbazen over de collectieve Pavlov-reactie in dit gebouw, bij de Nederlandse overheid en in Europa: als er iets aan de hand is in de wereld, gaan wij daar iets aan doen en daarvoor doen wij een greep in de portemonnee van de Nederlandse belastingbetaler. De heer Timmermans (PvdA): De heer De Roon heeft het altijd over het joods-christelijke erfgoed en de joods-christelijke oorsprong van onze beschaving. Kan hij de kwalificatie «joods-christelijk» in één term vatten? Wat is het belangrijkst voor de heer De Roon? De heer De Roon (PVV): Het belangrijkste is dat mensen op individuele basis, vanuit hun hart, daarnaar leven. De overheid – want daar wil de heer Timmermans naartoe – moet niet voor de individuele burgers bepalen op welke wijze zij invulling moeten geven aan hun joodschristelijk bestaan. De heer Timmermans (PvdA): Ik weet niet of een van de apostelen dat zo zou definiëren. Volgens mij komt het uiteindelijk erop neer dat je wilt dat het je naaste net zo goed gaat als jou zelf. Als de heer De Roon zo hecht aan het joods-christelijke erfgoed, verzoek ik hem om het dan ook serieus te nemen, ook in zijn bijdrage in de Kamer. De voorzitter: De heer De Roon vervolgt met een korte schriftlezing. Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 36 De heer De Roon (PVV): Dat ga ik niet doen, voorzitter. Ik volsta met de opmerking dat ik de invulling die ik in mijn eigen leven aan joodschristelijk geef, zelf bepaal en dus niet de overheid en zeker niet de heer Timmermans. Dat wil ik graag zo houden. De minister zei in de eerste termijn dat hij rijke landen in de Arabische regio zal aanspreken op een bijdrage. Ik wil dat concreet maken. Ik begrijp dat Nederland vindt dat het veel te bieden heeft op het gebied van security sector reform en de versterking van de rechtspleging in allerlei landen. Als er zo’n vraag komt, bijvoorbeeld uit Egypte, adviseer ik de minister om te zeggen dat het land die hulp kan krijgen, maar dat het die moet betalen uit de 350 mln. die het net van Qatar heeft gekregen. De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. In de internationale betrekkingen moet je goed gedrag belonen en verkeerd gedrag bestraffen. Daarvoor heb je allerlei instrumenten. Ik hamerde in dat verband bij Syrië steeds op het wapenembargo. De minister heeft gelijk; er is een gedeeltelijk wapenembargo. Er is een lijst van stoffen, wapens en onderdelen die onder embargo staan, maar heel veel valt daar niet onder. Ik ben voor een volledig wapenembargo, zeker tegen een land als Syrië op dit moment. Wij steken de volkeren in de Arabische regio een hart onder de riem, ook als wij tegen Marokko zeggen dat het moet doorgaan met democratiseren en dat wij dat op termijn zullen belonen. Op dit moment moeten wij echter geen wapens leveren aan Marokko. Een land als Saudi-Arabië moeten wij ook niet belonen met een handelsfaciliteit, als wij zo veel kritiek hebben op de situatie van de mensenrechten aldaar. Juist nu is het van belang om de lat hoger te leggen dan in het verleden. Dat geeft moed aan al de mensen voor wie wij heel weinig kunnen doen. De mensen in de straten van Damascus kunnen wij vandaag niet beschermen, maar zij moeten wel weten dat Europa er wil zijn, ook voor de andere volken, die misschien straks onder nog veel moeilijke omstandigheden de straat opgaan. Met betrekking tot dat wapenembargo houdt Nederland de vergunning aan voor Bahrein, Egypte, Tunesië en Jemen, maar ik vind dat wij daarin verder moeten gaan. De minister heeft al het standpunt van het kabinet over Marokko toegelicht. Ik vind dat wij samen moeten bekijken of wij verder kunnen komen. Ik zou daarom graag dit algemeen overleg plenair voortzetten door het verslag van dit algemeen overleg op de plenaire agenda te plaatsen. De voorzitter: Dat is de enige juiste formulering van een VAO. Het woord is aan de minister. Minister Rosenthal: Voorzitter. Ik dank de woordvoerders voor de vragen in tweede termijn. De heer Van der Staaij had niet zozeer een vraag als wel een mededeling via Twitter. Ik ontleen daaraan dat degene met wie hij getwitterd heeft in Caïro, volledig de lijn van de Nederlandse regering ondersteunt met betrekking tot intelligente en strakke conditionaliteit, namelijk hervormingen, democratisering, rechtsstaat en mensenrechten. Het is prettig om te horen dat er ook vanuit Caïro bemoedigende signalen komen over de koers die de Nederlandse regering wil varen. Ik zeg dit meer in het algemeen. Ondanks alle zorgen moeten wij vooral positief kijken naar de ontwikkelingen in de Arabische regio. De heer Timmermans vroeg naar de standpuntbepaling met betrekking tot Marokko. Marokko staat bij ons op de lijst. Zaken zoals joint ventures en het benutten van allerlei mogelijkheden, die ook de heer Ten Broeke naar voren heeft gebracht, vindt de regering prima. Het enige waar de regering reserves bij heeft en dus ook afstand van neemt, is werken vanuit het beginsel dat een grote gemeenschap van een bepaald origine in ons land voldoende reden zou moeten zijn om steun aan een desbetreffend land te geven. Mevrouw Hachchi onderschreef dat in elk geval. Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 37 De heer Timmermans (PvdA): Misschien kan de minister daar vanavond niet meer op ingaan, maar ik begrijp niet waarom dat niet kan. De Fransen doen dit ook. Allerlei landen die een grote gemeenschap van een bepaald land in hun land hebben, koesteren ook de banden van die gemeenschap met het land overzee. Dat is altijd ten voordele van beide landen. Waarom zijn wij daar zo terughoudend in? De heer Ten Broeke (VVD): Ik wil nu niet meer het debat over de diaspora met de minister aangaan. Ik heb hem net wel goed verstaan. Hij geeft aan dat die landen op het lijstje staan, zeker wat betreft de economische mogelijkheden. Mag ik het zo verstaan dat het AIV-advies op dat punt door de regering gevolgd wordt zonder dat de redeneertrant wordt overgenomen? Dan hebben wij dit in ieder geval bereikt. De heer Timmermans kijkt wel wat zuinig, maar ik probeer ook hem tegemoet te komen. De heer Timmermans (PvdA): Ik hoor het geluid van een keutel die wordt ingetrokken. De voorzitter: Niet op dit niveau! De heer Ten Broeke (VVD): Dit is een beetje jammer. Ik was de heer Timmermans bijgevallen. Minister Rosenthal: Ik sluit mij aan bij de opmerkingen die door de heer Ten Broeke hierover zijn gemaakt. Ik heb dit in de eerste termijn gedaan en doe dit dus ook in de tweede termijn. De heer Timmermans maakte een opmerking over de kennis van zaken met betrekking tot de Arabische cultuur, de taal et cetera. Ik neem die opmerkingen ter harte in die zin dat ik ze zal betrekken bij datgene wat wij sowieso doen qua bijstelling op allerlei punten in het diplomatieke netwerk. Ik zal de net ingestelde raad der wijzen dus van harte aanbevelen om hier nog eens goed naar te kijken. Die raad zal het proces van verandering van de diplomatieke dienst begeleiden. De heer Voordewind stelde dat je niks mag geven en doen als de landen geen stappen in de goede richting zetten. De heer Voordewind is keihard. Dit is het keiharde onderdeel van de intelligente conditionaliteit die wij hanteren. Daar is geen woord Spaans bij. Als men terugvalt, haal je je geld terug. Zo zou je het bijna zeggen, maar dat is wel een beetje moeilijk. In elk geval moet je niks doen, als het niet vooruitgaat. Ik sluit mij van harte via de heer Voordewind aan bij de opmerking van mevrouw Peters, namelijk dat wij bij landen zoals Saudi-Arabië, waarmee veel handel wordt gedreven, volop moeten inzetten op het tot gelding brengen van maatschappelijk verantwoord ondernemerschap en alles wat daarbij hoort, dus ook de ILO-pijlers en de non-trade concerns die wij hanteren. Mevrouw Peters had een vraag over de gelden, maar die laat ik aan de staatssecretaris over. Mevrouw Hachchi sprak over studenten, academici, maatschappelijke organisaties et cetera. Ik heb al gewezen op de zogeheten mobiliteitspartnerschappen waarbij wij op dit punt de categorale benadering volgen en die zullen wij ook van harte volgen. Ik voeg hieraan toe dat er in Europees verband al met uitwisseling wordt gewerkt, zoals bij Tempus en Erasmus. Verschillende landen in de Arabische regio nemen daaraan deel. Verder bestaat er het MENA-beurzenprogramma. Voor 2010 en 2011 ging het daarbij om € 850 000. Er worden 110 beurzen voor zes landen uitgereikt, namelijk voor Algerije, Marokko, Irak, Syrië, Libanon en Oman. Voor de duidelijkheid: voor Syrië zijn de beurzen voor overheidskandidaten opgeschort. Daar doen wij dus niets mee. Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 38 Ik kom nu op de vraag van mevrouw Hachchi over Israël en het aansluiten bij de ontwikkeling in de regio. Jazeker! Ik verstout mij om te zeggen dat de omgekeerde beweging ook wel nuttig zou kunnen zijn, namelijk om datgene wat in Israël toch altijd vanuit democratisch gehalte wordt gedaan, onder de aandacht te brengen in de Arabische regio. Het interessante is dat bij de turbulentie op het Tahrirplein velen in Egypte verwezen naar het feit dat in Israël de rechtsstaat en de democratie, met alle mitsen en maren die daaraan vastzitten, behoorlijk geborgd is. Dit is een gewaagde opmerking in de richting van mevrouw Hachchi, maar ik houd die toch staande. De heer Ormel had opmerkingen over Syrië. Ik herhaal wat ik gezegd heb. Wij zitten vol in de lobby om de VN-Veiligheidsraadresolutie voor elkaar te krijgen. Daarbij speelt het vanzelfsprekend een rol dat wij Rusland, China en een paar andere landen zo ver moeten krijgen dat zij meegaan in dezelfde beweging als bij Libië in 1970–1973. Dat moge voor zich spreken. De heer Ten Broeke onderstreepte nogmaals de betekenis van markttoegang voor landbouwproducten. Ik neem die opmerkingen zeer ter harte. Ik zou zeer onbescheiden willen zeggen dat ik daarbij eigenlijk geen steuntje in de rug nodig heb. Er zal een harde strijd gevoerd moeten worden om dit in Europees verband geregeld te krijgen. Wij hebben van meet af aan steun gehad vanuit Denemarken, maar andere landen lieten dit een beetje liggen. Het begint nu te komen en is ook in de conclusies van de raadsvergadering meegenomen. Dat is pure winst. Nu is het vechten om dit te realiseren, want deze lijn moeten wij met elkaar gaan volgen. De heer De Roon vroeg of de rijke landen in de Arabische regio de security sector reform onder hun hoede zouden kunnen nemen in allerlei landen in de regio. De Nederlandse regering denkt dat zij wat betreft security sector reform zelf iets in de melk te brokkelen heeft. Zij heeft daar veel ervaring mee en heeft bovendien een goede optiek. Ik wijs erop dat dit naar de Palestijnse Autoriteit toe al een aantal jaren met succes gebeurt. Wij willen dit zo houden. Het spreekt voor zich dat daarvoor ook geld vanuit andere Arabische landen ingezet zou kunnen worden. De heer Van Bommel kan ik niet overtuigen. Ik kon dat niet in de eerste termijn en zal het daarom in de tweede termijn niet meer proberen. Hij heeft wat dit betreft een bepaalde procedure in zijn hoofd en ik moet daar lijdelijk bij toezien. Staatssecretaris Knapen: Voorzitter. Ik heb drie korte punten. De heer Ormel stelde een vraag over afspraken met andere lidstaten. Wij hebben al eens eerder meegedeeld dat bij dit soort gebeurtenissen inderdaad altijd het risico van kluitjesvoetbal bestaat, namelijk dat iedereen naar dezelfde plek holt en daar hetzelfde wil gaan doen. Wij proberen dit naar vermogen te voorkomen, maar helemaal lukt dat niet. Ik ga morgenavond naar Berlijn en zal met mijn Duitse collega erover spreken dat wij ervoor moeten zorgen dat wij elkaar niet voor de voeten lopen. Het heeft toegevoegde waarde om dingen met elkaar af te spreken. Ik probeer dat in Brussel ook met een zekere regelmaat. Het is in zekere zin werk in aanbouw. Je kunt dat niet van bovenaf orkestreren. Wij werken echter eraan om dit te vermijden. Mevrouw Peters zei dat de spoeling wel erg dun is met 7 mln. Dat is zo. Ik wil daar echter twee dingen tegenoverstellen. Ik heb gezien dat Duitsland het komende halfjaar iets vergelijkbaars doet. In zekere zin is dit leverage van Europa in buitenlands beleid en dat willen wij. Het leeuwendeel van wat hier gebeurt, is namelijk Europees buitenlands beleid. Het gaat om grote Europese bedragen. Dat heeft nadelen, want Europa is geen groter Nederland. Het heeft echter ook voordelen, want je hebt inderdaad leverage als Europa gezamenlijk opereert. De heer Van der Staaij vroeg naar de focus als je zo veel landen meeneemt. Die vraag is volkomen terecht. Het geld is additioneel. Wij Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 39 bieden dit bovendien vraaggestuurd aan. Op voorhand kun je zeggen dat de capaciteit zeer uiteenloopt in de diverse landen en de diverse ngo’s. Ook al hebben wij diverse landen in het vizier, toch is de capaciteit van de civil society in die landen niet zo dat zij allemaal op hetzelfde moment met dezelfde grote hoeveelheid aanvragen zullen komen. Dit gaat dus toch successievelijk. De voorzitter: Hiermee komen wij bijna aan het eind van het algemeen overleg. Ik heb de twee toezeggingen genoteerd. De Kamer wordt periodiek en met regelmaat op hoogte gehouden over de ontwikkelingen in Arabische regio en Nederlandse inzet. Ik zal nog met de minister afspreken op welke wijze wij hieraan zullen vormgeven en dit daarna aan de commissie terugkoppelen. Verder zal de minister de wens van de commissie om door de ambassadeurs in de Arabische regio te worden gebrieft in welwillende overweging nemen. Bovendien heb ik geconstateerd dat in ieder geval drie fracties, namelijk die van de PvdA, van GroenLinks en van de SP, de wens hebben om het verslag van het algemeen overleg op de plenaire agenda te zetten. Via de griffie zal ik de Voorzitter der Kamer daarvan verwittigen. Hiermee komen wij echt aan het eind van het algemeen overleg. Ik dank de ministers en hun staf, de leden der Kamer en alle belangstellenden hartelijk voor de aanwezigheid. Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 623, nr. 41 40
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/3be6e390-6830-4db2-81e6-a3150611ab56
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2017–2018 34 716 Voorstel van wet van het lid Jetten houdende verandering in de Grondwet, strekkende tot de deconstitutionalisering van de benoeming van de commissaris van de Koning en de burgemeester Nr. 5 VERSLAG Vastgesteld 19 september 2017 De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de initiatiefnemer op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid. De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel van wet van het lid Jetten houdende verandering in de Grondwet, strekkende tot de deconstitutionalisering van de benoeming van de commissaris van de Koning en de burgemeester. Het betreft de tweede lezing van het voorstel tot wijziging van de Grondwet, met als doel de aanstellingswijze van de commissaris van de Koning en de burgemeester aan de gewone wetgever over te laten in plaats van aan de grondwetgever. Naar de mening van de leden van de VVD-fractie moeten voorstellen tot verandering van de aanstellingswijze van de burgemeester worden bezien in het totaal van de grondwettelijke fundering van de decentrale overheid. Het is overigens denkbaar dat de wijze van aanstellen van de commissaris van de Koning en de burgemeester van elkaar verschilt, passend bij de positie en de rol van beide functionarissen. Zij vragen de indiener op deze punten nader in te gaan. De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel van wet van het lid Jetten houdende verandering in de Grondwet, strekkende tot de deconstitutionalisering van de benoeming van de commissaris van de Koning en de burgemeester. Deze leden vragen de initiatiefnemer in dit verband nog eens uitdrukkelijk in te gaan op de taakverdeling tussen wetgever en grondwetgever. Deelt de initiatiefnemer de opvatting van deze leden, dat deconstitutionalisering niet vooruitloopt op de discussie over de aanstellingswijze als zodanig? Deze leden hechten aan de onafhankelijke en onpartijdige positie van de burgemeester in het gemeentelijk bestel. Deelt de initiatiefnemer de kst-34716-5 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2017 Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 34 716, nr. 5 1 opvatting van deze leden, dat de aanstellingswijze ook in toekomst de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de burgemeester dient te waarborgen? Deze leden stellen deze vraag mede in het licht van de zorgelijke ontwikkelingen op het gebied van ondermijning van het lokaal bestuur. Deelt de initiatiefnemer de mening van deze leden, dat een discussie over de aanstellingswijze van de burgemeester gevoerd dient te worden in het bredere kader van de inrichting van het lokaal bestuur, mede met het oog op de gewenste checks and balances? De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorstel van wet van het lid Jetten houdende verandering in de Grondwet, strekkende tot de deconstitutionalisering van de benoeming van de commissaris van de Koning en de burgemeester en hebben nog één vraag voor de indiener. De genoemde leden willen graag van de indiener weten of deze bereid is de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel uit te stellen tot na de presentatie van het nieuwe regeerakkoord? De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggend wetsvoorstel met betrekking tot de deconstitutionalisering van de benoeming van de burgemeester en commissaris van de Koning. De leden zullen niet nader ingaan op de inhoud van dit wetsvoorstel dat immers gelijkluidend is aan het wetsvoorstel zoals dat eerder in eerste lezing aan de Kamer is voorgelegd. Echter daar waar in eerste lezing het nog open bleef hoe na de deconstitutionalisering deze benoemingen dan voortaan wel zouden moeten gaan verlopen, lijkt dat op dit moment minder open te liggen. De aan het woord zijnde leden hebben uit de publiciteit vernomen dat de beoogde nieuwe coalitiepartijen in het regeerakkoord wellicht opnemen dat er een direct gekozen burgemeester zou gaan komen. Deelt de initiatiefnemer de mening dat, indien een dergelijke of eventueel een andere bepaling over de burgemeestersbenoeming in het nieuwe regeerakkoord zou komen te staan, dan het nu voorliggend wetsvoorstel in een andere context wordt geplaatst? De richting waarin de burgemeestersbenoeming na de deconstitutionalisering zou gaan, is dan voor een deel immers al bepaald. De leden van de PvdA-fractie menen dat de besluitvorming over de deconstitutionalisering in dat geval niet los gezien kan worden van een eventuele afspraak in het regeerakkoord. Deelt de in initiatiefnemer deze mening? Zo ja, waarom? Weliswaar kan de nieuwe Tweede Kamer nu, zoals afgesproken, «de inhoudelijke behandeling onverwijld ter hand te nemen» (zie TK 33 239, nr. 9), maar is de spoed zo groot dat niet eerst de inhoud van het regeerakkoord kan worden afgewacht? Zo nee, waarom deelt u die mening niet? De leden van de ChristenUnie-fractie hebben opnieuw kennis genomen van het wetsvoorstel deconstitutionalisering van de benoemingswijze van burgemeesters en Commissarissen van de Koning. Deze tweede lezing van het voorstel tot wijziging van de Grondwet geeft hen geen aanleiding voor nieuwe vragen. Wel vragen deze leden de initiatiefnemer om uitgebreider te reflecteren op de kritiek van de Raad van State met betrekking tot het moment waarop het wetsvoorstel aanhangig is gemaakt. Zij zijn benieuwd welke gevolgen dit heeft of kan hebben voor de wijze waarop initiatiefwetsvoorstellen tot wijziging van de Grondwet in de toekomst in tweede lezing aanhangig worden gemaakt. Zij vragen daarop reflectie van de indiener en zullen dit bij gelegenheid ook aan de regering voorhouden. De leden van de SGP-fractie hebben kennis genomen van het voorstel van wet van het lid Jetten over de deconstitutionalisering van de benoeming Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 34 716, nr. 5 2 van de commissaris van de Koning en de burgemeester. Het betreft een tweede lezing van deze Grondwetsherziening. De leden van de SGP-fractie hebben bij de eerste lezing reeds aangegeven geen redenen zien om deze benoeming uit de Grondwet te halen. De belangrijkste constitutionele principes en de verhoudingen tussen de verschillende organen binnen de staat horen thuis in de Grondwet, zeker ook gezien de belangrijke wettelijke taken die zowel de burgemeesters als de commissarissen hebben. Deze Grondwetswijziging kan niet los gezien worden van de precieze keuze ten aanzien van de aanstellingswijze. Zij zijn van mening dat het zinvoller is om een discussie te voeren over de wijze van aanstelling en de waarde van de Kroonbenoeming in plaats van een dergelijke formele scheiding aan te brengen tussen de Grondwetswijziging en de gewenste politieke keuze. De leden van de SGP-fractie zien dan ook geen reden om tot een ander standpunt te komen dan bij de eerste lezing. De leden van de 50PLUS-fractie hebben met belangstelling en instemming kennis genomen van het voorstel van wet van het lid Jetten. Zij zien op dit moment geen aanleiding voor het plaatsen van opmerkingen of het stellen van vragen. Het voorstel wordt gezien als een belangrijke stap op weg naar de bestuurlijke vernieuwing die de leden van de fractie van 50PLUS voorstaan. Zij zien uit naar het komende wetstraject en spreken de verwachting uit dat het vervolgtraject voortvarend zal worden opgepakt, zodra beide Kamers hun instemming hebben gegeven. De fungerend voorzitter van de commissie, Pia Dijkstra De waarnemend griffier van de commissie, Hendrickx Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 34 716, nr. 5 3
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/d66562dd-6081-4242-9026-0505db41b816
Geachte (plv.) leden van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat, De leden Tjeerd de Groot (D66) en Geurts (CDA) stellen voor het commissiedebat Wadden, dat voor morgenmiddag 13 oktober staat gepland, te verplaatsen naar een nader te bepalen datum. Als reden voor dit verzoek geven zij aan dat de beantwoording van het schriftelijk overleg over de stroomkabel dwars door Schiermonnikoog (commissie EZK, Kamerstuk 35092, nr. 27) nog niet is ontvangen en de informatie relevant is voor het commissiedebat Wadden. Daarnaast heeft de staatssecretaris van EZK vanochtend een brief gestuurd over uitstel van haar reactie op de contraexpertise van de Waddenacademie over Besluitvorming voorkeursalternatief ‘Net op Zee ten noorden van de Waddeneilanden’ (2021D38053). Graag verneem ik uiterlijk vandaag, dinsdag 12 oktober 2021 om 17.00 uur (via ‘allen beantwoorden’ op dit e-mailbericht) of u het commissiedebat Wadden wenst te verplaatsen naar een nader te bepalen tijdstip. Spoedig na de reactietermijn van deze e-mailprocedure zal ik u informeren over de uitkomst. Met vriendelijke groet, Brenda Schuurkamp Adjunct-griffier vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat Griffier contactgroep Nederland-Frankrijk *Toelichting: De e-mailprocedure is geregeld in artikel 7.20, tweede lid, van het Reglement van Orde, luidende: 2. Een commissie kan buiten haar vergaderingen langs schriftelijke weg besluiten over een voorstel dat naar het oordeel van haar commissievoorzitter eenvoudig en spoedeisend van aard is. Het besluit wordt genomen als ware de Kamer in voltallige samenstelling bijeen en stemde zij als bedoeld in artikel 8.25.
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/5b5fc551-5087-4b86-b0a6-707e932f8245
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2021–2022 32 761 Verwerking en bescherming persoonsgegevens 30 821 Nationale Veiligheid Nr. 206 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN VOOR RECHTSBESCHERMING Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 13 december 2021 In het commissiedebat van 24 november jl. (Kamerstuk 21 501-33, nr. 898) over de aankomende EU TELECOM-Raad van 3 december 2021 zijn door uw Kamer vragen gesteld over gezichtsherkenning in de openbare ruimte. Dit betreft vragen van het lid van Ginneken (D66) over de inzet van gezichtsherkenning door de politie en vragen van het lid Dassen (VOLT) over wenselijke toepassingen van gezichtsherkenning in de publieke ruimte. De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft uw Kamer toegezegd dat hier schriftelijk op terug zou worden gekomen. Met deze brief wordt deze toezegging gestand gedaan. Wettelijke waarborgen bij gezichtsherkenningstechnologie Aan het toepassen van gezichtsherkenningstechnologie kleven risico’s op ongerechtvaardigde inbreuken op fundamentele rechten. Daarom zijn er zowel in EU als nationaal verband strikte regels vastgesteld, die ertoe nopen dat er zeer terughoudend en met inachtneming van de noodzakelijke waarborgen wordt omgegaan met de inzet van deze technologie.1 Dit geldt zowel voor politie en justitie, als voor bedrijven en burgers. Het kabinet is hier in de kabinetsreactie op het bericht in de Volkskrant over de EDPB/EDPS Opinie betreffende de AI-verordening2 op ingegaan. Als bijlage bij die kabinetsreactie is een juridisch kader opgenomen waarin wordt toegelicht in welke gevallen gezichtsherkenningstechnologie zou kunnen worden ingezet en met welke waarborgen. 1 Bij deze waarborgen kunt u denken aan het vooraf uitvoeren van een Data Protection Impact Assessment (artikel 35 Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) respectievelijk artikel 4c van de Wet politiegegevens (Wpg). 2 Kamerstukken 32 761 en 22 112, nr. 198 kst-32761-206 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2021 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 32 761, nr. 206 1 De toepassing van gezichtsherkenningstechnologie in het politiedomein De Minister van Justitie en Veiligheid heeft uw Kamer in 2019 geïnformeerd over «Waarborgen en kaders bij gebruik gezichtsherkenningstechnologie».3 In die brief wordt uitgelegd hoe en waarvoor de politie gezichtsherkenningstechnologie inzet en wordt nader ingegaan op het juridisch kader daaromtrent. In de met deze brief gelijktijdig aan uw Kamer verstuurde beantwoording van de Kamervragen van het lid Van Ginneken (D66) wordt voorts toegelicht dat de politie alleen gebruik maakt van het systeem CATCH (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 1053). Hiermee kan alleen achteraf – niet «realtime» – worden gekeken of de onbekende mensen op beelden van misdaden al bij de politie bekend zijn en dus in de CATCH-database staan. De politie past geen real-time gezichtsherkenningstechnologie in de openbare ruimte toe. De inzet van gezichtsherkenningstechnologie bij de politie moet altijd een juridisch-ethische toets doorstaan. De politie hanteert een interne beleidslijn dat daarna ook nog toestemming moet worden gegeven door de portefeuillehouders »Ethiek en Privacy» en »Digitalisering» van de politie. Het juridische aspect van voornoemde toets ziet onder meer toe op of de inzet past binnen de bevoegdheden van de politie en of er wordt voldaan aan de eisen die de wet Politiegegevens stelt aan het verwerken van gegevens, zoals onder meer dat bijzondere persoonsgegevens (waaronder biometrische gegevens) alleen mogen worden verwerkt voor zover dit voor het doel van de verwerking noodzakelijk is en slechts in aanvulling gebeurt op de verwerking van andere politiegegevens.4 Zoals ik uw Kamer eerder heb laten weten, heeft dit nog niet geleid tot goedkeuring van een ander gebruik van biometrische gezichtsherkenningstechnologie dan CATCH.5 Indien hier verandering in zou komen wordt uw Kamer hierover geïnformeerd. Hier komt bovenop dat de voorliggende concept AI-verordening real-time gezichtsherkenningstechnologie in de openbare ruimte ten behoeve van de rechtshandhaving in beginsel verbiedt. Hierop zijn een aantal uitzonderingssituaties geformuleerd, zoals bijvoorbeeld ten behoeve van het voorkomen van terroristische aanslagen.6 Het kabinet heeft aangegeven dat het deze uitzonderingsgronden in beginsel passend vindt.7 Dit standpunt is mede bepaald door de belangrijke waarborgen die in artikel 5 verder worden geïntroduceerd.8 Zo regelt het tweede lid dat er waarborgen moeten worden gesteld die het gebruik van real-time gezichtsherkenningstechnologie beperken in tijd, ruimte en met betrekking tot het aantal personen. Het derde lid stelt dat het gebruik van real-time gezichtsherkenningstechnologie door een bevoegde autoriteit vooraf moet worden getoetst. En als laatste schrijft het vierde lid voor dat lidstaten in nationale wetgeving moeten vastleggen in welke gevallen en onder geleide van welke waarborgen een bevoegde autoriteit het gebruik van real-time gezichtsherkenningstechnologie toe mag staan. Hiermee wordt uw Kamer dus in gelegenheid gebracht om te bepalen óf en zo ja voor welke uitzonderingsgronden er in Nederland real-time gezichtsherkenningstechnologie zou mogen worden ingezet in het kader van de rechtshandhaving. Als laatste is van belang op te merken dat de concept 3 Kamerstukken 32 761 en 30 821, nr. 152. Artikel 5, Wet politiegegevens 5 Aanhangsel van de Handelingen II 2021/22, nr. 105 «Antwoord van Minister Dekker (Rechtsbescherming), mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid, ontvangen op 28 september 2021» 6 Artikel 5, eerste lid, van het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van geharmoniseerde regels betreffende artificiële intelligentie (wet op artificiële intelligentie) en tot wijziging van de bepaalde wetgevingshandelingen van de Unie 7 Beantwoording schriftelijk overleg BNC-Fiches AI en reactie brief Rathenau instituut 8 Artikel 5, concept AI-verordening, te raadplegen via https://eur-lex.europa.eu/ 4 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 32 761, nr. 206 2 AI-verordening geen grondslag biedt om gezichtsherkenningstechnologie wél toe te passen. De beperkingen en eisen uit de conceptverordening zouden in aanvulling gelden op de reeds bestaande regels uit de Wpg en deze niet vervangen. De toepassing van gezichtsherkenningstechnologie in de openbare ruimte anders dan door de politie Op basis van het bestaand juridisch kader kan gezichtsherkenningstechnologie, in het bijzonder in openbare ruimten, alleen in een beperkt aantal gevallen worden ingezet.9 Als dit overheidsorganisaties betreft zou dit doorgaans alleen kunnen op grond van een expliciet wettelijk vastgelegde bevoegdheid. Dit vereist in de regel een wet in formele zin, waarbij het parlementair proces uiteraard doorlopen wordt. Hiermee voert de wetgever regie over in welke uitzonderingssituaties een inbreuk op het recht op privéleven, bijvoorbeeld door de inzet van gezichtsherkenningstechnologie, noodzakelijk is en aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit voldoet.10 Anderzijds zijn er situaties waarin onomwonden en vrijelijk toestemming is verleend door alle betrokkenen. Hierbij kan worden gedacht aan het verlenen van toegang tot bepaalde ruimten. In die gevallen, waarin de verwerking berust op het geven van toestemming, moet mensen dus een echte keuze worden geboden. Denk bijvoorbeeld aan de »poortjes» op Schiphol. De inzet van gezichtsherkenningstechnologie door burgers en bedrijven kan in beginsel alleen in twee gevallen. Ten eerste op grond van artikel 29 UAVG, dat bepaalt dat biometrische gegevens mogen worden verwerkt om redenen van zwaarwegend algemeen belang voor authenticatie of beveiligingsdoeleinden. Daarbij kan gedacht worden aan de beveiliging van vitale infrastructuur, zoals bijvoorbeeld om de toegang tot energiecentrales alleen voor bevoegden mogelijk te maken. Ten tweede kan gezichtsherkenningstechnologie worden ingezet als daar onomwonden toestemming is verleend door álle betrokkenen die daaraan onderworpen zijn. Een voorbeeld is het ontgrendelen van eigen apparaten, maar het kan ook gaan om het krijgen van toegang tot bepaalde ruimten. De European Data Protection Board geeft dit laatste tevens als voorbeeld: «Voorbeeld: Een verwerkingsverantwoordelijke beheert de toegang tot zijn gebouw met behulp van gezichtsherkenningstechnologie. Mensen kunnen van deze manier van toegang alleen gebruikmaken als zij daarvoor van tevoren uitdrukkelijk geïnformeerde toestemming hebben gegeven (overeenkomstig artikel 9, lid 2, onder a)). Om te voorkomen dat opnamen worden gemaakt van iemand die hiervoor geen toestemming heeft gegeven, mag de gezichtsherkenning pas worden toegepast wanneer de betrokkene deze zelf activeert, bijvoorbeeld door op een knop te drukken. Om de rechtmatigheid van de verwerking te waarborgen, moet de verwerkingsverantwoordelijke altijd een alternatieve toegangswijze bieden om in het gebouw te komen waarbij geen biometrische gegevens worden verwerkt, bijvoorbeeld met badges of sleutels.»11 Een ander voorbeeld is dat gezichtsherkenningstechnologie ingezet zou kunnen worden in een «gecontroleerde omgeving», welke weliswaar 9 Zie bijlage 1 (juridisch kader) bij Kamerstukken 32 761 en 22 112, nr. 198, pp. 3–4 Kamerstukken 32 761 en 22 112, nr. 198, p. 3 11 EDPB Richtsnoeren 3/2019 inzake de verwerking van persoonsgegevens door midden van videoapparatuur, p. 20. 10 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 32 761, nr. 206 3 behoort tot de openbare ruimte, maar waarbinnen alle betrokken onomwonden en geïnformeerd toestemming hebben gegeven. Deze toestemming moet natuurlijk wel »vrijelijk» zijn gegeven, wat betekent dat mensen geen nadelige consequenties mogen ondervinden van het niet verlenen van toestemming.12 Conclusie Gezichtsherkenningstechnologie mag alleen in een zeer beperkt aantal gevallen en onder geleide van strikte waarborgen in de openbare ruimte worden ingezet. De concept AI-verordening breidt de bestaande mogelijkheden voor gezichtsherkenningstechnologie niet uit, maar stelt verdere beperkingen aan de inzet van real-time gezichtsherkenningstechnologie in het kader van rechtshandhaving en draagt eraan bij dat het beperkt aantal biometrische systemen dat wél mag worden ingezet grondig wordt gecontroleerd alvorens deze in gebruik worden genomen. Hiermee voorkomen we dat er fouten worden gemaakt en stimuleren we een rechtsstatelijke inzet van gezichtsherkenningstechnologie. De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker 12 Zie voor meer voorbeelden van rechtmatige en onrechtmatige inzet van gezichtsherkenning de EDPB Richtsnoeren 3/2019 inzake de verwerking van persoonsgegevensdoor middelen van videoapparatuur, vanaf p. 18. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 32 761, nr. 206 4
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/c2d84617-f9b9-4b26-8a60-9632d9d6c9d8
SPREKERSLIJST Woensdag 28 september 2022 Tweeminutendebat Macro-economische ontwikkelingen in Europees perspectief (incl. Eurogroep/Ecofinraad) (CD 8/9) 1. 2. 3. 4. 5. 6. Naam: Fractie: Spreektijd: D.J. Eppink P.H. Omtzigt E. Heinen S.P.R.A. van Weyenberg I. (Inge) van Dijk P. van Houwelingen JA21 Omtzigt VVD D66 CDA FVD 2 min 1 min 0 min 2 min 2 min 2 min ________________________________________________________________ VVD = Volkspartij voor Vrijheid en Democratie D66 = Democraten 66 PVV = Partij voor de Vrijheid CDA = Christen-Democratisch Appèl SP = Socialistische Partij PvdA = Partij van de Arbeid GroenLinks PvdD = Partij voor de Dieren ChristenUnie FVD = Forum voor Democratie JA21 SGP = Staatkundig Gereformeerde Partij DENK Volt Fractie Den Haan BBB BIJ1 Groep Van Haga Omtzigt Gündoğan
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/5ba81fc1-9a7a-4ec9-a4c4-e3f5d9afd001
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2022–2023 2 Vragen gesteld door de leden der Kamer 2023Z14133 Vragen van het lid Hans Teunissen (D66) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het bericht «Gemeenten worstelen met desinformatie» (ingezonden 17 augustus 2023). Vraag 1 Deelt u de mening dat de toegang tot en beoordeling van juiste informatie cruciaal is voor kennis over en vertrouwen in een vitale (lokale) democratie?1 Vraag 2 Deelt u de opvatting dat vanwege het broze vertrouwen in onze democratie, de noodzaak van juiste informatie en de signalen uit dit onderzoek haast geboden is om gemeenten tegemoet te komen in hun ondersteuningsvraag? Vraag 3 Kunt u inzicht geven in welke mate het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, naast de «Handreiking omgaan met desinformatie»2, samenwerkt met gemeenten om de impact van misleidende informatie op de lokale democratie aan te pakken? Kunt u bovendien aangeven hoe de bekendheid van de genoemde handreiking te vergroten? Vraag 4 Hoe duidt u de omvang van misleidende informatie en complottheorieën op lokaal niveau in het licht van onze democratie als geheel en de aankomende Tweede Kamerverkiezingen? Welke voorzorgsmaatregelen bent u van plan in dit kader te nemen? Vraag 5 Welke langetermijnstrategieën overweegt u om de uitdagingen met betrekking tot misleidende informatie het hoofd te bieden en het vertrouwen in de (lokale) democratie te herstellen of te versterken? 1 «Gemeenten worstelen met desinformatie», Binnenlands Bestuur, 15 augustus 2023, https://www.binnenlandsbestuur.nl/bestuur-en-organisatie/quickscan-brengt-impactmisleidende-informatie-beeld. 2 «Handreiking omgaan met desinformatie», rijksoverheid, 9 februari 2022, https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2022/02/09/handreiking-omgaan-metdesinformatie. kv-tk-2023Z14133 ’s-Gravenhage 2023 Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Vragen 1 Vraag 6 Aan de hand van welke instrumenten kan u gemeenten bijstaan bij hun worsteling misleidende informatie te identificeren en te beoordelen of – in voorkomende gevallen – sprake is van bewuste of onbewuste verdraaiing? Vraag 7 Hoe kan het ministerie voorzien in de gewenste ondersteuning van gemeenten als het gaat om het herkennen van complotten en ondermijningsprocessen, informatie en kennisdeling, onafhankelijk advies en gevraagde instrumenten, protocollen en trainingen? Vraag 8 Hoe verhoudt de urgentie op bovengenoemde zaken zich volgens u tot de Rijksbrede strategie en welk tijdpad heeft u hierin voor ogen? Kunt u hierbij aangeven welke prioriteiten hierin gesteld kunnen worden – mede met het oog op de aanstaande verkiezingen? Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Vragen 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/f3748a8e-675b-4365-a7c6-2c98edcb864a
16 November 2010 Statement by the Eurogroup Ireland The Eurogroup welcomes the significant efforts of Ireland to deal with the challenges it faces in the budgetary, competitiveness and financial sector areas. The Eurogroup welcomes in particular the announcement by the Irish authorities that their four-year budgetary strategy will be frontloaded by € 6 billion in 2011 on a total consolidation effort of € 15 billion. We have full confidence that the four-year strategy to be announced by the end of the month will be thorough and detailed and will firmly anchor the 2014 target date for the correction of the excessive deficit. This strategy will also ensure that the public debt ratio will be put on a firm downward path. Together with the structural reforms that will be announced in the strategy, this budgetary adjustment should allow Ireland to return to a strong and sustainable growth path while safeguarding the economic and social position of its citizens. We nevertheless invite the Irish authorities to include an annual review in their strategy that will allow them to cope with the implications of less favourable macro-economic developments were they to arise. We welcome the measures taken to date by Ireland to deal with issues in its banking sector, via guarantees, recapitalisation and asset segregation. These measures have helped to support the Irish banking sector at a time of great dislocation. However, market conditions have not normalised and pressures remain, giving rise to concerns that further reforms and stabilisation measures may be appropriate. We welcome the determination of the Irish government to engage in a short and focussed consultation with the Commission, the ECB and the IMF in order to determine the best way to provide any necessary support to address market risks, especially as regard the banking sector, in the context of the four-year budgetary plan and the upcoming budget. We confirm that we will take determined and coordinated action to safeguard the financial stability of the euro area, if needed, and that we have the means available to do so.
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/967e0205-01a1-4572-a272-f423ec3a0726
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2016–2017 2 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 2128 Vragen van het lid Gerbrands (PVV) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het declareren van yogalessen als psychiatrische behandeling. (ingezonden 23 mei 2017). Antwoord van Minister Schippers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen 16 juni 2017) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2099. Vraag 1 Wat is uw reactie op het bericht «Hoe deze ggz-instelling uw yogalessen vergoed krijgt»?1 Antwoord 1 Door Vitalis worden yoga, massage, meditatie en personal training aangeboden in ambulante vorm onder de zorgactiviteit dagbesteding. Deze activiteiten kwalificeren volgens het Zorginstituut, zoals aangegeven in het artikel van de Volkskrant, als welzijnsactiviteiten. Om die reden vormen deze activiteiten dan ook geen onderdeel van het basispakket. Daarnaast geeft ook de beleidsregel van de NZa duidelijk aan dat welzijnsgerelateerde activiteiten niet mogen worden gedeclareerd onder de zorgactiviteit dagbesteding. Anders dan het artikel lijkt te suggereren betekent dit dan ook dat yoga en massages niet gedeclareerd en vergoed zullen worden door de zorgverzekeraar. Het doel van dagbesteding is: «het bevorderen, behouden, of compenseren van de zelfredzaamheid van de patiënt». Door de dagbesteding en het laten deelnemen aan activiteiten wordt structuur aangebracht in de dag van de patiënt. Voor zover sprake is van het bieden van een zinvolle dagbesteding aan patiënten die zijn opgenomen, maakt de dagbesteding onderdeel uit van «verblijf» zoals bedoeld in artikel 2.12 Besluit zorgverzekering (Bzv). Bij de door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) beschreven dagbestedingsactiviteiten kan het echter ook gaan om begeleidingsactiviteiten met een geneeskundig doel zonder opname. In dat geval is sprake van «geneeskundige zorg» (artikel 2.4 Bzv), waarvan «verblijf» dus geen onderdeel is. Dit wordt ook wel de ambulante behandeling genoemd. 1 ah-tk-20162017-2128 ISSN 0921 - 7398 ’s-Gravenhage 2017 Volkskrant, 19 mei 2017 http://www.volkskrant.nl/wetenschap/hoe-deze-ggz-instelling-uw-yogalessen-vergoedkrijgt~a4496005/ Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, Aanhangsel 1 In de Nadere Regel Gespecialiseerde GGZ van de NZa is aangegeven onder welke voorwaarden dagbesteding wordt vergoed. Dit zijn de volgende: – de dagbesteding is altijd in het kader van de (psychiatrische) behandeling; – de dagbesteding is terug te vinden in het behandelplan van de patiënt; – de diagnose en het behandelplan zijn opgesteld door de behandelaar. Daarnaast dient de dagbesteding onder één van de volgende categorieën te vallen: sociaal, activering, educatie, arbeidsmatig en overig. Bij ambulantebehandelingen moet het gaan om begeleidingsactiviteiten met een geneeskundig doel. Dit is volgens het Zorginstituut dagbesteding educatief of arbeidsmatig. De NZa heeft daarbij ook aangegeven dat een welzijnsactiviteit, waarbij als voorbeeld zang, bingo, uitstapjes worden genoemd, niet onder de dagbesteding vallen en niet worden vergoed. Vraag 2 Zijn yoga, massage, meditatie en personal training bewezen effectieve behandelingen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Antwoord 2 Het Zorginstituut heeft in 2013 een standpunt ingenomen over Mindfulness bij psychische stoornissen. Mindfulness maakt gebruik van meditatietechnieken. Er is geen bewijs van effectiviteit gevonden voor «Mindfulness» zonder cognitieve therapie-elementen. Mindfulness aangeboden als cursus of training voldoet daarmee niet aan het wettelijk criterium «stand van de wetenschap en praktijk». Yoga, massage, andere vormen van meditatie en personal training zijn niet door het Zorginstituut beoordeeld, omdat het om welzijnsactiviteiten gaat die niet onder het basispakket vallen. De effectiviteit van de behandelingen zijn dan ook niet door het Zorginstituut onderzocht. Vraag 3 Hoeveel yogalessen en massages zijn intussen via de genoemde «dagbesteding constructie» vergoed door zorgverzekeraars? Antwoord 3 Bij Zorgverzekeraars Nederland (hierna: ZN) en de NZa is nagegaan of vastgesteld kan worden hoeveel yogalessen en massages zijn vergoed door zorgverzekeraars. De zorgverzekeraar kan alleen nagaan of dagbesteding wordt gedeclareerd, maar het is niet mogelijk om de declaraties naar soort dagbesteding verder te specificeren. Yogalessen en massages zijn dus niet apart herkenbaar in de vergoedingssystematiek. Hierdoor is niet met zekerheid te zeggen of yogalessen en massages via de «dagbesteding constructie» bij zorgverzekeraars zijn gedeclareerd en mogelijk vergoed. Signalen dat dit daadwerkelijk het geval is, zijn niet bekend. ZN en GGZ Nederland geven in hun gezamenlijke reactie (Zorgvisie, 29 mei 20172) op het artikel in de Volkskrant aan dat er door Vitalis tot op heden geen zorg gedeclareerd is. Vraag 4 Deelt u de mening dat het schandalig is dat Vitalis GGZ op deze wijze zorggeld bewust misbruikt en zich verrijkt over de ruggen van alle premiebetalers? Zo nee, waarom niet? Vraag 5 Bent u bereid per direct de regels aan te passen zodat «samen tv-kijken» en andere welzijnsactiviteiten niet meer gedeclareerd kunnen worden? Vraag 6 Welke sancties kunt u Vitalis opleggen en hoe worden dit soort graaiers en zakkenvullers in de zorg voortaan voorkomen? 2 https://www.zorgvisie.nl/Kwaliteit/Verdieping/2017/5/Rotte-appels-zijn-een-bedreiging-voor-onszorgstelsel/?utm_source=dlvr.it&utm_medium=twitter Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, Aanhangsel 2 Antwoord 4, 5 en 6 Dagbesteding wordt alleen vergoed indien voldaan wordt aan de voorwaarden, zoals deze zijn genoemd in de Nadere Regel Gespecialiseerde GGZ van de NZa. In deze Regel is ook specifiek genoemd dat welzijnsactiviteiten niet onder dagbesteding vallen. Tegelijkertijd heeft het Zorginstituut in zijn rapport «Vaktherapie en dagbesteding in de geneeskundige GGZ» aanbevelingen gedaan om de terminologie/bekostigingsregels in lijn te brengen met de Zvw, zodat de regels omtrent het declareren van dagbesteding worden verbeterd. Deze aanbevelingen betrekt de NZa in de doorontwikkeling van de productstructuur ggz. Hierover heb ik de Tweede Kamer op 26 november 20153 geïnformeerd. De Nza is hiermee aan de slag. Zoals bij vraag 3 reeds is aangegeven hebben (nog) geen declaraties plaatsgevonden door Vitalis. Het is de taak van de zorgverzekeraar om zorg die niet wordt vergoed uit de basisverzekering, hieruit ook niet te betalen. Om verzekeraars beter toe te rusten om deze controle goed uit te oefenen en daarmee verspilling van premiegelden tegen te gaan, is het wetsvoorstel VTO Wmg opgesteld dat momenteel ter behandeling ligt in de Eerste Kamer. 3 Kamerstuk 25 424, nr. 293 Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, Aanhangsel 3
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/164b5f06-ef0d-4699-98c9-671ff00eccc0
Den Haag, 25 september 2018 Voortouwcommissie: algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking Volgcommissie: vaste commissie voor Financiën Bewindspersoon: minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag Activiteit: Datum: Tijd: Openbaar/besloten: Algemeen overleg woensdag 3 oktober 2018 17.00 - 19.00 uur openbaar Onderwerp: Wereldbank Agendapunt: Nederlandse inzet bij de Jaarvergadering van de Wereldbankgroep 2018 Zaak: Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag – 25 september 2018 Inzet Jaarvergadering Wereldbankgroep 2018 - 2018Z16749 Agendapunt: Verslag Voorjaarsvergadering Wereldbankgroep 2018 Zaak: Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag – 22 mei 2018 Verslag Voorjaarsvergadering Wereldbankgroep 2018 - 26234-213 Griffier: T.J.E. van Toor Activiteitnummer: 2018A02817
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/8654c9b8-bec5-4db5-91b8-0c2e77e43c79
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2013–2014 32 271 Nieuwe regels met betrekking tot de verdeling van woonruimte en de samenstelling van de woonruimtevoorraad (Huisvestingswet 2014) Nr. 21 AMENDEMENT VAN HET LID PAULUS JANSEN Ontvangen 3 maart 2014 De ondergetekende stelt het volgende amendement voor: I In de beweegreden wordt aan het slot voor de puntkomma ingevoegd: , alsmede enige overige regels vast te stellen op het gebied van de volkshuisvesting. II In het opschrift van hoofdstuk 3 wordt na «AANBIEDING» ingevoegd: EN TOEWIJZING. III Na artikel 21 wordt een artikel ingevoegd, luidende: Artikel 21a In de huisvestingsverordening kan de gemeenteraad bepalen dat ten behoeve van de verdeling van binnen de gemeente gelegen woonruimte van een toegelaten instelling, die toegelaten instelling de inschrijfduur van de inschreven inwoners van die gemeente verhoogt op basis van bij die huisvestingsverordening te bepalen criteria. IV Na artikel 45b worden twee artikelen ingevoegd, luidende: Artikel 45c De Woningwet wordt als volgt gewijzigd: kst-32271-21 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2014 Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 32 271, nr. 21 1 A Aan artikel 1, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel p door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende: q. huurprijs: prijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woonruimte als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Huisvestingswet 2014, uitgedrukt in een bedrag per maand. B Na artikel 70c wordt een artikel ingevoegd, luidende: Artikel 70c bis 1. Elke toegelaten instelling bepaalt mede aan de hand van de duur van inschrijving op een door hem bijgehouden wachtlijst van ingeschreven woningzoekenden, en met inachtneming van krachtens artikel 21a van de Huisvestingswet 2013 vastgestelde regels, hoe de verdeling van woonruimten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van die wet, waarvan de huurprijs niet hoger is dan het bedrag, genoemd in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag, over die woningzoekenden plaatsvindt. 2. Elke toegelaten instelling neemt op verzoek van een ingeschreven woningzoekende bij een andere toegelaten instelling de duur van inschrijving van die woningzoekende over op zijn wachtlijst. Artikel 45d 1. Indien het bij koninklijke boodschap van 12 mei 2011 ingediende voorstel van wet, houdende herziening van de regels over toegelaten instellingen en instelling van een Financiële Autoriteit woningcorporaties (Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting) (Kamerstukken 32 769) tot wet is of wordt verheven, wordt na artikel 46 van de Woningwet een artikel ingevoegd, luidende: Artikel 46a 1. Elke toegelaten instelling bepaalt mede aan de hand van de duur van inschrijving op een door hem bijgehouden wachtlijst van ingeschreven woningzoekenden, hoe de verdeling van woonruimten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Huisvestingswet 2013, waarvan de huurprijs niet hoger is dan het bedrag, genoemd in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag, over die woningzoekenden plaatsvind. 2. Elke toegelaten instelling neemt op verzoek van een ingeschreven woningzoekende bij een andere toegelaten instelling de duur van inschrijving van die woningzoekende over op zijn wachtlijst. 2. Indien het bij koninklijke boodschap van 12 mei 2011 ingediende voorstel van wet, houdende herziening van de regels over toegelaten instellingen en instelling van een Financiële Autoriteit woningcorporaties (Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting) (Kamerstukken 32 769) tot wet is of wordt verheven, en artikel I van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan, respectievelijk op dezelfde datum in werking treedt als deze wet, vervalt artikel 45c. Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 32 271, nr. 21 2 Toelichting Dit amendement regelt dat de opgebouwde inschrijfduur als woningzoekende voor een sociale huurwoning bij een corporatie (of samenwerkingsverband van corporaties) altijd kan worden meegenomen bij een reactie op een sociale huurwoning in een andere gemeente of andere woningmarktregio. De mobiliteit op de woningmarkt neemt toe, onder meer omdat mensen met een uitkering verplicht kunnen worden om te solliciteren op banen op grote afstand van hun huidige woonplaats. Het ligt om die reden voor de hand dat opgebouwde inschrijfduur behouden kan blijven ook in een andere gemeente of regio. Om te voorkomen dat de vergroting van de toegang tot lokale woningmarkten voor woningzoekenden van buiten de lokale woningzoekenden onevenredig benadeelt, creëert het amendement tevens de beleidsmatige ruimte om via een Huisvestingsverordening woningzoekenden die al woonachtig zijn in een gemeente, wijk of kleine kern een «streepje voor» te geven als ze reageren op een woning in hun gemeente, wijk respectievelijk kleine kern. Een voorbeeld daarvan zou in de vorm van een toeslagpercentage bijvoorbeeld dertig procent op de feitelijke inschrijfduur kunnen zijn. Paulus Jansen Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 32 271, nr. 21 3
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/e67cf9f4-46bc-4828-884b-ee929fc0034c
Den Haag, 29 oktober 2019 Voortouwcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat Document: Besluitenlijst van de e-mailprocedure van dinsdag 29 oktober 2019 1. Agendapunt: Voorstel van de leden Van Aalst (PVV), Schonis (D66), Kröger (GroenLinks), Laçin (SP), Gijs van Dijk (PvdA), Van der Graaf (ChristenUnie) en Van Brenk (50PLUS) voor een feitelijke vragenronde over het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid: ‘Veilig toelaten op de weg. Lessen naar aanleiding van het ongeval met de Stint’ met als inbrengtermijn heden middag 17.00 uur Zaak: Brief van lid/fractie/commissie - Tweede Kamerlid, S.C. Kröger (GroenLinks) 29 oktober 2019 Voorstel voor een feitelijke vragenronde over het OvV-rapport van ‘Veilig toelaten op de weg. Lessen naar aanleiding van het ongeval met de Stint’ met als inbrengtermijn heden middag 17.00 uur - 2019Z20549 Het voorstel is aangenomen. Op de onderstaande e-mailprocedure is als volgt gereageerd: Besluit: Noot: • De fracties van het CDA en de PvdD stemmen in met het voorstel van Van Aalst (PVV), Schonis (D66), Kröger (GroenLinks), Laçin (SP), Gijs van Dijk (PvdA), Van der Graaf (ChristenUnie) en Van Brenk (50PLUS). • De fractie van de VVD stemt niet in met het voorstel. • Van de overige fracties is geen reactie ontvangen. 2. Agendapunt: OVV rapport 'Veilig toelaten op de weg' Zaak: Brief regering - minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga - 16 oktober 2019 OVV rapport 'Veilig toelaten op de weg' - 29398-758 Agenderen voor feitelijke vragenronde. Besluit: Griffier: M.Y. Israel Activiteitnummer: 2019A04585
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/26af9373-e558-4e2d-addd-71e63e4cb0bf
Volwaardig leven In Nederland hebben ongeveer 2 miljoen mensen een beperking. Daarvan krijgen 130.000 mensen elke dag intensieve zorg en onder­ steuning vooral vanuit de Wet langdurige zorg. Zij hebben vaak hun hele leven hulp of begeleiding van anderen nodig. Al deze mensen en hun naasten moeten kunnen rekenen op goed geregelde, toekomst­­ bestendige zorg en ondersteuning. Daarom is het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in 2018 het programma Volwaardig leven gestart. Met dit programma wil het ministerie de gehandicapten­zorg en de complexe zorg meer passend maken en beter voorbereiden op de toekomst. Naast acties gericht op cliënten en zorgprofessionals, met name in de eerste twee programmalijnen, wordt in programmalijn 3 specifiek aandacht besteed aan naasten van mensen met beperkingen. Cliënten, zorgprofessionals en naasten denken als ervarings­ deskundigen mee in de uitvoering van alle acties in het programma. Daarnaast delen zij in de klankbordgroep hun kennis over en ervaringen met de gehandicaptensector en adviseren zij het ministerie over de (uitvoering van de) programmaonderdelen. |1 2| Voorwoord Naasten spelen een belangrijke rol in het leven van mensen met een beperking, vaak hun leven lang. Zij zijn de oren, ogen en het geheugen voor hun dierbaren. Zij weten daardoor als geen ander welke zorg nodig is. De zorg voor een naaste is iets moois, maar kan ook intensief zijn. Met het programma Volwaardig leven willen we naasten daarom helpen om weer meer ouder, partner, broer of zus te kunnen zijn. In deze bundel staan vijfentwintig prachtige portretten van naasten die zorgen voor mensen met een beperking. Want als we de zorg willen verbeteren voor mensen met een beperking en hun naasten, dan moeten we begrijpen hoe hun leven is. Wat het werkelijk betekent om de zorg te dragen voor een kind of een familielid met een beperking. We moeten leren kijken met hun ogen. De openhartige verhalen in deze portrettenserie geven een indruk­ wekkend beeld van de dagelijkse worstelingen, geluksmomenten, zorgen, overwinningen en reacties van de omgeving. Dat is niet alleen aangrijpend, maar ook bijzonder leerzaam. Voor bestuurders en beleidsmaker maar ook voor de samenleving als geheel. Er leven maar liefst 130.000 mensen met een beperking en een langdurige zorgvraag in Nederland en minstens zoveel naasten. Zij wonen naast ons, zijn collega’s, gaan naar dezelfde school of zitten op dezelfde sportclub. Daarom wens ik je niet alleen heel veel leesplezier, maar hoop ik ook dat deze verhalen helpen om het gesprek met hen aan te gaan. Om te vragen hoe het gaat of je iets kunt betekenen. Zo worden problemen en behoeftes zichtbaar én bespreekbaar en maken we de gehandicaptenzorg samen meer passend en toekomstbestendig. Hugo de Jonge Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport |3 Bundeling per thema De portretten laten in de volle breedte zien welke impact het zorgen voor iemand met een beperking heeft op iedereen om die persoon heen. In elk van de portretten is een rode draad te ontdekken, een vraagstuk waar in het bijzonder mee wordt of is geworsteld. Een sprank hoop op beters, de rijkdom die het zijn van naaste met zich brengt. Dat heeft geleid tot een vijftal thema’s waaronder telkens een aantal verhalen is ondergebracht: Wat als ik het niet meer kan, Loslaten, Levensgeluk, Onbegrip en Kwaliteit van leven. We hebben elk van deze vijf thema’s een aparte kleur gegeven voor de betere herkenbaarheid. 4| Onbegrip. Helaas lopen naasten nog veel te vaak aan tegen onbegrip, of tekort schietende oprechte meelevendheid. Mensen in de omgeving van naasten die niet echt contact leggen, maar wel hun oordeel klaar hebben. Gepest worden omdat jouw broer “anders” is. Kwaliteit van leven is minder een minder uitgesproken leidraad. De portretten die we in deze categorie hebben geplaatst, laten zien dat het nastreven en ervaren van eigen kwaliteit van leven belangrijk is als een naaste met een beperking lid is van het gezin. Niet alle energie hoeft op die persoon gericht te zijn. Levensgeluk. Ouders, broers en zussen verwoorden mooi hoe het hebben van een gezinslid met een beperking ook kan bijdragen aan hun eigen levensgeluk. Relativeringsvermogen, tevredenheid met kleine ontwikkelingen, genieten met elkaar als gezin, de rijkdom die het je oplevert om iemand met een beperking binnen het gezin te hebben. Wat als ik het niet meer kan: in diverse portretten komt naar voren dat naasten zorgen hebben voor de dag van morgen. Zich druk maken over het moment dat het hen (even) te veel wordt. Of en zo ja hoe ze andere kinderen wel kunnen of mogen “opzadelen” met de zorg voor hun broer of zus. Het is een indringend en vaak voorkomend onderwerp, dat daarom apart aandacht krijgt binnen Volwaardig leven. Loslaten blijkt voor veel naasten een heikel punt te zijn. De zorg voor hun verwant met anderen delen of aan anderen overlaten lijkt een welhaast onneembare stap. Is die uiteindelijk toch gezet, dan lopen de ervaringen daarmee uiteen. Waar de een aan de slag moet met hernieuwde zingeving, is de ander vooral blij met de manier waarop hun verwant de nieuwe zorg ervaart. |5 ‘Eli rust straks naast ons. Dat zou onze pa echt mooi hebben gevonden’ Frans Robben (73) is de oudste broer van Eli (64), die het syndroom van Down heeft en verstandelijk en lichamelijk beperkt is. Hij woont al zestig jaar in een instelling. Frans is gepensioneerd onderwijskundige, heeft naast Eli nog zeven broers en zussen en woont in Etten-Leur. Hij is lid van de lokale cliëntenraad van Amarant in Tilburg, waar Eli verblijft. 8| D e aanloop naar de geboorte van Eli was zwaar. Mijn ouders groeiden op in de Heikant, een kerkdorp dat als een aanhangsel aan Tilburg hing. Toen mijn moeder Eli verwachtte, moesten ze hun huis daar uit. Ze gingen met zeven kinderen naar de stad, een half uur lopen verderop. Het klinkt nu raar, maar ze hadden geen vervoer, en voor mijn moeder voelde het alsof ze van haar familie werd gescheiden. In die vreemde omgeving, in een somber oud huis bovendien, werd ze overspannen. Toen Eli was geboren, mochten we niet uit bed komen. Pas uren later zei mijn vader: je hebt een broertje, maar hij is in het ziekenhuis, in de couveuse. Mijn moeder heeft hem toen niet gezien, mijn vader amper. Drie weken fietste hij met afgekolfde voeding naar het ziekenhuis, en pas daarna ging mijn moeder. Vanaf de gang zag ze Eli, in zijn bakje. Toen ze terugliep hoorde ze een buurvrouw zeggen: heb je dat kind van Robben gezien? Dat is niet goed hoor! Dat was haar eerste confrontatie met het gegeven dat Eli anders was. Ze bad Onze Lieve Heer van het kruis Mijn ouders zijn toen ondervraagd – zo ervoeren ze het écht – door artsen: drinken jullie, roken jullie? Misschien met goede bedoelingen, maar zij voelden het alsof het hun schuld was. Dat was nog een klap. Mijn moeder heeft Onze Lieve Heer van het kruis gebeden om van dat schuldgevoel af te komen. Ze kwam wel uit de depressie, maar vond er nooit vrede mee. Ze stond ook alleen. Haar familie kwam In die tijd nooit langs. Mijn vader deed alles om het voor Eli goed te maken. Hij bouwde een innige band op, mijn moeder nooit. Eli was nummertje acht. Pa was fabrieksarbeider. Hij begon elke dag om vijf uur in de morgen om overuren te maken, en werkte tot zes uur. Dus thuis kwam alles op moeder neer, en dat kon ze niet aan. Uiteindelijk bracht de geboorte van mijn jongste broer, twee jaar later, weer wat licht in haar wereld. Dat ze nog een gezond kind baarde, haalde de scherpste kantjes van dat schuldgevoel: zie je wel dat het niet aan míj ligt. Toos sleurde het gezin door het diepste dal Voor mij was Eli wel anders, maar niet vreemd. Hij ontwikkelde zich langzaam, kon niet lopen en niet zelf eten. Ik heb hem ook wel pap gevoerd. Voor ons was dat een gegeven: zo was onze Eli. We hadden een gezinsverzorgster, Toos. Zij heeft mijn moeder meer geholpen dan een psycholoog had gekund. Wij kinderen hadden veel plezier met haar en bouwden een diepe band op. Toos is nu in de tachtig, en we komen er nog. Zij sleurde het gezin door het diepste dal. Eli heeft Down en is mentaal beperkt. Zijn verstandelijk niveau is anderhalf jaar en hij praat niet. Hij woont al zestig jaar in een instelling, de eerste drie jaar in Malden bij Nijmegen. Toen hij zeven was kwam hij terug naar Tilburg, naar Piusoord, dat later Amarant werd. Dat was een uitkomst, want we hadden het niet breed als arbeidersgezin met negen kinderen en konden nu zelf naar Eli. Daarvoor waren mijn ouders waren overgeleverd aan meneer pastoor, die een auto had en een broer in Nijmegen. Hij nam ze af en toe mee. Ze was beladen met een enorm schuldgevoel Het was voor mijn vader moeilijk dat Eli naar een instelling ging. Dat is in gang gezet door de pastoor. Hij vertelde mijn ouders dat Eli daar de zorg zou krijgen die zij niet konden bieden. Mijn vader voelde zich machteloos: hij kon niet voor zijn kind zorgen. Maar toen deed je wat meneer pastoor zei. Het afscheid was zwaar, maar het hielp, maakte mogelijk dat het gezin doordraaide. Vooral mijn jongste zus, die net boven Eli zit, leed onder de situatie. Zij is veel aandacht tekortgekomen. Mijn vader vond het heel erg dat hij Eli weinig zag. Mijn moeder zat er minder mee. Voor haar was het een opluchting dat hij uit huis ging. We hebben eens besproken waar Eli begraven zou moeten worden. Mijn zus vond dat hij wel bij mijn ouders in het gezamenlijke graf kon. We hebben ons toen afgevraagd: hoe zou ons moeder dat vinden? We concludeerden dat ze daar zelf zeker niet voor gekozen zou hebben. Ze was diepgelovig en beladen met een enorm schuldgevoel. Ook later kon ze niet aanvaarden dat het een ‘gewone’ chromosoomafwijking was. Ze wist het wel, maar vóelde het niet. |9 ‘Eli heeft de hemel op aarde al verdiend’ Toen Eli terug was in Tilburg, ging mijn vader vaak op de fiets naar hem toe. Mijn moeder ging pas toen later de kinderen een auto hadden, maar niet vaak en graag. Eli kon ondeugend zijn, kopjes omgooien of het kleed van tafel trekken. Daar schaamde zij zich vreselijk voor. Mijn vader vond dat juist mooi. Op zijn manier kende Eli mijn vader, en ook mij. Als ik kwam, pakte hij mijn hand. Hij wist dat we dan gingen wandelen. Mijn moeder stond erbij en keek ernaar. Ze ervoer het als een last, een schande. Dat was pijnlijk. Mijn vader heeft zich daarin erg alleen gevoeld. Wij kinderen zagen dat, wisten hoe het kwam, maar stonden verder machteloos. In die tijd gingen mensen nog niet naar een psycholoog. Meneer pastoor kwam langs, dat was het. ‘Eli heeft de hemel op aarde al verdiend’, zei hij tegen mijn moeder. Dat was dan een troost voor haar. Grote zalen met rijen witte bedjes In Malden had Eli leren lopen en eten, maar hij had veel zorg nodig. Bij Amarant hebben ze veel gedaan om hem zo zelfstandig en actief mogelijk te houden. We hebben pas vrij recent besloten: stop daar maar mee, geef hem de rust die nodig is op zijn 64ste. Vroeger dacht men dat hij de 30 niet zou halen. Hij kan na een nekhernia niet meer lopen, is licht dementerend, behoorlijk doof en hij ziet bijna niets. Hij krijgt nog dagbesteding, maar die is niet meer gericht op verder komen. ‘Douchen leek vroeger wel een wasstraat: allemaal op een rij, inzepen en één voor één afspoelen.’ Eli is altijd blijven wonen op Piusoord. Ik heb de zorg enorm zien veranderen in die 56 jaar. Het is een voormalig klooster. Ik herinner me van het begin grote zalen met rijen witte bedjes. Een verzorger vertelde me dat het douchen toen leek op een wasstraat: allemaal op een rij, inzepen en één voor één afspoelen. Later zijn op het terrein woningen gebouwd, waar Eli ging wonen. Binnenkort gaat hij naar zijn vierde huis, helemaal aangepast aan de zorg die hij nodig heeft. Eli moet het van hele kleine dingen hebben Eind jaren negentig werd ik zijn curator en kwam ik er vaker. Ik leerde het team kennen, en ook zijn persoonlijke begeleidster, die hij inmiddels al 25 jaar heeft. We hebben actie ondernomen om het zorgteam in het nieuwe huis bij elkaar te houden. Dat is zó belangrijk. Eli moet het van hele kleine dingen hebben en je moet hem daar echt voor kénnen. Hij en wij moeten vertrouwen hebben in de verzorging. Het team blijft gelukkig in stand. Ik werd Eli’s curator toen mijn ouders op leeftijd kwamen. Mijn vader was ontzettend bezorgd over hoe het met Eli zou gaan als hij er niet meer zou zijn. Ik heb toen gezegd dat ik die taak op me nam, en dat was een grote opluchting. Mijn vader heeft altijd vertrouwen gehad in Amarant, maar hij moest ook de zekerheid hebben dat er iets geregeld was voor na zijn dood. Ik nam die onrust weg. Mijn ouders zijn 21 jaar geleden kort na elkaar gestorven. Op Eli-dag heeft de hele familie het huis gezien Mijn jongste broer en zus zijn lang niet bij Eli geweest. Over het waarom spraken we nooit. Amarant begon toen een initiatief om de families te betrekken, omdat je de zorg sámen moet doen. Ik maakte een boekje over Eli, zodat ze wisten wie hij is en waar hij vandaan komt. Ik organiseerde ook een Eli-dag. Alle broers en zussen hebben toen het huis gezien, het team en de bewoners ontmoet. Dat initiatief heeft de verhouding tussen mijn jongste zus en broer en Eli veranderd. Ze komen nu een paar keer per jaar. Ik zou bijna willen zeggen: ze zijn niet meer bang. De schroom is weg. We proberen als cliëntenraad de huiskamer in de woning zo te maken dat ook de familie zich daar thuis voelt. 10 | Elke maand hebben we een zorgplanbespreking en een keer per jaar een ‘goed leven-gesprek’. Er is heel veel overleg. Je wordt er echt bij betrokken als familie. Ik heb niets dan lof voor de zorg. Dan wil je ook iets terugdoen. Ik zit nu een jaar of vijftien in de cliëntenraad. Dat is heel dankbaar werk. Wij zorgen dat het team zich gewaardeerd voelt, want dat maakt het voor de bewoners fijner. Ik ben in de cliëntenraad gestapt nadat een bewoner was overleden. Op de uitvaart werd hij gedragen door zes verzorgenden. Ik vond dat zó emotioneel. Ik dacht: als je zo betrokken bent bij je cliënten, dan kan ik ook meer doen om jullie te steunen. ‘Ik dacht: als je zo betrokken bent bij je cliënten, dan kan ik ook meer doen om jullie te steunen.’ Die denken: dat is bij onze Frans in goede handen Wat als ik er straks niet meer ben en Eli nog leeft? Daar maak ik me gelukkig geen zorgen over. Mijn zoon zal het curatorschap overnemen, en mijn kleinzoon van 18 is tweede in lijn. Ik heb gekeken wat de beste oplossing was en heb het goed geregeld. Mijn broers en zussen hebben hun eigen problemen, dus ook voor hen is het een zorg minder. Die denken: dat is bij onze Frans in goede handen. Ook de vraag waar Eli wordt begraven is beantwoord. Vorig jaar is mijn vrouw overleden. Toen we wisten dat ze zou sterven, bespraken we wat we met haar lichaam zouden doen. We kwamen uit op een natuurbegraafplaats in Alphen. Mijn vrouw heeft daar een plek uitgezocht, en ik kom naast haar. Ik heb er ook een graf voor Eli gekocht. Hij rust dus straks naast ons. Mijn broers en zussen zeggen: gaat dat niet wat ver? Maar ik zeg dan: dat zou onze pa echt héél mooi hebben gevonden.” | 11 Marjet Karssenberg (18) is de zus van Wouter (15), die het syndroom van Down heeft, en van Robert (13). Ze is net klaar met de middelbare school en gaat studeren in Nijmegen. Dan verlaat ze ook het ouderlijk huis in Heino. Marjet zet zich actief in voor meer maatschappelijke aandacht voor en betere onder­ steuning van jonge mantelzorgers. 12 | W outer heeft Down, maar niet zwaar. Ik vind het moeilijk om te zeggen hoe het mijn leven heeft beïnvloed, want ik weet niet hoe het zou zijn als hij ‘normaal’ was geweest. Ik denk dat het wel steeds meer invloed heeft naarmate hij ouder wordt. Hij is nu 15, maar heeft de zorg van een veel jonger iemand nodig. Hij kan niet lang alleen thuis zijn, kan niet zelf naar school. Dus moet er veel worden geregeld wat bij andere jongens van 15 niet meer hoeft. Wouter heeft niet zo veel sturing nodig. Robert en ik zijn dan ook geen aandacht tekort gekomen. Mijn ouders hebben mij altijd kunnen steunen helpen als het nodig was. Robert heeft dyslexie en dat vraagt ook aandacht. Ze zijn voor Wouter wel veel bezig met geregel, zoals school, de wlz en geldzaken. De zorg voor hem vraagt dus veel indirecte tijd, en niet heel veel directe tijd. Waarom niet wat meer een open blik? Mijn ouders wonen nu een jaar of twintig in Heino. In het dorp wordt wisselend gereageerd op Wouter. Hij ging naar dezelfde basisschool als ik. Dat ging soepel, en hij deed aan veel mee. Maar bij de voetbal­ club liep het fout. Hij speelde als twaalfde man bij een team. Maar toen begon het verhaal te gaan dat mensen hun kinderen van de club haalden vanwege Wouter. Het is nooit gebleken of dat zo was, maar hij mocht niet meer meedoen. Dat was pijnlijk en frustrerend, zeker omdat die verhalen niet zijn gecheckt. Ik snap enerzijds wel dat de club een grens moet trekken. Maar anderzijds denk ik: waarom niet wat meer een open blik? Waarom niet kijken naar mogelijkheden in plaats van beperkingen? Wouter kan namelijk veel meer als hij in een goede sociale omgeving zit, en niet als ‘raar’ wordt gezien. Als hij wordt gestimuleerd om mee te doen. Het was mooi geweest als mensen hem daarin hadden geholpen. Mijn band met Wouter is erg waardevol voor me Ik heb me altijd erg verantwoordelijk gevoeld voor Wouter, en ik kan dat niet meer níet voelen. Ik zou het ook niet willen missen. Ik ben nu 18, een leeftijd waarop ik er ook meer verantwoordelijkheid in mág nemen, vind ik. Ik vind het bijvoorbeeld superleuk om met hem naar de film te gaan. Dan hebben we het heel fijn. Eigenlijk gewoon een broer-zus relatie, maar dan met een broer die veel jonger doet dan hij is. ‘Hij kan bij nieuwe mensen nogal de clown uithangen, dus ik vond het erg spannend dat er iemand bij ons thuis zou komen.’ Mijn band met Wouter is erg waardevol voor me. Hij is puur in zijn emoties. Als hij blij is, is hij écht blij en als hij mij wil knuffelen voelt hij echt dat hij dat moet doen, zonder veel overweging. Het komt uit het hart en dat is mooi. Mijn verhouding met Robert is volwassener. Wij bespreken dingen, over Wouter bijvoorbeeld. Maar ook over school. Samen lachen om een leraar of zo. Met Wouter heb ik vooral een emotionele relatie, met Robert meer een verstandelijke. In mijn omgeving mis ik wel begrip voor en kennis van de situatie. Neem iemand in de supermarkt die iets pakt als Wouter roept dat hij dat niet wil doen. Terwijl hij prima zelf zijn hand kan uitsteken. Daar hoeft niemand zich mee te bemoeien. Maar ook mentoren die rare dingen doen. We hadden een uitwisseling op school, en ik zei dat ik niet mee wilde doen. Ik schaamde me toen wat meer voor Wouter. | 13 Hij kan bij nieuwe mensen nogal de clown uithangen, dus ik vond het erg spannend dat er iemand bij ons thuis zou komen. Dat vertelde ik mijn mentor, die buiten mij om tegen mijn ouders zei dat ik het moeilijk had met Wouter. Je bent míjn mentor, het gaat hier niet over Wouter Dat was echt niet ok. Ik ben er pas twee jaar later achter gekomen dat ze dat had gedaan. Mijn moeder heeft dat best persoonlijk genomen. Zulke dingen gebeurden wel vaker. Ik moest de situatie met Wouter steeds uitleggen, maar dacht: je bent míjn mentor, het gaat hier niet over mijn broertje. Ik heb met een mentor een hele discussie gehad over de vraag of we er nou wel of niet over moesten praten. Ik wilde dat niet meer, was er klaar mee. Ik kan zulke dingen wel bespreken met lotgenoten. We zijn thuis al lang aangesloten bij Evenmens in Nijverdal, een stichting die vrijwilligers verbindt met mensen die hulp zoeken. Die organiseert veel dingen waar Robert en ik aan meededen. Zo waren we even thuis weg. Een paar jaar geleden begon Evenmens met lotgenotencontact. Daar praatte ik een keer of vijf met andere meiden, en dat beviel zo goed dat we het een tijd elke maand hebben gedaan. Dat heeft mij erg geholpen. Er was ontspanning, maar er waren ook serieuze gesprekken. Je kon er altijd je verhaal kwijt. En ik sprak er meiden die echt in veel zwaardere situaties zaten dan ik, met mijn goed functionerende ouders. Dan dacht ik: ok, ik kan het wel eens zwaar hebben, maar het kan nog veel erger. En: als zij zo positief in het leven kunnen staan, dan moet ik het ook kunnen. Hij is ook gewoon een puber, met zijn boze buien Er zijn twee soorten reacties als ik mensen over Wouter vertel: oh, súperleuk, want kinderen met Down zijn altijd blij, dus het is altijd gezellig bij jullie. Of: oooh, wat zielig, wat heb jij een zwaar leven. Ik zeg daarom vooraf dat de werkelijkheid in het midden ligt. Wouter is echt niet altijd blij. Hij is ook gewoon een puber, met zijn boze buien. En ja, als hij blij is, is hij inderdaad érg blij. ‘Ik denk dat er alleen maar meer begrip in de samenleving kan ontstaan als mensen meer over jonge mantelzorgers horen.’ Dat is ook heel leuk. Hij kan echt een clown zijn. Als ik wel eens een nieuwe vriendin mee naar huis nam, zei ik vooraf altijd: hij gaat nu heel raar doen, dan weet je dat alvast. Ik dacht daarom wel na over wie ik mee naar huis nam. Ik had ook vriendinnen die ik niet meenam, omdat ik van tevoren wist dat die samen met Wouter té hyper zouden worden. Dan zou het niet leuk meer zijn. Het scheelt dat ik in Zwolle op school zat, en dat al mijn vriendinnen daar wonen. Het was makkelijker om daar af te spreken. Aan vriendinnen vertelde ik ook vaak alleen de leuke dingen. In die zin heb ik wel lang gevoeld dat ik er niet open over kon praten. Als ik dan iets negatiefs noemde, zeiden ze: oh ja, maar dat moet ík ook wel eens. Of: maar hij is wél altijd gezellig. Gewoon omdat ze het niet begrepen. Er is weinig kennis en er zijn veel jonge mantelzorgers Op de middelbare school was ik er eerst heel open over, maar dat werd minder naarmate ik meer negatieve reacties kreeg. Ik heb het er daarom drie, vier jaar bijna niet over gehad. Nu praat ik er weer veel over, omdat ik merk dat ik het belangrijk vind en ook fijn. Nu denk ik dat er alleen maar meer begrip in de samenleving kan ontstaan als mensen meer over jonge mantelzorgers horen. 14 | Ik heb er anderhalf jaar geleden voor een schooldebat een speech over geschreven, en toen ook onderzoek gedaan. Ik kwam erachter dat er eigenlijk weinig kennis is, terwijl er ontzettend veel jonge mantelzorgers zijn, die allemaal tegen dezelfde problemen aanlopen. Ik vind het belangrijk dat zij óók weten dat ze niet alleen zijn. Herkenning is fijn, en je leert van elkaar: oh, jij hebt daar wél met je ouders over durven praten, misschien moet ik het dan ook doen. Dat soort dingen. Ik besef nu dat ik goed contact moet houden met thuis Ik ga nu in Nijmegen sociologie studeren. Dan ga ik het huis uit. Ik wist al heel lang dat ik het zo wilde: gymnasium, universiteit, op kamers. Maar de laatste tijd wordt me zó vaak gevraagd hoe dat voor mij zal zijn, dat ik ben gaan nadenken. Ik besef nu dat ik goed contact moet houden met thuis, zodat ik op de hoogte blijf van wat er rond Wouter gebeurt. Ik merk dat ik er best moeite mee heb dat ik straks niet meer dagelijks in die informatie zit. Ik ben ook bezig met de vraag wat er gebeurt als mijn ouders de zorg niet meer kunnen doen of er niet meer zijn. Ik verwacht dat Robert en ik het dan samen gaan doen. Wij kunnen goed met elkaar en ik denk dat we later goed kunnen overleggen. Mijn ouders denken ook over een oplossing voor de toekomst. Ze kijken naar een woongroep. De vraag is dan: willen we een bestaande of gaan we er zelf een oprichten met andere ouders? Dat het gaat om iemand met Down telt voor school niet Mijn moeder neigt naar het laatste, maar wat voor impact gaat dat hebben op haar? Wouters overgang van de basisschool naar de middelbare was voor haar best stressvol. Ze is wel zes jaar bezig geweest om een goede plek te vinden. Mijn ouders wilden dat hij na de gewone basisschool naar de reguliere middelbare school ging, maar de scholen wilden dat niet. Wouter zou geen diploma halen, en dan staan ze er slecht op bij de inspectie. Dat het gaat om iemand met Down telt dan niet. | 15 Hij zit nu op het speciaal onderwijs en is over vier jaar klaar. Dat is best snel, zeker als we iets willen oprichten. Hij hoeft natuurlijk niet meteen uit huis, maar je hoopt toch wel dat hij op een gegeven moment op zichzelf kan gaan wonen. Ik vind dat elk kind dat verdient, en het is voor Wouter een logische stap in de rest van zijn leven. Voor mijn ouders is het denk ik ook heel belangrijk dat alle kinderen het huis uit gaan. Want dat is hoe het natuurlijk gezien gaat. ‘Hij hoeft natuurlijk niet meteen uit huis, maar je hoopt toch wel dat hij op een gegeven moment op zichzelf kan gaan wonen.’ Mijn moeder wil het doen zoals ze het zelf wil Ik merk dat ik het moeilijk vind dat dingen straks misschien niet meer gaan zoals wij vinden dat ze moeten gaan. Ik denk dat mijn moeder daarom neigt naar een eigen woonvorm. Dat ze het kan doen zoals ze het zelf wil. En willen we dat dan in Heino of elders? Dat hangt dan weer samen met waar mijn ouders denken te gaan wonen, en waar Robert en ik straks terechtkomen. Er zitten best grote vragen vast aan onze keuzes. Ik denk dat we pas weer stappen kunnen zetten als die zijn beantwoord.’ 16 | ‘Er zitten best grote vragen vast aan onze keuzes voor Wouter’ Tiffany Comvalius (39) is de moeder van Angelo (22). Hij is autistisch en licht verstandelijk beperkt. Angelo woonde al tijdelijk buitenshuis, maar wacht nu bij zijn moeder in Amsterdam op een plek waar hij echt thuis is. Hij maakt intussen mooie dingen van hout bij een werkvoorziening. Tiffany zoekt na jaren van zorgen weer een baan en een eigen leven. 18 | I k kreeg Angelo toen ik 17 was. Dat was heftig. De eerste maanden keek ik weinig naar hem om. Ik woonde nog bij mijn moeder en liet de zorg vaak aan haar over. Dan ging ik met vrienden weg. Dat vond mijn moeder dus níet goed. Ze stapte naar jeugdzorg, en ik moest daar toen heen voor gesprekken. Dat werd een keerpunt. Ze lieten me inzien dat ik er voor Angelo moest zijn. Daarna was hij mijn alles. De vader is nooit in beeld geweest bij de opvoeding. Hij wilde niet en je kunt iemand niet dwingen. Ik dacht bovendien: het is míjn kind, ik zorg wel voor hem. Want na die ingreep van jeugdzorg ging ik er 100 procent voor, en dat heb ik al die jaren gedaan. Het gaat mij echt om hém. Zolang hij niet op zijn plekje zit of niet de juiste zorg krijgt, zal ik altijd onrustig zijn. Hij was helemaal out en kwam op de intensive care terecht Het is achteraf moeilijk te zeggen wanneer ik begon te merken dat er iets met Angelo was. Het eerste moment was toen hij een jaar of twee was. Ik ging nog naar school en hij naar de crèche. Daar viel hij van het klimhuisje, op zijn hoofd. Hij was helemaal out en kwam op de intensive care terecht, omdat er vocht bij zijn hersenen zat. Dat ging over, maar het was erg schrikken. Nadat hij was genezen, ging hij voor onderzoeken terug naar het ziekenhuis. Angelo was een beetje achter met zijn taalontwikkeling en sowieso een beetje traag. Omdat ik al contact had met de mensen in het ziekenhuis, vroeg ik wat makkelijker of ze ergens naar konden kijken of ons konden verwijzen. Zo is het balletje gaan rollen. Ik had gedoe met mijn moeder en wilde op mezelf wonen Toch duurde het tot zijn tiende voor écht duidelijk werd wat er aan de hand was. Het was een zoektocht. Ik was zelf natuurlijk jong en moest alles nog leren. Had ik toen de kennis van nu gehad, dan was alles anders gelopen. Maar dat kun je niet zeggen. Vroeger gaf ik mezelf er wel de schuld van dat ik bepaalde dingen niet wist of er niet achteraan ging. Nu heb ik dat geaccepteerd. ‘Vroeger gaf ik mezelf er wel de schuld van dat ik bepaalde dingen niet wist of er niet achteraan ging. Nu heb ik dat geaccepteerd.’ Toen Angelo vijf was ging ik het huis uit. Ik had gedoe met mijn moeder en wilde op mezelf wonen. Ik kreeg deze flat en was er gelukkig mee. Mijn moeder woonde toen nog hier achter, dus wel in de buurt. Dat wilde ik ook graag. Ik ben blij dat ik hier nog altijd woon, ook voor Angelo. Hij is hier geboren en getogen, kent de buurt en kan bijvoorbeeld zelf naar de winkel. Op de crèche merkten ze al dat Angelo niet echt contact maakte. Hij was tegelijkertijd erg druk en leek niet echt iets te leren. De crèche adviseerde een medisch kinderdagverblijf. Daar is hij even geweest en daarna ging hij twee keer per week naar dagbesteding. Maar ik dacht: hij is jong en kan nog leren, dus ik ben een zmlk-school voor hem gaan zoeken. Ik vond hem te jong en ik vond het zelf eng en ver weg. Die vond ik, maar daar ging het niet goed in de klas. Hij leerde wel veel, maar had meer aandacht nodig en kreeg via Cordaan een extra begeleidster die continu naast hem zat. Ik had ook veel contact met de maatschappelijk werkster van school. Via haar kwam Angelo bij een kinderpsychiater. Hij werd onderzocht en kreeg medicatie, maar het hielp allemaal niet echt. | 19 Toen zei die maatschappelijk werkster: ik weet een zorginstelling waar ze tegelijk intensief begeleiden én alles onderzoeken, maar het is wel in Oisterwijk. Angelo was pas acht, dus ik zei nee. Ik vond hem te jong en ik vond het zelf eng en ver weg. Maar de problemen hielden aan, en toen ze het na een jaar of twee nog eens vroeg, dacht ik: laten we het doen om duidelijk te krijgen wat hij heeft. Hij was altijd bij mij en opeens was ik alleen Dus ik bracht hem op zijn tiende naar Oisterwijk. Dan leer je wat loslaten is! Angelo kon en kan zich snel aanpassen, maar voor mij voelde het écht erg. Hij was altijd bij mij en opeens was ik alleen. Ik moest mijn sociale leven weer oppakken, want dat had stilgelegen. Ik had wel vriendinnen met kinderen, maar die ontwikkelden zich wél verder, waar Angelo bleef stilstaan. Ik ging ook weer werken, wat ik eerder niet meer kon. Bij die instelling in Oisterwijk zat alles op één terrein, dus wonen en school en recreatie, maar ook artsen en psychiaters. Angelo is er tot op dna-niveau onderzocht, en er werd een chromosomale afwijking gevonden. Die kwam niet van mijn kant. Er is geen onderzoek op materiaal van zijn vader geweest, maar ik weet dat in zijn familie beperkingen voorkomen. Dus ik denk dat Angelo de afwijking van hem heeft. Daar werd hij ook puber, en daarbij ging het niet goed Ik werd door een maatschappelijk werkster van die instelling begeleid. Ik had een heel goed contact met haar, kon mijn emoties bij haar kwijt. Dat was heel fijn, want ik had het echt moeilijk in die tijd. Petje af voor die mensen. Ik vind het echt een topinstelling. Jammer genoeg kon Angelo daar niet blijven, want het was geen permanente woonvoorziening. Na drie jaar Oisterwijk ging hij naar de Zonnehuizen in Zeist. Daar ging het supergoed op school. Hij maakte sprongen voorwaarts, leerde lezen en klokkijken. Hij kan echt goed leren als hij de kans krijgt, in zijn eigen tempo. Maar daar in Zeist werd hij ook puber, en daar is hij niet altijd goed in begeleid. Hij kreeg twee weken seksuele voorlichting en dat was het. Daar hadden ze meer aan moeten doen. 20 | Hij gaf een begeleidster wel eens een tik op de billen Angelo was 16, meisjes en seksuele dingen werden interessant. Hij kwam in een spiraal terecht van dingen willen, maar niet weten hoe of wat. Daar zit hij nog altijd een beetje in. Daarin hebben ze hem naar mijn mening niet goed begeleid en daardoor ging het verkeerd. Hij gaf een begeleidster wel eens een tik op de billen of greep een borst, en dat kan natuurlijk echt niet. Maar je moet beseffen dat het gaat om een autistische jongen met een verstandelijke beperking. Dus je kunt blijven herhalen: dat mag niet, maar daar leert hij niets van. En dat hebben we gemerkt. Hij raakte gefrustreerd en boos, sloopte dingen en was onhanteerbaar. Uiteindelijk wilden ze hem naar een crisisplek sturen. Daar stemde ik in eerste instantie mee in. ‘Dus je kunt blijven herhalen: dat mag niet, maar daar leert hij niets van. En dat hebben we gemerkt. Hij raakte gefrustreerd en boos.’ Na een vakantie staat hij te springen om weer aan de slag te gaan Op de eerste dag daar was er meteen gedoe. Toen dacht ik: hij komt naar huis. Het is klaar. Dan zoek ik thuis wel een goede plek. Ik kwam toen terecht bij het Robertshuis in Hilversum. Dat was dagbesteding, waarbij de cliënt en zijn omgeving autisme leren begrijpen en leren ermee om te gaan. Maar Angelo zat er als 17-jarige van 2 meter tussen de kleintjes, dus dat was het ook niet helemaal. Ik dacht dat hij beter af was als hij met leeftijdsgenoten zou gaan werken. Omdat ik al eerder contact met Cordaan had gehad, ben ik gaan kijken wat zij hadden. En toen vond ik hier in de stad de Hout­ werkplaats. Daar maakt hij nu al drie jaar mooie dingen voor de verkoop, met groot plezier. Na een vakantie staat hij te springen om weer aan de slag te gaan. Hij is blij en trots en kan goed met de begeleiders opschieten. Ik dacht aan twee huizen naast elkaar met deur ertussen Ik zoek nu een woonplek voor Angelo, en hij vraagt de hele tijd of hij dan wel bij de Houtwerkplaats kan blijven. Zó fijn vindt hij het daar. Dat hij ergens anders gaat wonen is wel echt de volgende stap. In het verleden dacht ik: mijn zoon gaat helemaal niet het huis uit. Ik dacht aan oplossingen als twee huizen naast elkaar met een deur ertussen. Dat is helaas niet haalbaar, want te duur. Bovendien zie ik dat hij een eigen netwerkje nodig heeft, zoals hij dat bij Zonnehuizen bijvoorbeeld wel had. Nu heeft hij eigenlijk alleen de Houtwerkplaats, en hangen al zijn sociale dingetjes af van mij. Daarom vind ik het belangrijk dat hij een woonplek in een groep krijgt. Hij is daar zelf ook klaar voor en heeft zijn zinnen erop gezet. Binnen twee weken was hij verhuisd. Dat bleek achteraf te gehaast Ik kijk naar bestaande voorzieningen in en om Amsterdam. Bij een aantal ben ik al gaan kijken en ik heb er een paar op het oog. Een gedragsdeskundige van Cordaan helpt me met de aanmeldings­ formulieren. Er zijn wel wachtlijsten, want mensen met een wlz-indicatie wonen er natuurlijk hun hele leven en er zijn niet genoeg plekken. Dat is superjammer. Maar te snel is ook niet goed. Vorig jaar heeft Angelo via Cordaan even hier in Noord gewoond. Er kwam een nieuwe groep met jongens, en daar kon hij onverwacht snel heen. Binnen twee weken was hij verhuisd. Dat bleek allemaal te gehaast achteraf. Het was niet de goede groep voor hem, en dat uitte hij niet in woorden, maar in misdragingen. | 21 Ik was elke dag bezig om uit te leggen hoe ze hem moesten aanpakken. Op een gegeven moment ging het zó mis dat ik hem weer naar huis heb gehaald. Achteraf gezien hebben ze hem te haastig in die groep geplaatst. Ik heb er zelf ook niet lang genoeg bij stilgestaan. Je wilt dat hij gaat wonen en er komt een plek, dus die neem je. Maar het ging té gehaast. Angelo en ik hebben al veel van dat soort momenten gehad, en het is belangrijk dat het nu wél goed gaat komen. Ik hou hem met alle liefde nog thuis, maar dan hou ik hem ook achter. En dat wil ik niet. Hij moet groeien en zijn eigen leventje opbouwen. Want er komt een moment dat ik het niet meer kan of dat ik er niet meer ben. Dat is nog ver weg, maar ik wil wel weten dat hij dan goed zit. Ik ben al een goede twintig jaar fulltime met Angelo bezig Ik weet niet hoe lang het gaat duren voor Angelo ergens kan gaan wonen. Cordaan helpt me goed. Er is een heel zorgteam om hem heen. Eens in de zoveel tijd hebben we overleg. We hebben na vorig jaar wel vastgesteld dat er binnen Cordaan geen geschikte woonplek is. Maar ze begeleiden me bij het extern zoeken, bijvoorbeeld door in verslagen aan woonvoorzieningen heel goed uit te leggen wat Angelo nodig heeft. ‘Ik hou hem met alle liefde nog thuis, maar dan hou ik hem ook achter. En dat wil ik niet. Hij moet een eigen leventje opbouwen.’ Dat verkleint de kans dat hij weer ergens komt waarvan achteraf blijkt dat hij er niet past. Dat zou zó niet goed zijn. Voor Angelo allereerst, maar ook voor mij. Ik ben al een goede twintig jaar fulltime met Angelo bezig, zonder een groot netwerk om me heen. Ik heb het echt alleen gedaan. Mijn familie is er wel als er grote problemen zijn, maar ik mis ze als het erom gaat mij wat te ontlasten in het dagelijks leven. Neem Angelo eens een dagje mee of zo. Als ík wil leven, is het nu tijd om hem te gaan loslaten Niet alleen voor mij, maar laat hém zien dat je er als familie bent. Ik sta open voor alle hulp, wijs geen helpende hand af en vraag om steun als ik die nodig heb. Maar ik wil ook niet altijd degene zijn die er achteraan moet. Ze zien ook wel hoe moeilijk ik het heb. Ik denk al snel: laat maar, ik doe het wel alleen. Dan denk ik even aan Angelo of ik zie een foto van hem, en dan weet ik weer waar ik het voor doe. En dan ga ik weer door. Ik ben wel steeds meer met mezelf bezig. Wil weer aan het werk, de wereld in en dingen ontdekken na jaren van stilstand. Angelo is nu ook meer op een leeftijd dat ik hem meer kan loslaten. Hij is niet meer dat kleine jongetje. Ik blijf het moeilijk vinden, maar ik weet ook: als ík wil leven, is het nu tijd om hem te gaan loslaten. Anders heb ik straks alleen voor hem geleefd, en dat is niet de bedoeling. Ik dacht: je kunt en mág het doen. Geniet van het moment Ik merkte dat ík daar kapot aan ging. Dat ik niet eens antwoord kon geven als mensen me vroegen: wat wil jíj? Dat is niet goed. Daarom open ik me nu meer naar de wereld. Ik ben sinds kort lid van een meedenkgroep bij Cordaan, voor ondersteuning van families die vaak van buitenlandse herkomst zijn. Kleurrijk Ontzorgen heet dat. Ik heb zelf geen grote culturele botsingen meegemaakt, maar ik deel mijn ervaringen graag. Verder doe ik nu vrijwilligerswerk om weer buiten te komen en in het werkritme te raken. Laatst hadden we met dat werk een nieuwjaarsborrel en daarna gingen we nog lekker even de stad in. Dat had ik járen niet gedaan Het voelde heel welverdiend. Ik dacht: je kunt het doen en je mág het doen. Geniet van het moment. Natuurlijk, ik heb Angelo, maar ik ben óók belangrijk. En daar ga ik nu ook voor.’ 22 | ‘Zolang Angelo niet op het juiste plekje zit, zal ik altijd onrustig zijn’ Carlijn Everett (56) is de moeder van Max (23) en Jake (19). Jake is autistisch en ernstig verstandelijk beperkt. Carlijn is getrouwd met John (57) en woont in Gulpen. Ze richtte vijf jaar geleden voor Jake en enkele andere kinderen het dagverblijf Villa PiP op. Jake woont nu nog thuis, maar Carlijn wil van het dagverblijf een kleinschalige woonvoorziening maken. 24 | I n het begin ontwikkelde Jake zich normaal. Op zijn eerste verjaardag zong hij nog ‘lang zahieheve in de hohieha’. Daarna zakte hij weg. Dat ging langzaam en je went aan het gedrag van je eigen kind, dus anderen zagen het eerder dan wij. Max heeft ADHD en dyslexie. Hij was een tornado, dus we vonden het wel fijn dat Jake zo rustig was. Vrienden en familie waren wel bezorgd, maar wij wilden dat niet horen. Hij was stilletjes weggeglipt en is nooit meer teruggekomen Na zijn eerste raakte hij kwijt wat hij kon. Hij stopte met spelen, zijn wereldje werd kleiner en op den duur zat hij helemaal in zichzelf. Toen hij 2,5 was ging hij naar de peuterspeelzaal en zagen we het verschil met andere kinderen. Max was ook anders, maar hij speelde en praatte wel. Jake zat er als een stil vogeltje bij. Speelde niet, praatte niet, maakte geen contact. Toen beseften we dat er iets goed mis was, en gingen we de onderzoeksmolen in. Max werd ook weer onderzocht om te kijken naar erfelijke factoren. ADHD en dyslexie komen namelijk ook voor in de familie. Maar bij Jake bleek al snel dat er veel meer aan de hand was. Hij was stilletjes weggeglipt en is nooit meer teruggekomen. Ik verwachtte niet dat hij verstandelijk beperkt was Lang verhaal kort: hij is recent binnenstebuiten gekeerd in het Radboud UMC, ook genetisch. De conclusie was dat ze niets zeker weten, maar wel iets vermoeden. Hij werd na vaccinaties steeds ziek, en één keer echt heel ziek, met overal rode plekken. Volgens de artsen kan het zijn dat hij toen een hersenontsteking had. Kán hè, want het is niet meer aan te tonen. ‘Je leven is beperkt, maar toch vind je een nieuwe weg. Je moet verwachtingen bijstellen, maar je mag wél verwachtingen en dromen hebben.’ Ik had al vrij snel door dat hij autisme had. Maar ik verwachtte niet dat hij verstandelijk beperkt was. Dat kwam héél hard binnen. Dan stort je wereld in, staat je leven even stil en ga je een rouwproces in. Je moet alles loslaten wat je bedacht had en beseft dat het allemaal heel anders zal gaan met Jake. Dat was voor mij een heel donkere periode. Je moet het een plek gaan geven en – ik vind het een rotwoord – accepteren. Er mee leren omgaan dat je de rest van je leven de zorg voor een kind hebt. En ik wist toen nog niet hoe heftig het was. In de jaren daarop bleek dat Jake echt een laag niveau heeft. Hij is verstandelijk anderhalf, en dat blijft hij. Hij heeft ook gedragsproblemen en een dwangstoornis en kan niet praten. Voor Jake noemden ze mij al ‘de hopeloze positivo’ Je gaat door al die fases van rouw heen. Hoe je daar uitkomt, heeft ook erg te maken met hoe je zelf bent. Voordat ik Jake had, noemden ze mij al ‘de hopeloze positivo’, en dat ben ik gebleven. Ik ben nog steeds degene die kijkt wat ik wél uit het leven kan halen. Je vindt binnen de beperkingen op den duur ook weer je vrijheden en je geluk. Als ik ergens een bloedhekel aan heb, is het als mensen zeggen: aaah, je hebt een ongelukkig kind, wat ben jij zielig. Jake ís niet ongelukkig, en ik ben níet zielig. Je leven is beperkt, maar toch vind je een nieuwe weg. Je moet verwachtingen bijstellen, maar je mag wél verwachtingen en dromen hebben. Wij droomden altijd dat we ooit op zo’n mooie plek als hier zouden wonen, en zie! | 25 Ons leven is niet gelukkiger of ongelukkiger, maar gewoon ánders John en ik zeggen altijd dat ons leven niet gelukkiger of ongelukkiger is, maar gewoon ánders. Dat moet je ook sámen aankunnen. Best veel relaties gaan stuk door een kind met een beperking. Bij ons ging het ook niet vanzelf. Het was pittig soms. Het belangrijkste is dat John en ik het nooit oneens waren over de aanpak van Jake. We konden ook lachen om onze eigen ellende. Dat is de sleutel denk ik. Jake is altijd thuis gebleven. Ik heb daar nooit over getwijfeld, maar het was soms heel zwaar. Toen hij zes was, had hij al vier opvangen gehad. Soms zijn we zelf weggegaan, soms konden zij niet met hem verder. Toen heb ik met een vriendin mijn eerste dagopvang opgericht, De Droomboom in Blaricum, waar Jake het twee jaar goed had. Maar uiteindelijk zat degene die dat voor ons runde te veel vast aan één methodiek, en Jake heeft een maatpak van methodieken nodig. Daar liep hij dus ook vast. Ik zat met een kind waar niets mee te beginnen was Hij was acht, zat weer thuis en was agressief. Elke dag wel twintig driftbuien, schreeuwen en krijsen, krabben. Ik zat met een kind waar niets mee te beginnen was. Dat was echt de zwartste periode in mijn leven. Het gevoel dat je uit wanhoop je hoofd tegen de muur wilt slaan, dat ken ik van toen. Ik had alles al geprobeerd, was bereid overal heen te reizen, maar er was niets meer. Tenzij ik hem naar een instelling bracht. Maar dan zetten ze hem de hele dag vast in een stoel of een kamer. Ik zeg niet dat er door de mensen daar niet met liefde wordt gewerkt, maar Jake heeft zó veel en zó continu aandacht en begeleiding nodig, dat lukt nooit. De groepen zijn te groot, er zijn te weinig mensen en ze komen daardoor niet verder dan basale verzorging. Voor Jake is dat heel slecht. John en ik zaten om en om of met Max in Muiden, of met Jake hier Ik heb me toen wanhopig gevoeld, maar ik bleef tegen mezelf en tegen Jake zeggen: we komen er weer uit. We woonden toen in Muiden en waren met kerst bij mijn vader hier in Zuid-Limburg. 26 | John ging naar de bakker, en daar kreeg Jake een driftbui. Een vrouw vroeg: ‘Is hij van de opvang hier in het dorp, met die autisten? Ze zitten boven op de berg, ga er maar eens kijken’. Er bleek inderdaad een opvang in het dorp, en daar pakten ze het aan op een manier die we graag wilden. We zijn er gaan praten en er was plaats voor Jake, maar Max ging nog naar een basisschool waar hij heel goed zat. Toen zijn we anderhalf jaar heen en weer gereden, tot Max klaar was. John en ik zaten om en om of met Max in Muiden, of met Jake in vakantiehuisjes hier. Daarna zijn we verhuisd. Ik ben niet gelovig of zo, maar ik kreeg toen een soort visioen Jake heeft er twee goede jaren gehad. Maar er gebeurde wat je veel ziet in de particuliere zorg: ze gingen groeien, en uiteindelijk ging kwantiteit boven kwaliteit. We zagen Jake opnieuw wegglippen. Hij huilde veel en de driftbuien waren terug. Hij was wéér terug bij af en bleef om maar één reden op deze opvang: begeleider Tanja. Wij noemden haar ‘de autistenfluisteraar’. Een keer zat ik daar met haar, allebei ten einde raad. Ik omdat ik Jake er niet meer wilde houden, Tanja omdat ze er niet meer wilde werken. Ik ben niet gelovig of zo, maar ik kreeg toen een soort visioen, waarin mijn moeder zei: het komt goed. En ineens scheen ook de zon door het raam en kwam er warmte naar binnen. Ik zei tegen Tanja: het komt goed. Ik was het écht zat en heb Jake acuut van die opvang gehaald Ik ben de volgende dag naar de notaris gestapt en heb een stichting opgericht: Villa PiP. Dat staat voor Partners in Problems. Zo noemden een vriendin en ik elkaar. Ik had dus al een backup. Op een gegeven moment was ik het écht zat en heb ik Jake acuut van die opvang gehaald. Ik verzin dit niet: twee uur later belt Tanja. Ze zegt: ik heb slecht nieuws, ik ben ontslagen. Ik zei: dat is juist goed nieuws! Ik heb Jake weggehaald en ik neem jou bij deze aan. Tanja ging hier in huis met Jake aan het werk. Binnen de kortste keren bloeide hij helemaal op. Ik draaide mee in de zorg, net als mijn vaste oppas. Na aan poosje vroegen we ons af of het toch niet weer té kwetsbaar was, en besloten we met meer kinderen verder te gaan. Ik schreef een beleidsplan, zocht de andere kinderen, begeleiders en een pand, en in de zomer van 2014 zijn we begonnen met Villa PiP in zijn huidige vorm. ‘Dat was echt de zwartste periode in mijn leven. Het gevoel dat je uit wanhoop je hoofd tegen de muur wilt slaan, dat ken ik van toen.’ Met een gebroken been wil je niet naar de intensive care We doen dag- en logeeropvang voor drie cliënten en ambulante opvang voor een vierde jongen, die in een instelling woont en daar helemaal vastliep. Ik had al honderd cliënten kunnen hebben, maar dat wil ik bewust niet. Ook de andere cliënten bij PiP zijn heel zorgintensief en kunnen nergens anders terecht. Tanja runt het team, met acht man personeel en ik run alles daar omheen. Onbezoldigd. Mijn verdiensten zijn een gelukkig kind, zeg ik altijd. Omdat het zo klein blijft, is de sfeer goed, net als het contact met de ouders. We willen wel uitgroeien tot een woonvorm, voor later. Ik zeg het wel eens zo: met een gebroken been wil je niet naar de intensive care. Jij ligt dan veel liever gezellig tussen de andere gipsbeentjes, en de mensen die wél op de IC liggen hebben die zorg echt nodig. Villa PiP is de intensive care, en ik zou niets liever willen dan dat Jake tussen anderen kon functioneren in een leuke woonvorm, met acht bewoners en twee begeleiders. Maar dat gaat niet. | 27 Hij kan dus niet naar een instelling, maar ook niet naar andere ouderinitiatieven. Er is voor deze mensen niets, en niemand weet van hun bestaan af. Mensen als Jake komen bij een instelling op de gesloten afdeling terecht, waar niemand ze ziet. En daar is het echt om te huilen. Er zijn heel veel Jakes, maar niemand ziet ze. Het is schrijnend hoe ze er de rest van hun leven wegkwijnen. Terwijl Jake en de anderen uit Villa PiP juist overal mee naartoe gaan. Bij vlagen is dat zwaar, maar John en ik hebben nooit opgegeven. Als we op een terras zitten en Jake krijgt een driftbui, dan gaan we de volgende dag weer, en verstoppen we ons juist niet. Ik schaam me niet. Ik heb eens het hele Onze Lieve Vrouwenplein in Maastricht staande gekregen, omdat Jake mij in elkaar aan het slaan was. Zijn grootste straf is hem een hele dag binnenhouden Ik heb daar maling aan, want het gaat mij om zijn geluk. Als ik uit schaamte zijn wereld beperk, dan wordt hij alleen maar ongelukkiger. Hij wil juist overal naartoe. Lekker mee met papa en mama of de begeleiders. Zijn grootste straf is hem een hele dag binnenhouden. Dat lukt nooit. Als het stortregent en iedereen voor de haard ligt, dan gaan wij uit wandelen. De woonvoorziening bij Villa PiP moet net zo kleinschalig worden als de dagopvang. Dat wordt financieel een uitdaging. Het PGB is een prachtige regeling. John komt uit Engeland en we zitten hier bijna in België en Duitsland, maar geen van die landen kent zo’n prachtige oplossing als hier. Maar bij een woonvoorziening is 24-uurszorg nodig, en dan is het PGB niet toereikend. Dus dat deel moeten we nog gaan uitvinden. ‘Ik schaam me niet. Ik heb eens het hele Onze Lieve Vrouwenplein in Maastricht staande gekregen, omdat Jake mij in elkaar aan het slaan was.’ Ik moet toch ook een keer oud kunnen worden? We hebben het nu praktisch en financieel op papier. OPaZ, het programma Ondersteuning Passend Zorgaanbod van VWS, kijkt mee. Binnenkort gaan we naar het zorgkantoor, en daarna willen we bij het ministerie bespreken waar we tegenaan lopen. Maar die voorziening gaat er komen. Het móet. Ik moet toch ook een keer oud kunnen worden en dood kunnen gaan? Ik kan dit niet eeuwig blijven doen. En als ík nu niets regel, wie doet het dan? We hebben het er met naasten over gehad, en notarieel vastgelegd dat Max bepaalt wat er met Jake gebeurt als ons iets overkomt. Maar hij gaat niet de zorg verlenen, want ik wil hem niet voor de rest van zijn leven belasten. Dus ik doe dit ook uit liefde voor mijn andere kind. Ik wil dat hij ook straks een volwaardig leven heeft Het streven is dat de woonvorm over twee jaar open gaat. Je hoopt ergens dat je je kind overleeft, want niemand houdt zo veel van hem als jij en kan dezelfde zorg geven. Maar Jake is kerngezond. Hij wordt misschien wel 90. Dat is de realiteit. Dus ik zeg niet: we zien wel en ik hou hem zo lang mogelijk thuis. Dat kan niet. Daarom ben ik nu vast begonnen. Jake heeft goede en slechte dagen, maar hij leidt nu een volwaardig leven. Ik wil dat hij dat ook straks heeft als ik er niet meer ben, en dat geldt ook voor de andere cliënten bij Villa PiP. Ik gun dat eigenlijk alle Jakes in Nederland, vooral ook al die onzichtbare mensen op gesloten afdelingen. Zij verdienen een net zo volwaardig bestaan als die paar cliënten die het geluk hadden dat zij bij Villa PiP terechtkwamen.’ 28 | ‘Je vindt binnen de beperkingen uiteindelijk ook weer vrijheden en geluk’ Hafida Abaroudi (31) uit Amsterdam is de zus van Hayat (33), die cerebrale parese heeft. Ze is spastisch en licht verstandelijk beperkt. Hayat woont bij haar ouders, die het leeuwendeel van de praktische zorg doen. Hafida helpt vooral organisatorisch. Ze heeft naast Hayat nog drie broers en een zus. Hafida werkt met doven en slechthorenden bij een instelling in Waterland. 30 | H ayat is in Marokko geboren. Tijdens de geboorte heeft ze zeer waarschijnlijk zuurstoftekort gehad, maar mijn ouders hadden niet meteen door dat er iets met haar aan de hand was. Er was in Marokko ook gewoon niet zo veel zorg in de buurt, en er waren dus ook geen artsen die konden zien dat er iets niet klopte. Pas op de momenten dat een kind zich normaal gesproken gaat ontwikkelen, zoals met lopen en praten, bleek dat Hayat dat dus niet deed. Mijn ouders dachten eerst nog dat ze gewoon een beetje achter bleef, maar later bleek dat toch wel meer dan een beetje te zijn. Toen Hayat drie jaar was, en ik één, zijn we naar Nederland gekomen. Hayat ontwikkelde zich nog steeds niet op de gewone manier, dus hier zijn mijn ouders met haar naar de huisarts gegaan. Er volgde meer onderzoek, onder anderen door een neuroloog. Daar is de diagnose uit voortgekomen. Hayat scoort laag doordat ze niet praat, maar begrijpt alles Hayat is lichamelijk hulpbehoevend, 24 uur per dag. Haar lichte verstandelijke beperking zit er vooral in dat ze niet kan praten. Ze kan een paar woorden zeggen, maar verder gebruikt ze een spraakcomputer. Die werkt met pictogrammen op een scherm, die ze via een kliksysteem op haar hoofdsteun met haar hoofd kan bedienen. Verder is Hayat echt heel pienter. Uit psychologische tests komt dat ze zou functioneren op het niveau van een kind van 7 of 8 jaar, maar wij hebben de onderzoekers aangegeven dat we ons daar niet in kunnen vinden. Hayat scoort zo laag doordat ze niet praat, maar ze begrijpt echt alles. Ze heeft ook een heel goed geheugen, onthoudt heel veel dingen. Als je de weg niet kent, kom je in de zorg niet ver Hayat heeft er voor ons als familie altijd gewoon bij gehoord en we zagen haar ook als normaal. We wisten natuurlijk wel dat ze nooit zou lopen of praten, maar dat zat ons nooit in de weg. Het had natuurlijk wel invloed op mijn jeugd. Toen Hayat nog wat jonger was, deden mijn ouders heel veel in de zorg. Ik ging hun daarin ondersteunen naarmate ik ouder werd. ‘Hayat zal ook moeten wennen aan het idee dat mijn vader en moeder er op een moment niet meer zullen zijn.’ Mijn ouders doen zelf de praktische dagelijkse zorg, en soms steun ik hun daarin. Maar ik help vooral in het contact met zorgverleners en instanties, omdat mijn ouders een taalbarrière hebben. Het is nodig dat ik help. Als je in de zorg niet weet welk pad je moet bewandelen, dan kom je niet ver. Ik heb er inmiddels jaren ervaring mee en heb mijn weg erin gevonden. De drempel moet voor haar iets lager worden gemaakt Soms loop ook ik nog wel eens tegen dingen aan hoor, maar Hayat heeft een hele fijne ergotherapeut en een goede logopedist, en die ondersteunen ons ook. Ik word op mijn beurt dus ook weer geholpen. Hayat is door de week thuis en gaat dan elke dag naar de dagbesteding. Sinds een jaar of twee gaat ze vrijdag, zaterdag en zondag naar een logeerhuis. | 31 Dat is zo geregeld om het voor mijn ouders draaglijk te houden, want die worden ook een dagje ouder. Mijn vader is 64 en mijn moeder 55. Hayat heeft bovendien altijd thuis gewoond, en zal ook moeten wennen aan het idee dat mijn vader en moeder er op een moment niet meer zullen zijn. Ze is echt heel close met mijn ouders. De drempel naar een andere plek moet voor haar iets lager worden gemaakt. Ze is van zichzelf al mager, maar toen leek ze een levend lijk In het begin vond ze het op de die logeervoorziening niet fijn. We weten wel waarom ze het spannend vond. Hayat had al eerder gelogeerd en dat ging goed, maar het is wel goed misgegaan tijdens een kort verblijf, toen mijn ouders op vakantie waren. Ze werd daar echt héél ziek, en er is door die instelling toen niet op tijd ingegrepen. Hayat gaf aan dat ze zich écht niet goed voelde, maar ze hadden daar de benodigde ervaring niet en konden niet zo goed met Hayat omgaan. Wij als familie vertrouwden op de expertise van de mensen daar, maar Hayat bleek dus inderdaad heel erg ziek te zijn. Ze heeft zes weken met een dubbele longontsteking en een longembolie in het ziekenhuis gelegen. Dat was zeven jaar geleden. Het heeft er bij haar heel erg ingehakt. Geestelijk, maar ook lichamelijk. Ze is van zichzelf al wat mager, maar toen zag ze eruit als een levend lijk. Daarna heeft ze een hele tijd niet gelogeerd. Ze wilde echt niet meer. Mijn ouders willen blijven zorgen tot ze niet meer kunnen Het was echt een traumatiserende ervaring voor haar, waarvoor ze in therapie is geweest. Ook mijn ouders hadden er geen vertrouwen meer in. Pas in 2017 is ze weer gaan logeren. In het begin vond ze dat heel moeilijk. Dan wilde ze niet, had ze opeens ‘buikpijn’ of ‘hoofdpijn’. Ze wist ook dat mijn moeder dan heel snel zegt: blijf maar thuis. Maar ik zei dan dat ze gewoon moest gaan. Dan kreeg ik zo’n blik van ‘jij hebt me door’. Maar de laatste tijd gaat het een stuk beter. Mijn ouders willen niet dat Hayat helemaal uit huis gaat. Daar hebben ze te veel moeite mee. Ze willen voor haar blijven zorgen tot ze niet meer kunnen. Mijn moeder zegt altijd: niemand kan Hayat verzorgen zoals ik haar verzorg. Verder is het volgens mij ook wel cultuurgebonden. Ik denk dat het uit handen geven van zorg voor naasten in de Nederlandse cultuur toch iets sneller wordt gedaan dan in de Marokkaanse. ‘In het begin vond ze dat moeilijk. Dan wilde ze niet, had ze ‘buikpijn’ of ‘hoofdpijn’. Ze wist ook dat mijn moeder dan heel snel zegt: blijf maar thuis.’ Als Hayat iets nodig heeft, dan staat iedereen voor haar klaar Ook kinderen zonder beperking gaan bij ons wat later uit huis. In de Nederlandse cultuur is het gewoon om rond je 18de op jezelf te gaan wonen, en bij ons ben je dan toch wat ouder, hoewel ik wel zie dat dat begint te veranderen. Het lijkt mij ook heel moeilijk om de zorg voor je kind aan iemand anders over te dragen. Mijn broers en zus helpen ook. Mijn oudste broer tegenwoordig iets minder, want hij heeft zelf een gezin. Maar als Hayat iets nodig heeft, dan staat iedereen voor haar klaar. Als wij op vakantie gaan bijvoorbeeld. Dan zijn mijn broers de contactpersonen. Iedereen zorgt voor haar en doet zijn ding. Er is een goed netwerk om Hayat heen, ook al hebben we niet veel familie hier in Nederland. Wel een wat oudere tante, en die heeft er ook echt voor mijn moeder gestaan en veel geholpen. En we hebben buren die altijd voor ons klaarstaan. Dat is echt heel fijn. 32 | Ze moet het vooral van het contact met de begeleiders hebben Er zit ook een heel goed systeem achter de dagelijkse routine om Hayat naar de dagbesteding te brengen. Ze wordt om half negen met het busje gehaald. Om een uur of vier gaat ze met de rolstoeltaxi terug en dan is ze afhankelijk van de drukte weer thuis om vijf uur, half zes. Het is een erg fijne dagbesteding. Ze doen echt veel verschillende activiteiten. Hayat gaat er heel graag heen. Ze heeft een fijne band met de begeleiders. Met de andere cliënten heeft ze iets minder een klik, maar dat heeft er denk ik mee te maken dat Hayats verstandelijke niveau wat hoger ligt dan bij de anderen. Dus het is vooral het contact met de begeleiders waar ze het van moet hebben, en dat is heel goed. We zijn er zeer over te spreken. Hayat kreeg meer aandacht, maar er was ook genoeg voor ons Hayats beperking heeft mijn leven niet negatief beïnvloed. Ik vind dat mijn ouders dat heel goed hebben gedaan. Hayat kreeg altijd wel wat meer aandacht, maar er was ook genoeg voor ons. Ik heb er geen last van gehad. Natuurlijk waren er wel eens momenten waarop je merkte dat het moeilijker was. Even met het gezin ergens naartoe of even snel met iemand afspreken was er niet bij bijvoorbeeld. Je moet heel anders plannen. Maar we zijn er zó aan gewend. Ik heb me er nooit belemmerd door gevoeld. Ik werk sinds ruim negen maanden met doven. Een totaal andere beperking, maar heel fijn werk om te doen. Ik heb het heel erg naar mijn zin. Daarvoor werkte ik met mensen met een verstandelijke beperking. De keuze om iets in de zorg te gaan doen heeft wel degelijk te maken met de situatie thuis. Eerst wilde ik leerkracht worden, of in de kinderopvang werken. Dat heb ik ook gedaan, maar toen kwam ik bij Hayat op de dagbesteding en dacht ik: dit is zó leuk, dit wil ik ook. | 33 Ik vind eigenlijk: hoe meer stoornissen, hoe interessanter Ik heb eerst de hbo-opleiding sociaal pedagogische hulpverlening gedaan, en daarna een master gedragswetenschappen en psychologie. Ik vind menselijk gedrag heel boeiend. De mens is een heel ingewikkeld wezen, en ik vind eigenlijk: hoe meer stoornissen, hoe interessanter. Ik vind het heel boeiend wat erachter zit. Hoe een mens zich ontwikkelt en in elkaar zit. Dat vond ik altijd al interessant, maar ik denk wel dat de situatie met Hayat mij het zetje heeft gegeven om er ook iets mee te gaan doen. Ik ervaar in de buitenwereld niet direct onbegrip of afkeuring, maar één ding merk ik wel: Hayat wordt aangestaard als ik met haar ga wandelen. Dat vindt ze vooral zelf heel vervelend. Er zijn ook wel mensen die zeggen dat ze haar zo zielig vinden. Dan probeer ik wel uit te leggen dat Hayat zo geboren is en zichzelf niet zielig vindt. Sommige mensen begrijpen dat, maar anderen staren alleen maar en dat is heel ongemakkelijk. Stel dan oprechte vragen. Dan krijg je antwoord. Leg dat maar eens uit aan een bewoner die de afwijzing voelt Vraag Hayat gewoon of ze zichzelf zielig vindt. Als ik dat doe, zegt ze ‘nee’. Ze vindt zelf dat ze een goed leven heeft. En zo zie ik het ook. Hayat heeft een héél goed leven. Ze wordt echt behandeld als een prinses, en dat merk je soms best wel. Haar wil is vaak wet, en ze heeft er soms best moeite mee om te accepteren dat het antwoord ook ‘nee’ kan zijn. Ik moet er wel eens om lachen en denk dan: Hayat, nu éven normaal doen. Toen ik met mensen met een verstandelijke beperking werkte, maakte ik het ook mee dat buitenstaanders lieten blijken er helemaal niets van te begrijpen. Ik werkte eens op een groep met een behoorlijk hoog niveau. We hielden een feestje met Halloween en nodigden mensen uit om binnen te komen. Toen trok een moeder haar kinderen mee en zei: ‘Kom, met zulke mensen praten we niet’. Schaamteloos. Dat krijg je er helaas niet uit. Maar leg dat maar eens uit aan een bewoner die de afwijzing voelt en jou vervolgens vraagt waarom. ‘Maar zo werkt dat niet. De natuur maakt ook foutjes. Daar zouden mensen zich eens van op de hoogte moeten stellen.’ Ik heb er eigenlijk niet zo veel begrip voor dat andere mensen het vaak niet snappen. We leven nu in 2020, in een tijd waarin je alles kunt weten wat je wilt, áls je maar wilt. Maar mensen willen dat dus vaak niet en hebben er geen benul van dat er ook mensen als Hayat zijn. Ze staren zich blind op het Instagram-ideaal dat iedereen perfect zou moeten zijn. Maar zo werkt dat niet. De natuur maakt ook foutjes. Daar zouden mensen zich eens van op de hoogte moeten stellen.’ 34 | ‘Mensen staren zich blind op het Instagram-ideaal van de perfectie’ Marian Wieggers is de moeder van Reinder (28), die licht verstandelijk beperkt is en in een woonvoorziening woont. Ze is getrouwd met Henk, ook moeder van Geurt (26) en woont in Ulft. Ze werkt zelf al zo’n veertig jaar in de gehandicaptenzorg, tegenwoordig als begeleider in de dagbesteding. 36 | R einder is een stoere kerel met een baard. Bijna twee meter en beresterk. Hij woont in een 24-uurs voorziening, maar kan veel zelf. Hij werkt graag en is gedetacheerd bij de groenvoorziening. Hij kan overal heen fietsen, redelijk goed reizen met de trein en heeft weinig ondersteuning nodig bij dagelijkse vaardigheden. Er is een goed gesprek met hem te voeren en is sociaal erg vaardig. Hij woont in de buurt, kan hier binnenlopen wanneer hij wil. Op het eerste oog zie je niets aan Reinder. Dat maakt het soms lastig. Hij vindt moeilijk aansluiting bij ernstiger beperkte mensen, maar ook niet bij mensen in het gewone leven. Hij stort zich graag op klussen, maar vindt het lastig om zijn energie goed te verdelen. Daarin wordt hij begeleid. Hij kan ook niet alles overzien, heeft hulp nodig bij zijn dagindeling. En is hij zéér gevoelig. Alles komt binnen en hij is erg gevoelig voor sferen. Dat is mooi, maar ook lastig voor hem. Hij was niet gelukkig en ik wilde weten waarom Het duurde even voordat bleek dat Reinder verstandelijk beperkt was. Na zijn geboorte leek alles in orde, maar rond zijn tweede kreeg ik het gevoel dat er iets in zijn ontwikkeling anders was. Ik voelde intuïtief dat er iets niet klopte, maar we konden de vinger er niet op leggen. Hij ging bijvoorbeeld erg laat lopen. Pas op zijn negende werd de beperking écht duidelijk. Hij begon op de gewone basisschool, maar na twee jaar hebben wij besloten dat hij daar niet op zijn plek was. Uit mijn werkervaring in de gehandicaptenzorg zag ik dat hij niet gelukkig was, en ik wilde weten waarom niet. Hij had leermoeilijkheden, was traag. En hij kon zich ook niet goed met andere kinderen verhouden. Was angstig en zocht veiligheid bij volwassenen. Vóór Reinder vond ik ouders wel eens lastig Op het speciaal onderwijs bleek bij een test dat Reinder toch wel een lager IQ had dan bij zijn leeftijd hoorde. Dat was moeilijk. We hoorden voor het eerst dat hij verstandelijk beperkt was. We vonden tot dan dat hij de ruimte moest krijgen zich in zijn eigen tempo te ontwikkelen. Ik was blij dat dingen duidelijk werden, maar vond het ook confronterend. ‘Begeleiders zíjn geen passanten. Wil je kind zich veilig en gelukkig voelen, dan moet hij een band kunnen opbouwen.’ Ik werkte toen al ruim tien jaar in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking, en kende die wereld dus. Nu weet ik ook wat het betekent om een kind met een beperking te hebben. Vóór Reinder reageerde ik anders als ik te maken kreeg met ouders die van alles vonden en wilden. Toen vond ik ze wel eens lastig. Nu wens ik ouders toe dat ze vertrouwen in de zorg kunnen hebben, en in gesprek kunnen gaan over dingen die er echt toe doen. Hij had zich er sneller op ingesteld dan wij Het kan soms lastig zijn om vertrouwen te hebben in de zorg. We hebben met Reinder een zeer ernstige situatie meegemaakt. Toen hij begin twintig was, hoorde hij dat er in de buurt een nieuwe woon­ voorziening kwam. Hij vroeg ons zélf om hem in te schrijven, had zich er sneller op ingesteld dan wij. Dat was een cadeau. Hij is daar gaan wonen, en dat ging eerst goed. Na een poos ontstonden er echter problemen, vooral door het personeelsbeleid. | 37 De manager had het niet in de hand, en de situatie ontspoorde. Binnen twee jaar kwamen en gingen er wel vijftig begeleiders. Mensen die weg wilden, maar ook goede krachten die weg móesten. Begeleiders zíjn geen passanten. Wil je kind zich veilig en gelukkig voelen, dan moet hij een band opbouwen. Dat is een basisbehoefte, die veel gedragsproblemen voorkomt. Dan moeten begeleiders er echt langer zijn dan twee maanden. Het was heel pijnlijk, voor iedereen Vlakbij de woonvoorziening was ook een hangplek waar van alles gebeurde: overlast, dealen, pestgedrag. Dus binnen en buiten was de veiligheid weg. Op een gegeven moment hebben we met andere ouders structurele oplossingen geëist. Dat ging moeizaam, er gebeurde weinig. Uit noodzaak hebben we toen de krant ingeschakeld. Dat zit helemaal niet in ons, de publiciteit zoeken, maar het móest. De situatie voelde zó onveilig dat we Reinder vier maanden naar huis hebben gehaald. We hebben toen echt geworsteld met de vraag of en hoe we de woonsituatie konden verbeteren of Reinder elders moesten onderbrengen. Uiteindelijk kozen we voor het eerste, want Reinder was daar vertrouwd en we wilden hem graag in de buurt houden. Gelukkig is het wettelijk geregeld dat er een klachtenfunctionaris moet zijn. Die is toen ingeschakeld, en trok de zeer ernstige conclusie dat de basisveiligheid en de basiszorg niet op orde waren. Pas daarna greep de organisatie echt in. Het was heel pijnlijk, voor iedereen. We moesten weer vertrouwen krijgen in de zorg Werken in de zorg als ouder van een kind met een beperking heeft ook nadelen. Je weet namelijk ook wat er allemaal gebeurt, en daar word je niet altijd blij van. Er gebeurt veel moois, maar er gaan ook zaken niet goed. Dus ik ben alert en waakzaam. Dat zie ik maar als iets positiefs. Ik zie de zorgsector niet als iets waar ik tegenop moet kijken. We moeten het samen doen, de zorg kunnen delen. 38 | Dat is niet loslaten. Ik kan mijn kind pas loslaten als ik zelf de ogen sluit. Maar als er onderling vertrouwen is, kun je samen zorgen dat je kind gelukkig is. Dat merken we nu. Reinder was echt getraumatiseerd, en moest weer vertrouwen krijgen in de woonvoorziening. Hij heeft nu begeleiders die hem geweldig steunen, en een persoonlijke begeleider die zich extra inzet. Zij hebben ontzettend hard gewerkt om hem weer een thuis te geven. Reinder houdt ons vaak een spiegel voor Ik probeer mijn verwachtingen voor Reinder heel klein te houden. Dat heb ik al geleerd toen hij nog klein was. Het was confronterend toen bleek dat de gewone school er niet in zat. Je ziet het busje voorrijden om hem naar het speciaal onderwijs te brengen. Dat was best een moment. Toen zijn beperking duidelijk werd, beseften wij dat we anders moesten denken. Dat we moesten uitgaan van wat híj kan, niet van wat wíj graag wilden. ‘Als ik zou merken dat de zorg er onder lijdt, laat mijn zoon dan maar ergens wonen waar het minder mooi is. Als de zórg daar maar goed is.’ Dat was geen knop die omging, maar een langzame bewustwording. Reinder heeft ons vaak verrast met dingen die hij wél kan. Dat zijn cadeautjes. Hij heeft ons ook vaak een spiegel voorgehouden. Hij kan goed zelf uitleggen wat er met hem is, en moet mij soms duidelijk maken dat ik dat niet hoef te doen. Zo leer ik van hem. Het is niet altijd makkelijk om een kind met een beperking te hebben, maar wel verrijkend. Alles is minder vanzelfsprekend, maar je komt dichter bij de essentie van het leven: dat je er bent voor elkaar. Erken dat ouders kunnen worstelen met acceptatie Het heeft de omgang met mijn eigen cliënten absoluut veranderd. Ik vertel ouders soms dat ik zelf een kind met een beperking heb, en kan invoelen hoe het voor hun kan zijn. Dat ik het machteloze gevoel ken geen grip te hebben op een situatie die volgens jou anders moet. Ik merk dat ze dat erg prettig vinden. Ik zou mijn collega’s willen meegeven: neem ouders altijd serieus. Luister. Erken dat ouders kunnen worstelen met acceptatie. In de zorg heb je te maken met budgetten, regels en soms personeelstekorten. Maar ik heb gemerkt dat de behoeften van cliënten in veertig jaar niet zijn veranderd: veiligheid, vertrouwen, oprechte aandacht en goede zorg. Ik richt me daarop, en probeer niet al mijn energie te stoppen in bijzaken. Je werkt met mensen en je gaat relaties aan. Dan moet je niet te veel aan de zorg willen veranderen. De trend is dat mensen met een beperking zo zelfstandig mogelijk wonen. Reinder ook, hij heeft een prachtig eigen appartementje. Dat is mooi, maar het maakt het voor de begeleiders wel eens ingewikkeld zorg te verlenen. Als ik zou merken dat de zorg er onder lijdt, laat mijn zoon dan maar ergens wonen waar het minder mooi is. wonen. Als de zórg daar maar goed is. Relatie met Geurt was groeiproces De buitenwereld is altijd goed met Reinders beperking omgegaan. Daar zijn we wel heel blij om. Dat komt ook omdat Reinder een heel sociale kerel is. Mijn zorg is dat de omgeving niet altijd oog kan hebben voor wat hij kan en aankan. Zijn probleem wordt niet altijd begrepen. ‘Het is toch een grote kerel die van alles kan?’, zeggen ze dan. Dat is zo, maar hij kan niet alles áán. | 39 De relatie tussen Reinder en Geurt was ook een groeiproces. Er zit twee jaar tussen hun, maar Geurt ging Reinder al op jonge leeftijd voorbij. Hij vond het soms heel ongemakkelijk om een gehandicapte broer te hebben. Wij vertelden hem dat het niet erg was dat hij dat voelde. Dat wij begrepen dat hij het bijvoorbeeld lastig vond om vriendjes mee te nemen. Geurt is inmiddels een prachtige volwassen kerel en geeft nu zelf invulling aan zijn relatie met Reinder. ‘We moeten het samen doen, de zorg delen. Dat is niet loslaten. Ik kan mijn kind pas loslaten als ik zelf de ogen sluit.’ Goede zorg kan nét dat extraatje geven Ik probeer niet te ver vooruit te kijken, naar als wij er niet meer zijn. Ik vind dat een lastige gedachte. Nu gaat het goed met Reinder, maar er is geen garantie dat het zo blijft. Dat Reinder in een woonvoor­ ziening zit, betekent dat de zorg al deels is geregeld. Ik hoop dat er daarnaast een netwerk is van mensen die er voor hem zullen zijn als het nodig is. Ik denk ook aan Geurt. Welke rol kan en wil hij vervullen? We willen dat het voor hem een natuurlijk proces is, waarin hij zelf zijn weg vindt en niets móet. Wij zijn gelukkig als Reinder gelukkig is. Als hij dat niet is, denk ik wel eens: de wereld kan me wat, ik haal hem naar huis en zorg dat hem niets overkomt. Maar ik weet dat we hem dan tekort zouden doen. Hij kan het niet alleen van ons hebben. Het is goed dat hij meer van de wereld ziet, kan doorgroeien. Wij hebben hem op weg geholpen, maar goede zorg kan hem nét dat extraatje geven.” 40 | ‘Je komt dichter bij de essentie van het leven: dat je er bent voor elkaar’ Annejet Viehoff (65) en Kees Frenay (63) zijn de ouders van Casper (33), die ernstig meervoudig beperkt is en in een instelling woont. Annejet was docent Nederlands en is nu spreker op uitvaarten, Kees is tekst- en communicatieadviseur. Ze wonen in Groningen en hebben nog drie kinderen: Jorien, Guus en Sjoerd. 42 | A nnejet: Casper is de tweede van de vier. Toen hij net kon kruipen en ‘dadada’ kon zeggen, kreeg hij hersenvliesontsteking. Daar is hij heel beschadigd uitgekomen. Epilepsie en doofheid waren de eerste verschijnselen. Verder was het onduidelijk, maar hij kon niet meer kruipen en dadada zeggen. Een scan liet zien dat zijn hersens een soort gatenkaas waren geworden. In onze omgeving zei men: het komt wel goed. Maar ik wist eigenlijk meteen dat het anders zou gaan. Kees: In het begin denk je: een doof kind, dat redden we wel. Maar het werd snel duidelijk dat het heftiger was. Hij kon niets meer. Hij werd ziek met negen maanden, en is op dat niveau gebleven. Die epilepsie was zwaar. Het was een lange zoektocht om die onder controle te krijgen. Een keuze tussen lijden en leven als een zombie. Want als je er maar genoeg pillen in stopte hield het wel op, maar dan stopt ook het leven. We zeiden al snel: dat grote gezin komt er, hoe dan ook Annejet: Na een poos hadden we het gehad met het ziekenhuis. We dachten: hij moet naar huis, we redden ons wel. Toen was het afwachten waar we zouden uitkomen. Hij bleek ook behoorlijk spastisch, vooral in één been. Eerst kon een beugeltje dat nog opvangen. Hij is ook gaan lopen. Maar sinds een halfjaar zit hij in een rolstoel. Zijn voet staat nu in een enorme hoek. Casper kwam na Jorien. We wilden heel graag een groot gezin. Na Caspers ziekte zeiden we al snel: dat grote gezin komt er, hoe dan ook. Dus kwamen Guus en Sjoerd. Anderen vonden dat gewaagd, maar het was goed. We kregen leuke zoons en voor Casper was dat grotere nest fijn. We liepen er wel tegenaan dat we niet met hem communiceerden. Hij lachte en herkende ons, maar dat was het. Bij de eerste bocht had ik drie slapende kinderen achterin Kees: Gebaren werkten niet. We hebben het geprobeerd met basisdingen als slapen en eten, maar kregen geen respons. Dan denk je: hoe vind ik ingang? Een paar jaar later wees iemand ons op een instituut voor verstandelijk beperkte dove kinderen in Amsterdam. Daar is Casper op zijn vijfde gaan wonen, acht jaar lang. Om het weekend was hij thuis. Ik haalde hem op vrijdagmiddag op met Guus en Jorien, die dan eerder van school mochten. We kwamen eind van de middag aan in Amsterdam. Er was een speeltuin en een ballenbad, dus Guus en Jorien gingen los met alle kinderen daar. We kregen heerlijk eten en na de files reden we terug. Bij de eerste bocht had ik drie slapende kinderen achterin. Annejet bracht hem maandag samen met Sjoerd terug. Ze waren goed voor Casper in Amsterdam, maar ook daar vond men geen ingang. Toen we zagen dat het geen meerwaarde meer had, zijn we op zoek gegaan naar een plek dichter bij huis. Annejet: We waren niet teleurgesteld. We wisten niet waar we zouden uitkomen, en dit was het dus. Toen was het zoeken naar een vervolg. We wisten al van Nieuw Woelwijck in Sappemeer, gingen er kijken en vonden het er plezierig. Casper is er zo’n twintig jaar geleden gaan wonen. In het begin kwam hij nog wel thuis, maar later niet meer. Dat is niet erg. Hij leeft nu daar, zal er zijn hele leven blijven en wij gaan naar hem toe. Hij pakte alles waar hij bij kon, dus soms sneuvelde er iets Casper hoorde er altijd gewoon bij. Hij hobbelde met alles mee. Of je nou twee of drie kinderen in de luiers had, dat maakte niet uit. Later namen de andere kinderen ook wat zorg over. Dan kwamen wij na een avondje uit thuis en lagen er drie waakhondjes voor zijn bed. Ze hebben er niet onder geleden. Hij liep wel eens door een spel en pakte alles waar hij bij kon, dus soms sneuvelde er iets. Maar verder hadden we een troepje waar hij gewoon heel goed in paste. | 43 Kees: Maar toen ze wat groter werden gingen ze allemaal hun ding doen, werden de verschillen groter en bleef er één achter. En daar moest je dan wat op verzinnen. Je wilde wat met de andere kinderen gaan doen, maar je moest altijd aan Casper denken. En die kinderboerderij hadden ze op een gegeven moment echt wel gehad. Annejet: Toen Casper naar Amsterdam ging, vertelde ik iemand dat hij om het weekend thuis zou komen. Die persoon rekende even en zei: dan ben je dus 26 weekends per jaar bezet. Toen dacht ik: ja, en? Dan hadden we Casper en daar verzonnen we weer wat mee. Ik heb in al die jaren maar één keer geen zin gehad dat hij naar huis kwam. Ik verheugde me erop, al vroeg de zorg veel. Hélemaal niemand van die ouders zei wat. En iedereen wist het Kees: Onbegrip tref je wel vaker. Toen Casper zo ziek was hebben we echt mensen uit ons adressen­ boekje geschrapt. Je leert dan wie je vrienden zijn. Dan denk je: als je het nu niet kunt opbrengen om iets te laten horen, laat dan maar. Je weet dat iemand het wéét hè. Neem een oude buurjongen van me, met wie ik veel optrok: nul komma nul. Dan denk ik: dat kán niet. Heel pijnlijk. ‘Ouders vroegen me om van een 6- een 6+ te maken, en dan kwam ik thuis en zag ik Casper en dacht ik: waar maken we ons druk over?’ Annejet: Ik weet nog dat ik Jorien voor het eerst bij de speelzaal ophaalde na Caspers ziekte. Ik had hem bij me en was ontzettend trots op hem. Hélemaal niemand van die ouders die wat zei. En iedereen wist het. Wat heb ik me tóen eenzaam gevoeld. Ze hoefden alleen maar te tonen dat je bent opgemerkt. Zeg wat over dat jongetje. Of dat je niet weet wat je moet zeggen. Onze families hebben gelukkig wel prima gereageerd. Casper logeerde in de zomervakantie altijd een week bij mijn ouders, die hun hele benedenverdieping dan verbouwden zodat hij daar kon slapen. Dan hadden zij een geweldige week en hadden wij de handen vrij om met de anderen wat te doen. Ik was altijd thuis als de kinderen aten en naar bed gingen Kees: Het heeft me in mijn werk nooit belemmerd. Ik was net een eigen bedrijfje begonnen toen Casper ziek werd. Toen kwam Guus en hadden we drie kinderen. Het was heel druk, maar ik was eigen baas en bepaalde wanneer ik werkte. Ik was altijd thuis als de kinderen aten en naar bed gingen. En als ze er dan in lagen, werkte ik verder. Annejet: Ik was docent Nederlands. Op een moment trok ik dat werk niet meer, begon ik het te relativeren. Als een kind niet wilden lezen bijvoorbeeld, dan dacht ik: och, je hebt een gezond kind, dan leest ie geen boek. Ouders vroegen me om van een 6- een 6+ te maken, en dan kwam ik thuis, zag ik Casper en dacht ik: waar maken we ons druk over? Ik kon dat contrast niet aan. Ik vond het een bevrijding dat ik niet meer hoefde Nederlands is een bewerkelijk vak, dus ik had thuis ook altijd werk te doen. Daar was ik anders misschien ook tegenaan gelopen, maar het werd te veel. Ik verdween. Dacht: waar blijf ík zelf? Ik ging met ziekte­ verlof, dacht na en besloot te stoppen. Het kwam niet vanuit de school. Die was juist heel coöperatief. Het zat in mezelf, en ik vond het een bevrijding dat ik niet meer hoefde. 44 | Kees: Terugkijkend zeg ik: er overkomt je iets vreselijks, maar je komt ook ontzettend veel aardige mensen tegen in de zorg, die zich naast je scharen, je ondersteunen en helpen. Dat compenseert je verlies niet, maar het voegt wel veel toe aan je leven. In zekere zin hebben we een kind verloren. Natuurlijk wil je dat niet, maar als het gebeurt stort niet je hele leven in. ‘Je ontmoet andere ouders, en daar zijn er bij die altijd mopperen over wat er niet zou deugen. Dan denken wij: over wiens probleem gaat dit?’ Ik kruiste overal ‘nee’ aan, want hij kon níets Annejet: Zulke mensen waren er op het antroposofische dagverblijf waar Casper een poosje was. We waren eerst naar een medisch dagverblijf geweest. Daar ontving iemand in een witte jas ons met een vragenlijst. We moesten aangeven wat hij kon. Ik kruiste overal ‘nee’ aan, want hij kon níets. Toen dacht ik: kijk eens naar hém. Daar zit ie. Zie hoe leuk hij lacht. Bij ons speelde niet wat hij níet kon. Bij dat antroposofische verblijf was het: hallo Casper, wat leuk dat je er bent. Wie ben jij? Het ging om hém, niet om zijn ziektegeschiedenis. Ze wilden de ander leren kennen. Nieuw Woelwijck is niet antroposofisch, maar lijkt op dat dagverblijf. Ook daar wordt gekeken vanuit de vraag: wie ben jij? Het is heel prettig dat ze die open blik hebben en om te zien hoe welkom je kind er is. | 45 Je moet aanvaarden dat je kind in een andere wereld komt Kees: We hebben nooit conflicten gehad over de zorg. Wij hebben goede ervaringen en er is altijd heel goed voor Casper gezorgd. Je ontmoet andere ouders, en daar zijn er bij die mopperen over wat er niet zou deugen. Dan denken wij: over wiens probleem gaat dit? Je moet aanvaarden dat je kind in een andere wereld komt, waar dingen anders gaan. Dat heeft zijn redenen, en de mensen die voor je kind zorgen zijn degenen die daar verstand van hebben Annejet: Er wordt op Nieuw Woelwijck echt meegedacht. Er is een oudervereniging. Die behartigt niet de belangen van de ouders, maar van de bewoners, door contact te onderhouden met de ouders en hen te betrekken. Daar is veel aandacht voor. Maar het gaat zoals het daar gaat, en dus moet je als ouders soms een stapje terug doen. Als ik dan een klacht hoor over een kwijtgeraakte sok denk ik: waar héb je het over? Je kind heeft hier een goed leven, kijk dáár eens naar. Niemand is er gek, want iedereen is beperkt We hebben nagedacht over hoe het zal gaan als wij er niet meer zijn, maar we maken ons geen zorgen, als hij maar op Nieuw Woelwijck blijft. We vertrouwen de tijdloze zorg die ze daar bieden, vanuit een visie: wat willen we met elkaar en wat voor samenleving wil je voor deze bewoners? Dat heeft zich al veertig jaar bewezen. Ze waken over die visie en doen niet aan de waan van de dag. Dan moet je vertrouwen hebben dat dat in de toekomst zo blijft. Kees: Iedereen daar kent elkaar, het is er veilig en niemand is er gek, want iedereen is beperkt. Dat is de norm. Het is een aangepaste wereld, waarin de bewoners een normaal leven kunnen leiden. In ónze samenleving is het ‘normale’ leven de norm. Als jij je daarin niet staande kunt houden, dan helpen we jou als individu om mee te komen. Nieuw Woelwijck draait dat om: de wereld wordt aangepast aan wat de bewoners aankunnen. ‘Uiteindelijk ligt er dan maar één vraag: hadden we een fijne dag met elkaar? Als je daar ja op kunt zeggen, dan is het goed.’ Annejet: We hebben het met de andere kinderen over later gehad, maar geen afspraken gemaakt. Wij zijn nu Caspers bewindvoerders, maar dat willen we later overdragen aan de andere kinderen. Ik vind het heel fijn dat zij het contact met Casper zelf onderhouden, al van jongs af aan. Guus ging op zijn vijftiende al alleen met de trein naar zijn broer. Dat moet je als ouders ook bij de kinderen laten, en niet gaan sturen. Een kind met een beperking verandert je kijk op het leven Kees: Een kind met een beperking verandert je kijk op het leven en de opvoeding. Je hebt ideeën over wat er later van je kinderen moet worden, altijd vanuit het perspectief van iets dat nog moet komen. Dan vergeet je soms in de dag te leven. Onze grootste opgave was jaren: hoe geven we Casper een leuke dag? De toekomst was volstrekt onduidelijk. Casper kent alleen het nu. Daar sta je dus voor: het nu aangenaam maken. Uiteindelijk ligt er dan maar één vraag: hadden we een fijne dag met elkaar? Als je daar ja op kunt zeggen, dan is het goed.’ 46 | ‘We hadden een troepje waar Casper gewoon heel goed in paste’ | 47 ‘Thijs is het epicentrum, maar de schokgolven richten ook schade aan’ Marjo van Leur (45) is de moeder van de 22­-jarige autistische Thijs. Ze zocht lang naar een plek waar hij echt kon worden geholpen en vocht lang tegen instanties en hulpverleners. Succesvol: Thijs woont nu goed. Marjo is ook moeder van Bram, Luuk en Kaatje. Ze woont in Gouda en is pedagogisch medewerker. 50 | T hijs is de oudste. Ik voelde altijd al dat hij anders was, dat er iets niet klopte. Hij had moeilijke buien, was snel driftig. Toen hij zes was, zei hij opeens: ‘Mama, ik denk dat ik eigenlijk niet geboren had moeten worden. Dat deze wereld niet voor mij is’. Dat was echt schrikken. Uit onderzoek bleek dat hij autistisch was en dat er waarschijnlijk meer aan de hand was. Duidelijk werd wel dat hij intensieve zorg nodig had, omdat de problemen snel toenamen. Het was op het kantje We konden kiezen om die zorg uit handen te geven of het zelf te doen. Ik heb mijn baan toen opgezegd en de zorgtaak op me genomen, zestien jaar lang, fulltime. Al die tijd zijn we bezig geweest om Thijs een goede woon- en zorgplek te bezorgen. Die kreeg hij maar niet, en dat werd hem bijna fataal. Pas vorig jaar is hij na veel ellende terechtgekomen in een pilot-project voor groepswonen. Hij deelt een huis met zes jongeren. Nu gaat het goed, maar het was op het kantje. We hadden het geluk dat mijn man inkomen had, zodat ik voor Thijs kon zorgen. Maar het trok wel een enorme wissel op ons. Een gezinsleven of een sociaal bestaan hadden we niet. Lekker uit eten, een filmpje pakken, op vakantie, een dagje uit; het was er nooit bij. Bovendien kwamen vrienden en familieleden niet meer of toonden ze geen geduld of begrip. Als je vraagt of er mensen zijn afgehaakt, dan zeg ik: zijn er wel mensen overgebleven? Ik verlangde naar duwtje in de rug Mensen hoeven geen grootse acties te ondernemen om te helpen. Het zijn vaak de kleine dingen die je nét dat broodnodige duwtje in de rug geven. Of ik had verwacht dat ze dat voor mij deden? Ik vond het ingewikkeld toen ik erin zat, maar terugkijkend zeg ik dat ik er wel naar verlangde. Ik had graag gehad dat er eens iemand met bloemen aan de deur had gestaan. Of dat iemand zou zeggen: ga lekker zitten, ik kook vanavond wel. ‘Om steun kun je om vragen, maar gaandeweg leer je dat af. Want je blíjft hulp vragen en je wordt bang dat je overvraagt. Dus zeg je dat je het wel redt.’ Ik had het nodig voor mezelf en voor de andere kinderen. Dat ik eens een spelletje met ze kon doen, of rustig kon voorlezen. Zulke momenten waren er wel, maar niet voldoende. Mijn andere kinderen zeggen wel dat ze een fijne jeugd hebben gehad, met veel aandacht. Maar het voelt toch alsof het nooit genoeg was. Zeker als je ziet dat ze nu tegen problemen aanlopen waarvoor ik ze zó graag had behoed. Jíj wilde een kind, deal er maar mee Sommige mensen gaan er gewoon van uit dat je sterk bent en het redt. Want ja, jíj wilde een kind en als dat dan een probleem heeft, jammer, maar deal er maar mee. Anderen zeggen: ‘Marjo, wat ben jij toch sterk, dat bewonder ik zó’. Ik begrijp dat het complimenteus is bedoeld, maar ik kan er boos en verdrietig om worden. Ik wíl vaak niet sterk zijn, ik wil heel graag steun. Daar kun je om vragen, maar gaandeweg leer je dat af. Want je blíjft hulp vragen en je wordt bang dat je overvraagt. Dus zeg je dat je het wel redt. Mensen dénken dan dat je sterk bent, terwijl ik echt wel eens wilde weg­­ kruipen, heel hard wilde huilen en uitschreeuwen dat het niet meer ging. In een gewoon gezin denk je er niet eens over na om te vragen of iemand even wil oppassen, maar in onze situatie voelde ik al gauw dat ik anderen dan belastte. Maar door het niet te vragen belastte ik vooral mijn man en mezelf. | 51 Na de scheiding ging het heel slecht Uiteindelijk heeft ons huwelijk het niet gered. Vijf jaar geleden zijn we gescheiden. De kinderen gaven me toen een tatoeage van hun initialen cadeau, op de plaats waar mijn trouwring zat. Na de scheiding ging het met mij heel slecht. Ik liep vast en kwam met hartklachten op de afdeling cardiologie terecht. Lichamelijk vonden ze niets, maar ik kreeg wel de vraag of ik veel stress had. Toen besefte ik dat dingen anders moesten, wilde ik zelf overeind blijven. Ik ben cursussen mindfulness gaan doen en ik ben weer gaan werken. Dat was niet makkelijk na al die tijd. Ik kwam in het onderwijs terecht, maar wilde toch iets anders. Ik heb me laten omscholen en nu werk ik als bijzonder pedagogisch medewerkster bij dagverblijven voor kinderen met problemen. ‘Pas jij niet in een hokje, dan gaat heel de zorg niet door. En Thijs past niet in een hokje. “Sorry, kunnen we niets mee”, zeggen ze dan.’ Het gaat om geld en om hokjes Achteraf denk ik echt oprecht dat wij als ouders hebben gedaan wat we konden. Ik vind wel dat instanties, de politiek en de zorg ons heel erg hebben tegengewerkt. Ze hadden ons jaren van ellende kunnen besparen. Wat ik ze vooral heel erg kwalijk neem, is dat het altijd om geld en hokjes gaat. Pas jij niet in een hokje, dan gaat heel de zorg niet door. En Thijs past niet in een hokje: niet verstandelijk gehandicapt, geen laag IQ, geen psychiatrische patiënt, autistisch maar niet ‘gewoon’ autistisch. ‘Sorry, kunnen we niets mee’, zeggen ze dan. Bovendien is de zorg duur. Dus toen Thijs op zijn veertiende eindelijk een fantastische plek had, kregen we al snel te horen dat die werd wegbezuinigd. Konden we weer opnieuw beginnen. Er kwam nooit iemand kijken Er wordt ook continu om dossiernummers gevraagd. Ik blijf zeggen: ‘Mijn kind heeft een naam, hij is geen dossiernummer’. Het gaat steeds over ‘het geval’, niet over de persoon. Daar wordt niet naar gekeken, ook letterlijk niet. Er kwam nooit iemand naar Thijs kijken als het slecht ging, hoe dringend ik het ook vroeg. En dringend was het. Toen ik echt aan de bel trok en het NOS Journaal een item over Thijs maakte, was hij bijna 18 en woog hij 43 kilo. Hij lag al maanden op bed, at en dronk nauwelijks. En niemand bij wie ik terecht kon. Hij zat toen in half-begeleid wonen, moest grotendeels voor zichzelf zorgen. Ze keken daar twee keer per dag hoe het ging. ‘Thijs, wil je eten? Nee? Nou, dan zie ik je vanavond weer’. Zo ging dat. Het systeem neem ik het wél kwalijk Dat hij niet zelfstandig genoeg was om uit bed te komen en een dagritme aan te houden, dat was hun probleem niet. De menskracht voor die zorg was er ook niet, en ik verwijt het personeel daarom niets. Het systeem neem ik het wél kwalijk, en vooral de mensen die het meeste verdienen. Zij beseffen gewoon niet dat ze beslissingen nemen die het verschil tussen leven en dood kunnen betekenen. Want bij Thijs kwam het zo ver dat hij tegen me zei dat hij liever niet meer wilde leven. Dat was in het jaar voor hij naar zijn huidige plek ging. Hij woonde in een instelling voor oudere psychiatrische patiënten, bij gebrek aan beter. Niemand had daar last van hem en hij had last van niemand, dus lieten ze hem maar gaan. Maar dat betekende dat niemand hem zorg gaf en hij nóg verder afgleed. 52 | ‘Had je nooit gedacht hè mam?’ Ik zocht toen de publiciteit weer. Nieuwsuur kwam langs, ik schreef de minister, ik ging naar de Kamer en ik eiste een gesprek met de directeur van de koepel waar die instelling deel van was. Daardoor kon hij naar het huis waar hij nu woont. Daar is hij zó opgebloeid. Hij heeft weer een ritme, hij rijdt als vrijwilliger op de dierenambulance, hij komt zelfstandig hierheen om te logeren. ‘Had je nooit gedacht hè mam’, zegt hij dan heel trots. ‘Wat als dit project stopt? Ik weet zeker dat Thijs niet de veerkracht heeft om nóg eens te beginnen.’ Het klinkt heel groot, maar ik moest zijn leven redden door te blijven aandringen en zijn verhaal te blijven vertellen. Ik móest het doen, al ben ik eigenlijk helemaal niet zo kordaat en van de publiciteit. Het is triest dat het zo is gegaan. Ik maak me wel zorgen over de toekomst. Wat als dit project stopt? Ik weet zeker dat Thijs dan niet de veerkracht heeft om nóg eens te beginnen. Ik wil er niet te veel over denken, maar die angst heb ik. De rust in huis is teruggekeerd Nu Thijs gelukkig is, ben ik het ook. Ik merk dat de rust hier in huis is teruggekeerd, hoewel het haast lijkt alsof de andere kinderen hebben gewacht met hún problemen tot er een oplossing voor Thijs was. Ik neem het ze niet kwalijk. Want wat veel mensen niet beseffen, is dat langdurig voor iemand zorgen net een aardbeving is. Thijs is het epicentrum, maar de schokgolven daar omheen richten ook veel schade aan.” | 53 Richard van der Heijde (40) uit Ommen is de broer van Tanja (45), die hersenletsel opliep toen een tumor uit haar hoofd werd verwijderd. Richard regelt haar medische en praktische zaken. Hij is getrouwd, heeft drie kinderen en is senior begeleider bij InteraktContour. Die stichting helpt mensen met niet-­aangeboren hersenletsel (NAH). 54 | I n 1998 was Tanja 25. Ze was bijna klaar met opleiding tot operatieassistent en zou gaan trouwen. Het was een drukke tijd, en ze kreeg klachten die leken op overspannenheid. Dat was toen ook de diagnose. Maar net na haar huwelijk kreeg ze ’s nachts een zware toeval. Ze heeft daarna de artsen op haar werk gevraagd om een hersenscan, en daarbij werd een tumor gevonden. Zo groot als een aardappel en moeilijk te verwijderen. Ze heeft eerst tijd genomen om met haar man haar uitvaart te regelen, en het ons daarna verteld. Een maand later is ze geopereerd. De tumor is verwijderd, maar er bleven resten achter, dus hij zou weer terugkomen. Omdat ze zelf operatieassistent was, wist ze op medisch vlak alles. Maar medisch gezien was ze klaar. Het ziekenhuis zei: ga maar naar huis en zie maar wat je nog kunt. Ik zag wat Tanja’s vragen eigenlijk waren Daar toonde zich meteen een probleem: er was geen begeleiding, geen voorbereiding op wat komen zou. In het begin leek haar niveau onveranderd. Ze kon nog veel zelf. Maar naar mate de tijd vorderde, bleef zij stilstaan en kwamen er problemen. Ze raakte zwaar overprikkeld, was enorm vermoeid en toonde ontremd gedrag. Ze had door de operatie NAH opgelopen. Ik werkte destijds met verstandelijk gehandicapten, en wist net als haar omgeving weinig van NAH. Toen kwam ik bij InteraktContour terecht, waar we mensen met hersenletsel helpen, en begonnen me dingen op te vallen. Ik zag wat Tanja’s vragen eigenlijk waren en hoe wij die verkeerd interpreteerden. Dat ze niet gewoon geen zin in iets had bijvoorbeeld, maar dat ze door haar letsel geen initiatief meer kon tonen. Ze had sinds de operatie op haar tenen gelopen Door haar letsel moest Tanja stoppen met werken. In de jaren daarna kreeg ze twee kinderen. Zestien jaar geleden, bij de eerste, ging dat goed. Maar vier jaar later, na de geboorte van de tweede, ging het mis. Toen bleek dat ze sinds de operatie altijd op haar tenen had gelopen, dat ze helemaal op was. Ze kreeg toen ook toevallen, waar ze ontzettend bang voor was. Na zo’n zware toeval zag ik dat het écht niet meer ging, en heb ik een ambulant begeleider geregeld. ‘In mijn werk kan ik het soms wel aanzien als mensen het heel zwaar hebben, maar het is anders als het je zus is. Dat komt veel harder binnen.’ Daarna kwam er meer aan het licht waar ze tegenaan liep. Ze werd depressief en suïcidaal en kwam op de psychiatrische afdeling van het ziekenhuis terecht, want NAH en de psychiatrie schuren soms dicht tegen elkaar aan. Dat was een heftige tijd. In mijn werk kan ik het soms wel aanzien als mensen het heel zwaar hebben, maar het is anders als het je zus is. Dat komt veel harder binnen. Tanja was vroeger thuis al een zorgtype, een lopende agenda. Ik was een chaoot, maar zij wist wat ik voor school moest doen, hielp me als ik iets kwijt was en sprong altijd voor me in de bres. Toen ik haar angst en paniek na die toeval zag, dacht ik: de nood is hoog en niemand kan haar écht helpen, dus ik moet dat nu voor haar doen. Toen heb ik gezegd: ik beloof dat ik op praktisch gebied voor jou ga zorgen. | 55 Tanja bleek niets nieuws meer te kunnen leren Mijn zwager is een ontzettend lieve man, maar hij kan niet bevatten wat NAH betekent. Thuis ging het ook daardoor niet meer. De prikkels waren te sterk en Tanja bleek niet leerbaar meer. Er kon niets nieuws meer bij. Ook dat vermogen was stuk gegaan. Ik heb daarom een noodoplossing geregeld, en ze is naar een woonvorm in Kampen gegaan. Nu woont ze in Almelo, dichter bij haar kinderen. Ik doe de hele medische en praktische kant. Ik ga mee op ziekenhuisbezoek, ben bij gesprekken op de woonvorm, help met het stellen van doelen. Eigenlijk doe ik alleen de zorg voor de kinderen en de thuissituatie niet. Dat doet mijn zwager. Ik heb een goede band met hem, maar hij kan niet overweg met Tanja’s onvoorspelbaarheid. Dat is geen verwijt. Hij had daar dag in dag uit mee te maken, en dat trok hij niet. Als er serieus iets is, rijd ik van vakantie terug Voor mij is dat niet alleen anders omdat het mijn werk is, maar ook omdat ik hier zit. Mijn telefoon staat wel altijd aan, dag en nacht. Als er een probleem is kan ze bellen. Ik krijg haar weer rustig. Mijn ouders ook, maar mijn vader heeft Parkinson en dat belast hun nogal. Het voordeel van mobiele telefoons is dat Tanja me altijd kan bereiken, zelfs op vakantie. En als er dan serieus iets aan de hand is, rijd ik desnoods terug. Haar levensverwachting na de eerste operatie was vijf jaar. We zijn inmiddels twintig jaar verder en dat is al een wonder. De tumor zit er nog. Ze is voor de tweede keer geopereerd en bestraald, maar het is wel een eindige situatie. Ze heeft mij gemachtigd haar medische beslissingen te nemen. Ik heb bijvoorbeeld besloten niet door te gaan met de chemokuur na de tweede ingreep. Dat had ze niet overleefd. 56 | ‘Door jou ga ik eerder dood’, riep ze tegen me Door haar ontremming kan ze heel boos worden en dat was ze toen ook. ‘Door jou ga ik eerder dood’, riep ze tegen me. Natuurlijk hoor ik dat soort dingen niet graag, maar ik duw ze een beetje van me weg. Zoals ik nu ook over ons praat, is het net alsof ik vertel over iemand die ik ken en die voor zijn zus zorgt. Dat is mijn overlevingsstrategie. Daarom kan ik het vertellen. Anders komt het té dichtbij. ‘Eigenlijk zijn we Tanja al een aantal keren kwijtgeraakt. Ze is niet meer de zus die ik had voor de tumor. En ze blijft veranderen.’ Eigenlijk zijn we Tanja al een aantal keren kwijtgeraakt. Ze is niet meer de zus die ik had voor de tumor. Ze is niet meer de zus van voor de tweede operatie. En ze blijft veranderen. Ze is nu heel precies, extreem zelfs als het om hygiëne gaat. Als je aan tafel kucht met je hand voor je mond en je eet verder, dan krijg je er van langs: je moet eerst je handen wassen. Dat is die ongeremdheid: ze flapt alles eruit. Ze weet zelf overigens nog goed hoe ze vóór de operatie was, en zegt wel eens dat ze heimwee naar haar oude zelf heeft. Je kunt niet meer zeggen: zo is Tanja In een klein stukje blijft ze mijn zus, maar om die kern heen verandert alles. Je kunt niet meer zeggen: zo is Tanja. Het kan zijn dat ze vandaag wéér anders is dan vorige week. Daarbij is ze ook nog hoogbegaafd, en kan ze erg scherp discussiëren. De gouden regel is eigenlijk: ga met iemand met NAH niet in discussie, want je verliest. Ik ga liever mee en probeer haar gedrag om te buigen. Met engelengeduld en tact. Wat NAH zo moeilijk maakt, is dat iemands levenslijn wordt gebroken. Er is een leven vóór en een leven na, maar de grens is niet altijd scherp. Er is een spanningsveld. Aan de ene kant moet ik Tanja haar dingen laten doen, aan de andere kant moet ik haar tegen zichzelf beschermen. We overwegen of ik haar bewindvoerder moet worden, maar ik twijfel. Want dan heb ik zeggenschap over álles, terwijl ze nog deels zelf kan kiezen en beslissen. Het rouwproces bij NAH is niet eindig Medisch gezien hebben we alles afgetimmerd. Ze heeft me ook de regie over haar uitvaart gegeven. Daar mag haar man zich niet mee bemoeien. Dat geeft dan weer spanningen, want wie ben ik om dat van hem af te nemen? Haar kinderen accepteren mijn rol. Ik ben oom Richard die ‘dingetjes regelt voor mama’. En als Tanja overlijdt en er gebeurt iets met hun vader, dan komen zij hier. Dat is heel natuurlijk gegroeid. Maar ze zijn door de situatie wel beschadigd. Mensen met NAH ervaren die breuk in hun leven zelf ook en komen in een rouwproces. Hun innerlijke ik blijft, maar toch zijn ze niet meer wie ze waren. Dat rouwproces is niet eindig, zoals bij een overlijden. Ze worden er elke dag weer mee geconfronteerd. Ik vind het vreselijk als mensen zeggen: je moet er mee leren omgaan. Want ze kúnnen het niet accepteren, omdat ze tot hun dood in die rouw zitten. NAH krijg je ook nooit alleen, en daar sneuvelen veel relaties door. Mijn zwager wil niet scheiden. Hij heeft gezegd: tot de dood ons scheidt. Terwijl het mij soms verstandig lijkt. De relatie is niet gelijk­ waardig meer. Hij snapt het niet, dus er zit veel frustratie. Ze kunnen er beiden moeilijk mee omgaan. Soms moet je juist uit liefde scheiden, en niet maar blijven doormodderen. Dan doe je elkaar tekort. | 57 Partners moeten training in zorg bij NAH krijgen Als de partner van iemand met NAH niets van de zorg weet, moet die eigenlijk een training krijgen om ermee te leren omgaan. Er wordt te vaak alleen medisch gekeken en gezegd: u hebt er niets aan overgehouden. Dan zeg ik: ammehoela. Wat kapot is, is kapot en blijft kapot. Medisch gezien kan iemand gezond lijken, maar dat wil niet zeggen dat er niets mis is. ‘Dan zeg ik: ammehoela. Wat kapot is, is kapot en blijft kapot. Medisch gezien kan iemand gezond lijken, maar dat wil niet zeggen dat er niets mis is.’ Bij onze stichting geven we daarom voorlichting aan de binnenste schil mensen rond iemand met NAH. Een zo klein mogelijke groep, die we leren inzien wat NAH aanricht en hoe je daarmee moet omgaan. Dat je door een andere bril moet gaan kijken. Dat helpt. Ik zie in mijn praktijk mensen bij wie die voorlichting het verschil was tussen een breuk of bij elkaar blijven, of tussen thuis blijven of naar een woonvorm gaan. Tanja heeft genoeg ellende meegemaakt Ik besef dat het voor mij moeilijk wordt als Tanja overlijdt. Mensen om mij heen maken zich ook zorgen. Mijn moeder zegt: wees voorzichtig, neem wat afstand. Maar ik heb het beloofd en daar ga ik voor. Tanja heeft genoeg ellende meegemaakt. Ik kan haar nog een zo goed en aangenaam mogelijk leven geven. Natuurlijk moet ik op mezelf letten, maar daar helpt mijn vrouw me bij. En ik heb gelukkig een groot netwerk, dat ik best nodig zal hebben om mij overeind te houden als ze er niet meer is.’ 58 | ‘In een klein stukje blijft ze mijn zus, maar om die kern heen verandert alles’ Nelleke van der Spek (63) uit Gouda is de moeder van Stefan (35). Hij heeft het Angelman-syndroom, is ernstig verstandelijk beperkt en al 17 jaar uit huis. Daarvoor zorgde Nelleke voor hem. Ze zet zich met de Stichting Netwerk Rondom in voor het zorgtestament. Nelleke en haar man Koos hebben nog twee kinderen: Jiska (38) en Bart-Jan (31). 60 | B ij Stefan was vanaf dag één was duidelijk dat er iets was. We zaten de eerste twee weken vaak in het zieken­huis in Schiedam, want er klopte veel niet. Hij had darmontsteking, kon niet goed slikken, over­strekte heel erg, had huiduitslag en voeden en slapen gingen niet goed. Kortom, geen spreek­woordelijke wolk van een baby. Ook de kinderarts had zorgen, maar kon niets vinden. We moesten afwachten. Na een jaar ging het nog niet. Diezelfde kinderarts heeft hem vervolgens gescreend. Hij vond niets, maar zei: dat betekent niet dat er niets ís. En toen kreeg Stefan met dertien maanden een epileptisch insult. De kinderarts zei: meissie, dan is het écht mis. Daarmee sloeg de deur van de hoop dicht. Daarvoor stelden we onszelf nog gerust. Zeiden we: we lachen er straks om als hij professor is. Maar dat was voorbij. Dit willen we niet, hij hoort hier helemaal niet De nacht daarop daalde dat besef in. Ik dacht: Stefan, we scoorden eerder alleen minnetjes, maar vanaf nu is álles winst. Zo zijn we er ingegaan. Ik zeg nadrukkelijk we, want het was teamwork met Koos. Na die dag zijn we met die wetenschap doorgegaan met ons leven. Het grootste probleem was toen dat hij heel slecht sliep. Dat was uitputtend. Wij sliepen om de beurt. School werd het niet voor Stefan, dus hij ging naar een speciaal kinderdagverblijf. Dan kom je in een wereld waar je eigenlijk niet graag bent, want dan zie je opeens veel gehandicapte kindjes. We dachten: dit willen we niet, hij hoort hier helemaal niet. Maar hij was er natuurlijk wél op zijn plek. En hij had het er naar zijn zin. Toen kon Koos een baan krijgen in het buitenland We verhuisden naar Assen, omdat Koos bij de NAM ging werken. We vonden het heerlijk om het gezin groot te laten worden in Drenthe. Daar is ook Bart-Jan geboren. We waren er gelukkig. Stefan was lief en het rolde allemaal op het dagverblijf. En toen kon Koos een baan krijgen in het buitenland. We vroegen ons af of dat wel kon met de zorg voor een kind als Stefan. ‘In het eindgesprek zei de orthopedagoog: Koos en Nelleke, Stefan is diep zwakzinnig. Boem! Ik moest huilen.’ We zijn daarom met hem naar het Van Boeijenoord in Assen gegaan, een instelling met veel deskundigheid. Daar is Stefan helemaal in kaart gebracht. In het eindgesprek zei de orthopedagoog: Koos en Nelleke, Stefan is diep zwakzinnig. Boem! Ik moest huilen. Hij vroeg waarom. Ik zei dat ik dat woord niet kon rijmen met mijn kind. Stefan is zoals hij is en hij is góed zoals hij is. Hij zei dat hij de schok snapte, maar legde uit dat het woord eigenlijk alles zegt. Dat hij zwak van zin is, zin in de betekenis van de zin van het leven zien. Dat hij ook nooit zelf zingeving zal vinden. Daar zullen jullie hem altijd bij moeten helpen, zei hij, en dat is een enorme taak die jullie uiteindelijk te boven gaat. Dus zoek alle hulp die je kunt krijgen, was zijn advies. Dit kind zal nooit zeggen: dag pap, dag mam, ik ga Hij zei ook nog iets anders: Dit kind zal nooit zeggen: dag pap, dag mam, ik ga. Maar ik wil jullie adviseren hem niet levenslang bij jullie te houden. Uiteraard is het jullie keus, maar zoek een goede plek voor hem. Daar komt nooit een goed moment voor. Dat moet je met je verstand doen, al zal het hartverscheurend zijn. | 61 En de man had nóg een wijze raad: zorg goed voor jullie zelf. Want als het goed gaat met jullie, dan gaat het goed met hem en je andere kinderen. Dus neem die baan in het buitenland als je daar gelukkig van wordt. Dat hebben we gedaan, en we verhuisden naar Aberdeen, Schotland. Daar waren we vier jaar heel gelukkig. Prachtig land, veel er op uit. Doelbewust geen onderzoeken voor Stefan, maar genieten. Ik weet het wél. Ik heb namelijk precies zo’n kind Daarna kreeg Koos weer een baan in Den Haag. De laatste dag dat ik met Stefan door Aberdeen liep, tikte een dame me op de schouder en vroeg: wat is er met uw kind? Ik zei: dat weet ik niet. Zij zei: ik denk dat ik het wél weet. Ik heb namelijk precíes zo’n kind, en dat heeft het Angelman-syndroom. Kent u dat? Ik kende het niet. Eenmaal in Gouda liet ik de term Angelman vallen bij een maatschappelijk werker, en die zei: dat zou zomaar kunnen, ik stop een brochure bij je in de bus. We konden alles aanvinken. Niet kunnen slapen is een symptoom. Stefan praat niet, en bij Angelman komt de taalontwikkeling niet op gang. En wij dachten dat we de leukste gehandicapte ter wereld hadden; sociaal, vrolijk, veel lachen. Bleek het allemaal heel gewoon bij dat syndroom! Later is Angelman ook genetisch vastgesteld. Het was leuk dat Stefan eens per week iets anders had In Schotland hadden we opvang die respite care werd genoemd, buitenschoolse opvang voor kinderen met een beperking. Toen maatschappelijk werk in Gouda vroeg waar we behoefte aan hadden, zei ik dat het ontzettend leuk was voor Stefan dat hij eens per week na de reguliere opvang iets anders had. In Nederland was dat er niet, maar ze vonden het een goed idee en gingen kijken of ze iets konden vinden. ‘Ik dacht nog aan die orthopedagoog in Assen. Dit moet ongeveer zijn geweest wat hij bedoelde: een goede plek. Stefan woont er nog steeds.’ In Nieuwerkerk aan den IJssel was er toen een nieuwe woonvoorziening, en die had bij de groep voor ernstig meervoudig beperkte kinderen een logeerkamer. Die groep vond het leuk als er eens in de week iemand kwam, dus daar zijn we mee begonnen, elke woensdagmiddag. Zo had ik een middag voor de andere kinderen. We haalden Stefan na het avondeten weer op. Hij vond het er fijn. We hebben hogere eisen voor een goed leven voor Stefan We raakten daar bekend, en toen die logeerkamer een bewonerskamer werd, boden ze hem ons aan. We dachten: zo’n kans krijgen we nooit meer; een bekende plek waar hij happy is. Het water staat ons niet aan de lippen, en als het niet gaat staat zijn bed hier nog. Dus laten we er voor gaan. Hij was net 18. Ik dacht nog aan die orthopedagoog in Assen. Dit moet ongeveer zijn geweest wat hij bedoelde: een goede plek. Stefan woont er nog steeds. We communiceren goed met de zorgaanbieder en het team, maar hebben wel steeds het gevoel dat we erbij moeten zijn. Over de praktische zorg zijn prima afspraken te maken, maar we hebben hogere eisen als het gaat om een goed leven voor Stefan. Daar wringt het wel eens. Daar hebben we wel zorgen over, ook naar de toekomst toe. Wie kan welk lijntje later van me overnemen? We springen bij. Het grootste gat dat wij vullen is het sociale. We halen hem elke zondag op. Dan maken we zijn wereld zo groot mogelijk. Door ons komt hij bij mensen en gaat hij bij zijn oma op bezoek. 62 | Die twee zijn dol op elkaar. Er gaan maar weinig mensen bij hém langs. Dus wij zijn nog steeds zijn poort, en dat is geen gewenste situatie. Je wilt dat hij zijn eigen netwerk heeft, daar waar hij woont. Daar komt dat zorgtestament om de hoek kijken. Ik ken het gedachtengoed al heel lang. Het idee komt uit Canada en gaat uit van het gegeven dat vele handen licht werk maken. Want je bent niet alleen ouder, maar ook regisseur over het leven van je kind, met alle lijntjes in handen. Die lijntjes kun je in kaart brengen en dan gaan bedenken: wie kan welk lijntje later van later van me overnemen? Heel praktisch. Als er al een moment was, dan is het nu Ik heb eerder met andere ouders een stichting opgericht om het opzetten van zo’n zorgnetwerk te promoten, maar dat kwam nooit echt van de grond. Hetzelfde overkwam Netwerk Rondom. Onlangs hebben we de handen ineen geslagen, want het idee van wat er na jou gebeurt met de zorg voor je kind leeft zó enorm onder onze generatie ouders. Er is momenteel ook veel belangstelling voor, dus als er al een moment was, dan is het nu. Kinderen met een beperking overleven hun ouders ook steeds vaker. Onlangs zei ik nog dat ik ergens hoop dat Stefan vóór ons gaat. We waren bezig met ons eigen zorgtestament, en dan komt die emotie naar boven. Dat je denkt: dit kind kan niet zonder mij. Mijn gesprekspartner zei: is dat écht zo? Maar het is de emotie en die is heel puur. Het idee kan benauwend zijn. Het is de levensfase. We zijn met pensioen, je komt uit die overlevingsmodus en dan ga je reflecteren. De vraag is nu wie we bij ons zorgtestament willen betrekken. Het is ontzettend moeilijk om mensen te vragen. We denken er aan de dagelijkse zorg onder te brengen in een vereniging. Dan formaliseer je het voor een deel, en zijn zaken als de financiën voor elkaar. Maar het goede leven dat wij daarnaast voor Stefan voor ogen hebben, moet echt door een vertrouwd iemand worden gerealiseerd. Dat willen we niet bij de instelling neerleggen, want dat vraagt om warme relaties. | 63 We bespreken het zorgtestament natuurlijk met de andere kinderen. Zij zeggen nu: pap en mam, wij willen daar graag een rol in, maar wij kunnen niet alles doen wat jullie doen, want we hebben ons eigen leven. Wij zeggen: we beginnen met het opstellen. Daar komen rollen uit, en in ons ideale beeld kiezen jullie de rol die je past. Ik hou het bewust open, zeg niet dat ik wil dat ze iets gaan doen. Ik wil niet met grote stappen door het proces gaan. Het moet hun vrije keus zijn wat ze voor Stefan willen doen Voor hen kan het een dilemma worden. Het moet hun vrije keus zijn wat ze voor Stefan willen doen, maar het kan als verplichting voelen. In dat krachtenspel zitten we. Ik hoop dat wij een situatie kunnen creëren waarin de kinderen vrij zijn om eerlijk te zijn. Dat is moeilijk, want ze kennen ons zó goed. Maar er moet maximale keuzeruimte zijn. We zijn daar denk ik zorgvuldig mee bezig. ‘Nu emotioneert het me dat Jiska zelf een dochter en een zoon heeft, en dat het leeftijdsverschil even groot is als tussen haar en Stefan.’ Jiska was een kind dat altijd in de zon liep, tot Stefan werd geboren. In de eerste jaren daarna is ons veel van haar ontgaan. Nu emotioneert het me dat zij zelf een dochter en een zoon heeft, en dat het leeftijdsverschil precies even groot is als tussen haar en Stefan. Nu zie ik: kind, wat was je toen nog klein, en ik zag je al zó voor vol aan. Ik heb destijds schromelijk onderschat wat het voor haar betekende. Daar heeft ze het later ook met ons over gehad. Bart-Jan staat er anders in. Hij was het jongere broertje en wist niet beter. Zijn broer was zijn broer. Hij zegt: mam, ik had een hartstikke leuke jeugd. Koos en ik voelen feilloos van elkaar aan waar we zitten Tussen Koos en mij heeft het altijd goed gewerkt, al kregen we het niet cadeau. We hebben een soort balans, voelen feilloos van elkaar aan waar we zitten. Dus als het met mij minder gaat, dan geeft hij gas bij en andersom. We hebben tegen elkaar gezegd: dit vraagt heel veel van ons, laten we allebei doen waar we goed in zijn. Dus Koos heeft zijn carrière bij Shell gemaakt. Iets minder dan in potentie mogelijk was, maar dat kwam door zijn bewuste keuzes voor zijn gezin. Ik ben van opleiding fysiotherapeut, maar had in die verdeling de traditionele moederrol. Dat heb ik graag gedaan. Ik ben ontzettend gelukkig geweest met mijn kinderen. Daar haalde en haal ik heel veel uit. Ik had altijd veel contacten en hobby’s, naaide alle kleren voor de kinderen en ik kan me nog altijd eindeloos verliezen in wol en stofjes. Als ik met mijn handen bezig ben, dan kan ik mijn hoofd stopzetten. Ik voel ten diepste dat ieder mens even waardevol is Je hebt maar één leven, en ik weet niet hoe het was geweest als Stefan geen Angelman had gehad. Ik voel ten diepste dat ieder mens even waardevol is, en dat alle kinderen een groot geschenk zijn. Daarom kan ik, zelfs al voel ik soms ook verdriet, heel erg genieten van en met Stefan. Hij kan mij heel blij maken. En daarom geniet ik ook van ons hele gezin, dat met de kleinkinderen steeds groter wordt.’ 64 | ‘Ik voel ten diepste dat ieder mens even waardevol is’ Annelieke Selbach (47) is de moeder van Jade (14), die het syndroom van Down heeft. Ze woont met echt­ genoot Sjoerd (48) in Breda. Samen hebben ze ook nog zoon Dalí (12) en dochter Jasmijn (11). Annelieke is wijkmanager bij de gemeente Etten­-Leur. Daarnaast werkt ze aan een eigen bedrijfje, waarmee ze cursussen en lezingen over levensgeluk wil gaan geven. 66 | I k voelde tijdens mijn zwangerschap al dat er iets was. Zes weken voor tijd ging ik naar het ziekenhuis omdat ik te weinig leven voelde. De verloskundige zei: het is je eerste kind, dat kun je niet weten. Ze maakte een echo en stuurde me naar huis. Drie weken later ging ik wéér, want het voelde niet goed. Toen vonden ze in het ziekenhuis ook dat de baby te lang sliep. Ik werd ingeleid om te bevallen, maar omdat Jades hartslag steeds wegviel, werd het een keizersnede. Toen Jade eruit kwam, stortte de sfeer direct in. Iedereen zag het, alleen ik nog niet. De kinderarts snelde voorbij. Ik hoorde in het voorbijgaan: je hebt een dochter. Ik was even heel blij, maar daarna kwam ze terug en vroeg ze: heb je het gezien? Nee, zei ik, en toe zei zij: het is een mongooltje en ze heeft grote opstartproblemen, dus ze gaat waarschijnlijk dood. Dat was de eerste kennismaking, heel heftig. Na de landing zegt de stewardess opeens: welkom in Nederland Jade is naar het Sofia Kinderziekenhuis in Rotterdam gegaan en heeft daar heel kritiek gelegen. Het duurde drie weken voor duidelijk werd dat ze het zou halen. Ze heeft echt van alles gehad in die tijd. Het was leven van minuut tot minuut, maar uiteindelijk is ze er goed uitgekomen. Dat was een heftige tijd met heel veel zorgen. En met verwachtingen die instortten. In die tijd las ik een gedicht van een Amerikaanse die zelf een kind met Down heeft, en waar ik veel troost uit haalde. Ze schreef dat haar zwangerschap leek op in een vliegtuig stappen voor een vlucht naar Italië, want daar gaat iedereen heen. Je koopt een reisgids, je bereidt je voor en je vliegt naar dat prachtige land. En na de landing zegt de stewardess opeens: welkom in Nederland. ‘De helft van de kinderen met Down wordt – heel symbolisch – geboren met een open hart. Ook Jade had zo’n open hartje.’ Ze is anders dan ik verwachtte, maar nog steeds heel mooi Dan zeg je: maar ik had Italië geboekt. En dan zegt de stewardess: maar je bent in Nederland en daar moet je het mee doen. Dan moet je alles herzien, maar als je goed kijkt zie je dat Nederland óók mooi is. Dat heeft mij heel erg geholpen en maakte me bewust van al mijn verwachtingen die ik al op haar had geplakt. Ze is zoals zíj is: anders dan ik verwachtte, maar nog steeds heel mooi. Ik wilde toch heel graag ook in Italië zijn, dus we besloten dat we snel weer zwanger werden. Die tweede keer liet ik een vruchtwaterpunctie doen, waar ik al enorme spijt van had op het moment dat de naald erin ging. Ik dacht: de kans is zó klein, wat doe ik nou? Het was ook niet de bedoeling om te kiezen voor abortus als het niet goed was. Dat konden we niet maken tegenover Jade. Dan zeg je eigenlijk: je bent wel leuk, maar ook niet zó leuk dat we het nog eens willen. Jade heeft buiten Down geen verstandelijke beperkingen, maar met Down krijg je ook lichamelijke zorgen mee, waaronder met het hart. De helft van de kinderen met Down wordt – heel symbolisch – geboren met een open hart. Ook Jade had zo’n open hartje en problemen met ogen, oren en heupen. Na die drie weken Sofia kwam ze naar huis. Na drie maanden is haar hartje gedicht. Toen dacht ik: hoe kun je háár en die andere ouders nou helpen? De operatie verliep goed, maar het duurde een half uur langer dan afgesproken voor we hoorden dat alles ok was. Dan denk je meteen dat ze het niet heeft gehaald. Achter het luikje in je hoofd dat dán opengaat, is het zo donker en zwart dat we daar eerder niet eens durfden te kijken. Bij ons ging het gelukkig weer dicht, maar je krijgt dan zó’n compassie met de ouders bij wie dat luikje wél open zal blijven, en met wie je daar in dat Ronald McDonald-huis zit. | 67 Toen ik na die operatie het Sofia verliet, zag ik de moeder van een kindje met kanker, en zij had zó’n pijn. Toen dacht ik: hoe kun je háár en die andere ouders nou helpen? Hun kinderen krijgen de beste zorg en onvoorwaardelijke liefde, maar die ouders zijn alleen maar aan het zorgen. Toen ik later een opleiding tot massagetherapeut deed, ben ik met mijn medecursisten ouders in het Ronald McDonaldhuis gaan masseren. Dat doen we nog steeds. We gingen kijken in het speciaal onderwijs en dat voelde zó goed Met Jade kwamen meteen ook nog eens tien mensen mee in huis. De logopedist gaf vanaf de eerste maand al oefeningen, de fysio werkte al aan haar spieren, er kwam een maatschappelijk werker langs en zo waren er nog een boel afspraken. En al die mensen gaven oefeningen of opdrachten die wij met of voor Jade moesten doen. Ik wilde haar natuurlijk optimaal ontwikkelen, dus je doet het allemaal, maar het was ook heel druk. Toen ze het fysiek een beetje aan kon is Jade naar een medisch kinderdagverblijf gegaan, en daarna naar een gewoon dagverblijf. We dachten eerst aan een reguliere school, maar hebben toch voor het speciaal onderwijs gekozen. We gingen er kijken en dat voelde zó goed. Ik dacht: wat doen we toch ingewikkeld! Hier zijn meer kinderen zoals zij en kijk eens hoe goed die juffen haar begrijpen. Uiteindelijk moet Jade zo zelfredzaam mogelijk worden Sociaal-emotioneel is Jade heel sterk. Je kunt heel goed met haar communiceren. Ze kan heel goed uitleggen wat ze voelt. Dat is fijn. Maar op de reguliere school had ze cognitief altijd op haar tenen moeten lopen en had ze er nooit echt bij gehoord. Daar was iedereen haar ook gaan helpen, maar uiteindelijk moet ze zo zelfredzaam mogelijk worden. Dat leert ze op het speciaal onderwijs en dat is belangrijker dan technisch nét iets beter lezen. 68 | Nu zit ze in de derde klas van het voortgezet speciaal onderwijs. Ze gaat elke dag met veel plezier naar school en gaat nu ook heel voorzichtig stage lopen, in een intern winkeltje. Daar gaat het om werk­ houding, samenwerken, iets langer geconcentreerd bezig zijn. Over twee maanden gaat ze kennis maken met andere richtingen, en in laatste twee jaar langer stage lopen. Ze heeft er een heel duidelijk idee over: iets medisch Ze wil heel graag anesthesist worden. Dat gaat natuurlijk niet lukken. Maar dan zeg ik: het is ook al heel fijn om gewoon in het ziekenhuis te werken. Ze heeft er een heel duidelijk idee over: iets medisch. Ze kent die wereld natuurlijk goed. En ze heeft er ook nog geen slechte ervaringen mee, al hebben ze haar best wel eens pijn gedaan. Maar dat was om haar beter te maken. ‘De zorg is ook een groot deel van míjn leven geworden: ik ga geloof ik naar zeven poli’s!’ De zorg is ook een groot deel van míjn leven geworden: ik ga geloof ik naar zeven poli’s! Gemiddeld genomen hebben we goede ervaringen. Hoe Jade het ervaart staat voorop. Mensen moeten lief voor haar zijn en ik moet vertrouwen in de behandeling hebben. Maar ik voel wel dat ik erbij moet zijn en alert moet blijven. Ik ben ook een paar keer een lastige ouder geweest, met reden. Ik durf te zeggen dat Jade er niet meer was geweest als ik niet soms op mijn intuïtie had vertrouwd. Ik had er een best wel ingewikkeld leven bij gekregen In mijn werk als wijkmanager ben ik een soort vooruitgeschoven post in de wijken namens het stadskantoor. Alles wat met meervoudige klachten te maken heeft komt bij mij terecht, en ik zorg dat het op juiste plek belandt. Maar ik luister ook naar wat er sociaal-maatschappelijk gebeurt. Ik ben de ogen en oren van de buurt, maar ik doe ook aan verbinden en ik help mooie initiatieven mogelijk te maken. Superleuk: de overheid dichter bij de inwoners brengen. Ik deed dat werk al toen Jade werd geboren. Het eerste halfjaar heb ik niet gewerkt, daarna minder uren. Het was zwaar, want ik had er een best wel ingewikkeld leven bij gekregen. Mijn levensgeluk werd daar wel minder van. Maar geluk en ouderschap gaan ook met niet-beperkte kinderen niet altijd samen. Onderzoek laat zien dat er op de geboorte van het eerste kind een ‘geluksval’ volgt, vooral bij hoog­ opgeleide vrouwen. En die val is pas voorbij als de kinderen uit huis gaan. Jade heeft eigenlijk meestal een leuke dag Ik had extra het gevoel dat ik inleverde door al die afspraken die wij hadden en anderen niet. Ik kreeg Dalí 16 maanden later en dacht: jeetje, wat makkelijk! Wat doet iedereen met een ‘gewoon’ kind moeilijk! Hij drinkt, doet en lacht, en ontwikkelt zich helemaal vanzelfsprekend. Peanuts! Dat het zo makkelijk ging was heel welkom voor het herstel van mijn levensgeluk. Jade heeft mij veel geleerd over geluk. Dat doet ieder kind, maar wat ik bijzonder vind is dat zij heel erg in het nu leeft. Ze kan niet anders en ze is er hartstikke happy mee. Zij heeft geen to do-lijsten en ze hoeft niet naar de andere kant van de wereld. Ze leeft hier en in het nu, en haar gedachten en haar ego zitten haar niet in de weg. Haar moment is vol en intens. Jade heeft eigenlijk meestal een leuke dag. Er is die uitdrukking: een mens lijdt het meest door het lijden dat hij vreest. Je bent niet bezig met het nu, maar met wat nog komt. Dat was heel erg aan de orde bij mij. Ik maakte mezelf steeds gek, | 69 maar Jade kwam overal goed uit. Ik leerde dat het geen zin heeft om je voor de komende dertig jaar zorgen te maken. Besefte dat ik het veel meer per dag moest bekijken. Ik heb vooral geleerd om niet alles te willen móeten, maar dingen gewoon te laten zijn. Van mijn werkgever, de gemeente Etten-Leur, mocht ik me gezien de aard van mijn werk met geluk gaan bezighouden. Ik heb toen aan de Erasmus Universiteit een leergang gedaan over sturen op geluk in het publieke domein. Dus: kun je als gemeente je inwoners gelukkiger maken? Dat was voor mij heel interessant. Ik kwam een maatschappelijk werker tegen en zij zei: geluk speelt ook steeds vaker in mijn werk. Zullen we een cursus geluk maken en kijken of we de eenzaamheid in Etten-Leur daarmee kunnen aanpakken? ‘Een voorbeeld: positivisme cultiveren. Dankbaarheid voelen en tonen is echt dé positieve emotie die je kunt leren en stimuleren. Net als geven en vergeven.’ Hoe ga je om met je tegenslagen? Dat is bepalend voor je geluksgevoel We schreven die cursus en gaven die bij wijze van pilot aan studenten van de Avans Hogeschool. Zij vonden het te gek om te leren over iets wat iedereen altijd wil: gelukkig zijn! Nu zijn we de cursus echt aan inwoners aan het geven. Nog niet specifiek aan mensen die zich eenzaam voelen, maar dat is wel de volgende stap. Ik heb dus veel gereisd, en zag toen dat mensen in arme landen bijvoorbeeld best gelukkig leken. Op de Erasmus leerde ik dat maar 20 procent van je geluk wordt bepaald door de omstandigheden. Dertig procent komt uit je genen en 50 procent is maakbaar. Dat zijn je levensvaardigheden: hoe ga je om met je tegenslagen? Dat is bepalend voor je geluksgevoel. Een gebeurtenis is maar een gebeurtenis. Het gaat erom welke betekenis je eraan geeft. Dankbaarheid voelen en tonen is echt dé positieve emotie Er is onderzocht dat een aantal levensvaardigheden je maakbare geluk kunnen verhogen. En dat is het stuk waar ik cursussen in geef. Een voorbeeld: positivisme cultiveren. Dankbaarheid voelen en tonen is echt dé positieve emotie die je kunt leren en stimuleren. Net als geven en vergeven. En flow: kijken wat je talenten zijn, van welke talenten je blij wordt, je doelen stellen en ermee aan de slag gaan. Er komen uit mijn netwerk nu ook veel vragen of ik lezingen over de wetenschap van geluk wil geven. Daarvoor ben ik mijn bedrijfje aan het oprichten. Ik weet niet of ik voor zulke dingen extra kracht heb ontleend aan mijn ervaring met Jade. Ik weet wel dat ik naast dat leven in het nu de autonomie voel om bezig te zijn met dingen die er toe doen. Niet met dingen die mogelijk verkeerd of anders hadden kunnen gaan. Die energie en tijd kosten en leiden tot geluksverlies. Na de geboorte dacht ik: nu kan ik nooit meer doodgaan In zekere zin blijf ik daardoor soms net zo oud als mijn kind, maar aan de andere kant moet ik toch al bezig zijn met later. Want het eerste dat ik na de geboorte dacht was: nu kan ik nooit meer doodgaan, want ik moet altijd voor haar zorgen. Ik heb ook best lang gezegd: laat haar maar voor ons doodgaan. We werken nu met tien andere ouders aan een eigen woonvoorziening. Het duurt nog wel zes jaar voor die rond is. Dan is Jade 20, 21 als ze begeleid gaat wonen. Daardoor krijg ik toch wel weer vertrouwen in haar toekomst en dat er dan goed voor haar zal worden gezorgd.’ 70 | ‘Het heeft geen zin om je voor de komende dertig jaar zorgen te maken’ Désiree Vos-van de Wal (33) is de moeder van Reza (10), die door een stofwisselingsziekte met ernstige beperkingen werd geboren. Ze woont in Oosterwijk, is getrouwd met Johan (51) en is ook moeder van Maran (13). Reza woont sinds dit voorjaar in een instelling in Sliedrecht. Désiree is onlangs aan de slag gegaan als ondersteunend medewerker in de zorg. 72 | R eza heeft een heel zeldzame stofwisselingsziekte: 3-PGDH deficiëntie ofwel serine-synthesestoornis. Serine is een aminozuur, en dat maakt hij niet aan. In mijn buik is hij daardoor al achter gaan lopen. Hij werd geboren met een te klein hoofdje en te kleine hersentjes. Dat was niet gezien bij de 20-weken echo en kwam als een verrassing. Ik beviel thuis. De verloskundige zei meteen: ik weet niet of het goed is. Ik was dwars en dacht: er is niets aan de hand. Hij deed het verder goed, dus eigenlijk hebben we de eerste kraamweek best genoten. Na mijn eerste ontkenning begon ik toch te stressen over Reza’s kleine hoofdje. Ik uitte mijn zorg bij de wijkarts, zij regelde de verwijzing en toen ging het best snel. Tijdens het onderzoek zei ik nog: eerst zien, dan geloven Hij is eind september geboren en in januari kregen we de diagnose. Ik wist niets van stofwisselings­ ziekten, en nu had ons kind er opeens een. Als er héél vroegtijdig een vermoeden was geweest, dan had hij voor de geboorte al via mij serine kunnen krijgen. Maar zo’n vermoeden is er eigenlijk alleen als de ziekte in de familie voorkomt. Het duurde even voor we de gevolgen beseften. Tijdens het onderzoek zei ik nog: eerst zien, dan geloven. Ik vond dat ik Reza tekort deed als ik meteen toegaf dat hij beperkt zou zijn. Pas na de diagnose daagden de consequenties. We hoorden dat in Nederland maar zo’n tien kinderen deze ziekte hebben. Dat hun ontwikkeling meestal stopt tussen 0 en 1 jaar, dat ze bijna altijd rolstoelgebonden zijn en nooit zelfstandig kunnen leven. We rekenden er niet meer op dat hij nog zou gaan lopen Reza zou dus ernstig meervoudig beperkt zijn, en daar vond ik ook een soort rust in. Dan kan hij er tenminste niet gefrustreerd over raken, dacht ik. Maar Reza was eigenwijs, groeide wat verder door, en raakte wél gefrustreerd. Hij deed alles wel met grote vertraging. Hij ging laat kruipen en pas met 1,5 jaar staan door zich aan iets op te trekken. Hij ging wel met een loopstoeltje het hele huis door. ‘Het werd heftiger naarmate hij groter werd. Op een moment kreeg ik angst voor de toekomst: als dit zo blijft, kan hij dan nog thuis wonen?’ We rekenden er niet meer op dat hij nog zou gaan lopen. Toen hij vijf was, richtten we daarom een stichting op om geld voor de aanpassing van het huis in te zamelen. En net tóen deed meneer een stap los van de bank, had hij het door en ging hij er voor. Prachtig. Het huis moest evengoed worden aangepast, want hij zag het gevaar van de trap niet. Mentaal ontwikkelde hij zich ook heel langzaam. Nu zit hij op het niveau van 1,5 à 2 jaar, voor zover dat is te meten. Hij praat wel, kletst graag zelfs, maar is moeilijk te verstaan. Met praten begon hij op zijn vierde, ook toen we er niet meer op rekenden. We waren al blij met ‘ja’ knikken, ‘nee’ schudden en iets aanwijzen. Als hij niet wilde beet hij me, trok hij aan mijn haar en gilde hij Het woord ‘nee’ zette hij meteen vol in. Eigenlijk is hij nooit uit de fase van ‘ik ben twee en ik zeg nee’ gekomen. En het werd heftiger naarmate hij groter werd. Op een moment kreeg ik angst voor de toekomst: als dit zo blijft, kan hij dan nog wel thuis wonen? Reza wilde steeds ontsnappen en buiten spelen. | 73 Dat kon hij niet alleen, ook niet toen hij als peuter in een rolstoel zat. Hij deed dingen die niet mochten en ‘nee’ was een verboden woord. Ik kon hem daar niet vrij in laten. Hij was ook moeilijk weer naar binnen te krijgen. Als hij niet wilde beet hij me, trok hij aan mijn haar en gilde en spartelde hij. Hoe moest ik dat doen als hij groter en sterker zou worden? Maar het was mijn grootste angst dat hij uit huis zou gaan. Ik bleef hopen dat hij er overheen zou groeien, maar dat gebeurde niet. Hij loopt op de punten van zijn tenen en met gebogen knieën Toen hij ging lopen dachten we dat hij eindelijk mee kon, maar we kwamen van een koude kermis thuis. Hij loopt op de punten van zijn tenen en met gebogen knieën, maar hij kan toch ook heel snel rennen. Hij bleef niet bij ons, ging als een speer door een winkel, pakte dingen. Hield je hem tegen, dan liet hij zich schreeuwend en schoppend op de grond vallen, heel boos. Ik werkte destijds in de schoonmaak. Zwaar werk, en dan kon ik bij thuiskomst ook weer aan de bak. Johan reed op de vrachtwagen en maakte lange dagen. Uiteindelijk hebben we in 2016 een PGB aangevraagd en ben ik fulltime gaan zorgen. Er was financieel meer rust en ik kwam niet meer elke dag met een zere rug thuis. Niks Maran, gaan júllie maar in relatietherapie Toch ging het vanaf die tijd bergafwaarts. Het huis was net verbouwd, die PGB-aanvraag was ook heftig en Maran liep met depressieve klachten vast op school. Hij had een knauw gehad van Reza’s ziekte. Ik stelde systeemtherapie voor om te kijken wat Marans positie in het geheel was. Maar die therapeuten zeiden tegen Johan en mij: niks Maran, gaan júllie maar in relatietherapie. ‘Dat sloot wel mooi aan op de therapie: we leerden elkaars wereld beter kennen en vonden elkaar terug.’ We zijn daar flink door de molen gehaald, en daardoor raakte ik in een depressie. Mijn therapeut suggereerde antidepressiva. Het was rond de kerst van 2016, ik dacht dat iedereen ons in de steek had gelaten, en Johan had op zijn werk een ernstige armblessure opgelopen. Na de kerst bleek er zelfs een operatie nodig. Dus ik zat net aan medicatie en hij ging naar het ziekenhuis. We kwamen er beter uit en zagen dat we meer los moesten laten Die antidepressiva hielpen gelukkig wel. Ik kwam weer beter in mijn vel. Johan was een maand of vier thuis. Ik was altijd de planner, Johan de doener. Nu was het noodgedwongen andersom. Dat sloot wel mooi aan op de therapie: we leerden elkaars wereld beter kennen en vonden elkaar terug. We kwamen er beter uit en zagen dat we meer los moesten laten. Reza ging in 2017 van het kinderdagcentrum naar een ZML-school. Dan was hij vaker vrij, zoals op woensdagmiddagen. We besloten daarom uit het PGB iemand voor die woensdagen aan te nemen. Het werd een mannelijke begeleider, die elke woensdag van 13 tot 20 uur hier was, hier ook at, Reza douchte en naar bed bracht. Hier was iemand met wie je kon praten over je kind Hij kwam best wel dichtbij. Dat had ook fijne kanten. We zagen vrij weinig mensen meer, en hier was iemand met wie je kon praten over je kind. Iemand die het vaak nog beter zag dan mensen die dichter bij je staan. Hij klikte bovendien heel goed met Reza, deed mooie dingen met hem. Reza groeide daarvan. 74 | Maar ja, die begeleider was ook wel eens ziek, en dan werd Reza boos dat hij niet kwam. Er was geen backup, dus het bleef fragiel. Tegelijkertijd bleek die school toch te hoog gegrepen. Reza vond het wel leuk, maar hij had alles bij elkaar zo veel verschillende soorten opvang en begeleiding dat het voor hem steeds onveiliger werd. Dat maakte zijn gedrag heftiger en hem steeds angstiger. Moeten we niet eens gaan kijken naar wooninstellingen Ik was intussen met de medicatie gestopt en merkte dat ik toch weer vastliep. Johan viel uit op zijn werk, met burn out-klachten. Het ging ook niet lekker met Maran in groep 8. Dus we dachten: we zijn mentaal zwak, moeten we niet eens gaan kijken naar wooninstellingen voor Reza. Dat we niet straks in een crisis komen en dat hij dan ergens komt en dat je het maar hebt te accepteren. Ik heb daar veel met Reza’s begeleider over gesproken. Ik had aan hem gezien dat iemand anders mijn kind ook enorm lief kan hebben, en daarmee had hij al geholpen om het eerste stapje te zetten en gewoon eens te gaan kijken. Dus terwijl we voor Maran open dagen van middelbare scholen bezochten, bekeken we voor Reza wooninstellingen. In maart 2018 zetten we hem op de wachtlijst voor de Merwebolder van ASVZ in Sliedrecht. Daar hadden we het beste gevoel bij. De visie daar paste bij Reza, en het gevoel op de woning was warm en goed. We hadden vervolgens wel een zwaar jaar. Reza was moeilijk, ook omdat hij denk ik aanvoelde dat wij niet meer zo sterk stonden. Maran ging na de vakantie naar de middelbare school en liep daar meteen vast. We vroegen al maanden om een hoger budget en meer hulp, maar dat kwam maar niet los. Toen moest Johan ook nog gaan reïntegreren, maar zijn werkgever kwam terug op eerder gemaakte afspraken over werktijden, en dat kon bij ons thuis niet. Alles stapelde zich op. | 75 Ik werd zo boos dat ik met vazen ging gooien De spanning liep zó hoog op dat de hulpverleners om ons heen zeiden: er móet nu iets gebeuren. Begin november liep alles spaak. Ik kon niet eens meer praten, ik was op. Er werd gesproken over crisisopvang. Ik werd zo boos dat ik met vazen ging gooien. Het hele jaar hadden we al vergeefs de noodklok geluid, en dan zou het zo moeten eindigen? Na die crisis kon het opeens allemaal wél. Toen werd alles betaald en kwam er extra hulp in de vorm van thuiszorg. Dat was fijn, maar van korte duur. De thuishulp bleek niet capabel, Reza kreeg er wéér iemand anders bij, het lukte niet om op alle dagen hulp te organiseren en Reza’s vertrouwde begeleider gaf aan minder te willen gaan werken. Je pakt zijn spullen in en brengt hem daarheen Als klap op de vuurpijl kreeg Johan met kerst acute blindedarmontsteking en lag alle zorg bij mij. Met oudjaar was Johan weer thuis, maar het was duidelijk: als er met één van ons iets gebeurt hebben we een probleem. En toen kwam er een plekje vrij op de Merwebolder. We zijn eerlijk tegen elkaar geweest: we staan wankel, dus we moeten die plek wel nemen. Toen vaststond dat Reza daar kon gaan wonen, hebben we hem dat ook verteld. Mijn hart brak al als ik alleen maar dacht aan het moment dat we hem daar zouden achter laten. En toen dat moment begin maart kwam, was het inderdaad heftig. Je pakt zijn spullen in en brengt hem daarheen. Dan ga jij weg en stort je wereld in. Het voelt écht alsof je hem in de steek laat. ‘Wij probeerden hem weg te houden bij dingen die hem prikkelden. En nu krijg ik van hun een filmpje dat hij op de disco staat te dansen!’ Na ruim een halfjaar zie ik ook de positieve kanten. Hij is veel zelfstandiger, en komt sociaal ook helemaal aan zijn trekken. Hij zegt ‘dag’ tegen iedereen, heeft veel meer contacten en gaat naar veel feestjes. Hij is blij! En hij vertoont minder probleemgedrag dan de laatste tijd thuis. Alles gaat nu volgens één visie. Hij heeft niet meer zes verschillende aanpakken, maar vaste routines en vaste activiteiten. Ze zwemmen drie keer in de week, hij rijdt paard, er zijn festivals en leuke dingen. Ze bootsen het echte leven na en hij mag dat leven leiden, terwijl wij hem juist steeds banger weg probeerden te houden bij dingen die hem prikkelden. En nu krijg ik van hun een filmpje dat hij op de disco staat te dansen! Hij had het in het begin heel moeilijk, maar nu huilt hij alleen nog als wij naar huis gaan en hem daar laten. Maar dat mag ook. Ik wilde iets gaan doen wat écht is, wat er toe doet Ook hier is het beter geworden. We hebben de tijd genomen om te verwerken dat Reza uit huis is. Hebben veel gehuild, ons leeg gevoeld. Daarna is Johan bij een nieuwe baas begonnen, ook weer als chauffeur. Ik heb wat langer nodig gehad, maar werk sinds deze week als ondersteunend medewerker in de zorg voor mensen met een beperking. Ik wilde iets gaan doen wat écht is, wat er toe doet. Ik was ergens altijd wel bang dat Reza vroeg uit huis zou gaan, maar ik dacht zeker niet al op zijn negende. Ik ben daar nog best verdrietig en soms ook nog een beetje boos over, want ik denk dat het later had kunnen gebeuren als er meer en beter naar ons was geluisterd. Maar ik heb inmiddels ook heel erg geleerd dat het loslaten van Reza echt nodig was. Voor hem en voor ons.’ 76 | ‘Ik heb inmiddels geleerd dat het loslaten van Reza echt nodig was’ ‘Ik ben er goed af gekomen omdat ik ook een plek had waar ik wél kind kon zijn’ Lisette van Driest (42) ontdekte na 22 jaar zorg voor haar vader dat hij verstandelijk beperkt was. Pas na zijn dood bleek dat hij dezelfde erfelijke afwijking had als haar eveneens beperkte broer. Lisette woont met haar man en twee zoons in Valkenswaard. Ze is project­ coördinator in de zorg en is actief in de werkgroep Kinderen van Verstandelijk Beperkte Ouders. 80 | M ijn vader kreeg de diagnose “verstandelijk beperkt” pas toen hij al over de 70 was. Hij was een nakomertje en trouwde direct vanuit huis met mijn moeder. Er was dus altijd voor hem gezorgd, totdat mijn ouders gingen scheiden, lang voor de diagnose. Toen moest hij voor het eerst alleen wonen en voor zichzelf zorgen, en bleek dat hij dat niet aankon. Hij begon mij te vragen van alles voor hem te doen. Ik was toen 12, en dan doe je wat je vader vraagt. Ik deed niet alleen praktische dingen, zoals formulieren invullen, brieven schrijven of een stop vervangen, maar werd ook zijn geweten. Hij had weinig controle over zijn impulsen. Er was vaak ruzie met de buren, en dan deed hij onbeheerste dingen. Hij dacht bijvoorbeeld eens dat ze hem uitdaagden, en gooide een steen door de ruit. Ik belde dan niet alleen de verzekering, maar moest hem ook vertellen: ‘Pap, ik snap dat je boos bent, maar dit helpt niet’. Het was de omgekeerde wereld. Ik was de puber, maar moest zíjn voorbeeld zijn. Dat ging jaren door. Ik woonde bij mijn moeder, en fietste naar mijn vader als hij me nodig had. Tegen mijn moeder zei ik uit loyaliteit niets. Ook niet tegen vriendinnen, uit angst voor oordelen. Mijn vader had met niemand contact, dus ik kon die werelden makkelijk scheiden. Ik hoefde niet te zorgen voor zijn geluk Soms had ik er tabak van en ging ik niet, maar daar voelde ik me dan weer schuldig over. Na jaren van zorgen en zwijgen begon het met mij slecht te gaan. Ik had veel hoofdpijn, kwam bij een psycholoog terecht. Ik ontkende daar dat het iets te maken had met mijn vader, maar zij prikte daar doorheen en zei: jij hoeft niet te zorgen voor zijn geluk. Dat was belangrijk: een ander vertelde mij dat ik die verantwoordelijkheid niet hoefde te nemen. Daarna heb ik me teruggetrokken. Op mijn 20ste ben ik zelfs een jaar naar het buitenland gegaan. Toen zakte mijn vader door zijn hoeven. Hij raakte volledig overvraagd. Zijn huis vervuilde en hij kreeg psychotische wanen. Het ging in de jaren daarna zó slecht dat ik niet niks kon doen. Ik had inmiddels kinderen, en om het weekend kwam hij bij mij. Dan kon hij nét dat beetje opladen om er weer twee weken tegen te kunnen. ‘Meneer, u hebt een IQ van 64’ Hij ging ook veel naar de huisarts. Die belde mij op een gegeven moment om te zeggen dat er lichamelijk niets mis was en met de vraag wat ík ging doen. Ik weet inmiddels dat dat vaak gebeurt bij kinderen van beperkte ouders. Zij krijgen de verantwoordelijke rol. Ik moest de volgende stap dus bedenken, en ben toen met mijn vader naar een psychiater bij GGZ Eindhoven gegaan. Die deed onder meer een IQ-test. Ik zie ons daar nog zitten toen de uitslag kwam: ‘Meneer, u hebt een IQ van 64’. Dat is niet randje-randje hè, dat is écht een beperking. ‘Uiteindelijk heeft mijn vader nog vijf jaar intra­ muraal gewoond. Op zijn sterfbed zei hij dat het de beste jaren van zijn leven waren.’ Toen viel er voor mij veel op zijn plek. Dingen die ik niet zag omdat ik er zó middenin zat. Het betekende ook dat de GGZ het dossier opnieuw naar mij schoof. Ik werkte toen al in de zorg voor mensen met een beperking, en had een goed contact met een van onze zorgbemiddelaars. Via hem is er hulp gekomen. Uiteindelijk heeft mijn vader na 22 jaar aanmodderen nog vijf jaar intramuraal gewoond. Op zijn sterfbed zei hij dat het de beste jaren van zijn leven waren. Pas na zijn dood is gebleken dat aan zijn beperking een zeldzame genetische afwijking ten grondslag lag, een mutatie op het KCNT1-gen. Een Amerikaanse expert heeft wereldwijd maar zo’n 150 patiënten in kaart gebracht. Het werd eerst vastgesteld bij mijn broer. Hij woont al sinds zijn zevende in een instelling. Heeft een verstandelijke beperking en zware epilepsie, de belangrijkste kenmerken van die mutatie. | 81 Ik wilde weten of ik het niet heb doorgegeven Er was bij mijn broer niet eerder aan gedacht, maar de afwijking werd door betere opsporingsmethodes later alsnog gevonden. Mijn vader had niet alleen zijn beperking, maar ook epilepsie, alleen veel minder ernstig en onder controle. Hij was al overleden toen duidelijk werd dat mijn broer KCNT1 had, maar ik wilde alsnog weten of hij die genetische afwijking ook had. Gelukkig was voor kankeronderzoek ooit zijn weefsel opgeslagen. Uit onderzoek daarop bleek hij het ook te hebben gehad. Ik heb mezelf ook laten testen, al zag de klinisch geneticus geen aanleiding. Ik heb geen epilepsie en ik heb hbo gedaan. Maar ik wilde weten of ik het niet heb doorgegeven aan mijn kinderen. Ze zijn nu 12 en 15, doen havo en vwo en hebben geen epilepsie. Ik heb de afwijking niet. Maar ik ga mijn zoons wel adviseren om bij een klinisch geneticus te rade te gaan als zij kinderen willen. Ik was geen kind, deed niet wat kinderen doen Terugkijkend denk ik: waarom heb ik dit allemaal voor mijn vader gedaan? Eigenlijk heb ik al die jaren iets in stand gehouden waar ik mezelf geen plezier mee deed, maar hém ook niet. Het antwoord is loyaliteit. En die bleek nog veel sterker dan ik dacht. Hij is nu bijna drie jaar dood en ik ben tot het eind toe loyaal gebleven. Voor zijn overlijden vertelde ik dit verhaal niet, aan niemand. Ik neem mezelf dat niet kwalijk. Ook niet omdat je weet dat mensen het raar vinden als je vertelt dat jij van alles voor je vader doet. Dat ik daar zelf onder leed erkende ik niet. Ik ben op school veel gepest. Terugkijkend zie ik wel dat ik een bijzonder meisje was en snap ik waarom ik eruit werd gepikt. Ik was geen kind, deed niet wat kinderen doen. De pestkoppen zagen dat. Ze pestten me ook met mijn broer, die ze gek noemden. ‘Nog een taboe: mijn vader had geen kinderen moeten krijgen. Dat ik dát nu kan zeggen, zegt iets over mijn verwerking.’ Kinderen zijn veerkrachtig omdat ze niet beter weten Mijn overlevingsstrategie was altijd om te denken dat het bij een ander nog veel erger is. Wat ook hielp is dat ik een normaal begaafde moeder met een normaal begaafd netwerk heb. Ik werd daar ook intellectueel uitgedaagd, terwijl kinderen van twee beperkte ouders hun vader én moeder al snel inhalen. Ik kreeg ook veel liefde van mijn moeder en haar familie. Ik denk dat ik er goed ben af gekomen omdat ik dat belangrijke stuk ook had: een plek waar ik wél kind kon zijn. Kinderen zijn bovendien veerkrachtig, maar dat komt ook omdat ze niet beter weten. Eigenlijk mag ik van mezelf pas beter weten sinds mijn vader overleden is. Ik dacht vroeger ook wel eens: was hij maar dood, dan had ik die zorg niet meer. En twee minuten later voelde ik me daar dan weer enorm schuldig over. Zij droegen toen de sores, die rugzak. Ik niet meer Ik was eigenlijk tot aan zijn dood structureel overbelast. Pas toen hij uiteindelijk in die instelling ging wonen, heb ik een paar rustigere jaren gehad. Dat heeft er ook voor gezorgd dat de verhoudingen weer iets normaler werden. De mensen daar begeleidden hem ook in het contact met ons, wezen hem op verjaardagen van zijn kleinkinderen en stimuleerden hem om dan iets leuks te doen. Zij droegen toen de sores, die rugzak. Ik niet meer. Hij ging niet rustig dood in zijn slaap, maar kreeg een hersenbloeding en overleed na vijf loodzware maanden. Alles kwam er bij mij toen uit. Dat was verwarrend, want nu was hij er écht niet meer en waarom was ik dan verdrietig? Ik vond het toch zo belastend? Maar ik dacht aan alles wat er níet is 82 | geweest, alle verloren kwaliteit van leven. Aan dat hij geen vader voor mij kon zijn. Dat hij nooit spontaan ‘ik hou van jou’ zei en dat ik in mijn hele leven welgeteld één compliment van hem heb gehad. De herkenning die ik vond werkte helend Na zijn dood ben ik gaan zoeken naar wat het betekent om een verstandelijk beperkte ouder te hebben, en toen kwam ik uit bij Sien, de belangenvereniging voor mensen met een verstandelijke handicap en hun omgeving. De herkenning die ik daar vond werkte helend. Ik ben ook actief in de werkgroep KVBO van Sien, vertel mijn verhaal voor zorgverleners. Het klinkt misschien gek, maar dat vind ik leuk om te doen. Ik hoop dat ik mensen raak, en dat de dingen die voor mij niet zijn gebeurd voor anderen wel gebeuren. Dus: benoem het als hulpverlener, vraag een kind wat er aan de hand is als je ziet dat er iets niet klopt bij een of beide ouders. Want ik blijf het frappant vinden dat er vanwege mijn broer al vroeg hulp­ verlening bij ons gezin betrokken was, maar dat blijkbaar niemand heeft durven zeggen dat mijn vader toch óók wel een geval apart was. Daar rust toch een taboe op. Je hoeft echt niet te vragen: goh, bent u verstandelijk beperkt? Maar er zijn andere manieren om dingen uit te vinden. Hij kon niet voldoen aan de verwachtingen Nog een taboe: mijn vader had geen kinderen moeten krijgen. Dat ik dát nu kan zeggen, zegt iets over mijn verwerking. Had je dat vijf jaar geleden tegen me gezegd, dan had ik geantwoord: geen mening. Want ik dacht: ik verloochen mezelf als ik zeg van niet, want dan was ik er niet geweest. Maar nu weet ik dat dat losstaat van elkaar. Hij kon de verantwoordelijkheden niet aan die horen bij het krijgen van kinderen, zoals vaker bij mensen met een beperking. Ik denk dat hij zonder kinderen gelukkiger was geweest, al was ik er dan niet geweest om voor hem te zorgen. Maar dan was hij eerder door zijn hoeven gezakt en had hij eerder hulp gekregen.’ | 83 Sandra (53) en Ronald Fuchs (61) uit Scheveningen zijn de zus en broer van Fred (64). Hij heeft het syndroom van Down en woont sinds 2004 in Westerhonk in Monster. Daarvoor zorgden zijn ouders voor hem. Zijn moeder kon Fred niet loslaten. In 2003 overleed ze, en zijn zieke vader kon de zorg niet aan. Sandra en Ronald zochten en vonden een goede plek voor Fred. 84 | S andra: We zeiden het wel tegen mijn moeder, zeker toen zij en mijn vader ouder waren: je moet nu écht iets ondernemen, want als jij er niet meer bent, hebben wij én daar verdriet over, én moeten we Fred een goed plekje geven. Ik ben toen met maatschappelijk werk en mijn ouders bij instellingen gaan kijken, maar niets voelde voor mijn moeder goed genoeg. Zij kón hem gewoon niet loslaten. Als we ergens hadden gekeken, lag ze een paar dagen depressief op bed. Dat had ook weerslag op Fred en ons. Ze zei wel dat ze ons er niet mee wilde opschepen, en dat ze wist dat Fred het huis uit moest. Maar ze kon het écht niet. Dus op een moment zeiden we: mam, we zien wel. Komt tijd, komt raad. En zo ging het. In 2003 werd mijn moeder opeens ziek, en twee weken later was ze er niet meer. Ze was 76. Fred is gewoon een heel vrolijke vent Ronald: Fred heeft Down en functioneert als een kind van tussen de 3 en 6 jaar. Hij ziet heel slecht en hij loopt moeilijk door slechte voeten. Hij heeft ook kanker gehad, en dat heeft sporen achtergelaten. Down maakt bovendien ouder, dus tel de helft maar bij zijn leeftijd op. Als je hem ziet zou je niet zeggen wat hij te verduren heeft gehad. Fred is gewoon een heel vrolijke vent. In zijn slechte periodes niet, maar als hij nu bij ons komt, brengt hij altijd vrolijkheid mee. Hij komt bijna elk weekend, misschien twee keer per jaar wegens vakanties niet. Hij komt dan met de taxi bij mij aan, en dan hebben we een vast protocol voor wat we moeten doen, want zo’n dag is erg aan gewoontes gebonden. We doen eigenlijk elke week hetzelfde. Dat wil Fred. Vaste rituelen. Na haar overlijden ging het echt niet meer thuis Sandra: Ik kom naar Ronald, we drinken wat met zijn allen en daarna neem ik Fred mee, om te winkelen of voor een uitstapje. Daarna eten we, de ene week bij Ronald, de andere bij mij. Dan komt er ook wat familie. We drinken gezellig koffie en om een uurtje of acht brengt Ronald Fred naar huis. En elke donderdagavond is een van ons daar, op de woonvoorziening. ‘Het was verdriet, stress. Onze moeder en hij waren zó’n eenheid. Hij was al bijna 50 toen zij overleed, en kende niets anders.’ Toen mijn moeder stierf, was mijn vader er nog. Maar hij was zwaar hartpatiënt, en het ging heel slecht met Fred. Mijn moeder gaf hem die laatste jaren overal zijn zin in. Hij zat eigenlijk in een neerwaartse spiraal, wilde niet meer eten. Na haar overlijden ging het echt niet meer thuis, dus we moesten iets doen. Hij woog op een gegeven moment nog maar 43 kilo. Ronald: Het was verdriet, stress. Onze moeder en hij waren zó’n eenheid. Hij was al bijna 50 toen zij overleed, en kende niets anders. Hij luisterde goed naar mijn moeder, maar niet naar mijn vader. Omdat er niet meteen plek was, woonde Fred na haar dood nog een klein jaar thuis. Wonderbaarlijk genoeg luisterde hij toen ineens wél naar mijn vader. Wij waren er toen ook elke dag om te helpen. Behoorlijk eten is hij pas weer gaan doen bij Westerhonk. Dan gingen ze een paar dagen naar Duitsland en dat was het Mijn vader heeft mijn moeder zes jaar overleefd. Mijn ouders deden nooit veel. Vakantie zat er bijna niet in. We hadden een paar jaar een caravan, maar gingen nooit naar het buitenland. Toen Fred in Westerhonk woonde, hebben we nog wat fijne vakanties over de grens gehad met zijn allen; mijn vader, | 85 mijn zus, ik met mijn gezin. Daar heeft mijn vader nog erg van genoten. Mijn moeder ging nog wel eens een weekendje met haar zus weg en dan zorgde mijn vader voor Fred. Sandra: Ik werk in het onderwijs en heb dus een lange zomervakantie. Dan zei ik wel eens: mam, pap, gaan jullie eens lekker weg, maak eens een buitenlandse reis, en dan zorg ik wel. Daar wilden ze ons dan niet mee opschepen. Ik zei: ik heb zes weken vakantie, ga! Nou, dan gingen ze een paar dagen naar Duitsland en dat was het dan wel. Ze hebben zich allebei best wel opgeofferd. Mijn moeder zei ooit: ik heb levenslang gekregen. Dat is heel verdrietig Mijn moeder zei ooit: ik heb levenslang gekregen. Dat is heel verdrietig. Ik vind overigens wel dat ze die keuze ook zelf maakte. Zij wilde hem altijd bij zich houden. De laatste paar jaar van haar leven zag ze wel dat het tegenwoordig allemaal anders is in de instellingen, maar vroeger was het echt verschrikkelijk, zei ze. Je leverde je kind af en dan mocht je zes weken geen contact hebben. Dat is nog best lang zo geweest. Daar moest ze niet aan denken. Ronald: Mijn moeder had nog lang dat beeld in haar hoofd, van grote zalen met witte bedjes. Dat was al lang niet meer zo, maar zij dacht: zorg elders is nooit zo goed als de zorg die ik kan geven. Op een bepaalde manier is dat ook zo. We spreken nu mensen die voor Fred zorgen en die zeggen: het is nooit als thuis, maar wij doen ons best. En dat is ook zo, dat zien we. Over het algemeen zijn wij tevreden. Dan denk ik: zó jammer dat ze dat nooit heeft gezien Sandra: Freds begeleiders zijn ontzettend betrokken, gaan heel respectvol met hem om. Dat is echt enorm geruststellend, en dat was het voor mijn moeder ook geweest. Ik word emotioneel als ik daar aan denk. Westerhonk heeft eens in de zoveel tijd een familiebijeenkomst. Dan is Fred helemaal in zijn element: blij, feesten, zingen. En ik denk: zó jammer dat ze dat nooit heeft gezien. Ze heeft zich vijftig jaar weggecijferd en dit had het kunnen zijn! Gelukkig heeft mijn vader dat nog wel gezien. 86 | Ronald: Sinds Fred daar woont, is hij ook gegroeid. De laatste jaren thuis ging hij echt niet meer vooruit. Op Westerhonk wel. Thuis werd alles voor hem gedaan en daar werd hij opeens veel zelfstandiger gemaakt. Hij heeft er nog een hele ontwikkeling doorgemaakt, ook sociaal. Hij heeft een goede vriend, voor het eerst in zijn leven. Die twee zijn onafscheidelijk. Hij vindt het bij wijze van spreken soms bijna jammer dat hij in het weekend naar ons gaat. Hij voert hier dan een soort toneelspel op, zo van: ‘Bij de taxi net, drama! Wim huilen, ik huilen’. Helemaal niet waar! We vroegen de begeleiders of ze écht moesten huilen, en die zeiden: welnee, het is ‘doei en ik zie je vanavond weer’. Fred heeft een grote fantasie. Maar hij is daar echt op zijn plek. Hij wil ook naar húis als hij hier is geweest. Het heeft even geduurd voor hij Westerhonk zo noemde, maar dat was een grote opluchting. ‘Want uw kind is namelijk volkomen achterlijk’, zei hij terloops Sandra: Mijn moeder kreeg Fred echt in de verkeerde tijd. Ze wist de eerste zes weken niet eens dat hij Down had. Mijn vader was toen erg ziek, en omdat de huisarts er toch was wilde hij ook even naar Fred kijken. ‘Want uw kind is namelijk volkomen achterlijk’, zei hij terloops. Dat was zó’n klap in haar gezicht. Natuurlijk zag de baby er anders uit, maar het was haar eerste kind en ze had nog nooit iemand met Down gezien. Daar is ze eigenlijk nooit overheen gekomen. Ronald: Ik kwam 3,5 jaar later. Ze dachten blijkbaar: we proberen het nog eens. Maar ik heb nooit gevoeld dat ik iets goed moest maken. Sandra en ik waren allebei heel welkom. Het heeft onze levens wel behoorlijk beïnvloed. We zijn bijvoorbeeld bewust dichtbij mijn ouders gaan wonen, zodat we in de buurt waren toen ze ouder werden. We dachten daar niet eens erg over na. Het zat gewoon in ons. Al die tijd bleef er de hele dag iemand van de familie bij hem Soms was de zorg zó zwaar voor mijn moeder dat ze werd bijgestaan door haar zus, die een paar straten verder woonde. En haar broer woonde naast Sandra. We hadden een hechte familie, een prachtig netwerk. Iedereen hielp. Toen Fred kanker kreeg bijvoorbeeld, op zijn 33ste. Hij moest naar Leiden voor chemokuren, maar was niet in bed te houden, zelfs niet na twee zware operaties. Al die tijd is er de hele dag iemand van de familie bij hem gebleven, om hem in bed te houden. ‘Hij is daar echt op zijn plek. Hij wil ook naar húis als hij hier is geweest. Het duurde even voor hij Westerhonk zo noemde, maar dat was een opluchting.’ Sandra: Mijn moeder wilde hem eigenlijk niet laten behandelen. Ze zei: ze worden toch niet oud en hij is 33, dus het is goed zo. De arts zei natuurlijk meteen: maar zó werkt dat niet. Het was sowieso een geweldige arts, die mijn ouders heel goed heeft begeleid. Ook toen kon mijn moeder het vaak niet aan. Ze lag vaak op bed en veel rustte op de schouders van mijn vader. Hij is daarna overspannen geraakt. Het was te veel voor hem. Over mijn moeder heeft hij nooit meer gesproken Zijn hart was altijd al zwak. Hij had een paar zware infarcten en operaties, lag veel op de intensive care. Hij overleed op zijn 80ste in zijn slaap, toch nog onverwacht. Voor Fred was dat een drama. De laatste | 87 zes jaar was de band met zijn vader heel goed. Nu nog begint hij soms opeens te huilen. ‘Ik mis mijn papa’, zegt hij dan. Over mijn moeder praat hij nooit meer. Hij verstopte alles dat aan haar deed denken, verbande haar uit zijn leven. Heel bizar. Ronald: We weten niet waarom. Hij had wel degelijk veel verdriet om haar overlijden. Het was denk ik een soort zelfbescherming: als het er niet is, dan denk ik er niet aan. Het is lastig om in zijn hoofd te kijken. Wij kunnen hem wel redelijk doorgronden, maar we komen toch ook wel voor verrassingen te staan. Zoals hij bijvoorbeeld in Westerhonk nog is gegroeid, dat hadden we echt niet bedacht toen hij nog thuis was. Sandra: Fred was er al toen wij werden geboren. Het is vaak andersom, dat het kind met Down juist niet de oudste is. We hebben dus altijd een leven mét Fred gehad, maar hebben dat nooit als beperkend ervaren. We hadden een leuke jeugd, deden fijne dingen, mét Fred erbij. En mijn ouders stonden altijd klaar. Er was ook een keerzijde, maar daar heeft Ronald als oudste van ons het meest van gemerkt. ‘Soms was hij zó ziek dat alle kleding en lakens vies waren. Dan zat ik met mijn vader ’s nachts te wassen en te centrifugeren.’ Ronald: Ja, ik had soms wel een andere jeugd. Mijn moeder was van de oude stempel, dus ze had geen wasautomaat, maar zo’n langzaamwasser. Ze deed twee, drie keer per week de was. Maar Fred was nogal eens ziek, en dan liet hij echt alles lopen. Dan was er dus een enorme berg wasgoed. Soms was hij zó ziek dat alle kleding en lakens vies waren. Dan zat ik met mijn vader ’s nachts te wassen en te centrifugeren. Het gebeurde niet vaak, maar het kwam voor. In zekere zin ben ik denk ik wat sneller gelukkig en tevreden Dat heeft ons ook gevormd. Ik denk dat wij minder makkelijk klein zijn te krijgen door tegenslagen. Fred heeft veel invloed gehad op de familie, in positieve zin. Mensen zijn erg met hem begaan. En het is ook gewoon leuk en gezellig met hem. Je kunt lol met hem hebben en grappen maken. Mijn twee dochters zijn helemaal gek met hem. Ook op hun leven heeft hij een positieve invloed. Sandra: We hebben alle twee ook enorm veel geduld. En in zekere zin ben ik denk ik wat sneller gelukkig en tevreden. Ik tel vaak mijn zegeningen, en ik maak me minder druk om dingen waarover anderen zich opwinden. Ik ken ook geen ander leven. Als Fred geen Down had gehad, was ik misschien wel in Hongkong gaan werken of zo. Mensen vragen wel eens of ik er geen spijt van heb dat dat nooit is gebeurd, en dan denk ik: nee. Ik ben zó’n familiemens dat ik dat gevoel niet zal krijgen. Mam, wij beloven dat we er altijd voor hem zullen zijn Mijn moeder heeft denk ik wél momenten van spijt gehad. Op haar sterfbed zei ze nog: hoe moet dat nou met Fred? Ik zei: mam, wij beloven dat we een goede plek voor hem vinden en dat we er altijd voor hem zullen zijn. Nu we zien hoe goed het met Fred gaat, willen we ouders graag meegeven dat ze die beslissing wél zelf moeten nemen. Zoek een plek die goed bij je kind past en geniet zelf ook van het leven. Mijn ouders deden dat nooit. Ronald en ik zeggen wel eens: als wij met dat inzicht mensen kunnen helpen, dan moeten we dat doen.’ 88 | ‘Zoek een plek die goed bij je kind past en geniet zelf ook van het leven’ Marthy Wachtberger (60) uit Barendrecht is de moeder van Casper (26). Hij is autistisch en matig verstandelijk beperkt, en woont bij de Merwebolder in Sliedrecht. Marthy is getrouwd met Dick (66) en ook moeder van Sebastiaan (19). Marthy biedt bij de instelling van Casper hulp aan ouders van andere kinderen, in het project Ouders voor ouders. 90 | C asper is thuis geboren. Mijn vliezen waren vroeg gebroken en de navelstreng had om zijn nek gezeten. Hij kwam slap en blauw ter wereld. Ik begreep meteen dat er iets niet goed ging. De verloskundige had geen zuurstof bij zich en reanimeerde hem op mijn buik. Het was vreselijk! Na een poosje ging het redelijk met Casper, waarop de verloskundige vertrok en ons alleen met hem liet. Dat is nog steeds een soort trauma. Ik zei de hele nacht tegen Dick: hou hem eens in het licht, is hij niet blauw? De volgende ochtend gingen we alsnog naar het ziekenhuis, want hij had geen zuigreflex en was veel te slap. De kinderarts zei: als u een paar uur later was gekomen, dan had hij het niet gered. Casper had sepsis, bloed­ vergiftiging. Hij heeft tien dagen op de intensive care gelegen. De arts zei: wacht nog maar even met de geboortekaartjes. Je zou bijna met je hand door de muur gaan slaan De meningen zijn verdeeld over de vraag of hij door die zware eerste tijd autistisch is geworden. Maar zwaar was het. Na die tien dagen mocht hij naar huis. Daar bleek hij een enorme huilbaby te zijn. Ik heb hem wel eens naar de buurvrouw gebracht om eventjes dat gehuil niet te horen. Het was zó uitputtend. Je zou bijna met je hand door de muur gaan slaan. Hij viel moeilijk in slaap en was heel vroeg wakker. We begrepen het pas beter toen later bleek dat hij ADHD had. Hij zat op peuterspeelzaal toen ik begon te vermoeden dat er iets goed mis was. Hij was 2,5 en praatte nog niet, dus ik ging naar de huisarts. Die maakte zich nog geen zorgen, maar een leidster op de speelzaal had zelf een kind met autisme en raadde ons aan onderzoek te laten doen. Op de speelzaal viel zijn gedrag erg op. Het was er veel te druk voor Casper en hij moest vaak op schoot. Casper had zowat vijf zware driftaanvallen per dag We lieten hem testen. De deskundigen werden het niet eens over het autisme, maar wel over zijn taalachterstand: hij moest naar een speciale school. Daar bleek het veel te druk en te prikkelrijk. Als hij met de taxi terugkwam, moest Dick hem in soort brandweergreep naar binnen dragen, zó hard krijste hij dan van alle indrukken. Hij werd alleen rustig als Dick op bed op hem ging liggen, door de druk. ‘Als hij met de taxi terugkwam, moest Dick hem in soort brandweergreep naar binnen dragen, zó hard krijste hij dan van alle indrukken.’ Het waren echt tropenjaren. Ik werkte niet meer en was thuis. Casper had zowat vijf zware driftaanvallen per dag. Dan kon hij niet duidelijk maken wat hij wilde en ging hij hélemaal uit zijn dak. Op de grond liggen, krijsen. Niet alleen thuis, maar ook in winkels. En je ziet niets aan hem. Hij was met sommige dingen ook heel dwangmatig. Ik moest hem bijvoorbeeld snel langs schuifdeuren rijden, anders wilde hij daar onafgebroken naar kijken. Op zijn zesde hebben we hem weer laten testen. Een Autisme Spectrum Stoornis was de uitkomst, gecombineerd met een matige verstandelijke beperking. Zeer moeilijk lerend. In sommige dingen is hij niet ouder dan een jaar of 3, 4 en in andere is hij veel slimmer dan je zou denken. Hij heeft ons wel eens gewaarschuwd toen Sebastiaan als peutertje de trap op wilde kruipen. Hij wist dat er iets niet klopte en maakte ons dat duidelijk, al kon hij niet praten. Heel slim. | 91 Als ik weer een autist krijg, dan heb ik in elk geval ervaring Volgens dat onderzoek paste hij beter op een andere school. Daar kwam hij in een speciale klas voor autisten, met maar zes kinderen. Daar hebben ze heel inventief zijn spraak op gang gekregen, door hem in een speelgoedmicrofoon te laten praten. Ze hebben hem met veel inspanning ook zindelijk gekregen, want dat was hij overdag nog niet. Pas op zijn 13de was hij het ook ‘s nachts. Sebastiaan was er intussen ook. Er zat zes jaar tussen de jongens omdat we geen tweede kind durfden te krijgen. Mensen zeiden dat Caspers autisme mogelijk erfelijke oorzaken had, en we zagen op zijn school ook ouders met twee autisten. Ik ben uiteindelijk op mijn gevoel afgegaan en dacht: als ik weer een autist krijg, dan heb ik in elk geval ervaring. Maar ik wilde toch gewoon graag nog een kind. ‘Zet hem alvast op een wachtlijst, want die zijn heel lang’ Casper woonde thuis. We hadden thuiszorg, op het laatst wel 20 uur in de week. Die mensen hebben hem leren douchen, en deden buiten leuke dingen met hem, want hij is niet verkeersveilig. Verder ging hij een midweek en een weekend per maand naar een logeerhuis, en dat was geweldig. Op school merkten ze altijd dat hij daar was geweest, want dan sprak hij beter. We zijn naar een plek buitenshuis gaan kijken toen Casper rond zijn elfde een moeilijke periode had. Een gezinshulp zei: zet hem alvast op een wachtlijst, want die zijn heel lang. En is er dan opeens nood, dan komt hij op een crisisplek en dat wil je niet. Toen zijn we overal gaan kijken en kwamen we bij de Merwebolder van ASVZ. Het is daar net Center Parcs, met een zwembad en een kinderboerderij, en hij kan op het terrein vrij bewegen. Daar hebben we hem ingeschreven. ‘Ik dacht: hij moet dáár zijn leven opbouwen, niet bij ons. Hij moet ergens geaard zijn als wij straks niet meer kunnen zorgen of er niet meer zijn.’ Toen hij 17 was kreeg ik ineens een telefoontje. Of er nog een woonwens was, want ze begonnen met een nieuwe woning en er was plek. Dick en ik hebben toen besloten dat hij daarheen ging. We konden het Casper eigenlijk niet uitleggen. Ik weet eerlijk gezegd niet eens meer hoe we het hem hebben verteld. Hij mocht zelf zijn kamer kiezen, en koos voor een mooie grote. Je kijkt vanuit de woonkamer op de kinderboerderij, ziet de geitjes lopen. Hartstikke leuk. Ik vond het loslaten emotioneel in het begin wel moeilijk Ik vond het verstandelijk beter voor Casper als hij uit huis ging. Anders had ik twee kinderen thuis gehad, van wie Casper zelf niet naar buiten kon, terwijl Sebastiaan zijn eigen leven ging leiden en overal naartoe kon. En als je te lang wacht, krijgen ze meer heimwee. Ik dacht: hij moet dáár zijn leven opbouwen, niet bij ons. Hij moet ergens geaard zijn als wij straks niet meer kunnen zorgen of er niet meer zijn. Hij heeft het er heel erg naar zijn zin. Hij komt om het weekend thuis en is altijd vrolijk als ik hem weer wegbreng. Ik vond het loslaten emotioneel in het begin wel moeilijk, want ik dacht net als elke ouder dat ik toch het best zelf voor Casper kon zorgen. Toen hij naar de Merwebolder ging, gaf ik een schriftje mee. Daar stond alles over hem in: welke rituelen hij gewend was, wat bepaald gedrag betekende, wat hij met sommige woorden wilde zeggen. Als hij naar school was, had ik het gekrijs nog in mijn hoofd Pas later besefte ik dat ik dat ik thuis alle moeilijke dingen zelf deed. En als hij dan naar school was, had ik het gekrijs nog in mijn hoofd. Ik kon het eigenlijk niet meer aan, ook niet als anderen sommige 92 | taken overnamen. Op zo’n woning wordt dat professioneel aangepakt, door mensen die daarna weer naar hun eigen huis gaan. Ik ben ervan overtuigd dat dat eigenlijk veel beter is. Je moet leren loslaten en niet overal bovenop zitten. Ik ben in het begin best wel eens lastig geweest denk ik. Maar als ik dan heel eerlijk naar mezelf kijk, dan weet ik: thuis ging ook niet alles goed. Wij zijn ook wel eens onterecht ongeduldig met hem geweest, en ik denk dat dat erger zou zijn geworden als hij te lang thuis was gebleven. Voor de mensen bij zo’n instelling is het hun werk. Zij kunnen het makkelijker loslaten. Zijn spraak gaat ook erg vooruit, en dat komt door het lezen Casper is inmiddels iets rustiger, is over de ADHD heen gegroeid. Hij heeft zich op de Merwebolder ook nog verder ontwikkeld. Hij had al wat langer interesse in lezen, maar op school zeiden ze dat het plafond was bereikt en dat hij dat niet zou leren. Bij ASVZ hebben ze hem onderzocht, en toen bleek dat hij mogelijk wél kon leren lezen. Hij heeft nu 5,5 jaar leesles. Eens per week komt er een leraar van de basisschool, en Dick oefent drie keer per week met hem. Dat gaat heel goed. Hij is zó gemotiveerd. We sturen hem nu soms appjes. Hij kan ze lezen, maar omdat hij niet kan schrijven geeft hij antwoord met de dicteerfunctie. Zijn spraak gaat ook nog heel erg vooruit, en dat komt door het lezen. Zijn woordenschat wordt groter. Het is toch mooi dat hij al 26 is en dat er nog steeds groei in zit? Ik wil bereiken dat hij zo zelfredzaam mogelijk wordt, en daarbij helpt dat lezen. Casper heeft sinds 2014 ook epilepsie, en krijgt daar medicatie voor. Hij heeft een keer per abuis de pillen van een ander gekregen, en daarna hebben we hem geleerd het etiketje te lezen. Toen we de pillen daarna een keer opzettelijk verwisselden, zag hij niet ‘C. Wachtberger’ op het zakje staan en zei hij meteen: nee joh, da’s niet voor mij! Ik was zó trots. Dat was een enorme geruststelling. | 93 Ik had het gemist dat ik met een andere moeder kon praten Toen Casper net op de Merwebolder woonde, ging er iets erg mis, en de ouder- en verwantenvereniging hielp ons heel goed. Daarom ben ik zelf actief geworden. Ik werd lid van het bestuur, en kwam met het idee voor Ouders voor ouders. Ik had het in het begin erg gemist dat ik met een andere moeder kon praten. Gewoon, voor antwoorden op vragen waar je mee zit. Want normaal gesproken kiest een kind er zelf voor om uit huis te gaan, maar bij ons niet. Ik heb mijn idee bij ASVZ geopperd, en de Raad van Bestuur vond het een heel goed plan. Het duurde nog een aantal jaar, maar toen heeft de directie mijn idee aan VWS gestuurd met de vraag het te steunen. Dat is gelukt. We hebben een coach nu, er zijn folders gemaakt en er is een poule van twaalf ouders, broers en zussen uit alle verschillende sectoren, zodat vragen altijd door iemand met passende ervaring worden beantwoord. Wij hadden best wel het gevoel dat we alles alleen moesten doen Als er een aanvraag komt, zoeken de secretaresse en ik een geschikte match met ouders uit de poule. Daarna kan men elkaar telefonisch, via de app en schriftelijk benaderen, maar ook in levende lijve. Het kan een eenmalig, kort contact zijn, maar langdurig en intensief mag ook. Ons initiatief helpt ook als je geen netwerk hebt om op terug te vallen, zoals bij ons eigenlijk het geval was. Wij hebben best wel het gevoel gehad dat wij alles alleen moesten doen. ‘Toen we de pillen daarna opzettelijk verwisselden, zag hij niet ‘C. Wachtberger’ op het zakje staan en zei hij: nee joh, da’s niet voor mij!’ Ik heb al jaren geen betaald werk meer, maar ik bloei hier ook door op. Soms ben ik wel drie keer per week in Sliedrecht voor Ouders voor ouders of de vereniging. Ik krijg er niets voor, maar het is heel zinvol. Het geeft mij voldoening dat ik op deze manier andere ouders kan helpen, omdat ik zelf heb gevoeld hoe belangrijk het is om met iemand te kunnen praten die ook een beperkt kind heeft. Iemand anders kán dat niet aanvoelen. Laatst zijn ze met z’n viertjes naar de dierentuin geweest, zo leuk! Sebastiaan studeert bedrijfskunde en woont nog thuis. Ik heb hem laatst gevraagd hoe het voor hem was om op te groeien met een broer die flink veel extra aandacht vroeg. Hij zei: ik weet niet beter en ik heb er geen last van gehad. Misschien heeft het er mee te maken, misschien niet, maar Sebastiaans vriendin heeft een oudere zus met een beperking. Ze zitten in hetzelfde schuitje en voelen elkaar helemaal aan. Laatst zijn ze met z’n viertjes naar de dierentuin geweest, zo leuk! Onlangs zei ik tegen Sebastiaan: eigenlijk ben je een soort enig kind. Als er met ons iets gebeurt en je moet een begrafenis regelen, dan heb je niets aan Casper. Ik wilde hem eigenlijk nog niet vragen of hij dingen overneemt als wij er straks niet meer zijn. Laat hem eerst maar eens studeren en zijn eigen leven beginnen. Maar Dick heeft het hem wel gevraagd en Sebastiaan zei: ja natuurlijk. Er is gelukkig altijd wel iemand die een klik met Casper heeft Ik vind het moeilijk om te denken over hoe het moet als wij er niet meer zijn. Ik was 34 toen Casper werd geboren en dacht toen al: hij moet straks nog zo veel jaar zónder ons. Ik vind het best een eng idee, maar ik moet vertrouwen hebben. En de zorg in Nederland moet niet te erg veranderen. Casper heeft verder gelukkig iets dat ik de gunfactor noem. Hij ziet er leuk uit, en is altijd vrolijk. Er is altijd wel iemand die een klik met hem heeft. Dus als er op de woning maar één is die een beetje moederlijk is, dan voelt het voor mij goed.’ 94 | ‘Het geeft mij voldoening dat ik andere ouders zo kan helpen’ Durvina Slingerlandvan Oostenbrugge (43) uit Stellendam is de moeder van Fabian (11). Hij heeft het syndroom van Down en is ernstig verstandelijk beperkt. Fabian woont thuis en Durvina zorgt fulltime. Met echtgenoot Frans (47) heeft ze nog zeven kinderen. Sander (22), Colinda (19) en Gerlise (16) werken in de gehandicaptenzorg, een keuze die mede is bepaald door hun thuissituatie. 96 | T ijdens de zwangerschap wisten we al dat Fabian met Down geboren zou worden. Bij onderzoek bleek de nekplooi verdikt te zijn. Er volgde een vruchtwaterpunctie, en die wees uit dat hij Down had. Dat was zeker een schok, want het komt over het algemeen toch vooral voor bij wat oudere moeders, en ik was pas 32. Het was een klap in het begin. Je wereld staat op zijn kop. Je beseft dat alles anders wordt voor ons en de kinderen en dat je huis zal moeten worden verbouwd, maar je hebt verder nog geen idee wat je allemaal boven het hoofd hangt. Omdat we het wisten, heb ik me tijdens de zwangerschap erg verdiept in Down, en dat is heel goed geweest. Daarna stonden we er echt een stuk positiever in. Ik dacht toen: we zullen het zien. Wat hij kan leren, dat leert hij en we gaan kijken hoe ver hij komt. Dat heb ik achteraf wel stevig moeten bijstellen. Als mens heb je namelijk altijd hoop op het beste, maar dat is meerdere keren toch erg tegengevallen. Zijn ontwikkeling bleef echt ver achter. Hij was niet gewoon alleen maar wat trager. Het is niet alléén zorg, maar je moet wel leren omdenken Achteraf vind ik het heel waardevol voor ons en voor het gezin dat we Fabian hebben gekregen. Hij heeft ons geleerd om veel breder te kijken, kleine dingen meer te waarderen, anders over bepaalde dingen na te denken en eigenlijk heel anders in het leven te staan. We zijn ook wel mensen tegengekomen die een kindje met Down hebben laten weghalen, omdat ze zich niet konden voorstellen hoe het leven met zo’n kind zou zijn. Het blijft natuurlijk een onzekere toekomst. Ik snap de overwegingen van die mensen wel, maar wij hebben vanuit onze christelijke geloofs­ overtuiging nooit overwogen om Fabian niet te laten komen. Het is waar dat er veel op je afkomt, en dat alles alleen maar ernstig en moeilijk lijkt, maar het is niet alléén maar een zorg. Je moet echter wel eerst heel erg leren omdenken. Zodra je accepteert dat de situatie is zoals ‘ie is, dan kun je ook de positieve kanten gaan zien en oppakken. We hadden Fabian allemaal te hoog ingeschat en overvraagd Wij hebben ook een zware tijd met hem beleefd. Als baby was Fabian heel blij. Dat werd later minder. Dat kwam omdat hij te hoog was ingeschat, en daardoor jarenlang is overvraagd. Daar reageerde hij heel agressief op. Hij was daardoor een jaar of twee geleden zó moeilijk dat we echt hebben overwogen hem uit huis te plaatsen. Maar als je er achter komt waar dat aan ligt, en hem weer leert te zien voor wat hij is, dan heb je een supergelukkig kind. Daar is niet alleen hij blij mee, maar je vaart er als gezin ook wel bij. ‘Hij heeft dus een tijd echt op zijn tenen gelopen, en dat uitte zich in agressief en roekeloos gedrag. Hij gooide bijvoorbeeld met dingen.’ Dat te hoog inschatten is eigenlijk vanaf alle kanten gebeurd. Wij als ouders hebben het gedaan, maar het kinderdagcentrum en de school ook. Het kwam vooral omdat Fabian bedrieglijk goed praat. Hij ontwikkelde zich sowieso best vlot. Weliswaar begon hij laat met lopen, maar lichamelijk is hij heel actief. Hij voetbalt en hij fietst zelf. Maar zijn verstandelijke niveau is dat van een kind van ongeveer 2,5 jaar. | 97 Hij zocht gevaarlijke situaties op omdat hij getergd was Hij heeft dus een tijd lang echt op zijn tenen gelopen, en dat uitte zich bij hem in agressief en roekeloos gedrag. Hij gooide bijvoorbeeld met dingen. Of hij klom op tafel en zag niet in dat dat gevaarlijk was. Besefte niet dat hij er niet af kon springen, of dat hij kon vallen. Hij heeft een keer in een zwembad gelegen en op zijn kop in een regenton gehangen. Op de zorgboerderij waar hij een poosje was zette hij voersilo’s open. Allemaal gevaarlijke situaties die hij volgens mij opzocht omdat hij getergd was. We hebben toen het Centrum voor Consultatie en Expertise ingeschakeld, en dat heeft ons geadviseerd om Fabian echt als een baby te gaan behandelen. Dat heeft heel erg geholpen. Het werd ook meteen duidelijk dat school niets voor hem was. Hij zat op het speciaal onderwijs, in een zorggroep. Hij is toen naar een kinderdagcentrum gegaan waar hij één op één wordt begeleid. Na een maand of twee hadden we echt al een andere Fabian in huis. Hij is met zijn lichaam bezig en gebruikt zijn krachten positief Er viel een last van zijn schouders. Hij hoefde geen dingen meer te leren die toch niet bleven hangen, maar ging lekker aan het werk. Op het dagcentrum hebben ze dieren, en hij vindt het heerlijk om daarmee bezig te zijn. Hij voert ze en maakt hokken schoon, hij sjouwt met dingen en ruimt op. Dat soort dingen. Hij is lekker met zijn lichaam bezig en gebruikt zijn krachten op een positieve manier, waar hij ze eerder in negatieve dingen stak. Hij vindt dat heerlijk om te doen. Ik ben altijd thuis geweest en doe het grootste deel van de zorg. Maat we hebben het uiteindelijk met zijn allen gered. De andere zeven kinderen zeggen voor de grap wel eens dat ze allemaal specialist op het gebied van Fabian zijn. Dat is voor mij wel eens lastig, maar aan de andere kant ben ik nooit helpende handen tekortgekomen. Ik heb wel eens gedacht dat ik mijn kinderen overvroeg, maar ze zijn er eigenlijk vooral super zelfstandig van geworden. 98 | Natuurlijk gaan er dingen anders doordat Fabian is zoals hij is En als ik nu zie dat ze in zorgberoepen werken of willen gaan werken, dan denk ik: ze zijn er alleen maar van gegroeid. Ze zijn er ook allemaal heel open in. Ze laten weten wat ze fijn vinden aan het gezin, maar zeggen ook wat er niet goed gaat. En natuurlijk gaan er dingen anders doordat Fabian is zoals hij is. We kunnen bijvoorbeeld niet zomaar een dagje met hem erbij op stap gaan. Daarvoor is hij echt te jong in zijn gedrag. ‘Je wordt zó beïnvloed door ieders ideeën over jouw kind, terwijl je het toch zelf het beste weet.’ Sinds anderhalf jaar hebben we een logeerplek voor hem. Dat was na die heftige periode ook echt wel even nodig. Dat hij er één keer per maand een weekend niet is, geeft niet alleen rust, maar ook de ruimte om te kunnen nadenken over vervolgstappen en over hoe het verder moet. Om te voelen dat je zelf de regie hebt. Je wordt zó beïnvloed door ieders ideeën over jouw kind, terwijl je het toch zelf het beste weet. Ik ben sowieso altijd terughoudend geweest met het inschakelen van allerlei specialisten, al werd dat vaak wel geadviseerd. We moeten kiezen wat het best is, voor hem en voor het gezin Voor Fabian zelf is dat logeren ook goed. Hij leert ervan als hij af en toe ergens anders is, net zoals andere kinderen. Het is ook voor onze andere kinderen goed dat hij soms even weg is, vooral voor de twee die in leeftijd onder hem zitten. Fabian heeft wel veel moeite met loslaten. Hij huilt als we hem naar het logeeradres brengen. Die verlatingsangst is ook nog niet minder geworden, en dat is best lastig voor ons. Maar we moeten toch kiezen wat het best is, voor hem en voor het gezin. Nu het zo veel beter gaat, denken we dat hij in elk geval tot zijn achttiende thuis zal blijven wonen. In de tijd dat het niet goed ging, zeiden ook onze eigen kinderen die in de zorg werken dat we Fabian in het belang van de rest van het gezin los moesten leren laten. Toen hebben we even overwogen om een plek elders voor hem toe zoeken. Gelukkig is dat niet nodig geweest, omdat we het ten goede hebben kunnen keren. We willen het straks niet bij de andere kinderen neerleggen Maar er gaat natuurlijk een moment komen dat wij niet meer voor Fabian kunnen zorgen of dat we er niet meer zijn. We zijn al hard aan het nadenken over wat er dan moet gebeuren. We willen het straks niet bij de andere kinderen neerleggen, maar dat hoeft gelukkig ook niet. De voorzieningen zijn er, dus ik vertrouw erop dat we daar een goede oplossing voor zullen vinden. Onze kinderen die in de zorg zijn gaan werken, hebben hun inspiratie daarvoor ook echt uit de thuis­ situatie gehaald. Grappig is dat je hun eigen karakter en persoonlijkheid terugziet in het werk dat ze hebben gekozen. Sander werkt op een woonvoorziening en doet veel aan activiteitenbegeleiding en het stimuleren van mensen. Colinda is vooral zorgend bezig met zeer ernstig beperkte mensen. En Gerlise wil graag in de dagbesteding gaan werken. Met steun uit de omgeving zit het meestal ook wel goed Onze ervaringen met de zorg waren eigenlijk altijd positief. Iedereen deed zijn best en er is wel altijd vanuit Fabian gekeken. Fabian doet er een tijd over om een band op te bouwen met zijn zorgverleners, maar als hij die eenmaal heeft, dan is die band ook superhecht en goed. Dat is ook weer zo op de plek waar hij nu zit. Mijn kinderen in de zorg vinden dat een van de mooie kanten van het vak. Dat het moeite en tijd kan kosten, ook omdat mensen met een beperking anders communiceren, maar dat er uiteindelijk een diepe verbintenis ontstaat. | 99 Met steun uit de omgeving zit het meestal ook wel goed, maar soms loop je toch tegen onbegrip aan, of tegen mensen die het anders zien dan jij. Ik merk dat het dan helpt om de dingen gewoon consequent eerlijk te benoemen. Aan onze families hebben we veel, ook in praktische zin. Ze zijn er voor de andere kinderen of als we eens een oppas nodig hebben of zo. Dat is heel belangrijk. We weten dat het allemaal in handen is van de Heere We hebben ook veel steun aan ons geloof en de kerkgemeenschap. We weten dat het allemaal in handen is van de Heere. We hebben ons ook nooit afgevraagd of wij er iets aan kunnen doen dat Fabian is zoals hij is. Het is gegaan zoals het moest gaan en het mag lopen zoals het loopt. En elke keer als we het moeilijk hebben worden we geholpen. Dat is een fijn gevoel en geeft een stuk rust. Echt onbegrip en kwetsende reacties maak je ook wel eens mee. Ik had Fabian in het ziekenhuis eens bij me in het wagentje. Hij maakte wat geluiden, en toen zei er iemand: het lijkt hier wel een dierentuin. Dat is erg kwetsend, maar tegelijkertijd denk ik dan maar dat zulke mensen écht niet beter weten. Mijn kinderen zeggen ook altijd: als wij hier niet zelf waren ingegroeid, dan keken we er ook heel anders tegenaan. Dus ik zeg dan niets, maar soms moet ik mijn tong wel bijna afbijten. ‘Het grappige is dat ik óók kijk als ik een kind met Down zie. Dan ben ik gewoon benieuwd naar dat kind, zeg maar.’ Er wordt ook vaak door mensen naar hem gestaard, maar dat leg ik naast me neer. Ik bedenk me maar dat hij voor anderen inderdaad een soort bezienswaardigheid is. Mensen kijken nou eenmaal naar iemand die anders is dan de rest. Daar heb ik eigenlijk van het begin af aan goed tegen gekund. Het grappige is dat ik óók kijk als ik een kind met Down zie. Dan ben ik gewoon benieuwd naar dat kind, zeg maar. Ik kijk dan een beetje met een kennersblik. Je hébt gewoon een zorgtaak, daar kun je niet onderuit Zoals ik al zei is Fabian waardevol voor mij en het gezin. Ik heb breder leren kijken en meer leren genieten. Dat hou ik mezelf elk dag voor, hoe moeilijk de zorg soms ook is, Dat kun je niet ontkennen, al heb ik heel lang geprobeerd van wel. Je hébt gewoon een zorgtaak, daar kun je niet onderuit. Maar als je dan kijkt naar wat we wél kunnen, en als je gewoon geniet van je kind, dan wordt het allemaal een stuk makkelijker. Het lukt natuurlijk niet altijd, maar ik wil blijven zien hoe het me verrijkt, niet hoe het me beperkt.’ 100 | ‘Ik wil blijven zien hoe het me verrijkt, niet hoe het me beperkt’ Anouschka Rozendaal (26) is de zus van Constantijn. Hij overleed in 2013 op 20­-jarige leeftijd aan de gevolgen van het syndroom van Sanfilippo, een zeldzame erfelijke stofwisselings­ ziekte. Anouschka werkt nu bij een adviesbureau op het gebied van de zorg, en eerder bij het ministerie van VWS. Ze woont in Rotterdam en heeft nog een oudere broer en twee oudere zussen. 102 | E r zaten maar veertien maanden tussen ons, dus Constantijn en ik zijn samen opgegroeid en we waren heel close. In het begin bleek nog niet dat er iets ernstigs met hem aan de hand was. Het is een progressieve ziekte. De eerste levensjaren merk je er weinig van. Het kind ontwikkelt zich ogenschijnlijk normaal, omdat de ziekte nog niet echt op gang is gekomen. Kort gezegd mist iemand met Sanfilippo een enzym, waardoor stoffen niet worden afgebroken, steeds meer schade aan hersens en lichaam ontstaat en functies gaan uitvallen. Constantijn heeft de eerste vier jaar van zijn leven nog redelijk gefunctioneerd, maar mijn ouders merkten wel dat er iets anders was. Hij liep wat achter op leeftijdsgenootjes, en ze dachten aan ADHD of autisme. Ik kan wel drager zijn en de ziekte mogelijk doorgeven Omdat Sanfilippo zo zeldzaam is en weinig artsen er van weten, duurt het vaak ook lang voor er een diagnose is. Bij Constantijn werd die op zijn vijfde gesteld door een klinisch geneticus in Rotterdam, nadat hij al even bij de kinderarts kwam voor diverse vage klachten. Dat was een enorme klap voor mijn vader en moeder. Niks ‘gewoon’ ADHD of autisme, maar een erfelijke stofwisselingsziekte waar geen behandeling voor was. De artsen zeiden ook dat hij waarschijnlijk niet ouder dan 10 zou worden, want kinderen met Sanfilippo sterven jong. Mijn ouders waren vanwege het erfelijke karakter meteen bang dat ik het ook zou hebben, maar ik was gewoon gezond. Ik kan wel drager zijn en de ziekte mogelijk doorgeven, maar dat heb ik nog niet laten onderzoeken. Dat wordt pas relevant als ik zelf nadenk over kinderen. We bewogen mee en vonden elke keer het wiel weer uit Constantijn had leren lopen en eten en hij kon wat praten, maar hij bereikte op een gegeven moment een omslagpunt. Daarna vielen de dingen die hij met moeite had geleerd weer weg. Dat ging soms schoksgewijs, als hij bijvoorbeeld voor een behandeling onder narcose moest, en daarna iets opeens niet meer kon. De narcose versnelde het proces. ‘Dan zat ik in de klas en dacht ik bij elke klop op de deur of bij elk telefoontje dat ze me kwamen vertellen dat hij er niet meer was.’ We bewogen thuis telkens mee en vonden elke keer het wiel weer uit. Omdat het zo’n zeldzame ziekte is, was er geen draaiboek en wist je niet wat je te wachten stond. We hadden wel veel aan de VKS, de vereniging van mensen met stofwisselingsziekten. Zo leerde ik een gezin kennen met een dochter die als zus in dezelfde situatie zat. Een echte lotgenoot, met wie ik een band kreeg. Dan denk je: denk je: het zal wel niet erger kunnen dan nu Constantijn is uiteindelijk 20 geworden, twee keer de oorspronkelijke verwachting. Dat was mooi, maar ik had na zijn tiende wel de hele tijd in mijn achterhoofd dat het elk moment gebeurd zou kunnen zijn. We wisten niet hoe zijn laatste fase eruit zou zien. Dus bij elke stap denk je: het zal wel niet erger kunnen dan nu. Maar dan ging hij tóch weer achteruit. Ik merkte dat ik er de laatste jaren wat losser in werd. Enerzijds was er de gedachte dat hij elk moment kon overlijden. Dan zat ik in de klas en dacht ik bij elke klop op de deur of bij elk telefoontje dat ze me kwamen vertellen dat hij er niet meer was. Anderzijds dacht ik: hij komt er wel weer bovenop. Tegen beter weten in. | 103 Alles draaide om Constantijn en dat verbond ons. Heel bijzonder Toen hij uiteindelijk overleed, kwam dat toch nog onverwacht. Hij lag toen al twee jaar palliatief thuis. In die tijd kwam hij niet meer uit bed en had hij intensieve verzorging nodig. Hij is overigens altijd thuis geweest. Ons hele systeem was erop ingericht, rond ons gezinnetje. Constantijn en ik waren daarin de nakomertjes. Mijn oudere broer en zussen zijn al in de veertig. Zij waren het huis al uit en zijn nooit met ons opgegroeid. Wij organiseerden alles samen met een paar zorgverleners die mijn hele leven met ons optrokken. Dat was heel intiem en mooi. Als kind knuffelde ik die mensen en ze waren gewoon een soort familie. Alles draaide om Constantijn en dat verbond ons. Heel bijzonder. Maar vooral die laatste twee jaar was het thuis wel een ziekenboegje. Mijn ouders deden erg hun best om mij ook aandacht te geven Het heeft een enorme stempel op mijn leven gedrukt. Als kind besefte ik dat nog niet zo. Dan ben je flexibel en beweeg je mee. Eigenlijk dringt het pas de laatste jaren door, ook omdat ik veel bezig ben geweest met persoonlijke ontwikkeling. Ik besefte dat dingen me in de weg zaten en ik dacht: waarom komen sommige patronen steeds terug? Ik besefte steeds meer hoezeer dit mij heeft gevormd. ‘Ik besefte dat dingen me in de weg zaten en dacht: waarom komen sommige patronen steeds terug? Ik besefte hoezeer dit mij heeft gevormd.’ Ik was door de situatie nummer twee. Mijn ouders deden erg hun best om mij ook aandacht te geven, maar uiteindelijk werd altijd alles om de zorg voor Constantijn heen gepland. Ik kon maar af en toe een paar uurtjes met mijn moeder de stad in, en dan verwende ze me echt. Dat was fijn, maar die hoogte­ puntjes stonden niet in verhouding tot wat ik als kind miste. Ik koester daarover geen wrok naar mijn ouders of broer. We deden allemaal wat we konden voor degene van wie we zo veel hielden. Ik ben me er pas een paar jaar van bewust dat ik mezelf wegcijferde Dat leidde er ook toe dat ik me onbewust wat minder ging voelen en mezelf ging wegcijferen. Ik paste me aan en werd heel sensitief voor andermans gevoelens, omdat ik daar in het gezin ook altijd heel erg op moest inspelen. Ik voelde dingen snel aan en kon dan in een soort zorgende modus schieten. Ik ben me er pas een paar jaar van bewust dat ik mezelf wegcijferde. Ik ging studeren, gezondheids­ wetenschappen. Ook die keuze om iets in de zorg te gaan doen, komt zeker voort uit de situatie thuis. Tijdens die studie werd ik nog niet heel erg uitgedaagd om te kijken naar wie ik was en wat mijn kwaliteiten en valkuilen waren. Dan ben je bezig met resultaten en met afstuderen. Maar de onzekerheid was eindelijk weg uit mijn leven Pas toen ik bij VWS ging werken, merkte ik dat dingen niet vanzelf gingen en dat ik tegen bepaalde patronen aanliep. Daardoor kon ik niet helemaal aarden in mijn functie. Deels omdat ik starter was, maar ook omdat ik mezelf nog niet zo goed kende. Bovendien zat ik in een rouwproces waar ik nog helemaal geen grip op had. Ik begreep niet wat het verliezen van mijn broer voor mij betekende. Rouw is geen lineair proces. Zo werkt het niet. Constantijn overleed in mijn eerste studiejaar, en in dat jaar ben ik nauwelijks met rouwen bezig geweest. Ik voelde zelfs een bepaalde vorm van opluchting, waar ik me dan weer heel schuldig over voelde. Maar de onzekerheid was eindelijk weg uit mijn leven. Ik kon daardoor vol focussen op mijn studie, en dat ging best goed. 104 | In het begin besef je nog niet echt dat iemand voor altijd weg is Ik ging de eerste jaren op zijn sterfdag ook niet haar huis. Dat was vermijdend gedrag, want ik vond het heel moeilijk om mijn moeders verdriet te zien. Ik zat heel erg in mijn overlevingsmodus en vond de manier waarop zij rouwde te confronterend. De laatste twee jaar ga ik wel en voel ik het verdriet dieper, omdat het er nu mag én kan zijn. In het begin besef je nog niet echt dat iemand voor altijd weg is. Het duurde bij mij echt een jaar voor ik voor het eerst écht die scherpe pijn voelde van het besef dat hij echt nooit meer terug zou komen. Dat is een concept dat wij mensen heel moeilijk kunnen bevatten. Dus ik ging het gevoel uit de weg. Ik vroeg ook geen aandacht en begrip van mensen, omdat ik niet goed wist wat ik nodig had. Ik stond mezelf eindelijk toe mijn eigen ruimte in te nemen Ik denk dat veel meer mensen rouwen dan wij denken, niet alleen om een dierbare die overlijdt. Rouw zit op zo veel niveaus. Daar rust best wel een taboe op. Hoe mooi zou het zijn als we elkaar daarin veel meer zouden kunnen vinden, veel meer verbinding met elkaar zouden kunnen aangaan? Dat begint met compassie naar jezelf toe, heb ik pas de laatste jaren ontdekt. Eerder stond ik mezelf dat onbewust nooit toe. Ik was ook heel hard voor mezelf. Ik had bij VWS een fijne en begripvolle leidinggevende, die mij veel ruimte gaf om met mijn ontwikkeling aan de slag te gaan. Toen vielen er steeds meer dingen op hun plek. Ik ging zien waar patronen vandaan kwamen, en het was een hele grote les om mezelf helemaal te leren accepteren: ik ben ok zoals ik ben. Ik stond mezelf eindelijk toe mijn eigen ruimte in te nemen. We deden het allemaal zo goed als we konden Nogmaals, ik verwijt mijn ouders niets. Ik denk dat ze de volle impact voor mij nooit echt hebben kunnen inschatten. We deden het allemaal zo goed als we konden, omdat we Constantijn graag bij ons thuis wilden houden. Ik zag ook lotgenoten van mijn ouders die er voor kozen om dat niet te doen. Ik heb daar veel respect voor, want dat is een heel moeilijke keuze. Maar ik heb nooit gedacht: hadden jullie dat ook maar gedaan, dan was ik tenminste aan de beurt gekomen. | 105 Ik had zó’n intieme band met Constantijn. Vanwege zijn beperkingen heb ik nooit echt met hem gepraat, maar er was een diepe, gevoelsmatige band. Hij wist het donders goed als ik in de buurt was. Dan klaarde zijn gezicht op en dan lachte hij. Als ik verdrietig was, kroop ik bij hem in bed en ging ik tegen hem aan liggen. Dat zijn heel dierbare herinneringen voor mij. Ik ben erg blij dat hij thuis was. ‘Als ik verdrietig was, kroop ik bij hem in bed en ging ik tegen hem aan liggen. Dat zijn heel dierbare herinneringen. Ik ben erg blij dat hij thuis was.’ Voor mij is het nu belangrijk om te beseffen wat de impact is geweest, mijn eigen ruimte in te nemen en tegelijkertijd te koesteren wat ik met hem heb gedeeld. Ik besef nu hoe groot zijn invloed op mijn ontwikkeling was en hoezeer hij een deel van mij is. Ik draag hem van binnen bij me en heb in september besloten dat ook van buiten te doen, door een tatoeage met zijn naam op mijn arm te laten zetten. Laatst las ik ergens dat verlies eigenlijk de verhuizing is van iemand uit de buitenwereld naar het hart, naar binnen. Dat is het ook. Ik kan hem niet meer aanraken. Dat doet me verdriet en pijn en ik zou hem heel graag even knuffelen, maar tegelijkertijd weet ik ook dat hij het beter heeft nu, want het ging gewoon niet meer. Hij was óp. Die ziekte had hem totaal gesloopt. Ik dacht: mijn broer kan dit niet, dus ik moet die kansen pakken Ik heb ook wel last gehad van schuldgevoel, survivor’s guilt. Ik leefde twee levens en dat doe ik onbewust soms nog steeds. Ik wilde altijd voor het hoogste gaan, alles eruit halen, presteren. Niet alleen om míjn waarde daaruit te halen, maar vooral omdat ik dacht: mijn broer kan dit niet, dus ik moet de kansen pakken die hij niet krijgt. En als dat dan eens mislukt, dan stort je kaartenhuis in. Dat deed ontzettend veel met me. Ik moest leren omgaan met falen en misschien even niet presteren, en ik moest leren dat dat soms ook mag. Dat was een goede les. Het maakte me bewuster, scherper en zekerder, maar ik moest er wel even doorheen. Ik had nooit die stabiele basis gehad en nu moet ik die voor mezelf creëren. Veel meer zekerheid uit mezelf kunnen halen. In het dorp voelde ik me altijd ‘dat meisje met die zieke broer’ Het heeft ons allemaal getekend en gevormd. Ik ben daar ook blij om. Het heeft mij veel liefde gebracht en me geleerd om compassie te hebben. Het maakte me wijzer. Als kind vond ik dat nog lastig, omdat ik ‘anders’ was. Ik groeide op in een klein dorp en daar voelde ik me altijd ‘dat meisje met die zieke broer’. Toen was dat niet fijn. Nu denk ik: het is juist heel goed geweest. Ik heb er veel inlevingsvermogen aan overgehouden. Ik ben een ontzettende doorzetter en het heeft me heel weerbaar gemaakt. Ik denk dat ik veel beter kan omgaan met teleurstellingen, omdat alles zo relatief is. Ik ben ook flexibel, omdat ik me altijd aanpaste aan de situatie. Maar het belangrijkste is: het heeft me veel dankbaarheid en liefde gebracht. Dankbaarheid voor wat ik wél kan, dankbaarheid omdat ik hem in mijn leven heb gehad. En eigenlijk is hij er nog steeds, elke dag. Er zat nul kwaad bij en alles wat hij ons bracht was liefde Liefde vooral voor hem, maar daardoor ook voor mezelf. Die mag er nu gewoon eindelijk zijn. Ook heel veel liefde en compassie voor de mensen om me heen en voor de mensen die het minder hebben. Ik had het eigenlijk niet anders gewild. Constantijn was gewoon zo’n mooi, lief en puur kind. Er zat nul kwaad bij en alles wat hij ons bracht was liefde. Er was geen andere optie dan er voor hem te zijn, voor hem te zorgen en hem die liefde terug te geven.’ 106 | ‘Constantijn heeft me vooral veel dankbaarheid en liefde gebracht’ ‘‘Q Zorgen uote’ voor Eva is een deel van mijn vaders identiteit geworden’ Anne Visser (30) is de tweeling­zus van Eva, die meervoudig ­beperkt is. Eva woont in ­Leeuwarden bij haar ouders. Hun vader doet de zorg, hun moeder werkt. Anne woont in Haarlem en is tenderstrateeg. Ze werkt al een poos aan een ­eigen woonvorm waar Eva straks kan ­wonen. Anne en Eva hebben ook nog een twee jaar jongere zus. 110 | E va heeft bij de geboorte een hersenbeschadiging opgelopen door zuurstoftekort. We zijn een twee-eiige tweeling, uitgerekend in januari maar eind november kwamen we al. We zijn geboren in Leeuwarden, waar mijn ouders woonden, maar Eva moest meteen naar het UMC in Groningen. Daar was de apparatuur die zij nodig had. Ze was er slecht aan toe. Drie dagen. Dat was haar levensverwachting. Mijn vader koos bewust om er voor Eva te zijn Daar kwam ze doorheen, en ze overleefde vervolgens elke schatting die uit talloze second opinions en nieuwe onderzoeken kwam. Op een bepaald moment durfde geen arts er nog een uitspraak over te doen, en nu is Eva er nog altijd. Ze is wel meervoudig beperkt. Ze heeft de ontwikkelingsleeftijd van een kind van 3 en ze zit in een rolstoel. Eva woont thuis en krijgt 24-uurszorg, grotendeels van mijn vader. Toen hij vijf jaar geleden zijn horeca­ zaak sloot, koos hij bewust om er voor Eva te zijn. Hij wordt betaald uit het PGB. Mijn moeder werkt als cultuurcoach voor de provincie Friesland. Eva is verstandelijk achter, maar we zijn inmiddels 30, en ze is ook wel volwassen geworden. Ze kan bijvoorbeeld gewoon met ons een Radler-biertje drinken. Op andere vlakken is ze dan weer een irrationele kleuter, omdat ze dingen niet bevat. Eva was er vroeger gewoon altijd bij Mijn ouders hebben haar zo normaal mogelijk opgevoed. Eva’s beperkingen zaten vroeger ook nooit echt in de weg. We waren altijd tenger en licht. Dat maakte het fysiek niet heel erg zwaar om voor haar te zorgen, dus we hebben haar overal bij kunnen betrekken. Ze was er altijd gewoon, ook op vakanties in Frankrijk bijvoorbeeld. We hebben tien jaar van onze jeugd doorgebracht in Giekerk. Daar kwamen we terecht omdat er een nieuw­bouwwijk kwam. Daar kon een nieuw huis meteen worden aangepast, en die kans grepen mijn ouders. Er waren in Giekerk weinig mensen met een beperking, maar de mensen gingen er prima mee om. We hadden er meer last van dat we uit de stad kwamen, dan dat Eva gehandicapt was. Toen we 16 waren, gingen we terug naar Leeuwarden, ook weer omdat we daar een nieuwe woning konden laten aanpassen. Maar in Giekerk zijn we gevormd. Daar begon mijn leven zich af te tekenen, terwijl dat van Eva al was bepaald. Ik merkte daar toen nog niet zo veel van, want terwijl ik naar de gewone school ging, zat zij op het speciaal onderwijs. Het voelde nog niet alsof ik haar aan het achterlaten was. Ik besefte dat ik verder ging en zij niet Dat veranderde toen we 18 werden en Eva niet meer naar school ging. Toen kwamen de momenten waarop ik besefte dat ik verder ging en zij niet. Dat gaf een schuldgevoel. Had ik wel het recht om te doen wat ik wilde doen? Ik heb ook een periode gedacht: Eva zit heel goed bij mijn ouders, dus nu kán ik genieten. Maar ik voelde altijd een zwaarte, het besef dat ik die mogelijkheid had en zij niet. Ik besefte al heel jong dat onze ouders uiteindelijk ooit zullen wegvallen. Dat is altijd mijn grootste vrees geweest. Die uitte zich bij mij eerst in verlatingsangst, die de kop al opstak als ze even de deur uitgingen voor een snelle boodschap. Dat is minder geworden, maar ik heb nog altijd een extreem sterk besef dat ze er ooit niet meer zullen zijn. Voor Eva willen we geen traditionele voorziening Daarom begon ik vijf jaar geleden met het bezoeken van initiatieven van ouders die hun eigen woon­ vormen hebben opgericht, met het idee er zelf ook een te beginnen voor Eva. We hebben namelijk een paar keer geprobeerd een plek voor haar te vinden. Ze is twee keer uit huis geweest, maar dat was geen succes en we hebben haar teruggehaald. Dat komt vooral omdat voorzieningen vaak traditioneel zijn opgezet. Dat is niet wat we voor Eva willen. Er wordt al heel lang vanuit het individu gedacht. Mensen met een beperking moeten daarom ook zo individueel mogelijk leven. Dan zit je dus alleen in een appartement waar je op een knop moet drukken om zorg te krijgen. Dat is niets voor Eva. Zij moet een zo huiselijk mogelijke omgeving hebben, waar reuring is en saamhorigheid en collectiviteit. | 111 Ik ben volop in de fysieke leefomgeving beland Ik spreek daarom al een tijd met gemeenten, zorg­verleners en vastgoedbedrijven over een eigen woonvorm voor Eva en elf mensen die bij haar passen. We zitten nog volop in de opstartfase: het bij elkaar brengen van partijen. Ik denk niet dat het helemaal toeval is, maar ik ben intussen met mijn carrière volledig in de fysieke leefomgeving beland, terwijl ik Europese Studies heb gedaan. Waarschijnlijk heb ik in mijn onderbewuste toch lopen bijsturen. Ik schrijf nu in op aanbestedingen voor bouwbedrijf BAM, en kom in aanraking met alle facetten van gebiedsontwikkeling. Daardoor begrijp ik veel beter hoe de bouwwereld in elkaar steekt. Dat heeft mijn blik erg verruimd. Eerst vond ik een woonvoorziening voor twaalf mensen moeilijk, nu ben ik bezig met enorme projecten. Eva gaat het liefst om met mensen als jij en ik Dat versterkt mijn positie in gesprekken. Ik breng gewicht mee. Ik heb ook heel duidelijke ideeën. Het moet gaan om inclusief wonen in Leeuwarden, tussen alle vertrouwde voorzieningen. Zo gaat Eva naar dagbesteding Smoel, waar ze het erg naar haar zin heeft. Daar willen we haar niet vandaan halen om de simpele reden dat er geen passende woonvoorziening in de buurt is. Het liefst zie ik in de voorziening meerdere doelgroepen, dus ik onderzoek of er ook senioren kunnen wonen. Er komt steeds meer vraag naar woningen voor ouderen, dus het is een gemiste kans als je dat niet combineert, half-half bijvoorbeeld. Ik denk ook dat het een hele opgave is om twaalf mensen met een beperking te vinden die bij elkaar passen. Dat merkten we bij pogingen een plek voor Eva te vinden. Zij gaat het liefst om met mensen als jij en ik. Ze is pienter, heeft een gevoelige sociale antenne. Maar omdat ze in een rolstoel zit, valt ze in de zwaarste categorie handicaps en komt ze bij mensen die veel beperkter zijn. En dan verveelt ze zich al heel snel. We voeren geregeld gezinsoverleg Er ligt nu een aanvraag bij een partij die het vastgoed zou kunnen ontwikkelen. Maar het is zelfs met mijn kennis van nu een moeilijk landschap. Ik weet soms ook niet met wie ik moet gaan praten. Er is geen blauwdruk, dus ik bedenk het allemaal zelf. Dan zeg ik in zo’n gesprek: ik wil het zo. En dan zeggen zij: goed idee! Terwijl ik denk: zeg liever dat het géén goed idee is, en vertel hoe het wél moet. Mijn ouders zijn erg blij met mijn initiatief. Zij kennen de weg in die complexe wereld helemaal niet. Ik betrek hun en onze jongere zus er nu ook bij, omdat ik voel dat iedereen mee moet praten. Mijn vader is 64, mijn moeder 60. Niet heel oud, maar dat wil niet zeggen dat er geen urgentie is om nu al samen aan later te werken. We maken ons in het gezin allemaal op onze eigen manier zorgen, en daarom voeren we nu geregeld gezinsoverleg. Kinderen met een beperking blijven vaak te lang bij hun ouders, omdat die moeite hebben met loslaten. Ook mijn ouders. Niet omdat ze denken dat anderen Eva niet kunnen verzorgen, want de zorg voor haar is niet heel complex. En als Eva het goed vindt, vinden wij dat ook. Het zit vooral in de sfeer. Zal het huiselijk genoeg zijn, zal ze er gelukkig zijn? Dat is de standaard: Eva moet het elders net zo fijn hebben als thuis. ‘Mijn vader en Eva hebben een enorm sterke band. Die is nergens mee te vergelijken. Ze zitten echt samen in hun bubbel.’ Veel veranderingen moeten bij mijn vader beginnen Mijn moeder is heel emotioneel bij Eva betrokken, maar lijkt ook op mij. Ze gaat bijvoorbeeld mee naar gesprekken over de woonvorm, en is er meer klaar voor om Eva te laten gaan dan mijn vader. Hij en Eva hebben een enorm sterke band. Die is nergens mee te vergelijken. Ze zitten echt samen in hun bubbel. 112 | Veel veranderingen moeten daarom bij mijn vader beginnen, maar hij vindt het moeilijk die in gang te zetten. Wil het eigenlijk liever niet loslaten en voor haar zorgen zolang als hij kan. Het zal lastig zijn voor hem om dingen uit handen te geven. Maar ik wil dat dat moment komt als hij er nog is. Dat het voor Eva geen harde breuk wordt. We moeten haar die transformatie nu al gunnen We kunnen het PGB nu al anders gaan inzetten, bijvoorbeeld door met een deel ervan iemand te betalen die Eva naar bed brengt. Mijn vader kan zo al deels uit de zorg stappen. Maar dat gebeurt nog niet. Het gaat al jaren zoals het gaat, en we doorbreken dat niet. Terwijl ik vind dat we het Eva moeten gunnen dat ze nu al een transformatie doormaakt. Daar helpen we niet alleen haar mee, maar ook mijn vader. Het is inmiddels zijn tweede natuur om voor Eva te zorgen, en daardoor cijfert hij zichzelf vaak weg. In een goed gesprek zei hij onlangs dat zorgen voor Eva deels zijn identiteit is geworden. Eigenlijk moet hij dat gefaseerd uit handen geven, zodat niet alleen Eva die transitie naar de toekomst kan maken, maar ook hijzelf. Het gaat niet alleen over Eva’s toekomst Die dingen moet ik in dat gezinsoverleg hard maken. Want het gaat niet alleen om Eva’s toekomst, maar om die van ons allemaal. Ik vraag me wel eens af of ik zelf een gezin kan beginnen. Wat als ik in Haarlem met een baby op de arm zit, en er gebeurt thuis iets terwijl we niets hebben geregeld? Dan moet ik heel snel terug en breek ik hier misschien wel een gezin op. Dat zijn zware overwegingen. Mijn ouders zeggen altijd dat ik mijn eigen leven moet leiden. Maar dat kan ik pas als er een oplossing is voor Eva. Ik wil haar een volwaardige plaats geven in mijn leven en mijn toekomstige thuissituatie. Maar dat is een ander verhaal dan dat ik het stokje helemaal zou moeten overnemen. Dan zou mijn wereld van nu, mijn eigen leven, erg worden geminimaliseerd.” | 113 Maud Halkes (47) uit Delft is de moeder van Suus (12), die ernstig meervoudig beperkt is. Voor haar dochter en voor kinderen met dezelfde behoefte aan zorg en aandacht richtte ze kinder­ dagcentrum AandachtsLab op, dat vorig jaar open ging. Maud is getrouwd met Seth (47). Ze hebben naast Suus ook dochters Floor (20) en Pien (19) en zoon Mees (16). 114 | S uus is thuis geboren, vrij snel, zonder verloskundige. Ze was een iets kleinere baby dan mijn andere kinderen, maar kwam verder over als een gezond kind. Na een maand gingen we naar het consultatie­ bureau, voor regulier onderzoek. Ik stelde mezelf toen al wel de vraag: maak ik wel contact met haar? Het voelde namelijk toch anders dan bij de eerste drie. De arts deed een standaard controle van de ogen. Ze bleef maar kijken en zei: er klopt iets niet. Waarschijnlijk niets ernstigs, maar ga eens naar de oogarts. Dat voelde niet goed, dus ik belde het ziekenhuis en kon meteen komen. Suus bleek aangeboren staar te hebben en zag niets. Dat moest acuut worden geopereerd, anders zou het stukje hersenen dat moest leren zien afsterven. Ik dacht nog: zorgen om niets, dat zijn alleen naweeën Aangeboren staar kan verschillende oorzaken hebben. Daarom werd er bloed geprikt bij haar en ons. Daar bleek niets uit, dus men hield het op toeval. Ik vond het wel heftig en dacht: straks blijft ze slechtziend. Dat was toen mijn grootste zorg. De volgende keer bij het consultatiebureau ontdekten ze dat Suus heupdysplasie had. Ook dat kon een onschuldige oorzaak hebben. Toen Suus een halfjaar was, zei het consultatiebureau dat ze in totaal een beetje achterbleef. Ze had kleine handjes en een kleine hoofdomtrek. Ze zat niet goed, pakte dingen niet goed vast. Ik dacht nog: zorgen om niets, dat zijn alleen naweeën van al die staaroperaties en de heupdysplasie. Maar we gingen toch naar het ziekenhuis voor allerlei onderzoeken en een MRI van haar hoofdje. Haar beperking heeft geen naam en er is geen diagnose De arts die ons de uitslag bracht zei: ‘Ze heeft een smalle brug tussen de hersenhelften. Dat hoeft niets te betekenen, maar als ik jullie was zou ik rekening houden met een sterk aangepaste toekomst’. Ik dacht: wat een negatief mens. Wij zagen Suus toen nog als een dat wat meer aandacht vroeg, meer niet. We wisten nog niet wat de toekomst zou gaan bieden. In het jaar daarna bleek er toch meer mis te zijn. Ze weigerde te eten en ging niet kruipen, niet zitten, niet lopen. Toen volgde er klinisch-genetisch onderzoek. Daar is nooit iets uitgekomen, zelfs geen richting of vermoeden. Haar beperking heeft dus geen naam en er is geen diagnose. In het begin wilde ik toch weten wat het was, hoewel ik ook aanliep tegen ziektebeelden waarvan ik dacht: ik hoop niet dat ze dit heeft. Evengoed wilde ik zekerheid, ook voor onze andere kinderen. Die willen later mogelijk zelf ook kinderen, dus je wilt weten of het iets erfelijks is. We moesten ook een aanvraag doen voor zorg bij het Centrum Indicatiestelling Zorg. Dat zei: geen diagnose, geen langdurige zorg. Ik moest dus elke paar maanden een nieuwe aanvraag doen. Dat is pas na vier jaar goed gekomen. We hebben ooit gezegd dat Suus ‘het syndroom van lach’ heeft We weten nog steeds niet wat het is. Omdat ze altijd vrolijk is, hebben we ooit half gekscherend gezegd dat Suus ‘het syndroom van lach’ heeft. Een positieve naam die écht bij haar past. Ik vind dat voldoende nu en hoef niet zo nodig meer te weten wat het is. Het voegt niet veel meer toe, tenzij het haar nog vooruit zou helpen. Uiteindelijk wordt ze toch ondergebracht in de groep ‘ernstig meervoudig beperkt’. Dat is gewoon wie zij is. Ze heeft het niveau van een baby van zeven maanden. De eerste jaren was ik zó veel tijd kwijt aan onderzoek, artsbezoeken en het regelen van zorg dat ik ben gestopt met mijn werk bij een uitzendbureau toen Suus twee was. Ik heb nog een tijd thuis gewerkt als zelfstandige op het gebied van fotobewerking, en later heb ik een opleiding binnenhuisarchitectuur gedaan. Uiteindelijk ben ik vier jaar geleden begonnen met het AandachtsLab. Dat werd een fulltime baan, alleen onbetaald. | 115 Het oprichten van AandachtsLab heeft mij echt energie gegeven Dat werk hoort echt bij mij inmiddels. Dat vind ik niet negatief, in tegendeel. Het oprichten van AandachtsLab kostte superveel tijd, maar heeft mij echt energie gegeven. Ik heb veel bijzondere mensen leren kennen die anders nooit op mijn pad waren gekomen. Plus dat ik Suus en zeven andere kinderen een mooie plek heb gegeven. Acht kinderen die dagelijks significant andere zorg krijgen dan elders. Er is voldoende gewone zorg. Maar ik merkte dat in het reguliere model veel zorggeld opgaat aan overhead en aan structuren. Daardoor zit er in de praktijk één begeleider op vier, en soms zelfs vijf of zes kinderen. Een kind als Suus is in echt álles afhankelijk van anderen. In de reguliere zorg is er geen tijd voor extra aandacht, terwijl ik wil dat Suus ook gewoon een mooi leven heeft. Daarvoor is ze één op één afhankelijk van wat anderen toevoegen. Het zorggeld kan bij ons optimaal worden besteed Bij vorige KDC’s zag ik dat zij de helft van de tijd zat te wachten: op een schone broek, op een fles, op aandacht. Verder was het programma voor iedereen hetzelfde. Niet omdat het goed voor ze was, maar omdat dat nou eenmaal het programma was. Dat ging mij steeds meer tegenstaan. Toen hebben we gezegd: dan richten we zelf iets op. Daardoor krijgt ze nu ook daadwerkelijk zorg op maat. Eén begeleider op twee kinderen, dat is de basis. We hebben een voormalige kleuterschool gekocht en de verbouwing helemaal betaald uit fondsen en opbrengsten van acties. We hebben een bestuur, waarvan ik de voorzitter ben, en waarin iedereen onbezoldigd werkt. We hebben vrijwilligers die met allerlei hand- en spandiensten helpen. Dat is het verschil met de reguliere zorg. Het zorggeld kan optimaal worden besteed aan de betaalde professionals die de kinderen begeleiden. 116 | We hebben ook een duidelijke visie. Die is gericht op ontwikkeling, op participatie en op veel bewegen. Dat is voor iedereen gezond, maar voor mensen in een rolstoel is het niet vanzelfsprekend. Door die visie en de aandacht zie je echt dingen veranderen. Suus heeft in het jaar dat we nu open zijn echt stapjes in haar ontwikkeling gemaakt waar we niet meer op hadden gerekend. Met Suus erbij zijn we eigenlijk alles ‘gewoon’ blijven doen De beperking van Suus heeft uiteraard ook invloed op de rest van het gezin. Omdat er nooit een diagnose kwam, was er ook nooit één moment waarop we zeiden: nu wordt ons leven anders. We zijn er ingegroeid. De eerste keer dat ik met Suus naar een KDC ging was ze 2. Toen kwam ik daar en dacht ik: oef, iedereen hier is gehandicapt! Uiteindelijk was Suus een paar jaar later veel gehandicapter dan de kinderen die ik toen zag. Vroeger pakte je wat spullen in, gaf je iedereen een eierkoek en gingen we met zijn allen een dagje weg. Heel makkelijk. Met Suus erbij zijn we eigenlijk alles ‘gewoon’ blijven doen, maar veel planmatiger: hoe laat gaan we weg, want ze moet zo en zo laat een fles. Waar kunnen we haar verschonen? Ze moet vroeg naar bed, dus we gaan nog wel uit eten, maar dan heel vroeg. ‘Suus heeft in het jaar dat we nu open zijn echt stapjes in haar ontwikkeling gemaakt waar we niet meer op hadden gerekend.’ Het is zoals het is. We hebben er geen keus in Op vakantie gaat er bijna een halve vrachtwagen mee: luiers, voeding, medicijnen, een gewone rolstoel, een strandrolstoel. Spontaan of ongedwongen is het niet meer, maar we proberen het wel te blijven doen. De andere kinderen waren jong toen Suus geboren werd en gaandeweg werd het ook voor hun duidelijk dat zij zich anders ontwikkelde. Suus is voor hun gewoon hun kleine zusje. En omdat wij er redelijk normaal mee omgaan, is het ook voor hun zoals het is. Ze zullen er soms best het hunne van denken, maar er wordt niet geklaagd of gemopperd. Natuurlijk krijgen ze wel eens minder aandacht, omdat Suus gewoon heel veel tijd vraagt. Maar het is zoals het is. We hebben er geen keus in. Suus gaat sinds haar achtste af en toe een weekend naar een logeerhuis. Dan gaan we met de andere kinderen dingen doen die niet of minder makkelijk gaan als Suus er is. We staan door de andere kinderen ook middenin het gewone leven Een huis vol geeft ook afleiding en hulp. Wij zijn niet alleen met Suus bezig, maar hebben ook kinderen die naar school gaan en studeren, vriendjes hebben en aan sport doen. We staan daardoor ook middenin het gewone leven, om het zo maar te zeggen. De oudere kinderen hebben een goede band met Suus. Ze kroelen met haar, en ze kunnen haar ook de fles geven of in bad doen. Ze zijn echt heel lief met haar. Als wij door de week eens ’s avonds weg moeten zorg ik dat Suus in bed ligt, maar passen zij op. Ik wil niet dat zij verantwoordelijk zijn voor de zorg, maar af en toe helpen is fijn. Ik ben heel vroeg mijn moeder verloren en moest thuis veel taken overnemen. Dat wil ik liever niet voor mijn kinderen. Het AandachtsLab is een kinderdagcentrum. Officieel mag ze tot haar 18de naar een dagverblijf, daarna wordt het dagbesteding. Niet dat er dan iets aan haar verandert, maar dat zijn de regels. Daar vind ik wel wat van, want ze heeft na haar 18de dezelfde intensieve zorg nodig als daarvoor. Er zal voor Suus dus opvolging móeten komen in de vorm van dagbesteding en een wooninitiatief, al dan niet zelf opgezet. Want ik wil dat ze ook een goede plek heeft als ze ouder is. | 117 Ik moet er nu nog niet aan denken dat Suus ooit uit huis gaat. Ze is zó afhankelijk, en wij kennen haar zó goed en weten precies wat ze nodig heeft. Dat zie ik niet zo snel iemand anders doen. Ik vind het ook nog heel ver weg en ik kan het nog niet overzien. Soms laat ik dingen die er nog niet zijn bewust nog even daar. Dat is van latere zorg. Je weet wel dat je íets moet regelen, maar je weet nog niet hoe. Komt tijd, komt raad, denk ik dan. Ik besef sterk dat ik niet onsterfelijk ben en dat vind ik moeilijk Met de andere kinderen hebben we het nog niet over hun toekomstige rol gehad. Dat vind ik ook ingewikkeld. Ik weet zelf hoe het is om je ouders jong te verliezen, en ook Seth heeft geen ouders meer. Ik besef sterk dat ik niet onsterfelijk ben en dat vind ik moeilijk. Ik hoop eigenlijk niet dat Suus mij overleeft, maar ik moet er ook weer niet aan denken dat ze vóór mij gaat. Maar als je ziet hoeveel er rond zo’n kind geregeld moet worden op alle gebieden, dan denk ik: wie gaat dat later in hemelsnaam doen, en hoe? ‘Ze is zó afhankelijk, en wij kennen haar zó goed en weten precies wat ze nodig heeft. Dat zie ik niet zo snel iemand anders doen.’ Veel dingen zijn belangrijk voor Suus. Overdag heeft ze nu een mooie plek, en thuis gaan we daar gewoon mee door. Lekker veel naar buiten om te wandelen én bewegen. Ze heeft daarom elke week zwemles en paardrijles. Voor een half uurtje op een paard ben ik dan drie uur bezig. Zes vriendinnen helpen me om beurten. Het is een enorme inspanning, maar ze vindt het zó gaaf! Ze geniet enorm. Het maakt haar leven echt een beetje mooier. Ik heb de energie nodig om twintig uur per dag draaiend te blijven Suus moet worden geprikkeld en dingen meemaken, hoe klein ook. Dan maakt ze van alles haar eigen feestje. Maar dat gebeurt niet als ze altijd binnen zit en nergens komt. Dat vraagt dus heel veel tijd en dat blijft zo. Zij gaat nooit zelfstandig worden. De afhankelijkheid die ze in alles heeft, die blijft. Ik denk wel dat zij nu een goed leven heeft, maar dat betekent ook dat ik weinig tijd voor mezelf heb. Die tijd moet ik bewust zoeken, en dat doe ik soms ook, maar ik heb eigenlijk de energie nodig om twintig uur per dag draaiend te blijven. Ook de tijd die Seth en ik samen hebben schiet er vaak bij in. We hebben daar een weg in gevonden. Hij heeft een directiefunctie en dat is meer dan een fulltime baan. Hij gaat de deur uit als Suus nog in bed ligt en komt na bedtijd weer thuis. In het weekend verdelen we de taken en de vrije tijd en af en toe proberen we met zijn tweetjes een weekend weg te gaan. We willen allebei dat Suus een mooi leven heeft en we laten het niet ten koste gaan van de andere kinderen, en daar hebben we best wel veel voor over. Het lijkt allemaal heel gewoon, maar dat is het natuurlijk niet Het lijkt alsof het allemaal heel gewoon is, maar dat is het natuurlijk niet, want je hebt natuurlijk wel een meervoudig gehandicapt kind. Het is voor anderen ook lastig in te schatten hoe ons leven er echt uitziet. Soms zeggen mensen: jeetje, wat hebben jullie het toch zwaar. Dan zal ik altijd zeggen: nee joh, valt wel mee. Dat is een stukje zelfbescherming. Ik zou in een neerwaartse spiraal komen als ik de hele tijd maar zou denken dat alles zwaar is. Maar als andere mensen zeggen dat het allemaal toch best wel te doen is zo met Suus, dan denk ik: je zou eens moeten weten! 118 | ‘Er was nooit één moment waarop we zeiden: nu wordt ons leven anders’ Lisette Wittenbernds (53) is getrouwd met Frans (63). Na een diepe crisis kreeg hij tien jaar geleden de diagnose ‘autisme’. Sinds 2019 krijgen Frans en Lisette in een pilot rond levensloopbegeleiding voor mensen met autisme hulp van José Luesink. Ze wonen in Brunssum en hebben een zoon van 26. Frans doet vrijwilligerswerk, Lisette is HR-coördinator. 120 | F rans is eigenlijk bijna meer mijn ‘kind’ dan mijn man. Dat is sterker geworden sinds hij de diagnose heeft en kan zeggen: ik heb autisme. Hij vertelde dat hij daarvoor altijd toneel speelde en op zijn tenen liep, zijn leven lang. Heel hard zijn best deed om erbij te horen en in de maatschappij te passen. Pas toen hij wist dat hij autist mócht zijn, is hij zichzelf geworden. Ik was 19 toen ik Frans leerde kennen. Hij was 29, en letterlijk een vrolijke Frans. Behulpzaam, zachtaardig, lief en opgewekt. Dat is hij heel lang geweest. De eerste keer dat ik merkte dat er iets anders was dan je zou verwachten, was na de geboorte van onze zoon. Dat was natuurlijk een grote verandering. Frans was bijna 37 en we waren al zes jaar getrouwd. Ik stond er alleen voor en voelde me in de steek gelaten Onze zoon huilde lang dag en nacht en ik was degene die altijd opstond. Frans kon er totaal niet mee omgaan. Ik stond er helemaal alleen voor en voelde me in de steek gelaten. Dat heb ik ook heel eerlijk aan Frans uitgelegd. Hij zei dan: ja, maar ik ben moe en ik moet werken. Maar dat moest ik op een gegeven moment ook weer. Ik heb toen ontslag moeten nemen omdat het gewoon niet ging. Ik was zó moe. Ik werkte met heel veel plezier bij DSM. Het deed me pijn om daar weg te gaan, maar iemand moest er voor onze zoon zijn. Frans bleef werken. Hij werkte al vanaf zijn achttiende als meubelmaker en interieurbouwer bij een familiebedrijf. Frans raakte in een depressie en bleef daarin hangen Onze zoon groeide over dat huilen heen, en Frans was echt een lieve vader. We hebben fijne tijden gekend, met familievakanties en andere leuke dingen. Ik maakte me ook geen zorgen meer over zijn eerste reactie op ons kind. Frans was mijn eerste serieuze vriendje, dus wat wist ik van autisme? Ik had me er nooit in verdiept, wist niet wat het was. ‘Frans is een autist die alles letterlijk neemt, dus die assertiviteitscursus werkte averechts. Ik heb er nu nog wel eens last van.’ Toen ging het bedrijf waar Frans werkte zo’n tien jaar terug op een nare manier failliet. Hij werd zonder compensatie aan de kant geschoven, na 34 jaar. Toen ging het opnieuw fout. Frans raakte in een depressie en bleef daarin hangen. Hij had suïcidale neigingen en huilde elke nacht. Ik zei: we moeten hulp gaan zoeken, want ik kan je niet helpen of troosten. We kwamen hier in Brunssum bij maatschappelijk werk, waar ze hem een assertiviteitscursus gaven om hem weerbaarder te maken. Maar Frans is een autist die alles letterlijk neemt, dus dat werkte averechts. Hij had daarna overal weerwoord op, en zei dat hij het recht had er anders over te denken. Ik heb nú nog wel eens last van die cursus. Die begeleiders praatten met hem en dan voelde hij zich begrepen Daarna zijn we in een heel traject van tests gekomen. Hij bleek rekenkundig hoogbegaafd, maar op sociaal vlak heel matig begaafd. Uiteindelijk heeft een instelling in Geleen hem op autisme getest, en toen bleek al snel dat hij PDD-NOS had. We zijn ons erin gaan verdiepen, en deden een cursus waar je leerde om mee te kunnen komen in de maatschappij. | 121 We kregen via die instelling in Geleen twee begeleiders aan huis, schatten van mensen met wie Frans heel goed kon opschieten. Ze praatten twee keer in de week met hem en dan voelde hij zich begrepen. Maar toen ging de zorg over naar de gemeenten, en Brunssum werkte niet samen met die Geleense club. Dus er moesten andere begeleiders komen. Ze merkten al snel dat Frans heel standvastig kan zijn en gaven hem zijn zin Dat was voor Frans één groot drama. Er kwam een optocht aan hulpprogramma’s en nieuwe hulpverleners, die niet alleen autisten begeleidden, maar mensen met allerlei soorten problemen. Ze merkten al snel dat Frans heel standvastig kan zijn, dus ze gaven hem zijn zin en praatten met hem mee. Goed bedoeld, maar Frans werd steeds dwarser. Frans is ook een verzamelaar. Hij bewaart alles, dus het huis was overvol aan het raken met lege enveloppen, reclamefolders, hout, dozen; je kunt het zo gek niet bedenken. Het was voor mij echt een gevecht om de leefverdieping bewoonbaar te houden. Ik kon niet meer in de kelder komen, ik kon jaren niet bij mijn fiets omdat de schuur vol lag. De garage was onbegaanbaar en boven slibde alles dicht. En nét toen kwam Jos als levensloopbegeleider in ons leven Hoe vaak ik de begeleiders ook vroeg daar aandacht aan te besteden omdat ík niet meer zo kon leven, steeds zeiden ze dat ik moest begrijpen dat het moeilijk was voor Frans en dat ik me op de positieve dingen moest richten. Maar als je een dynamische baan hebt en na een drukke dag thuiskomt in zo’n chaos, dan raak je uiteindelijk in de put. Mijn gezondheid leed eronder. ‘Na de eerste kennismaking met José wist ik meteen: dit is zó anders, dit is zó’n andere persoonlijkheid met zo veel ervaring.’ Ik belandde voorjaar 2019 op het punt dat ik dacht: ik kan niet meer en moet maar bij hem weggaan. En nét toen kwam José in ons leven. José is levensloopbegeleider voor mensen met autisme, in het kader van ‘Vanuit Autisme Bekeken’. Dat is een pilotproject voor cliëntondersteuning van het ministerie van VWS. Brunssum doet mee aan die pilot. Via de wethouder en maatschappelijk werk zijn Frans en José met elkaar in contact gebracht. Ik heb een paar keer met José gesproken en ook eens goed gehuild Frans overlegde met mij over deelname. Ik dacht eerst: wéér een vreemde in mijn huis, weer alles vertellen. Maar ik gaf het het voordeel van de twijfel. Ik zat toch al erg moeilijk, veel slechter kon niet. Na de eerste kennismaking met José wist ik meteen: dit is zó anders, dit is zó’n andere persoonlijkheid met zo veel ervaring. Ze is menselijk en kijkt naar wat wíj nodig hebben, wat óns helpt. En wat ik heel fijn vond: voor het eerst werd ík er helemaal bij betrokken. José zei: het gaat om jullie allebei en ook om jullie zoon. Ik heb een paar keer met José gesproken en ook eens goed gehuild. Ik heb haar verteld dat ik vooral niet meer tegen die rotzooi, wanorde en chaos kon. Dat begreep ze. Toen zijn we stukje bij beetje begonnen met opruimen. Hij heeft zelfs geholpen spullen naar de stort en de kringloop te brengen Vorig weekend nog heb ik boven kasten geleegd. Daar lagen reclamefolders uit 1976. Ik zei tegen Frans: dit gaat weg. Toen heeft hij tegen José gezegd: moet ik dat zomaar toelaten? En zei zij: natuurlijk. Je hebt er al veertig jaar niet naar gekeken, dan heb je het niet nodig. Daarna heeft hij zelfs geholpen spullen naar de stort en de kringloop te brengen. Die simpele mededeling was genoeg. 122 | José is sinds mei 2019 Frans’ levensloopbegeleider. Ze zijn al een heel eind de goede kant opgeschoven. Ze helpt zelf ook hard mee. Tegen de garage lag al twintig jaar een berg rotzooi, hout en buizen enzovoort. Altijd als je de tuin in keek zag je die troep. Afgelopen najaar was ik met mijn zoon een week naar New York. José had gezegd dat ze haar best zou doen om het in die tijd samen op te ruimen. Toen ik terugkwam was het weg! Dat was zó fijn thuiskomen. Voor hem was dat geen rotzooi, maar iets waardevols Twintig jaar in wanorde wonen, dat doet iets met je. En ik was ook zo trots op Frans, want voor hem was dat geen rotzooi, maar iets waardevols dat hij los moest laten. Autisten kunnen slecht tegen verandering. Het is beter om te blijven zitten in een slechte situatie die je kent, dan die los te laten om het mogelijk beter te krijgen. Want stel je voor dat het niet beter wordt, maar wel ánders. Dat is eng. Dat is best vermoeiend voor mij, dat gebrek aan flexibiliteit. Ik ben meer van ‘neem het zoals het komt’, en ik moet echt mijn best doen om niet mijn spontaniteit te verliezen. En ik ben degene die moet veranderen, want een autist past zich niet aan. Ik ben daar de afgelopen tien jaar ver in gegaan, veel te ver zelfs. Ik heb mezelf veel te vaak weggecijferd. Ik was de sterke schouder voor iedereen. Iemand moest dat zijn Toen Frans werd onderzocht op autisme, was mijn vader stervende. Hij had kanker en een heel naar sterfbed. Ik ben enig kind, het was heftig. Frans kreeg de diagnose de dag nadat mijn vader was overleden. Daardoor kwam het niet meteen bij me binnen. Ik dacht toen alleen: je gaat doen wat je moet doen. Er wordt niet gehuild, je gaat alles regelen, je gaat je moeder troosten, je gaat je man en je kind opvangen. Misschien had ik wel de behoefte om zelf eens lekker toe te geven aan verdriet, maar ik kon het niet. Ik was de sterke schouder voor iedereen. Iemand moest dat zijn. En dat is gewoon wat ik al heel lang doe. Pas vorig jaar drong het tot me door: wacht even, ik heb ook mijn behoeftes en mijn zwakke kanten. En die moet iedereen maar eens gaan accepteren. Ik denk dat de komst van José mij net dat duwtje gaf dat ik nodig had. | 123 ‘Ik hoop dat José kan blijven. Dat is ook voor mij heel belangrijk. Zij helpt mij ook, schudt me door elkaar als ik in oude patronen dreig te vervallen.’ Ik wist wel dat er iets moest veranderen. Wat ik al zei, ik stond op het punt van weggaan. Maar dan dacht ik ook meteen: ik kan Frans niet alleen laten, want hij kán het niet alleen. Dan zou ik me daar schuldig over voelen en ook niet gelukkig kunnen zijn. Want ik hou wel heel veel van hem, zoals hij is. Ik heb voor hem gekozen en ik geef niet zomaar op. En hij houdt heel veel van mij. Daarin heeft hij nooit toneel gespeeld. Nu zitten we in een betere flow. Ik hoop zo dat Frans het volhoudt om mee te helpen, en dat José kan blijven. Dat is ook voor mij heel belangrijk. Zij helpt mij, schudt me door elkaar als ik in oude patronen dreig te vervallen. Als ik Frans als een klein kind behandel bijvoorbeeld. Frans heeft ook fysieke ongemakken. Hij heeft twee tia’s gehad, twee keer trombose, een bypassoperatie in zijn been en een mislukte operatie aan zijn voet. Hij is ook slechthorend door werken zonder gehoorbescherming. Werk heeft me enorm geholpen mijn hoofd boven water te houden Ons leven is anders geworden dan ik dacht. Ik heb verwachtingen moet loslaten, maar aan de andere kant heb ik me bijvoorbeeld op werkgebied wel kunnen ontwikkelen. Toen Frans zijn baan kwijtraakte, ging ik fulltime werken en verder leren, en ben ik uiteindelijk coördinator geworden. Ik ben dus ook enorm gegroeid door alles en heb gezien dat je niet maar van één ding gelukkig kunt worden. Ik hoop dat ik gezond blijf en dat werk mag blijven doen, want het heeft me ook enorm geholpen om mijn hoofd boven water te houden. Bij mijn collega’s kan ik wél gewoon Lisette zijn, en sommigen ken ik al zó lang dat we heel veel delen. Ik hoop ook dat Frans redelijk gezond kan blijven en dat we bij elkaar kunnen blijven, op de manier zoals het nu gaat. Ik zou het heel fijn hebben gevonden om met Frans op reis te gaan Vroeger zag ik ons met 60 jaar stoppen met werken, en dan met een camper mooie reizen gaan maken. Dat is het niet geworden. Maar wat het wél is geworden is dat ik heel veel interessante en fijne mensen ben tegengekomen doordat Frans is wie hij is, mensen als José. Ik ben ook veel vooroordelen kwijtgeraakt. Dat zijn mooie dingen. Maar er zit toch iets van afscheid nemen en rouwen onder. Ik was vorig jaar dus met mijn zoon naar New York, een geweldige ervaring. Ik zou het heel fijn hebben gevonden om zoiets met Frans te doen, maar dat kan hij niet. Fysiek niet, maar ook niet qua prikkels. Naar de bioscoop gaan is al een issue, en dat is iets dat ik heel graag doe. Het is heel jammer dat dat niet samen kan. Ik ga met mijn zoon of een vriendin. Heel gezellig, maar het is toch anders. Kijk eens wat er allemaal wél kan. Dat is nog zó veel Je past je verwachtingen aan. Ik heb geleerd superblij te zijn met kleine dingen. Ik probeer niet te veel na te denken over de toekomst, en over wat er zou gebeuren als ik onverhoopt niet meer zou kunnen zorgen. Ik kan me heel veel zorgen maken, maar voor hetzelfde geld blijft alles goed gaan, en dan heb ik me voor niets al die tijd zorgen gemaakt. Vroeger was ik meer een piekeraar, nu denk ik vaker: we zien het wel. Tot nu toe was er altijd op de donkerste punten in mijn leven weer nieuw lichtpuntje, zoals José vorig jaar. En als ik eens sip of verdrietig ben, dan loop ik met mijn hondje naar het bos. Dan hoor ik de vogels en denk ik: het leven is tóch wel fijn. Ik heb gezonde benen, ik kan lekker lopen, ik doe twee keer per week zumba; kijk eens wat er allemaal wél kan. Dat is nog zó veel.’ 124 | ‘Op de donkerste momenten is er altijd een lichtpuntje in mijn leven’ Bea van Nieuwkoop (65) uit Rijnsburg is de moeder van Niels (34). Hij heeft het fragiele X Syndroom en is verstandelijk beperkt. Bea is sinds 6,5 jaar weduwe van Jan en werkte in de gehandicaptenzorg. Jacco van Nieuwkoop (42) is de oudste broer van Niels, en ook van Reinout (40) en Ard (35). Hij werkt bij de directie Langdurige Zorg van het ministerie van VWS. 126 | B ea: ‘We kwamen er pas na een jaar of drie achter dat Niels het fragiele X syndroom heeft, een erfelijke afwijking. Ik ben draagster, maar heb geen symptomen. De afwijking zorgt voor een ernstige verstandelijke beperking bij jongens, en meestal een lichtere bij meisjes. De fout zit op het X-chromosoom, waarvan jongens er maar één hebben en meisjes twee. Bij meisjes is er dus meer compensatie. Het is best uniek dat het bij onze eerste drie jongens goed ging, want je hebt als draagster elke zwangerschap iets meer dan 50 procent kans op het doorgeven van de mutatie. Ik ben al lang lid van de Fragiele X Vereniging. Daar zag ik vaak gezinnen met twee of zelfs meer beperkte kinderen. De jongere kinderen hadden het dan ook omdat die al kwamen als nog niet bekend was wat de eerste had. Het foutje is ontstaan toen onze vader is gemaakt Ook mijn zus Ans is draagster. Zij heeft een jongen en een meisje met fragiele X, Christiaan en Danielle. Volgens de genetici is het foutje ontstaan toen onze vader is gemaakt. Voor die tijd zat het syndroom niet in de familie. Mijn vader heeft zijn gemuteerde X aan ons meiden doorgegeven. Onze vier broers hebben het niet. Ik heb mijn foute X aan Niels doorgegeven. Niels ging laat lopen en bleef op meer punten achter, maar deed veel nét binnen de marges. Dat er iets was stond dus vast, maar niet wát. Dat was toen nog moeilijk te bepalen. Niels is van 1986 en de nauwkeurige opsporingsmethoden van nu waren er nog niet. De kinderarts stelde een ontwikkelings­ achterstand vast, maar fysiek was hij gezond, dus verder kon ze niet veel. De andere jongens hebben het niet Toen ging die kinderarts naar een congres over fragiele X. Ze herkende daarna in Niels zijn dossier vooral de fysieke kenmerken: lang gezicht, grote oren, hoog voorhoofd en overbeweeglijke gewrichten in de benen. Na verder onderzoek bleek het inderdaad fragiele X te zijn. Toen dat duidelijk was, zijn de andere jongens ook onderzocht met chromosomenonderzoek. Later is ook hun DNA nog bekeken. Ze hebben het fragiele X syndroom niet. Dat is vrij uniek. ‘Zijn grove motoriek haalt het op. Daar is niets mis mee. Hij is twee keer naar de Special Olympics geweest en heeft daar met schaatsen medailles gewonnen.’ Niels was als kind vooral héél erg druk. Hij bewoog aan één stuk, tot je er helemaal kriegel van werd. Ook als je hem meenam naar een winkel. Hij wilde echt overal aanzitten. Hij was bovendien supersnel en aalglad. Dan dacht je hem te hebben en dan was ‘ie alweer geglipt. Zó beweeglijk! Dat duurde tot hij een jaar of acht was. Toen is hij iets rustiger geworden. Autistische trekken horen er ook bij. Lijfelijk contact was moeilijk. Als baby kronkelde hij al uit mijn armen. Je mocht hem bijna niet aanraken. Toen hij 2,5 jaar was is hij naar een kinderdagcentrum gegaan. Daar kreeg hij naast fysiotherapie en ergotherapie ook therapie om met fysiek contact om te gaan. Zijn spraak kwam laat op gang. Hij kan zich nu verbaal redelijk redden, in korte zinnen en met veel papegaaien. Hij vindt feesten mooi en vrolijke dingen beleeft hij intens Verstandelijk is hij nu ongeveer drie. Zijn grove motoriek haalt het op. Daar is niets mis mee. In tegendeel: hij is twee keer naar de Special Olympics geweest en heeft daar met schaatsen medailles gewonnen. | 127 En hij fietst mij er op mijn elektrische fiets bijna uit. Bij tests is er dus vaak een disbalans. Hij leert in beelden en zijn geheugen is heel goed. Zijn kennis blijft achter, net als de fijne motoriek. Knutselen, tekenen; hij vindt er geen bal aan. Niels is eigenlijk een kleuter met 34 jaar levenservaring, die emoties haarfijn aanvoelt. Hij is een blije jongen. Soms is hij boos, maar nooit lang. Hij vindt feesten mooi en vrolijke dingen beleeft hij intens. Maar ook de moeilijke momenten, zoals toen zijn vader overleed. Dat wás ook heel schokkend. Jan kreeg een hersenbloeding en twee weken later was hij dood. Hij was pas 62. Jaren heeft hij het overlijden van Jan ‘een ramp’ genoemd Ze waren dikke maatjes en zijn overlijden heeft veel impact op Niels gehad. Het heeft hem wel een jaar gekost om er een beetje overheen te komen. In die tijd viel hij uit puur verdriet en van heimwee acht kilo af. Hij zegt nog altijd geregeld: ‘Jan is er niet meer’. Jaren heeft hij het ‘een ramp’ genoemd. Pas sinds kort zegt hij dat niet meer. Jan deed heel veel met Niels. Zijn zaak ging op een bepaald moment failliet, en dat was moeilijk voor hem. Toen hij weer opkrabbelde, is hij heel bewust voor Niels geworden wat hij voor de andere jongens ook was: trainer en begeleider bij voetbal. Hij vroeg clubs hier in de buurt of hij een G-afdeling kon opzetten, en kreeg bij Rijnvogels de vrije hand. ‘Hij is gefaseerd uit huis gegaan. Dan laat je elke keer een stukje los, maar evengoed vond ik het een grote stap toen hij uiteindelijk écht ging.’ Jan ging ook naar de ijsclub en zei: mag ik jullie clubhuis buiten de winter gebruiken? Daar ontstonden allerlei initiatieven voor mensen met een beperking, zoals een muziekvereniging, een kinderclub en een gespreksgroep voor vaders. Hij kreeg ook anderen mee. Jan vroeg nooit iets. Hij zéi gewoon wat mensen konden doen, en door zijn passie en enthousiasme deden ze het. Jan sleepte Niels overal mee naar toe. Hij was altijd bij zijn vader Ik werkte in de gehandicaptenzorg en had onregelmatige diensten. Jan sleepte Niels daarom overal mee naar toe. Hij was altijd bij zijn vader. Het was dus echt een ramp voor hem dat Jan overleed. Niels woonde toen al wel bijna twee jaar niet meer thuis, maar kwam wel in het weekend een nachtje slapen en er was ook verder nog veel contact tussen hun. Niels was na het kinderdagcentrum naar een ZMLK-school gegaan. Dat ging een tijd redelijk, maar later toch moeilijk. Uiteindelijk kon hij op zijn 14e naar dagbesteding voor jongeren bij de Willem van de Bergh Stichting van ’s Heeren Loo. Hij deed daar toen al een aantal jaar kort verblijf: drie keer in de week naschoolse opvang en een keer in de maand een weekend. Stopt één van ons met werken, of gaat Niels uit huis? Toen hij 15 was, begon er bij de Van de Bergh een project met parttime wonen; week op, week af. Het was iets nieuws en we schreven Niels er voor in. Hij heeft dat tien jaar gedaan. Het was hier om de hoek. We konden hem lopend brengen. Hij is dus gefaseerd uit huis gegaan. Dan laat je elke keer een stukje los, maar evengoed vond ik het een grote stap toen hij uiteindelijk écht ging. Dat had een praktische aanleiding. Ard is lang thuis geweest. Jan werkte inmiddels in de vroege ochtend op een rolstoeltaxi en ik nog steeds op onregelmatige tijden in de zorg. In de weken dat Niels thuis was, haalde Ard hem uit bed, kleedde hem aan en gaf hem ontbijt. Jan nam het dan na zijn werk over. Maar toen ging Ard de deur uit, en zaten we klem: stopt één van ons met werken, of gaat Niels uit huis? 128 | Hij heeft echt een klik met enkele medebewoners Niels was toen 25, en we zeiden altijd dat hij op een zo normaal mogelijke leeftijd ergens anders zou gaan wonen, ook omdat dat goed is voor het kind zelf. Daarom kozen we daar uiteindelijk voor. Via de omweg van een niet zo geslaagde plek is hij in een woonvoorziening hier in Rijnsburg gekomen, ook weer fijn dichtbij. Toen Jan overleed heb ik de auto weg moeten doen, maar ik kan er toch makkelijk heen. Het is een perfecte plek voor Niels. Hij woont er nog steeds, al ruim zeven jaar. Hij heeft echt een klik met enkele medebewoners. Zijn neef Christiaan, de zoon van mijn zus, is in dezelfde voorziening terechtgekomen. Mijn kinderen hebben met haar en mijn zwager afgesproken dat zij later niet alleen bewindvoerder en mentor van Niels worden, maar ook van Christiaan en Danielle. Dan is het fijn dat er twee in één huis wonen.’ Jacco: ‘Ik heb er denk dat ik het langst over gedaan om te accepteren dat Niels is zoals hij is. Er zat negen jaar tussen ons en ik schaamde me best wel eens voor hem. Dat ging natuurlijk over míjn gevoel. Niels had er zelf geen last van, en mijn andere broers ook niet. Ard is nog geen twee jaar ouder dan Niels en wist niet beter. Reinout hield op de basisschool een spreekbeurt over fragiele X en legde zonder schaamte uit wat het was. Ik was een jaar of 13 toen duidelijk werd wat er met Niels was, een leeftijd waarop je heel druk bent met jezelf. We zijn ons toen gaan verdiepen in de aandoening, bijvoorbeeld op familiedagen. Toen realiseerde ik me al wel ten diepste dat het kwartje ook de andere kant op had kunnen vallen. Ik had het ook kunnen hebben. Dan besef je je eigen kwetsbaarheid. Door Niels zag ik dat simpele dingen hartstikke moeilijk kunnen zijn We kwamen als broers niets tekort. Daar zorgde mijn moeder wel voor. Mijn vader ging altijd voor duizend procent voor iets, ook als het om Niels ging. Dan riep zij hem terug en maakte ze hem duidelijk dat hij er ook moest zijn voor de anderen. Zij hield de zaak in huis in balans en bracht mijn vader van het grootse en meeslepende buiten de deur terug naar het gezin. | 129 Ik zag ook dat Niels de bindende factor was. Hij heeft charisma en humor, die vaak de smeerolie en het bindmiddel waren en zijn. Zijn beperking opende verder mijn ogen voor andere dingen. Ik heb een goed stel hersenen, maar mijn ouders lieten me door Niels zien dat ook simpele dingen hartstikke moeilijk kunnen zijn. Rond zijn 16e zijn we samen bezig geweest hem zindelijk te maken en dat lukte. Dat was geweldig! Die bus donderde van de snelweg, twintig meter naar beneden Ik accepteerde en tolereerde Niels kortom wel, maar daar bleef het lang bij. Tot 2000, toen ik al 23 was en er een life event gebeurde dat mij liet zien dat er meer was. Mijn vader organiseerde dus van alles, en een van die dingen was een uitstapje met een van zijn clubs naar Knoop in je zakdoek, een spelshow op tv voor mensen met een beperking, met Sylvia Millecam en Marnix Kappers. Ze gingen met een bus, en die verongelukte op de terugweg, met mijn ouders en Niels en mijn schoon­zus erin. Die bus donderde van de snelweg, twintig meter naar beneden. Het was echt een godswonder dat iedereen het overleefde. Ik had toen veel mensen kunnen verliezen, en dat was voor mij een eye opener. Ik dacht: misschien moet ik iets anders met mijn leven gaan doen. Toen ben ik me op de zorg gaan richten. Ik ben hem schatplichtig voor al mijn banen Niels bracht me daardoor indirect bij wat ik nu doe. Ik ben hem schatplichtig voor al mijn banen, want ik vertelde zijn verhaal in elke sollicitatiebrief. Het lag natuurlijk wel een beetje voor de hand, want mijn moeder werkte in de zorg en mijn vader deed al die dingen, maar als puber wil je net níet wat je ouders doen. Ik kwam dus toch op dat pad, en het bracht me zó veel moois. Ik ging bijvoorbeeld summer camps doen in Amerika, en ontmoette daar mijn Engelse vrouw, Annabelle. ‘Die bus donderde van de snelweg, twintig meter naar beneden. Het was echt een godswonder dat iedereen het overleefde. Ik had toen veel mensen kunnen verliezen.’ De schok van dat ongeluk heeft me gestimuleerd om meer te doen met een proces waar ik al mee bezig was. Ik studeerde verandermanagement, en ik werk nu bij de directie langdurige zorg van het ministerie van VWS. Daar gaat het over de financiering van de zorg voor mensen met een beperking. Ik kan er mijn passie goed in kwijt en breng mijn ervaring met Niels geregeld in. Ik zeg ook tegen mensen die ik door of in mijn werk tegenkom dat ik een broer met een beperking heb. Ik weet waar het om gaat. Dat gaat nog meer worden als mijn moeder er niet meer is. Daar zit ook een beetje ongemak of spanning: ik denk dat Bea vindt dat wij broers nu al meer met Niels kunnen doen. Maar we hebben alle drie jonge gezinnen en er geldt denk ik een ongeschreven regel: onze tijd komt nog. We zien Niels wel, maar niet volgens een vast patroon, zoals mijn moeder. Dat komt voor ons als zij het niet meer kan of er niet meer is. Als het nodig is, dan zijn wij er Ze gaat het bewindvoerder- en mentorschap nu deels aan ons overdragen. We zijn ook al betrokken bij het organiseren van de zorg, en als mijn moeder op vakantie gaat springen we in. Ik heb Annabelle altijd aangegeven dat ik in Nederland wilde wonen, in de buurt van Niels. Want zorg krijgt hij wel als mijn moeder er niet meer is, maar mijn broers en ik zullen dan de kers op de taart zijn voor Niels en voor neef Christiaan en nicht Danielle. Ard en Reinout wonen gelukkig ook in de buurt. Als het nodig is, dan zijn wij er.’ 130 | ‘Zorg krijgt Niels later wel, maar wij zullen de kers op de taart zijn’ Stephanie van Witzenburg (33) is de moeder van de vijfjarige Anna Sophie, die het syndroom van Down heeft en meervoudig beperkt is. Stephanie is getrouwd met Ivo, is ook moeder van Mees (2) en woont in Zwolle. Ze runt de stichting De Wereld van Anna Sophie en is rouw- en verliesbegeleider. 132 | A nna werd in juli geboren, na 32 weken, heel onverwacht en snel. Symbolisch dacht ik: dit is net zo’n reiziger als ik. Ze wil de wereld ontdekken. Ze kwam met een schreeuw ter wereld, sterk maar héél klein. Ze is meteen met Ivo naar het kinderziekenhuis gegaan. Het ging zó snel dat ik niet eens meteen besefte dat mijn baby weg was. Ik mocht naar huis, maar Anna bleef in de couveuse. Ze kreeg daar complicaties die niet bij een vroeggeboorte hoorden. Kort daarna kregen we de diagnose: Anna had het syndroom van Down. Misschien kan ze naar een buurtschooltje Dat was een klap, want een kind met een handicap paste totaal niet in mijn maakbare wereldbeeld. Studies, relatie, huis; vóór Anna ging alles volgens verwachting. Maar het gekke is dat je meteen níeuwe verwachtingen maakt. Ik las alle succesverhalen. Dat je kinderen met Down vanaf het begin kunt stimuleren in hun ontwikkeling, zodat ze later meer zelf kunnen. Je denkt dan: misschien kan ze later naar zo’n leuk buurtschooltje hier. Maar het ging anders. Anna bleek geen blij kind. Ze raakte in zichzelf gekeerd, begon met hoofdbonken en kon lang monotoon kreunen. Ze zat vaak in een bubbel, keek úren naar haar handjes. Op een bijeenkomst voor ouders zagen we kinderen met Down die veel opener en blijer waren. Toen viel bij ons de bom: er was veel meer mis. Wat precies is nog altijd onduidelijk. Wel staat vast dat ze verstandelijk ver achter is, en steeds vaker valt het woord autisme. Verwachtingen loslaten is grootste uitdaging Het ergst vond ik de onzekerheid over wat haar zo ongelukkig maakte. Met elk onderzoek werd er een stukje van haar afgesnoept. Ze heeft geen epilepsie of hersenbeschadiging, maar ze bleek enigszins slechthorend en haar zicht is niet goed. Ze is motorisch beperkt en kan niet lopen. Onlangs is onderzocht of er op een ander chromosoom ook een afwijking zit, en of die haar misschien zo belemmert, maar de afwijking is niet gevonden. ‘Ik zag een moeder van een volwassen kind met beperking huilen. Ik vroeg me af: hoe lang duurt het verdriet?’ Het loslaten van verwachtingen is voor ons misschien wel de grootste uitdaging. Je denkt: ok, Down, dat ken ik van tv. Nou, zo’n kind werd het dus niet. Verstandelijk is ze tussen de vier en negen maanden. Toen bleek ook dat ze anders dan veel kinderen met Down geen gebaren oppikt en dat ze niet zal gaan spreken. Dat was weer een klap. Ik deed communicatie, Ivo is een praatgrage docent, maar met Anna zullen we nooit gewoon praten. We zagen dat we niet ‘gewoon’ door konden Zo veel mogelijk meedraaien in het gewone leven was nog zo’n verwachting. We zeiden: iedereen mag er zijn, dus Anna doet gewoon mee. Dat vinden we nog altijd, maar op een gegeven moment gaat dat niet meer. We probeerden reguliere kinderopvang, maar dat werd na een poos lastig. Dat kwam onder meer door haar gedrag, zoals hoofdbonken. Dat gedrag was vooral ook een teken dat die opvang voor Anna te veel was. | 133 Op een gegeven moment ging bij ons de knop om. We erkenden dat we niet ‘gewoon’ door konden leven, en haar handicap moesten integreren in ons bestaan. Het leven dat je verwachtte is er niet, dus moet je nieuwe mogelijkheden zoeken. Daar hebben Ivo en ik veel energie in gestoken, bijvoorbeeld door een zorgaanbouw aan het huis te maken. Die maakte het voor ons letterlijk draaglijker. Rouwen om levend verlies Of neem de vakantie. We zijn allebei gek op reizen, maar dat kan niet meer. Dan kun je bij de pakken neerzitten, of bedenken wat wél kan. We kochten een caravan, zodat weggaan weer mogelijk is. De buitenwereld ziet dat en denkt ‘hoera’, maar weet niet hoeveel energie het kost, ook emotioneel. Steeds dat verlies, dat afscheid nemen van verwachtingen. Daar rouw je om. Dat is levend verlies. Tijdens een bijeenkomst zag ik een moeder van een volwassen kind met een beperking huilen, en ik vroeg me af: hoe lang duurt het verdriet? Daarom ben ik de opleiding tot rouw- en verliesbegeleider gaan doen. Die gaat niet alleen over de dood, maar ook over wegvallende verwachtingen, zoals verlies van werk of gezondheid of het krijgen van een gehandicapt kind. De opleiding heeft me geleerd dat je af en toe heel erg op dat verlies bent gericht en denkt dat je het niet redt, maar dat er ook herstel is. Je wilt hulp, een arm om je heen Dat zijn de momenten waarop ik het fantastisch vind hoe wij ons leven opnieuw vormgeven. Ik ben dan zó trots op Anna. Door haar ken ik een mooie nieuwe wereld, met heel veel fantastische mensen in de zorg. Dan vind ik het ook een verrijking wat zij met Ivo en mij doet. Dat wij hierdoor weten dat het leven niet maakbaar is, maar dat je er wél wat van kunt maken. Dan ben ik blij, en vanuit dat gevoel kan ik met mijn opleiding anderen helpen, hen laten voelen dat het hebben van verdriet niet erg is. 134 | Begin vorig jaar viel ik letterlijk om door overbelasting. Ik kreeg meteen de stempeltjes ‘burn out’ en ‘depressie’ en ik kon antidepressiva krijgen. Toen dacht ik: waarom erkennen we niet dat je als mantelzorger echt pittige periodes hebt, en dat verdriet bij het leven hoort? Je mag het niet opkroppen, want dat is niet goed. Maar als je het uit is dat eng. Dus krijg je antidepressiva. Maar je bént niet ziek als je verdrietig bent. Je wilt alleen hulp, bevestiging, een arm om je heen. Vraag gewoon wat Anna heeft Ik verloor vorig jaar ook mijn baan. Mijn werkgever betwijfelde of ik ‘continuïteit kon garanderen’. Dat was echt een teleurstelling, omdat het gesprek over wat er aan de hand was niet werd gevoerd. Daardoor was er geen vertrouwen. Ik weet zeker dat het nooit was gebeurd als dat er wel was geweest. Dat zou ik iedereen willen meegeven: ga het gesprek aan. Vraag gewoon wat Anna heeft of hoe het met ons gaat, want onbekend maakt onbemind. Het verlies van mijn baan speelde een rol bij mijn beslissing om me helemaal op Anna te richten. Ik kan die werkgever niet veranderen, maar ik kan ook niet gaan huisvrouwen. Dus ben ik iets gaan doen wat wél in mijn vermogen ligt, en dat is de stichting en de zorg voor Anna. Het heeft ook te maken met angst voor haar toekomst. Er gaat heel veel goed in de zorg, maar er zijn ook genoeg problemen. De vraag wie er later voor haar gaat zorgen is daarom heel belangrijk, en als ouders wil je zelf graag de regie houden. Een eigen woonvorm is mijn droom We hebben het goed getroffen met de zorg die er nu voor Anna is. Maar de stichting waar ze drie dagen per week in de dagopvang zit is groot, en de woonvormen worden steeds groter. Er is een personeels­ tekort in de zorg, dus als er iemand uitvalt bij woonvorm A valt er iemand van woonvorm B in. Dat is mooi georganiseerd, maar het is niet zo fijn voor Anna. Zij is echt gebaat bij vaste gezichten. Het is daarom mijn droom dat we over tien jaar met andere ouders kunnen beginnen met een eigen woonvorm waar Anna en tien anderen kunnen wonen, en daar hoop ik met de stichting veel donaties voor te krijgen. De zorg zal grotendeels worden betaald uit de persoonsgebonden budgetten, maar er is meer geld nodig, onder meer voor een pand. Het is echt de grootste uitdaging die ik kan aangaan, maar ik zie geen andere weg. ‘Waarom erkennen we niet dat je als mantelzorger echt pittige periodes hebt, en dat verdriet bij het leven hoort?’ Ik wil dat Mees gewoon kind kan zijn De komst van Mees heeft meer balans in ons gezin gebracht. Er wordt van broertjes en zusjes van een gehandicapt kind gedacht dat ze zielig zijn, omdat ze minder aandacht zouden krijgen. Maar ik wil dat hij gewoon kind kan zijn. Dus soms krijgt hij meer aandacht, en soms Anna. Ik maak zo weinig mogelijk onderscheid. Hij zal ook af en toe ons verdriet zien, want dat is er. Maar dat is dan onze boodschap: zo is het leven. Niemand zegt dat het makkelijk zal zijn. En het ís ook niet eenvoudig. De simpelste dingen vragen bij een kind met een handicap heel veel organisatie, en dat kun je niet altijd opbrengen. Familie en vrienden springen waar mogelijk bij, maar het wordt al snel te complex. Probeer maar eens een rolstoel in een rolstoelbus te krijgen als | 135 je dat nog nooit hebt gedaan. Dat vind ik wel een boodschap richting overheid: we zijn van een verzorgingsmaatschappij naar een participatiemaatschappij gegaan, maar mensen kúnnen ons vaak niet helpen. Mijn leven nu geeft me een intens gevoel Een gehandicapt kind is geen garantie op levenslang ongeluk. Ook niet op levenslang geluk, maar je wéét het niet. Toen ik nog in maakbaarheid geloofde, was ik niet per definitie gelukkig. Terwijl het leven wat ik nu heb me wél een intens gevoel geeft. Tegenwoordig vindt men vooral dat je ‘iets aan de maatschappij moet kunnen bijdragen’, en dan het liefst economisch. Maar Anna draagt op zó’n mooie andere manier iets bij. ‘Dat is dan onze boodschap: zo is het leven. Niemand zegt dat het makkelijk zal zijn.’ Ik begin het steeds minder belangrijk te vinden wat er precies met haar is. Het maakt niet meer uit. We vinden haar welzijn belangrijker en willen dat zij gelukkig is. Het afscheid nemen van verwachtingen is ook minder zwaar dan in het begin. Mensen kunnen best veel hebben. Ik sta soms versteld van zoveel draagkracht. Maar je hebt wel een netwerk van familie en vrienden nodig. Mijn slogan is dan ook: je maakt de reis zelf, maar niet alleen. We kunnen wel wat gekraak hebben Uiteindelijk maken wij de reis vooral met ons gezin. Ivo en ik zijn een geolied team, in een soms krakend huwelijk. Want het is een enorme aanslag op je als stel. Wij kunnen ons gelukkig heel goed aanpassen, en we snappen elkaar zó goed, dat begrijpt niemand anders. Dus we kunnen wel wat gekraak hebben.” 136 | ‘Een kind met een handicap is geen garantie op levenslang ongeluk’ ‘Ik denk ook vaak: Marike, tel je zegeningen’ Marike van Weelden (53) is actrice en maakster van de voorstelling ‘Lastige ouders’. Haar zoon Jons (18) is ernstig meervoudig beperkt en woont in een instelling. Marike is weduwe van Arne, ook moeder van dochter Bieneke (20) en woont in Rheden. 140 | W e dachten na de geboorte van Jons dat we een gezonde, stevige zoon hadden. Maar na zes maanden kreeg hij heftige krampen, en begon hij zich terug te trekken. Hij was geen blije baby meer. Na uitgebreid onderzoek bleek dat hij het Syndroom van West had, een vorm van zuigelingenepilepsie. Medicatie hielp even, maar al snel bleek dat hij zich niet meer ontwikkelde. Zijn hersens hadden enorme klappen gehad. Er gebeurde van alles in zijn hoofd Toen begon een lange zoektocht naar de juiste medicatie en behandeling. In de jaren erna bleef Jons in een andere vorm aanvallen houden, maar uit EEG’s waarmee zijn hersenactiviteit werd gemeten bleek geen epileptische activiteit meer. Angstaanvallen door trauma, zeiden ze. Maar je zag dat er van alles in zijn hoofd gebeurde. Hij begon zichzelf te verwonden. Toen hij vijf was, gingen we naar een epilepsiecentrum. Een arts daar deed zó afschuwelijk dat ik er zélf een trauma van heb. Dat zit in ‘Lastige ouders’, en ik heb nul moeite om dat te spelen. Een 24-uurs EEG daar mislukte. Jons werd woest en trok alles van zijn hoofd. Pas op zijn negende, toen hij al uit huis was, heeft Arne hem samen met begeleiders van de instelling voorzichtig voorbereid op een lange EEG, en die liet een epileptische aanval zien. Eindelijk bewijs. Ik accepteer niet dat hij pijn heeft Ik ben opgehouden me af te vragen of Jons door die jaren zonder juiste diagnose en medicatie extra hersenschade heeft opgelopen. Het is niet vast te stellen. Ik kan van alles bedenken, maar dan maak ik mezelf gek. Ik kan alleen maar kijken naar wat er nu is, naar wat ik moet doen om hem te helpen. Ik heb geaccepteerd dat ik een gehandicapt kind heb, maar niet dat hij zichzelf pijn doet en ongelukkig is. Dat zal ik pas accepteren als ik alles wat in mijn vermogen ligt heb gedaan om het te verhelpen. ‘Ik heb geaccepteerd dat ik een gehandicapt kind heb, maar niet dat hij zichzelf pijn doet en ongelukkig is. Dat zal ik pas accepteren als ik alles wat in mijn vermogen ligt heb gedaan om het te verhelpen.’ Op dat punt ben ik helaas nog niet. De juiste medicatie blijft een probleem. Daardoor gaat het op en af. We hebben lang geknokt om CBD-olie, uit cannabis, voor hem te krijgen. Hij kreeg in die slechte periode soms noodmedicatie om hem out te krijgen. Zaten er twee of drie begeleiders bovenop hem. Als ouder word je dan gek van machteloosheid. Maar het maakt ook dat je almaar doorgaat om hem te helpen, en uiteindelijk ging de instelling onder voorwaarden akkoord. En die CBD-olie werkt voor hem. Arnes dood heeft echt impact Vorig jaar overleed Arne opeens. Jons was gek met hem. Arne heeft vier jaar thuis voor hem gezorgd, was er zijn hele leven. Die twee waren zó gaaf samen. En hij was groot en sterk, kon als enige Jons alleen hebben. Arnes dood heeft echt impact. Jons mist hem. Dat gaat alle kanten op. Nu is het weer moeilijk voor hem en is hij niet te houden, valt hij anderen en zichzelf aan. De eerste maand was hij juist heel lief, troostte hij mensen. Maar daarna sloeg het gemis toe. Hij werd heel boos, en nog twee keer zo boos op mij. Hij voelt het. | 141 Dan merk je wel dat het goed is dat hij al tien jaar ergens woont waar ze hem kennen, waar ze van hem houden en waar ze ook Arne kenden. Want Arne heeft veel gedaan voor de organisatie, en veel mensen daar hebben hem in het hart gesloten. Van Arnes aanpak komt ook de titel Lastige ouders. Hij was kritisch en standvastig en wist dat niet alle ouders dat konden zijn. Arne vond dat hij een taak had om dat ook voor die anderen te regelen. Hij stond op als er iets niet deugde en de kinderen niet de hulp kregen die ze was beloofd, en hielp met oplossingen. De basis klopte Levensgeluk is iets dubbels. Sommige dingen zijn mooi. Dat ons huwelijk het heeft gered, dat we op één lijn zaten over Jons. De basis klopte. Maar zoals je in de voorstelling ziet, hadden we ook ruzie. Er was stress, angst en we waren altijd alert. We hadden nog een kind en wilden laten zien dat zij óók heel belangrijk was. De buitenwereld begreep ons niet. Je kon je onvermogen dus alleen bij de ander kwijt, en dan krijg je ruzie. Maar ook dan was er steeds het besef dat we allebéi verzopen, en van daaruit konden we verder. Arne noemde het een verrijking. We waren immers altijd bezig met waar het in het leven om gaat, niet met futiliteiten. We deden het sámen en we lieten Bieneke zien dat het niet altijd over rozen gaat, maar dat je toch een goed leven kunt leiden, lol kunt hebben en vriendschappen kunt onderhouden. ‘Jons “loslaten uit liefde”, zoals sommigen zeggen, is een zinloos cliché. Ik kan juist nóóit loslaten, heb voor altijd een zorgtaak.’ Even in een andere werkelijkheid Dat bleek na de dood van Arne. Ik wist dat we veel vrienden hadden, maar ze stonden er zó voor ons, net als tijdens het hele proces met Jons. Ook familie hielp. Arne’s moeder was er altijd, net als mijn broers en schoonzussen. Arne heeft er wel eens flink doorheen gezeten, maar was de sterke kerel die moeilijk kon aangeven dat hij hulp nodig had. Als ik niet meer kon, mocht ik door mijn werk letterlijk even in een andere werkelijkheid stappen. Of ik speelde ergens ver weg, en bleef dan slapen terwijl Arne voor Jons zorgde. Hij was een held. Gaandeweg accepteerden we dat Jons is wie hij is. En hij is ook zó’n heerlijk jong als hij goed in zijn vel zit. Hem ‘loslaten uit liefde’, zoals sommigen zeggen, is een zinloos cliché. Ik kan juist nóóit loslaten, heb voor altijd een zorgtaak. Dat brengt ook de vraag: wat als ik er niet meer ben? Ik rouw nu om Arne, maar intussen moet alles door. Ik weet niet hoe lang ik het volhoud, maar ik kan niet zeggen: nu even niet. Ik moet er zijn voor Jons én voor mijn dochter die haar vader kwijt is. Ik weet dat hij in goede handen is Alles wat je hoort over wat er niet goed gaat in de zorg is waar. Maar trap je dan tegen dat systeem aan of zoek je er je eigen weg in? Want je kunt niet het hele systeem veranderen. Dus zoek je de juiste mensen. Ons geluk was dat we een organisatie vonden die de uitdaging aandurfde, waardoor we nu een topteam voor Jons hebben. Ik ben echt onder de indruk van mensen die daar werken. Ik kan hém niet loslaten, maar de dagelijkse zorg inmiddels wel. Want ik weet dat hij in goede handen is. Ik heb wel angst voor de toekomst. Voor als mij iets overkomt. Maar ik heb een hele lieve familie, die er zal staan en het zal regelen. Zolang ik er ben zal ik alles doen om hem in een zachte en warme 142 | omgeving te laten leven. Het liefst zou ik Jons overleven, maar die kans is klein. Dus ik zeg altijd: ik word 88. Ik hou sowieso van het leven, hoewel de glans er na de dood van Arne wel af is. Eerst raak je mensen, dan laat je ze lachen Met deze voorstelling wil ik ook niet laten zien hoe de zorg zou moeten werken. Het gaat over de eerste zeven jaar met Jons. We eindigen positief en houden het licht, met veel humor. Lachen is ontluchten. Eerst raak je mensen, daarna laat je ze lachen. Zo is het leven ook. Kijk wat je nodig hebt, neem jezelf niet té serieus, lach en ga door. ‘Ik stel in de voorstelling letterlijk de vraag: wat is de zin van het leven?’ Ik stel in de voorstelling letterlijk de vraag: wat is de zin van het leven? Was het niet beter geweest als hij het niet had gehaald als baby? Dat heb ik echt gedacht toen het slecht ging. Maar het is daarna zoveel beter geworden. Ik zag Jons’ levensvreugde en zijn vermogen om te verbinden. En kinderen als Jons maken onze samenleving completer. Door hen hebben we zorg voor elkaar. Ik weet niet hoe ver ik kan meebuigen, maar uit verhalen die ik na de voorstelling te horen krijg, weet ik dat het nog véél erger kan. En dan denk ik vaak: Marike, tel je zegeningen.’’ | 143 Marjolein Olde Heuvel (52) is de moeder van Frederique (13), die autistisch en verstandelijk beperkt is. Ze woont in Utrecht, is getrouwd met Henry en is ook moeder van Charlotte (17) en Juliënne (12). Marjolein zorgt al een aantal jaar fulltime voor haar gezin, zodat Frederique zo lang als mogelijk thuis kan blijven wonen. 144 | H et was met Frederique vanaf de geboorte zwaar. Ze was onrustig, dronk moeilijk, was virusgevoelig en is een paar keer opgenomen geweest met KNO-problemen. Allemaal op zich niet ernstig, maar de aaneenschakeling maakte het moeilijk. Ze huilde ook veel. We hebben de eerste zes jaar van haar leven slecht geslapen. Ze wekte ons soms wel vijf keer per nacht. Dat was funest. Ik slaap nog altijd heel slecht. Ze hoeft maar één kikje te geven en ik sta naast mijn bed. Ik wilde na de geboorte weer gaan werken, dus we brachten Frederique naar dezelfde gastouder als Charlotte. Dat ging niet, omdat ze ook daar veel huilde. Toen ging ze twee dagen per week naar een dagverblijf. Daar merkte men dat ze een duidelijk vertraagde ontwikkeling had. Andere kinderen schoven door, maar Frederique niet, omdat ze nog niet kon lopen en praten. Haar spel was in vergelijking met Charlotte ook heel eenzijdig, merkten wij. Ik was alleen maar opgelucht, omdat het een naam had Er was uiteindelijk zó veel aan de hand, dat we naar het UMC Utrecht zijn gegaan voor een diagnose. Ze was toen 3,5. Ik weet nog goed dat de kinderpsychiater zei: ik heb slecht nieuws voor u. Frederique heeft klassiek autisme, een verstandelijke beperking en ADHD. Gevolgd door de vraag: wat doet dat met u? Ik was alleen maar opgelucht, omdat het een naam had. Dat het geen onzin was en wij geen aanstellers waren. Want we werden niet serieus genomen door ons sociale netwerk. Je ziet aan Frederique niet makkelijk dat er met haar iets aan de hand is. Wij hadden vanaf de geboorte al die stress en al dat gedoe in huis, maar de mensen om ons heen maakten dat niet elke dag mee en dachten dus dat we overdreven en dat het aan onze opvoeding lag. Ze was klein en ging nog niet naar school, dus het was voor de buiten­ wereld niet zo evident. Een buitenstaander snapt de intensiteit van de zorg niet Je weet sowieso pas echt wat het is om in een gezin als het onze te leven als je er zelf onderdeel van bent. Als je als bezoeker even instapt, krijg je dat gevoel niet. Een buitenstaander snapt de intensiteit van de zorg niet. Ik heb vrienden die écht geïnteresseerd en meevoelend zijn, maar die ook de impact niet kennen. Die is pas invoelbaar als je er deel van bent. Dat is geen oordeel, maar een vaststelling. ‘Pas een paar jaar later besefte ik dat het begrip ‘mantelzorg’ ook op mij sloeg. Ik kende het wel, maar ik dacht dan aan ouderen.’ We moesten onze sociale activiteiten vaak splitsen. Dan ging Henry met de andere twee op stap en ik met Frederique, of andersom. De laatste jaren kunnen we wat vaker met z’n allen weg, en nu lijkt het of mensen zeggen: wat was nou jullie probleem? Ik vul het in, want het wordt niet gezegd, maar ik vóel het. Ik vind het nog steeds lastig om te vertellen wat het met ons heeft gedaan. Ondanks de diagnose krijg ik nog vaak het idee dat ik niet moet zeuren. Ik ben personeel- en organisatieadviseur, maar ik werk niet meer. Bij mij ging de knop om toen Frederique een jaar of 6 was. Een orthopedagoog zei toen dat er een grote kans was dat ze op haar negende niet meer thuis zou wonen. Ik dacht: no way! Frederique is zó specifiek in wat ze nodig heeft, dat kan niemand haar geven behalve wij. Ik koos er daarom voor thuis te blijven en voor haar te gaan zorgen. | 145 Ik verleen onbetaalde zorg, maar ik ben óók haar moeder Ik heb er veel moeite mee gehad dat ik niet meer werkte, maar ik koos voor het gezin, ook omdat Charlotte en Juliënne flink aandacht tekort kwamen. Dan was ik maar de huismoeder. Met een zorgtaak, al had ik dat toen niet door. Pas een paar jaar later besefte ik dat het begrip ‘mantelzorger’ ook op mij sloeg. Ik kende het wel, maar ik dacht dan aan ouderen. Ik verleende mantelzorg, maar noemde het niet zo. Tot de gemeente contact met me zocht en mij ‘mantelzorger’ noemde. Toen kwam ik er langzaam achter dat het ook op mij, op ons, op het hele gezin van toepassing was. Ik ben nooit helemaal verzoend geraakt met het begrip. Het is een beetje een modewoord geworden. Het is steeds gebruikelijker om zorg bij mensen in de omgeving neer te leggen, en niet meer bij instellingen. Dat voelt heel dubbel: ik verleen onbetaalde zorg, maar ik ben natuurlijk óók haar moeder. Ik doe wel vrijwilligerswerk. Ik draai mee in een project over prikkelverwerking van de Universiteit Groningen en Kennisplein Gehandicaptensector. Het heet Sensatie van een Goed Leven. We onderzoeken hoe we mensen met autisme of een verstandelijke beperking beter kunnen laten omgaan met prikkels. Want prikkelgevoeligheid is ook Frederiques grote probleem. Dat leidt haar af, maakt haar boos en frustreert haar. Daarom werk ik graag mee als ervaringsdeskundige. Ik zou nog steeds liever zeggen: ik werk daar en daar Ik doe ook wel eens projecten voor de Nederlandse Vereniging voor Autisme en ik heb taalbegeleiding gedaan voor de gemeente Utrecht. Veel vrijwillige activiteiten dus, waar ik echt wel blij van word, maar die ik toch niet volmondig aan mezelf kan koppelen. Dat zit vooral in het beeld naar buiten. Dat is mijn handicapje. 146 | Je mag tegenwoordig gerust uitdragen dat je de zorg hebt voor een kind met een beperking, maar ook dat kan ik nog steeds niet goed uit mijn mond krijgen. Als je me vraagt wat ik doe, zou ik nog steeds liever zeggen: ik werk daar en daar. En niet: ik neem voor honderd procent de zorg voor mijn gezin. Want ik vind het breder dan Frederique. Ik wil dat mijn hele gezin het goed heeft en dat is niet zo vanzelfsprekend. ‘Ik ga daarom altijd voor de gezelligheid. Als je het hebt over verwachtingen, dan krijg ik op dat vlak telkens het lid op de neus.’ De zorg draait dan wel om Frederique, maar ik heb ontdekt dat ons gezin uit meer ingewikkelde persoonlijkheden bestaat. Frederique is vrolijk en heeft gevoel voor humor, maar ze is dus ook erg prikkelgevoelig en vertoont hypergedrag. Dat heeft veel impact. Eigenlijk staat zij altijd centraal. Niet omdat ze dat wil, maar het gebeurt. En omdat dit gezin zo’n constellatie is van verschillende persoonlijkheden, is het niet eenvoudig om Frederique daarin te managen. Ik had een idee in mijn hoofd van verbinding en saamhorigheid We zijn niet altijd allemaal even relaxed. Dat werkt op elkaar in, met name op momenten dat ík het samen gezellig wil hebben en dat niet gaat. Zoals weekends, vrije momenten, het avondeten en vakanties. Voor ik kinderen kreeg, had ik niet echt verwachtingen van een gezin, maar ik had wel een idee in mijn hoofd van verbinding en saamhorigheid. Ik ga daarom altijd voor de gezelligheid. Als je het hebt over verwachtingen, dan krijg ik op dat vlak telkens het lid op de neus. Ik moet dan wel eens denken aan die beroemde eerste zin van Anna Karenina van Tolstoi: gelukkige gezinnen lijken allemaal op elkaar, maar elk ongelukkig gezin is ongelukkig op zijn eigen manier. Het wiebelt bij ons aan alle kanten. Ik voel me zo’n circusartiest die alle bordjes in de lucht houdt, en ik ben zelf ook niet altijd even sterk. Als ik eens wat zwaarmoediger ben, denk ik wel eens: splits de boel maar op, dan wordt het tenminste relaxter. Ze zegt dan: Frederique kan er ook niets aan doen Frederique vraagt veel aandacht, en niet alleen haar zussen zijn dat wel eens zat, maar wij ook. Dat we denken: oh nee, niet wéér. Ik blijf het langst geduldig, maar het overkomt mij ook. Dan vindt Juliënne het vervolgens heel erg dat Frederique moet huilen en wij dan niet even een arm om haar heen slaan. Hoe lastig ze haar zus soms ook vindt, ze zegt dan: Frederique kan er ook niets aan doen. Het gaat haar niet eens om aandacht die zij niet krijgt omdat die naar haar zus gaat. Dat geldt wel voor Charlotte. Die hebben we te vaak aan haar lot overgelaten. Zij was 3,5 toen Frederique werd geboren, en alle aandacht opeiste. Charlotte is daardoor te snel zelfstandig geworden, maar was in haar jeugd ook niet altijd in balans. Ze kan goed leren en had al snel de drive om naar het buitenland te willen, ook omdat we dat met het gezin vroeger nooit deden. We durfden het niet aan. We zijn alleen op begrafenissen met z’n tweetjes Charlotte is ambitieus, wil de wereld ontdekken. Ze heeft hemel en aarde bewogen om een semester high school in de VS te volgen. Dat heeft ze twee jaar geleden gedaan, maar toen ze terugkwam was hier natuurlijk niets veranderd. Sindsdien komt ze moeilijk weer in balans en is de rek er bij haar uit. Als gevolg van de situatie in ons gezin mag ze nu een jaar langer over de middelbare school doen. | 147 Wij hebben de pech gehad dat we niemand hadden die zei: laat Frederique maar hier logeren, dan hebben jullie even tijd voor jezelf en haar zussen. Ik ervaar dat er geen ruimte is voor opvang in onze sociale omgeving. Henry en ik zeggen daarom wel eens gekscherend: we zijn alleen op begrafenissen met z’n tweetjes. Heel soms hebben we samen een feest of een uitje, maar verder niet. Dat doet dus veel met je relatie. Op dat gebied is het ook knokken. Ze heeft veel meer integratie tussen, zorg, onderwijs en opvang nodig Op haar ontwikkelingspad bleek keer op keer dat Frederique telkens tussen wal en schip valt: ze komt niet mee als ze alleen speciaal onderwijs volgt, maar is ook te ver voor alleen maar zorg en dagbesteding. Ze zit nergens echt op haar plek en heeft eigenlijk veel meer integratie tussen zorg, onderwijs en opvang nodig. Het huidige systeem biedt dat maatwerk niet. Dus ik heb een doel: ik wil een locatie opzetten waar kinderen als Frederique terecht kunnen. ‘Daarna wil ik gaan werken aan een woonvorm. Het zal me veel verdriet doen, maar ik zie het niet voor me dat Frederique na school thuis blijft wonen.’ Er zijn onderzoeken genoeg die zeggen dat zo’n plek er moet komen, en dat wil ik graag bereiken in mijn leven. Daarna wil ik gaan werken aan een woonvorm. Het zal me heel veel verdriet doen, maar ik zie het niet voor me dat Frederique na school thuis blijft wonen. Als ze dan op zichzelf gaat wonen, wil ik haar niet onderbrengen in een zorginstelling, maar in een gezellige, huiselijke woonvorm, met mensen zoals haarzelf en veel contact, nabijheid en goede zorg. Ik wil dat iedereen zich fijn voelt en zichzelf kan zijn Dat wordt ook nog een projectje. De tijd vliegt intussen, terwijl het best stroperig is om alles voor elkaar te krijgen. Er is veel werk aan de winkel, want over iets meer dan vier jaar is ze al klaar met school. Daarnaast wil ik steeds graag kleine geluksmomentjes voor Frederique creëren, én zorgen dat het met mijn gezin goed gaat. Dat iedereen zich fijn voelt en zichzelf kan zijn. Ik gun die andere meiden zó hun eigenheid en hun geluk. Een vraagstuk dat ook moet worden geregeld, is wat er gebeurt als Henry en ik er niet meer zijn. Ik wil nu graag dat de verantwoordelijkheid voor Frederique dan niet bij één iemand komt te liggen, maar bij een groep familieleden en vrienden die over haar waakt. Maar wat nu heel fijn voelt, is dat later misschien niet meer. Ik vind het daarom lastig om dat officieel vast te leggen. Dat weerhoudt me steeds, maar het móet wel. Want er zal ons maar wat overkomen.’ 148 | ‘Ik voel me zo’n circusartiest die alle bordjes in de lucht houdt’ Carmen Vicinta (57) uit Amsterdam is de moeder van tweeling Revano en Jordy (23). Ze zijn autistisch en verstandelijk beperkt, en wonen de hele week door thuis. Carmen verleent daar het overgrote deel van de zorg, met hulp van zorginstantie Cordaan. Revano en Jordy hebben nog een oudere broer en zus. Zij helpen hun moeder waar het nodig is met de jongens. 150 | R evano en Jordy ontwikkelden zich eigenlijk heel normaal tot ze een jaar of anderhalf waren. Alles ging zoals het hoorde. Ik weet niet of het ermee te maken heeft, maar toen kregen ze een prik bij het consultatiebureau. Daarna begon het. Ze begonnen minder te reageren, op hun namen bijvoorbeeld. Als ik iets zei, reageerden ze niet meer zoals je zou verwachten. Ik heb dat eerst aangekaart bij het consultatiebureau, en daar zeiden ze: het komt wel weer goed, de jongens zitten nog in hun ontwikkeling. Maar ik had er ergens toch meteen geen goed gevoel bij. Ik heb toen nog wel even gewacht met verdere stappen, want op een bepaalde manier vertrouw je toch op het oordeel van dat consultatiebureau. Iets later schreef ik Revano en Jord in bij een crèche, en ook daar merkten ze dat ze niet op mensen reageerden, of anders reageerden dan de andere kinderen. Ze adviseerden me om onderzoek te laten doen. Mijn leven werd vanaf dat moment echt heel anders Toen ben ik toch naar mijn huisarts gegaan en die heeft me naar het AMC doorverwezen. De jongens werden onderzocht en lichamelijk bleek alles goed. Maar ze zagen wel dat er iets niet klopte en stuurden me door naar een andere kinderarts voor verder onderzoek. Die stelde vast dat ze autistisch waren. Vanuit de crèche zijn we naar nog een tweede kinderarts verwezen, maar die kwam met dezelfde diagnose, en zei dat ze er niets aan konden doen. Ik ben niet getrouwd, dus de zorg voor de kinderen is vooral mijn verantwoordelijkheid. De vader van de jongens is gelukkig wel altijd betrokken geweest en gebleven. Maar mijn leven werd vanaf dat moment echt heel anders. De diagnose betekende bijvoorbeeld dat ze niet naar een normale school konden. Nu is dat allemaal iets anders geregeld, maar toen betekende het dat ze naar een kinderdag­ centrum moesten. Ze waren te druk om naar het speciaal onderwijs te gaan We werden ook doorverwezen naar Cordaan, waar de jongens in behandeling kwamen bij een arts en een psychiater. Maar de diagnose was al gesteld, en het enige dat ze daar konden doen was een goede plek voor ze zoeken in de dagbesteding. Want een behandeling is er helaas niet. We hebben gelukkig wel een goede plek bij Cordaan gevonden, eerst dicht bij huis en later helaas ietsje verder weg, maar ik werd er wel goed gesteund. ‘Als je ze alleen hun brood laat smeren, gebruiken ze veel te veel boter en doen ze zes plakken worst of kaas op één boterham.’ Revano en Jordy zijn nooit doorgestroomd naar het speciaal onderwijs. Allereerst werd er in die tijd nogal op het speciaal onderwijs bezuinigd, dus ze konden al minder kinderen aannemen. Maar ze hadden er ook niet gepast. Ze hadden te veel van de typische autistische kenmerken, zoals fladderen met de handen en niet willen blijven zitten. Ze waren echt te druk voor een school. Ze zijn dus vanaf toen altijd op de dagbesteding geweest, nu nog steeds. Ze hebben in bijna alles begeleiding en hulp nodig Cordaan heeft wel altijd zijn best gedaan om de jongens toch ook iets te leren, tot op een zekere hoogte dan. Ze kunnen bijvoorbeeld wel tot tien tellen. Maar ze hebben verder in bijna alles begeleiding en hulp nodig. Ze kunnen zelf hun brood smeren, maar als je ze daar alleen bij zou laten, gebruiken ze veel te veel boter en doen ze zes plakken worst of kaas op één boterham. Er moet gewoon altijd iemand in de buurt zijn. Dat is best ingewikkeld. | 151 Ik doe zelf de meeste begeleiding, maar ik heb wel huishoudelijke hulp en één keer per week thuis­ begeleiding van Cordaan. En mijn oudere kinderen helpen mij ook. Revano en Jordy gaan op elke weekdag in de ochtend naar de dagbesteding en komen om een uur of half vier thuis. Overdag heb ik dus even tijd voor mezelf, maar als ze thuiskomen is het weer alle hens aan dek. En in het weekend zijn ze altijd gewoon hier. Dan heb ik dus twee hele drukke dagen. Ze zeggen dat God daad naar kracht geeft, en dat geloof ik Maar ik wil niet zeggen dat ik een zwaar bestaan heb. Ze zeggen dat God daad naar kracht geeft, en dat geloof ik eigenlijk wel. Je krijgt in je leven de taak die je aankunt. Ik heb ook nooit het gevoel gehad dat ik het niet zou redden. Ik ben gezond, dat helpt ook. Natuurlijk zijn er best wel dagen dat ik het moeilijk heb. Dan kan ik bellen met hulpverleners en met ze praten. Dat helpt wel, maar praktisch gezien kunnen ze niet veel doen. Ik mis wel dat ik niet gewoon mijn tas kan pakken en even op stap kan gaan. Spontaan iets doen is er niet bij. Ik kan ook niet zomaar op vakantie. Alles moet van tevoren helemaal worden gepland. Ik ga gelukkig toch wel af en toe weg. Vorig jaar ben ik een paar weken naar familie in Suriname geweest. Revano en Jordy zijn toen hier gebleven. Ze zijn ook nog nooit daar geweest, en ik denk niet dat ze beseffen dat er nog ergens een land is waar we oorspronkelijk vandaan komen. Toen alleen de oudste kinderen er waren bleef ik ook thuis Als je kinderen met een beperking hebt, dan cijfer je jezelf natuurlijk vaak weg. Dat is onvermijdelijk. Maar ik denk wel altijd: toen alleen de twee oudste kinderen er nog waren, ging ik óók nooit zomaar een avondje stappen of even een weekendje weg. Ik was er voor hen, vanuit mijn verantwoordelijkheids­ gevoel. Het is natuurlijk wel zo dat je achttien of twintig jaar zorgt voor een kind zonder een beperking, en daarna wordt het minder. Bij Revano en Jordy gaat dat nooit gebeuren. 152 | Ik word ook ouder en wat minder fit. Als ik het niet meer kan, dan zal ik dat aangeven. Maar ik maak me geen zorgen over de toekomst en ik heb ook nog geen echte plannen gemaakt. Ik bedenk me dan dat de jongens hier wonen en dat ze het hier ook later goed zullen hebben, oneindig veel beter dan bijvoorbeeld in een land als Suriname. Natuurlijk denk ik wel na over hoe het voor hun zal zijn als ik er niet meer zal zijn. Dan wordt alles anders. Ik wil ze uiteraard wel achterlaten met het gevoel dat het goed geregeld is, maar komt tijd, komt raad. ‘Ik bedenk me dan dat de jongens het hier ook later goed zullen hebben, oneindig veel beter dan bijvoorbeeld in een land als Suriname.’ Mijn oudste weet precies hoe ze met haar broers moet omgaan Revano en Jordy hebben gelukkig ook een oudere zus en een oudere broer. Ik ken mensen die een kind met een beperking hebben en waar er géén andere kinderen zijn. Als die ouders er niet meer zijn, dan heeft dat gehandicapte kind niemand meer. Ik ben ook oma. Mijn twee oudste kinderen hebben zelf gezonde kinderen. Ik heb het er met mijn zoon en dochter over gehad, en zij vinden het geen probleem om de zorg voor de jongens straks over te nemen. Dat is een geruststellende gedachte. Mijn oudste zoon woont in de buurt, maar mijn dochter woont nu in Londen. Ze komt vaak over en dan helpt ze me altijd. Ze is in Engeland verpleegkundige, en ze weet precies hoe ze met haar broers moet omgaan. Bovendien zijn de twee oudste kinderen met Revano en Jordy groot geworden. Ze weten niet beter dan dat de jongens zijn zoals ze zijn. Mijn dochter heeft al gezegd dat ze naar Nederland terugkomt als ik er niet meer ben, om voor de jongens te kunnen zorgen. De mensen om ons heen houden rekening met de jongens En ik weet dat er ook hier in de buurt mensen zijn die ik om hulp kan vragen als dat nodig is, maar dat heb ik gelukkig nog niet nodig gehad. De buurt let wel goed op de jongens. Een van de twee is wel eens weggelopen, en meteen was iedereen uit de buurt naar hem op zoek. Het zijn ook jongens die best wel eens lawaai kunnen maken, en we wonen in een flat. Maar ook daar houden de mensen om ons heen rekening mee. Goed contact met de buren, dat is belangrijk. Ik heb van Cordaan ook altijd veel steun gehad, en dat is heel belangrijk voor me. Ik had bijvoorbeeld vorig jaar nooit naar Suriname hebben kunnen gaan als ze me niet hadden geholpen. In de weken dat ik weg was, hebben zij de volledige zorg overgenomen. Dat is heel belangrijk, niet te onderschatten. Ze weten heel goed duidelijk te maken wat ze willen Revano en Jordy zijn heel vrolijke jongens. Ze hebben plezier in het leven. Ze hebben ook een duidelijke eigen wil. Ze laten meteen merken wat ze wel en niet leuk vinden. Ze praten door hun autisme niet geweldig. Het blijft bij woorden. Maar ze praten zeker ook met handen en voeten. Ze weten heel goed duidelijk te maken wat ze willen. Welke groente ze lusten en welke niet, dat soort dingen. Ze zitten nu weer hier in de buurt op de dagbesteding. Daar is het veilig en vertrouwd voor ze, zo vlak bij huis. Ze hebben het er gelukkig ook erg naar hun zin. Er zijn van allerlei activiteiten. Een deel richt zich op de ontwikkeling van hun motoriek en hun spraak. Ze leren er nog steeds dingen bij. Maar ze gaan ook wandelen en spelen, doen aan handenarbeid. | 153 Ik heb natuurlijk niet altijd vrede met de gedachte dat ik Revano en Jordy een keer zal moeten loslaten. Want dan verlies ik ook de controle. Zolang ze hier bij mij thuis wonen heb ik alles in de hand. Als moeder weet ik gewoon zeker dat ik het goed voor ze doe. Dat krijg ik gelukkig ook wel eens te horen, dus dat is fijn. ‘Dan denk ik: ik heb hier eigenlijk alles wat ik nodig heb. Mijn jongens zijn bij mij, ik ben er voor hun en ik heb een goed leven.’ Ik klaag niet over mijn leven. Een wijs iemand heeft ooit tegen me gezegd: kijk niet naar de mensen die het beter hebben dan jou, maar zie juist dat jij het beter hebt dan veel anderen. Dat is een gedachte waar ik kracht uit haal. Als ik op de televisie zie hoeveel mensen op deze wereld in ellende leven, dan denk ik: ik heb hier eigenlijk alles wat ik nodig heb. Mijn jongens zijn bij mij, ik ben er voor hun en ik heb een goed leven.’ Carmen Vicinta is niet de echte naam van de moeder van Jordy en Revano. Ze wil liever niet te herkenbaar zijn. Daarom staat ze ook niet op de foto, maar vroeg ze om beelden van mooie bloemen te gebruiken, vooral van haar favoriete rode rozen. 154 | ‘Ik geloof dat je in het leven de taak krijgt die je aankunt’
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/22fd2a6f-2e52-43d0-8e79-8b14dd11e9d7
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2020–2021 28 676 NAVO Nr. 353 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 4 februari 2021 Hierbij ontvangt u de geannoteerde agenda ten behoeve van de bijeenkomst van NAVO-ministers van Defensie op 17 en 18 februari 2021. Deze bijeenkomst vindt plaats via een videoverbinding. Er vinden twee werksessies plaats over de volgende onderwerpen: (1) afschrikking en verdediging, lastenverdeling en NAVO 2030, (2) NAVO-missies in Afghanistan en Irak. Daarnaast is er een informele sessie in aanwezigheid van EU Hoge Vertegenwoordiger Borrell en de ministers van Defensie van Finland en Zweden over trans-Atlantische veiligheid en de uitdagingen waar zowel de NAVO als de EU mee worden geconfronteerd. De bijeenkomst is een goede gelegenheid voor een eerste gedachtewisseling over deze onderwerpen met de nieuwe Amerikaanse Minister van Defensie. In het kader van de lopende discussies in de NAVO over Afghanistan, informeer ik de Kamer tevens over de voorzorgsmaatregelen die Nederland in samenwerking met Duitsland treft om de veiligheid van de aanwezige militairen te verzekeren. Afschrikking en verdediging, lastenverdeling en NAVO 2030 Afschrikking en verdediging van het NAVO-verdragsgebied De ministers bespreken de stand van zaken aangaande de implementatie van het concept for the deterrence and defence of the Euro-Atlantic Area (DDA). Op de agenda staat het politiek-militair advies over SACEUR’s voortgangsrapportage over de implementatie van het DDA, inclusief SACEUR’s Area-wide Strategic Plan (SASP). Het SASP is de vertaling van het concept voor afschrikking en verdediging naar een militair-strategisch plan voor de inzet van NAVO-troepen voor crisismanagement, afschrikking en collectieve verdediging. Het plan zal leiden tot een herbeschouwing van benodigde capaciteiten en dient in de zomer van 2021 gereed te zijn. Nederland onderschrijft het belang van het SASP, in het kader van responsiveness: het vermogen van het bondgenootschap om op de juiste plaats en tijd te kunnen reageren met de benodigde capaciteiten, om de gewenste effecten te kunnen bereiken. kst-28676-353 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2021 Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 28 676, nr. 353 1 NAVO Warfighting Capstone Concept De ministers buigen zich over het politiek-militair advies inzake het NAVO Warfighting Capstone Concept (NWCC). Waar het DDA concept, en de praktische vertaling daarvan in het SASP, gericht is op bondgenootschappelijke afschrikking, verdediging en crisismanagement nu en in de nabije toekomst, kijkt het NWCC 20 jaar vooruit. Vanuit die vooruitblik geeft het richting aan de lange termijn ontwikkeling van het militaire machtsinstrument van de NAVO. Het concept is ook van belang voor het NAVO defensieplanningsproces (NDPP), aangezien toekomstige capaciteitsbehoeften tijdig ingebracht moeten worden hierin. De Defensievisie 2035 is in lijn met de lange termijn visie van de NAVO, bijvoorbeeld op het gebied van innovatie, digitalisering en het belang van een goede informatievoorziening. NATO Readiness Initiative Tijdens de bijeenkomst wordt het politiek-militair advies over het jaarlijkse voortgangsrapport van het NAVO Readiness Initiative (NRI) vastgesteld. Het NRI levert een bijdrage aan de verbetering van de militaire gereedheid van de bondgenoten. Er wordt toegewerkt naar NAVO-eenheden die binnen dertig of minder dagen inzetbaar zijn. Het NRI speelt een belangrijke rol bij geloofwaardige afschrikking en collectieve verdediging van het NAVO-verdragsgebied. De kritische tekortkomingen in de uitvoering van het NRI worden onder de aandacht gebracht. De SG NAVO zal een beroep doen op de bondgenoten om deze tekorten te vullen en verzoekt om inzicht te geven in de voortgang bij het verbeteren van de gereedheid van de aangeboden eenheden. Lucht- en raketverdediging In het kader van afschrikking en verdediging worden de ministers gevraagd om de herziening van het Integrated Air and Missile Defence (IAMD) Standing Defence Plan goed te keuren. De ontwikkelingen in de veiligheidssituatie in de afgelopen jaren vragen om een NAVO-brede 360-gradenbenadering voor lucht- en raketverdediging en een grotere nadruk op de mogelijkheid voor een snelle transitie naar een crisissituatie. Bij de bijeenkomst wordt mogelijk ook ingegaan op de toekomst van het Air Command and Control System (ACCS) en eventuele alternatieve benaderingen. ACCS is een NAVO-breed ICT-programma voor de operationele aansturing van geïntegreerde lucht- en raketverdediging. Meerdere bondgenoten, waaronder Nederland, vragen zich af of ACCS voldoende gericht is op toekomstige Air Command and Control (AirC2) behoeften en pleiten daarom voor een herziene AirC2 toekomstvisie. Lastenverdeling De ministers spreken over de stand van zaken met betrekking tot de implementatie van de in 2014 in Wales gemaakte bondgenootschappelijke afspraken over de defensie-uitgaven. De SG NAVO presenteert een rapport gebaseerd op de updates over de nationale plannen die eind 2020 door de bondgenoten zijn ingediend. Tijdens de NAVO-Top in Brussel (2018) is afgesproken dat de bondgenoten jaarlijks inzichtelijk maken hoe ze in de jaren tot aan 2024 de defensie-uitgaven in de richting van de NAVO-norm van 2% van het bruto binnenlands product (bbp) bewegen. Nederland heeft zijn actualisering van de nationale defensie-uitgaven eind 2020 aan de SG NAVO aangeboden. De actualisering is ter informatie aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 28 676, nr. 350). Daarin heb ik aangegeven dat het gat tussen het gemiddelde van de Europese bondge- Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 28 676, nr. 353 2 noten (1,8% van het bbp) en de Nederlandse defensie-uitgaven (1,48% van het bbp) in 2020 verder is gegroeid. NAVO 2030 Op 25 november 2020 overhandigde de NAVO-Reflectiegroep een rapport aan de SG NAVO, in het kader van het Forward Looking Reflection Process (of: NAVO 2030). De ministers gaan in discussie over de aspecten van het rapport die betrekking hebben op defensie. Gespreksonderwerpen zijn bijvoorbeeld de rol en impact van nieuwe en ontwrichtende technologieën, een grotere Europese verantwoordelijkheid op defensiegebied, die bijdraagt aan de versterking van de NAVO, en het voorstel tot het actualiseren van het NAVO Strategisch Concept. Met een geactualiseerd Strategisch Concept kan de NAVO beter anticiperen op nieuwe en hybride dreigingen en de actuele uitdagingen voor de veiligheid van het NAVO-verdragsgebied. De SG NAVO zal op basis van het rapport, de besprekingen met bondgenoten en een uitgebreid consultatieproces met andere belanghebbenden, aanbevelingen doen aan NAVO staatshoofden en regeringsleiders ten behoeve van hun bijeenkomst in de loop van 2021. Nederland ziet het rapport als een belangrijke bijdrage aan de discussie over aanpassing van het Strategisch Concept en hecht aan een helder tijdspad voor discussie. Missies en operaties Tijdens de tweede werksessie gaan de ministers in op de lopende NAVO-missies en operaties, met bijzondere aandacht voor Afghanistan en de toekomst van de missie in Irak. De SG zal voorts aandacht vragen voor de vulling van NAVO-activiteiten, -missies en -operaties, met name de vulling van maritieme capaciteiten en de bijdragen aan de NAVO Response Force, en het NAVO Readiness Initiative. Nederland stelt transparantie over de (on)mogelijkheden om te voldoen aan wat de NAVO graag aan Nederlandse bijdrage ziet, voorop. Afghanistan De ministers bespreken de militaire aanwezigheid van de NAVO in Afghanistan na 1 mei 2021. In het akkoord dat de VS en de Taliban sloten, is een voorwaardelijke terugtrekking van alle Amerikaanse en buitenlandse troepen per mei 2021 opgenomen. Eén van de voorwaarden waar aan is voldaan, weliswaar zes maanden later dan in het akkoord afgesproken, is de start van de Afghanistan Peace Negotiations. Deze vredesonderhandelingen tussen de Taliban en de Afghaanse regering verlopen vooralsnog traag. Toch biedt een politiek akkoord tussen de partijen nog altijd de beste kans op een toekomstig stabiel Afghanistan. Tegelijkertijd verslechtert de veiligheidssituatie in het land en is het geweldsniveau van de Taliban zorgelijk hoog. Wat het Afghanistan-beleid van de regering Biden zal zijn, is nog niet duidelijk, maar zal van invloed zijn op de uiteindelijk NAVO-koers, wegens de essentiële rol die Amerikaanse capaciteiten hebben bij de instandhouding van de Resolute Support-missie. In deze context moet de NAVO anticiperen op diverse scenario’s waarin de dreiging van Taliban-aanvallen op coalitietroepen mogelijk toeneemt. Met het oog hierop stelt Nederland op verzoek van Duitsland, militaire capaciteit gereed voor een gezamenlijke inspanning op het gebied van force protection in Train, Advise & Assist Command-North (TAAC-N). De militairen gaan in het geval van inzet dezelfde beveiligingstaken uitvoeren als de reeds aanwezige Nederlandse force protection-capaciteit. De taken vallen binnen het bestaande mandaat voor de Nederlandse bijdrage aan Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 28 676, nr. 353 3 Resolute Support dat doorloopt tot eind 2021. Deze eenheid kan worden ingezet in het geval de veiligheidssituatie zodanig verslechtert dat de al aanwezige force protection de veiligheid van de eigen troepen en de NAVO-bondgenoten in TAAC-N niet meer kan garanderen. De Nederlandse capaciteit die met deze gereedstelling in Nederland gepaard gaat, bedraagt ongeveer 80 militairen. Eventuele inzet zou derhalve een ophoging van het totaal aantal militairen binnen het bestaande mandaat betreffen. Als het kabinet tot inzet van deze eenheid besluit, zal deze binnen twee tot drie weken inzetbaar in Afghanistan moeten kunnen zijn. Uw Kamer wordt in dat geval conform het Toetsingskader met een aanvullende Artikel 100-brief geïnformeerd. Met de gereedstelling onderschrijft Nederland het strategische partnerschap met Duitsland binnen Resolute Support en het uitgangspunt in together, adjust together, out together. Zoals eerder aan uw Kamer is gemeld, hecht Nederland aan het behoud van de behaalde resultaten van de afgelopen jaren (Kamerstuk 27 925, nr. 756, Kamerstuk 28 676, nr. 349 en Kamerstukken 29 521 en 27 925, nr. 407). Een militaire terugtrekking zou daar niet ten koste van moeten gaan. Voortgang op het vredesproces is volgens Nederland daarom een belangrijke overweging. Nederland zal deze boodschap tijdens de bijeenkomst van NAVO-ministers van Defensie uitdragen en blijft benadrukken dat besluiten over de aanwezigheid van de NAVO in Afghanistan gezamenlijk moeten worden genomen. Irak Op 6 november jl. bent u in het verslag van de bijeenkomst van de NAVO-Ministers van Defensie op 22 en 23 oktober jl. (Kamerstuk 28 676, nr. 348) geïnformeerd over de aanpassing van de NAVO-missie Irak (NMI). De NAVO-missie gaat zich op verzoek van Irak in de nabije toekomst richten op advisering en training van een breder scala aan Iraakse veiligheidsinstituties dan enkel het Iraakse Ministerie van Defensie. NMI zal zich daarbij in brede zin gaan richten op het versterken van deze instituties, om zo een verdere stabilisatie te bewerkstelligen en de terroristische dreiging nog effectiever te bestrijden. In oktober 2020 stemden de ministers er reeds mee in dat het operatieplan van NMI zou worden herzien. Zoals verwacht ligt het herziene operatieplan nu ter besluitvorming voor. Dit operatieplan geeft inzicht in welke aanvullende militaire en civiele capaciteiten er precies nodig zijn voor de toekomstige NMI. Het plan voorziet op korte termijn (waarschijnlijk eerste helft van 2021) in een groei van ongeveer 500 naar ongeveer 1.000 personen (militair en civiel), waarbij NMI voor wat betreft force protection en zogenaamde enabling-capaciteiten (bijvoorbeeld logistieke en medische ondersteuning) grotendeels afhankelijk blijft van Operation Inherent Resolve (OIR) van de anti-ISIS coalitie. Daarnaast anticipeert het operatieplan op een zelfstandig opererend NMI op de middellange termijn (waarschijnlijk tweede helft van 2021). De huidige inschatting is dat de missie daarvoor stapsgewijs zal uitbreiden naar ongeveer 4.100 personen (militair en civiel), aangezien de NAVO uiteindelijk zelf alle force protection en enabling-capaciteiten zal leveren. Of en zo ja per wanneer dit scenario van kracht wordt, is echter afhankelijk van de wensen van de Iraakse autoriteiten en van ontwikkelingen binnen OIR, dat zich in de laatste fase van het militaire campagneplan in de strijd tegen ISIS bevindt1. Het kabinet heeft op dit moment een politiek mandaat om tot eind 2021 ongeveer 20 personen aan de NAVO-missie bij te dragen. Nadat het nieuwe operatieplan definitief is vastgesteld, zal het kabinet vervolgens wegen hoe Nederland ook in de toekomst een bijdrage aan NMI kan 1 . Zie ook Kamerstuk 27 925, nr. 755. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 28 676, nr. 353 4 blijven leveren. Het belang van een stabiel Irak, dat zelf in staat is om terroristische dreigingen het hoofd te bieden, is immers onverminderd groot. Trans-Atlantische veiligheid Tijdens de derde, informele sessie spreken bondgenoten met de EU Hoge Vertegenwoordiger Borrell en de ministers van Defensie van Finland en Zweden over gezamenlijke uitdagingen voor de trans-Atlantische veiligheid. Het streven van het kabinet, zoals ook vermeld in de Defensievisie 2035, is dat Europa, dus ook de EU, op militair vlak verantwoordelijkheid neemt, op een manier die ook de NAVO versterkt. Nederland vindt het tevens belangrijk dat de EU en de NAVO afspraken maken om beter samen te werken, bijvoorbeeld op onderwerpen als militaire mobiliteit, het vergroten van de weerbaarheid van kritieke infrastructuur, de veiligheid rondom de Europese grenzen, en het tegengaan van terrorisme en cyber- en hybride dreigingen. Tijdens deze sessie wordt ook ingegaan op de uitdagingen en kansen op het gebied van Emerging and Disruptive Technologies (EDT) en de toepassing van EDT bij defensie- en veiligheidsvraagstukken. Nederland hecht belang aan aandacht voor de juridischethische aspecten van de ontwikkeling en toepassing van EDT. De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 28 676, nr. 353 5
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/0c0c9be2-c313-4b40-aefa-09130353e0a7
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2022–2023 2 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 453 Vragen van de leden Erkens (VVD) en Grinwis (CU) aan de Minister voor Klimaat en Energie over «Eneco schroeft vergoeding voor terugleveren zonnestroom flink terug» (ingezonden 25 augustus 2022). Antwoord van Minister Jetten (Klimaat en Energie) (ontvangen 21 oktober 2022). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 4043. Vraag 1 Bent u bekend met het feit dat Eneco de vergoeding voor teruggeleverde zonnestroom niet meer koppelt aan de stroomprijs en de vergoeding abrupt terugbrengt van soms wel meer dan 50 cent naar een (schamele) 9 cent per kWh?1 Antwoord 1 Ja. Inmiddels heeft Eneco aangegeven de verlaging van de terugleververgoeding bij vaste contracten terug te zullen draaien en de betreffende klanten hierover te informeren. Vraag 2 Wat betekent dit voor een huishouden met acht, twaalf of zestien zonnepanelen op jaarbasis? Hoe apprecieert u deze plotselinge beslissing in deze tijden van astronomische energieprijzen? Antwoord 2 In algemene zin zal, wanneer er sprake is van meer invoeding dan gesaldeerd kan worden, de terugverdientijd toenemen als er sprake is van een lagere terugleververgoeding. Echter, voor consumenten die al hun opgewekte elektriciteit kunnen salderen, is de terugleververgoeding op dit moment niet van toepassing. De vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit is alleen van toepassing op het deel van de op het net ingevoede elektriciteit dat niet gesaldeerd kan worden. Op grond van artikel 31c, derde lid van de Elektriciteitswet 1998 dient de leverancier een redelijke vergoeding aan de afnemer te betalen voor deze elektriciteit. Op zonnige dagen is de elektriciteitsprijs laag, doordat veel wordt 1 ah-tk-20222023-453 ISSN 0921 - 7398 ’s-Gravenhage 2022 https://www.ad.nl/wonen/eneco-snoeit-drastisch-in-terugleververgoeding-zonnestroom~ a30fe3a2/ en https://nos.nl/artikel/2441830-eneco-schroeft-vergoeding-voor-terugleveren-zonnestroom-flink-terug. Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Aanhangsel 1 ingevoed. Het levert een leverancier weinig op als hij overdag deze elektriciteit moet verkopen op de beurs. Daardoor ontstaat een prikkel voor leveranciers om de terugleververgoeding te verlagen. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is de toezichthouder voor de redelijke vergoeding. Vraag 3 Waarom is het mogelijk voor Eneco om zo abrupt en eenzijdig de voorwaarden voor teruggeleverde stroom aan te passen? Vind u dat dit moet kunnen binnen lopende contracten of zou hier sprake moeten zijn van (betere) consumentenbescherming? Bent u bereid om Eneco hierover aan te spreken? Antwoord 3 De bepalingen in het afgesloten contract zijn leidend. Bij een vast contract is het niet mogelijk om de terugleververgoeding te wijzigen, tenzij in de voorwaarden uitzonderingen zijn opgenomen. Consumenten kunnen bij ACM ConsuWijzer terecht met de vraag hoe om te gaan met geschillen. Vraag 4 Verwacht u dat Eneco dit besluit nu neemt omdat consumenten geen kant op kunnen gezien de onmogelijkheid tot overstappen in de huidige energiemarkt? Als dat het geval is, denkt u dat er dan wellicht sprake is van gebruik of zelfs misbruik van marktmacht? Zijn er andere leveranciers die dezelfde praktijken hanteren? Bent u bereid de Autoriteit Consument & Markt (ACM) te verzoeken een extra onderzoek te laten uitvoeren naar deze praktijken? Antwoord 4 Ik heb geen inzicht in de beweegredenen van Eneco om de terugleververgoeding te verlagen. Leveranciers mogen zelf de hoogte van de terugleververgoeding bepalen, zolang afnemers tijdig op de hoogte gesteld worden en de terugleververgoeding redelijk en niet in strijd met de algemene voorwaarden of het bepaalde in het afgesloten contract met de consument is. Mijn voornemen is om, uit het oog van consumentenbescherming, het wettelijk minimum van de redelijke vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit met ingang van de afbouw van de salderingsregeling (2025) vast te stellen op 80 procent van het kale leveringstarief. Tot die tijd sta ik in nauw contact met de ACM over de terugleververgoeding en houden de ACM en ik ontwikkelingen nauwlettend in de gaten. Vraag 5 en 6 Waarom mogen energiebedrijven – niet alleen Eneco maar ook andere leveranciers zoals Essent – lage tarieven hanteren voor teruggeleverde stroom zonder dat er op die momenten ook lagere tarieven gelden voor de stroom die consumenten afnemen bij een energiebedrijf? Moet de consumentenbescherming niet fors versterkt worden zodat zogenaamde marktconforme tarieven niet alleen voor de klant gelden, maar ook voor het energiebedrijf? Hoe kan het dat, zoals aangetoond door de consumentenbond, de tarieven voor teruggeleverde stroom zo ver uit elkaar liggen? Wat vindt u een redelijk tarief dan wel bandbreedte in dezen? Antwoord 5 en 6 Een leverancier moet een redelijke vergoeding betalen voor het deel van de op het net ingevoede hoeveelheid elektriciteit dat groter is dan de hoeveelheid die in mindering wordt gebracht op de aan het net onttrokken elektriciteit. Dat is bepaald in artikel 31c, derde lid van de Elektriciteitswet 1998. Het staat leveranciers vrij te concurreren op basis van de terugleververgoeding, mits de vergoeding redelijk is. Het kan daarom zo zijn dat de ene leverancier een (veel) hogere vergoeding dan een andere aanbiedt. De ACM is de toezichthouder voor de redelijke vergoeding. Met de afbouw van de salderingsregeling wordt de terugleververgoeding voor een steeds groter deel van de teruggeleverde elektriciteit relevant. Daarom is mijn voornemen om, uit het oogpunt van consumentenbescherming, het wettelijk minimum van de redelijke vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit met ingang van de afbouw van de salderingsregeling (2025) vast te stellen op 80 procent van het kale leveringstarief. Een minimum vergoeding van 80 procent van het kale leveringstarief zorgt voor een goede balans tussen de werking van de energiemarkt enerzijds en consumentenbescher- Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Aanhangsel 2 ming en de belangen van zonnepanelenbezitters anderzijds. Tevens wil ik de redelijke vergoeding van een absoluut maximum voorzien. Dit houdt verband met de sterk fluctuerende waarde van zonnestroom en de op dit moment hoge leveringstarieven voor elektriciteit door de geopolitieke ontwikkelingen. De waarde van door zonnepanelen opgewekte stroom op een zonnige dag rond lunchtijd is laag. Een absoluut maximum van de redelijke vergoeding beschermt energieleveranciers tegen het verplicht inkopen van elektriciteit tegen een aanzienlijk hogere prijs dan de waarde daarvan op het moment van productie. De meerkosten die leveranciers verplicht moeten dragen worden aan alle klanten, ook diegenen zonder zonnepanelen, doorberekend waardoor de lasten van een te hoge minimumvergoeding zullen leiden tot hogere elektriciteitstarieven voor alle klanten, dus ook die zonder zonnepanelen. Vraag 7 Zou het niet beter zijn, om verdere misstanden te voorkomen, om versneld een redelijk minimumtarief te gaan vastleggen vanuit de overheid? Is het mogelijk om dit, in plaats van in 2025, al vanaf 1 januari 2023 in te voeren via een algemene maatregel van bestuur? Antwoord 7 Mocht er sprake zijn van misstanden, dan kan de ACM hier op basis van de huidige regelgeving al tegen optreden. Desalniettemin is het mogelijk om eerder dan per 2025 in een algemene maatregel van bestuur een minimum voor de redelijke vergoeding vast te leggen. Wel moet het wetsvoorstel daarvoor zijn aangenomen door beide Kamers en inwerking zijn getreden. Op dat moment kunnen hiervoor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels aan worden gesteld. Vraag 8 Wat zijn de voordelen van minimumtarieven? Ziet u ook in dat het logischer is om de prikkel te beleggen bij grote energiebedrijven om overschotten van teveel opgewekte stroom goed te benutten, dan bij huishoudens? Antwoord 8 In de brief van 1 juli jl. (Kamerstuk 35 239, nr. 363) heb ik aangegeven dat met het oog op consumentenbescherming een grondslag in het wetsvoorstel is opgenomen die het mogelijk maakt regels te stellen aan de redelijke vergoeding. De onderhandelingspositie van kleinverbruikers is immers relatief zwak tegenover grote bedrijven, terwijl een redelijke vergoeding belangrijk is voor de terugverdientijd van hun investering in zonnepanelen. Op termijn is het wenselijk dat meer marktwerking ontstaat en dat een kleinverbruiker zelf kan bepalen aan wie en tegen welke prijs diegene de zelf geproduceerde en ingevoede elektriciteit wil verkopen. Vaststelling van het minimumtarief bij of krachtens algemene maatregel van bestuur biedt de mogelijkheid om geleidelijk meer marktwerking in de tarieven voor ingevoede elektriciteit te introduceren. Daardoor krijgen de energieleveranciers de gelegenheid om concurrentiemodellen te ontwikkelen voor invoeding zonder dat dat voor grote schokeffecten zorgt in de consumententarieven en de businessmodellen voor investeringen in zonnepanelen. Ik ben voornemens de minimumvergoeding geleidelijk te verlagen om marktwerking te bevorderen. Daarbij houd ik de terugverdientijden in het oog. Ik ben van mening dat het belangrijk is dat ook huishoudens de prikkel hebben om zelf opgewekte elektriciteit goed te benutten. Om het voordeel tijdens en na afbouw van de salderingsregeling zo groot mogelijk te houden, kunnen huishoudens inzetten op zoveel mogelijk gelijktijdige opwekking en verbruik van de opgewekte elektriciteit, bijvoorbeeld door de (af)wasmachine overdag te laten draaien. Vraag 9 Hoe ziet u de relatie tussen minimumtarieven en de rol van thuis- en buurtbatterijen? Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Aanhangsel 3 Antwoord 9 De afbouw van de salderingsregeling zorgt voor een prikkel om het eigen verbruik achter de meter te verhogen, wat de markt voor thuis- en buurtbatterijen ten goede komt. Wanneer het minimum van de redelijke vergoeding vastgelegd is op 80 procent van het kale leveringstarief, geeft dit een kleinere prikkel om thuis- en buurtbatterijen aan te schaffen dan wanneer het minimum van de redelijke vergoeding lager ligt. Om deze reden ben ik voornemens de minimumvergoeding op termijn geleidelijk te verlagen, waarbij ik de terugverdientijden in het oog zal houden. Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Aanhangsel 4
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/d1028ffe-a356-4efb-b759-c1aa2922d659
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2008–2009 29 628 Politie Nr. 140 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 10 juli 2009 Hierbij bied ik u mijn (algemene) reactie aan op het krantenartikel in de Telegraaf van 14 mei 2009 met als titel «Politie bekogelen? Ach...baldadigheid.» Dit verzoek is door de Vaste Kamercommissie BZK gedaan op 18 mei 2009, met kenmerk 2009Z08950/2009D24027. Ik merk op dat er ten aanzien van dit Telegraafartikel ook vragen gesteld zijn door de leden Griffith en Teeven (beiden VVD, ingezonden op 18 mei 2009, met kenmerk 2009Z09190) en de leden Brinkman en De Roon (beiden PVV, ingezonden op 18 mei 2009, met kenmerk 2009Z09191). Deze heb ik bij afzonderlijke brief beantwoord. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, G. ter Horst KST133763 0809tkkst29628-140 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2009 Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 29 628, nr. 140 1 Reactie minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties: Op 14 mei 2009 is in Dagblad De Telegraaf een artikel verschenen waarin door een woordvoerder van het korps Hollands Midden een onjuiste mededeling is gedaan. Volgens de woordvoerder zouden enkele verdachten van het stenengooien naar de politie zijn heengezonden met een bekeuring wegens baldadigheid. Spoedig bleek echter dat binnen politie Hollands Midden sprake is geweest van een misinterpretatie van een dagrapport. In werkelijkheid was er wel degelijk een opsporingsonderzoek opgestart in het kader van openlijke geweldpleging. Er is een buurtonderzoek opgestart, camerabeelden zijn opgevraagd en uitgekeken en een dag later, op 15 mei 2009, zijn vijf verdachten aangehouden. Wegens gebrek aan bewijs zijn de 5 verdachten op 16 mei 2009 in vrijheid gesteld. Tegen hen is procesverbaal opgemaakt. Zowel door de korpsleiding van het regionale politiekorps Hollands Midden als door mij wordt betreurd dat er aanvankelijk een onjuist beeld naar buiten is gebracht. Waarbij ik wil opmerken dat politie Hollands Midden nog dezelfde dag het eerdere bericht in de media heeft gerectificeerd. De eerder naar buiten gebrachte boodschap kan, overigens geheel ten onrechte, de suggestie wekken dat de overheid, waaronder Politie Hollands Midden, geweld tegen hulpverleners niet serieus neemt. De korpsleiding van Politie Hollands Midden staat volledig achter de kabinetsdoelstelling om ambtenaren in een publieke functie te beschermen tegen agressie en geweld. Politie Hollands Midden treedt actief, duidelijk en consistent op tegen iedere vorm van agressie en geweld tegen overheidsfunctionarissen. Het gaat dan om alle mogelijke strafbare feiten: van belediging tot zware mishandeling. Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 29 628, nr. 140 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/cda7cfbf-6433-4725-ba83-9230dcb2fc31
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010–2011 32 588 Wijziging van de Crisis- en herstelwet en enkele andere wetten (verbeteringen en aanvullingen) Nr. 5 VERSLAG Vastgesteld 31 januari 2011 De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen van haar bevindingen. Het verslag behandelt alleen die onderdelen waarover door de genoemde fracties inbreng is geleverd. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig en afdoende zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid. Algemeen 1 Samenstelling: Leden: Dijksma, S.A.M. (PvdA), Gent, W. van (GL), Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), voorzitter, Slob, A. (CU), Aptroot, Ch.B. (VVD), Samsom, D.M. (PvdA), Jansen, P.F.C. (SP), Koppejan, A.J. (CDA), Graus, D.J.G. (PVV), Ouwehand, E. (PvdD), Rouwe, S. de (CDA), Bashir, F. (SP),Mos, R. de (PVV), Tongeren, L. van (GL), Monasch, J.S. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Dijkgraaf, E. (SGP), Veldhoven, S. van (D66), Koolmees, W. (D66), ondervoorzitter, Jong, L.W.E. de (PVV), Huizing, M.E. (VVD), Leegte, R.W. (VVD) en Werf, M.C.I. van der (CDA). Plv. leden: Groot, V.A. (PvdA), Braakhuis, B.A.M. (GL), Houwers, J. (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Lucas, A.W. (VVD), Smeets, P.E. (PvdA), Gerven, H.P.J. van (SP), Haverkamp, M.C. (CDA), Bontes, L. (PVV), Thieme, M.L. (PvdD), Bochove, B.J. van (CDA), Vacature SP, Agema, M. (PVV), Grashoff, H.J. (GL), Plasterk, R.H.A. (PvdA), Jacobi, L. (PvdA), Staaij, C.G. van der (SGP), Ham, B. van der (D66), Verhoeven, K. (D66), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Boer, B.G. de (VVD), Lodders, W.J.H. (VVD) en Koopmans, G.P.J. (CDA). kst-32588-5 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2011 De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de wijziging van Crisis- en herstelwet en enkele andere wetten (verbeteringen en aanvullingen). De leden van de VVD-fractie zijn altijd geïnteresseerd in maatregelen die de besluitvorming kunnen versnellen. De voorkeur gaat uit naar structurele maatregelen waardoor de besluitvorming voor (o.a.) de bouw, infrastructurele en ruimtelijke ontwikkelingen en de agrarische sector goed en snel tot stand komen. De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Zij zien uit naar het toegezegde wetsvoorstel dat de crisis- en herstelwetwet een permanent karakter geeft, maar zien tegelijkertijd de noodzaak om nu al bestaande onduidelijkheden en onvolkomenheden in de van kracht zijnde wet weg te nemen. De leden van de CDA-fractie realiseren zich dat in nieuwe complexe wetgeving soms kleine onvolkomenheden kunnen sluipen. Overheden en bedrijven hebben niettemin baat bij zoveel mogelijk stabiliteit en zo min mogelijk wetswijzigingen, om de wet goed te kunnen uitvoeren. Kan de regering toelichten of en zo ja op welke wijze zij een conceptwetsvoorstel voorlegt aan bijvoorbeeld gemeenteambtenaren voor een toets op de uitvoerbaarheid, voordat dit wetsvoorstel door de Staten-Generaal wordt behandeld? Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 588, nr. 5 1 De leden van de PVV-fractie hebben met kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Het wetsvoorstel geeft deze leden geen aanleiding tot het maken van opmerkingen of het stellen van vragen. De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse en zorg kennisgenomen van de wijzigingswet. Zij wensen de regering nog enkele vragen voor te leggen terzake. De leden van de SP-fractie hebben met enige verontrusting kennis genomen van het wetsvoorstel. Het is in hun ogen logisch om onvolkomenheden in en mogelijke verwarring over een wet zo snel mogelijk weg te nemen. In dit geval lijkt die hersteloperatie tevens gebruikt te worden om mandaten te verleggen en extra beslag op het milieu te creëren rond projecten. De leden van de SP-fractie vinden dat op een aantal punten te ver gaan en hebben daarover een aantal opmerkingen en vragen. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben hierover nog wel enkele vragen. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben met teleurstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij betreuren het dat de regering doorgaat met de uitvoering van de Crisis- en Herstelwet. In de ogen van deze leden is de regering er met deze wet niet in geslaagd de economische crisis aan de ecologische crisis te verbinden, en is er ook nog niets gebleken van de grote voordelen die deze wet zou hebben moeten opleveren in het aanpakken van de economische crisis, wat toch steeds de verdediging is geweest van de «noodzaak» om natuuren milieuregels drastisch te versoepelen. Aanleiding voor het wetsvoorstel Deze wijziging blijkt tot stand te zijn gekomen na signalen van provincies en gemeenten over de werkbaarheid van de wet. De leden van de VVD-fractie hebben daar begrip voor. Zij vragen wel of deze wijzigingen ook zijn besproken in breder verband. Kan de regering dit nader uiteen zetten? Artikel I, onderdeel B De regering stelt dat het volstaat wanneer er een schets van de alternatieven wordt opgenomen in de milieueffectrapportage, zo constateren de leden van de SP-fractie. Deze leden vragen of deze verregaande versimpeling louter ingegeven is door overwegingen van kostenbesparing en tijdwinst. Waarom zou bij projecten die onder de werking van de Crisis- en Herstelwet vallen – waaronder een flink aantal projecten waar grote weerstand tegen bestaat – onderzoek naar meest milieuvriendelijke alternatieven en een zo beperkt mogelijke belasting van natuur, milieu en volksgezondheid minder belangrijk zijn dan bij andere projecten die niet onder het toepassingsbereik van deze wet vallen? Als dit niet zo is, hoe wordt dan op een andere wijze voorzien in een zorgvuldige afweging van economische en milieubelangen? In artikel I, onderdeel B wordt voorgesteld dat voor vrijwillig onderzochte alternatieven een schets wordt opgenomen in het milieueffectrapport om onduidelijkheden op dit punt weg te nemen. De leden van de ChristenUnie-fractie ondersteunen de verduidelijking op dit punt maar vragen wat de status van een «schets van de onderzochte alternatieven» is in bezwaar en beroepsprocedures en in hoeverre dit voorstel zich verhoudt met Europese bepalingen over milieueffectrapportages. Deze leden vragen of Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 588, nr. 5 2 het vrijwillig onderzoeken van alternatieven niet ingegeven kan zijn door Europese bepalingen en of in dat geval een schets voldoende is. Artikel I, onderdeel C De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de bezwaren van de Raad van State ten aanzien van het aan de gemeenteraad overlaten te bepalen van welke wetgeving kan worden afgeweken bij een gebiedsontwikkelingsplan. De leden vragen wat dit in de praktijk zou kunnen betekenen. Is het dan bijvoorbeeld mogelijk dat een gemeente zelfstandig kan besluiten dat men zich niet hoeft te houden aan geluidsnormen in het geval van een bepaald bouwplan? Van welke normen kan – theoretisch – worden afgeweken? Hoe wordt voorkomen dat door gemeenteraden besloten wordt tot afwijkingen, die de gezondheid kunnen schaden? De leden van de PvdA-fractie kunnen instemmen met de invoering van een basisnorm voor geluid voor die gevallen waarin van de Wet geluidhinder wordt afgeweken. Is een dergelijke basisnorm niet ook wenselijk voor het geval wordt afgeweken van normen op het terrein van andere milieuaspecten? De leden van de SP-fractie vragen of het vastleggen van een basisnorm voor geluidhinder van 33 dB (met gesloten ramen) in woningen voor die gevallen waarin van de Wet geluidhinder wordt afgeweken betekent dat geluidsniveaus op de gevel hoger mogen zijn dan het gebruikelijke plafond. verslechterd? Zo nee, hoe garandeert de regering dat de overlast niet groter wordt? De leden van de ChristenUnie-fractie stemmen in met het terugtrekken van het voorstel dat oorspronkelijk was opgenomen in dit wetsvoorstel om de wettelijke bepalingen waarvan mag worden afgeweken niet meer bij Algemene Maatregel van Bestuur aan te wijzen maar deze door de gemeenteraad te laten bepalen. De Raad van State heeft hier volgens deze leden terecht grondwettelijke bezwaren tegen ingebracht. Genoemde leden constateren dat in de memorie van toelichting abusievelijk bij artikel I onderdeel C onder b nog wel wordt uitgegaan van dit voorstel. In het voorstel wordt het gebiedsontwikkelingsplan niet meer automatisch gekoppeld aan het bestemmingsplan, zo constateren de leden van de ChristenUnie-fractie. In de memorie van toelichting wordt gesteld dat, als een ontwikkeling uit het gebiedsontwikkelingsplan niet strookt met het geldende bestemmingsplan, op termijn wijziging van het bestemmingsplan nodig kan zijn. Genoemde leden vragen of in deze gevallen niet altijd wijziging van het bestemmingsplan nodig is voordat wordt overgegaan tot uitvoering. Als reden van de ontkoppeling wordt gegeven dat het niet altijd nodig is het bestemmingsplan direct te wijzigen met het vaststellen van het gebiedsontwikkelingsplan. de leden van de ChristenUnie-fractie begrijpen de motivering dat het goed mogelijk is dat de bestemmingsplancyclus van tien jaar samenvalt met de voorgenomen uitvoeringsplanning van het gebiedsontwikkelingsplan. Deze leden vragen wat in dit geval echter nog de vrije beleidsruimte is voor de gemeenteraad om in het bestemmingsplan af te wijken van het gebiedsontwikkelingsplan. De leden van fractie van de Partij voor de Dieren zijn van mening dan uit het nader rapport niet op te maken is welke adviezen van de Raad van State niet opgevolgd zijn, en krijgen hier nog graag een toelichting op. Denkt de regering dat de Raad van State haar advies om het voorstel van Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 588, nr. 5 3 wet niet aan de Kamer toe te zenden zou intrekken of zou handhaven, na de doorgevoerde wijzigingen van de regering? Kan de regering dat toelichten? Artikel I, onderdeel D De leden van de VVD-fractie lezen dat er – in het geval van experimenten die bijdragen aan innovatieve ontwikkelingen en waarvan voldoende aannemelijk is dat uitvoering ervan bijdraagt aan het bestrijden van de economische crisis en aan de duurzaamheid – alleen van de Elektriciteitswet 1998 kan worden afgeweken wanneer dit geen gevolgen heeft voor de opbrengst van de energiebelasting. Kan de regering dit principe nader uiteen zetten? Waarom mag het afwijken geen gevolg hebben voor de opbrengst? Hoe worden de gevolgen berekend? De leden van de PvdA-fractie vinden het van belang dat de mogelijkheid om af te wijken van de Elektriciteitswet 1998 niet beperkt wordt door de vraag of er sprake zou zijn van een (marginaal) lagere opbrengst van de energiebelasting. Het moet in de ogen van deze leden niet uitmaken of een investering van een particulier in duurzame energie betrekking heeft op een installatie op het eigen huis die direct levert aan het eigen huishouden (waardoor minder energie van het net betrokken wordt), dan wel dat die elders geplaatst wordt waardoor de installatie levert aan het net. Het zou juist mogelijk moeten zijn voor die particulier om administratief te salderen. De leden van de PvdA-fractie vragen waarop de vrees voor lagere opbrengsten gebaseerd is. Immers, wanneer er energie wordt toegevoegd aan het net door de particulier, zal deze toch elders worden geleverd aan een derde, die daar energiebelasting voor betaalt? De leden van de SP-fractie vragen of er een toelichting kan worden gegeven op de ratio achter het mechanisme dat slechts kan worden afgeweken van de Elektriciteitswet 1998 indien dit geen gevolgen heeft voor de opbrengst van de energiebelasting? Waarom prevaleert de financiële opbrengst uit energiebelastingen boven een goede ruimtelijke inpassing en bescherming van natuur, milieu en volksgezondheid? Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie of de regering voorbeelden kan geven van experimenten waaruit bleek dat er behoefte kan bestaan om van bepalingen in de Waterwet af te wijken. Betreft het ook experimenten die te maken hebben met de waterveiligheid? De leden van fractie van de Partij voor de Dieren zijn bezorgd over het voornemen van de regering om nu ook het afwijken van de bepalingen in de Waterwet mogelijk te maken. Van welke bepalingen van de Waterwet zou concreet afgeweken mogen worden? Welke ervaringen met welke experimenten hebben geleid tot deze beslissing? Is de Waterwet niet bedoeld om de kwaliteit van het water te garanderen, en hoe kan de leefomgeving erbij gebaat zijn om hier van af te wijken? Welke effect zal het opnemen van de Waterwet bij de opsomming in artikel 2.4, eerste lid, van de Crisis- en Herstelwet hebben voor de waterkwaliteit, en hoe wordt, wanneer afgeweken mag worden van de Waterwet, de waterkwaliteit gegarandeerd? Artikel I, onderdeel E De regering stelt voor de mogelijkheid te creëren de bevoegdheid voor het vaststellen van projectvoorbereidingsbesluiten direct te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders. De leden van de SP-fractie horen graag op welke wijze de regering de democratische controle op de Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 588, nr. 5 4 projectvoorbereidingsbesluiten geborgd ziet. Waarom wordt de delegatiebevoegdheid niet overgelaten aan de gemeenteraad? Artikel I, onderdeel G De leden van de SP-fractie begrijpen de ratio achter het voorstel om niet opnieuw een hele structuurvisie op te hoeven stellen bij een lokaal project van nationaal belang. Wel horen deze leden graag hoe de inspraakprocedures voor belanghebbenden dan geborgd worden in de nieuwe constellatie. Artikel I, onderdeel J De leden van de SP-fractie vragen of er voorbeelden genoemd kunnen worden van ruimtelijke of infrastructurele projecten voor transport van duurzame energie. Vallen hier ook eventuele hoogspanningsleidingen onder die benut worden voor duurzaam opgewekte elektriciteit? Artikel III De leden van de CDA-fractie vragen naar aanleiding van de voorgestelde aanpassingen van de Crisis- en Herstelwet wanneer het ruimtelijk perspectief wind op land aan de Kamer wordt toegezonden, gezien de huidige moeizame besluitvorming over de plaatsing en vervanging van windmolens in het land. De leden van de SP-fractie begrijpen dat het onzinnig is een inpassingsplan op te stellen indien een andere gemeente wel bereid is tot het bieden van ruimte aan windmolens. Dan volstaat uiteraard een bestemmingsplanwijziging. Wel vragen deze leden waarom de regering direct ook het mandaat verlegt naar Gedeputeerde Staten. Hoe wordt de democratische controle op dergelijke ingrijpende besluiten gewaarborgd? Welke rol voorziet de regering voor de Provinciale Staten in deze? Ook vragen de leden van de SP-fractie waarom de in artikel 9f gecreëerde bevoegdheid om af te wijken van de in dat artikel voorziene taken voor gedeputeerde staten direct bij de Gedeputeerde Staten word neergelegd. Hoe vindt de democratische controle op de besluitvorming plaats? Artikel IV De leden van de CDA-fractie zijn tevreden met de voorgestelde reparatie van de Invoeringswet algemene bepalingen omgevingsrecht. Bij monde van het lid Koopmans heeft deze fractie daar immers eerder schriftelijke vragen gesteld nadat hen veel klachten ter ore waren gekomen. Artikel V De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze de rechtsbescherming van belanghebbenden is geborgd. Op welk moment weten zij welke waarden worden gehanteerd en in welk belang zij dientengevolge geschaad worden? Welke mogelijkheden blijven er over voor inspraak, bezwaar en beroep? Projecten onder de Crisis- en Herstelwet De leden van de VVD-fractie vragen welk effect deze wetswijziging zal hebben op de uitvoering van de projecten zoals opgenomen in de bijlagen bij de Crisis- en Herstelwet. Zal er sprake zijn van versnelling of vertraging? Kan de regering dat toelichten? Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 588, nr. 5 5 Het is de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren gebleken dat de regering onvoldoende op de hoogte is van de details van de projecten die onder deze wet geschaard worden, en dat zij niet kan aangeven op welke wijze deze projecten bijdragen aan duurzaamheid. De regering geeft op vragen van deze leden daarnaar bij het toevoegen van projecten telkens aan dat de invulling van het aspect duurzaamheid is belegd bij de gemeenten waaronder deze projecten vallen. Dit is naar mening van deze leden onvoldoende. Wanneer op zo’n drastische wijze inbreuk wordt gepleegd op de rechten op inspraak van burgers, vanuit het Rijk, dan moet het Rijk naar mening van deze leden ook kunnen aangeven wat het doel hiervan is, en wat de verwachte resultaten -ook zeker in het kader van duurzaamheid- zullen zijn. Kan de regering concreet aangeven welke voordelen deze wet heeft (gehad) voor het duurzamer maken van ons land en onze economie? Welke resultaten zijn er in deze bereikt, die er zonder deze wet niet gekomen zouden zijn? Kan de regering bij het beantwoorden van deze vraag niet alleen ingaan op de projecten die gebruik maken van de mogelijkheden meer windmolens en dergelijke neer te zetten, maar ook op de effecten op duurzaamheid die voortkomen uit projecten waarbij bijvoorbeeld de Natuurbeschermingswet 1998 buiten spel is gezet door invoering van de crisis- en herstelwet? De voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu, Snijder-Hazelhoff De griffier van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu, Sneep Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 588, nr. 5 6
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/a81b1878-ae2b-4a20-8bdf-fd69efe788b5
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2014–2015 2 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 338 Vragen van het lid Bisschop (SGP) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht «Wetenschapsselectie van de NWO is ontmoedigende farce» (ingezonden 9 september 2014). Antwoord van Staatssecretaris Dekker (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 24 oktober 2014) Vraag 1 Bent u bekend met het bericht «Wetenschapsselectie van de NWO is ontmoedigende farce»?1 Antwoord 1 Ja. Vraag 2 Onderschrijft u de analyse dat veel onderzoeksvoorstellen worden afgewezen, terwijl deze kwalitatief niet onderdoen voor voorstellen die wel tot toekenning van middelen leiden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat deze systematiek onbevredigend en inefficiënt is en tot verspilling van kostbare tijd en middelen leidt? Antwoord 2 Deze analyse onderschrijf ik niet. De eerste geldstroom – financiering direct van de universiteiten – voorziet in een solide basis. De tweede geldstroom – vanuit NWO – brengt meer dynamiek in het systeem. Bij de tweede geldstroom moet vaak gekozen worden tussen de beste en de allerbeste voorstellen, wat niet eenvoudig is. Maar dat er moet worden gekozen is inherent aan het systeem waarbij middelen in competitie verdeeld worden door NWO. Dit doet NWO door in haar beoordelingssysteem gebruik te maken van peer review. Internationaal is dit systeem de norm. In de evaluatie van NWO, die in 2013 is verschenen, concludeert de evaluatiecommissie dat NWO haar primaire taak, het selecteren van excellente onderzoekers en onderzoeksvoorstellen, uitstekend en onomstreden uitvoert. Uit het onlangs 1 ah-tk-20142015-338 ISSN 0921 - 7398 ’s-Gravenhage 2014 De Volkskrant, 6 september 2014 Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, Aanhangsel 1 uitgevoerd Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO)2 blijkt dat dit beoordelingssysteem de Nederlandse wetenschap sterker heeft gemaakt. Vraag 3 Kunt u toelichten waarom wordt vastgehouden aan een systematiek die suggereert dat de selectie op inhoudelijke gronden geschiedt, terwijl in de verantwoording vaak blijkt dat nauwelijks inzicht te geven valt in kwalitatieve verschillen? Wat is uw oordeel over de suggestie om uit de grote hoeveelheid van kwalitatief gelijkwaardige voorstellen bij loting te selecteren? Antwoord 3 NWO werkt met beoordelingscommissies die verantwoording afleggen over de toe- of afwijzing van ingediende voorstellen. Hierbij wordt inzicht gegeven in kwalitatieve verschillen. Elke beoordelingscommissie hanteert bij de beoordeling criteria die betrekking hebben op aspecten zoals de kwaliteit van de onderzoeker (kwaliteit publicaties, optredens bij conferenties, enz.), de kwaliteit van het onderzoeksvoorstel (het innovatieve karakter, wetenschappelijke impact, enz.) en kennisbenutting (de mate waarin de wetenschappelijke kennis en vaardigheden toegepast worden buiten de wetenschap en/of in andere wetenschappelijke disciplines). Voorstellen via een loting selecteren zou geen recht doen aan het werk van de onderzoeker en van de beoordelingscommissie. De onderzoeksvoorstellen zijn namelijk nooit geheel gelijkwaardig in kwaliteit. Ik vind het belangrijk dat er een kwalitatieve beoordeling plaatsvindt en dat wordt beargumenteerd waarom een voorstel wordt gehonoreerd of afgewezen. Wel wordt in het kader van het ontwikkelen van de Toekomstvisie Wetenschap bezien of interdisciplinaire voorstellen en voorstellen uit nieuwe disciplines nadrukkelijker aandacht zouden moeten krijgen in de toekenningssystematiek. Daarvoor is, zoals ook in de NWO-evaluatie is geconstateerd, ook de governance structuur van NWO een aandachtspunt. In de kabinetsreactie daarop heb ik geconstateerd dat de organisatiestructuur flexibel genoeg moet zijn om in te spelen op maatschappelijke en wetenschappelijke veranderingen. In de Toekomstvisie Wetenschap, die u later dit jaar ontvangt, zullen de Minister van OCW en ik hier verder op ingaan. Vraag 4 Onderkent u dat het voordelen biedt om de inhoudelijke toekenning van middelen door de NWO te beperken tot onderzoeksvoorstellen die zich kwalitatief aanmerkelijk onderscheiden en een groot deel van het budget direct door instellingen in te laten zetten?3 Antwoord 4 Op dit moment wordt het grootste deel van het budget voor onderzoek, ongeveer 1,9 miljard, rechtstreeks via de universiteiten ingezet versus ongeveer 500 miljoen via NWO in competitie. Met dat budget liggen de huidige honoreringspercentages van NWO rond de 20%. Dit betekent dat niet alle goede tot excellente voorstellen kunnen worden gehonoreerd. Uit het eerder genoemde IBO blijkt echter dat er geen aanwijzingen zijn dat overheveling van middelen tussen de eerste en tweede geldstroom tot grote doelmatigheidswinsten leidt. 2 IBO Wetenschappelijk onderzoek, www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/ 2014/05/01/ibo-wetenschappelijk-onderzoek.html 3 NWO: Nederlands Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, Aanhangsel 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/4362cf82-db92-48ba-89c1-ad34ee3f6ace
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2016–2017 2 Vragen gesteld door de leden der Kamer 2017Z03036 Vragen van het lid Van Veldhoven (D66) aan de Minister van Economische Zaken over het bericht «Drenthe moet op zoek naar alternatieve locaties voor windmolens» (ingezonden 22 februari 2017). Vraag 1 Bent u bekend met het bericht «Drenthe moet op zoek naar alternatieve locaties voor windmolens?1 Vraag 2 Bent u bereid om te kijken naar de mogelijkheden om de zoekgebieden voor windenergie in Drenthe te verruimen? Zo nee, waarom niet en op welke manier wilt u dan uit de impasse komen? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u? Vraag 3 Bent u bereid een constructief houding aan te nemen wanneer het Provinciebestuur met u om de tafel wil gaan zitten om samen naar verruiming van de zoekgebieden voor windenergie te kijken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u samen met de Provincie hiermee aan de slag? 1 kv-tk-2017Z03036 ’s-Gravenhage 2017 http://www.rtvdrenthe.nl/nieuws/118805/Drenthe-moet-op-zoek-naar-alternatieve-locaties-voorwindmolens Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, Vragen
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/842b6822-77a3-4514-8b87-3590332cc30a
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2021–2022 31 753 Rechtsbijstand Nr. 249 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 4 maart 2022 Per brief van 20 januari 2022 heeft de vaste commissie van Justitie en Veiligheid van uw Kamer mij verzocht om een stand van zaken ten aanzien van de stelselvernieuwing rechtsbijstand en een toelichting op de plannen van het nieuwe kabinet hieromtrent. Dit naar aanleiding van de zesde voortgangsrapportage stelselvernieuwing rechtsbijstand die op 16 december 2021 door mijn voorganger aan uw Kamer, in afschrift aan de Eerste Kamer, is gezonden.1 In het Coalitieakkoord is vastgelegd dat de onder het vorige kabinet ingezette stelselvernieuwing wordt voortgezet.2 Dit betekent dat we doorgaan met de vernieuwing van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand die eind 2018 is gestart. De stelselvernieuwing heeft als doel iedere rechtzoekende in Nederland een laagdrempelige, snelle en duurzame oplossing te laten vinden voor zijn of haar (juridische) probleem. Een vernieuwing die lerenderwijs en in fasen tot stand wordt gebracht. Met een dertigtal pilots en experimenten wordt in de praktijk beproefd wat werkt en wat vervolgens – waar nodig – in wetgeving zal worden vastgelegd. Deze vernieuwing blijven we vormgeven langs drie pijlers, te weten: (1) versterken van de eerstelijnsrechtshulp met als doel het bieden van laagdrempelige informatie en advies voor alle rechtzoekenden in Nederland; (2) versterken van de tweedelijnsrechtshulp door verbetering van de kwaliteit, de vergoedingen en de doelmatigheid van de rechtsbijstand door verschillende typen dienstverleners; (3) versterken van het vertrouwen tussen burger en overheid door het voorkomen van (onnodige) procedures binnen het bestuursrecht. Daarnaast is het doel het bevorderen van burgergerichte dienstverle- 1 2 kst-31753-249 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2022 Kamerstuk 31 753, nr. 248. Coalitieakkoord Rutte IV, budgettaire bijlage, p. 12, bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 31 753, nr. 249 1 ning en burgergerichte (toepassing van) wet- en regelgeving, met oog voor de menselijke maat en ruimte voor maatwerk. De lopende activiteiten, pilots en experimenten in de bovengenoemde drie pijlers zijn reeds uitvoerig beschreven in de zesde voortgangsrapportage, waarnaar ik kortheidshalve verwijs. Zoals in het Coalitieakkoord is opgenomen, zet het kabinet in op versterking van de sociale advocatuur.3 Met ingang van 1 januari 2022 zijn de vergoedingen voor (sociaal) advocaten, mediators en bijzondere curatoren aangepast conform scenario 1 van commissie-Van der Meer.4 Daarbij is de onder het vorige kabinet ingeboekte besparing vanwege verwachte opbrengsten van de maatregelen van de stelselvernieuwing komen te vervallen.5 Hierdoor zijn betere vergoedingen voor rechtsbijstandsverleners werkzaam in het stelsel vooruitlopend op de inwerkingtreding van het nieuwe stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand gerealiseerd. Daarbij houden we in het oog dat deze vergoedingen ook in de toekomst passend blijven. Een aantal actuele thema’s vraagt daarnaast onverminderd de aandacht, zoals de zelfredzaamheid van de rechtzoekende. Op grond van het zelfredzaamheidscriterium in de Wet op de Rechtsbijstand (hierna: WRb) wordt gekeken of een rechtzoekende zelf in staat is om tot een oplossing van zijn of haar probleem te komen of dat de inzet van een advocaat of mediator daarvoor nodig is. Dit draagt bij aan een betaalbaar en beheersbaar stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Dat het van belang is de zelfredzaamheid van een rechtzoekende juist in te schatten, blijkt onder andere uit het WRR-rapport Weten is nog geen doen uit 2017.6 Ook de recente toeslagenaffaire noopt ertoe de toetsing op zelfredzaamheid opnieuw tegen het licht te houden. In de zesde voortgangsrapportage van december 2021 zijn een aantal acties rondom dit thema toegelicht, waaronder onderzoek door het WODC en de tijdelijke Regeling Advies Toevoeging Zelfredzaamheid (hierna: RATZ), die sinds 1 juli 2021 van kracht is. Naar aanleiding van de resultaten van het WODC-onderzoek en de ervaringen met de RATZ wordt bezien of aanpassing van het zelfredzaamheidscriterium in de rede ligt. Een ander belangrijk vraagstuk is de wijze waarop de substantiële maatschappelijke bijdrage van de gehele advocatuur aan het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand gestalte kan krijgen, conform de afspraak in het Coalitieakkoord.7 Ik zet het gesprek met de betrokken partijen, waaronder de NOvA, hierover voort en informeer u over de uitkomsten en vervolgstappen in de komende voortgangsrapportage, die ik voor het zomerreces aan uw Kamer zal sturen. Tot slot nog het volgende. Conform de huidige planning moet het nieuwe stelsel er in 2025 staan. Daarvoor is nodig dat de wetgeving en alle daarmee samenhangende input, waaronder de opbrengst van alle lopende pilots en experimenten en de inrichting van eerste en tweede lijn, ruimschoots voor dat moment voorhanden en gereed zijn. Het realiseren van alle ingezette acties en maatregelen van het programma, binnen de looptijd is een forse ambitie, die het uiterste vraagt van alle betrokken 3 Coalitieakkoord Rutte IV, p. 1, bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77 Dit is gerealiseerd door middel van een anticiperende beleidsregel. Het formele regelgevingstraject, waarin hiervoor een aanpassing van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand en het Besluit toevoeging mediation is voorzien, loopt nog. 5 «De ingeboekte besparing voor de sociale advocatuur wordt geschrapt». Coalitieakkoord Rutte IV, budgettaire bijlage, p. 12, bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77 6 «WRR-rapport nr. 97: Weten is nog geen doen. Een realistisch perspectief op redzaamheid», april 2017, raadpleegbaar op www.wrr.nl 7 Coalitieakkoord Rutte IV, p. 16, bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77 4 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 31 753, nr. 249 2 partijen. Daarnaast hebben de coronamaatregelen de nodige impact gehad op de voortgang van de stelselvernieuwing. Aan de start van mijn ambtstermijn wil ik dan ook, met inachtneming van het voorgaande, nadrukkelijk stilstaan bij de wijze waarop we de stelselvernieuwing, en de verschillende lopende acties en activiteiten, in deze kabinetsperiode samen met alle betrokken partijen zullen voortzetten. De gesprekken hierover met de betrokken partners zijn momenteel gaande. Hierbij wordt tevens bezien of bepaalde onderdelen van de stelselvernieuwing een nadere beschouwing verdienen. In de komende voortgangsrapportage informeer ik uw Kamer over de uitkomsten. Mijn inzet voor de komende periode is om het recht voor alle Nederlanders zo toegankelijk en betaalbaar mogelijk te maken en de problemen van rechtzoekenden in een zo vroeg mogelijk stadium te helpen oplossen. De ingezette stelselvernieuwing draagt daar in belangrijke mate aan bij. Ik zie ernaar uit om samen met alle betrokken partijen en in goede samenwerking met uw Kamer de schouders te zetten onder deze uitdagende opgave. De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 31 753, nr. 249 3
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/2db9ce6f-affe-40f9-b977-5254b258878b
> Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Directoraat-Generaal Migratie Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/jenv Ons kenmerk 1 Bij beantwoording de datum en ons kenmerk vermelden. Wilt u slechts één zaak iun uw brief behandelen. Datum 26 augustus 2022 Onderwerp Brief besluitvorming opvangcrisis Het moge duidelijk zijn. De situatie in Ter Apel rondom het overvolle aanmeldcentrum is schrijnend. Dit vraagt direct om een oplossing. Afgelopen week moesten ruim 700 mensen de nacht door brengen zonder dak boven hun hoofd, omdat er te weinig opvangplekken beschikbaar zijn voor de huidige hoge instroom. Deze situatie is in de eerste plaats verschrikkelijk voor deze mensen die vaak al veel ellende hebben moeten meemaken. Deze onhoudbare situatie in Ter Apel vraagt ook veel van de medewerkers die dag in dag uit deze mensen zo goed mogelijk proberen te helpen. Ook vraagt deze situatie veel van de bewoners van de gemeente Westerwolde, de politie, COA-medewerkers, vrijwilligers en vele organisaties die te hulp schieten. De enorme druk op Ter Apel leidt ook tot spanningen en regelmatig tot onveilige situaties. Zowel voor de mensen die nog geen dak boven hun hoofd hebben als de medewerkers en vrijwilligers die een zo goed en veilig mogelijke situatie voor deze mensen proberen te garanderen. Hier moet per direct een oplossing voor komen. Bij het aanmeldcentrum in Ter Apel worden mensen die voor de poort verblijven duidelijkheid geboden over hun identificatie- en registratieafspraak bij de politie en wanneer zij zich hiervoor kunnen melden in Ter Apel. Aan deze mensen wordt vervolgens onderdak geboden in een noodopvanglocatie in een nabije gemeente, van waar uit asielzoekers gecontroleerd naar Ter Apel kunnen komen. Het ministerie van Defensie stelt een locatie beschikbaar waar asielzoekers ondergebracht kunnen worden die nu de nacht moeten doorbrengen rondom het aanmeldcentrum in Ter Apel. Defensie zal ook helpen bij het opbouwen van de locatie en bij het vervoer van asielzoekers van en naar Ter Apel. Hiermee kan voorkomen worden dat nog langer grote aantallen asielzoekers buiten hoeven te slapen. Alle inzet is er op gericht dit vanaf volgende week functioneel te hebben. De afgelopen periode meldden zich meer asielzoekers dan in de voorgaande COVID-jaren het geval was en het hoogste aantal sinds de asielpiek van 2015. Mensen die al een verblijfsvergunning hebben gekregen kunnen in veel gevallen op korte termijn geen huisvesting krijgen. Zij blijven daarom noodgedwongen langer dan gebruikelijk in een COA-opvanglocatie. Er komen weinig plekken vrij, terwijl nieuwe asielzoekers blijven arriveren. Dit laat zien dat in het de gehele Pagina 1 van 8 keten van asiel tot en met integratie vastloopt. Om uit de crisis te komen en te blijven moet daarom integraal over de gehele keten gewerkt worden aan het (tijdelijk) beperken van de instroom en het versnellen van de doorstroom en uitstroom. Door rijk en medeoverheden zijn in de achterliggende maanden al uitzonderlijke maar noodzakelijke maatregelen getroffen. Dit is vanaf eind juni verder geïntensiveerd met het activeren van de Nationale Crisisstructuur, waaruit de realisatie en inzet van crisisnoodopvang volgde. Ondanks de enorme inspanningen die alle partijen hebben geleverd, heeft dat nog niet geleid tot een meer stabiele situatie. Bestuurlijke afspraken met medeoverheden Om de doorstroom in de asielopvang weer op gang te krijgen heeft het kabinet een dringend verzoek gedaan aan de Veiligheidsregio’s, provincies en gemeenten. De afgelopen weken hebben het kabinet, de VNG, IPO en het Veiligheidsberaad in goed overleg essentiële afspraken gemaakt. Er zijn afspraken gemaakt om de acute noodsituatie in Ter Apel aan te pakken, maar ook over maatregelen die bijdragen om uit de crisis te komen en te blijven. De bestuurlijke afspraken zien op de genoemde acute maatregelen voor Ter Apel, maar ook op het realiseren van extra crisisnoodopvangplekken door veiligheidsregio’s en de financiële en praktische ondersteuning die daarvoor nodig is vanuit het Rijk. Het gaat voor de asielopvang bijvoorbeeld om het versneld uitvoeren van de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen, vier gemeenschappelijke vreemdelingenlocaties en de wettelijke taak voor gemeenten op asielopvang. De taakstelling voor dit jaar blijft hetzelfde. Omdat er veel vergunninghouders bij COA verblijven en ook de komende periode nog mensen een verblijfsvergunning krijgen, zal de wettelijke taakstelling voor de eerste helft van 2023 daardoor naar verwachting uitkomen op tussen de 20.400 en 23.900 personen. Het rijk en de medeoverheden hebben daarom afgesproken vooruitlopend daarop voor de tweede helft van 2022 te streven om voor meer dan 20.000 vergunninghouders een passende woning te vinden. Om ook uit de crisis te blijven, zijn ook afspraken gemaakt met de medeoverheden over de kabinetsambitie om in de periode 2022-2024 37.500 flexwoningen te bouwen voor zowel mensen met een verblijfsvergunning als andere woningzoekenden, zoals onder andere starters. Het kabinet is de VNG, IPO en het Veiligheidsberaad erkentelijk voor hun constructieve houding tijdens deze gesprekken en is, gelet de omstandigheden, verheugd met de bestuurlijke afspraken die door zowel lokaal als landelijk bestuur wordt gedragen. De afspraken tussen het Rijk, de VNG, IPO en het Veiligheidsberaad zijn opgenomen als bijlage bij deze brief. In aanvulling daarop heeft het kabinet besloten tot een pakket aan maatregelen. Een deel daarvan is tijdelijk en resulteert op relatief korte termijn in een belangrijk effect op de instroom, doorstroom en uitstroom bij de asielopvang. Het betreft hier geen eenvoudige maatregelen en de maatregelen hebben deels ook ongewenste aspecten. Dat is ook mede de aanleiding deze maatregelen tijdelijk in te zetten. Dit pakket aan maatregelen geldt tot het einde van 2023. 1 juli 2023 zal daarbij gelden als expliciet weegmoment van het totale pakket aan tijdelijke maatregelen. Bij dat weegmoment zal onder meer worden gekeken of het dan mogelijk is gebleken om noodopvang te beëindigen en COA te laten voorzien in enige buffer. De beschrijving van deze set van maatregelen treft u hieronder aan. De maatregelen zullen zo spoedig als mogelijk inwerkingtreden. Pagina 2 van 8 Naast deze inzet vormt de in de asielketen ontstane situatie voor het kabinet aanleiding voor een fundamentele heroriëntatie op het huidige asielbeleid en de inrichting van het asielstelsel. Het kabinet zal dit najaar met een opzet daarvoor komen. Ons doel is om het asielbeleid zoveel mogelijk gestructureerd te laten verlopen, ongewenste migratiestromen zoveel mogelijk te beperken en het draagvlak voor migratie in onze samenleving te behouden en te versterken. Dit conform internationale verdragen en EU-regelgeving. Voor de komende jaren vergt dit (financiële) steun voor opvang in de regio en effectievere en slimmere samenwerking binnen de Europese Unie. Maar het vraagt ook om het eigen huis op orde te brengen met snellere en zorgvuldiger asielprocedures, stabielere uitvoering, het tegengaan van overlast, en sneller starten met integratie of terugkeer. Met de bestuurlijke afspraken samen met het te ontwikkelen wetsvoorstel voor een gemeentelijke taak in de asielopvang ligt er perspectief voor een stabiel en toekomstbestendig asiellandschap. Om de huidige situatie op opvang en huisvesting het hoofd te bieden, zijn enkele tijdelijke maatregelen nodig. Tijdelijke maatregelen Nareis Onder de mensen die zich in Ter Apel melden, zijn ook nareizende gezinnen die zich bij hun gezinslid in Nederland mogen voegen. Op dit moment kunnen na een positief besluit van de IND nareizende gezinsleden naar Nederland afreizen terwijl de asielstatushouder (referent) nog wordt opgevangen bij het COA, dan wel woonruimte heeft gevonden die niet passend is voor alle gezinsleden. Dat betekent op dit moment dat gezinsleden die Nederland inreizen nog lange tijd moeten worden opgevangen door het COA. Er verblijven thans 15.400 statushouders, waarvan 7.200 nareizigers in de opvang. Daarmee vormt deze groep een belangrijk onderdeel van de grote druk op de asielopvang. Het kabinet acht het in de huidige situatie niet verantwoord om visa aan gezinsleden af te geven, terwijl hun huisvesting niet binnen afzienbare tijd is gegarandeerd. Zij zijn dan immers aangewezen op de asielopvang, die op veel plekken niet voldoet aan de normen die wij zelf daaraan stellen. Daarom zal tijdelijk worden overgegaan op een aangepaste werkwijze. Wanneer de IND een nareisaanvraag toetst en constateert dat aan alle voorwaarden voor nareis is voldaan, zal als gebruikelijk een positief besluit volgen. Vervolgens zal de IND het COA op de hoogte stellen van dit besluit zodat het COA met de gemeente waaraan de hoofdpersoon is gekoppeld kan opnemen dat een passende woning voor het gezin kan worden gezocht. Op het moment dat die passende woning beschikbaar is, zal aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken worden gevraagd om ook daadwerkelijk tot de verstrekking van het visum over te gaan en zal dit eveneens aan de nareiziger kenbaar worden gemaakt. Op die wijze kunnen de gezinsleden bij binnenkomst direct (na een korte identificatieprocedure bij de IND locatie Zevenaar) naar de passende woning. Op basis van de EU-gezinsherenigingsrichtlijn kan niet worden verlangd dat de referent eerst passende huisvesting heeft gevonden voordat een nareisaanvraag kan worden toegekend. Dat het gezinslid nog niet over geschikte huisvesting beschikt zal de IND dan ook niet betrekken bij de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag. Nareizigers die voor de inwerkingtreding van dit maatregelenpakket nog geen besluit inzake hun nareisaanvraag hebben gekregen, krijgen hun visum verstrekt op het moment dat in Nederland een woning voor hen beschikbaar is. Daarbij Pagina 3 van 8 hoeven zij niet te wachten met inreizen tot het moment dat deze maatregel verlopen is; degenen die het eerst een aanvraag hebben ingediend zullen ook sneller gehuisvest worden. In de praktijk zal dit betekenen dat de termijn tussen het moment van de nareisaanvraag en het moment van visumverstrekking maximaal 15 maanden zal zijn (feitelijk nu 9 maanden voor de behandeling van de nareisaanvraag en 6 maanden voor de verstrekking van het visum). Als in individuele gevallen de 15 maanden verstrijken zonder dat een woning beschikbaar komt, dan zullen de nareizigers niet langer hoeven te wachten en wordt een visum verstrekt. Betrokkenen kunnen zich daartoe wenden tot de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging. Deze maatregel beperkt tijdelijk het inreizen en verlicht de druk op de asielopvang en voorkomt tegelijk dat nareizende gezinsleden bij aankomst naar Ter Apel moeten reizen met als risico dat zij zonder opvang blijven dan wel in de meer dan sobere crisisnoodopvang alsnog gescheiden zitten van de referent. Individuele nareizigers voor wie deze maatregel heeft gegolden, zullen niet ook na 31 december 2023 gevolgen ondervinden van deze maatregel. Voor nareiszaken geldt momenteel een formele beslistermijn van maximaal 6 maanden. De EU-gezinsherengingsrichtlijn biedt ruimte voor een beslistermijn van 9 maanden. Het kabinet bereidt een wetsaanpassing voor waarmee de nationale beslistermijn in nareiszaken in lijn zal worden gebracht met deze termijn van 9 maanden. Uitdrukkelijk is hiermee niet beoogd om ook in de praktijk te sturen op een langere behandelduur. Hervestiging EU Als tweede tijdelijke maatregel zullen geen nieuwe personen worden geselecteerd voor hervestiging onder de EU afspraken in het kader van de EU-Turkije Verklaring. In het kader van deze afspraken heeft Nederland sinds 2016 een substantieel aantal mensen hervestigd. Nederland staat op de tweede plaats na Duitsland als het gaat om de gerealiseerde aantallen. 1 Het kabinet blijft sterk hechten aan de implementatie van alle onderdelen van de gemaakte afspraken door alle partijen, inclusief de afspraken over hervestiging en terugkeer. Tegelijkertijd is het in de huidige situatie niet verantwoord om personen over te laten komen waarvoor de opvang niet kan worden gewaarborgd. Huisvesting vergunninghouders De druk op de opvangcapaciteit is enorm. Van de ruim 40.000 mensen in de COAopvang, zijn er bijna 16.000 die het recht hebben gekregen om in Nederland te blijven. Het snel vinden van een woning voor deze mensen verlicht de druk op de opvang en zorgt ervoor dat ze sneller kunnen participeren en integreren in de Nederlandse samenleving. In 2019 (14.000) en COVID-jaar 2020 (12.000) hadden gemeenten een lage taakstelling om deze mensen een plek te bieden. Dit wordt nu gevolgd worden door een relatief grote opgave. De taakstelling voor het huisvesten van mensen met een verblijfsvergunning voor tweede helft van 2022 is dit voorjaar vastgesteld op 13.500. Dat is minder dan het aantal verblijfsgerechtigden dat nu bij COA verblijft. Daarnaast krijgen ook dit najaar nog mensen een verblijfsvergunning. De verwachting is dat de taakstelling voor de eerste helft van 2023 daardoor zal uitkomen op tussen de 20.400 en 23.900 personen. Het rijk en de medeoverheden hebben afgesproken voor de 1 https://en.goc.gov.tr/temporary-protection27. Pagina 4 van 8 tweede helft van 2022 te streven om voor meer dan 20.000 vergunninghouders een passende woning te vinden. Gemeenten hebben daar verschillende mogelijkheden voor. Dat kan bijvoorbeeld in zogeheten tussenvoorzieningen, in nieuw te realiseren flexwoningen of door tijdelijk meer mensen te plaatsen in een bestaande woning. Het is belangrijk om te voorkomen dat lokale woningzoekenden minder kans maken op een woning. Daarom moeten er versneld extra sociale huurwoningen worden gebouwd. De snelste manier om dat te doen is het bouwen van meer flexwoningen. Daarbij is het uitgangspunt dat een derde beschikbaar komt voor mensen met een verblijfsvergunning en tweederde voor mensen die om andere redenen met spoed op zoek zijn naar een huis, bijvoorbeeld zij die door een scheiding hun huis verloren hebben of door sociale of medische omstandigheden urgent een woning nodig hebben. De doelstellingen uit het programma Woningbouw zijn versneld naar de realisatie van in totaal 37.500 flexwoningen in de periode 2022-2024 (2022: 7.500, 2023: 15.000, 2024: 15.000). Hierover zijn afspraken gemaakt met medeoverheden, die versneld extra prioriteit geven voor het beschikbaar stellen van locaties en het gereedmaken voor bebouwing daarvan. Hiermee zetten we een eerste stap richting het creëren van een permanente flexibele schil van tijdelijke huisvesting waarmee we uit de crisis kunnen blijven. Het kabinet rekent erop dat gemeenten de verantwoordelijkheid zullen nemen voor de versnelde realisatie van flexwoningen. Met gemeenten en provincies is een pakket afgesproken waarin partijen zekerheden hebben voor de plaatsing en herplaatsing van flexwoningen. Het gaat om de reeds overeengekomen stimuleringsregeling flex- en transformatiewoningen van € 100 miljoen 2 en het uitwerken van een garantstelling waarmee de financiële risico’s van met name projecten met verplaatsbare flexwoningen kunnen worden gemitigeerd. Hiermee is in totaal € 316 miljoen gemoeid, waarvan € 20 miljoen op de begroting reeds beschikbaar is. Het Rijk draagt daarnaast bij met de inzet van panden en gronden van het Rijksvastgoedbedrijf. RVB zal ook flexwoningen inkopen. Samen met corporaties wordt gekeken naar de meest effectieve manier van inkoop waarmee bouwers ook zicht krijgen op de continuïteit van de vraag. De door de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening ingestelde Taskforce Versnelling Tijdelijke Huisvesting ondersteunt gemeenten, regio’s, provincies, woningcorporaties en andere woningmarktpartijen om versneld projecten voor flexwonen en transformatie verder te brengen. De komende tijd sluit de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening met hen realisatieovereenkomsten hierover, die ook zullen landen in de regionale woondeals. In deze overeenkomsten komen concrete afspraken over de te ontwikkelen locaties, te plaatsen eenheden en de benodigde randvoorwaarden. Dit draagt niet alleen bij aan het huisvesten van voormalige vluchtelingen waarvan besloten is dat zij in Nederland mogen blijven, maar helpt ook om de lokale krapte aan sociale huurwoningen versneld te verminderen en andere bewoners die met spoed een woning zoeken te huisvesten. Het kost echter tijd om de realisatie van flexwoningen naar het gewenste niveau te brengen, terwijl het vanwege de asielcrisis van belang is dat de huisvesting van mensen met een verblijfsvergunning al op korte termijn versnelt. Daarom zal het voor gemeenten voor de korte termijn nodig zijn om mensen met een verblijfsvergunning in bestaande sociale woningen te huisvesten. Hoeveel woningen nodig zijn verschilt per gemeente, maar landelijk zou in de periode september-december 2022 ca. 12% van de vrijkomende corporatiewoningen nodig zijn (tegenover normaalgesproken 5-10%). Mede afhankelijk van hoe snel gemeenten nieuwe Dit is additioneel ten opzichte van de € 100 miljoen die eerder via het amendement Koerhuis (TK 35 925 VII, nr. 52) is vrijgekomen voor de bouw van flexwoningen. 2 Pagina 5 van 8 flexwoningen realiseren, komt dit aandeel in de eerste helft van 2023 weer binnen de normale bandbreedte en zal daarna naar verwachting verder te dalen. Met de bouw van grote aantallen flexwoningen wordt verdringing zoveel mogelijk voorkomen en voorkomen we dergelijke pieken en dalen in de toekomst. Verdere maatregelen en versterking Bovenstaande tijdelijke maatregelen kunnen niet los worden gezien van de bredere kabinetsinzet op het terrein van asiel en migratie. Op een aantal onderdelen ziet het kabinet aanleiding voor aanvullingen en versterking van die inzet. Overlast Ook de afgelopen weken zijn er verscheidene berichten verschenen over asielzoekers die overlastgevend of crimineel gedrag vertonen. Hoewel het gaat om een in omvang beperkte groep asielzoekers, heeft dit een sterk negatief effect op het gevoel van veiligheid bij omwonenden en ondermijnt dit het draagvlak voor de asielopvang. Het Kabinet intensiveert daarom de aanpak van overlastgevend gedrag en criminaliteit. Samen met organisaties in de migratieketen, gemeenten, politie en het OM wordt continu ingezet om de effectieve, integrale aanpak te versterken. Het projectteam voor het aanpakken van de grootste overlastgevers is gestart en hiervoor wordt structureel € 15 miljoen vrijgemaakt. Daarnaast komen er meer procesbeschikbaarheidslocaties (PBL) voor asielzoekers met een kansarme asielaanvraag, zoals asielzoekers uit veilige landen van herkomst. In juni jl. is uw Kamer geïnformeerd over aanvullende maatregelen ter aanpak en voorkoming van overlast en criminaliteit. In deze nieuw op te zetten opvangmodaliteit geldt, op basis van huisregels een sober regime en het vereiste dat betrokkenen steeds beschikbaar zijn voor de procedure op locatie met het doel om kansarme aanvragen versneld af te doen en kansarme asielzoekers te ontmoedigen. Er wordt momenteel gewerkt aan de uitwerking van de PBL. We intensiveren het versneld uitzetten van overlastgegevende asielzoekers door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). Hierdoor kan de DT&V aan de slag met een gespecialiseerd team doelgericht te terugkeer van overlastgevers bevorderen. Dit is het sluitstuk van de geïntensiveerde aanpak van overlastgevers. Ook voor de PBL’s en DT&V worden extra middelen ter beschikking gesteld: twee keer 15 miljoen structureel. Hiermee komt in het totaal dus 45 miljoen structureel beschikbaar voor het aanpakken van overlast. Verdere versnelling kansarme aanvragen Voor de mensen die overduidelijk geen recht hebben op asiel, versnellen we de procedure waarmee er meer capaciteit overblijft voor mensen in kwetsbare posities en voor complexe zaken. Inzet mobiel toezicht veiligheid De Koninklijke Marechaussee (KMar) voert de komende periode - in nauwe samenwerking met België en Duitsland - in de binnengrenszone verschillende acties uit. De KMar voert deze controles in de grensregio uit om illegale migratie en migratiegerelateerde criminaliteit zoals mensensmokkel en fraude met reisdocumenten tegen te gaan. De KMar zal voorts het mobiel toezicht veiligheid (MTV) intensiever inzetten om daarmee gerichter bij te dragen aan het tegengaan van overbelasting van de Nederlandse asielketen, het voorkomen van mensonterende incidenten alsmede het maximaal voorkomen van incidenten in het kader van de openbare orde. Pagina 6 van 8 Dublin Onder de mensen die zich in Ter Apel melden bevindt zich ook een substantieel aantal voor wiens asielverzoek een andere EU-lidstaat verantwoordelijk is op basis van de EU-Dublinverordening. Zoals uw Kamer bekend wordt de uitvoering van de Dublinverordening door meerdere factoren bemoeilijkt. Om deze tekortkomingen aan te pakken is mede een aanpassing van de EU-Dublinverordening en een betere registratie van de Unie (onrechtmatig) inreizende vreemdelingen, noodzakelijk. De Europese Commissie heeft hiertoe aanzetten gedaan in de voorstellen voor de Screeningsverordening en de Verordening inzake asiel- en migratiebeheer van 23 september 2020. Hoewel onlangs voortgang is geboekt op de aanname van het Screeningsvoorstel, is de realiteit dat onderhandelingen over deze verordeningen een langere looptijd hebben en een inwerkingtreding niet op korte termijn zal zijn gerealiseerd. Het kabinet zet zich daarom met gelijkgezinde lidstaten dan ook continu in op betere tenuitvoerlegging van de reeds gemaakte afspraken. Samen met andere lidstaten spoort het kabinet de Europese Commissie dan ook aan om een concreet plan te presenteren om Dublintransfers naar bijvoorbeeld Griekenland weer volledig te hervatten. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft tijdens de JBZ-Raad van 11-12 juli jl. het probleem van het binnen de Unie irregulier doorreizen van asielzoekers (secundaire migratie) en het belang van het naleven van de gemaakte afspraken benadrukt, als ook het belang van een snelle aanname van de nieuwe wetgeving. De Europese Commissie start in september met het maken van een zogenaamde Roadmap om de uitvoering van de Dublinverordening te verbeteren. Nederland is een van de 11 lidstaten die meeschrijft aan deze Roadmap. AMV-opvang Ook de opvangsituatie voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) is reden tot grote zorg. Er is sprake van een zeer hoge instroom van amv waardoor de opvangcapaciteit bij het COA in het hele land overbezet is (bezettingsgraad van 114%) met als meest extreme geval de situatie in Ter Apel waar de afgelopen periode sprake is van een structurele overbezetting van 200 amv. Bij Nidos is de beschikbare capaciteit reeds volledig benut en ook daar is er een acute behoefte aan meer opvangplekken om te kunnen voldoen aan de doorstroom vanuit het COA. Gemeenten hebben herhaaldelijk het signaal afgegeven dat de intensieve zorg en begeleiding van ex-amv een grote (financiële) druk op jongerenhuisvesting en op sociale voorzieningen legt voor hen. Als gevolg hiervan zijn gemeenten terughoudend geweest met het realiseren van nieuwe opvangplekken voor amv. Onderdeel van de bijgevoegde afspraken is financiële dekking voor de verlengde opvang en begeleiding voor ex-amv’s. Daarmee is de verwachting dat deze terughoudendheid bij gemeenten zal komen te vervallen. Vanuit het Rijk zal er de komende periode dan ook met kracht ingezet worden op de realisatie van nieuwe opvangplekken voor amv. Dit zal op de korte termijn onder andere gebeuren door middel van een concrete uitvraag naar 25-30 eengezinswoningen per provincie die ingezet kunnen worden als kleinschalige wooneenheden voor amv met een status. Wettelijke mogelijkheid voor verlengen beslistermijn in asielzaken Zoals uw Kamer bekend is kampt de IND met achterstanden bij de behandeling voor eerste asielaanvragen waardoor een belangrijk deel van de aanvragen buiten de wettelijke beslistermijn van 6 maanden worden beslist. Ondanks alle inspanningen is de verwachting dat dit op korte termijn niet zal veranderen. Voor asielaanvragen kan de beslistermijn op grond van artikel 42, vierde lid, onder b, Vw categoriaal worden verlengd met maximaal 9 maanden. Vanwege de onverwachte hoge instroom van asielzoekers in de afgelopen 12 maanden (mede gelet op het aantal personen uit Afghanistan en Oekraïne) in samenhang met de onmogelijkheid voor de IND om op korte termijn de personele capaciteit dermate op te bouwen dat alsnog tijdig kan worden beslist zal gebruik worden gemaakt Pagina 7 van 8 van de wettelijke mogelijkheid om de beslistermijn voor asiel generiek te verlengen. Deze maatregel moet op kort termijn tot meer rust leiden binnen de IND en minder procedures tegen het niet tijdig beslissen die contraproductief werken. Daarnaast moet deze maatregel ook enige duidelijkheid geven aan de asielaanvrager over de termijn waarbinnen ze een beslissing kunnen verwachten Deze maatregel beoogt niet dat in alle zaken de maximale termijn wordt gebruikt. Het doel is nog steeds om zo spoedig mogelijk te beslissen en voorkomt maximaal dat schaarse capaciteit moet worden ingezet op procedures over termijnoverschrijding. De maatregel geldt alleen voor die zaken waarbij de wettelijke belsistermijn nog niet is verlopen. Terugkeer Voor een houdbaar asielstelsel is ook het vertrek uit Nederland van hen die geen recht hebben op bescherming een belangrijk onderdeel. Een effectief terugkeerbeleid kan ook invloed hebben op de instroom van veiligelanders en andere kansarme asielzoekers. Naast het stimuleren van vrijwillige terugkeer is de tenuitvoerlegging van gedwongen terugkeer daarom van bijzonder belang. De kabinetsbrede aanpak van terugkeer wordt geïntensiveerd op zowel operationeel als politiek niveau. Met prioritaire landen wordt intensief dialoog gevoerd ten behoeve van terugkeer en zowel via de EU als bilateraal migratiepartnerschappen opgebouwd met bijzondere aandacht voor veilige landen. De migratiepartnerschappen zijn breed en kunnen afspraken bevatten op tal van terreinen. Daarbij zullen alle kabinetsleden de partnerschappen verrijken met middelen bijvoorbeeld op het gebied van handel, ontwikkelingssamenwerking, visumverlening en arbeidsmigratie, en in hun internationale contacten voortdurend wijzen op het belang van medewerking aan terugkeer. Voor landen die niet meewerken met het terugnemen van hun onderdanen, en niet ontvankelijk zijn voor verbetering middels dialoog of brede samenwerking, wordt een andere aanpak gevolgd zoals op het gebied van visa via de EU. In de uitvoering staat de asielketen voor een grondig proces en humane opvang, maar is ook terugkeer een speerpunt. Dat houdt onder meer in dat er voldoende capaciteit aanwezig is bij de verschillende ketenpartners voor inbewaringstelling en bij bepaalde doelgroepen in de aanpak vroeg de focus op terugkeer wordt gelegd en niet op verblijf. Daar waar de juridische kaders het instrument van vreemdelingenbewaring mogelijk maken, is het van belang daartoe ook over te gaan. Met een snel en efficiënt nationaal proces en versterking van internationale inzet op alle vlakken moeten resultaten verbeteren al zal dit investering en tijd blijven vergen. Mede namens de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke ordening, De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, E. van der Burg Pagina 8 van 8
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/33704d43-a6eb-4eba-81f7-5c3eea03bd7e
SPREKERSLIJST Woensdag 27 januari 2010 Spoeddebat over Q-koorts Naam: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. Gerven van H.P.J. Snijder-Hazelhoff J.F. Agema M. Dibi T. Waalkens H.E. Ormel H.J. Thieme M.L. Vlies van der B.J. Fractie: Spreektijd: SP VVD PVV GroenLinks PvdA CDA PvdD SGP 3 3 3 3 3 3 3 3 __________________________________________________________________________________________ CDA = Christen Democratisch Appèl PvdA = Partij van de Arbeid SP = Socialistische Partij VVD = Volkspartij voor Vrijheid en Democratie PVV = Partij voor de Vrijheid GroenLinks ChristenUnie D66 = Democraten 66 PvdD = Partij voor de Dieren SGP = Staatkundig Gereformeerde Partij Verdonk
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/b8d10132-4207-4af5-b058-e69032a0f138
Den Haag, 27 september 2011 Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Activiteit: Datum: Tijd: Openbaar/besloten: Gesprek Onderwerp: De voortgang van de digitalisering van het medialandschap Agendapunt: Verzoek van NLKabel om gesprek met vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de voortgang van de digitalisering van het medialandschap Zaak: Brief derden - NLKabel te Den Haag - 13 september 2011 Verzoek van NLKabel om gesprek met vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de voortgang van de digitalisering van het medialandschap - 2011Z17562 Griffier: E.C.E. de Kler Activiteitnummer: 2011A03952 dinsdag 11 oktober 2011 16.30 - 17.30 uur openbaar
Tweede Kamer